Status: vastgesteld, 22 augustus 2011
Plantype: Algemene Maatregel van Bestuur
IMRO-idn: NL.IMRO.0000.IMam11Barro-3000

Titel 2.4 Grote rivieren

 

Artikel 2.4.1 (begripsomschrijvingen)  

De definities van rivierbed en stroomvoerend deel van het rivierbed zijn ontleend aan de Beleidsregels grote rivieren, die worden toegepast bij de beoordeling van aanvragen van vergunningen op basis van de "link naar wetten.nl" Waterwet. In deze beleidsregels worden de desbetreffende gebieden evenals in deze amvb aangeduid op een bijbehorende detailkaart.

Artikel 2.4.2 (relatie met watervergunning)  

Omdat de artikelen 2.4.1 tot en met 2.4.5 ertoe strekken de inhoud van bestemmingsplannen af te stemmen op het afwegingskader van paragraaf 6 van hoofdstuk 2 van het link naar wetgeving Waterbesluit (gebruik van rijkswaterstaatswerken), zijn deze bepalingen uitsluitend van toepassing op activiteiten in het rivierbed en gedeelten van het rivierbed waarvoor op grond van de Waterwet en het Waterbesluit een vergunningplicht of algemene regels gelden. Deze activiteiten waarvoor op grond van het Waterbesluit een vergunningplicht of algemene voorschiften gelden betreffen het gebruik maken van een oppervlaktewaterlichaam of bijbehorend kunstwerk in beheer bij het Rijk, door, anders dan in overeenstemming met de functie daarvan, daarin, daarop, daarboven, daarover of daaronder werken te maken of te behouden; vaste substanties of voorwerpen te storten, te plaatsen of neer te leggen, of deze te laten staan of liggen.

Artikel link naar wetgeving 6.16 van het Waterbesluit maakt een uitzondering op het toepassingsbereik van paragraaf 6 voor de in bijlage IV van het Waterbesluit aangewezen gebieden. Voor activiteiten in de gebieden die zijn aangewezen in Bijlage IV van het Waterbesluit, gelden de artikelen 2.4.1 tot en met 2.4.5 derhalve niet.

Artikel 2.4.3 (rivierbed)  

Dit artikel verwoordt de algemene rivierkundige voorwaarden waaraan toe te laten (bouw)activiteiten in het rivierbed, ongeacht de aard en de omvang daarvan, altijd moeten voldoen. Deze voorwaarden zijn een vertaling van de zorgplicht van de initiatiefnemer van een activiteit in het rivierbed, die is verwoord in artikel link naar wetgeving 6.15, eerste lid, van het Waterbesluit. Om de belangen waarop deze bepaling ziet, ook via het ruimtelijke spoor te borgen, dienen deze voorwaarden door te werken in het bestemmingsplan. Dit laat overigens onverlet dat het eveneens gewenst is dat rekening wordt gehouden met de in het gebied aanwezige landschappelijke en cultuurhistorische waarden.

De term oppervlaktewaterlichaam in het eerste lid heeft dezelfde betekenis als in artikel link naar wetgeving 1.1van de Waterwet en omvat dus de rivier met zijn rivierbodem en bijbehorende oevers.

In het bestemmingsplan moet worden vastgelegd hoe de effecten op de waterstand en de afname van het bergend vermogen worden gecompenseerd (derde lid). Op grond van artikel link naar wetgeving 3.1.6 Bro moet in de toelichting op een bestemmingsplan worden verantwoord hoe de wijze van financiering en tijdige realisering wordt verzekerd.

Artikel 2.4.4 (stroomvoerend deel rivierbed)  

In de onderdelen a tot en met i is sprake van zogenoemde riviergebonden activiteiten. Het gaat om een aantal nader omschreven activiteiten waarvan op voorhand duidelijk is dat deze niet buiten het rivierbed gelokaliseerd kunnen worden. Daarom wordt hiervoor in het kader van de Waterwet een vergunning verleend, mits wordt voldaan aan enkele specifieke voorwaarden. Als in dat verband mitigerende of compenserende maatregelen moeten worden genomen, worden deze als onderdeel van de riviergebonden activiteit beschouwd. Tijdige realisering van die maatregelen kan bijvoorbeeld worden verzekerd door een termijn te stellen waarbinnen de maatregelen moeten zijn genomen.

onderdeel a

Voorbeelden van dergelijke voorzieningen zijn constructies om de vaargeul in stand te houden, zoals kribben of leidammen, maar ook bruggen, sluizen en waterkeringen.

onderdeel b

Bij dergelijke voorzieningen kan worden gedacht aan scheepvaartmarkeringen en golfreducerende constructies bij ligplaatsen.

onderdeel d

Een overslagbedrijf is een bedrijf dat als hoofdactiviteit heeft het overzetten van goederen uit een schip op een ander vervoermiddel of omgekeerd. Overslagfaciliteiten zijn toegestaan indien deze specifiek zijn bedoeld voor de overslag van water naar land of vice versa.

onderdeel g

Alleen uitbreiding of wijziging van een bestaande steenfabriek in een rivierbed wordt als een riviergebonden activiteit aangemerkt. De vestiging van een nieuwe steenfabriek wordt niet daartoe gerekend.

onderdeel h

Het betreft in ieder geval nieuwe voorzieningen die verbonden zijn met de recreatie(toer)vaart, zoals jachthavens, losse aanlegplaatsen, bootreparatie- en servicebedrijven en bunkerstations. Voor overige waterrecreatieve activiteiten geldt dat alleen (delen van) voorzieningen die direct functioneel zijn voor de waterrecreatie of die als gevolg van wettelijk voorgeschreven eisen en verplichtingen als onlosmakelijk met de waterrecreatie in het rivierbed worden beschouwd, zijn toegestaan.

In de onderdelen j tot met m gaat het om niet-riviergebonden activiteiten.

onderdeel j

Bij de beantwoording van de vraag of sprake is van een groot openbaar belang is relevant of het belang een zekere maatschappelijke waarde vertegenwoordigt. Dit belang moet naar aard en omvang voldoende zwaarwegend zijn om de toelating van de voorziening in het rivierbed te rechtvaardigen. Bij zuiver individuele belangen is geen sprake van een «groot openbaar belang».

onderdeel k

Bestaande grondgebonden agrarische bedrijven zijn, als beheer van buitendijkse gronden daarvan deel uitmaakt, nauw verbonden met het rivierbed. Dergelijke bedrijven zijn doorgaans van een dergelijke omvang, dat hun activiteiten niet voldoen aan het vereiste van groot openbaar belang. Niettemin is het om uiteenlopende redenen van ruimtelijk belang, zoals landschappelijk, cultuurhistorisch en ecologisch, om bestaande, grondgebonden agrarische bedrijven ontwikkelingsruimte te bieden. Voorwaarde is wel dat er aan de behoefte van die bedrijven aantoonbaar zwaarwegende bedrijfseconomische overwegingen ten grondslag liggen en de uitbreiding redelijkerwijs niet buiten het rivierbed kan worden gerealiseerd.

onderdeel l

Om leegstand van gebouwen te voorkomen is hergebruik van bestaande bebouwing toegestaan.

onderdeel m

Deze bepaling betreft specifieke maatregelen in het kader van de pkb Ruimte voor de rivier (nu structuurvisie), waarvoor een zogenoemd snip-3-besluit wordt genomen. Van de in deze bepaling bedoelde specifieke maatregelen maken de maatregel «Uiterwaardvergraving Huissensche Waarden» en de aanvullende maatregelen «Uiterwaardvergraving Drutensche Waarden Oost en West» en «Uiterwaardvergraving Mauricksche waarden» geen onderdeel uit.

Artikel 2.4.5 (stroomvoerend deel rivierbed, niet riviergebonden activiteiten met per saldo meer ruimte voor de rivier)  

Nieuwe niet-riviergebonden activiteiten anders dan activiteiten als genoemd in artikel 2.4.4, onder j tot en met m, zijn niet toegestaan tenzij de activiteit per saldo een uitbreiding van de afvoer- of bergingscapaciteit van de rivier realiseert op een vanuit rivierkundig oogpunt bezien zo gunstig mogelijke locatie. Wellicht ten overvloede wordt in dit verband opgemerkt dat ingeval het voornemen bestaat nieuwe niet-riviergebonden activiteiten toe te staan, het voor de toepassing van dit criterium raadzaam is om de rivierbeheerder in een vroegtijdig stadium te betrekken. Realisatie van dergelijke initiatieven draagt bij aan de beleidsdoelstelling «ruimte voor de rivier».

Aard en omvang van de rivierverruiming moet in verhouding staan tot de ingreep. De kosten van de rivierverruimende maatregel komen volledig voor rekening van de initiatiefnemer van de niet-riviergebonden activiteit. Daarbij geldt bovendien dat de financiering en de tijdige realisering van de rivierverruimende maatregelen verzekerd moet zijn, hetgeen in de toelichting op het bestemmingsplan moet worden verantwoord (artikel link naar wetgeving 3.1.6 Bro). Verder mag er geen sprake zijn van een maatregel die nu meer ruimte oplevert, maar een op de lange termijn meer gewenste maatregel zou kunnen blokkeren. Rivierverruiming is bijvoorbeeld mogelijk door het bestaande rivierbed te verbreden door teruglegging van dijken.

Artikel 2.4.6 (aanwijzing en begrenzing gebiedsreserveringen voor de lange termijn)  

Gebiedsreserveringen voor de lange termijn zijn binnendijkse gebieden die naar verwachting op de lange termijn aan het rivierbed zullen worden toegevoegd om ruimte te scheppen voor de rivier en waarvoor daarom op grond van het Nationaal Waterplan en de voormalige pkb Ruimte voor de rivier een ruimtelijke reservering geldt.

Kaart 3a waarop de gebiedsreserveringen voor de lange termijn voor de Rijntakken zijn aangeduid, komt overeen met de kaarten 6, 7 en 8 van de pkb Ruimte voor de rivier.

Deze reserveringen zijn, in tegenstelling tot sommige andere reserveringen in dit besluit, bedoeld voor de lange termijn en behoeven geen frequente aanpassing. Het wijzigen, intrekken of aanwijzen van nieuwe gebiedsreserveringen voor de lange termijn kan alleen door middel van wijziging van het onderhavige besluit. Deze zware procedure met ruimte voor zienswijzen en parlementaire behandeling is gerechtvaardigd gezien enerzijds het belang voor de waterveiligheid op de lange termijn en anderzijds de lokale impact van dergelijke gebiedsreserveringen.

Artikel 2.4.7 (geen grootschalige en kapitaalintensieve ontwikkelingen in bestemmingsplannen)  

De ruimtelijke reserveringen langs de grote rivieren zijn noodzakelijk om gebieden waar naar verwachting op lange termijn rivierverruimende maatregelen nodig zijn, te vrijwaren van grootschalige en/of kapitaalintensieve ontwikkelingen die het treffen van mogelijke toekomstige rivierverruimende maatregelen ernstig belemmeren. Bij de beoordeling van een bestemmingsplan wordt eerst bekeken of de gewenste ontwikkelingen toekomstige rivierverruimende maatregelen vanuit rivierkundig oogpunt niet in de weg staan. Is dit niet het geval, wordt beoordeeld of de maatregel een grootschalige of kapitaalintensieve ontwikkeling betreft. De laatste zijn ontwikkelingen die de rivierverruimende maatregelen fors duurder maken als het gebied moet worden afgekocht of onteigend, of ontwikkelingen waardoor het schadepotentieel in het gebied toeneemt. Met dit laatste wordt bedoeld dat door de ontwikkeling de kans op (claimbare) schade toeneemt als de rivierverruimende maatregel wordt uitgevoerd.