direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Bestemmingsplan locatie Coenderslaan te Nuis
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0025.BPNU13INBR1-VA01

Toelichting

afbeelding "i_NL.IMRO.0025.BPNU13INBR1-VA01_0001.png"

Gemeente Marum, bron: Topografische Dienst

De plantoelichting bevat achtereenvolgens de volgende hoofdstukken:

Hoofdstuk 1 Inleiding

Hoofdstuk 2 De huidige en toekomstige situatie

Hoofdstuk 3 Beleid

Hoofdstuk 4 Onderzoeksresultaten

Hoofdstuk 5 Economische en maatschappelijke uitvoerbaarheid

Hoofdstuk 1 Inleiding

Aan de Coenderslaan in Nuis ligt een braakliggende locatie. De gemeente is voornemens ter plaatse de bouw van maximaal 18 woningen mogelijk te maken. In het vigerend bestemmingsplan Nuis, Niebert en Jonkersvaart (vastgesteld op 19 december 2007 en goedgekeurd door de provincie op 29 juli 2008) is de locatie bestemd als Woongebied, Groenvoorzieningen en Maatschappelijke voorzieningen. Op grond van het vigerend bestemmingsplan kan niet de gehele locatie worden benut voor woningen en daarnaast mag het aantal woningen op grond van het vigerend plan niet toenemen. Vandaar dat onderhavig plan is opgesteld.

Deze toelichting van het bestemmingsplan bestaat uit een beschrijving van de huidige en toekomstige situatie (hoofdstuk 2), een toets aan het provinciaal, regionaal en gemeentelijk beleid (hoofdstuk 3), een weergave van de resultaten van diverse onderzoeken (hoofdstuk 4) en een verslag van de economische en maatschappelijke uitvoerbaarheid (hoofdstuk 5).

Hoofdstuk 2 De huidige en toekomstige situatie

2.1 Huidige situatie

Op de locatie stonden voorheen drie rijtjes met sociale huurwoningen en een basisschool (de Coepel). De school is inmiddels verplaatst naar de brede school 't Sterrenpad. Ook de rijenwoningen zijn gesloopt, omdat deze waren verouderd.

De locatie is gelegen aan de Coenderslaan, een zijstraat van de Nieuweweg in Nuis. In de huidige situatie ligt de locatie braak.

Het plangebied bevindt zich in een bestaande woonbuurt. Aan alle zijden van het plangebied bevinden zich woningen.

2.2 Toekomstige situatie

Invulling

In 2008 is reeds met omwonenden gebrainstormd over de locatie. In samenwerking met het bestuur van het Plaatselijk Belang Nuis/Niebert is op 12 maart 2012 een informatiebijeenkomst gehouden over het invulplan. Naast het bestuur van het Plaatselijk Belang waren daar 22 omwonenden/belangstellenden aanwezig. Naar aanleiding van deze informatiebijeenkomst was er een zekere consensus over het invulplan. Gezien de moeilijke marktomstandigheden, wil de gemeente enige ruimte houden qua stedenbouwkundige opzet. Vandaar dat is gekozen voor een globaal bestemmingsplan. Daarmee wordt het mogelijk gemaakt dat er bij een veranderende vraag, de uiteindelijke invulling bijgesteld kan worden. Wel wil de gemeente ook voor de omgeving een bepaalde zekerheid bieden en daarom zijn er in de regels voorwaarden opgenomen over het maximaal aantal te bouwen woningen en specifieke bouwregels voor de nieuwe woningen.

De bouwregels bepalen dat de nieuw te bouwen woningen een maximale goot- en bouwhoogte hebben van 3,5 m en 9 m. Er mogen bij recht maximaal vier woningen aaneen worden gebouwd. De maximale diepte van de woning bedraagt 15 m.

De gemeente heeft ten slotte als uitgangspunt dat er centraal in het gebied een groenvoorziening wordt aangelegd. Om dit uitgangspunt ook in het plan te verankeren, is er in de regels opgenomen dat minimaal 15% van de gronden van het plangebied ingezet worden voor openbaar groen.

Parkeergelegenheid zal deels op eigen erf gerealiseerd moeten worden. De gemeente hanteert hiervoor als norm 1,5 parkeerplaats per woning. Bij de vrijstaande of twee-onder-een-kapwoningen dient één parkeerplaats op eigen erf te worden gerealiseerd.

Welstand

De gemeenteraad van Marum heeft op 19 december 2012 besloten om de proef met welstandsvrij bouwen met één jaar te verlengen, ingaande 1 januari 2013. De proef geldt voor het hele grondgebied van de gemeente. Deze proef met welstandsvrij bouwen wordt in 2014 geëvalueerd.

Juridische vormgeving

Zoals hiervoor genoemd, is gekozen voor een globaal bestemmingsplan, waarin aan het plangebied de bestemming Woongebied is toegekend. Hierbij is aangesloten bij de regeling voor de bestemming Woongebied in het vigerende bestemmingsplan bestemmingsplan Nuis, Niebert en Jonkersvaart. De nieuwe woningen, maximaal zestien in totaal, moeten worden gebouwd binnen het bestemmingsvlak en het maximum aantal aaneen te bouwen woningen bedraagt vier. De verdere invulling is zoveel mogelijk flexibel gehouden. Wel dient voor de situering van de hoofdgebouwen rekening te worden gehouden met de rooilijnbepalingen en met minimaal aan te houden afstanden van de hoofdgebouwen tot de bestemmingsgrenzen. Ook is vastgelegd dat ten minste 15% van het totale plangebied moet bestaan uit groenvoorzieningen, waarvan de helft aaneengesloten.

Ook voor de regels in de hoofdstukken Inleidende Regels, Algemene Regels en Overgangs- en slotregels is aangesloten bij het vigerende bestemmingsplan. In dit bestemmingsplan zijn de Standaard Vergelijkbare BestemmingsPlannen 2012 (SVBP 2012) toegepast.

Het bestemmingsplan met de daarbij behorende toelichting wordt langs elektronische weg vastgelegd en ook in die vorm vastgesteld, tegelijk met een analoge versie van het bestemmingsplan. Als de digitale en analoge versie tot interpretatieverschillen leiden, is de digitale versie beslissend.

Hoofdstuk 3 Beleid

Het voornemen is getoetst aan het provinciaal en gemeentelijk beleid. De resultaten van deze toetsing zijn als volgt.

3.1 Provinicaal beleid

3.1.1 Beleid

Provinciaal omgevingsplan 2009-2013

Relevant beleid uit het omgevingsplan zijn de afspraken omtrent woningbouw. In het omgevingsplan staat het volgende geschreven over de woningbouwafspraken met Marum en Grootegast:

'De gemeenten Marum en Grootegast zijn, net als de gemeenten die deel uitmaken van de regio Groningen-Assen, gelegen in een gebied waar de bevolking en het aantal huishoudens volgens de prognoses nog zullen groeien, hoewel minder sterk dan in genoemde regio. Net als met de gemeenten in de regio Groningen-Assen, willen we met Marum en Grootegast op basis van de woningbehoefte afspraken maken over de nieuwbouw- en sloopopgave. Dit worden afzonderlijke afspraken met beide gemeenten.'

En:

'In de overige delen van de regio Groningen-Assen en in de gemeenten Grootegast en Marum kan worden gebouwd voor de lokale behoefte in de centrumdorpen en de zogenoemde 'complete dorpen'. Dit zijn dorpen waar de meest wezenlijke voorzieningen nog aanwezig zijn: minimaal één basisschool, huisarts, winkel en dorpshuis en aansluiting op het openbaar vervoer. Door te bouwen in de stedelijke centra, de centrumdorpen en de 'complete dorpen' worden wonen en werken gebundeld. Tegelijkertijd versterken we de positie van deze kernen, wordt het draagvlak voor voorzieningen ondersteund, het landschap gespaard en de mobiliteit zoveel mogelijk beperkt.'

Omgevingsverordening Groningen

Relevant voor onderhavig plan is artikel 4.7 uit de omgevingsverordening. Daarin is opgenomen dat een bestemmingsplan kan voorzien in de bouw van nieuwe woningen mits de woningbouwcapaciteit past binnen de in regionaal verband gemaakte afspraken over de nieuwbouwruimte.

Partiele herziening omgevingsverordening Groningen 2012

In de herziening van de omgevingsverordening (welke waarschijnlijk in 2013 in werking zal treden) zijn nieuwe regels opgenomen wat betreft het aantonen van de woningbehoefte. In de nieuwe regels is aangegeven dat aangetoond moet worden dat de woningbouwcapaciteit nodig is om in de actuele woningbehoefte te voorzien en geldende bestemmingsplannen van zowel de betreffende gemeente als andere gemeenten binnen de betreffende regio niet reeds in deze woningbehoefte voorzien. Deze regeling is echter niet van toepassing voor zover een bestemmingsplan betrekking heeft op het door Gedeputeerde Staten vastgesteld bestaand stedelijk gebied en voorziet in de bouw van minder dan 25 nieuwe woningen ter vervanging van bestaande andere bebouwing dan woonbebouwing, met ten minste een vergelijkbaar ruimtebeslag als benodigd voor de bouw van de woningen.

3.1.2 Afweging

De bouw van maximaal 18 woningen past binnen de woningbouwafspraken met de provincie. De nieuwbouwruimte voor de gemeente Marum is 490 woningen, waarvan 90 ter vervanging van sloop. De 12 woningen aan de Coenderslaan zijn in 2012 gesloopt. Het gaat dus om de vervanging van 12 woningen en uitbreiding van 6 woningen (van de woningvoorraad). In navolgende tabel zijn de aantallen opgenomen:

afbeelding "i_NL.IMRO.0025.BPNU13INBR1-VA01_0002.jpg"

Voorts betreft het geen uitleglocatie, maar een herstructuringslocatie/inbreidingslocatie conform de SER ladder en het gemeentelijk beleid (inbreiding voor uitbreiding). De gemeente heeft onderzoek laten doen naar de woonbehoefte, zie paragraaf 4.9.

Overigens blijkt uit de partiële herziening van de omgevingsverordening dat het aantonen van de woningbehoefte niet nodig is als het gaat om vervanging van bestaande andere bebouwing. Het perceel was voorheen in gebruik voor een school en voor 12 woningen. Daarmee gaat het in feite ook om vervangende bebouwing binnen bestaand stedelijk gebied.

3.2 Regionaal beleid

Regionale Woonvisie Westerkwartier 2009-2015

De vier gemeenten in het Westerkwartier hebben gekozen voor het gezamenlijk opstellen van een regionaal woonplan (20 februari 2009). De vier gemeenten en twee lokale woningbouwcorporaties zijn ervan overtuigd dat het afstemmen van de bouwprogramma's een vereiste is om de ruimtelijke kwaliteiten van het Westerkwartier optimaal te benutten. De regionale woonvisie behoeft geen goedkeuring van de gemeenteraden.

Woningmarktanalyse

Het Woonplan Westerkwartier is gebaseerd op het regionaal uitgevoerde woningbehoeftenonderzoek 2007.

De doelen die de betrokken partijen opstelden, zijn:

  • concurrentie vervangen door afstemming;
  • versterken van het regionale karakter;
  • regio op de kaart zetten;
  • een platform naar de provincies.

Krimp

Krimp zal zich op termijn ook in de gemeente Marum voordoen, daarom moet zij woningen bouwen voor eigen bevolking en door het monitoren van de demografische ontwikkelingen de samenstelling en aantallen woningen waar nodig bijstellen. Leek en Roden zullen een aanvullende en versterkende functie gaan vervullen in de verstedelijkingsopgave van de regio Groningen-Assen. De nadruk in de regionale woonvisie ligt met name op kwaliteit en boven kwantiteit en inbreiding voor uitbreiding.

Bouwopgave

Uit het onderzoek blijkt dat de bouw van 389 woningen per jaar tot en met 2015 in het Westerkwartier wenselijk is. In 2013 zal er een evaluatie plaatsvinden en wordt dit aantal eventueel aangepast. Voor de gemeente Marum zijn 54 nieuwbouwwoningen per jaar wenselijk.

De toe te voegen woningen in de gehele gemeente bestaan uit minimaal 20% sociale woningbouw en 75% overige woningbouw. Uit het onderzoek blijkt tevens dat er in het Westerkwartier een grote wens is naar grondgebonden woningen. De vraag naar gestapelde woningbouw is minder groot.

Nieuw onderzoek

Twee keer per jaar vindt er bestuurlijk overleg plaats waarin de woningbouwproductie in kwaliteit en kwantiteit wordt afgezet tegen de regionale visie. Hier worden de knelpunten geconstateerd en bijgestuurd. Ook zal er één keer per vier jaar een nieuw woningmarktonderzoek worden uitgevoerd.

3.3 Gemeentelijk beleid

3.3.1 Vigerend bestemmingsplan Nuis, Niebert en Jonkersvaart

In het vigerend bestemmingsplan is de locatie bestemd als Woongebied, Groenvoorzieningen en Maatschappelijke voorzieningen. De bestemming Groenvoorzieningen vervalt, omdat de groenvoorziening anders zal worden ingericht, passend bij het uiteindelijk stedenbouwkundig plan. In het onderhavige plan wordt zoveel mogelijk aangesloten op de bestemming Woongebied van het vigerend bestemmingsplan. Zo zal de maximale goot- en bouwhoogte, evenals in het vigerend bestemmingsplan, 3,5 en 9m bedragen. Ook de diepte van de woningen bedraagt maximaal 15m.

3.3.2 Dorpsvisie Nuis/Niebert

Uit de dorpsvisie blijkt dat jongeren en ouderen wegtrekken uit de dorpen. Om deze groepen te behouden (doelstelling is een gezonde verhouding tussen jong en oud), staat er het volgende in de dorpsvisie opgenomen:

'Om hen te behouden moet het woningbestand goed doorgelicht en afgestemd worden op de behoefte: goedkopere huur-/koopwoningen, levensloopbestendig; nieuwbouw en/of verbouw van bestaande panden.'

Verder valt te lezen dat ook ten aanzien van woningbouw geldt dat bewoners het dorpse en kleinschalige karakter willen behouden. De voorkeur gaat nadrukkelijk uit naar inbreiding. Het landschap moet niet aangetast worden en de overgang naar dorpen moet groen blijven. Nieuwe huizen moeten volgens het merendeel van de bewoners in ieder geval passen bij het karakter van Nuis.

Ten slotte is in de visie opgenomen (blijkend uit de keukentafelgesprekken) dat de locatie geschikt is als inbreidingslocatie.

De gemeente zal bij de verdere planvorming rekening houden met de dorpsvisie (en de resultaten van de enquête naar de woonbehoefte). Het plan biedt ruimte voor verschillende woningtypen (zowel vrijstaande, als rijenwoningen zijn in het plangebied mogelijk). Daarmee kan op de actuele marktsituatie ingespeeld kan worden.

3.3.3 Woonvisie gemeente Marum

Naast de regionale woonvisie Westerkwartier heeft de gemeente een lokale woonvisie vastgesteld. Hierin is het woonbeleid voor de periode 2009-2015 opgenomen. Deze visie geeft de grote hoofdlijnen weer waar Marum voor staat, wat de gemeente wil bereiken en wat de inzet zal zijn om deze doelstellingen te realiseren. De woonvisie gemeente Marum 2009-2015 is voor een deel gebaseerd op het Woonplan Marum uit 2002.

Bij het verwezenlijken van deze doelstellingen heeft Marum de afgelopen negen jaar een vaste koers gevaren, echter de accenten zijn veranderd. De peilers voor de nieuwe woonvisie zijn:

  • verbreden woonbeleid: van wonen naar een duurzaam woonmilieu;
  • bestaande dorpen: kwaliteit verhogen en potentie optimaal benutten;
  • bouwbeleid: een flexibel en gedifferentieerd programma;
  • bijzondere doelgroepen: zorg voor voldoende aanbod van goede kwaliteit;
  • samenwerking: voortzetting regionale samenwerking, meer zeggenschap voor dorpsverenigingen en woonconsumenten, uitvoeren van dorpsvisies en prestatieafspraken met de wooncorporatie.

Woningbouwprogramma

In de periode 2012-2019 wil de gemeente Marum circa 294 nieuwe woningen realiseren (255 woningen betreffen uitbreiding, 69 woningen betreffen vervanging). Dit betekent dat er jaarlijks circa 30 woningen aan de voorraad worden toegevoegd. De nadruk zal hierbij liggen op levensloopgeschikte woningen, waarvan het overgrote deel grondgebonden zal zijn.

Duurzaamheid

De gemeente gaat zich meer richten op duurzaamheid en duurzame toepassingen. De ambitie is de bouw van energieneutrale woningen in nieuwe uitbreidingsplannen. Het aantal woningen, type en de prijsklasse wordt per uitbreidingsplan vastgesteld. De planregels in het bestemmingsplan zijn flexibel. De gemeente heeft het Energie akkoord Noord Nederland mede ondertekend en ze wil bijdragen aan de daarin opgenomen doelstellingen. Concreet houdt dit in dat voor de nieuwbouw in Noord-Nederland de EPC-norm van 0,5 geldt.

Mantelzorg

Door de invoering van de Wmo is mantelzorgondersteuning een nieuwe wettelijke taak van gemeenten geworden. De opdracht aan gemeenten om intensief met mantelzorgondersteuning bezig te zijn, houdt verband met het cruciale belang van mantelzorg voor het welslagen van de Wmo.

In de Wmo wordt een appèl gedaan op de eigen verantwoordelijkheid van burgers om zoveel mogelijk voor elkaar te zorgen. Als dat niet meer lukt, kunnen zij zich tot gemeenten wenden voor voorzieningen en diensten die onder de Wmo vallen.

Het thema mantelzorg in relatie tot wonen speelt gelet op de toekomstige vergrijzing in de gemeente ook een steeds grotere rol. Bij mantelzorg gaat het om het bieden van zorg aan iedereen die hulpbehoevend is op het fysieke, psychische en/of sociale vlak, op vrijwillige basis en buiten organisatorisch verband. De huisvesting behelst het tijdelijk laten inwonen van ouderen en/of zorgbehoevenden. De huisvesting kan onder andere worden gerealiseerd door een bouwkundige aanpassing van de woning of een bijgebouw of door het plaatsen van een tijdelijke mobiele unit bij de woning. Indien de bestaande woning niet geschikt te maken is, kunnen de mantelzorgers ook samen met de zorgbehoevende naar een aangepaste (corporatie)woning c.q. mantelzorgwoning verhuizen.

3.3.4 Structuurvisie Marum

In deze structuurvisie is een visie ontwikkeld waarin wordt gezocht naar een balans tussen het landschap en de natuur enerzijds en de ontwikkelingen op het gebied van wonen, toerisme en werken anderzijds. De gemeente Marum wil haar karakter behouden en een levendige gemeente blijven tussen Drachten en Groningen.

De ontwikkelingen op het gebied van wonen en werken zullen in aansluiting op de bestaande kernen, met name worden geconcentreerd op het dorp Marum. Om de kleine kernen levendig te houden, worden op beperkte schaal ontwikkelingen voorzien, zoals het project de levendige linten, waarin ontwikkeling plaatsvindt in de bestaande bebouwing.

Hoofdstuk 4 Onderzoeksresultaten

4.1 Geluid

Wet geluidhinder

Het bestemmingsplan biedt onder andere de mogelijkheid tot het realiseren van woningen. De Wet geluidhinder beschouwt een woning als een zogenaamd geluidsgevoelig gebouw. Onderzocht dient te worden of de betreffende woning getoetst moeten worden aan de Wet geluidhinder.

In het kader van de Wet geluidhinder bevinden zich langs alle wegen zones, met uitzondering van wegen die zijn gelegen binnen een als woonerf aangeduid gebied en wegen waarvoor een maximumsnelheid van 30 km/uur geldt. Buiten de bebouwde kom bedraagt de zonebreedte voor tweestrookswegen die aan weerszijden van de weg (gerekend vanuit de wegas) in acht moet worden genomen, 250 meter, binnen de bebouwde kom bedraagt deze afstand 200 meter. Ingeval van het realiseren van geluidsgevoelige bebouwing binnen deze zone dient een akoestisch onderzoek plaats te vinden.

De in de nabijheid van de locatie gelegen Nieuweweg kent een snelheidslimiet van 50 km/uur. Aangezien de meest nabij gelegen woningen op circa 70 m uit de as van de Nieuweweg komen te liggen, is akoestisch onderzoek noodzakelijk.

De langs de locatie gelegen Coenderslaan kent een snelheidsregime van 30 km/uur. De vormgeving van deze weg en het gebruik sluiten hierop aan. Akoestisch onderzoek vanwege deze weg is daarom in het kader van een goede ruimtelijke ordening niet aan de orde.

Normen

Behoudens situaties waarbij door Gedeputeerde Staten of burgemeester en wethouders een hogere waarde is vastgesteld, geldt voor geluidsgevoelige bebouwing binnen een zone als hoogst toelaatbare geluidsbelasting van de gevel 48 dB (Wet geluidhinder 2006). Bij het voorbereiden van een ruimtelijk plan dat geheel of gedeeltelijk betrekking heeft op grond behorende bij een zone dient door burgemeester en wethouders akoestisch onderzoek te worden ingesteld (artikel 77 van de Wet geluidhinder).

Indien de geluidsbelasting de voorkeursgrenswaarde van 48 dB te boven gaat, kunnen, mits gemotiveerd, burgemeester en wethouders een hogere waarde vaststellen (artikel 83 van de Wet geluidhinder).

Indien het nog niet geprojecteerde geluidsgevoelige bebouwing langs een aanwezige weg betreft, kunnen burgemeester en wethouders in 'binnenstedelijk' gebied een hogere waarde tot maximaal 63 dB vaststellen.

Verkeersintensiteiten Berekeningen

Als maatgevend jaar voor de akoestische berekeningen, dienen de geprognosticeerde etmaalintensiteiten tien jaar na uitvoering van de ruimtelijke plannen te worden aangehouden. Voor dit onderzoek is het maatgevende jaar gesteld op 2023. Voor de verkeersgegevens van de Nieuweweg, is gebruik gemaakt van de verkeersgegevens die van de gemeente Marum zijn verkregen.

Berekeningen 

Berekend is de geluidsbelasting van de meest nabij de Nieuweweg gelegen woning onder zogenaamde vrije veld condities. Dat wil zeggen dat er geen rekening is gehouden met de afschermende werking van de tussen de Nieuweweg en de te realiseren woningen gelegen gebouwen. Daarnaast heeft op grond van artikel 110g van de Wet geluidhinder een aftrek van 5 dB plaatsgevonden.

Uit de berekening blijkt dat op de eerste en tweede bouwlaag van de meest nabijgelegen woning op de gevel een geluidsbelasting van respectievelijk 46 en 47 dB wordt berekend.

Het rekenblad is opgenomen in de bijlagen.

Conclusie

De voorkeursgrenswaarde van 48 dB op de gevel wordt vanwege de Nieuweweg niet overschreden. Aan de eisen van de Wet geluidhinder wordt derhalve voldaan.

4.2 Luchtkwaliteit

Op 15 november 2007 is het onderdeel luchtkwaliteit van de Wet milieubeheer in werking getreden.

Kern van de wet is het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL). Hierin staat wanneer en hoe overschrijdingen van de luchtkwaliteit moeten worden aangepakt. Het programma houdt rekening met nieuwe ontwikkelingen, zoals bouwprojecten of de aanleg van infrastructuur. Projecten die passen in dit programma, hoeven niet meer te worden getoetst aan de normen (grenswaarden) voor luchtkwaliteit. Het NSL is op 1 augustus 2009 in werking getreden.

Ook projecten die 'niet in betekenende mate' (nibm) van invloed zijn op de luchtkwaliteit hoeven niet meer te worden getoetst aan de grenswaarden voor luchtkwaliteit. De criteria om te kunnen beoordelen of er voor een project sprake is van nibm, zijn vastgelegd in de AMvB-nibm.

In de AMvB-nibm is vastgelegd dat na vaststelling van het NSL of een regionaal programma een grens van 3% verslechtering van de luchtkwaliteit (een toename van maximaal 1,2 microgram/m3 NO2 of PM10) als 'niet in betekenende mate' wordt beschouwd.

Onderzoek

Het plan biedt de mogelijkheid tot het realiseren van maximaal 18 woningen. Op grond van de CROW-publicatie 317 'Kencijfers parkeren en verkeersgeneratie' (oktober 2012) is de ritproductie van een burgerwoning bepaald op zes ritten per etmaal. De totale ritproductie bedraagt derhalve 108 ritten. Hierbij is uitgegaan van een gemiddeld aantal verkeersbewegingen voor woningen, waarbij geen onderscheid is gemaakt tussen appartementen/grondgebonden of koop/huur.

Voor kleinere ruimtelijke plannen en verkeersplannen die effect kunnen hebben op de luchtkwaliteit, heeft het toenmalige Ministerie van Volksgezondheid, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer in samenwerking met InfoMil de nibm-tool ontwikkeld. Daarmee kan op een eenvoudige en snelle manier worden bepaald of een plan niet in betekenende mate bijdraagt aan luchtverontreiniging. Met behulp van deze rekentool is de toename van de stoffen NO2 en PM10 bepaald.

afbeelding "i_NL.IMRO.0025.BPNU13INBR1-VA01_0003.png"

Uit de berekeningen met de nibm-tool (oktober 2012) blijkt dat het plan de grens van 3% (een toename van 1,2 µg/m3 NO2 of PM10) niet overschrijdt. Het project moet daarom worden beschouwd als een nibm-project.

Hoewel geconstateerd is dat het project een zogenaamd nibm-project betreft, dient ook te worden bezien of de luchtkwaliteit in het plangebied niet zodanig is dat de normen voor een goed woonklimaat worden overschreden.

Daartoe is gebruikgemaakt van de Grootschalige Concentratiekaarten Nederland 2012. Het RIVM produceert deze kaarten jaarlijks. De kaarten geven een beeld van de luchtkwaliteit in Nederland en betreffen zowel recente als toekomstige jaren. Per kilometervak worden de concentraties voor de verschillende luchtverontreinigende stoffen weergegeven waarvoor Europese regelgeving bestaat. De kaarten op deze website hebben een juridisch-formele status.

De meest relevante luchtkwaliteitseisen voor ruimtelijke plannen betreffen stikstofdioxide (NO2) en fijn stof (PM10). De grenswaarden voor stikstofdioxide (NO2) en fijn stof (PM10) uit de wet zijn opgenomen in de navolgende tabel.

Grenswaarden luchtconcentraties NO2 en PM10  
Luchtconcentratie   Norm  
NO2    
jaargemiddelde concentratie   40 µg/m3  
PM10    
jaargemiddelde concentratie   40 µg/m3  

Getoetst dient te worden aan de norm voor NO2 per 1 januari 2015. Vanaf die datum moet blijvend aan de norm van NO2 worden voldaan.

Per 21 juni 2011 moet aan de grenswaarden voor fijn stof worden voldaan.

Uit de Grootschalige Concentratiekaarten blijkt dat in het plangebied de volgende achtergrondniveaus zijn gemeten en worden verwacht voor NO2 en PM10.

Achtergrondniveaus luchtkwaliteit  
Stof   2011   2015   2020  
       
PM10   21,7 µg/m3   17,9 µg/m3   17,4 µg/m3  
NO2   12,8 µg/m3   11,0 µg/m3   9,1 µg/m3  

Conclusie

Uit de gemeten en berekende achtergrondniveaus blijkt dat deze ruim onder de wettelijke normen blijven. Daarnaast is geconcludeerd dat het een nibm-project betreft.

Nader onderzoek naar de luchtkwaliteit kan derhalve achterwege blijven.

4.3 Ecologie

Om de uitvoerbaarheid van onderhavig plan te toetsen, is een ecologische inventarisatie van de natuurwaarden in het projectgebied uitgevoerd. Tevens is gekeken naar de effecten op beschermde gebieden in de omgeving. Het doel hiervan is om na te gaan of een vooronderzoek in het kader van de Flora- en faunawet en/of een oriënterend onderzoek in het kader van de Natuurbeschermingswet 1998 of de Ecologische Hoofdstructuur noodzakelijk is. Het projectgebied is daartoe op 21 januari 2013 bezocht door een ecoloog van BügelHajema Adviseurs. Het projectgebied bestaat uit een grazig perceel aan de Coenderslaan, binnen de bebouwde kom van Nuis. Het betreft een braakliggend terrein, waar voorheen een basisschool en woningen waren gesitueerd. Aanwezige restanten hiervan zijn de omrastering van het voormalige schoolplein en verharde oppervlakten. In de toekomstige situatie wordt de aanwezige opgaande begroeiing verwijderd en wordt op deze locatie woningbouw gerealiseerd.

Hoewel het veldbezoek niet in een optimale periode is uitgevoerd, kan gezien de aard van het plangebied en op basis van de indruk die van het plangebied is verkregen, de kennis over leefgebieden van soorten en de beschikbare gegevens, wel van alle soortgroepen met voldoende zekerheid een oordeel worden gegeven over het voorkomen van beschermde soorten in het gebied.

afbeelding "i_NL.IMRO.0025.BPNU13INBR1-VA01_0004.png"

Situatie projectgebied op 21 januari 2013, aanzicht vanuit het zuidoosten

Soortenbescherming

Flora- en fauwawet

Met ingang van 1 april 2002 is de Flora- en faunawet in werking getreden. Het soortenbeleid uit de Vogelrichtlijn (1979) en de Habitatrichtlijn (1992) van de Europese Unie is hiermee in de nationale wetgeving verwerkt.

Achter de Flora- en faunawet staat het idee van de zorgplicht voor in het wild levende beschermde dieren en planten en hun leefomgeving. Beschermde soorten worden opgesomd in de 'lijsten beschermde inheemse planten- en diersoorten'. De Algemene Maatregel van Bestuur ex artikel 75 van de Flora- en faunawet van 23 februari 2005, kent een driedeling voor het beschermingsniveau van planten- en diersoorten, namelijk: licht beschermd, middelzwaar beschermd en streng beschermd. De inheemse vogelsoorten hebben een eigen afwijkend beschermingsregime; ze vallen zowel onder het middelzware als strenge beschermingsregime.

Inventarisatie

Het projectgebied bestaat uit grazig terrein met pitrus en ruigtekruiden als haagwinde en kleine brandnetel. De zuid- en westzijde wordt begrensd door bomenrijen met zachte berk, zwarte els en zomereik en in de ondergroei braam, hulst en klimop. Langs de westelijke grens ligt een smalle sloot die niet jaarrond waterhoudend is. Deze sloot is daarmee niet geschikt als leefgebied voor beschermde vissoorten en libellensoorten. Op basis van het veldbezoek blijkt dan ook dat het projectgebied een beperkte natuurwaarde kent. Voor de verspreidinggegevens is gebruikgemaakt van gebiedskennis en verspreidingsatlassen waaronder de Werkatlas Zoogdieren Groningen en gegevens van RAVON. Gezien de inrichting en het gebruik van het plangebied worden hier enkele algemene, licht beschermde soorten (zoals spitsmuizen en amfibieën) verwacht. In de omgeving van het projectgebied zijn de middelzwaar beschermde eekhoorn en steenmarter aangetroffen. Door het ontbreken van naaldbomen, vormt het plangebied geen geschikt leefgebied van eekhoorn en wordt deze hier niet verwacht. Voor steenmarter geldt, dat binnen het plangebied geen geschikte verblijfplaatsen aanwezig zijn. Wel kan het projectgebied een ondergeschikt onderdeel vormen van het foerageergebied van de soort. De opgaande begroeiing vormt geschikte broedgelegenheid voor de zwaarder beschermde vogels. Alle inheemse vogelsoorten zijn in het kader van de Flora- en faunawet zwaar beschermd. Tijdens het veldbezoek zijn de aanwezige bomen geïnspecteerd op de aanwezigheid van jaarrond beschermde nestplaatsen, zoals van ransuil of roek. Deze zijn niet aangetroffen.

Door het ontbreken van bebouwing en geschikte boomholten, bevat het projectgebied geen verblijfplaatsen van vleermuizen. Het projectgebied vormt wel geschikt foerageergebied voor vleermuizen. In de omgeving van het projectgebied zijn de vleermuissoorten watervleermuis (kraamkolonie Coendersborgh), gewone dwergvleermuis, ruige dwergvleermuis, rosse vleermuis en gewone grootootvleermuis waargenomen. In de omgeving is echter veel soortgelijk foerageergebied aanwezig.

Effecten

Ten behoeve van de ontwikkelingen zal de vegetatie worden verwijderd en de bodem worden vergraven. Als gevolg van de werkzaamheden kunnen daardoor verblijfplaatsen van enkele licht beschermde soorten worden vernietigd en verstoord. Ook kunnen hierbij enkele exemplaren worden gedood. Licht beschermde soorten worden niet in hun voortbestaan bedreigd en vallen in de vrijstellingsregeling bij ruimtelijke ontwikkelingen. Voor deze soorten hoeft geen ontheffing te worden aangevraagd. Wel geldt voor deze soorten de zorgplicht van de Flora- en faunawet. Het plangebied vormt naar verwachting na de realisatie van de plannen nog steeds geschikt foerageergebied van steenmarter. Om deze reden worden geen negatieve effecten verwacht op deze middelzwaar beschermde soort.

Het is verboden nesten van vogels (indien nog in functie) te vernietigen of te verstoren. Met betrekking tot de uitvoering van de werkzaamheden dient derhalve rekening te worden gehouden met het broedseizoen. De Flora- en faunawet kent geen standaardperiode voor het broedseizoen. Het is van belang of een broedgeval aanwezig is, ongeacht de periode. Voor de meeste vogels geldt dat het broedseizoen ongeveer van 15 maart tot 15 juli duurt.

Onder invloed van de ontwikkelingen gaat mogelijk een deel van het foerageergebied van streng beschermde vleermuizen verloren. In de toekomstige situatie zal wederom geschikt foerageergebied aanwezig zijn, als ook mogelijkheden voor verblijfplaatsen in de nieuwbouw. Qua bouwoppervlak zal de toekomstige situatie ongeveer gelijk zijn aan de recente situatie voor de sloop van de bebouwing binnen het project. Netto worden daarom onder invloed van de plannen geen negatieve effecten verwacht op de functionele leefomgeving van vleermuizen.

Gebiedsbescherming

Natuurbeschermingswet 1998

Op 1 oktober 2005 is de Natuurbeschermingswet 1998 van kracht geworden. Deze wet bundelt de gebiedsbescherming van nationaal begrensde natuurgebieden. In de Natuurbeschermingswet zijn ook de bepalingen vanuit de Europese Vogelrichtlijn en Habitatrichtlijn verwerkt.

Onder de Natuurbeschermingswet worden drie typen gebieden aangewezen en beschermd: Natura 2000-gebieden, Staats- en Beschermde Natuurmonumenten en Wetlands. Verder is deze wet de basis voor het nationale Natuurbeleidsplan waarin de Ecologische Hoofdstructuur is geregeld.

Ecologische Hoofdstructuur

De Ecologische Hoofdstructuur is een samenhangend netwerk van bestaande en nog te ontwikkelen belangrijke natuurgebieden in Nederland en vormt de basis voor het natuurbeleid. De Ecologische Hoofdstructuur is als beleidsdoel opgenomen in de Nota Ruimte en het Provinciaal Omgevingsplan (POP 2009-2013) en de Omgevingsverordening 2009.

Inventarisatie

Het projectgebied ligt niet in of grenst niet aan een beschermd gebied in het kader van de Natuurbeschermingswet 1998. De meest nabijgelegen gebieden uit de Natuurbeschermingswet 1998 betreffen de Natura 2000-gebieden Bakkeveense Duinen en Leekstermeergebied op respectievelijk 6 km ten zuiden en ruim 7 km ten oosten van het projectgebied. Op ongeveer 30 meter ten westen van het projectgebied ligt het meest nabijgelegen gebied uit de Provinciale Ecologische Hoofdstructuur, namelijk het gebied rondom de Coendersborgh. De beheerambitie voor het nabijgelegen deel van dit EHS-gebied betreft 'Kruiden- en faunarijk grasland'. In de huidige situatie geldt voor dit gebied het beheertype 'Nog om te vormen naar natuur'. Tussen het projectgebied en dit EHS-gebied ligt de bebouwing aan de Kerklaan en het kerkhof van de kerk van Nuis.

Effecten

Gezien de relatief grote afstand tot de Natura 2000-gebieden in de omgeving, de aard van de ingrepen en het gebruik van tussenliggend gebied, worden geen negatieve effecten als gevolg van de ontwikkelingen verwacht. Voor deze activiteit is daarom geen vergunning op grond van de Natuurbeschermingswet 1998 nodig.

Het projectgebied ligt op een relatief kleine afstand van het EHS-gebied rondom de Coendersborgh. Het provinciale beleid is erop gericht dat ingrepen geen negatieve effecten mogen hebben op de wezenlijke kenmerken en waarden van gebieden die behoren tot de EHS. Het nabij EHS-gelegen gebied betreft kleinschalige graslanden waarbij met name wordt gericht op botanische waarden. Tussen het projectgebied en het EHS-gebied ligt de bebouwing aan de Kerklaan en het kerkhof. De verstoringscontour in het EHS-gebied uitgaande van de plannen ligt binnen de verstoringscontour die de aanwezigheid van de bebouwing aan de Kerklaan veroorzaakt. Om deze reden veroorzaken de plannen geen verstorende effecten op wezenlijke kenmerken en waarden van dit EHS-gebied. Er worden onder invloed van de plannen tevens geen hydrologische effecten verwacht die van invloed kunnen zijn op de wezenlijke kenmerken en waarden van dit gebied. De voorgenomen activiteit is om deze redenen niet in strijd met het 'nee, tenzij'-beleid uit de Nota Ruimte en de uitwerking daarvan in het Provinciaal Omgevingsplan (POP 2009-2013) en de Omgevingsverordening 2009 voor de Ecologische Hoofdstructuur. Deze inventarisatie geeft geen aanleiding voor verder onderzoek.

Conclusie

Uit de ecologische inventarisatie is naar voren gekomen dat geen vooronderzoek in het kader van de Flora- en faunawet of een oriëntatiefase voor de Natuurbeschermingswet 1998, dan wel een analyse van de Ecologische Hoofdstructuur noodzakelijk is. Het plan is hierdoor op deze punten uitvoerbaar. Wel dient bij de planning en tijdens de uitvoering van de plannen rekening te worden gehouden met broedvogels en hun nesten.

4.4 Archeologie en cultuurhistorie

Archeologie

Op basis van de kaart met bekende en te verwachten archeologische waarden kan geconcludeerd worden dat voor het plangebied een lage verwachting op archeologische waarden geldt. Desondanks is de provinciaal archeoloog om advies gevraagd.

Het advies luidt als volgt:

Het plangebied ligt op een glaciale rug (of welving) met dekzand waarop volgens de bodemkaart een esdek aanwezig is. Het plangebied ligt tevens dichtbij de middeleeuwse kerk van Nuis. Waarschijnlijk bevond de 13e eeeuwse dorpskern zich nabij de kerk. In het plangebied dient dan ook rekening te worden gehouden met de aanwezigheid van resten uit de middeleeuwen. Onder het esdek bestaat de kans op het aantreffen van archeologische resten (grondsporen en vondsten) uit de steentijd. In de nabije omgeving van het plangebied zijn archeologische resten uit mesolithicum, neolithicum en middeleeuwen aangetroffen. Mogelijk kunnen ook paleolithische resten aanwezig zijn onder de dekzandafzetting. De bovengrond in het plangebied zal iets verstoord zijn doordat het in de tweede helft van de 20e eeuw grotendeels bebouwd werd. Deze bebouwing is inmiddels gesloopt. De mate van verstoring door bouw en sloop is onbekend. Rond de voormalige bebouwing en in het onbebouwd gebleven zuidelijk deel van het plangebied kan de bodem (onder het esdek) nog intact zijn.

Geadviseerd wordt om in het gehele plangebied een archeologisch booronderzoek uit te laten voeren, voorafgaand aan verdere bodemingrepen. Indien mogelijk wordt gelijktijdig met het booronderzoek ook een oppervlaktekartering uitgevoerd.

Het verkennend onderzoek is uitgevoerd. De resultaten zijn opgenomen als bijlage. Uit het onderzoek blijkt dat er geen belemmeringen zijn voor de voorgenomen ingrepen en dat een vervolgonderzoek achterwege kan blijven.

Cultuurhistorie

Als gevolg van het rijksbeleid ten aanzien van de monumentenzorg, is per 1 januari 2012 een wijziging van het Besluit ruimtelijke ordening van kracht. De wijziging betreft artikel 3.1.6, tweede lid, onderdeel a, als gevolg waarvan alle cultuurhistorische waarden uitdrukkelijk dienen te worden meegewogen bij het vaststellen van bestemmingsplannen. Dit betekent dat in aanvulling op de archeologische aspecten nu ook de overige cultuurhistorische waarden moeten worden betrokken in het onderzoek. Hiernavolgend wordt daar aandacht aan besteed.

  • Ontstaansgeschiedenis

Vanaf het jaar 1000 vond bewoning plaats op de dekzandruggen Nuis-Niebert en Noordwijk-Lucaswolde. De hoogveengebieden kwamen eerst niet voor bewoning in aanmerking. Vanaf de zestiende eeuw kwam hier verandering in en werd begonnen met de ontginning van het hoogveen voor de winning van turf. In het gebied ten zuiden van de lijn Marum-Niebert kwamen twee wijkenstelsels tot ontwikkeling, een westelijk en een oostelijk, die door de dekzandopwelving van Keuningswijk van elkaar werden gescheiden. Vanuit een hoofdkanaal werden zijkanalen en wijken gegraven, waardoor een veenkoloniale structuur ontstond. Langs de waterwegen kwam bewoning tot stand.

In het begin van de negentiende eeuw stond behalve de dertiende-eeuwse kerk vrijwel geen bebouwing aan de huidige hoofdweg (Nieuweweg). Wel lag een paar honderd meter ten zuiden van de Nieuweweg een strook met boerderijen (Oudeweg). Tussen de bebouwing werd in 1813 het omgrachte landhuis de Coendersborg gebouwd.

Na 1850 werden aan weerszijden van de Nieuweweg woningen en boerderijen gebouwd. De panden stonden afwisselend met de nok loodrecht of evenwijdig aan de kavelrichting.

Ten oosten van de kerk ontstond een vrij dicht bebouwingslint, dat verder in oostelijke richting dunner werd. Ten westen van de kerk, aan de zuidkant van de weg, bleef het gebied onbebouwd, waardoor vrij zicht bestond op de Coendersborg (zie kaart 1925). Voorts kwam langs een aantal dwarswegen bebouwing tot stand.

Na 1945 is de bebouwing langs de hoofdweg op beperkte schaal verder aangevuld. Oude panden werden vervangen of ingrijpend gemoderniseerd. Tussen de Nieuweweg en de Oudeweg is voorts een nieuwbouwwijk gerealiseerd, waarbij gebruik is gemaakt van het bestaande wegenpatroon. Ook de Coenderslaan behoort tot dit bestaande wegenpatroon.

afbeelding "i_NL.IMRO.0025.BPNU13INBR1-VA01_0005.png"

Nuis 1925

afbeelding "i_NL.IMRO.0025.BPNU13INBR1-VA01_0006.png"
Nuis omstreeks 2000

De cultuurhistorische waarde van het plangebied betreft de duidelijke hoofdstructuur in het dorp; een hoofdweg met haaks daarop woonstraten. Bij het plangebied betreft dat de Coenderslaan, bijna dwars op de Nieuweweg. Met het onderhavige plan kan er in het gebied nieuwe bebouwing worden gerealiseerd. De hoofdstructuur van de wijk zal daarmee niet worden aangetast. Er zal mogelijk een ondergeschikte toegangspad naar de woningen worden aangelegd.

4.5 Bodem

De bodem ter plaatse van de voormalige huurwoningen is onderzocht. Uit het verkennend bodemomderzoek (MUG Ingenieursbureau, 2012) blijkt dat er verhoogde gehalten/concentraties zijn aangetroffen. Deze concentraties zijn echter van dien aard dat er volgens de Wet bodembescherming geen nader onderzoek noodzakelijk is. De bovengrond is beoordeeld als kwaliteitsklassen wonen en industrie. Als de grond wordt afgevoerd, is bij hergebruik elders het Besluit bodemkwaliteit van toepassing.

Van locatie waar de school heeft gestaan is geen rapport opgesteld. Wel is er een tank gesaneerd. Uit de evaluatie van de tanksanering blijkt dat de tanksanering conform richtlijnen is uitgevoerd.

De bodemkwaliteit levert geen beperkingen op voor het toekomstig gebruik.

4.6 Water

Het voornemen heeft gevolgen voor de waterhuishouding ter plaatse. De gemeente heeft eind 2012 het invulplan aan de Coenderslaan met het waterschap Noorderzijlvest voorbesproken. Vervolgens is middels de online watertoets het waterschap opnieuw op de hoogte gebracht. De uitgangspuntennotitie is opgenomen in de bijlage. Voor de inrichting zal de Notitie Stedelijk Water van het waterschap gehanteerd worden.

Eén van de uitgangspunten is het scheiden van afvalwater en hemelwater. Uit informatie van de gemeente blijkt dat er al een gescheiden rioolstelsel aanwezig is. Ook het plangebied zal aangesloten worden op het gescheiden rioolstelsel. Het hemelwater zal hierbij in hoofdzaak afgevoerd worden naar de Jonkersweg en vervolgens via de westelijke bermsloot naar de hoofdwatergang die verderop de Jonkersweg kruist.

Het waterschap heeft in het kader van het vooroverleg gereageerd en aangegeven in te stemmen met het plan.

4.7 Milieuzonering

Op grond van de VNG-publicatie Bedrijven en Milieuzonering (2009) kan geadviseerd worden welke afstand aangehouden zou moeten worden tussen bedrijven en milieugevoelige objecten. Uit het vigerend bestemmingsplan blijkt dat in de omgeving een begraafplaats en een bedrijf is gesitueerd. Er zijn reeds andere woningen dichterbij gesitueerd, waardoor deze bestaande woningen maatgevend zijn. Desondanks is de VNG-publicatie geraadpleegd. Daaruit blijkt dat ten opzichte van een begraafplaats 10 m als richtafstand geldt. Het bedrijf betreft het Noordelijk Archeologisch Depot. Betreffend depot heeft geen gevolgen voor het plangebied.

Geconcludeerd kan worden dat er geen belemmeringen zijn geconstateerd op het vlak van milieuzonering.

4.8 Externe veiligheid

Inleiding

Ten aanzien van externe veiligheid wordt onderscheid gemaakt in inrichtingen waar gevaarlijke stoffen aanwezig zijn (Besluit en Regeling externe veiligheid inrichtingen), transportroutes waarover vervoer van gevaarlijke stoffen plaatsvindt (thans de circulaire Risiconormering vervoer van gevaarlijke stoffen en binnenkort het Besluit transportroutes externe veiligheid met bijbehorend Basisnet) en buisleidingen waardoor gevaarlijke stoffen worden vervoerd (Besluit en Regeling externe veiligheid buisleidingen).

De belangrijkste risicomaten zijn het plaatsgebonden risico (grenswaarde voor kwetsbare objecten en een richtwaarde voor beperkt kwetsbare objecten) en het groepsrisico (oriëntatiewaarde, waar aan moet worden getoetst bij ontwikkelingen in het invloedsgebied).

Onderzoek

Om te bepalen of in de nabijheid van het plangebied risicovolle objecten aanwezig zijn die het planvoornemen belemmeren, is de risicokaart geraadpleegd. De navolgende figuur betreft een uitsnede van deze kaart met daarop de (globale) ligging van het plangebied weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0025.BPNU13INBR1-VA01_0007.png"

Uit de risicokaart blijkt dat in en in de nabijheid van het plangebied geen inrichtingen met gevaarlijke stoffen aanwezig zijn en/of transportroutes waarover en waardoor gevaarlijke stoffen worden vervoerd.

Het planvoornemen is vanuit het oogpunt van het aspect externe veiligheid, uitvoerbaar.

4.9 Ladder voor duurzame verstedelijking

Op 1 oktober 2012 is het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) gewijzigd, en is de 'ladder voor duurzame verstelijking' daaraan toegevoegd. In deze paragraaf volgt een onderbouwing van de wijze waarop invulling is gegeven aan deze ladder.

Trede 1: Bepalen regionale vraag naar ruimte

Deze trede vraagt de regionale ruimtevraag (kwantitatief en kwalitatief) voor stedelijke ontwikkelingen te bepalen.

De gemeente heeft een aantal onderzoeken gedaan naar de woonbehoefte. In 2009 heeft Plaatselijk Belang Nuis/Niebert de inventarisatie woonbehoefte Nuis/Niebert uitgevoerd. Uit de inventarisatie blijkt dat vooral jongeren (25%) en ouderen (56%) hebben gereageerd. Van de respondenten is dan ook 34% op zoek naar een seniorenwoning. Zo'n 90% van de woningzoekende (van een koopwoning) is op zoek naar een woning met een prijsklasse tot € 200.000,--. Ook de gevraagde huur ligt in het lagere segment (72% zoekt een huurwoning met een huur van minder dan € 500,-- per maand).

Begin 2013 heeft de gemeente nog een enquête uitgevoerd naar de woningbehoefte in Nuis. De enquête is door 23 huishoudens ingevuld, waarvan acht een verhuiswens hebben. Gezien het geringe aantal respondenten, kunnen niet al te zware conclusies uit dit onderzoek getrokken worden. De meest relevante resultaten van de enquete betreffen:

  • Grootste belangstelling voor tweekappers en rijenwoningen;
  • Er is zowel vraag naar huur als koop;
  • Vooral vraag naar staters- en ouderenwoningen.

Deze resultaten sluiten aan bij het in 2009 uitgevoerde onderzoek. Daaruit bleek ook dat er vraag is naar starterswoningen en seniorenwoningen.

De gemeente zal bij de verdere planvorming met de resultaten van de onderzoeken rekening houden. Het plan biedt ruime mogelijkheden, zodat op de actuele marktsituatie ingespeeld kan worden.

Trede 2 Bouwen binnen bestaand stedelijk gebied

De beoogde ontwikkeling vindt plaats binnen bestaand stedelijk gebied. De locatie wordt in de huidige situatie niet gebruikt. Er stonden voorheen een school en drie rijtjes met huurwoningen. Trede 3 is daarmee niet aan de orde.

4.10 Vormvrije M.E.R.-beoordeling

Op 1 april 2011 is het gewijzigde Besluit m.e.r. in werking getreden. Een belangrijke wijziging betreft het indicatief maken van de drempelwaarden in onderdeel D (betreft de m.e.r.-beoordeling) van de bijlage bij het Besluit m.e.r. Concreet betekent dit dat, ook wanneer ontwikkelingen onder de in lijst D opgenomen drempelwaarden blijven, het bevoegd gezag zich er nog steeds van moet vergewissen of activiteiten geen aanzienlijke milieugevolgen kunnen hebben, de zogenaamde 'vergewisplicht'. Daarbij zijn in het bijzonder de omstandigheden als bedoeld in bijlage III van de EU-richtlijn van belang. Deze omstandigheden betreffen onder andere de kenmerken van de potentiële effecten en cumulatie. Op grond van artikel 3:46 van de Algemene wet bestuursrecht dient het bevoegd gezag zijn eventuele keuze voor géén m.e.r.-beoordeling voor een activiteit die beneden de drempelwaarde valt, te motiveren in de overwegingen van het moederbesluit.

Het voorliggend plan voorzien in de oprichting van maximaal 18 woningen. Deze ontwikkeling komt niet boven de drempelwaarden van de beoordelingsplicht van de m.e.r. (meer dan 2.000 woningen). Dus geldt hiervor de vormvrije m.e.r.-beoordeling. In de navolgende tabel is per milieuaspect aangegeven welke invloed de functieverandering heeft.

Aspect   Invloed functieverandering  
Milieuzonering   Geen belemmeringen geconstateerd  
Geluid   Geen belemmeringen geconstateerd  
Luchtkwaliteit   Geen belemmeringen geconstateerd  
Bodem   Geen belemmeringen geconstateerd  
Externe veiligheid   Geen belemmeringen geconstateerd  
Archeologie   Geen belemmeringen geconstateerd  
Ecologie   Geen belemmeringen geconstateerd  
Water   Geen belemmeringen geconstateerd  

Hoofdstuk 5 Economische en maatschappelijke uitvoerbaarheid

5.1 Economische uitvoerbaarheid

De kosten voor de ontwikkeling van het plan komen ten laste van de gemeente. Via de grondverkoop zal de gemeente een deel van de ontwikkelingskosten terugverdienen.

De kosten en opbrengsten zijn hieronder samengevat weergegeven. De kosten voor watermaatregelen maken deel uit van het bouwrijp en woonrijp maken.

Kosten:

Grondverwerving en plankosten € 436.373,--

Bouwrijp maken € 143.392,--

Woonrijp maken en groenvoorzieningen € 62.649,--

Fondsen € 125.463,--

Kostenstijging en renteverlies € 60.085,--

------------------- +

€ 827.962,-- (B)

Opbrengsten:

Inkomsten gronduitgifte € 652.030,--(A)

Projectresultaat (A-B) € -175.932,-- (excl. btw)

Burgemeester en Wethouders en de Raad hebben besloten het negatieve resultaat te dekken vanuit het fonds exploitatie bestemmingsplannen.

5.2 Maatschappelijke uitvoerbaarheid

Het voorontwerp van het bestemmingsplan heeft zes weken ter inzage gelegen. Ook is er een inspraakbijeenkomst georganiseerd. Het verslag daarvan is als bijlage opgenomen. Het waterschap heeft schriftelijk gereageerd. Deze reactie is eveneens als bijlage opgenomen.

Het ontwerp bestemmingsplan heeft eveeens gedurende zes weken (van 14 juni 2013 tot en met 25 juli 2013) ter inzage gelegen. Tijdens deze periode is er één zienswijze binnengekomen. De zienswijzennota is opgenomen als bijlage.