direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Leiding Gasunie Hoogezand en omgeving
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0018.BP126GasunieHS-30va

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding

Gasunie Grid Services B.V. (hierna Gasunie) gaat in Groningen onderhoudswerkzaamheden verrichten aan het gastransportnet. Het betreft voor een groot deel reguliere werkzaamheden die ook elders in het land plaatsvinden. Oudere onderdelen van het gastransportnet worden gerenoveerd of vervangen zodat het gastransportnet in goede staat blijft. Tegelijkertijd wordt specifiek in het aardbevingsgebied in Groningen een klein deel van het gastransportnet versterkt, zowel bovengronds als ondergronds, in verband met mogelijk krachtigere aardbevingen in de toekomst. Het netwerk wordt dus toekomstbestendig gemaakt. Bij het vervangen van onderdelen wordt bekeken of de ligging van het onderdeel voldoet aan de eisen van goede beheerbaarheid, veiligheid en bereikbaarheid. Indien dit niet optimaal is, wordt verplaatsing onderzocht.

In dit kader is Gasunie van plan om delen van de regionale gasleiding N-508-50 Winschoten-Groningen te vernieuwen. Ook zullen bijbehorende afsluiterschema's, vloeistofvangers en aftakleidingen (N-508-48, N-508-05 en N-523-54) worden vernieuwd. De bestaande leiding ligt grotendeels in de waterkering langs het Winschoterdiep. Omdat er aan waterkeringen tegenwoordig strengere veiligheidseisen worden gesteld, kan de leiding niet één-op-één worden vervangen. Daarom zijn nieuw tracés bepaald voor delen van de leiding. De nieuwe tracés liggen in vijf gemeenten: Groningen, Hoogezand-Sappemeer, Slochteren, Menterwolde en Oldambt.

In de gemeente Hoogezand-Sappemeer gaat het om drie tracés, te weten de gasleidingen N-508-50 (tracé 1, tracé 2 en uitlussing Sappemeer) en de aftakleidingen van tracé 1 (N-508-48 en N-508-05). Hierbij worden ook de bij deze tracés behorende afsluiterschema's vervangen (S-1165, S-4530, S-4533 en S-1469).

Het doorvoeren van bovengenoemde aanpassingen aan het gasleidingnetwerk zijn niet in overeenstemming met de huidige planologische kaders. Een herziening van het bestemmingsplan is noodzakelijk. Voorliggend bestemmingsplan voorziet in de gewenste juridisch-planologische kaders om het voornemen mogelijk te maken. Hierbij zal worden aangetoond dat het voornemen in overeenstemming is met 'een goede ruimtelijke ordening'.

De verlegging en versterking van leidingen in dit gebied heeft prioriteit vanuit het Rijk. De Crisis,- en Herstelwet is daarom van toepassing op dit plan (Chw artikel 2, afdeling 2, bijlage 1). Hierbij geldt onder andere een afwijkende beroepsprocedure.

1.2 Ligging en begrenzing van het plangebied

Het plangebied bestaat uit drie onderdelen, namelijk:

  • Tracé 1 (gedeelte tussen Woortmansdijk en Borgweg) met afsluiterschema's S-1165 en S-4530 en aftakleidingen N-508-48 en N-508-05;
  • Een klein gedeelte van tracé 2 met afsluiterschema S-4533; en
  • Uitlussing Sappemeer met afsluiterschema S-1469.

In deze paragraaf wordt per tracé en uitlussing de ligging nader toegelicht en verbeeld.

Tracé 1

Circa 6 kilometer van tracé 1 is in de gemeente Hoogezand-Sappemeer geprojecteerd. Het grootste deel van de leiding loopt in het westen door het buitengebied, nabij Rijksweg West. De gasleiding passeert Westerbroek aan de zuidelijke zijde. Ter hoogte van de kruising van Rijksweg West en de Borgweg steekt de leiding de gemeentegrens met Slochteren over. In figuur 1.1 is de ligging van dit deel van het plangebied ten opzichte van de directe omgeving weergegeven. Met de rode lijn zijn de te leggen leidingen aangegeven en met de paarse cirkels de indicatieve locaties van afsluiterschema's S-1165 en S-4530.

afbeelding "i_NL.IMRO.0018.BP126GasunieHS-30va_0001.png"

Figuur 1.1: Ligging tracé 1 Hoogezand-Sappemeer (Bron: ArcGIS)

Langs de Abramskade en Kieldiep loopt de aftakleiding N-508-48. De nieuwe aftakleiding kruist het Winschoterdiep middels een HDD-boring. In het zuiden sluit de nieuwe leiding aan op de bestaande leiding; in noordelijke richting steekt de leiding de gemeentegrens met Slochteren over. In figuur 1.2 is de ligging van de nieuwe aftakleiding in het rood aangegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0018.BP126GasunieHS-30va_0002.png"

Figuur 1.2: Ligging aftakking tracé 1 Hoogezand-Sappemeer (Bron: ArcGIS)

Tracé 2

Circa 20 meter van tracé 2 ligt in de gemeente Hoogezand-Sappemeer. Dit beperkte deel van de gasleiding ligt tussen het Winschoterdiep en de A7 ter hoogte van de afrit met de Noordbroeksterstraat. Ongeveer op dezelfde hoogte, maar dan ten noorden van de rijksweg A7, bevindt zich het te vervangen/verleggen afsluiterschema S-4533. Zie figuur 1.3 voor een indicatieve ligging van de leiding (rood) en het afsluiterschema (paars).

afbeelding "i_NL.IMRO.0018.BP126GasunieHS-30va_0003.png"

Figuur 1.3: Ligging tracé 2 naast de A7 tegen de gemeentegrens (Bron: ArcGIS)

Uitlussing Sappemeer

De uitlussing Sappemeer vervangt twee bestaande aansluitleidingen N-508-09 en N-508-59 naar het Gasontvangstation (GOS) Sappemeer. Het nieuwe tracé ligt tussen het te verwijderen afsluiterschema S-4535 en te verplaatsen S-1469 en loopt (middels een HDD-boring) onder de A7 en het Winschoterdiep door richting de Parkstraat. In figuur 1.4 is de ligging van de uitlussing met rood en het afsluiterschema met paars weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0018.BP126GasunieHS-30va_0004.png"

Figuur 1.4: Ligging Uitlussing Sappemeer (Bron: ArcGIS)

1.3 De bij het plan behorende stukken

Het bestemmingsplan “Leiding Gasunie Hoogezand en omgeving” bestaat uit de volgende stukken:

  • verbeelding (tek.nr. NL.IMRO.0018.BP126GasunieHS-30va) en een renvooi;
  • Regels.

Op de verbeelding is de bestemming van de in het plan begrepen gronden weergegeven. In de regels zijn bepalingen opgenomen om de uitgangspunten van het plan zeker te stellen. Het plan gaat vergezeld van een toelichting. De toelichting geeft een duidelijk beeld van het bestemmingsplan en van de daaraan ten grondslag liggende gedachten, maar maakt geen deel uit van het juridisch bindende deel van het bestemmingsplan.

1.4 Vigerend planologisch kader

Zoals in aangegeven in paragraaf 1.2 bestaat het plangebied uit 3 onderdelen. Deze paragraaf beschrijft per onderdeel het vigerend planologisch kader. Doordat het plangebied raakvlak heeft met een groot aantal plannen is hiervoor in Bijlage 1 van deze toelichting een overzicht opgenomen. In de volgende figuren wordt door middel van kaartmateriaal aangetoond hoe de toekomstige leidingen en afsluiterschema's liggen binnen de bestaande (bestemmings)plannen.

Tracé 1 (gedeelte tussen Woortmansdijk en Borgweg)

afbeelding "i_NL.IMRO.0018.BP126GasunieHS-30va_0005.png"

Figuur 1.5: Uitsnede verbeelding geldend bestemmingsplan ter plaatse van tracé 1 (Bron: Ruimtelijkeplannen.nl)

Het in figuur 1.5 afgebeelde deel van tracé 1, dat onderdeel uitmaakt van het plangebied, raakt een aantal geldende bestemmingsplannen, voorbereidingsplannen, een inpassingsplan, een beheersverordening en een facet plan (zie Bijlage 1 voor een compleet overzicht). Voor het merendeel ligt dit deel van het plangebied binnen het op 23 september 2010 vastgestelde bestemmingsplan 'Buitengebied'. Verder ligt dit deel in zijn geheel binnen het 'voorbereidingsbesluit met het oog op de toepassing van het Groninger Verdienmodel bij uitbreiding van een agrarisch bedrijf op een aangrenzend agrarisch bouwperceel'.

Tracé 1 (aftakleiding N-508-48)

afbeelding "i_NL.IMRO.0018.BP126GasunieHS-30va_0006.png"

Figuur 1.5: Uitsnede verbeelding geldend bestemmingsplan ter plaatse van aftakking van tracé 1 (Bron: Ruimtelijkeplannen.nl

In figuur 1.6 is de aftakleiding liggende in het plangebied aangegeven. Het noordelijkste deel van de aftakking ligt binnen het op 13 januari 2014 vastgestelde bestemmingsplan 'Stadscentrum' en het 'Voorbereidingsbesluit met het oog op de toepassing van het Groninger Verdienmodel bij uitbreiding van een agrarisch bedrijf op een aangrenzend agrarisch bouwperceel'. Het zuidelijk gelegen deel valt enkel in het zojuist genoemde voorbereidingsbesluit.

Tracé 2

afbeelding "i_NL.IMRO.0018.BP126GasunieHS-30va_0007.png"

Figuur 1.7: Uitsnede verbeelding geldend bestemmingsplan ter plaatse van tracé 2 (Bron: Ruimtelijkeplannen.nl)

Figuur 1.7 geeft de ligging aan van het deel van tracé 2 wat in het plangebied ligt en de te verplaatsen afsluiterschema S-4533 binnen het geldende bestemmingsplan. Zowel de leiding als het afsluiterschema vallen binnen het bestemmingsplan 'Buitengebied', welke door de gemeenteraad is vastgesteld op 23 september 2010.

Uitlussing Sappemeer

afbeelding "i_NL.IMRO.0018.BP126GasunieHS-30va_0008.png"

Figuur 1.8: Uitsnede verbeelding geldend bestemmingsplan ter plaatse van Uitlussing (Bron: Ruimtelijkeplannen.nl)

Het noordelijke deel van de uitlussing ligt binnen het bestemmingsplan 'Buitengebied' (door de gemeenteraad vastgesteld op 23 augustus 2010). Het uiterst noordelijk gelegen horizontale deel ligt tevens in het bestemmingsplan 'Buitengebied, partiële herziening diverse percelen'. Daarnaast doorkruist de leiding de beheersverordening 'Reparatie waterstraat-waterkering Buitengebied'. De zuidelijk gelegen leidingen en afsluiterschema S-1469 liggen binnen het bestemmingsplan 'Woongebieden'. Over de gehele uitlussing en beide afsluiterschema's ligt het 'Voorbereidingsbesluit met het oog op de toepassing van het Groninger Verdienmodel bij uitbreiding van een agrarisch bedrijf op een aangrenzend agrarisch bouwperceel'.

Het leggen van gasleidingen en het verplaatsen van een afsluiterschema's op gronden zonder de dubbelbestemming 'Leiding – Gas' is niet toegestaan. Vanwege het ontbreken van de dubbelbestemming ter plaatse van het plangebied, is een herziening van het bestemmingsplan noodzakelijk. Dit bestemmingsplan voorziet in de gewenste juridisch planologische kaders op basis waarvan de voorgenomen ontwikkeling mogelijk kan worden gemaakt.

1.5 Leeswijzer

Na deze Inleiding wordt in Hoofdstuk 2 een beschrijving gegeven de huidige en gewenste situatie in het plangebied.

In Hoofdstuk 3 wordt ingegaan op het beleidskader. Hierin wordt het beleid van het Rijk, de provincie Groningen en de gemeente Hoogezand-Sappemeer beschreven.

InHoofdstuk 4 passeren alle relevante milieu- en omgevingsaspecten de revue.

In de hoofdstukken 5 en 6 wordt respectievelijk ingegaan op de juridische aspecten/planverantwoording en de economische uitvoerbaarheid.

Hoofdstuk 7 gaat in op het vooroverleg.

Hoofdstuk 2 Beschrijving huidige en gewenste situatie

2.1 Inleiding

Zoals reeds verwoord in de aanleiding gaat Gasunie in Groningen onderhouds- en renovatiewerkzaamheden verrichten aan het gastransportnet. Hierbij worden onderdelen vervangen waarvan de technische levensduur bijna is bereikt en daarnaast wordt een klein deel van het gastransportnet versterkt, zowel bovengronds als ondergronds, in verband met mogelijk krachtiger aardbevingen in de toekomst. Bij het vervangen van onderdelen wordt bekeken of de ligging van het onderdeel voldoet aan de eisen van een goede beheerbaarheid, veiligheid en bereikbaarheid. Indien dit niet optimaal is, wordt verplaatsing onderzocht.

Een belangrijk onderdeel van het leidingnetwerk zijn afsluiterschema's. Ter plaatse van een dergelijke schema kunnen gastransporttechnische schakelingen uitgevoerd worden ten behoeve van onder andere:

  • Het schakelen van leidingen;
  • Het afsluiten van een gedeelte van het gastransportsysteem;
  • Het gasvrij maken van een gedeelte van het gastransportsysteem ten behoeve van beheer en onderhoud en bij calamiteiten.

Hierna wordt ingegaan op de huidige en gewenste situatie.

2.2 Huidige en gewenste situatie

Zoals reeds beschreven is Gasunie voornemens om aanpassingen te verrichten aan het gasleidingnetwerk N-508-50 Winschoten-Groningen (en aftakkingen van de N-508-48, N-508-05 en N-523-54). Het gaat in totaal om een vijftal verleggingen van leidingen (tracés) en het verplaatsen en verwijderen van afsluiterschema's. Deze aanpassingen vinden plaats in een vijftal gemeenten, namelijk: Groningen, Hoogezand-Sappemeer, Slochteren, Menterwolde en Oldambt. Een overzicht van de nieuwe tracés en de ligging ervan in de gemeenten is opgenomen in onderstaande tabel en figuur.

Tracé   Gemeente(n)   Leiding   Leidingtype  
1   Groningen, Hoogezand-Sappemeer, Slochteren   N-508-50, N-508-48, N508-05   DN150  
Uitlussing   Hoogezand-Sappemeer   N-508-50   DN150  
2   Hoogezand-Sappemeer, Menterwolde   N-508-50   DN150  
3   Menterwolde, Oldambt   N-508-50   DN150  
4   Oldambt   N-523-54   DN100  

afbeelding "i_NL.IMRO.0018.BP126GasunieHS-30va_0009.png"

Figuur 2.1: Totale ontwikkeling gasleiding Groningen-Winschoten (Bron: AnteaGroup)

Het voorliggende plan heeft betrekking op de aanpassingen van het gasleidingnetwerk in de gemeente Hoogezand-Sappemeer. De bestaande leiding N-508-50 ligt grotendeels in de waterkering langs het Winschoterdiep in een gebied waar aardbevingen voor kunnen komen. Doordat er aan waterkeringen strengere veiligheidseisen worden gesteld, kan de leiding niet één op één worden vervangen, maar zijn er een drietal nieuwe tracés bepaald (N-508-50, N-508-48 en N-508-05; tracé 1, N-508-50; tracé 2 en N-508-50; uitlussing Sappemeer).

Bij het bepalen van de ligging van de nieuwe leiding en afsluiterschema is nadrukkelijk gekeken naar de meest wenselijke situatie vanuit beheer, veiligheid en bereikbaarheid. Geconstateerd is dat het leggen van nieuwe leidingen en afsluiterschema's op locaties zoals beschreven in paragraaf 1.2 het meest wenselijk is.

De te leggen gasleidingen in het plangebied hebben in totaal een lengte van ongeveer 7 kilometer, zijn allen ontworpen voor een werkdruk van 40 bar en hebben een diameter van circa 17 cm. De dekking van de geprojecteerde leiding zal plaatselijk verschillen. Als gemiddelde wordt rekening gehouden met een dekking van 1,25 tot 1,5 meter.

Een deel van de nieuwe tracés worden gelegd door middel van gestuurde boringen (HDD). Het gaat om de volgende locaties:

Tracé 1

  • NNN-gebied Westerbroek, inclusief het archeologisch waardevolle gebied, zodat natuurwaarden en archeologie niet worden verstoord;
  • Het bosperceel (voormalig stortplaats) aan de Pastorielaan in Westerbroek, vanwege de geringe ruimte tussen watergang en fietspad;
  • De kruising met het sportveld aan Vonderpad/Nevelslaan in Westerbroek, zodat dit ongeroerd en bespeelbaar blijft;
  • De kruising met aftakkende leidingen onder het Winschoterdiep door;
  • De kruising met de Borgweg in Westerbroek.

Uitlussing Sappemeer

  • Ter plaatse van de uitlussing Sappemeer worden de leidingen door middel van een gestuurde boring (HDD) onder het Winschoterdiep en de A7 gestuurd.

Bij een horizontaal gestuurde boring wordt de leiding op een diepte van circa 15 tot 20 meter onder het maaiveld doorgestuurd. Ter plaatse van de gestuurde boringen zijn de effecten van de werkzaamheden op de omgeving minimaal.

Voor de overige delen van de tracés geldt dat de leidingen worden gelegd door middel van het graven van sleuven. Nadat de leiding is gelegd worden de gronden weer in oorspronkelijke staat hersteld (cultuurtechnische afwerking). De bovengrondse ruimtelijke structuur van het plangebied en zijn omgeving wijzigt feitelijk niet. Er zal geen permanente bebouwing worden opgericht en behoudens de bestrating boven de afsluiterschema's (ca. 40 m2 per schema) zal er geen sprake van een toename van verharding.

In figuur 2.2 tot en met 2.5 zijn luchtfoto's opgenomen waarin met de rode, groene en gele lijnen respectievelijk de nieuw te leggen, de te verwijderen en de te behouden leidingen zijn aangegeven. De locaties van de afsluiterschema's zijn aangegeven met de paarse cirkels.

afbeelding "i_NL.IMRO.0018.BP126GasunieHS-30va_0010.png"

Figuur 2.2: Luchtfoto tracé 1 (Bron: ArcGIS)

afbeelding "i_NL.IMRO.0018.BP126GasunieHS-30va_0011.png"

Figuur 2.3: Luchtfoto t.p.v. aftakking tracé 1 (Bron: ArcGIS)

afbeelding "i_NL.IMRO.0018.BP126GasunieHS-30va_0012.png"

Figuur 2.4: Luchtfoto t.p.v. tracé 2 (Bron: ArcGIS)

afbeelding "i_NL.IMRO.0018.BP126GasunieHS-30va_0013.png"

Figuur 2.5: Luchtfoto t.p.v. Uitlussing (Bron: ArcGIS)

Hoofdstuk 3 Beleidskader

Dit hoofdstuk beschrijft, voor zover van belang, het rijks-, provinciaal- en gemeentelijk beleid. Naast de belangrijkste algemene uitgangspunten worden de specifieke voor dit plangebied geldende uitgangspunten weergegeven.

3.1 Rijksbeleid

3.1.1 Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte
3.1.1.1 Algemeen

Op 13 maart 2012 is de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte vastgesteld. De Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) geeft een totaalbeeld van het ruimtelijk- en mobiliteitsbeleid op rijksniveau en heeft de Nota Ruimte, de Structuurvisie Randstad 2040, de Nota Mobiliteit, de Mobiliteits Aanpak en de Structuurvisie voor de Snelwegomgeving vervangen. Tevens vervangt het een aantal ruimtelijke doelen en uitspraken in onder andere de Agenda Landschap en de Agenda Vitaal Platteland. Daarmee wordt de SVIR het kader voor thematische of gebiedsgerichte uitwerkingen van rijksbeleid met ruimtelijke consequenties.

3.1.1.2 Rijksdoelen en regionale opgaven

In de SVIR heeft het Rijk drie rijksdoelen om Nederland concurrerend, bereikbaar, leefbaar en veilig te houden voor de middellange termijn (2028):

  • Het vergroten van de concurrentiekracht van Nederland door het versterken van de ruimtelijk-economische structuur van Nederland;
  • Het verbeteren, instandhouden en ruimtelijk zekerstellen van de bereikbaarheid waarbij de gebruiker voorop staat;
  • Het waarborgen van een leefbare en veilige omgeving waarin unieke natuurlijke en cultuurhistorische waarden behouden zijn.

Voor de drie rijksdoelen worden de 13 onderwerpen van nationaal belang benoemd. Hiermee geeft het Rijk aan waarvoor het verantwoordelijk is en waarop het resultaten wil boeken. Buiten deze nationale belangen hebben decentrale overheden beleidsvrijheid.

De drie hoofddoelen van het ruimtelijk en mobiliteitsbeleid kennen nationale opgaven die regionaal neerslaan. Opgaven van nationaal belang in Noord-Nederland (de provincies Friesland, Groningen en Drenthe) zijn:

  • het versterken van Energyport (Noord-) Nederland als internationaal energieknooppunt en kenniscentrum voor energievoorziening en -transitie, en:
  • het aanwijzen van locaties voor de vestiging van energiecentrales in de Eemshaven;
  • het robuust en compleet maken van het internationale hoofdenergienetwerk, waaronder de verbinding van Eemshaven via Ens naar Diemen (Noord-West 380kV-verbinding);
  • het aanwijzen van leidingstroken voor buisleidingen en het ruimtelijk reserveren van locaties voor ondergrondse opslag;
  • het aanwijzen van voorkeursgebieden voor grootschalige windenergie in Noord-Nederland;
  • het waar nodig verbeteren van de internationale achterlandverbindingen (wegen, spoorwegen en vaarwegen), buisleidingen en het hoofdenergienetwerk in Noord-Nederland;
  • de ontwikkeling van een robuust kustlandschap en zoetwatersysteem ter vergroting van de waterveiligheid en waterzelfvoorziening en het voorkomen van verdroging (o.a. door versterking van de Afsluitdijk en bijbehorende sluizencomplexen, Hoogwaterbeschermingsprogramma en deelprogramma's Zoet- watervoorziening, IJsselmeer en Waddengebied van het Deltaprogramma);
  • het tot stand brengen en beschermen van de (herijkte) EHS, inclusief de Natura 2000-gebieden en het Werelderfgoed (de Waddenzee).

3.1.2 Toetsing van het initiatief aan de uitgangspunten in het rijksbeleid

De in dit bestemmingsplan voorziene ontwikkeling raakt, gelet op de beperkte omvang en aard (aanpassing regionaal gasleidingnetwerk), geen rijksbelangen en er is geen sprake van enige vorm van belemmeringen met betrekking tot de doelen zoals genoemd in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte. Daarnaast is, gelet op de aard van de ontwikkeling, de ladder voor duurzame verstedelijking niet van toepassing.

3.2 Provinciaal beleid

Het provinciaal beleid is verwoord in tal van plannen. Het belangrijke plan betreft het Omgevingsplan 2016-2020.

3.2.1 Omgevingsplan 2016-2020

Het Omgevingsplan 2016-2020 bestaat uit een tweetal nota's te weten de Omgevingsvisie en de Omgevingsverordening. Beide nota's zijn op 1 juli 2016 door het college van de Gedeputeerde Staten vastgesteld.

De Omgevingsvisie bevat de integrale lange termijnvisie van de provincie op de fysieke leefomgeving. Een belangrijk doel van de Omgevingsvisie is om op strategisch niveau samenhang aan te brengen in het beleid voor de fysieke leefomgeving. Daarom zijn in deze Omgevingsvisie zoveel mogelijk de visies op verschillende terreinen zoals ruimtelijke ontwikkeling, landschap en cultureel erfgoed, natuur, verkeer en vervoer, water, milieu en gebruik van natuurlijke hulpbronnen samengevoegd en inhoudelijk met elkaar verbonden. Er zijn ook onderdelen opgenomen van het provinciale beleid voor economie, energie en cultuur en welzijn, voor zover die gevolgen hebben voor de fysieke leefomgeving.

De Omgevingsverordening betreft het juridisch kader om het beleid, zoals verwoord in de Omgevingsvisie, tot uitvoering te brengen. De Omgevingsverordening maakt vooraf duidelijk aan gemeenten en waterschappen wat wel en niet aanvaardbaar is met het oog op provinciale belangen.

3.2.2 Toetsing van het initiatief aan de uitgangspunten in het provinciaal beleid

In het Omgevingsplan wordt niet expliciet ingegaan op het aanpassen van het regionaal gasnetwerk in verband met aardbevingsrisico's. Wel wordt in het Omgevingsplan de risico's van aardbevingen onderschreven en aangegeven welke maatregelen er (kunnen) worden getroffen. Met de voorgenomen ontwikkeling vindt er een kwalitatieve verbetering van het gasleidingnetwerk plaats. Hierdoor kan de energiezekerheid en –veiligheid beter worden gewaarborgd. In voorliggend geval betreft het dan ook een project waarbij sprake is van een maatschappelijk belang.

Ten aanzien van de provinciale belangen in het kader van het milieuspoor wordt opgemerkt dat de ontwikkeling geen negatieve effecten heeft op natuurgebieden en de locatie geen onderdeel uitmaakt van een drinkwaterbeschermingsgebied.

De effecten van de aanleg van het tracé op onderdelen van het NNN alsmede Bos- en natuurgebied buiten het NNN wordt beschreven in paragraaf 4.6.2.

Een deel van het de werkzaamheden in het plangebied vinden plaats in gebieden die in de Omgevingsverordening zijn aangewezen als 'karakteristieke laagte' (artikel 2.58.2). Een bestemmingsplan dat betrekking heeft op deze laagten bevat regels gericht op de bescherming van de laagten. Na de aanleg van de leiding wordt het bestaande bodemprofiel en peilhoogte op cultuurtechnisch verantwoorde wijze hersteld. In de regels die gelden voor de gasleiding is opgenomen dat ter plaatse het uitvoeren van grondbewerkingen, waartoe worden gerekend afgraven, woelen, mengen, diepploegen, egaliseren, ontginnen, ophogen en aanleggen van drainage is verboden. Er vindt daarom geen aantasting plaats van de karakteristieke laagten in het landschap.

Geconcludeerd wordt dat de in dit bestemmingsplan besloten ontwikkeling niet in strijd is met het provinciaal beleid.

3.3 Gemeentelijk beleid

De gemeente Hoogezand-Sappemeer heeft geen specifiek beleid ten aanzien van het leggen van nieuwe aardgasleidingen die onderdeel gaan uitmaken van een regionaal gasnetwerk. Het voornemen is noodzakelijk om het gasleidingnetwerk ter plaatse naar de toekomst toe aardbevingsbestendig te maken en hiermee de energiezekerheid te kunnen waarborgen. Het betreft in voorliggend geval dan ook een project met een maatschappelijk belang. De ontwikkeling vormt geen strijdigheid met de uitgangspunten opgenomen in gemeentelijke beleidsdocumenten. Geconcludeerd wordt dat de voorgenomen ontwikkeling in overeenstemming is met het gemeentelijk beleid.

Hoofdstuk 4 Milieu- en omgevingsaspecten

Op grond van artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening moet in de toelichting op het bestemmingsplan een beschrijving worden opgenomen van de wijze waarop de milieu- en omgevingsaspecten bij het plan zijn betrokken. Daarbij moet rekening gehouden worden met de geldende wet- en regelgeving en met de vastgestelde (boven)gemeentelijke beleidskaders. Bovendien is een bestemmingsplan vaak een belangrijk middel voor afstemming tussen de milieu- en omgevingsaspecten en ruimtelijke ordening.

In dit hoofdstuk wordt ingegaan op de thema's geluid, bodem, luchtkwaliteit, externe veiligheid, milieuzonering, ecologie, archeologie & cultuurhistorie, water, het Besluit milieueffectrapportage en Niet Gesprongen Explosieven (NGE).

4.1 Geluid (Wet geluidhinder)

4.1.1 Algemeen

De Wet geluidhinder (Wgh) bevat geluidnormen en richtlijnen over de toelaatbaarheid van geluidniveaus als gevolg van rail- en wegverkeerslawaai en industrielawaai. De Wgh geeft aan dat een akoestisch onderzoek moet worden uitgevoerd bij het voorbereiden van de vaststelling van een bestemmingsplan indien het plan een geluidgevoelig object mogelijk maakt binnen een geluidszone van een bestaande geluidsbron of indien het plan een nieuwe geluidsbron mogelijk maakt. Het akoestisch onderzoek moet uitwijzen of de wettelijke voorkeursgrenswaarde bij geluidgevoelige objecten wordt overschreden en zo ja, welke maatregelen nodig zijn om aan de voorkeursgrenswaarde te voldoen.

4.1.2 Beoordeling

De in dit bestemmingsplan besloten ontwikkeling voorziet niet in de realisatie van nieuwe geluidsgevoelige objecten. Het toetsen van de voorgenomen ontwikkeling aan de aspecten industrielawaai, wegverkeers- en railverkeerslawaai is niet noodzakelijk.

Wat betreft de geluidsproductie van de gasleidingen en de afsluiterschema's op de omgeving wordt opgemerkt dat bij ondergrondse gasleidingen en afsluiterschema's geen sprake is van geluidsemissie. Het uitvoeren van een akoestisch onderzoek is in voorliggend geval dan ook niet vereist.

4.1.3 Conclusie

De Wet geluidhinder vormt geen belemmering voor het uitvoeren van de voorgenomen ontwikkeling.

4.2 Bodemkwaliteit

4.2.1 Algemeen

Bij de vaststelling van een bestemmingsplan dient te worden bepaald of de aanwezige bodemkwaliteit past bij het toekomstige gebruik van die bodem en of deze aspecten optimaal op elkaar kunnen worden afgestemd. Om hierin inzicht te krijgen, dient doorgaans een bodemonderzoek te worden verricht conform de richtlijnen NEN 5740.

4.2.2 Beoordeling
4.2.2.1 Historisch vooronderzoek

In het kader van de voorgenomen ontwikkeling heeft AnteaGroup een historisch vooronderzoek uitgevoerd. Voor het volledige onderzoek wordt verwezen naar Bijlage 2 bij deze toelichting. Hierna zijn de resultaten uit het onderzoek opgenomen.

  • Tracé 1 kruist een voormalige stortplaats aan de Rijksweg West te Westerbroek, waar in het grondwater sterk verhoogde concentraties aan zware metalen (waaronder arseen en chroom), PAK en minerale olie aanwezig zijn. De grondkwaliteit is onbekend.
  • Bij de uitlussing Sappemeer aan de Parkstraat 6 te Sappemeer is een grond- en grondwaterverontreiniging met PAK aanwezig.
  • Ter plaatse van afsluiterschema S-1165, S-4533, S-1469 en S-4535 zijn aanwijzingen voor de aanwezigheid van bodembedreigende activiteiten.

Op de hierboven genoemde locaties wordt aanbevolen om een verkennend bodemonderzoek conform de NEN 5740 uit te voeren.

Verder wordt bij open ontgravingen van asfaltwegen aanbevolen om een verkennend bodem- en asbestonderzoek ter plaatse van het eventueel onderliggende funderingsmateriaal uit te voeren. De tracés liggende in het plangebied kruisen een aantal asfaltwegen. Ter plaatse van de asfaltwegen wordt de leiding via een gestuurde boring (HDD) onder de wegen door geleidt. Derhalve zijn ter plaatse van de asfaltwegen geen verkennend bodem- en asbestonderzoek noodzakelijk.

Bij werkzaamheden in watergangen kan gebruik worden gemaakt van de waterbodemkwaliteitskaart van de waterschappen Noorderzijlvest en Hunze en Aa's. Deze zijn opgenomen in bijlage 4 van het betreffende onderzoek. Indien graafwerkzaamheden plaatsvinden in watergangen die op de kaart worden aangegeven als niet gezoneerd, dient voorafgaand een verkennend waterbodemonderzoek uitgevoerd te worden conform de NEN 5720. Daar waar het plangebied raakvlak heeft met ongezoneerde watergangen wordt de leiding door middel van een gestuurde boring (HDD) onder de watergangen door geleid.

Tot slot dient de grondwaterverontreiniging ter plaatse van de directe omgeving van de leidingtracés nader te worden beschouwd. Binnen het plangebied van het voorliggend plan gaat het om de locaties nabij de A7 (tracé 1), de Noorderstraat te Sappemeer (uitlussing Sappemeer) en bij parkstraat 6 te Sappemeer (uitlussing Sappemeer).

Ter plaatse van de overige (onverdachte) locaties kunnen de werkzaamheden worden uitgevoerd op basis van de bodemkwaliteitskaarten van de provincie Groningen (opgenomen in bijlage 4 van het betreffende onderzoek). De gronden ter plaatse van het plangebied zijn overwegend aangewezen als AW2000 (schone) gronden. Bij het oostelijk deel van tracé 1 en de aftakking van tracé 1 is sprake van industrie gronden. Ter plaatse van de uitlussing is Sappemeer ligt de leiding in gronden die is de bodemkwaliteitskaart is aangewezen voor wonen.

4.2.2.2 Verkennend en nader bodemonderzoek

Zoals hiervoor in aangegeven is tijdens van het historisch vooronderzoek door AnteaGroup aanbevolen om voor een aantal locaties een verkennend bodemonderzoek uit te voeren. AnteaGroup heeft deze verkennende bodemonderzoeken uitgevoerd. Hierna wordt per locatie ingegaan op de resultaten uit deze onderzoeken. De volledige onderzoeken zijn in bijlage 3, 4, 5, 6 en 7 opgenomen.

4.2.2.2.1 Voormalige stortplaats Westerbroek

Het verkennend bodemonderzoek voor de locatie waar tracé 1 een voormalige stortplaats te Westerbroek kruist is te vinden in Bijlage 3, hierna volgen de conclusies en aanbevelingen.

De resultaten van het uitgevoerde bodemonderzoek vormen geen milieuhygiënische belemmering voor de geplande werkzaamheden langs het leidingtracé buiten de watergangen rondom de stortplaats en ter plaatse van het in- en uittredepunt van de HDD boring.

In het kader van eventuele aantasting van het leidingmateriaal wordt opgemerkt dat ten hoogste licht verhoogde concentraties aan benzeen, naftaleen, fluorantheen, chryseen en benzo(a)anthraceen en een matig verhoogde bariumconcentratie zijn gemeten.

Op basis van CROW132 zijn geen veiligheidsmaatregelen van toepassing in het kader van de voorgenomen werkzaamheden ter plaatse.

4.2.2.2.2 Afsluiterschema S-1165

Het verkennend bodemonderzoek ter plaatse van afsluiterschema S-1165 is te vinden in Bijlage 4, hierna volgen de conclusies en aanbevelingen.

In het uitgevoerde bodemonderzoek is de milieuhygiënische bodemkwaliteit ter plaatse van de onderzoekslocatie vastgesteld. Uit de resultaten van dit uitgevoerde onderzoek blijkt het volgende:

  • Ter plaatse van het voorgenomen werktracé zijn verschillende bijmengingen met bodemvreemd materiaal aangetroffen (sporen en resten puin, resten baksteen, asdeeltjes) en zijn tijdens het afperkend onderzoek diverse boorpogingen gestaakt op een puinhoudende laag. Puin wordt aangemerkt als asbestverdacht.
  • In de grond ter plaatse van het afsluiterschema en het aftappunt blijkt sprake te zijn van licht verhoogde gehalten aan diverse zware metalen, PAK, PCB en minerale olie. Deze lichte verontreinigingen zijn niet te relateren aan activiteiten van de Gasunie.
  • In het grondwater ter plaatse van het afsluiterschema blijkt sprake te zijn van een sterk verhoogde concentratie aan benzeen en licht verhoogde concentraties aan nikkel, barium, dichlooretheen, xylenen, naftaleen en tetrahydrothiofeen. De licht verhoogde concentraties aan xylenen, naftaleen en tetrahydrothiofeen zijn te relateren aan activiteiten van de Gasunie.
  • Uit de resultaten van het nader onderzoek blijkt dat de verontreiniging met sterk verhoogde gehalten aan benzeen aanwezig is over een oppervlakte van circa 7m. Met een verontreinigde verzadigde laag van 2,6 meter betreft de omvang van de verontreiniging daarmee circa 18 m³ sterk met benzeen verontreinigd bodemvolume. De omvang van de verontreiniging is binnen het werkgebied voldoende in kaart gebracht. De oorzaak voor de aangetroffen verontreiniging is vermoedelijk te relateren aan activiteiten van de Gasunie. Gezien de aanleg van het schema reeds heeft plaatsgevonden in 1973, is het zeer aannemelijk dat het een historisch geval betreft. Er is geen sprake van een geval van ernstige bodemverontreiniging.

De resultaten van het onderzoek vormen een belemmering voor de geplande werkzaamheden. Ter plaatse van het afsluiterschema is een grondwaterverontreiniging met benzeen aanwezig. De omvang van de verontreiniging is binnen het werkgebied voldoende in kaart gebracht.

Verder wordt opgemerkt dat tijdens de uitgevoerde veldwerkzaamheden buiten de geroerde grond een puinhoudende laag is aangetroffen. Deze puinhoudende laag is vooralsnog niet verder beschouwd. Gezien tijdens de voorgenomen werkzaamheden een werkput zal worden gegraven buiten de geroerde grond, wordt aanbevolen om voor aanvang van de werkzaamheden een nader asbestonderzoek uit te voeren.

Op basis van onderhavige onderzoeksresultaten is voor de graafwerkzaamheden ter plaatse van het afsluiterschema S-1165 zijn conform de CROW-132 publicatie veiligheidsmaatregelen conform voorlopige veiligheidsklasse '3T, 1F' van toepassing op basis van de concentratie aan benzeen.

In principe dient aan de hand van onderliggende onderzoeksresultaten een Plan van Aanpak te worden opgesteld voor sanerende maatregelen tijdens de constructiefase. Echter wordt aanbevolen om voorafgaand aan de geplande werkzaamheden een nader asbestonderzoek uit te voeren. Aan de hand van de resultaten van het nader asbestonderzoek dient te worden beschouwd welke (gecombineerde) procedure moet worden ingegaan.

4.2.2.2.3 Afsluiterschema S-4535

Het verkennend bodemonderzoek ter plaatse van afsluiterschema S-4535 is te vinden in Bijlage 5, hierna volgen de conclusies en aanbevelingen.

Uit de resultaten van dit onderzoek blijkt het volgende:

  • In de opgeboorde grond zijn geen waarnemingen gedaan, die zouden kunnen duiden op de aanwezigheid van bodemverontreiniging. Tijdens de terreininspectie en bij het uitvoeren van de boringen zijn geen asbestverdachte materialen aan het maaiveld of in de opgeboorde grond waargenomen.
  • In de boven- en ondergrond ter plaatse van het afsluiterschema zijn maximaal licht verhoogde gehalten aan kwik, lood en xylenen aangetroffen. De herkomst van het verhoogde gehalte aan kwik en lood is onbekend. Het aangetroffen verhoogde gehalte aan xylenen is te relateren aan activiteiten van de Gasunie.
  • In het grondwater ter plaatse van het afsluiterschema zijn maximaal licht verhoogde concentraties aan zink, barium, xylenen en naftaleen aangetoond. De verhoogde concentraties aan zink en barium zijn niet gerelateerd aan activiteiten van de Gasunie en hebben mogelijk een natuurlijke oorzaak. De licht verhoogde concentraties aan xylenen en naftaleen zijn te relateren aan activiteiten van de Gasunie.

De onderzoeksresultaten geven geen aanleiding tot het uitvoeren van vervolgonderzoek. De resultaten van dit verkennend bodemonderzoek vormen geen belemmering voor de geplande werkzaamheden.

Op basis van de CROW132b zijn voor de graafwerkzaamheden ter plaatse van afsluiterschema S-4535 veiligheidsmaatregelen conform de basisklasse van toepassing.

4.2.2.2.4 Afsluiterschema S-4533

Het verkennend bodemonderzoek ter plaatse van afsluiterschema S-4533 is te vinden in Bijlage 6, hierna volgen de conclusies en aanbevelingen.

Uit de resultaten van dit onderzoek blijkt het volgende:

  • 1. In de opgeboorde grond zijn geen waarnemingen gedaan, die zouden kunnen duiden op de aanwezigheid van bodemverontreiniging. Tijdens de terreininspectie en bij het uitvoeren van de boringen zijn geen asbestverdachte materialen aan het maaiveld of in de opgeboorde grond waargenomen.
  • 2. In de bovengrond zijn geen verontreinigingen aangetoond. In de ondergrond ter plaatse van het afsluiterschema zijn maximaal licht verhoogde gehalten aan xylenen aangetoond. Het aangetroffen verhoogde gehalte aan xylenen is te relateren aan de activiteiten van de Gasunie.
  • 3. In het grondwater ter plaatse van het afsluiterschema zijn maximaal licht verhoogde concentraties aan nikkel, barium, xylenen en naftaleen aangetoond. De verhoogde concentraties aan nikkel en barium zijn niet te relateren aan activiteiten van de Gasunie en hebben mogelijk een natuurlijke oorzaak. De licht verhoogde concentraties aan xylenen en naftaleen zijn te relateren aan activiteiten van de Gasunie.

De onderzoeksresultaten geven geen aanleiding tot het uitvoeren van vervolgonderzoek. De resultaten van dit verkennend bodemonderzoek vormen geen belemmering voor de geplande werkzaamheden.

Op basis van de CROW132b zijn voor de graafwerkzaamheden ter plaatse van afsluiterschema S-4533 veiligheidsmaatregelen conform de basisklasse van toepassing.

4.2.2.2.5 Afsluiterschema S-1469, GOS Sappemeer

Het verkennend bodemonderzoek ter plaatse van afsluiterschema S-1469 op het GOS te Sappemeer is te vinden in Bijlage 7, hierna volgen de conclusies en aanbevelingen.

Uit de resultaten van dit onderzoek blijkt het volgende:

  • 4. In de opgeboorde grond zijn geen waarnemingen gedaan, die zouden kunnen duiden op de aanwezigheid van een bodemverontreiniging. Tijdens de terreininspectie en bij het uitvoeren van de boringen zijn geen asbestverdachte materialen aan het maaiveld of in de opgeboorde grond waargenomen.
  • 5. In de boven- en ondergrond ter plaatse van de afsluiters zijn geen verhoogde gehalten aan onderzochte stoffen aangetoond. In de bovengrond ter plaatse van het aftappunt zijn licht verhoogde gehalten aan kwik en PAK aangetoond. Deze verhoogde gehalten zijn niet te relateren aan activiteiten van de Gasunie en hebben een natuurlijk oorsprong. In de ondergrond zijn geen verhoogde gehalten aan onderzochte stoffen aangetoond.
  • 6. In het grondwater ter plaatse van het afsluiterschema is na herbemonstering een licht verhoogde concentratie aan nikkel aangetoond. Verder zijn licht verhoogde concentraties aan barium, naftaleen en benzeen aangetoond. De verhoogde concentraties aan benzeen en naftaleen zijn te relateren aan activiteiten van de Gasunie. Gezien de aanleg van het schema heeft plaatsgevonden in 1972 is er formeel geen sprake van een zorgplichtgeval. De verhoogde concentratie aan barium wordt gewijd aan een natuurlijke oorsprong.

De onderzoeksresultaten geven geen aanleiding tot het uitvoeren van een vervolgonderzoek. De resultaten van dit bodemonderzoek vormen geen belemmering voor de geplande werkzaamheden.

Voor de uitvoering van de werkzaamheden zijn geen veiligheidsmaatregelen van toepassing. Ter plaatse van Parkstraat 6 is een restverontreiniging met PAK aanwezig in het diepere grondwater (6,0-15,0 m-mv.). Deze grondwaterverontreiniging dient nader beschouwd te worden in het kader van het bemalingsadvies.

4.2.3 Conclusie

Ter plaatse van afsluiterschema S-1165 wordt aanbevolen om voor sanerende maatregelen tijdens de constructiefase een Plan van Aanpak op te stellen. Daarnaast wordt voorafgaand aan de werkzaamheden ter plaatse van dit afsluiterschema aanbevolen om een nader asbestonderzoek uit te voeren. Op basis van de CROW132b zijn voor de graafwerkzaamheden ter plaatse van afsluiterschema S-4533 en S-4535 veiligheidsmaatregelen conform de basisklasse van toepassing. Tot slot dient ter plaatse van de Parkstraat 6 de grondwaterverontreiniging nader te worden beschouwd.

Met inachtneming van de vorenstaande punten wordt dit onderdeel van de milieu- en omgevingsaspecten ondervangen.

4.3 Luchtkwaliteit

4.3.1 Algemeen

Om een goede luchtkwaliteit in Europa te garanderen heeft de Europese unie een viertal kaderrichtlijnen opgesteld. De hiervan afgeleide Nederlandse wetgeving is vastgelegd in hoofdstuk 5, titel 2 van de Wet milieubeheer. Deze wetgeving staat ook bekend als de Wet luchtkwaliteit

In de Wet luchtkwaliteit staan ondermeer de grenswaarden voor de verschillende luchtverontreinigende stoffen. Onderdeel van de Wet luchtkwaliteit zijn de volgende Besluiten en Regelingen:

  • Besluit en de Regeling niet in betekenende mate bijdragen (luchtkwaliteitseisen);
  • Besluit gevoelige bestemmingen (luchtkwaliteitseisen).

4.3.1.1 Besluit en de Regeling niet in betekende mate

Het Besluit niet in betekenende mate bijdragen (NIBM) staat bouwprojecten toe wanneer de bijdrage aan de luchtkwaliteit van het desbetreffende project niet in betekenende mate is. Het begrip “niet in betekenende mate” is gedefinieerd als 3% van de grenswaarden uit de Wet milieubeheer. Het gaat hierbij uitsluitend om stikstofdioxide (NO2) en fijn stof (PM10). Toetsing aan andere luchtverontreinigende stoffen uit de Wet milieubeheer vindt niet plaats.

In de Regeling NIBM is een lijst met categorieën van gevallen (inrichtingen, kantoor- en woningbouwlocaties) opgenomen die niet in betekenende mate bijdragen aan de luchtverontreiniging. Enkele voorbeelden zijn:

  • woningen: 1500 met een enkele ontsluitingsweg;
  • woningen: 3000 met twee ontsluitingswegen;
  • kantoren: 100.000 m2 bruto vloeroppervlak met een enkele ontsluitingsweg.

Als een ruimtelijke ontwikkeling niet genoemd staat in de Regeling NIBM kan deze nog steeds niet in betekenende mate bijdragen. De bijdrage aan NO2 en PM10 moet dan minder zijn dan 3% van de grenswaarden.

4.3.1.2 Besluit gevoelige bestemmingen

Dit besluit is opgesteld om mensen die extra gevoelig zijn voor een matige luchtkwaliteit aanvullend te beschermen. Deze 'gevoelige bestemmingen' zijn scholen, kinderdagverblijven en verzorgings-, verpleeg- en bejaardentehuizen. Woningen en ziekenhuizen/ klinieken zijn geen gevoelige bestemmingen.

De grootste bron van luchtverontreiniging in Nederland is het wegverkeer. Het Besluit legt aan weerszijden van rijkswegen en provinciale wegen zones vast. Bij rijkswegen is deze zone 300 meter, bij provinciale wegen 50 meter. Bij realisatie van 'gevoelige bestemmingen' binnen deze zones is toetsing aan de grenswaarden die genoemd zijn in de Wet milieubeheer nodig.

4.3.2 Beoordeling

Gelet op de aard van dit project kan worden gesteld dat voorliggend project 'niet in betekenende mate bijdraagt' aan de luchtverontreiniging.

Tot slot wordt geconcludeerd dat de ontwikkeling niet wordt aangemerkt als een gevoelige bestemming in het kader van het Besluit gevoelige bestemmingen.

4.3.3 Conclusie

Het aspect luchtkwaliteit vormt geen belemmering voor de uitvoering van het project.

4.4 Externe veiligheid

4.4.1 Algemeen

Externe veiligheid is een beleidsveld dat is gericht op het beheersen van risico's die ontstaan voor de omgeving bij de productie, de opslag, de verlading, het gebruik en het transport van gevaarlijke stoffen. Bij nieuwe ontwikkelingen moet worden voldaan aan strikte risicogrenzen. Een en ander brengt met zich mee dat nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen moeten worden getoetst aan wet- en regelgeving op het gebied van externe veiligheid. Concreet gaat het om risicovolle bedrijven, vervoer gevaarlijke stoffen per weg, spoor en water en transport gevaarlijke stoffen via buisleidingen. Op de diverse aspecten van externe veiligheid is afzonderlijke wetgeving van toepassing. Voor risicovolle bedrijven gelden onder meer:

  • het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi);
  • de Regeling externe veiligheid inrichtingen (Revi);
  • het Registratiebesluit externe veiligheid;
  • het Besluit risico's Zware Ongevallen 2015 (Brzo 2015);
  • het Vuurwerkbesluit.

Voor vervoer van gevaarlijke stoffen geldt de 'Wet Basisnet vervoer gevaarlijke stoffen' (Wet Basisnet). Dat vervoer gaat over water, spoor, wegen of door de lucht. De regels van het Basisnet voor ruimtelijke ordening zijn vastgelegd in:

  • het Besluit externe veiligheid transportroutes (Bevt);
  • de Regeling basisnet;
  • de (aanpassing) Regeling Bouwbesluit (veiligheidszone en plasbrandaandachtsgebied).

De regelgeving omtrent buisleidingen is vastgelegd in het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb). Het doel van wetgeving op het gebied van externe veiligheid is het tot een minimum beperken van risico's waaraan burgers in hun leefomgeving worden blootgesteld vanwege risicovolle inrichtingen en activiteiten. Het is noodzakelijk inzicht te hebben in de kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten en het plaatsgebonden en het groepsrisico.

4.4.2 Beoordeling

Ondergrondse gasleidingen zijn niet aan te merken als (beperkt) kwetsbare objecten (woningen, scholen etc.). In voorliggend geval brengt de aanpassing van het bestaande gasleidingtracé wel wijzigingen met zich mee voor wat betreft het plaatsgebonden risico en het groepsrisico.

Op grond van artikel 8 van het Bevb is de Gasunie, als exploitant zijnde, verplicht om bij wijzigingen aan gasleidingen een onderzoek uit te voeren naar de invloed van die wijziging op het plaatsgebonden risico en het groepsrisico. Een dergelijk onderzoek is tevens noodzakelijk op basis van artikel 11 van het Bevb, aangezien de bestemmingsplanprocedure wordt doorlopen ten behoeve de aanleg van buisleidingen.

Voor de locatie is een onderzoek uitgevoerd waarin de wijziging van het plaatsgebonden- en groepsrisico inzichtelijk is gemaakt. Hierna zijn de resultaten uit het onderzoek opgenomen. Voor de volledige onderzoeken wordt verwezen naar bijlagen 8, 9 en 10 bij deze toelichting.

4.4.2.1 Plaatsgebonden risico

Het plaatsgebonden risico is in het Besluit externe veiligheid buisleidingen gedefinieerd als “het risico op een plaats nabij een buisleiding, uitgedrukt als de kans per jaar dat een persoon die onafgebroken en onbeschermd op die bepaalde plaats zou verblijven, overlijdt als rechtstreeks gevolg van een ongewoon voorval met die buisleiding”. Het plaatsgebonden risico wordt weergegeven door contouren rondom de leiding met risicowaardes van, indien aanwezig, 10-4, 10-6, 10-6, 10-7 en 10-8 per jaar.

Berekening

Het plaatsgebonden risico van de nieuwe leidingdelen van gastransportleiding N-508-50, N-508-48 en N508-05 voldoen aan de door de Nederlandse overheid in het Besluit externe veiligheid buisleidingen en de bijbehorende Regeling externe veiligheid buisleidingen gestelde voorwaarde dat het PR op een afstand van vier meter gemeten uit het hart van de leiding, die een ontwerpdruk van 40 bar heeft, niet hoger is dan 10-6 per jaar. Er bevinden zich geen (beperkt) kwetsbare objecten binnen deze risicocontour (invloedsgebied).

4.4.2.2 Groepsrisico

Het groepsrisico is een maat om de kans weer te geven dat een incident met dodelijke slachtoffers voorkomt. Het wordt in het Besluit externe veiligheid buisleidingen gedefinieerd als “de cumulatieve kansen per jaar per kilometer buisleiding dat ten minste 10, 100 of 1000 personen overlijden als rechtstreeks gevolg van hun aanwezigheid in het invloedsgebied van een buisleiding en een ongewoon voorval met die buisleiding".

Berekening

Voor de nieuw aan te leggen gastransportleidingen N-508-50, N-508-48 en N-508-05 is er geen scenario gevonden met 10 of meer slachtoffers. Hierdoor is er conform het Besluit externe veiligheid buisleidingen geen sprake van groepsrisico.

4.4.3 Conclusie

Een en ander brengt met zich mee dat het voornemen in overeenstemming is met wet- en regelgeving ter zake van externe veiligheid.

4.5 Milieuzonering

4.5.1 Algemeen

Zowel de ruimtelijke ordening als het milieubeleid stellen zich ten doel een goede kwaliteit van het leefmilieu te handhaven en te bevorderen. Dit gebeurt onder andere door milieuzonering. Onder milieuzonering verstaan we het aanbrengen van een voldoende ruimtelijke scheiding tussen milieubelastende bedrijven of inrichtingen enerzijds en milieugevoelige functies als wonen en recreëren anderzijds. De ruimtelijke scheiding bestaat doorgaans uit het aanhouden van een bepaalde afstand tussen milieubelastende en milieugevoelige functies.

Voor het bepalen van de aan te houden afstanden wordt de VNG-uitgave 'Bedrijven en Milieuzonering' uit 2009 gehanteerd. Deze uitgave bevat een lijst, waarin voor een hele reeks van milieubelastende activiteiten (naar SBI-code gerangschikt) richtafstanden zijn gegeven ten opzichte van milieugevoelige functies. De lijst geeft richtafstanden voor de ruimtelijk relevante milieuaspecten geur, stof, geluid en gevaar. De grootste van de vier richtafstanden is bepalend voor de indeling van een milieubelastende activiteit in een milieucategorie en daarmee ook voor de uiteindelijke richtafstand. De richtafstandenlijst gaat uit van gemiddeld moderne bedrijven. Indien bekend is welke activiteiten concreet zullen worden uitgeoefend, kan gemotiveerd worden uitgegaan van de daadwerkelijk te verwachten milieubelasting, in plaats van de richtafstanden. De afstanden worden gemeten tussen enerzijds de grens van de bestemming die de milieubelastende functie(s) toelaat en anderzijds de uiterste situering van de gevel van een milieugevoelige functie die op grond van het bestemmingsplan of wijzigingsplan mogelijk is.

4.5.2 Beoordeling

Zoals reeds hiervoor genoemd wordt bij het realiseren van nieuwe bestemmingen gekeken naar de omgeving waarin de nieuwe bestemmingen gerealiseerd worden. Hierbij spelen twee vragen een rol:

  • past de nieuwe functie in de omgeving? (externe werking);
  • laat de omgeving de nieuwe functie toe? (interne werking).

In voorliggend geval zijn gasleidingen niet aan te merken als milieugevoelige of milieubelastende functies. Voor gasleidingen gelden de bepalingen uit het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb) en de bijbehorende Regeling externe veiligheid buisleidingen. Gasleidingen zijn niet relevant in het kader van milieuzonering.

4.5.3 Conclusie

Het aspect milieuzonering vormt derhalve geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van dit plan.

4.6 Ecologie

4.6.1 Algemeen

Bescherming in het kader van de natuur wet- en regelgeving is op te delen in gebieds- en soortenbescherming. Sinds 1 januari 2017 is het wettelijk kader ten aanzien van gebieds- en soortenbescherming vastgelegd in de Wet natuurbescherming. Bij gebiedsbescherming heeft men te maken met Natura 2000-gebieden en het Natuur Netwerk Nederland (voorheen EHS). Soortenbescherming gaat uit van de bescherming van dier- en plantensoorten.

In het voorliggende geval is door AnteaGroup een Natuurtoets en een nader onderzoek uitgevoerd. Hierna zijn de conclusies uit de onderzoeken opgenomen. Voor een nadere toelichting wordt verwezen naar de volledige onderzoeksrapportages die zijn opgenomen in Bijlage 11 en 12 bij deze toelichting.

4.6.2 Gebiedsbescherming
4.6.2.1 Algemeen

Natura 2000 is een samenhangend netwerk van natuurgebieden in Europa. Natura 2000 bestaat uit gebieden die zijn aangewezen in het kader van de Europese Vogelrichtlijn (79/409/EEG) en gebieden die zijn aangemeld op grond van de Europese Habitatrichtlijn (92/43/EEG). Deze gebieden worden in Nederland op grond van de Wet natuurbescherming beschermd.

Natuur Netwerk Nederland (NNN) is de kern van het Nederlandse natuurbeleid. Het NNN is in provinciale structuurvisies uitgewerkt. In of in de directe nabijheid van het NNN geldt het 'nee, tenzij'- principe. In principe zijn er geen ontwikkelingen toegestaan als zij de wezenlijke kenmerken of waarden van het gebied aantasten.

4.6.2.2 Onderzoeksresultaten gebiedsbescherming

Natura 2000-gebieden 

In de Wet natuurbescherming heeft Nederland de Europese Vogelrichtlijn en Habitatrichtlijn in nationale wetgeving verankerd. Nederland zal aan de hand van een vergunningenstelsel de zorgvuldige afweging waarborgen rond projecten die gevolgen kunnen hebben voor Natura 2000-gebieden. Deze vergunningen worden verleend door de provincies of door de Minister van EZ.

Het plangebied ligt niet op of nabij een Natura 2000-gebied. Op basis van de aard van de werkzaamheden en de afstand tot Natura 2000-gebieden zijn effecten op dit gebied uit te sluiten.

Natuur Netwerk Nederland (NNN)

Voor wat betreft het NNN is alleen bij directe aantasting sprake van vervolgstappen, waaronder compensatie.

Het leidingtracé 1 kruist het NNN-gebied Westerbroek. Provincie Groningen past geen externe werking toe. Dit houdt in dat alleen effecten getoetst dienen te worden die binnen het NNN plaatsvinden. Ter plaatse van het NNN-gebied Westerbroek wordt de nieuwe leiding door middel van een gestuurde (HDD) boring aangelegd. Gezien de diepte van deze boring (15-20 m –mv) en de tijdelijke aard van de werkzaamheden worden (blijvende) negatieve effecten van de voorgenomen werkzaamheden uitgesloten. Geconcludeerd wordt dat er geen sprake is van de aantasting van de wezenlijke kenmerken of waarden van het NNN. Er is daarom geen noodzaak voor een compensatieplan.

Bos- en natuurgebieden buiten het NNN

Tracé 1 kruist een deel NNN en Bos- en natuurgebied buiten de NNN via gestuurde boringen. In- en uittredepunt liggen buiten de begrenzing. Dit betekent dat er bovengronds geen aantasting plaats vindt in deze gebieden.

Ter plaatse van afsluiterschema S-1165 ligt een bosgebied wat onderdeel is van het Bos- en natuurgebied buiten het NNN. Dit bosgebied is op de beheerplankaart van de provincie aangeduid als Dennen-, eiken en beukenbos (N15.02).

Rondom de bestaande schema's zullen enkele bomen moeten worden gekapt om voldoende werkruimte te verkrijgen. Het gaat om een beperkt aantal volwassen bomen (< 10 stuks). Daarnaast zullen spontaan opgeschoten, nog betrekkelijk jonge, berken weggehaald worden.

De werkstrook behoudt in de toekomst de bestemming van natuur. Er vindt geen significante aantasting plaats van het areaal natuur buiten NNN. Wel verandert het karakter van de werklocaties van gesloten bosrand naar een meer open begroeiing. Dit is niet van invloed is op robuustheid, samenhang en functioneren van het bossysteem. De geschiktheid van het bosperceel voor kenmerkende diersoorten wordt hierdoor niet aangetast, noch is dit van invloed op de verbindingsfunctie die dit bosperceel vervult voor plant- of diersoorten binnen de structuur van het NNN, of de overgang naar de bomenrijen langs de wegen en bebouwing in de omgeving.

De houtopstand ter plaatse van modificatie 12 (zie kaartbijlage in het betreffende rapport wat is opgenomen in Bijlage 11), langs de oprit naar de snelweg, is niet aangeduid als Bos- en natuurgebied buiten het NNN. Op het bestemmingsplan heeft deze houtopstand ook niet een aanduiding als bos of natuur. Toetsing anders dan aan de soortenbescherming is daarmee niet relevant.

4.6.3 Soortenbescherming

Bij ruimtelijke ontwikkelingen dient te worden getoetst of er sprake is van negatieve effecten op de aanwezige natuurwaarden. Als hiervan sprake is, moet ontheffing of vrijstelling worden gevraagd.

Vleermuizen

In het plangebied zijn geen aanwijzingen gevonden voor verblijfplaatsen van vleermuizen. Hierbij wordt aangegeven dat bij het kappen van vooral oudere bomen ten allen tijden rekening dient te worden gehouden met de mogelijke aanwezigheid van boombewonende vleermuizen. Deze vleermuizen verblijven in gaten, holen of scheuren van voornamelijk grote bomen. Daarnaast kon op basis van het veldbezoek bij de uitlussing de aanwezigheid van verblijfplaatsen van vleermuizen niet worden uitgesloten.

Bij een aanvullend onderzoek (Bijlage 12) zijn aan de noordzijde van de uitlussing geen bomen met holtes aangetroffen. Ook niet bij de bomen aan de zuidkant van de HDD. Aan beide kanten worden wel foeragerende vleermuizen verwacht, en kunnen vliegroutes liggen. De vliegroutes zullen echter niet essentieel zijn, aangezien er voldoende alternatieven nabij liggen.

Wat betreft vliegroutes en foerageergebieden van vleermuizen in de rest van het plangebied wordt het volgende opgemerkt. Diverse bosranden, houtopstanden en boomsingels zijn een potentieel belangrijk onderdeel van de vliegroutes en foerageergebieden van vleermuizen. Essentiële foerageergebieden of vliegroutes zullen door de tijdelijke en beperkte werkzaamheden echter niet worden ontnomen, omdat er overal afdoende alternatieven overblijven. Er zullen geen niet te overbruggen gaten in de geleidingsstructuur ontstaan. Om verstoring zoveel mogelijk te beperken dient een aantal maatregelen te worden genomen. Deze zijn in paragraaf 5.2.2 van het betreffende rapport (Bijlage 11) benoemd.

Vogels

Tijdens het terreinbezoek zijn vanaf te openbare weg en voor het publiek opengestelde paden in het plangebied geen jaarrond beschermde soorten aangetroffen. Een aantal gebieden kon niet afdoende worden onderzocht. Voor dit bestemmingsplan gaat het om de volgende punten:

  • De Bosschages tussen de A7 en het Winschoterdiep in Hoogezand in tracé 1 en
  • Het gebied tussen het intredepunt van de boring ten noorden van de Rijksweg Oost en S-4535 in de uitlussing bij Sappemeer.

Door middel van een nader onderzoek (Bijlage 12) is de aanwezigheid van jaarrond beschermde soorten op de twee genoemde locaties uitgesloten.

Indien de werkzaamheden tijdens de broedperiode moeten worden uitgevoerd dienen de maatregelen genoemd in paragraaf 6.1 van het rapport (Bijlage 11) nageleefd te worden om te voorkomen dat vogels gaan broeden binnen of in de directe omgeving van het plangebied.

Amfibieën

Locaties waar mogelijk beschermde amfibieën voorkomen worden doormiddel van HDD boring ontzien. Hierdoor kan op voorhand worden gesteld dat effecten op amfibieën als gevolg van de werkzaamheden is uitgesloten.

Overige soorten

Door afwezigheid van bepaalde biotopen is het voorkomen van vaatplanten, vissen, reptielen en ongewervelden niet aan de orde.

Overige zoogdieren

Nader onderzoek wijst uit dat er geen negatieve effecten voor overige zoogdieren zijn te verwachten.

4.6.4 Conclusie

Voor zowel de gebieds- als de soortenbescherming zijn geen belemmeringen voor de voorgenomen ontwikkeling te verwachten.

4.7 Archeologie & Cultuurhistorie

4.7.1 Archeologie
4.7.1.1 Algemeen

Op grond van de Erfgoedwet dient er in ruimtelijke plannen rekening gehouden te worden met archeologische waarden. In de Erfgoedwet is bepaald dat gemeenten een archeologische zorgplicht hebben en dat initiatiefnemers van projecten waarbij de bodem wordt verstoord, verplicht zijn rekening te houden met de archeologische relicten die in het plangebied aanwezig (kunnen) zijn. Hiervoor is onderzoek noodzakelijk: het archeologisch vooronderzoek. Als blijkt dat in het plangebied behoudenswaardige archeologische vindplaatsen aanwezig zijn, dan kan de initiatiefnemer verplicht worden hiermee rekening te houden. Dit kan leiden tot een aanpassing van de plannen, waardoor de vindplaatsen behouden blijven, of tot een archeologische opgraving en publicatie van de resultaten.

4.7.1.2 Beoordeling

AnteaGroup Archeologie heeft in voorliggend geval een archeologisch bureauonderzoek uitgevoerd. Voor de volledige rapporten wordt verwezen naar de bijlagen 13, 14 en 15 (bureauonderzoek) bij deze toelichting.

Ter plaatse van de uitlussing bij Sappemeer vinden op basis van aard en omvang geen archeologisch bezwaarlijke bodemingrepen plaats.

De gronden waar tracé 1 binnen de gemeente Hoogezand – Sappemeer staat gepland zijn op de archeologische beleidskaart van de gemeente grotendeels aangewezen als gronden met een hoge archeologische verwachting.

De gronden waar tracé 2 binnen de gemeente Hoogezand – Sappemeer staat gepland, zijn op de archeologische beleidskaart van de gemeente aangewezen als gronden met een lage archeologische verwachting.

Op basis van de uitkomsten van het bureauonderzoek wordt geadviseerd om binnen tracé 1 en 2 een gecombineerd verkennend en karterend booronderzoek te verrichten.

AnteaGroup heeft voor tracé 1 een verkennend en karterend booronderzoek uitgevoerd. Voor tracé 2 enkel een verkennend booronderzoek. Hierna komen de resultaten van deze onderzoeken aan de orde.

4.7.1.2.1 Verkennend en karterend booronderzoek tracé 1

De volledige rapportages van het verkennend en karterend booronderzoek ter plaatse van tracé 1 zijn respectievelijk opgenomen in Bijlage 16 en 17. Hierna volgt het advies wat betrekking heeft op het deel van tracé 1 wat in de gemeente Hoogezand-Sappemeer is gelegen.

Op basis van de resultaten van het veldonderzoek kan het onderstaande (selectie)advies worden opgesteld.

Geadviseerd wordt om:

  • 1. Het grootste gedeelte van het plangebied vrij te geven ten gunste van de voorgenomen graafwerkzaamheden;
  • 2. Een karterend booronderzoek uit te voeren op die locaties waar een (deels) intact podzolprofiel of archeologische laag is aangetroffen (boringen HS3.2, HS3.7, HS5.2., HS5.2, HS6.2, HS6.8, HS6.11, HS6.12, HS8.15, HS8.23, HS10.1 – HS10.4, HS10.9);
  • 3. Een proefsleuvenonderzoek (al dan niet conform variant archeologische begeleiding) uit te voeren ter plaatse van de twee in het veld herkenbare dekzandopduikingen (een karterend onderzoek heeft hier weinig zin omdat het podzolprofiel is verdwenen en hier alleen sprake kan zijn van sporen die niet middels een booronderzoek opgespoord kunnen worden);
  • 4. De genoemde elementen (loopgraven etc.) uit de Tweede Wereldoorlog te ontzien middels een gestuurde boring, en als dat niet mogelijk is de graafwerkzaamheden hier archeologische te begeleiden (opgraving conform variant archeologische begeleiding). Hierbij dient te worden opgemerkt dat deze zones vóór aanvang van de graafwerkzaamheden óf vrijgegeven moeten zijn m.b.t. NGE óf dat het archeologisch onderzoek in combinatie met het onderzoek naar NGE dient plaats te vinden.

Het karterend veldonderzoek (Bijlage 17) heeft vervolgens geresulteerd in het volgende (selectie)advies:

Aanbevolen wordt om het grootste gedeelte van het middels karterende boringen onderzochte deel van het plangebied vrij te geven ten gunste van de voorgenomen werkzaamheden (voor zover hier in een eerder stadium geen vervolgonderzoek in de vorm van proefsleuven of archeologische begeleiding is aanbevolen).

Daarnaast wordt aanbevolen om het deel van het tracé ter plaatse van boring KHS3.2.2 en de zone tussen boringen HS10.8 en HS10.9 nader te onderzoeken middels een proefsleuvenonderzoek om de aan- of afwezigheid van een mesolithische vindplaats te bepalen, te begrenzen en te waarderen en eventueel op te graven.

De karterende boringen tussen verkennende boringen HS10.1 en HS10.4 konden niet worden gezet vanwege jong geplant gewas. De akker kan pas na de oogst weer betreden worden, waarna alsnog de karterende boringen moeten worden geplaatst.

Ook de karterende boringen bij HS8.3-HS8.4 zijn niet geplaatst; deze zone op de flank van de dekzandopduiking kan worden meegenomen in het voorgestelde proefsleuvenonderzoek, dat al dan niet als opgraving onder begeleiding kan worden uitgevoerd.

Voor een visuele weergave van het bovenstaande (selectie)advies wordt verwezen naar de aanbevelingskaarten in de kaartenbijlage bij de betreffende onderzoeken.

4.7.1.2.2 Verkennend booronderzoek tracé 2

Het volledige rapport van het verkennend booronderzoek ter plaatse van tracé 2 is opgenomen in Bijlage 18. Hierna volgt het advies wat betrekking heeft op het deel van tracé 2 wat in de gemeente Hoogezand-Sappemeer is gelegen.

Op basis van de resultaten en conclusies van het veldonderzoek wordt geadviseerd om het deel van tracé 2 wat is gelegen in de gemeente Hoogezand-Sappemeer vrij te geven ten gunste van de voorgenomen maatregelen.

4.7.1.2.3 Advies Libau

Libau, de adviesorganisatie voor cultureel erfgoed in Groningen en Drenthe, heeft in opdracht van de gemeente de archeologische rapportages beoordeeld. Het volledige oordeel is opgenomen in Bijlage 19. Het algemene oordeel luidt dat het veldwerk en de rapportage ervan goed en zorgvuldig is opgesteld. Wel verzoekt men enkele kleine tekstuele opmerkingen in de rapportage te verwerken.

Libau onderschrijft de vrijgave van tracédelen waarin geen intacte archeologische resten meer worden verwacht. Het terrein waarbinnen resten uit de Tweede Wereldoorlog worden verwacht dient te worden ontzien door middel van gestuurde boringen. Als dat niet mogelijk is dient hier een archeologische begeleiding te worden uitgevoerd.

Verder dienen op locaties waar dit door omstandigheden nog niet heeft plaatsgevonden alsnog karterende boringen te worden uitgevoerd. Op de tracédelen HS8.3, HS8.4, KHS 3.2.2 en bij dekzandopduikingen 1 en 2 dient proefsleuvenonderzoek c.q. archeologische begeleiding plaats te vinden. De zone ter plaatse van boringen HS10.8 t/m HS10.9 kan archeologisch worden vrijgegeven (deze zone wordt door het gewijzigde tracé gekruist middels een gestuurde boring).

4.7.2 Cultuurhistorie
4.7.2.1 Algemeen

Onder cultuurhistorische waarden worden alle structuren, elementen en gebieden bedoeld die cultuurhistorisch van belang zijn. Zij vertellen iets over de ontstaansgeschiedenis van het Nederlandse cultuurlandschap. Vaak is er een sterke relatie tussen aardkundige aspecten en cultuurhistorische aspecten

In de Bro is sinds 1 januari 2012 (artikel 3.1.6, tweede lid, onderdeel a) opgenomen dat een bestemmingsplan “een beschrijving van de wijze waarop met de in het gebied aanwezige cultuurhistorische waarden en in de grond aanwezige of te verwachten monumenten rekening is gehouden” dient te bevatten.

4.7.2.2 Beoordeling

Bij deze beoordeling is de gemeentelijke (concept)nota archeologiebeleid en cultuurhistorie gebruikt. Geconcludeerd is dat er in het plangebied zelf geen rijks- of gemeentelijke monumenten aanwezig zijn.

Het tracé doorkruist enkele cultuurhistorische elementen die binnen het voormalige Hunzedal en de Hunzevlakte liggen. Tegenwoordig is dit een ontgonnen veengebied waarin de dekzanden, die in de steentijd bewoonbaar waren, opnieuw aan of nabij het oppervlak aanwezig zijn. In en nabij het plangebied zijn onder meer bewoningsresten uit het mesolithicum, neolithicum en de late middeleeuwen bekend. Het tracé doorsnijdt meerdere oude wegen en een waterloop en het tuincomplex van de 18de-eeuwse hofstede Veenlust.

Gelet op de aard en omvang van de werkzaamheden (gestuurde boringen en het doorgraven van oppervlakten van geringe breedte) worden cultuurhistorische aspecten ter plaatse van de oude wegen en waterloop niet onevenredig geschaad. Indien het gebruik van een smallere werkstrook ofwel bedekking met rijplaten mogelijk is ter plaatse van Veenlust, dan worden ook daar cultuurhistorische aspecten niet onevenredig geschaad.

4.7.3 Conclusie

Geconcludeerd kan worden dat er geen sprake is van negatieve effecten op de cultuurhistorische waarden. Uit het archeologisch onderzoek blijkt dat op sommige tracédelen geen archeologische waarden aanwezig zijn. Voor sommige delen geldt dat nog nader onderzoek nodig is. Op basis van het uitgevoerde onderzoek en het advies daarover van Libau worden tracédelen waarin geen intacte archeologische resten meer worden verwacht archeologisch vrijgegeven.

4.8 Waterparagraaf

4.8.1 Beleid
4.8.1.1 Rijksbeleid

Het Rijksbeleid op het gebied van waterbeheer is vastgelegd in het Nationaal Waterplan (NWP) 2016-2021 (vastgesteld 17 december 2015). Het plan geeft op hoofdlijnen de ambities weer van het Rijk ten aanzien van het nationale waterbeleid en het daaraan gerelateerde ruimtelijke beleid. De belangrijkste ambities richten zich op waterveiligheid, zoetwater en waterkwaliteit. Maar ook de Deltabeslissingen en enkele waterafhankelijke thema's als natuur en duurzame energie hebben in het plan een plek gekregen. De doorwerking van de beleidsambities/uitgangspunten naar lagere overheden is geregeld in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (2012), het Bestuursakkoord Water (2011) en de Waterwet (2009).

4.8.1.2 Provincie Groningen

In de Omgevingsvisie provincie Groningen 2016-2020 wordt ruim aandacht besteed aan de wateraspecten. De Omgevingsvisie bevat de integrale lange termijnvisie van de provincie op de fysieke leefomgeving. De Omgevingsvisie komt in de plaats van het Provinciaal Omgevingsplan (POP).

Vanuit waterveiligheid ligt de opgave in het op een zo natuurlijk mogelijke manier laten meegroeien van de kust met de zeespiegelstijging. De kustverdediging wordt aangepakt en met het Rijk (en Duitsland) werkt de provincie aan een gezondere Eems-Dollard. Daarnaast veroorzaakt klimaatverandering ook wateroverlast in de winter en droogte in de zomer. Om wateroverlast te bestrijden en watertekorten te beperken moeten verdere maatregelen worden genomen.

4.8.1.3 Waterschap Hunze en Aa's

Het beleid van het Waterschap Hunze en Aa's staat beschreven in het beheerprogramma 2016-2021. In het beheerprogramma staat met welke ambities en maatregelen het waterschap de ontwikkelingen en opgaven op het gebied van veiligheid, voldoende en schoon water oppakken. Het waterschap speelt onder andere in op klimaatverandering en Europese normen voor schoon en gezond water.

4.8.2 Waterparagraaf
4.8.2.1 Algemeen

Zoals in voorgaande paragrafen uiteen is gezet, wordt in het moderne waterbeheer (waterbeheer 21e eeuw) gestreefd naar duurzame, veerkrachtige watersystemen met minimale risico's op wateroverlast of watertekorten. Belangrijk instrument hierbij is de watertoets, die sinds 1 november 2003 in ruimtelijke plannen is verankerd. In de toelichting op ruimtelijke plannen dient een waterparagraaf te worden opgenomen. Hierin wordt verslag gedaan van de wijze waarop rekening is gehouden met de gevolgen van het plan voor de waterhuishoudkundige situatie (watertoets).

Het doel van de watertoets is te garanderen dat waterhuishoudkundige doelstellingen expliciet en op een evenwichtige wijze in het plan worden afgewogen. Deze waterhuishoudkundige doelstellingen betreffen zowel de waterkwantiteit (veiligheid, wateroverlast, tegengaan verdroging) als de waterkwaliteit (riolering, omgang met hemelwater, lozingen op oppervlaktewater).

Het plangebied ligt in het beheersgebied van Waterschap Hunze en Aa's.

4.8.2.2 Watertoetsproces

Dit bestemmingsplan voorziet in de aanleg van een nieuwe regionale gasleiding, ter vervanging van de bestaande gasleiding in de waterkering van het Winschoterdiep. Deze bestaande gasleiding moet uit de waterkering worden verwijderd vanwege strengere normen ten aanzien van waterveiligheid. De voorgenomen ontwikkeling draagt daarmee bij aan verbetering van de waterveiligheid.

De planontwikkeling voorziet niet in het realiseren van bebouwing en van een toename van verharding is nauwelijks sprake. Na de werkzaamheden wordt alles weer conform de huidige situatie ingericht. Van blijvende invloeden van de ontwikkeling op de waterhuishouding is dan ook geen sprake.

Het plan is voorbesproken met het waterschap. Voordat de werkzaamheden worden opgestart worden alle benodigde vergunningen (bijv. bij werkzaamheden in of nabij watergangen van het waterschap) aangevraagd.

Het waterschap is akkoord met de voorgenomen ontwikkeling.

4.9 Besluit milieueffectrapportage

4.9.1 Kader

In de Wet milieubeheer en het Besluit milieueffectrapportage (Besluit m.e.r.) is vastgelegd dat voorafgaande aan het ruimtelijke plan dat voorziet in een grootschalig project met belangrijke nadelige milieugevolgen een milieueffectrapport (MER) opgesteld dient te worden. De activiteiten waarvoor een MER-rapportage opgesteld moet worden zijn opgenomen in de bijlage van het Besluit m.e.r. Een plan kan m.e.r.-(beoordelings)plichtig zijn op de volgende manieren:

  • Een plan kan m.e.r.-plichtig zijn indien een passende beoordeling op basis van artikel 2.8 van de Wet natuurbescherming noodzakelijk is;
  • Een plan kan m.e.r.-plichtig zijn indien sprake is van activiteiten en gevallen die de drempelwaarden uit de onderdelen C en D overschrijden en waarbij het plan wordt genoemd in kolom 3 (plannen).
  • Een plan kan m.e.r.-(beoordelings)plichtig zijn indien het plan wordt genoemd in kolom 4 (besluiten) en er sprake is van activiteiten en gevallen die de drempelwaarden uit onderdeel C en D overschrijden. Bij een overschrijding van de drempelwaarden uit onderdeel C is in dit geval sprake van een m.e.r.-plicht. Bij een overschrijding van de drempelwaarden uit onderdeel D is het plan m.e.r.-beoordelingsplichtig.

In het Besluit m.e.r. neemt het bestemmingsplan een bijzondere positie in, want het kan namelijk tegelijkertijd opgenomen zijn in zowel kolom 3 als in kolom 4 van het Besluit m.e.r.. Of het bestemmingsplan in deze gevallen voldoet aan de definitie van het plan uit kolom 3 of aan de definitie van het besluit uit kolom 4 is afhankelijk van de wijze waarop de activiteit in het bestemmingsplan wordt bestemd. Als voor de activiteit eerst één of meerdere uitwerkings- of wijzigingsplannen moeten worden vastgesteld dan is sprake van 'kaderstellend voor' en voldoet het bestemmingsplan aan de definitie van het plan. Is de activiteit geheel of gedeeltelijk als eindbestemming opgenomen voldoet het aan de definitie van het besluit.

Op 1 april 2011 is het gewijzigde Besluit milieueffectrapportage in werking getreden. Een belangrijke wijziging betreft het indicatief maken van de drempelwaarden in onderdeel D van de bijlage bij het Besluit milieueffectrapportage. Concreet betekent dit dat, ook wanneer ontwikkelingen onder de in bijlage D opgenomen drempelwaarden blijven, het bevoegd gezag zich er nog steeds van moet vergewissen of activiteiten geen aanzienlijke milieugevolgen kunnen hebben, de zogenaamde 'vergewisplicht'.

Het komt er op neer dat voor bestemmingsplan dat betrekking heeft op activiteit(en) die voorkomen in onderdeel D en beneden de drempelwaarden vallen, een toets moet worden uitgevoerd of belangrijke nadelige milieugevolgen kunnen worden uitgesloten. Voor deze toets wordt de term vormvrije m.e.r.-beoordeling gehanteerd. Deze vormvrije m.e.r.-beoordeling kan tot twee conclusies leiden:

  • belangrijke nadelige milieugevolgen zijn uitgesloten: er is geen m.e.r.(-beoordeling) noodzakelijk;
  • belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu zijn niet uitgesloten: er moet een m.e.r.(-beoordeling) plaatsvinden.

4.9.2 Situatie plangebied
4.9.2.1 Artikel 2.8 van de Wet natuurbescherming

In paragraaf 4.6.2.2 is reeds aangegeven dat het voorliggende plan geen negatieve invloed heeft op de instandhoudingsdoelstellingen van een Natura-2000 gebied. Dit temeer omdat het plangebied op ruime afstand van het plangebied van Natura-2000 gebied is gelegen. Een passende beoordeling op basis van artikel 2.8 van de Wet natuurbescherming is in het kader van dit bestemmingsplan dan ook niet noodzakelijk.

4.9.2.2 Programmatische Aanpak Stikstof (PAS)

Op 1 juli 2015 is de PAS in werking getreden. De PAS is een gezamenlijke, samenhangende aanpak van alle betrokken overheden op provinciaal en rijksniveau. De PAS bevat maatregelen die leiden tot een afname van stikstofdepositie en maatregelen die leiden tot een versterking van de natuurwaarden in de Natura 2000-gebieden. Door deze maatregelen kunnen in en rondom de Natura 2000-gebieden nieuwe economische activiteiten, zoals bedrijfsuitbreidingen die stikstofdepositie veroorzaken, worden toegelaten.

Activiteiten met een waarde van minder dan 0,05 mol per hectare per jaar worden als verwaarloosbaar beschouwd; deze activiteiten hoeven niet te worden gemeld (ook al niet onder de ontwerp Regeling). Ook cumulatief beschouwd zorgen deze activiteiten voor geen effecten voor de natuurlijke kenmerken van Natura 2000-gebieden, aldus de toelichting van de PAS. Gelet op de aard van het voornemen en de grote afstand tot Natura 2000-gebieden, kan worden geconcludeerd dat sprake is van een activiteiten die als verwaarloosbaar kan worden beschouwd.

4.9.2.3 Drempelwaarden Besluit m.e.r.

Dit bestemmingsplan voorziet in principe in een directe dubbelbestemming 'Leiding - Gas' voor wat betreft de binnen het plangebied geplande ontwikkeling en voldoet daarmee aan de definitie van een 'besluit' als bedoeld in het Besluit m.e.r. Dit betekent dat dit bestemmingsplan m.e.r.-(beoordelings)plichtig is indien activiteiten worden mogelijk gemaakt die genoemd worden in onderdeel C of D van het Besluit m.e.r. en de daarin opgenomen drempelwaarden overschrijden.

In dit geval is sprake van een ontwikkeling die niet wordt genoemd in onderdeel C van het Besluit m.e.r. en is daarom niet direct m.e.r.-plichtig. Op basis van onderdeel D kan de in dit plan besloten ontwikkeling worden aangemerkt als: 'De aanleg, wijziging of uitbreiding van een buisleiding voor het transport van aardgas.'

De ontwikkeling in dit bestemmingsplan is m.e.r.-beoordelingsplichtig indien de volgende drempelwaarde wordt overschreden:

In gevallen waarin de activiteit betrekking heeft op een buisleiding die over een lengte van 5 kilometer of meer is gelegen of geprojecteerd in een gevoelig gebied als bedoeld onder a, b (tot 3 zeemijl uit de kust) of d, van punt 1 van onderdeel A van deze bijlage.

De hiervoor genoemde gevallen hebben betrekking op leidingen onderdeel uitmakend van het hoofdtransportleidingsysteem (HTL). In voorliggend geval gaat het om aanpassingen aan het regionale transportleidingsysteem (RTL). In voorliggend geval is dan ook geen sprake van een m.e.r.-beoordelingsplicht. Echter, zoals ook in het voorgaande aangegeven, dient het bevoegd gezag zich er van te vergewissen of activiteiten geen aanzienlijke milieugevolgen kunnen hebben.

Indien de mogelijkheden van dit plan worden vergeleken met de drempelwaarde uit onderdeel D van het Besluit m.e.r. kan worden geconcludeerd dat er geen sprake is van het aanleggen van een buisleiding die over 5 kilometer of meer is gelegen of geprojecteerd in een gevoelig gebied. Daarnaast blijkt uit dit hoofdstuk en het volgende hoofdstuk dat dit bestemmingsplan geen belangrijk nadelige milieugevolgen tot gevolg heeft die het doorlopen van een m.e.r.-procedure noodzakelijk maken.

4.9.3 Conclusie

Dit bestemmingsplan is niet m.e.r.-plichtig. Tevens zijn geen belangrijke nadelige milieugevolgen te verwachten als gevolg van de vaststelling van dit bestemmingsplan.

4.10 Niet Gesprongen Explosieven (NGE)

In het kader van de voorgenomen ontwikkeling is een onderzoek Niet Gesprongen Explosieven (NGE) uitgevoerd door T&A Survey. Hierna zijn de resultaten uit het onderzoek opgenomen. Voor het volledige onderzoek wordt verwezen naar Bijlage 20 bij deze toelichting.

Het onderzoek is uitgevoerd conform de meest recente richtlijnen van de WSCS-OCE. Om hieraan te voldoen dienen verplichte bronnen geraadpleegd te worden. T&A heeft naast de verplichte bronnen ook een aantal aanvullende bronnen geraadpleegd. Een overzicht van deze bronnen is te vinden onder paragraaf 1.2 van het betreffende onderzoek opgenomen in Bijlage 20.

Het gehele onderzoek heeft geresulteerd in een kaart waarin (on)verdachte locaties zijn aangewezen. De onderstaande figuur is een uitsnede van deze kaart wat betrekking heeft op het plangebied. De rode gebieden zijn aangewezen als verdachte locaties.

afbeelding "i_NL.IMRO.0018.BP126GasunieHS-30va_0014.png"

Figuur 4.1: Overzichtskaart probleeminventarisatie, uitsnede verdachte gebieden plangebied (Bron: T&A Survey)

De leiding die deel uitmaakt van tracé 1 in dit bestemmingsplan ligt op een aantal locaties binnen verdacht gebied. Het gaat om verschillende soorten geschuts- en afwerpmunitie wat is gedumpt of in het gebied terecht is gekomen als onderdeel van een neergestort vliegtuig. Er wordt aanbevolen om een opsporingsonderzoek uit te voeren. Door middel van geofysische meettechnieken kan de positie van verdachte objecten vanaf het maaiveld worden bepaald. Hierbij is aangegeven dat het efficiënter en kostenbesparend kan zijn om detectie- en benaderingswerkzaamheden te integreren met de reguliere werkzaamheden en laagsgewijze detectie benadering uit te voeren. Hierbij worden gedetecteerde verdachte objecten direct benaderd, geïdentificeerd en veiliggesteld om uiteindelijk te worden geruimd door de EOD.

Het plangebied is deels aangewezen al verdacht gebied. Indien er een opsporingsonderzoek wordt uitgevoerd met inachtneming van de aanbeveling komende uit het historisch vooronderzoek explosieven kunnen belemmeringen voor dit plan op dit onderdeel worden weggenomen. Het opsporingsonderzoek NGE wordt uitgevoerd wanneer de detailengineering en uitvoeringsplannen gereed zijn. Dergelijk onderzoek heeft geen invloed op de locatiekeuze of uitvoerbaarheid van het plan. Eventueel aangetroffen NGE's worden opgeruimd.

4.11 Hinder beperkende maatregelen in de aanlegfase

Uitgangspunt bij de aanleg van het geplande leidingtracé is het zoveel mogelijk beperken van hinder voor omwonenden, aangrenzende functies, natuurlijke en archeologische waarden. Zo wordt de kruising met het NNN-gebied inclusief het archeologisch waardevolle gebied bij Westerbroek aangelegd door middel van een horizontaal gestuurde boring (HDD). Ook bosje aan de Pastorielaan en het sportveld aan het Vonderpad/Nevelslaan, alsmede alle kruisingen met het Winschoterdiep worden gekruist middels HDD-boringen.

In onderstaande figuur zijn in blauw de geplande HDD's weergegeven (dikke zwarte lijn is de gemeentegrens, uitlus Sappemeer valt buiten de afbeelding). De overige delen van het tracé zullen in open ontgraving worden aangelegd.

afbeelding "i_NL.IMRO.0018.BP126GasunieHS-30va_0015.png"

Figuur 4.2: Werkzaamhedenkaart

Behalve het toepassen van HDD-boringen zal de hinder voor omwonenden zoveel mogelijk worden beperkt door maatregelen als:

  • Natuurlijke afscherming van werkterreinen door een slimme locatie van de teelaarde berging. Dit beperkt het uitzicht van omwonenden op de werkstrook en zo wordt een geluid barrière gecreëerd.
  • Gebruik maken van geluidsarme bemalingspompen (bijvoorbeeld elektrische pompen).
  • Het zoveel mogelijk op afstand plaatsen van generatoren.
  • Het zo verbinden van de werkstroken dat verkeersstromen geminimaliseerd worden nabij woningen en bij de manege.
  • Het maken van een transportplan om het aantal verkeersbewegingen te minimaliseren.
  • Het zoveel mogelijk inzetten van geluidsarm materieel.
  • Op het nieuw te bouwen afsluiterschema staan 's nachts de aggregaten niet aan. De accu's worden overdag opgeladen.

Hoofdstuk 5 Juridische aspecten en planverantwoording

5.1 Inleiding

In de voorgaande hoofdstukken is ingegaan op het plangebied, het relevante beleid en de milieu- en omgevingsaspecten. De informatie uit deze hoofdstukken is gebruikt om keuzes te maken bij het maken van het juridische deel van het bestemmingsplan: de verbeelding en de regels. In dit hoofdstuk wordt dieper ingegaan op de opzet van dit juridische deel. Daarnaast wordt een verantwoording gegeven van de gemaakte keuzes op de verbeelding en in de regels. Dat betekent dat er wordt aangegeven waarom een bepaalde functie ergens is toegestaan en waarom bepaalde bebouwing daar acceptabel is.

5.2 Opzet van de regels

In de Wet ruimtelijke ordening (Wro) die op 1 juli 2008 in werking is getreden, is de verplichting opgenomen om ruimtelijke plannen en besluiten digitaal vast te stellen. De digitaliseringsverplichting geldt vanaf 1 januari 2010. In de ministeriële Regeling standaarden ruimtelijke ordening is vastgelegd dat de Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen (SVBP) de norm is voor de vergelijkbaarheid van bestemmingsplannen. Naast de SVBP zijn ook het Informatiemodel Ruimtelijke Ordening en de Standaard Toegankelijkheid Ruimtelijke Instrumenten normerend bij het vastleggen en beschikbaar stellen van bestemmingsplannen.

De SVBP geeft normen voor de opbouw van de planregels en voor de digitale verbeelding van het bestemmingsplan. Dit bestemmingsplan is opgesteld conform de normen van de SVBP2012.

Het juridisch bindend gedeelte van het bestemmingsplan bestaat uit planregels en bijbehorende verbeelding waarop de bestemmingen zijn aangegeven. Deze verbeelding kan zowel digitaal als analoog worden verbeeld. De verbeelding en de planregels dienen in samenhang te worden bekeken.

  • 1. De regels zijn onderverdeeld in vier hoofdstukken:
  • 2. Inleidende regels (begrippen en wijze van meten);
  • 3. Bestemmingsregels;
  • 4. Algemene regels (o.a. algemene afwijkingsregels);
  • 5. Overgangs- en slotregels.

5.2.1 Inleidende regels

Hoofdstuk 1 bevat de inleidende regels. Deze regels gelden voor het gehele plangebied en bevatten:

  • Begrippen (artikel 1)

In dit artikel zijn definities van de in de regels gebruikte begrippen opgenomen. Hiermee is een eenduidige interpretatie van deze begrippen vastgelegd.

  • Wijze van meten (artikel 2)

Dit artikel geeft onder meer bepalingen waar mag worden gebouwd en hoe voorkomende eisen betreffende de maatvoering begrepen moeten worden.

5.2.2 Bestemmingsregels

Hoofdstuk 2 van de regels bevat de juridische vertaling van de bestemmingen die in het plangebied voorkomen. De regels zijn onderverdeeld in o.a.:

  • Bestemmingsomschrijving: omschrijving van de activiteiten die zijn toegestaan:
  • Bouwregels: eisen waaraan de bebouwing moet voldoen (bebouwingshoogte, bebouwingspercentage, etc.);
  • Nadere eisen: bevoegdheid van Burgemeester en Wethouders om nadere eisen te stellen.
  • Specifieke gebruiksregels: opsommingen van afwijkingen die in strijd zijn met de bestemmingsomschrijving.
5.2.3 Algemene regels

Hoofdstuk 3 bevat de algemene regels. Deze regels gelden voor het gehele plangebied. Dit hoofdstuk is opgebouwd uit:

  • Anti-dubbeltelregel (Artikel 4)

Deze regel is opgenomen om een ongewenste verdichting van de bebouwing te voorkomen. Deze verdichting kan zich met name voordoen, indien een perceel of een gedeelte daarvan, meer dan één keer betrokken wordt bij de berekening van een maximaal bebouwingspercentage.

  • Algemene aanduidingsregels (Artikel 5)

In dit artikel wordt vastgelegd dat ter plaatse van de aanduiding “overige zone – sleufloze techniek” ondergrondse hoge druk gastransportleidingen met bijbehorende voorzieningen uitsluitend door middel van een sleufloze techniek mag worden aangelegd.

  • Overige regels (Artikel 6)

In dit artikel worden alle bestemmingen en artikelen opgenomen in de geldende bestemmingsplannen onverkort van toepassing verklaard. Het bestemmingsplan voorziet uitsluitend in een aanvulling op de verbeelding en het toevoegen van de dubbelbestemming 'Leiding - Gas 2 (Artikel 3)'.

5.2.4 Overgangs- en slotregels

In hoofdstuk 4 van de regels staan de overgangs- en slotregels. In de overgangsregels is aangegeven wat de juridische consequenties zijn van bestaande situaties die in strijd zijn met dit bestemmingsplan.

5.3 Verantwoording van de regels

Kenmerk van de Nederlandse ruimtelijke ordeningsregelgeving is dat er uitgegaan wordt van toelatingsplanologie. Een bestemmingsplan geeft aan welke functies waar zijn toegestaan en welke bebouwing mag worden opgericht. Bij het opstellen van dit bestemmingsplan zijn keuzes gemaakt over welke functies waar worden mogelijk gemaakt en is gekeken welke bebouwing stedenbouwkundig toegestaan kan worden. De bestaande situatie is hierbij het uitgangspunt.

Het is noodzakelijk dat het bestemmingsplan een compleet inzicht biedt in de bouw- en gebruiksmogelijkheden binnen het betreffende plangebied. Het bestemmingsplan is het juridische toetsingskader dat bindend is voor de burger en overheid en geeft aan wat de gewenste planologische situatie voor het plangebied is.

In dit bestemmingsplan zijn de nieuwe gasleidingen middels de dubbelbestemming 'Leiding – Gas 2' vastgelegd. Alle bestemmingen en artikelen opgenomen in de geldende (bestemmings)plannen zijn onverkort van toepassing verklaard. Het bestemmingsplan voorziet uitsluitend in een aanvulling op de verbeelding en het toevoegen van de dubbelbestemming 'Leiding – Gas 2'.

Leiding – Gas (Artikel 3);

Dit bestemmingsplan voorziet in het opnemen van een dubbelbestemming 'Leiding – Gas 2' ter plaatse van de nieuwe leidingen en afsluitschema's. Hier is voor gekozen om de gasleidingen in het voorliggend plan te onderscheiden van de bestaande gasleidingen die worden gekruist.

Verschillen dubbelbestemming

De Gasunie wil de regels voor de bestemming 'Leiding – Gas' eenduidiger in bestemmingsplannen opgenomen hebben, hiervoor heeft de Gasunie een standaardregeling opgesteld. In deze regeling is onder meer een voorrangsbepaling opgenomen. Een dubbelbestemming 'Leiding - Gas' valt normaliter samen met enkele andere (dubbel-)bestemmingen. Op basis van jurisprudentie van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State dient een onderlinge rangorde te worden aangegeven (zie AbRvS 19 februari 2014, nr. 201304186/1/R4 , rechtsoverwegingen 4.5 en 4.6.). In het geldende bestemmingsplan is, met het opnemen van de dubbelbestemming 'Leiding – Gas 2, hierin voorzien.

Uitleg bestemming 'Leiding – Gas 2'

Functies

De voor 'Leiding - Gas 2' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor de aanleg en instandhouding van ondergrondse hoge druk gastransportleidingen (inclusief voorzieningen) met de daarbij behorende belemmeringenstroken.

In de regels van deze dubbelbestemming is een voorrangsbepaling opgenomen. In deze bepaling is opgenomen dat de regels van deze dubbelbestemming primair gelden ten opzichte van de regels van iedere andere bestemming, waarmee deze dubbelbestemming samenvalt.

Bouwregels en afwijkingsmogelijkheid

In deze dubbelbestemming is in de bouwregels bepaald dat uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde, ten dienste van de leiding(en) mogen worden gebouwd. Overige gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zijn niet toegestaan uit oogpunt van externe veiligheid en energieleveringszekerheid.

Van deze bepaling kan middels een afwijkingsbevoegdheid worden afgeweken mits aangetoond wordt dat de veiligheid van de betrokken leiding niet wordt geschaad en vooraf schriftelijk advies is ingewonnen bij de betrokken leidingexploitant.

Specifieke gebruiksregels

In verband met veiligheid en beheerbaarheid moeten de leidingen ten alle tijden bereikbaar zijn. In de specifieke gebruiksregels is dan ook opgenomen dat het volgende gebruik strijdig is met de bestemming:

“het opslaan van goederen, met uitzondering het opslaan van goederen ten behoeve van inspectie en onderhoud van de gastransportleiding.”

Omgevingsvergunningstelsel

In het omgevingsvergunningstelsel worden beperkingen gesteld aan de werkzaamheden die mogen worden uitgevoerd ter plaatse van de dubbelbestemming. Dit is van belang om de veiligheid te kunnen waarborgen. Onder meer is een omgevingsvergunning nodig voor het afgraven van gronden en het aanbrengen van diepwortelende beplanting en bomen.

Hoofdstuk 6 Economische uitvoerbaarheid

Het (ver)leggen van leidingen is geen aangewezen bouwplan als bedoeld in artikel 6.2.1. Bro. Dit betekent dat plankosten niet kunnen worden verhaald middels een exploitatieplan.

De gemeentelijke kosten zijn beperkt tot de ambtelijke kosten, welke worden verhaald middels een overeenkomst die wordt gesloten tussen gemeente en Gasunie. In deze overeenkomst zijn ook afspraken gemaakt over eventuele planschade.

Hoofdstuk 7 Vooroverleg

7.1 Vooroverleg

7.1.1 Rijk

In het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) zijn de nationale belangen die juridische borging vereisen opgenomen. Het Barro is gericht op doorwerking van nationale belangen in gemeentelijke bestemmingsplannen. Geoordeeld wordt dat dit bestemmingsplan geen nationale belangen schaadt. Daarom is afgezien van het voeren van vooroverleg met het Rijk.

7.1.2 Provincie Groningen

Tijdens de voorontwerpfase van het voorliggend bestemmingsplan is de provincie Groningen om een vooroverlegreactie gevraagd. De provincie Groningen had de volgende opmerking:

    • 1. In het plan wordt niet ingegaan op huidige landschapswaarden die mogelijk in het geding zijn. Er dient aandacht te worden besteed aan het verwijderen van bos en beplanting en de gevolgen hiervan voor het toekomstig landschapsbeeld. Er dient te worden ingegaan op eventuele herplantplicht en/of compensatie elders.
      • a. Het bovenstaande heeft geresulteerd in aanpassingen aan paragraaf 4.6.2.
    • 2. Er wordt niet ingegaan op de effecten van de ingreep op bos- en natuurgebied buiten het NNN.
      • a. Het bovenstaande heeft geresulteerd in aanpassingen aan paragraaf 4.6.2.
    • 3. Er wordt niet ingegaan op de effecten van de ingreep op karakteristieke laagten.
      • a. Het bovenstaande heeft gersulteerd in aanpassingen aan paragraaf 3.2.

De volledige reactie van de provincie Groningen is te vinden in Bijlage 21 bij de toelichting.

7.1.3 Waterschap Hunze en Aa's

Het waterschap heeft in het kader van het vooroverleg een reactie gegeven op voorontwerp versie van het voorliggend bestemmingsplan. Het waterschap heeft als opmerking dat wanneer er werkzaamheden in de waterkering, watergang of de beschermingszone worden uitgevoerd er een watervergunning nodig is. De opmerking heeft niet geresulteerd in aanpassingen aan het voorliggende bestemmingsplan. In Bijlage 22 bij de toelichting is de reactie van het waterschap Hunze en Aa's opgenomen.

7.1.4 Veiligheidsregio Groningen

Tijdens de voorontwerpfase van het voorliggend bestemmingsplan is de Veiligheidsregio Groningen om een vooroverlegreactie gevraagd. Het voorontwerp heeft de de Veiligheidsregio geen aanleiding gegeven tot het maken van opmerkingen. In Bijlage 23 bij de toelichting is de reactie van Veiligheidsregio Groningen opgenomen.