Status: vastgesteld, 22 augustus 2011
Plantype: Algemene Maatregel van Bestuur
IMRO-idn: NL.IMRO.0000.IMam11Barro-3000

Titel 2.3 Kustfundament

 

Artikel 2.3.1 (begripsomschrijvingen)  

In de Beleidslijn kust is de globale begrenzing van het kustfundament op kaarten verbeeld:

  • de zeewaartse grens bestaat uit de doorgaande –20-meter-NAP-lijn (20 meter onder Normaal Amsterdams Peil), en
  • aan de landzijde omvat het kustfundament alle duingebieden en de zeekeringen (ook harde). De landwaartse grens valt bij de smalle duinen en dijken samen met de grens van de waterkering, inclusief de ruimtereservering voor tweehonderd jaar zeespiegelstijging. Daar waar de duinen breder zijn dan de waterkering hoort het hele duingebied bij het kustfundament.

Zoals aangegeven in de algemene toelichting wordt het kustfundament aangewezen en begrensd in dit besluit. Hoewel het kustfundament volgens de Beleidslijn kust doorloopt tot de doorgaande -20-NAP-lijn is de aanwijzing in dit besluit beperkt tot het gebied dat provinciaal is ingedeeld. Het gebied daarbuiten valt buiten de werkingssfeer van de Wro en dus ook van dit besluit.

Voor de definiëring van het begrip «primaire waterkering» wordt verwezen naar artikel link naar wetgeving 1.1 van de Waterwet. Op grond van deze wet is een primaire waterkering een waterkering die beveiliging biedt tegen overstroming doordat deze behoort tot een dijkring ofwel vóór een dijkring is gelegen.

Artikel 2.3.2 (afwegingskader)  

Op grond van artikel 2.3.3 moet het uitzicht op de vrije horizon vanaf de gemiddelde hoogwaterlijn met de blik op zee in acht worden genomen bij een besluit tot vaststelling van een bestemmingsplan waarbij aan gronden in het kustfundament een andere bestemming wordt gegeven of met het oog op een bestaande bestemming andere regels worden gesteld dan het daaraan voorafgaande bestemmingsplan. Ten aanzien van de vrije horizon geldt, dat voor de bouw van vanaf de gemiddelde hoogwaterlijn zichtbare permanente werken binnen de 12-mijlszone (buiten de gebieden die vallen onder de werking van de Vogelrichtlijn en de Habitatrichtlijn, onderscheidenlijk de link naar wetgeving Flora- en faunawet en de link naar wetgeving Natuurbeschermingswet 1998), alleen om redenen van groot openbaar belang vergunning kan worden verleend op grond van de link naar wetgeving Waterwet en de link naar wetgeving Wabo (zie ook de Beleidslijn kust, pagina 37). In geval in de praktijk niet duidelijk mocht zijn waar de «gemiddelde hoogwaterlijn» zich bij betreffende locatie bevindt, kan worden uitgegaan van de meest recente door het Kadaster gepubliceerde topografische kaart.

Artikel 2.3.3 (primaire waterkering)  

De gemeente dient ervoor te zorgen dat gronden waarop een primaire waterkering is gelegen of die de functie van primaire waterkering hebben, als zodanig in het bestemmingsplan worden vastgelegd. Dit betekent dat deze gronden als hoofdbestemming «waterkering» moeten krijgen. Van belang is dat dit aansluit op de keur en leggers van de waterschappen: hierin is immers door de waterschappen de exacte ligging en begrenzing van de waterkeringen aangegeven.

Verder is het van belang dat artikel 2.3.3, eerste lid, het mogelijk maakt om de gronden waarop een primaire waterkering is gelegen (of die de functie van primaire waterkering hebben) een dubbelbestemming te geven. Dit mede met het oog om te kunnen komen tot innovaties en het bieden van maatwerk per locatie. Op deze wijze kunnen immers doelmatige oplossingen worden gevonden voor het waarborgen van de veiligheid nu en in de toekomst en het belang van gewenst (mede)gebruik van de gronden van deze waterkeringen.

Uit artikel 2.3.1 volgt dat alleen primaire waterkeringen die gelegen zijn op het kustfundament onder de werking van titel 2.3 vallen. Andere primaire waterkeringen, zoals die langs grote rivieren of het niet tot het kustfundament behorende gedeelte van de Westerschelde, vallen daar niet onder.

Ingevolge het tweede lid geldt als eis aan een bestemmingsplan op het kustfundament ook dat in dit gebied de beschermingszone van de waterkering als gebied wordt aangeduid in de bestemmingsplannen. De toelichting op dit artikel is nader uitgewerkt bij artikel 2.11.2, dat betrekking heeft op primaire waterkeringen buiten het kustfundament.

De termen gebiedsaanduiding en vrijwaringszone zijn overeenkomstig het Informatiemodel Ruimtelijke Ordening (IMRO) 2008, de standaard voor bestemmingsplannen die is aangewezen in de Regeling standaarden ruimtelijke ordening. Een gebiedsaanduiding in een bestemmingsplannen is een aanduiding die verwijst naar een gebied waarvoor bij de toepassing van het bestemmingsplan specifieke regels gelden of waar nadere afwegingen moeten worden gemaakt. Bij gebiedsaanduidingen gaat het veelal om zones en (deel)gebieden die aan niet-ruimtelijke regelgeving zijn ontleend. Een vrijwaringszone is een type gebiedsaanduiding; andere typen zijn bijvoorbeeld geluidzones en veiligheidszones.

Voor waterkeringen kent de standaard de begrippen vrijwaringszone-duin en vrijwaringszone-dijk. Omdat deze begrippen niet toepasbaar zijn in gevallen waar de primaire waterkering een (civieltechnisch) kunstwerk is, bijvoorbeeld een sluis, is in het besluit de benaming vrijwaringszone-waterstaatswerk toegevoegd. De standaard zal hierop worden aangepast.

Artikel 2.3.4 (algemene regels ter zake van gronden behorend tot een primaire waterkering met inbegrip van de beschermingszones)  

Dit artikel bevat algemene regels voor alle bestemmingsplannen voor gronden waarop de primaire waterkering gelegen is, met inbegrip van de beschermingszone. Die plannen gelden derhalve zowel binnen als buiten het stedelijk gebied.

Beoogde nieuwe activiteiten, zoals bebouwing, zijn in beginsel mogelijk voor zover daarbij geen belemmering kan ontstaan voor de instandhouding of versterking van het zandige deel van het kustfundament of voor het onderhoud, de veiligheid of mogelijkheden voor versterking van de primaire waterkering. In de legger van het waterschap zijn de beschermingszones begrensd en zijn de regels nader uitgewerkt. In geval een gemeente twijfelt of een in het bestemmingsplan mogelijk te maken activiteit een significante belemmering (zoals hiervoor aangegeven) kan opleveren voor het kustfundament, is het verstandig dit kort te sluiten met de bevoegde waterbeheerder. Dat overleg zal zich moeten beperken tot de vraag of die activiteit gevolgen kan hebben. De waterbeheerder beoordeelt, veelal op een later moment, de aanvraag om de watervergunning voor de activiteit aan de hand van de geldende beleidskaders. Voor het door het Rijk beheerde deel van het kustfundament geldt daarbij de in de Beleidslijn kust neergelegde eis dat er geen feitelijke belemmering is van het meegroeien met de zeespiegel, van de kustlijnzorg of de versterking van het zandige kustfundament.

Deze uitwerking is een vertaling van het «ja-mits-beleid» van de Beleidslijn kust, dat is gehandhaafd in het Nationaal Waterplan. Voor de gronden buiten het stedelijk gebied, gelden aanvullende eisen. Deze zijn opgenomen in artikel 2.3.4. Hierdoor is het «ja-mits-beleid» in de praktijk alleen van toepassing binnen het stedelijk gebied.

Voor zover gronden vallen buiten het stedelijk gebied maar binnen de primaire waterkering, met inbegrip van de beschermingszone, geldt behalve artikel 2.3.4 ook artikel 2.3.3.

Zoals eerder opgemerkt zullen voor zover een bestemmingsplan nieuwe bebouwing toestaat daarvoor veelal ook andere vergunningen nodig zijn, zoals een omgevingsvergunning op grond van de link naar wetgeving Wabo dan wel een watervergunning op grond van de link naar wetgeving Waterwet (met name in de zone tussen de duinvoet en de -20-meter-NAP-lijn) of op grond van de waterschapskeur (met name in het duingebied).

Het tweede lid bepaalt dat de regels ook van toepassing zijn op tijdelijke afwijkingen van het bestemmingsplan via een daartoe strekkende omgevingsvergunning.

Artikel 2.3.5 (bouwen in het kustfundament buiten stedelijk gebied)  

Dit artikel bevat aanvullende regels voor toe te laten activiteiten, zoals bouwen, in het deel van het kustfundament dat buiten het stedelijk gebied ligt. In laatstbedoeld gebied mag geen nieuwe bebouwing plaatsvinden, met uitzondering van de in dit artikel aangeduide gevallen en de bouwwerken als bedoeld in artikel 4 van bijlage II bij het Besluit omgevingsrecht waarvoor een omgevingsvergunning als bedoeld in artikel link naar wetgeving 2.12, eerste lid, onderdeel a, onder 2°, van de Wabo kan worden verleend (voorheen de «kruimelgevallen» genoemd). Deze bepaling vloeit voort uit het «nee-tenzij-beleid» van de Beleidslijn kust.

Naast artikel 2.3.5 gelden uiteraard ook de algemene bepalingen van artikel 2.3.4 voor het al dan niet kunnen bouwen binnen de primaire waterkering.

Verder wordt opgemerkt dat – in lijn met de Beleidslijn kust - zal worden voorzien in de mogelijkheid dat de bevoegd minister ontheffing verleent van het «nee-tenzij-beleid» en daarmee bepaalde activiteiten toch toe staat. Daarvoor gelden de reguliere voorwaarden voor ontheffingen van dit besluit, die zijn voorgesteld in het voorstel tot Wijziging van de Wet ruimtelijke ordening en enige andere wetten (voorzien in een wettelijke grondslag voor provinciaal medebewind en voor de mogelijkheid tot afwijking van algemene regels).

Tweede lid, onder a

In lijn met de Beleidslijn kust vallen onder de in het tweede lid, onder a opgenomen uitzonderingen op het algemene bouwverbod van het eerste lid tijdelijke (minder dan 5 jaar) en seizoensgebonden activiteiten. Bouwwerken die langer dan een jaar blijven staan maar wel demontabel en herbouwbaar zijn, kunnen ook onder deze uitzondering vallen. Aan dergelijke semi-permanente bouwwerken kunnen in het kader van de watervergunning of de ontheffing/vergunning op grond van de waterschapskeur voorwaarden gesteld en voorschriften verbonden worden. Deze voorwaarden en voorschriften zijn gebieds- en locatieafhankelijk en zijn in de regel gebaseerd op de beheerplannen van de waterschappen.

Tweede lid, onder b

In lijn met de Beleidslijn kust is een eenmalige uitbreiding van bestaande bebouwing met maximaal 10% (qua ruimtebeslag) mogelijk. Dit laat onverlet dat de bebouwing niet mag leiden tot belemmeringen als bedoeld in artikel 3.1.4.

Tweede lid, onder c, 3°

Voorbeelden van activiteiten ten behoeve van de waterstaatkundige functie van het kustfundament zijn:

  • activiteiten ten behoeve van kustlijnzorg zoals zandsuppleties;
  • aanleg, onderhoud of wijziging van zeewaterkeringen, bijvoorbeeld zwakke schakels of dijkversterkingen;
  • aanleg, onderhoud of wijziging van kustwerken ten behoeve van aan- of afvoer van water, en
  • voorzieningen voor een veilige afwikkeling of capaciteitsverhoging van de scheepvaart.

Derde lid

De Beleidslijn kust en het Nationaal Waterplan gaan uit van een ontwikkelingsgerichte benadering voor de kust. Dit betekent onder meer dat ook buiten het bebouwd gebied nieuwe (bouw)activiteiten kunnen plaatsvinden, voor zover deze bijdragen aan de zandige strategie voor de kust.

In de Beleidslijn kust is aangegeven dat activiteiten denkbaar zijn die per saldo positief effect hebben op de zandige kust. Nauwkeurig onderzoek en overleg met het bevoegd gezag in het kader van de waterstaatswetgeving zal in de praktijk noodzakelijk zijn. Dit artikellid maakt het mogelijk dat (bouw)activiteiten die in dit verband nodig zijn, mogelijk kunnen worden gemaakt in een bestemmingsplan voor zover aangetoond is dat de combinatie van betreffende (bouw)activiteiten daadwerkelijk bijdraagt aan een kwalitatieve of kwantitatieve versterking van het zandige deel van het kustfundament. Voor zover ook een watervergunning vereist is voor de activiteiten is het van belang dat de beoordeling door de gemeente wordt afgestemd met die van de waterbeheerder, teneinde te voorkomen dat een activiteit ruimtelijk mogelijk wordt gemaakt die in het sectorale spoor niet vergunbaar blijkt.

Artikel 2.3.6 (afwijkende regels voor de Friese Waddeneilanden)  

In de Beleidslijn kust is aangegeven dat gezien de voor de Friese Waddeneilanden bestaande beperkingen daar een – nader te bepalen - beperkte uitbreidingsmogelijkheid van de bebouwing in het kustfundament mogelijk is. Ook is aangegeven dat de provincie dit zal uitwerken in een streekplanherziening. In artikel 2.3.6 is rekening gehouden met deze specifieke bepaling voor de Friese Waddeneilanden: provinciale staten kunnen derhalve bij verordening andere regels stellen ten aanzien van artikel 2.3.5. Daarbij dienen wel artikel 2.3.4 en titel 2.5 (Waddenzee en waddengebied) in acht genomen te worden.