IV Oud Woensel 2012 (Gildebuurt)    

Toelichting     

Hoofdstuk 1 Inleiding     

1.1 Aanleiding     

Sinds een aantal jaren wordt ingezet op een verbetering van de woonkwaliteit, de leefbaarheid en de verduurzaming van de huisvesting in Woensel Zuid. Die doelen wil de gemeente bereiken met het renoveren, transformeren en het terugkopen van particuliere woningen samen met het aanpakken van de openbare ruimte. Ook sloop/nieuwbouw is onderdeel van de strategie, wat toegepast zal worden in de Gildebuurt. Dit alles moet leiden tot verbetering van duurzaamheid, woonkwaliteit en veiligheid in de buurt.

Veel woningen in de Gildebuurt zijn verouderd en initiatiefnemer woonstichting 'Thuis wil de Gildebuurt een nieuw toekomstperspectief geven. Hiertoe worden 119 verouderde woningen gesloopt en worden er maximaal 219 wooneenheden met name voor sociale huur gerealiseerd.

Het ter plaatse geldende bestemmingsplan "Oud Woensel 2012” biedt geen ruimte voor de realisatie van voornoemd planvoornemen binnen het plangebied. Om de transformatie en het niewbouwplan te realiseren, dient een nieuw bestemmingsplan te worden opgesteld voor de locatie. Dit nieuwe bestemmingsplan is genaamd 'IV Oud Woensel 2012 (Gildebuurt)'.

Dit bestemmingsplan "IV Oud Woensel 2012 (Gildebuurt)" bestaat uit een digitale en analoge verbeelding met de daarbij behorende regels. Bij het bestemmingsplan is een toelichting gevoegd. In de toelichting wordt aangegeven waarom het bestemmingsplan is opgesteld en welke afwegingen hebben plaatsgevonden in het kader van een goede ruimtelijke ordening. Naast de digitale versie is er tevens een papieren versie van het bestemmingsplan beschikbaar. De digitale versie is juridisch bindend.

1.2 Het plangebied     

Het plangebied ligt in de wijk Oud Woensel en wordt in grote lijnen begrensd door de achterzijde van de bebouwing aan de Pastoriestraat en de Verwerstraat, Wassenaarstraat en Bakkerstraat. De Slagerstraat maakt eveneens onderdeel uit van het plangebied.

verplicht

Plangebied (rood omlijnd)

1.3 Voorgaande plannen     

Ter plaatste van het plangebied "IV Oud Woensel 2012 (Gildebuurt)" geldt het bestemmingsplan "Oud Woensel 2012”. Ingevolge de regels van deze bestemmingsplannen bieden de ter plaatse opgenomen bestemmingen geen ruimte voor het beoogde planvoornemen.

verplicht

Uitsnede bestemmingsplan "Oud Woensel 2012" (plangebied rood omlijnd)

Tevens gelden de bestemmingsplannen 'Paraplubestemmingsplan waterberging' en 'Paraplubestemmingsplan parkeren, kamerbewoning en woningsplitsing 2021'. Dit betreffen algemene bestemmingsplannen die gemeentebreed gelden en zijn vastgesteld om bepaalde algemene regels uniform te regelen.

Het planvoornemen past niet binnen de regels van het geldende bestemmingsplan. Volgens de bestemmingsomschrijving is wonen toegestaan, echter het toevoegen van woningen is niet toegestaan. Daarnaast staan de bouwregels de voorgenomen ontwikkeling in de weg. Zo zijn de bouwvlakken en de maximaal toegestane goot- en bouwhoogte niet toereikend voor de beoogde nieuwbouw.

 

Het bestemmingsplan biedt geen binnenplanse afwijkings- of wijzigingsbevoegdheden om de ontwikkeling mogelijk te maken, zodat een nieuw juridisch-planologisch kader benodigd is. Dit bestemmingsplan voorziet daarin.

1.4 Leeswijzer     

Deze toelichting bestaat uit 9 hoofdstukken. Na deze inleiding volgt hoofdstuk 2. Hierin is een beschrijving van het plangebied gegeven. Hoofdstuk 3 bevat de uitgangspunten bij, de randvoorwaarden en de beleidskaders voor het opstellen van het bestemmingsplan. Hoofdstuk 4 geeft inzicht in en een verantwoording van alle relevante milieuaspecten. Hoofdstuk 5 bevat de waterparagraaf. In deze paragraaf is beschreven op welke wijze rekening wordt gehouden met de gevolgen van het bestemmingsplan voor de waterhuishouding. De juridische vormgeving van het bestemmingsplan is verwoord in hoofdstuk 6. In hoofdstuk 7 wordt ingegaan op de handhaving van het bestemmingsplan. De financiële uitvoerbaarheid is verantwoord in hoofdstuk 8. Hoofdstuk 9 gaat ten slotte in op de gevolgde procedure, inclusief een paragraaf over de maatschappelijke uitvoerbaarheid.

Hoofdstuk 2 Beschrijving huidige en planvoornemen     

2.1 Historisch perspectief     

De Gildebuurt is een unieke plek, met een unieke vorm en een unieke historie. De planlocatie is voor het grootste gedeelte ontstaan in de laatste 100 jaar en dat valt nog steeds af te lezen uit de straten en gebouwen in de buurt. De Gildebuurt behoort tot de vooroorlogse stadsdelen van Eindhoven. Hiertoe behoren o.a. de oorspronkelijke dorpskernen (Woensel, Strijp, Gestel, Tongelre en Stratum) en diens eerste uitbreidingen met arbeiderswijken. Daarnaast zijn de oude linten van Eindhoven ook nog zichtbaar in bijvoorbeeld de Kruisstraat van voor 1900. Opvallend zijn de schuin-lopende assen die samenkomen op kleine pleintjes met een groenstrook en monumentale bomen. De historische kern van Woensel is daarnaast in de nabijheid gelegen.

De vroegere dorpskern van Woensel stamt uit de Vroege Middeleeuwen, met haar eerste nederzetting rond de Oude Toren aan de huidige Oude Torenstraat. De dorpskern groeit gestaag

door en uiteindelijk raakt de nieuwe Sint-Petruskerk, in 1876 ingewijd, aan de Kloosterdreef de eerste grenzen van de toekomstige Gildebuurt. De bouw van deze kerk veroorzaakte een verschuiving van het centrale hart van de dorpskern waarna het driehoekige plein van de Woenselse Markt werd aangelegd in 1906.

In 1918 presenteerden Cuypers en Kooken het uitbreidingsplan voor Groot Eindhoven, waarvan de Ringweg ter hoogte van de Kronehoefstraat de noordelijke omsluiting vormde. In de visie zouden er nieuwe buurten komen achter de lintbebouwing. Iedere bevolkingsgroep zou naar verschillende sociale klasse worden geordend dat wil zeggen arbeiders in een volkswoning buurt en de gegoede burgers in villaparken. Beïnvloed door de zogenaamde tuinstad gedachte speelde groen een belangrijke rol. Het plan van Kooken en Cuypers zou maar ten dele worden uitgevoerd, mede vanwege het ontbreken van voldoende financiële middelen voor het aanpassen van de benodigde infrastructuur. De Gildebuurt is een van de weinige wijken die op basis van het plan is gerealiseerd.

Waar in 1918 het Algemeen Uitbreidingsplan Eindhoven, gepresenteerd door Cuypers en Kooken, een toekomstbeeld schetst voor een Groot Eindhoven, dient zich in 1920 de annexatie aan van de vijf buurtgemeenten (Woensel, Strijp, Gestel, Tongelre en Stratum) tot één Eindhoven. De industriële groei en komst van Phillips resulteerde in een exploderende groei van de stad. Nieuwe wijken worden gepland. In 1919 wordt dan ook de woningbouwvereniging 'Helpt Uzelf door Samenwerking' opgericht met het doel van voorziening in huisvesting voor alle protestantse arbeiders uit het noorden en oosten van het land.

Er kwam een ontwerp gebaseerd op de eenheid van het bouwblok. De afzonderlijke bouwverenigingen wilden enkel voor hun achterban bouwen en dit met de eigen architectuur naar buiten toe presenteren. Hoekaccenten en poortgebouwen (als toegang naar het binnenterrein), met daarop de naam van de vereniging waren meestal onderdeel van de presentatie. Het gesloten bouwblok als ideale vorm om zich af te zetten tegen andere overtuigingen. Het oorspronkelijke plan telt 114 woningen en 2 winkelhuizen. In het midden van het wijkje was een ruim opgezet plein met groenvoorzieningen gedacht, met gesloten bebouwing rondom en geaccentueerde hoekpartijen. Het plein zou bereikbaar zijn door poortgebouwen. De inspringing in de bebouwing was ideaal om hoekaccenten en poortgebouwen in op te nemen. Deze plannen zijn niet uitgevoerd, vanwege de hoge kosten.

De historie van de Gildebuurt is sterk verbonden aan de straatnamen en bewoners. De woningbouwvereniging, een protestants collectief, 'Helpt uzelf door samenwerking', bouwde voor de gewone arbeiders: wevers, verwers, looiers, bakkers, schilders etc. Dit collectief was de voorloper van corporatie Wooninc. De afzonderlijke woningbouwvereningen wilden enkel voor hun eigen achterban bouwen en zich met een eigen architectuur naar buiten toe presenteren. De 'Gildebuurt' was gedurende enkele decennia een protestantse conclave in het overwegend katholieke Eindhoven.

Gevolg was dat het oorspronkelijke ontwerp werd vereenvoudigd. De verspringing in de rooilijn kwam te vervallen en daarmee ook de mogelijke speciale accenten in de bebouwing. De kenmerkende W-vorm is gehandhaafd. Zowel het centrale pleintje als de architectonische verbijzonderingen zijn vervallen. Uiteindelijk zouden er 85 (vrij eenvoudige) woningen worden uitgevoerd. Architect Hoekzema ontwierp voor de Gildebuurt arbeiderswoningen, bestaande uit 1 bouwlaag met zadeldak. Later kwamen hier nog woningen onder een mansardedak bij. In 1930 werd de buurt uitgebreid met deels tweelaagse woningen, ditmaal afkomstig van gemeentewerken. Hierna zijn er nog enkele renovaties geweest waarvan de eerste in de jaren '40 na een bombardement.

In het begin van de Tweede Wereldoorlog vielen er enkele bommen op bewoond gebied in Woensel. In de Gildebuurt resulteerde dit in vlotte herstelwerkzaamheden aan de tuinen en gevels achter de Slagerstraat, Bakkerstraat en Verwerstraat. In de periode na de oorlog pakte Eindhoven de ontwikkelingen weer op, waarbij er hard gewerkt werd aan een infrastructurele hoofdstructuur door middel van de Ring.

In 1960 werd de Ring voltooid, gepaard met een belangrijke nieuwe verkeersader van de Veldmaarschalk Montgomerylaan. Met deze verkeersader worden ook nieuwe flats gebouwd, welke de Gildebuurt afscheiden van de oostelijk intensieve infrastructuur.

Eindhoven groeit langzaam maar gestaag verder, terwijl de Gildebuurt een eigen plekje in het drukke centrum blijft behouden. Er worden activiteiten georganiseerd en het dorpse karakter blijft standhouden. Tussen 1987 en 1988 werden alle deuren, vensters en dakbedekking vernieuwd, waarbij de oorspronkelijke vormgeving met roeden niet werd gehandhaafd. Hierdoor is het oorspronkelijke karakter van het exterieur verder versoberd. Eind van de 20ste eeuw wordt een deel van de Bakkerstraat gesloopt, nummer 13 tot en met 15 worden vervangen door sterk afwijkende nieuwbouw.

De ervaring van de oorspronkelijke protestantse enclave is er min of meer nog steeds. Niet zo zeer qua geloof maar wel ruimtelijk: er is hier een contrast zichtbaar tussen enerzijds drukte aan de randen en relatieve luwte in het midden. Dit 'voel' je als bezoeker van de buurt door de intimiteit van de buurt. Dit wordt veroorzaakt door de smalle straten, het ontbreken van lange (zicht)lijnen en de uitstraling die samenhang benadrukt. Hoewel de planlocatie in diverse fases is gebouwd, is het een eenheid ('scherf') binnen de Gildebuurt. De radiaal van de Kruisstraat vertoont een hoge diversiteit in bebouwing met diverse bouwjaren evenals bouwhoogtes en begrenst de planlocatie in het westen. De ring en andere hoofdwegen bevatten hogere bebouwingstypes en omringen de Gildebuurt. Achter de Visserstraat ten zuiden van de planlocatie bevindt zich een opvallend bedrijventerrein met een geheel eigen identiteit.

Desondanks blijft de buurt niet hangen in de sobere kleine arbeiderswoningen. Recente ontwikkelingen, zoals herontwikkeling van de Visserstraat - een kleinschalig bedrijventerrein - en de bouw van een 5 lagen appartementencomplex aan de Pastoriestraat, zijn voorlopers van een nieuw leven van de Gildebuurt.

2.2 Beschrijving huidige situatie     

De Gildebuurt is gelegen te midden van de stedelijke hotspots van Eindhoven, zoals het stadscentrum, het centraal station, Strijp S en de TU/e campus. Hiermee ligt de Gildebuurt ook centraal aan de belangrijke radialen en dwarsverbindingen van Eindhoven, zoals de Ring een de HOV-lijn naar het noorden, welke de verschillende milieus en doelgroepen aan elkaar hechten. De buurt wordt daarnaast ook doorkruist door informele west-oost-routes tussen de bestemmingen van de TU/e campus, de Kruisstraat en Strijp S. Deze routes worden voornamelijk gebruikt door langzaam verkeer (fietsers en voetgangers). De Gildebuurt heeft dus een centrale en zeer gunstige locatie binnen Eindhoven.

verplicht

Afbeelding centrale en gunstige ligging Gildebuurt (paars) binnen Eindhoven

De Gildebuurt is een echte stadsbuurt met een mix van wonen in de luwte (buurt) en voorzieningen (stad). De Kruisstraat en de Woenselse Markt hebben een uniek karakter met een kleinschalig winkelaanbod. Een grote diversiteit aan ondernemingen varieert van generieke supermarkten, tot kleinschalige ondernemingen, tot horeca, tot een bruidswinkel. Daarnaast is er iedere zaterdag de wekelijkse markt op de Woenselse Markt waar uit de wijde omgeving mensen op af komen. De Gildebuurt is door de aanwezigheid van deze voorzieningen sterk verbonden met de stad, maar tegelijkertijd ligt het ook verscholen in de luwte van deze levendigheid.

De buurt is nauwelijks van buitenaf te ervaren tot het moment van binnengaan of doorkruising. Het is altijd verscholen gelegen achter stedelijke componenten zoals de Kruisstraat en haar bedrijvigheid, de ring en de Veldmaarschalk Montgomerylaan met daaraan gelegen hoogbouw. Zo ligt de buurt in de luwte, blijft het beschermd tegen de stedelijke druk en er wordt een atmosfeer mogelijk gemaakt van het dorpje in de stad. Historisch gezien is de wijk zo ook begonnen, een coherent collectieve plek welke tot stand gekomen is door samenwerking en een gemoedelijke atmosfeer met zich meedraagt. Dit is nu nog te ervaren als het dorpje in de stad, de volksbuurt met mooie, oude, kleine en charmante huizen.

De introverte focus van de Gildebuurt, van het verscholen gelegen plekje, is terug te vinden in zowel de vroegere plannen als de huidige wijk. De bebouwing zelf is sober en naar binnen gericht met grote achtertuinen waar een eigen wereldje ontstaat. Hier vond men vroeger, volgens de protestantse idealen, samenhang en steun bij elkaar, zonder zichtbaar te zijn voor de buitenwereld. Tegenwoordig ligt de buurt in de luwte, te midden van een doordenderende stad, waar de dorpse schaal en gevoel een intieme enclave verschuilen. Deze kwaliteit van een eigen en veilig plekje, waar men zich terug kan keren, biedt moedig weerstand tegen de drukke buitenwereld.

Het ontstaan van specifieke ruimtelijke morfologie leidt tot interessante openbare ruimte, het maakt het een boeiend netwerk van straten en plekken die min of meer toevallig elkaar opvolgen, en overvloeien in elkaar. De lijnen van de W-vormig gepositioneerde bouwblokken komen uit op grotere open ruimtes en de open hoeken dragen bij aan het groene karakter. Op strategische plekken staan bomen, maar er zijn ook plekken waar bomen missen. Er zijn geen lange assen of een sterk grid, elke straat heeft zijn eigen oriëntatie en het gebied kent diverse smalle en bredere straten. Maar er is ook sprake van een gevoel van onveiligheid en weinig groen.

2.3 Planvoornemen     

Het plan voorziet in de realisatie van maximaal 219 wooneenheden op een locatie waar in de huidige situatie 119 woningen aanwezig waren.

De opgave in het stedenbouwkundige plan voor de Gildebuurt is verdichten. Als er verdicht wordt moet er ook nagedacht worden over de leefbaarheid. In de omgeving van de Gildebuurt staat de leefbaarheid sowieso onder druk door de activiteiten en problematiek rondom de Kruisstraat, de opvanglocaties in de directe nabijheid en het hoge percentage sociale woningbouw.

Verdichten wordt mogelijk door de bebouwing vanaf de Kruisstraat te beschouwen als een bouwblok/scherf en daar op aan te haken met appartementen van 4 lagen hoog. Ook aan de Bakkerstraat vullen we de wand tussen de bestaande woningen met appartementen. Hier dan 3 lagen hogen in verband met de relatie tot de context. Aan de Slagersstraat wordt een 'gildewijk' appartement typologie geïntroduceerd. Een corridor typologie waarvan de ene helft van de appartementen de schaal en maat van grondgebonden woningen heeft. Deze appartementen zijn gepositioneerd aan de Slagerstraat. De appartementen aan de andere zijde van de corridor worden gepositioneerd aan de parkeer en groen hoven. Verder wordt er met grondgebonden woningen verdicht door met verschillende stramienmaten te werken.

De leefbaarheid van de verdichte wijk wordt bewerkstelligd door intensief te ontwerpen op sociale veiligheid. Dit is gebeurd in samenspraak met een omgeving psycholoog. Door 3D te ontwerpen en ruimtes te bespreken met de psycholoog zijn er keuzes gemaakt die de veiligheid in het gebied versterken. Denk aan zicht- en looplijnen op pleinen en in de straten, maar ook aan plekken om te ontmoeten. Het positioneren van entree momenten en voordeuren. En het mogelijk maken van persoonlijke uiting ter plaatse van voorgevels.

Daarnaast wordt er stevig vergroend. Dit reduceert de hittestress; levert kwalitatieve openbare en semiopenbare buitenruimte op; biedt een oplossing voor waterproblematiek en verrijkt de biodiversiteit. Uitgangspunt voor de stevige vergroening is uiteraard het behoud van de monumentale bomen in de straten en op de pleintjes. Door de straten deels autovrij of autoluw te maken ontstaat er meer ruimte voor groen en ontmoeten. Het inrichtingsplan zet in op de combinatie van water vast houden in en voor het gebied en stevige vergroening.

Achter de grondgebonden woningen ontstaan parkeervelden die natuurinclusief ingezet worden. Water doorlaatbare bestrating, bomen en groene erfafscheidingen zijn hier de ingrediënten. Aangrenzend aan deze parkeerruimte zijn groene hofjes waar direct buitenruimtes aan grenzen. Deze hofjes zijn stevig groen; houden water vast en zijn momenten voor ontmoeten en spelen.

Centraal in het plan brengen we een hof terug die te zien is op de originele plannen voor deze wijk. Door bezuinigingen is dit hofje nooit uitgevoerd. Maar het is nu een kans om een directe cultuurhistorische link te leggen.

Cultuurhistorisch is de Gildebuurt een zelfstandige protestantse enclave met een eigen identiteit en karakteristiek. Die eigen identiteit willen we ook in de nieuwbouw terug laten komen. Dit gebeurt door een op cultuurhistorische benadering van het inrichtingsplan en in het verlengde daarvan de architectuur. Op stedenbouwkundig vlak is deze cultuurhistorische link te vinden in het behoud van de wegen structuur; het invoeren van het centrale hof; de subtiele sprongen in de grondgebonden rijwoningen.

Deze manier van verdichten levert een fijne veelheid aan typologieën en daarmee wonen voor diverse doelgroepen op diverse manieren op.

verplicht

Situatieschets stedenbouwkundig plan Gildebuurt

verplicht

3D-aanzicht situatieschets stedenbouwkundig plan Gildebuurt

Hoofdstuk 3 Uitgangspunten, randvoorwaarden en beleidskader     

3.1 Inleiding     

In dit hoofdstuk wordt ingegaan op de ruimtelijke beleidskaders op rijks-, provinciaal en gemeentelijk niveau. Verantwoord wordt dat de voorgenomen ontwikkeling past in het (toekomstig) ruimtelijk beleid. Er wordt geen complete samenvatting gegeven van alle beleidsaspecten. Uitsluitend de relevante beleidskaders voor het plangebied zijn in dit hoofdstuk weergegeven en verantwoord.

3.2 Rijksbeleid     

3.2.1 Nationale Omgevingsvisie (NOVI), september 2020     

De NOVI biedt een langetermijnperspectief op de ontwikkeling van de leefomgeving in Nederland tot 2050. Met de NOVI geeft het kabinet richting aan de grote opgaven die het aanzien van Nederland de komende dertig jaar ingrijpend zullen veranderen. Denk aan het bouwen van nieuwe woningen, ruimte voor opwekking van duurzame energie, aanpassing aan een veranderend klimaat, ontwikkeling van een circulaire economie en omschakeling naar kringlooplandbouw. Alles met zorg voor een gezonde bodem, schoon water, behoud van biodiversiteit en een aantrekkelijke leefomgeving.

In de NOVI zijn deze maatschappelijke opgaven samengevat in vier prioriteiten:

  • ruimte voor klimaatadaptatie en energietransitie
  • duurzaam economisch groeipotentieel
  • sterke en gezonde steden en regio’s
  • toekomstbestendige ontwikkeling van het landelijk gebied.

Met de NOVI benoemt het Rijk nationale belangen, geeft het richting op de vier prioriteiten en helpt keuzes maken waar dat moet. Want niet alles kan overal.

De NOVI is op 9 september 2020 vastgesteld op grond van de geldende regelgeving omdat de Omgevingswet nog niet in werking is. De NOVI voldoet tevens aan de eisen die de Omgevingswet stelt aan een omgevingsvisie. Zodra de Omgevingswet in werking is getreden, zal deze omgevingsvisie dan ook gelden als de Nationale Omgevingsvisie in de zin van deze wet.

3.2.2 Ladder voor duurzame verstedelijking     

De 'ladder voor duurzame verstedelijking' is opgenomen in artikel 3.1.6 lid 2 Besluit ruimtelijke ordening (Bro). Hierin is het volgende aangegeven:

"De toelichting bij een ruimtelijk plan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, bevat een beschrijving van de behoefte aan die ontwikkeling, en, indien het bestemmingsplan die ontwikkeling mogelijk maakt buiten het bestaand stedelijk gebied, een motivering waarom niet binnen het bestaand stedelijk gebied in die behoefte kan worden voorzien."



Met artikel 3.1.6 lid 2 Bro is beoogd vanuit een oogpunt van ruimtelijke ordening ongewenste leegstand te vermijden en zorgvuldig ruimtegebruik te stimuleren.



Stedelijke ontwikkeling

Allereerst is hier de vraag aan de orde in hoeverre hier sprake is van een stedelijke ontwikkeling. In het Bro (artikel 1.1.1, lid 1, onder i) is voor stedelijke ontwikkeling een definitie opgenomen: "ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein of zeehaventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen".

Het begrip 'woningbouwlocatie', zoals opgenomen in de definitie is niet nader gedefinieerd in het Bro. Het moet echter gaan om een ruimtelijke ontwikkeling van enige omvang. Gelet op de vaste rechtspraak over dit aspect is het planvoornemen te kwalificeren als een stedelijke ontwikkeling.

Daarnaast is voor ontwikkelingen buiten bestaand stedelijk gebied vanuit de Ladder extra motivering vereist. Daarom is van belang om te weten of het projectgebied binnen of buiten stedelijk gebied is gelegen. Het projectgebied is gelegen binnen bestaand stedelijk gebied.

Gelet op de vaste rechtspraak over dit aspect is dit planvoornemen te kwalificeren als een stedelijke ontwikkeling en is de projectlocatie gelegen in bestaand stedelijk gebied in de zin van artikel 3.1.6 lid 2 Bro. In het kader van een goede ruimtelijke ordening is in het navolgende de behoefte van de ontwikkeling beschreven.



Beschrijving van de behoefte

Het ruimtelijk verzorgingsgebied voor de beoogde woningbouw op deze locatie betreft gemeente Eindhoven. Hierbij wordt opgemerkt dat in de gehele regio Stedelijk Gebied Eindhoven (SGE) de woningvraag groter is dan de totale harde plancapaciteit.

De komende tien jaar groeit de totale woningvraag in Eindhoven sterk, tot circa 133.990 woningen in 2031. Op basis van de provinciale woningbehoefteprognose prognose zal de woningvraag tot 2031 toenemen met circa 19.325 woningen. In Eindhoven biedt de harde plancapaciteit ruimte voor circa 7.750 woningen. Wanneer de woningvraag (19.325 woningen in de periode 2021-2031) wordt geconfronteerd met de harde plancapaciteit (7.750 woningen), dan resteert een woningbehoefte van circa 11.575 woningen.

Daarmee kan voor dit plan met een toevoeging van maximaal 100 woningen ruimschoots in een (kwantitatieve) woningbehoefte voorzien. In paragraaf 3.5 is nader ingegaan op de kwalitatieve woningbehoefte.

3.2.3 Besluit algemene regels ruimtelijke ordening     

Het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) geeft richtlijnen voor de inhoud van bestemmingsplannen voor zover het gaat om ruimtelijke ontwikkelingen van nationaal belang. Het Barro bevestigt in juridische zin kaderstellende uitspraken. De normering uit het Barro werkt zoveel mogelijk direct door op het niveau van de lokale besluitvorming. Bij besluitvorming over bestemmingsplannen moeten de regels worden gerespecteerd.

Voor Eindhoven is de 380 Kv hoogspanningsleiding van belang. Deze is gelegen in Eindhoven Noord en (deels) Oost en daarmee niet in de nabijheid van onderhavig plangebied. Verder is in het Barro opgenomen dat de provinciale begrenzing van de Natuur Netwerk Brabant (NNB) direct doorwerkt naar het bestemmingsplan. De gebieden die de NNB vormen worden bij provinciale verordening aangewezen. Daarmee is de NNB een provinciaal belang geworden. Tot slot worden de belangen van luchthaven Eindhoven via het Barro geborgd.

Het plangebied is niet gelegen in de directe nabijheid van een NNB-gebied. Onderhavig bestemmingsplan leidt daarom niet tot een aantasting van de ecologische waarden en kenmerken van betreffend gebied.

3.2.4 Regeling algemene regels ruimtelijke ordening     

In de Regeling algemene regels ruimtelijke ordening (Rarro) zijn de terreinen, gebieden en installaties zoals bedoeld in het Barro, aangewezen. Het onderhavig plangebied ligt niet in de geluidszone of het obstakelbeheergebied behorende bij het luchtvaartterrein.

3.3 Provinciaal beleid     

3.3.1 Omgevingsvisie Noord-Brabant     

De Brabantse Omgevingsvisie bevat de belangrijkste ambities voor de fysieke leefomgeving voor de komende jaren. Op 14 december 2018 is de omgevingsvisie vastgesteld. Daarna volgt een doorvertaling in een Omgevingsverordening en programma's. Tot die zijn vastgesteld blijven bestaande beleidsplannen voor natuur, ruimtelijke ordening, verkeer en vervoer en milieu en water van kracht. Daarmee wil Brabant op tijd klaar zijn voor de Omgevingswet wanneer deze wordt ingevoerd.



In de Omgevingswet staan waarden als veiligheid, gezondheid en duurzame omgevingskwaliteit centraal. De Brabantse Omgevingsvisie voegt daar ambities aan toe voor vier hoofdopgaven: de energietransitie, een klimaatproof Brabant, Brabant als slimme netwerkstad en een concurrerende, duurzame economie. Voor ieder van deze opgaven geeft de omgevingsvisie aan wat de ambities op lange termijn zijn: wat is er nodig om Brabant in 2050 een gezonde, veilige en prettige leefomgeving te laten zijn? Maar ook een concreet tussendoel: waar moeten we in 2030 op zijn minst staan om dat lange termijn doel te halen? De omgevingsvisie geeft ook aan op welke nieuwe manieren de provincie met betrokkenen wil samenwerken aan omgevingsvraagstukken en welke waarden daarbij centraal staan.

3.3.2 Interim omgevingsverordening     

De Interim omgevingsverordening is vastgesteld door Provinciale Staten op 25 oktober 2019 en vervangt een aantal provinciale verordeningen:

  • provinciale milieuverordening
  • verordenring natuurbescherming
  • verordening ontgrondingen
  • verordening ruimte
  • verordening water
  • verordening wegen

Om straks klaar te zijn als de Omgevingswet in werking treedt, heeft de provincie eerst een Interim omgevingsverordening vastgesteld. Het is een ‘Interim’ omgevingsverordening om zo te benadrukken dat dit een tussenstap is naar de ‘definitieve’ omgevingsverordening gebaseerd op de Omgevingswet.

De Interim omgevingsverordening is gebaseerd op de huidige wetgeving en moet aan de wettelijke bepalingen van die wetgeving voldoen. Dat betekent dat nieuwe mogelijkheden uit de Omgevingswet nog niet zijn verwerkt. Er is wel zo veel als mogelijk aansluiting gezocht bij de Omgevingswet en de voorwaarden voor een omgevingsverordening (bijvoorbeeld bij de opbouw en de digitale vormgeving). Deze Interim omgevingsverordening voegt de bestaande regels over de fysieke leefomgeving zoveel mogelijk samen in één verordening en is beleidsneutraal. Alleen aanpassingen die nodig zijn vanwege de samenvoeging of vanwege al vastgesteld beleid, zoals de omgevingsvisie, worden meegenomen.

In de Interim omgevingsverordening staan regels voor:

  • Burgers en bedrijven: dit zijn zogenaamde rechtstreeks werkende regels voor activiteiten. Deze regels bevatten voorwaarden om zo’n activiteit te verrichten en geven ook aan of je bijvoorbeeld eerst een melding moet doen voordat je mag beginnen.
  • Bestuursorganen van de overheid: dit zijn zogenaamde instructieregels. Met deze regels kan de provincie een opdracht geven aan gemeenten over onderwerpen die zij in het bestemmingsplan of de omgevingsvergunning moeten opnemen of aan het waterschap over de manier waarop ze hun taken uitvoeren.

Rechtstreeks werkende regels voor burgers en bedrijven

Het gaat hier om regels die naast een eventuele vergunningplicht gelden. Er zijn in de Interim Omgevingsverordening voor de volgende thema's rechtsreekse regels opgenomen: grondwaterbescherming, grondwateronttrekking, bodemsanering, stortplaatsen, ontgrondingen, varend ontgassen, stiltegebied, wegen, natuur en landbouw. De meeste van deze regels waren eerst opgenomen in de Provinciale milieuverordening, de Verordening wegen, de Verordening ontgrondingen en de Verordening natuurbescherming.

Binnen het plangebied zijn voor de volgende werkingsgebieden rechtstreekse regels van toepassing:

  • Diep grondwaterlichaam
  • Geen attentiezone waterhuishouding

Volgens artikel 2.20 van de Interim omgevingsverordening is de onconventionele winning van koolwaterstoffen verboden boven, in of onder een diep grondwaterlichaam. Artikel 2.21 regelt dat onder bepaalde voorwaarden geen vergunning tot het onttrekken van grondwater ten behoeve van een bodemenergiesysteem, bedoeld in artikel 6.4, eerste lid, onder b, Waterwet, is vereist als sprake is van de zone 'Geen Attentiezone waterhuishouding'. Beide aspecten zijn niet van toepassing voor het beoogde planvoornemen.

Instructieregels

Dit zijn de regels die tot voor kort waren opgenomen in de Verordening ruimte Noord-Brabant. De regels zijn gekoppeld aan de aanduidingen die op de verschillende kaarten van de Interim omgevingsverordening zijn opgenomen.

verplicht Uitsnede plangebied

Het plangebied is gelegen in 'Concentratiegebied' in 'Stedelijk gebied'. Hiervoor gelden de volgende regels.

Artikel 3.42 duurzame stedelijke ontwikkeling

Lid 1

Een bestemmingsplan dat voorziet in de ontwikkeling van een locatie voor wonen, werken of voorzieningen ligt binnen Stedelijk gebied en bevat een onderbouwing dat:

  1. de ontwikkeling past binnen de regionale afspraken, bedoeld in afdeling 5.4 Regionaal samenwerken;
  2. het een duurzame stedelijke ontwikkeling is.



Lid 2

Een duurzame stedelijke ontwikkeling voor wonen, werken of voorzieningen:

  1. bevordert een goede omgevingskwaliteit met een veilige en gezonde leefomgeving;
  2. bevordert zorgvuldig ruimtegebruik, waaronder de transformatie van verouderde stedelijke gebieden;
  3. geeft optimaal invulling aan de mogelijkheden voor productie en gebruik van duurzame energie;
  4. houdt rekening met klimaatverandering, waaronder het tegengaan van hittestress en voldoende ruimte voor de opvang van water;
  5. geeft optimaal invulling aan de mogelijkheden voor duurzame mobiliteit;
  6. draagt bij aan een duurzame, concurrerende economie.



Het plan past binnen de regionale afspraken, zoals in paragraaf 3.5.1 is toegelicht. Het planvoornemen behelst een duurzame stedelijke ontwikkeling. In dit geval is sprake van een binnenstedelijke ontwikkeling (inbreiding) met onder andere de transformatie van verouderde stedelijke gebieden. Dit is een goed voorbeeld van zorgvuldig ruimtegebruik. Daarnaast is veiligheid een belangrijk thema binnen het beoogde planvoornemen. De huidige woningen binnen het plangebied zijn daarnaast verouderd; de woningen voldoen niet meer aan de huidige eisen.

Daarbij wordt beoogd veel aandacht te hebben voor woonkwaliteit, groen, duurzaamheid en water. Zie hiervoor de paragrafen 3.8, 4.5 en hoofdstuk 5 (waterparagraaf). Wat betreft mobiliteit wordt voldaan aan het gemeentelijke beleid (paragraaf 3.7). Het plan voldoet aan en past binnen de beleidsregels zoals deze zijn opgesteld in de Interim omgevingsverordening van de provincie Noord-Brabant.

3.3.3 Omgevingsverordening Noord-Brabant     

De provincie heeft als eerste stap een Interim omgevingsverordening vastgesteld waarin de bestaande regels zijn samengevoegd. Provinciale Staten hebben vervolgens op 11 maart 2022 de nieuwe Omgevingsverordening Noord-Brabant vastgesteld. De verordening treedt gelijktijdig met de Omgevingswet in werking. In de definitieve verordening zijn, in tegenstelling tot de interim verordening, ook beleidswijzigingen verwerkt. De huidige regels in de Interim omgevingsverordening zijn gehanteerd als uitgangspunt.



De belangrijkste wijzigingen zijn:

  • Er is aansluiting gezocht bij de opbouw van de rijksregels. Diverse nadere regelingen zijn in de Omgevingsverordening verwerkt.
  • Vanwege het vervallen van de Wet bodembescherming zijn nieuwe regels opgenomen om verontreiniging van het grondwater te voorkomen. Het voorstel is om daarvoor ook voorbeschermingsregels vast te stellen.
  • De aanwijzing van voor verzuring gevoelige kwetsbare gebieden (Wav-kaarten) is vervallen.
  • De rechtstreeks werkende regels voor de ontwikkeling van veehouderij en mestbewerking vervallen. Het voorstel is om die te vervangen door voorbeschermingsregels.
  • Er is een attentiezone geluid opgenomen langs provinciale wegen waarbinnen aandacht wordt gevraagd voor het oprichten van geluidgevoelige bebouwing.



In de omgevingsverordenig Noord-Brabant zijn geen wijzigingen doorgevoerd ten opzichte van de interim omgevingsverordening die relevant zijn voor onderhavig plangebied.

3.4 Gemeentelijk beleid     

3.4.1 Omgevingsvisie Eindhoven: Kloppend hart van Brainport     

Samen met de stad heeft de gemeente Eindhoven een omgevingsvisie opgesteld. Met ons hebben meegedacht: inwoners, ondernemers, belangenorganisaties, GGD, Veiligheidsregio, Omgevingsdienst, woningcorporaties, projectontwikkelaars, investeerders en andere overheden (buurgemeentes, provincie, rijk). Op 16 juni 2020 is de omgevingsvisie vastgesteld door de gemeenteraad.

De omgevingsvisie is een integraal verbindende visie voor de fysieke leefomgeving die focus aanbrengt bij het inrichten van onze stad en stimuleert om samen te werken aan de stedelijke opgaven. De omgevingsvisie is gebaseerd op bestaand beleid. Het hebben van een omgevingsvisie is onder de nieuwe Omgevingswet verplicht. Omdat een omgevingsvisie allesomvattend is, willen we die lerende wijs ontwikkelen. Dat betekent concreet dat we, eerder dan wettelijk verplicht, met een omgevingsvisie komen. Maar dan wel een 'light-variant', die we één of twee jaar later gaan aanvullen en verfijnen. Het document vervangt niet de bestaande beleidsdocumenten, maar is een aanvullend beleidsdocument. De interim structuurvisie blijft daarom nog steeds van kracht. Bij het opstellen van een omgevingsvisie 2.0 zal de interim structuurvisie wel worden ingetrokken.



Brainportregio

De Brainportregio is een technologische topregio en één van de belangrijkste pijlers van de Nederlandse economie. De sleutel tot dit succes is samenwerking. Het is een regio van contrasten en dat maakt ons uniek: een hecht netwerk van steden, stedelijke buurgemeenten, dorpen en bewoond landelijk gebied. Je bent snel in de stad of juist in het groen, er is cultuur én natuur. We zijn sterk in high tech, design en innovaties en kennen een dynamische economie en een gastvrije bourgondische levensstijl. De strategie van de regio is gericht op het sterker maken van deze kwaliteiten door aan te haken op de eigen kracht en identiteit van de deelgebieden.



Ambitie

Als centrumstad vervult Eindhoven een cruciale rol bij de versterking van Brainport Eindhoven als economische wereldspeler op het gebied van kennisintensieve maakindustrie en design. Om internationaal concurrerend te blijven, streeft Eindhoven samen met de regio naar een excellent woon- en werkklimaat. Eindhoven zet daarom in op gezonde en duurzame verstedelijking met behoud van stedelijke en dorpse kwaliteiten en met bijzondere aandacht voor sociale cohesie en inclusie. Eindhoven is in staat om zich snel aan te passen aan de steeds veranderende vraag naar geschikte en betaalbare ruimte om te wonen, werken, verblijven en recreëren. Deze ambitie vertaalt zich naar vier deelambities. Eindhoven als:

  • economische wereldspeler
  • gezonde en toekomstbestendige stad
  • een sociale, inclusieve en gastvrije stad en
  • een authentieke stad met sterke gebieden.



Van ambitie naar stedelijke opgaven

Als we onze ambities leggen naast de huidige kwaliteiten en structuren van de stad en de actuele trends en ontwikkelingen, zien we een aantal stedelijke opgaven voor de stad. Brainport Eindhoven blijft groeien, mede door de sterke economische positie. De ambities en groei vragen om ruimte voor nieuwe woningen, bedrijven en voorzieningen. Ruimte die we bieden door te verdichten in het gebied binnen de Ring en door te verdichten nabij voorzieningen als HOV en winkelcentra. Met name binnen de Ring is voldoende ruimte om te verdichten, omdat er nog relatief weinig mensen wonen. Met de keuze voor verdichten binnen de Ring gaan we duurzaam om met de (groene) ruimte die de stad heeft. We behouden hiermee de kwaliteit van de groenstedelijke woonwijken, de landschapsparken en het buitengebied.



De keuze voor een compact stedelijke woonmilieu gaat gepaard met forse investeringen in o.a. bereikbaarheid, luchtkwaliteit, groen en voorzieningen.



Eindhoven wil een leefbare en een inclusieve stad zijn waar iedereen kan profiteren van het succes van de Brainport. Dat vraagt om keuzes ten aanzien van het woning- en voorzieningenaanbod. Het verschil tussen de ambitie en de huidige stand van zaken in Eindhoven leidt tot zes concrete stedelijke opgaven:

  1. Werken aan een gezonde groei van de stad
  2. Werken aan een aantrekkelijk en hoogstedelijk centrum
  3. Werken aan leefbare, sociale wijken met een sterke identiteit
  4. Werken aan een duurzame en concurrerende economie
  5. Werken aan de energietransitie van de stad
  6. Werken aan een goede stedelijke bereikbaarheid

Samen werken aan de stedelijke opgaven

Dit zijn de opgaven waar we als gemeente de komende jaren samen met onze partners aan werken. Wij werken zelf aan deze opgaven, maar stimuleren ook andere partijen in de stad om dit te doen. We bepalen samen met de stad en regio wat kansrijke initiatieven en locaties zijn. We geven prioriteit aan initiatieven die bijdragen aan meerdere stedelijke opgaven tegelijkertijd en kwaliteit toevoegen aan de stad. Hiernaast zetten we in op het beschermen en versterken van de stedelijke en groene hoofdstructuur van de stad. De gemeente organiseert het werken aan de stedelijke opgaven met thematische en gebiedsprogramma's en stimuleert o.a. via regels en uitgangspunten zoals opgenomen in de omgevingsvisie dat ook andere initiatiefnemers bijdragen aan het realiseren van de opgaven.



Toetsing

Qua programma worden er 119 woningen gesloopt en omgezet naar maximaal 219 wooneenheden. Door deze programmatisch-ruimtelijke opgave te combineren met energie, klimaat, sociale-inclusiviteit, veiligheid en leefbaarheid van de buurt, zal dit bijdragen aan een gezonde(re) bevolkings- en woningsamenstelling van de wijk. Daarnaast is in dit plan veel aandacht voor de openbare ruimte, groen en duurzaamheid. Ook vormen de cultuurhistorische waarde en elementen van het bestaande plan inspiratie voor het toekomstige plan. Hiermee geeft het invulling aan de ambities in de Omgevingsvisie.

3.5 Volkshuisvesting     

3.5.1 Regionaal beleid     

Dit bestemmingsplan voorziet in de realisatie van maximaal 219 wooneenheden. Het ruimtelijk verzorgingsgebied voor de beoogde woningbouw op deze locatie betreft de gemeente Eindhoven. Samen met de acht omringende gemeenten (Best, Geldrop-Mierlo, Helmond, Nuenen. Oirschot, Son en Breugel, Veldhoven en Waalre) vormt Eindhoven het Stedelijk Gebied Eindhoven. In dit verband werken de gemeenten samen aan regionale opgaven op het gebied van wonen. Het SGE is een subregio van de Metropoolregio Eindhoven, die in totaal 21 gemeenten omvat.



Afsprakenkader wonen 2017-2022

Zowel in de gemeente Eindhoven als in de overige SGE-gemeenten is de woningbehoefte groter dan de totale harde plancapaciteit. De sterke economische groei in de Brainportregio stelt de gemeenten in het SGE voor de dubbele opgave om voldoende woningen toe te voegen om de groei van de bevolking te kunnen opvangen, zonder dat dit ten koste gaat van de kwaliteit. Om dit te realiseren, besloten de negen gemeenten in 2017 woningbouwafspraken te maken en de woningbouwproductie programmatisch af te stemmen vanuit een gezamenlijke visie op wonen. In het Afsprakenkader wonen 2017 hebben de SGE-gemeenten vastgelegd dat zij majeure en nieuwe projecten gefaseerd en gezamenlijk ontwikkelen, zodat deze elkaar versterken en niet beconcurreren. Ook is in het Afsprakenkader Wonen opgenomen dat hierbij bij voorkeur gekozen wordt voor inbreiding en transformatie. Nieuwe uitbreidingslocaties worden in principe de komende jaren niet meer toegevoegd.



Sinds de vaststelling van het afsprakenkader in 2017 is de druk op de woningmarkt verder toegenomen. Het afsprakenkader is daarom in 2022 geactualiseerd. Het uitgangspunt blijft om bij de woningbouwproductie regionaal samen te werken en zoveel mogelijk in te zetten op inbreiding. De belangrijkste doelstelling van het Afsprakenkader wonen 2022 is om tempo te maken en volop in te zetten op nieuwe woon- en leefkwaliteiten, alsmede behoud en versterking van leefmilieus met een gevarieerd woningaanbod voor alle doelgroepen.

In het Afsprakenkader 2017 is aangegeven welke plannen regionaal afgestemd worden. Een nieuw bestemmingsplan dat meer dan 75 woningen in stedelijke kernen of 25 woningen in landelijke kernen mogelijk maakt, dient regionaal afgestemd te worden. Via het coördinatieteam is voorliggend bestemmingsplan aan het portefeuillehoudersoverleg voorgelegd. Het Portefeuillehoudersoverleg Wonen heeft hierover een positief besluit genomen.



Woondeal 2019-2023

Op 7 maart 2019 heeft Eindhoven, samen met de andere SGE-gemeenten en de provincie Noord-Brabant, een Woondeal gesloten met de minister van Binnenlandse Zaken (BZK). De Woondeal is gericht op het versnellen van de woningbouwproductie in het SGE. Deze versnelling moet in de periode tot 2024 zo'n 27.000 woningen opleveren. Voor Eindhoven komt dit neer op een productie van 15.000 woningen, gemiddeld 3.000 per jaar. Dit komt overeen met de in het onderzoek Marktmechanismen op de Eindhovense woningmarkt (2018) geraamde behoefte.



In navolging van het Afsprakenkader Wonen SGE 2017, is in de Woondeal vastgelegd dat de ontwikkeling van groen-stedelijke woonmilieus zich zal concentreren op de negen prioritaire locaties: Aarle, Brandevoort, Blixembosch, Ekenrooi Zuid, Nuenen West, Meerhoven, Tongelrese Akkers, Waalre Noord en Zilverackers. Het zwaartepunt voor de realisatie van centrum-stedelijke woonmilieus ligt in Eindhoven binnen de Ring. Naast het Afsprakenkader is de Brabantse Agenda Wonen een belangrijke leidraad bij de uitvoering van de Woondeal.



Visie op wonen stedelijk gebied Eindhoven 2019

In de Visie op wonen stedelijk gebied Eindhoven uit april 2019 geven de SGE-gemeenten een kwalitatieve invulling aan het Afsprakenkader 2017. Hiervoor wordt gebruik gemaakt van twee conceptuele handvatten: de kwadrantenbenadering en de uitgewerkte Brainport Principes. De kwadrantenbenadering bevordert de diversiteit bij nieuwe woningbouwprojecten door in te zetten op de eigenheid en kwaliteiten van alle afzonderlijke plekken binnen het SGE. De Brainport Principes zijn algemene kwaliteitscriteria waaraan ieder woningbouwproject wordt getoetst. Zo houden de regiogemeenten zichzelf scherp in het maken van unieke woongebieden die van toegevoegde waarde zijn op het bestaande palet in de regio.



Regionaal woningbehoefteonderzoek 2021

In 2020 hebben de gemeenten in het SGE gezamenlijk opdracht gegeven aan Stec Groep voor de uitvoering van een regionaal woningbehoefteonderzoek voor de periode tot 2040.



Kwantitatieve opgave

In het in mei 2021 gereedgekomen Regionaal woningbehoefteonderzoek voor het stedelijk gebied Eindhoven wordt onderbouwd dat het aantal huishoudens in het SGE tot 2040 naar verwachting met circa 48.700 zal toenemen. Daarnaast is er een opgave om het huidige woningtekort in te lopen. De totale woningbouwopgave voor het SGE komt daarmee uit op 53.900 woningen tot 2040.



In de gemeente Eindhoven zouden volgens dit onderzoek tot 2040 ongeveer 35.280 extra woningen moeten worden gerealiseerd. De behoefte aan extra woningen is vooral fors in de periode 2020-2025. In de eerst komende 5 jaar is er regionaal een uitbreidingsbehoefte van circa 16.400 woningen, circa 30% van de woningbehoefte tot 2040. In de MIRT-afspraken met het Rijk is vastgelegd dat de gemeenten in het SGE tot 2040 de bouw van 62.000 woningen faciliteren.



Kwalitatieve opgave

Het Regionaal woningbehoefteonderzoek voor het stedelijk gebied Eindhoven geeft ook inzicht in de (ontwikkeling van) de kwalitatieve woningbehoefte. De verwachte groei van het aantal huishoudens is volgens dit onderzoek terug te zien in alle leeftijdsgroepen, maar vooral onder 65-plussers. Waar gezinnen nu nog het merendeel van alle huishoudens in het SGE vormen, bestaat in 2040 het grootste gedeelte van de huishoudens uit alleenstaanden en stellen van 65 jaar of ouder.



Afhankelijk van de mate van doorstroming in de woningmarkt gaat 41% tot 55% van de regionale woningvraag tot 2040 uit naar een appartement. De vraag naar appartementen is op lange termijn structureel hoog. Het overige deel van de vraag gaat uit naar grondgebonden woningen. Vooral in de eerst komende jaren is de vraag naar grondgebonden woningen groot. Op lange termijn neemt deze opgave naar verwachting wel af. Een opvallende bevinding van het onderzoek is dat woningzoekenden tot 35 jaar de voorkeur geven aan een (betaalbare) grondgebonden koopwoning, maar in de praktijk vaker (dan gewenst) verhuizen naar een huurappartement. Dit zien we zowel in de sociale als in de vrije huursector. Voor stedelijke doelgroepen geldt dit tot en met de hoge inkomens, voor suburbane en landelijke doelgroepen primair voor de middeninkomens.



De woningbehoefte in Eindhoven is voornamelijk stedelijk georiënteerd. Het overgrote deel van de woningbehoefte gaat uit naar een grondgebonden woning in een stedelijk woonmilieu buiten het centrum. Opvallend is dat een klein deel van de behoefte aan grondgebonden koopwoningen in een centrum stedelijk milieu landt. Deze vraag kan worden opgevangen door het realiseren van een meer hybride woonvorm, zoals gezinsappartementen in het centrum van Eindhoven.



Specifieke doelgroepen

De toename van het aantal 65-plus huishoudens zorgt ook voor een groeiende behoefte aan woningen die geschikt zijn voor zelfstandig wonen met ondersteuning en zorg aan huis. In de periode tot 2040 wordt een sterke toename verwacht van het aantal inwoners met een indicatie voor langdurige zorg. Door het extra muraliseringbeleid van de rijksoverheid zal het aanbod van intramurale verzorgingsplaatsen naar verwachting niet evenredig meegroeien.



Een specifieke woningvraag is verder te verwachten van studenten. In de gemeente Eindhoven wordt tot het collegejaar 2027-2028 een groei van 120 tot 660 uitwonende studenten verwacht. In de gemeente Helmond blijft het aantal uitwonende studenten tot het collegejaar 2027-2028 naar verwachting stabiel. Voor de andere gemeenten in het SGE is geen informatie beschikbaar over de woningbehoefte van studenten.



De vraag van kennismigranten (expats) maakt onderdeel uit van de totale woningvraag in het SGE. Deze groep woningzoekenden richt zich met name op de gemeente Eindhoven. Volgens onderzoek van het PON zijn in het Stedelijk Gebied Eindhoven daarnaast bijna 20.500 arbeidsmigranten werkzaam, die veelal productiewerk verrichten.



In november 2020 stelden de SGE-gemeenten het Afsprakenkader Huisvesting Arbeidsmigranten Stedelijk Gebied Eindhoven vast. De regionale ambitie is om in de periode 2021 tot en met 2024 circa 4.000 humane huisvestingsplaatsen voor arbeidsmigranten te realiseren. Er zijn geen afspraken over specifieke aantallen per gemeente, maar iedere gemeente heeft passend bij de aard en omvang een eigen verantwoordelijkheid. In het afsprakenkader wordt onderscheid gemaakt tussen twee typen huisvesting: tijdelijke huisvesting (korter dan 2 tot 3 jaar) en permanente huisvesting (arbeidsmigranten die zich definitief vestigen in Nederland). Hierbij is bekend (op basis van ervaring) dat zo'n 80% van de arbeidsmigranten in de regio er op tijdelijke basis is en zo'n 20% zich definitief vestigt. De woningbehoefte van arbeidsmigranten die zich definitief in het SGE willen vestigen, maakt onderdeel uit van de totale regionale woningbehoefte.



Brainport principes

Alle nieuwe woningbouwontwikkelingen dienen te worden ontwikkeld aan de hand van 7 Brainport Principes. De basis voor deze principes is vastgelegd in het regionale Afsprakenkader . Deze gelden voor alle gemeenten die deel uitmaken van het Stedelijk Gebied Eindhoven.

Koesteren van Identiteit (1), Ruimte voor Innovatie (2) en Aantrekkelijke en gevarieerde woonmilieus: de wauw-factor (3)

Binnen het plangebied zal een herontwikkeling plaatsvinden. Het betreft een ensemble van oud en nieuw, waarbij de toevoeging afgestemd is op het bestaande en omliggende bebouwing. De beoogde nieuwbouwwoningen op de omliggende gronden betreft woningen met name in de sociale huur.

De nieuwbouwwoningen zullen gasloos worden gebouwd. In tegenstelling tot de bestaande bebouwing worden hogere isolatiewaarden gebruikt en zal een hemelwaterbergingsvoorziening worden gerealiseerd (zie paragraaf 5.5). Wat betreft openbaar groen wordt de totale groenoppervlakte uitgebreid ten opzichte van de huidige situatie (zie paragraaf 3.8.1).

Invloed voor bewoners (4)

De huidige bewoners hebben een terugkeergarantie, middels deelname aan klankbordgroepen kunnen de huidige bewoners en omwonenden en belanghebbenden in het gebied input leveren voor de verdere uitwerking van het openbaar gebied en de woningen. De huidige stedenbouwkundige visie is tot stand gekomen met de reeds opgehaalde informatie van de bewoners van de huurwoningen in de wijk de Gildebuurt.

Initiatiefnemer houdt daarnaast de gronden zelf in eigendom en gaat dit deel zelf exploiteren. Zij zijn daarom gebaat bij het vraaggericht ontwikkelen in plaats van het van bovenaf opleggen van hun eigen kaders zonder dat daar draagvlak voor is. Dat is juist ook de kracht van deze wijk: samen met belanghebbenden kijken waar zij behoefte aan hebben en vervolgens onderzoeken hoe dat kan worden uitgevoerd.

Vraaggericht ontwikkelen (5) en Benutting regionaal schaalniveau (6)

Het betreft woningen met name in de sociale huur. Uit het recente regionaal woningmarktonderzoek blijkt dat er nog een grote behoefte is aan sociale huurwoningen. In het huursegment zijn de grootste tekorten in de betaalbare huurprijsklasse.

Verder biedt het aantal woningen op stedelijk niveau een belangrijke bijdrage aan het verminderen van het tekort aan woningen in Eindhoven. Tenslotte is het plan een inbreidingsplan waardoor het de druk op woningbouw in uitbreidingslocaties wat verlicht.

Gezonde verstedelijking (7)

De gedachte daarbij is dat gezonde mensen de basis vormen van een gezonde stad. Andersom draagt een gezonde leefomgeving bij aan een gezonde leefstijl. Dat inzicht raakt direct aan stedelijke ontwikkelingen. Verdichting is daarbij een effectief middel in het streven naar een gezonde verstedelijking.

Onderhavig planvoornemen voorziet daarnaast in sloop- en nieuwbouw. Het past ook in het concept van een duurzame stedelijke ontwikkeling omdat de levendigheid van de omgeving en het 'geheugen' van de stad behouden blijven.

Beoordeling plan

Dit bestemmingsplan voorziet in de realisatie van maximaal 219 wooneenheden op een locatie waar in de huidige situatie 119 woningen aanwezig waren. Het gaat bij dit planvoornemen om deze reden om een toevoeging van 100 woningen ten opzichte van het geldend bestemmingsplan. Het planvoornemen past binnen de kwantitatieve prognose voor Eindhoven, zoals hierboven is beschreven, alsook in paragraaf 3.2.2 (Ladder voor duurzame verstedelijking).

Bovendien is de locatie gelegen binnen het 'bestaand stedelijk gebied' zoals aangegeven in de Interim omgevingsverordening. Daarmee past het binnen de regionale afspraken voor woningbouwontwikkelingen.

Beoordeling plan

Dit bestemmingsplan voorziet in de realisatie van maximaal 219 wooneenheden op een locatie waar in de huidige situatie 119 woningen aanwezig waren. Het gaat bij dit planvoornemen om deze reden om een toevoeging van 100 woningen ten opzichte van het geldend bestemmingsplan. Het planvoornemen past binnen de kwantitatieve prognose voor Eindhoven, zoals hierboven is beschreven, alsook in paragraaf 3.2.2 (Ladder voor duurzame verstedelijking).



Bovendien is de locatie gelegen binnen het 'bestaand stedelijk gebied' zoals aangegeven in de Interim omgevingsverordening. Daarmee past het binnen de regionale afspraken voor woningbouwontwikkelingen.

3.5.2 Gemeentelijk beleid     

Woonvisie 2015

Op 15 december 2015 heeft de gemeenteraad van Eindhoven de Woonvisie 2015 vastgesteld. De woonvisie geeft inzicht in de gemeentelijke ambities op het gebied van bouwen en wonen en steunt op drie pijlers: Eindhoven als ambitieuze stad, als solidaire stad en als innovatieve stad.



Ambitieuze stad

Eindhoven groeit en wil verder verstedelijken, in het bijzonder in het gebied binnen de Rondweg (Ring). Tot 2030 wil de gemeente minstens twee derde van de extra woningcapaciteit binnen dit gebied realiseren. Hierbij wordt gestreefd naar een gemengde en gevarieerde woonomgeving waar mensen wonen, werken en elkaar ontmoeten. En die tegelijkertijd ook groen en gemoedelijk blijft.



Solidaire stad

De gemeente wil dat Eindhoven een inclusieve en solidaire samenleving is. De meeste inwoners kunnen hierin zelf hun plek vinden. Minder zelfredzame inwoners worden hierbij ondersteund. Door de vergrijzing en de decentralisatie van de langdurige zorg, neemt de vraag naar passende huisvesting voor ouderen en bijzondere doelgroepen toe. Het is belangrijk dat er voor al deze mensen een plek blijft op de woningmarkt. Concentratie van bijzondere doelgroepen in bepaalde wijken is ongewenst.



Innovatieve stad

De gemeente Eindhoven daagt ontwikkelaars van nieuwe woningen uit om klantgeoriënteerd, sneller, goedkoper en duurzamer te produceren. Ook in de aanpak van de bestaande woningvoorraad en in de transformatie van kantoren en zorgvastgoed is er een grote behoefte aan vernieuwing en aan creatieve, betaalbare oplossingen. Voor inwoners die behoefte hebben aan tijdelijke woonruimte, die snel beschikbaar en financieel bereikbaar is, worden in Eindhoven flexwoningen ontwikkeld. Dit biedt tevens kansen voor transformatie van leegstaand vastgoed. Verder wil de gemeente Eindhoven dat inwoners zoveel mogelijk invloed hebben op hun eigen woning en woonomgeving, bijvoorbeeld door (collectief) particulier opdrachtgeverschap. Daarnaast wil de gemeente dat zelf bouwen niet alleen bereikbaar is voor huishoudens met een hoger inkomen.



Woonprogramma Eindhoven 2021-2025

Vanwege de hoge dynamiek op de woningmarkt heeft de gemeenteraad op 15 december 2020 het Woonprogramma 2021-2025 vastgesteld. Het Woonprogramma sluit aan bij eerder vastgesteld beleid voor wonen en de fysieke leefomgeving. De ambities uit de Woonvisie 2015 blijven cruciaal voor de ontwikkeling van de stad, maar komen door de snelle prijsstijgingen in de afgelopen jaren in een ander daglicht te staan. Met het oog daarop kiest de gemeente voor een accentverschuiving richting de volgende ambities:

  1. forse groei van de woningvoorraad (binnen én buiten de ring) om de grote groei van woningen te kunnen opvangen;
  2. een evenwichtig woningaanbod, zodat alle inwoners een betaalbare woning kunnen vinden;
  3. voldoende geschikte woningen voor kwetsbare inwoners.



Eindhoven streeft ernaar om jaarlijks minimaal 3.000 extra woningen aan de voorraad toe te voegen. Voor de stad als geheel is voor de periode 2020-2022 de onderstaande differentiatie leidend:



verplicht



Deze percentages hoeven niet bij elk woningbouwproject gerealiseerd te worden. De exacte invulling op projectniveau is onder meer afhankelijk van het (beoogde) woonmilieu en de bestaande woningvoorraad in het betreffende gebied. Het streefpercentage van 20% sociale huur is opgenomen in het Collegeprogramma 2018-2022. Voor de periode daarna voorzien we een noodzakelijke groei naar 30%.



Beoordeling plan

Dit bestemmingsplan voorziet in de realisatie van maximaal 219 wooneenheden op een locatie waar in de huidige situatie 119 woningen aanwezig waren. Het gaat bij dit planvoornemen om deze reden om een toevoeging van 100 woningen ten opzichte van het geldend bestemmingsplan. Uit het meest recente regionaal woningmarktonderzoek (2018) blijkt dat er nog een grote behoefte is aan sociale huurwoningen. In absolute zin is dit het grootste theoretische tekort in alle prijsklassen van zowel huur als koop.



Door de toevoeging van sociale woningbouw middels voorliggend planvoornemen wordt er ingespeeld op de grote behoefte aan deze woningen in de omgeving van het plangebied.

3.5.3 Kamerverhuur en woningsplitsing     

Op 24 mei 2022 heeft de gemeenteraad het paraplubestemmingsplan 'parkeren, kamerverhuur en woningsplitsing 2021' vastgesteld. Tot het moment van inwerkingtreding van dit paraplubestemmingsplan, werd via de huisvestingsverordening voorkomen dat woningen zonder vergunning werden gesplitst, omgezet, onttrokken en samengevoegd. Hoewel kamerverhuur en woningsplitsing verschillend zijn en andere toetsingskaders kennen, hebben beiden wel een zelfde soort ruimtelijk effect op de omgeving en is het wenselijk om deze initiatieven soortgelijk te reguleren in bestemmingsplannen. Door de regeling in het paraplubestemmingsplan wordt kamerverhuur en woningsplitsing voortaan via één vergunning (omgevingsvergunning) geregeld. Deze regeling moet in opvolgende bestemmingsplannen zoals het onderhavige worden overgenomen om geldend te blijven voor het betreffende projectgebied. Om die reden is de regeling uit dit paraplubestemmingsplan in dit bestemmingsplan overgenomen.

3.6 Archeologische en cultuurhistorische waarden     

3.6.1 Archeologie     

Wettelijk en beleidsmatig kader

Nationaal Beleid

Het Verdrag van Valletta (Malta) verplicht de Europese overheden tot het beschermen van archeologisch erfgoed. Hierbij wordt als uitgangspunt gehanteerd dat archeologische waarden in situ bewaard moeten blijven. Dat wil zeggen, dat er naar gestreefd moet worden om de waarden op de locatie te behouden. Als dit niet mogelijk blijkt, bijvoorbeeld wanneer andere belangen zwaarder wegen, dan moeten de waarden worden opgegraven en daarmee ex situ worden behouden. Het Verdrag van Valletta is doorvertaald in de Monumentenwet 1988, zoals deze gewijzigd is in september 2007. Sinds deze wijziging van september 2007 is de gemeente het bevoegd gezag op het gebied van archeologie en cultuurhistorie. Per 1 juli 2016 is de Erfgoedwet van kracht. De uitgangspunten uit het Verdrag van Valletta (Malta) blijven in de Erfgoedwet de basis van de omgang met archeologie. Gemeenten houden een belangrijke rol in het archeologische stelsel. In bestemmingsplannen en het toekomstig omgevingsplan houden ze rekening met (te verwachten) archeologische waarden door het stellen van regels. Het al dan niet stellen van regels ten aanzien van archeologie dient te rusten op voldoende informatie over de archeologische situatie. Deze informatie kan worden verkregen door gebiedsdekkende kaarten waarop de archeologische (te verwachten) waarden in de ondergrond zichtbaar zijn. Op basis hiervan kan archeologisch beleid worden ontwikkeld.

Gemeentelijk beleid De gemeente Eindhoven beschikt, als invulling van haar verantwoordelijkheid volgens de Erfgoedwet, over een eigen Archeologische verwachtingen- en waardenkaart. Met deze kaart wil de gemeente het ondergronds cultureel erfgoed van Eindhoven behouden door behoedzame ontwikkeling en beheer.

De geactualiseerde Archeologische verwachtingen- en waardenkaart (vastgesteld op 21 juni 2022) wordt beschouwd als een bureauonderzoek op gemeentelijk schaalniveau en geldt vanaf het moment van vaststelling als onderlegger voor nieuwe bestemmingsplannen en - na inwerkingtreding van de Omgevingswet - het omgevingsplan.

Op de archeologische verwachtingen- en waardenkaart zijn de archeologische waarden en verwachtingswaarden binnen de gemeentegrenzen aangegeven door middel van categorieën (de categorieën 1 tot en met 8). Ter bescherming van de archeologische waarden worden de op dit bestemmingsplangebied van toepassing zijnde categorieën (met uitzondering van categorie 8) op de verbeelding van dit bestemmingsplan opgenomen als dubbelbestemming Waarde - Archeologie. Hieraan zijn per categorie regels gekoppeld. Deze regels geven aan wanneer archeologisch onderzoek verplicht is. (Bouw)werkzaamheden die binnen de in de regels vermelde oppervlakten én diepte vallen worden vrijgesteld van archeologisch onderzoek. Hierdoor kunnen bij ruimtelijke ordeningsprocedures sneller beslissingen worden genomen en kan de archeologie in een vroeg stadium in het proces worden meegenomen.

Archeologisch kader

De van oorsprong hoger gelegen oude bouwlanden met een dik plaggendek, waaruit een groot deel van het gemeentelijk grondgebied bestond, blijken een goed geconserveerd bodemarchief te herbergen. Maar ook andere landschappelijke eenheden - zoals de nattere beekdalen en de flanken daarvan, de vennen of het 'restveen' - blijken vaak een waardevol archeologisch gegevensbestand te bevatten. Het gemeentelijk bodemarchief geeft blijk van een bewoningsgeschiedenis van duizenden jaren en herbergt archeologische resten daterend uit de (late) prehistorie, de Romeinse tijd, de vroege middeleeuwen, de late middeleeuwen en nieuwe tijd. Deze gegevens zijn van groot belang voor de reconstructie van het verleden, temeer omdat geschreven bronnen in Eindhoven nagenoeg ontbreken.



Een bijzondere betekenis heeft de historische kern van Eindhoven, die als stad al in de loop van de late middeleeuwen een belangrijke regionale economische en bestuurlijke rol vervulde. Daarnaast kent de gemeente uit deze periode een aantal (verdwenen) hoeven, kasteeltjes, kerken, (water)molens en dergelijke die zowel archeologisch en cultuurlandschappelijk van hoge waarde zijn. Archeologische waarnemingen binnen en ook buiten de van oorsprong laatmiddeleeuwse historische kernen bieden mogelijkheden om meer te weten te komen over de ontstaansgeschiedenis, ontwikkeling en bewoningsdynamiek tussen de plattelandsdorpen en de stad in wording en kunnen daarmee een verrijking vormen voor de lokale, regionale en landelijke geschiedenis. Daarnaast zijn in de gemeente resten van ondergronds militair erfgoed te verwachten. In de Tweede Wereldoorlog lag hier bijvoorbeeld een militair vliegveld ('Fliegerhorst Eindhoven') en de gemeente maakte deel uit van het operatieterrein 'Market Garden' van het geallieerde bevrijdingsleger. 

Toetsing

Binnen de grenzen van het bestemmingsplangebied geldt grotendeels een hoge archeologische verwachting (categorie 5). Relatief kleine, 'losse' gebieden (schuren/bergingen) zijn gekarteerd als gebied zonder archeologische verwachting (categorie 8). In dit bestemmingsplan is categorie 5 vertaald naar een dubbelbestemming Waarde - Archeologie, namelijk: Waarde - Archeologie 5. Archeologisch (voor)onderzoek is verplicht bij initiatieven met een bodemverstoring over een oppervlak groter dan 250 m2 én dieper dan 0,3 m beneden maaiveld. Is de oppervlakte óf diepte van de bodemverstorende activiteiten ten behoeve van de herontwikkeling kleiner dan de ondergrens, dan is een archeologisch (voor)onderzoek niet nodig. Voor bodemroerende (bouw)werkzaamheden in de zone met categorie 8 geldt geen onderzoeksplicht.

verplicht

Uitsnede Archeologische verwachtingen- en waardenkaart (Berkvens/Arts 2022) gemeente Eindhoven met daarop de projectlocatie rood omkaderd

Categorie Waarde / verwachting archeologie Wanneer onderzoeksplicht van toepassing?
Cat. 5 Hoge archeologische verwachting Bij bodemingrepen dieper dan 30 cm én groter dan 250 m2
Cat. 8 Geen archeologische verwachting Geen onderzoeksplicht (vrijstelling bij bodemingrepen)

Archeologisch (voor)onderzoek

Toetsing aan de archeologische verwachtingen- en waardenkaart heeft ertoe geleid dat een archeologisch vooronderzoek door middel van een bureau- en (verkennend) booronderzoek zal worden uitgevoerd.



Onderzoeksbureau RAAP B.V. heeft reeds een rapport van een archeologisch bureauonderzoek en een plan van aanpak (pva) voor archeologische verkennend booronderzoek ter toetsing aan de gemeente Eindhoven aangeboden. Nu dat het pva is geaccordeerd, zal het verkennend booronderzoek worden uitgevoerd. Nadat het veldwerk is uitgevoerd, zullen de onderzoeksresultaten van het bureauonderzoek en booronderzoek worden geïntegreerd in één rapport. Op basis van de resultaten van het onderzoek neemt de gemeente een besluit over de vervolgstappen. Deze vervolgstappen kunnen bestaan uit vrijgave, vervolgonderzoek, behoud van archeologische resten in de bodem, of een combinatie hiervan. Het archeologische onderzoek is pas afgerond als alle archeologische rapportages door de gemeente zijn goedgekeurd en eventuele vondsten en documentatie zijn gedeponeerd.

Conclusie

In het plangebied is sprake van een hoge verwachting op het aantreffen van archeologische resten. Ter bescherming hiervan wordt een dubbelbestemming 'Waarde – Archeologie 5' in het bestemmingsplan opgenomen. Op dit moment wordt archeologische vooronderzoek in de vorm van een bureauonderzoek en verkennend booronderzoek uitgevoerd. Op basis van de resultaten van het onderzoek neemt de gemeente een besluit over de vervolgstappen.

Meldingsplicht toevalsvondsten

Ook in de delen waarvoor geen dubbelbestemming Waarde - Archeologie wordt opgenomen is de kans aanwezig dat er archeologische resten kunnen worden aangetroffen. De wettelijke meldingsplicht voor archeologische toevalsvondsten geldt altijd (art. 5.10 Erfgoedwet 2016). Mochten tijdens grondwerkzaamheden (vermoedelijke) archeologische resten (vondsten, muurwerk, grondsporen et cetera) worden aangetroffen, dan dienen deze direct gemeld te worden aan de Minister van OCW en bij de (afdeling Omgevingskwaliteit) gemeente Eindhoven. Vervolgens zal bepaald worden of, en zo ja welke, aanvullende maatregelen getroffen dienen te worden.

3.6.2 Cultuurhistorie     

Op 18 maart 2008 is de cultuurhistorische waardenkaart van Eindhoven vastgesteld. De kaart dient als beleidskader om bij ruimtelijke ontwikkelingen in de stad rekening te kunnen houden met de cultuurhistorie van Eindhoven. De kaart geeft, naast rijks- en gemeentelijke monumenten een overzicht van de historische structuur van wegen en waterlopen, historisch waardevolle stedenbouwkundige en landschappelijke- en groenstructuren, beschermde stads- en dorpsgezichten en monumentale bomen. Bij de samenstelling van de kaart is onder andere gebruik gemaakt van de gegevens van de provinciale cultuurhistorische waardenkaart.

verplicht

Uitsnede cultuurhistorische waardenkaart Eindhoven (plangebied rood omlijnd)

Hierboven is een uitsnede van de cultuurhistorische waardenkaart van gemeente Eindhoven opgenomen. Zoals op deze afbeelding te zien is, ligt het plangebied binnen een cultuurhistorisch stedenbouwkundig gebied, namelijk 'historisch stedenbouwkundig structuur' en grenst het aan historische wegenstructuren.

In paragraaf 2.1 is uitvoering ingegaan op het historisch perspectief van het plangebied.

Toetsing

Voor het beoogde planvoornemen is een onderzoek naar de ruimtelijke en cultuurhistorische kwaliteit van het plangebied uitgevoerd. Deze is als bijlage opgenomen bij dit bestemmingsplan.

Waardering van de ruimtelijke structuur

De waarde van de ruimtelijke structuur zoals deze in de kleinschalig opgezette buurt aanwezig is, wordt bepaald door het feit dat het stratenpatroon en de rooilijnen sinds de bouw ongewijzigd zijn gebleven. Daarbij valt de contour van de wijk te relateren aan de perceelsstructuur die in de vroege negentiende eeuw aanwezig was. Omdat genoemde zaken veelvoorkomend zijn wordt aan de ruimtelijke structuur een gemiddelde (ondersteunende) waarde toegekend. Tevens valt de opbouw van de ruimtelijke structuur grotendeels te relateren aan het oorspronkelijke ontwerp, hetgeen de waardering van de ruimtelijke structuur ondersteunt.

De pleintjes met de monumentale platanen bij de Verwerstraat en de Bakkerstraat, die als het ware de zuidelijke hoekpunten markeren, worden eveneens als ondersteunend voor de ruimtelijke structuur aangemerkt.

De relatie tussen de breedte van de straat en de maat van de bouwmassa is een evenwichtig geheel en ondersteund de ruimtelijke structuur.

Waardering van de belevingswaarde

De uiterst sobere doch karakteristiek te noemen architectuur van de bebouwing, die het resultaat is van de crisis, maakt dat de wijk een lage of indifferente belevingswaarde kent. De verspringende goot- en nokhoogten, de verschillende kapvormen en de architectuur van de hoekpanden in de Wassenaarstraat (nummer 32 t/m 36 en 39, 41) zorgen hierin voor enige variatie.

De belevingswaarde van de wijk is door het vernieuwen van de vensters en deuren, waarvan de laatste tevens in een detonerende kleur zijn geschilderd, aangetast. Ook de geringe mate en de kleinschaligheid van de groenvoorziening zorgen voor een lage belevingswaarde van de wijk.

Waardering van de architectuur

Zoals vermeld in de pararaaf waarin de bouwgeschiedenis wordt behandeld, heeft tussen ontwerp, een ruim opgezette wijk met architectonisch interessante bebouwing, en uitvoering een grote versobering plaatsgevonden vanwege de crisis. Het huidige zeer sobere karakter van de bebouwing is evengoed kenmerkend voor de bouwtijd te noemen en sluit aan bij soortgelijke (arbeiders) wijken die rond dezelfde tijd in Nederland werden gebouwd.

Door het vernieuwen van de vensters, deuren en dakbedekking is de als weinig uitgesproken te duiden architectuur van de bebouwing aangetast, deze aanpassingen zijn echter reversibel. Vanwege de geringe zeldzaamheid, het verstorende karakter en het onbeduidende materiaalgebruik vertegenwoordigen de aanpassingen een indifferente waarde.

Bovenstaande maakt dat de bebouwing een lage architectonische waarde kent. Qua grootte en opzet ondersteunt de bebouwing de waarde van de ruimtelijke structuur en de stedenbouwkundige opzet.



De waardering van de zeldzaamheid

Aan het wijkje valt in sociaal opzicht een hoge zeldzaamheidswaarde toe te kennen. Deze waarde is vooral gelegen in het cultuurhistorische aspect; als protestantse enclave binnen een katholieke stad (en provincie) dat opvallend genoeg werd ontworpen door een Groningse architect.

De aard van de bebouwing, de opzet en het materiaalgebruik is veelvoorkomend en heeft als zodanig een lage tot geen zeldzaamheidswaarde (zie waardering van de architectuur).

De waardering van de historisch maatschappelijke betekenis

In de waardering van de zeldzaamheid werd al genoemd dat de wijk op cultuurhistorische gronden een hoge waarde vertegenwoordigt. Dit valt direct te relateren aan de historisch maatschappelijke betekenis voor Eindhoven die hoog te noemen is.

De wijk werd namelijk gebouwd in een tijd waarin de industrialisatie van Eindhoven een grote vlucht nam en diverse woningbouwverenigingen woonwijken bouwden om de grote toestroom van arbeiders uit de provincie, of zelfs daarbuiten, op een naar de maatstaven van toen goede wijze te kunnen huisvesten. Het realiseren van dergelijke woonwijken werd bemoeilijkt door de crisis tussen 1919 en 1923.

De wijk vormt dus een onderdeel van een belangrijk punt in de (sociale) geschiedenis van Eindhoven. De versobering van het ontwerp is in historisch maatschappelijke licht bezien eveneens van betekenis. Deze heeft een directe relatie met de genoemde crisis welke ervoor zorgde dat de bouw van goedkope woningen door de vereniging stil kwam te liggen, of zoals in het geval van de Gildebuurt, sterk versoberde.

De waardering van de herkenbaarheid, de authenticiteit en de karakteristiek

Omdat er geen ingrijpende wijzigingen hebben plaatsgevonden in de bebouwingsstructuur van de wijk, is het authentieke karakter nog duidelijk aanwezig en wordt daarom positief gewaardeerd. Ook aan de herkenbaarheid van de wijk wordt een positieve waarde toegekend als karakteristiek voorbeeld van een, noodgedwongen, eenvoudig vormgegeven arbeiderswijk uit het begin van de twintigste eeuw. Het vervangen van de vensters en deuren heeft er, zoals eerder gezegd, voor gezorgd dat de karakteristiek en de authenticiteit van de bebouwing is aangetast. Hierbij dient opgemerkt te worden dat deze ingrepen reversibel zijn.

Cultuurhistorisch landschap

In het onderzoek wordt de bomenrij aan de Verwerstraat hoog gewaardeerd. Dit wil zeggen dat dit cultuurhistorisch landschappelijk element behouden, hersteld en/ of versterkt moet worden. Hiervoor zal ter plaatse de dubbelbestemming 'Waarde - Cultuurhistorie - 2' worden opgenomen.

Conclusie

De sloop van de bestaande woningen in de Gildebuurt is een noodzaak vanuit de technische staat van de woningen. Renovatie is financieel niet haalbaar. Daarnaast is er in de stad Eindhoven en voor corporaties een verdichtingsopgave. Deze ontwikkeling kan daar een bijdrage aan leveren.

De Gildebuurt is een cultuurhistorisch waardevolle wijk. De cultuurhistorische waarde en elementen van het bestaande plan vormt inspiratie voor het toekomstige plan. De cultuurhistorische waarde wordt vertaald in een heel aantal aspecten.

De stedenbouwkundige opzet van de straten blijft compleet en behouden in de nieuwe planopzet. Deze wordt zelfs verbeterd/teruggebracht naar de oorspronkelijke gedachte (tuinwijk). De open hoeken, waardoor bijzondere verblijfsruimtes ontstaan worden gerespecteerd en geherinterpreteerd. De straatprofielen blijven in breedte behouden door de bestaande rooilijnen over te nemen.

Elementen die in de originele planvorming zaten, maar niet uitgevoerd zijn, zijn nu aanleiding voor verbijzonderingen in het plan. Denk aan de centrale hof en de set backs in de gevels van de grondgebonden woningen.

Verder zijn de in de bestaande woningen aanwezige poortjes een inspiratiebron voor de toekomstige ontwikkelingen.

De diversiteit van verschillende typologieën zoals ook aanwezig in de bestaande bebouwing is ook voor de nieuwbouw een uitgangpunt. Hiermee ontstaat een gevarieerde en inclusieve gebruikers groep. De identiteit van de van originele protestante enclave wordt verstevigd door een eenduidige stedenbouwkundige en architectonische benadering van de woningen en appartementen. Iets dat in de huidige bebouwing door de faseringen minder afleesbaar is.

Er is een toolbox ontwikkeld waarin onderdelen van de bestaande bouw als inspiratie kan worden ingezet voor zicht in detaillering; materialisering van gebouw en openbaar gebied. Op deze manier wordt de waarde van het gebied beter voelbaar en blijft er een directe link naar het originele plan.

3.7 Verkeer en parkeren     

3.7.1 Beleidskader     

De mobiliteitsvisie 'Eindhoven op Weg' is in 2013 door de gemeenteraad vastgesteld. Hierin is het verkeersbeleid voor de komende decennia (planhorizon 2040) vastgelegd. Deze visie vormt het bestuurlijke beleidskader voor alle verkeers- en mobiliteitsopgaven. In maart 2022 is de mobiliteitsvisie geactualiseerd en opnieuw vastgesteld. De actualisatie Eindhoven op Weg 2022 geeft een actueel overzicht van de stand van zaken van de beleids- en planontwikkeling binnen het thema mobiliteit en bereikbaarheid.

verplicht

Bij besluit van 17 mei 2016 heeft het college van burgemeester en wethouders de Nota Parkeernormen 2016 vastgesteld. Hierin zijn normen vastgelegd voor parkeren. Deze nota is inmiddels geactualiseerd door de Actualisatie Nota Parkeernormen 2019. De Actualisatie Nota Parkeernormen 2019 is vanaf 4 oktober 2019 van kracht en past in de ontwikkeling naar een groenere, bereikbare en duurzame stad. In de Actualisatie Nota Parkeernormen 2019

zijn ook fietsparkeernormen opgenomen.

Door Goudappel is onderzoek uitgevoerd de verkeergeneratie, de verkeersafwikkeling en de parkeeropgave die deze ontwikkeling met zich meebrengt. Dit onderzoek maakt als bijlage onderdeel uit van de toelichting. Hieronder wordt op de uitkomsten ingegaan.

3.7.2 Stomp-principe     

Bij het STOMP-principe geven we de S de meeste prioriteit, gevolgd door de T, de O, de M en dan pas de P. Zo vormt de mens het startpunt. Door functiemenging en compactheid toe te passen ontstaan gebieden waar lopen een aantrekkelijke optie is. Voor langere afstanden bieden fiets en OV uitkomst als schone en ruimte-efficiënte modaliteiten. MaaS – bijvoorbeeld deelvervoer – kan dit gebruik vergemakkelijken en verder stimuleren. De privéauto geldt als sluitstuk. STOMP vormt de basis voor de ruimtelijke inpassing van mobiliteit.

Stappen (Voetgangers)

In de directe omgeving van het plangebied zijn diverse voorzieningen op loopafstand. De Woenselsemarkt ligt binnen 200 meter van de ontwikkeling. Daarnaast is tevens het centrum van Eindhoven te voet bereikbaar met 1,5 km. Binnen het plangebied wordt aandacht besteed aan het beperken van het gemotoriseerd verkeer en het verbeteren van de verblijfskwaliteit door middel van een duurzame inrichting van het plangebied.



Trappen (Fietsen)

De Gildebuurt kent goede fietsverbindingen richting het centrum van Eindhoven (1,5km) en het centraal station (circa 1 km), via de Montgomerylaan (vrijliggend fietspad) en de Kruisstraat (fietsstraat). De ontwikkeling draagt voornamelijk met goede fietsparkeervoorzieningen bij aan het stimuleren van het gebruik van de fiets. Hier wordt in paragraaf 3.7.6 nader op ingegaan.

OV

De ontwikkeling Gildebuurt kent een goede ontsluiting op het openbaar vervoer. Op acceptabele loopafstand van het plangebied is een HOV-bushalte gelegen (Fontys Rachelsmolen). De buslijnen 2 (4x per uur), 9 (2x per uur), 322 (2x per uur), 404 (4x per uur), 405 (4x per uur) en 406 (4x per uur) halteren op deze halte. Hiermee wordt onder andere het centraal station van Eindhoven ontsloten. Daarnaast gaan deze buslijnen richting Uden, Nuenen en Son.

Maas

In de directe nabijheid van het plangebied is het huidige aanbod en gebruik van deelmobiliteit inzichtelijke gemaakt aan de hand van het aanbod van deelauto's en deelfiets, en -scooters:

  • Deelauto's

Er zijn 2 Deelauto's van Mywheels met zoneplek in de wijk Gildebuurt, waarvan 1 binnen de scope van het project. Voor deze ontwikkeling wordt de inzet en het gebruik van deelauto's op dit moment echter minder kansrijk geacht, vanwege de doelgroep (sociale huur). Woonstichting 'thuis is samen met de gemeente Eindhoven aan het onderzoeken of er voor de toekomst mogelijkheden zijn om deelauto's of een andere vorm van deelmobiliteit mogelijk zijn voor de doelgroep sociale huur. Indien hiervoor in de toekomst mogelijkheden zijn dan kunnen er parkeerplaatsen op het binnenterrein komen te vervallen en zal de vrijgekomen ruimte met groen ingevuld gaan worden.

  • Deelfietsen/scooters in de Gildebuurt

Uit onderzoek blijkt dat in een tijdsbestek van 3 dagen er in totaal circa 260 ritten van en naar de Gildebuurt zijn gemaakt. Het zwaartepunt ligt met name op Kruisstraat, Woenselse Markt en Fontys campus. Specifiek binnen het plangebied gaat het om circa 30-40 ritten in 3 dagen.



Privé auto

Voor het plangebied is de verkeersgeneratie, de verkeersafwikkeling en het parkeren voor de privé auto in beeld gebracht. Hier wordt in paragraaf 3.7.3 t/m 3.7.5 nader op ingegaan.

3.7.3 Verkeersgeneratie     

Aan de hand van CROW-kencijfers is de verkeersgeneratie in de huidige en toekomstige situatie bepaald. De verkeersgeneratie betreft de optelsom van de aankomende en vertrekkende ritten. Binnen de kencijfers wordt onderscheid gemaakt naar stedelijkheid en ligging van de ontwikkeling. Voor deze locatie net binnen de Ring in Eindhoven geldt als stedelijkheidsgraad 'zeer sterk stedelijk' en als ligging 'schil centrum'. In de huidige situatie kent de locatie 119 grondgebonden sociale huurwoningen. In de toekomstige situatie worden deze woningen gesloopt en worden er 54 grondgebonden sociale huurwoningen en 165 sociale kleine en middelgrote huurappartementen gerealiseerd. Per saldo betekent dit een verdichting van 100 woningen.

Bij de verkeersgeneratie is ook rekening gehouden met een mobiliteitscorrectie van -25% indien een ontwikkellocatie binnen 400 meter hemelsbreed gelegen is van een HOV-halte (Hoogwaardig Openbaar Vervoer) en station Strijp-S. Bij deze ontwikkeling is dat aan de orde: de Gildebuurt is binnen 400 meter van de HOV-halte Fontys Rachelsmolen gelegen. De CROW publicatie 381 stelt dat een lagere parkeernorm van -10% leidt tot 7,5% minder auto's. Oftewel parkeernorm van 25% lager reduceert de verkeersgeneratie met 18,75%. Hierdoor komt het toekomstige aantal verkeersbewegingen neer op ca. 440 motorvoertuigbewegingen op een weekdag, ca. 480 motorvoertuigbewegingen op een werkdag en ca 320 op een weekenddag. De verdichting van 100 woningen leidt tot een toename van ca 130 verkeersbewegingen op een weekdag, 140 verkeersbewegingen op een werkdag en ca 90 verkeersbewegingen op een weekenddag.

3.7.4 Verkeersafwikkeling     

In het voorlopig ontwerp stedenbouwkundig plan wordt rekening gehouden met een gewijzigde verkeerscirculatie ten opzichte van de huidige situatie. De Slagerstraat wordt autovrij en dus afgesloten voor gemotoriseerd verkeer. In de Bakkerstraat wordt tweerichtings verkeer ingesteld in plaats van het huidige éénrichtingsregime om het gebied vanuit het oosten en westen bereikbaar te houden. Op de Wassenaarstraat wordt een eenrichtingsregime ingesteld in noordelijke rijrichting. Hiermee wordt het aantal keerbewegingen bij het verkeerslicht met de Pastoriestraat geminimaliseerd en wordt het aantal verkeersbewegingen in de wijk zo veel mogelijk beperkt.

Uit de analyse van de nieuwe verkeerscirculatie komt naar voren dat de intensiteiten naar verwachting niet groter zijn dan ca. 700 (werkdag) tot 1.000 (zaterdag) motorvoertuigbewegingen (mvt/etmaal) op de drukste straat in de buurt, de Verwerstraat. Op de overige wegvakken in het plangebied is de intensiteit lager. Er kan geconcludeerd worden dat de verschuivingen en toenames relatief klein zijn en naar verwachting geen knelpunten opleveren in de toekomst.

De beperkte toename van de verkeersintensiteit heeft geen significant effect op de met verkeerslichten geregelde kruispunten Looierstraat Montgomerylaan, Pastoriestraat/ Montgomerylaan en Pastoriestraat/ Kloosterdreef.

De hoogste toename in het plangebied is:

  • 330 mvt per etmaal op een weekenddag en dat komt in het drukste uur neer op 33 extra voertuigen (10% van een etmaal) en;
  • 230 mvt etmaal op een werkdag en dat komt in het drukste uur neer op 23 extra voertuigen .



Dit zijn dermate lage aantallen voertuigen dat verkeerslichten deze fluctuaties kunnen verwerken en de verkeersafwikkeling op straat niet wijzigt.

3.7.5 Autoparkeren     

Bij besluit van 17 mei 2016 heeft het college van burgemeester en wethouders de Nota Parkeernormen 2016 vastgesteld. Hierin zijn normen vastgelegd voor parkeren. Deze nota is inmiddels geactualiseerd door de Actualisatie Nota Parkeernormen 2019.

In de nota is dat uitgewerkt in de zogenaamde verplichte "HOV-reductie" (minder parkeerplaatsen bij stations en Hoogwaardig openbaar vervoer-haltes) en het stimuleren van gebruik van deelauto's voor bewoners. Als tweede aanpassing willen we de bestaande (privé) parkeercapaciteit beter en efficiënter gaan benutten ten opzichte van realisatie van parkeerplaatsen op eigen terrein. De derde belangrijke aanpassing is dat ontwikkelaars een bijdrage in het mobiliteitsfonds moeten storten, bij gebruik van reeds aanwezige openbare parkeerplaatsen. Met dat geld willen we onder andere de opbouw van een stadsbreed deelmobiliteit netwerk op weg helpen. In de Actualisatie Nota Parkeernormen 2019 hebben we eveneens de fietsparkeernormen geactualiseerd en gaan daar uitgebreider op toetsen en handhaven.

De parkeerbehoefte voor de ontwikkeling bedraagt 141 parkeerplaatsen. In het voorgenomen plan worden er 131 parkeerplaatsen op eigen terrein gerealiseerd en de overige 10 plaatsen worden in de openbare ruimte opgelost. Omdat de Wassenaarstraat autoluw wordt gemaakt, de Slagerstraat autovrij en in de Bakkerstraat deels tweerichtingsverkeer wordt ingesteld, komen er daarnaast maximaal 62 parkeerplaatsen in de openbare ruimte te vervallen.

Hiertoe is bekeken of de bezetting, binnen de loopafstand van 200 meter, na de ontwikkeling van de Gildebuurt onder de 90% ligt. De totale bezetting van het aantal openbare parkeerplaatsen in de omgeving van de ontwikkeling Gildebuurt ligt op alle meetmomenten in de week onder de 90%, behalve op de zaterdagmiddag. Op de zaterdagmiddag is er sprake van een evenement, want dan vindt de weekmarkt plaats op de Woenselse Markt. Na ontwikkeling van de Gildebuurt wordt de parkeerdruk op een zaterdagmiddag 92% en dat is lager dan de huidige parkeerdruk van 94%.



Aangezien parkeerdruk grotendeels onder 90% ligt en tijdens de wekelijkse markt verbeterd, is het voor de Gildebuurt mogelijk om 10 parkeerplaatsen in de openbare ruimte op te lossen en maximaal 62 parkeerplaatsen in de openbare ruimte op te heffen.

3.7.6 Fietsparkeren     

In de Actualisatie Nota Parkeernormen 2019' zijn eveneens de fietsparkeernormen opgenomen, waarop uitgebreider zal worden getoetst en gehandhaafd. Bij besluit van 20 april 2021 heeft het college van burgemeester en wethouders als uitwerking van de Actualisatie Nota Parkeernormen 2019 de Kwaliteitseisen inpandige fietsenstallingen vastgesteld.

In de parkeeroplossing is rekening gehouden met 717 fietsparkeerplekken voor bewoners en bezoekers. Voor bewoners worden 673 fietsparkeerplekken in bergingen gerealiseerd. Voor elke woning, 219 in totaal, wordt een berging gerealiseerd die voldoet aan afmetingen van het bouwbesluit. Per woning zal een berging gerealiseerd worden van minimaal 5m2. Voor bezoekers van woningen worden 44 fietsparkeerplaatsen op maaiveld gerealiseerd. Het uitgangspunt is dat deze fietsparkeerplaatsen conform de Nota parkeernormen 2019 op eigen terrein zijn gelegen.

3.8 Groen     

3.8.1 Groenbeleidsplan     

Begin 2017 is een actualisatie van Groenbeleidsplan door de gemeenteraad vastgesteld. Dit Groenbeleidsplan 2017 is gemaakt met de veranderende rol van de overheid in het achterhoofd. Het voorziet in vier sporen "het verhaal van de stad", wat de waarde van groen is (functies als uitgangspunt), welke ambitie de gemeente daarmee heeft en het daadwerkelijke groenbeleid. Het groenbeleidsplan heeft als doel het duurzaam veiligstellen en ontwikkelen van een kwalitatief hoogwaardige groenstructuur met daarin passende functies. Hiermee levert de toepassing van het groenbeleid een wezenlijke bijdrage aan een aantrekkelijke en gezonde woon- en werkomgeving als karakteristieke kwaliteit van Eindhoven. Een omgeving die leefbaar en klimaatadaptief is en een volwaardig vestigingsklimaat biedt voor Brainport.

Het groenbeleid sluit aan op de geomorfologische structuur van de stad: de structuur van dekzandruggen en beken (Dommel en Gender) die Eindhoven hebben gevormd. Op basis van de tuinstad gedachte is bij de verdere ontwikkeling van Eindhoven sterk ingezet op het behoud van de groene ruimten tussen de voormalige dorpen. Genneper Parken (tussen Stratum en Gestel), Brainport Park (tussen Strijp en Woensel) en De Karpen (tussen Woensel en Tongelre) vormen nog altijd imposante, groene wiggen, die tot diep in de stad reiken. Het behoud van de robuuste groenstructuur, die vanuit het buitengebied, via de wiggen tot aan de bomen bij de voordeur reikt, is een belangrijk uitgangspunt van het groenbeleidsplan.

Het Groenbeleidsplan heeft in principe betrekking op al het groen van Eindhoven, dus niet alleen het groen in eigendom van de gemeente. Omdat niet al het groen bescherming krijgt door een specifieke groenbestemming en de gemeente enkel directe invloed heeft op haar eigen eigendommen, is niet al het groen automatisch beschermd.

In het Groenbeleidsplan 2017 zijn onder andere procesafspraken genoemd die een relatie hebben met een ruimtelijke procedure. Het betreft een procesafspraak over groenplannen bij ontwikkeling van gebouwen of gebieden en de procesafspraak over de groenregelingen voor bomen (Verordening Bomen en Nadere regels bomen) en de Regeling Groencompensatiefonds. De genoemde groenplannen dienen een toelichting van de groene inrichting van een ontwikkeling te geven. Behoud van het bestaande groen is het uitgangspunt, evenals het (door)ontwikkelen van de groene kwaliteiten waar nodig. Het Groenbeleidsplan 2017 geeft in een kaart met zes ruimtelijke strategieën de kaders voor de ruimtelijke ontwikkeling in relatie tot groen.

Beoordeling plan

Het projectgebied is in het Groenbeleidsplan 2017 aangeduid als 'Stad, rood beeldbepalend' in een groenarm gebied. In dit gebied wordt als ordeningsprincipe de volgende strategie(en) aangehouden:

Strategie 1: Stad, rood beeldbepalend

In deze gebieden heeft groen een ondersteunende functie aan de stedelijke identiteit ('aankledingsgroen') of een recreatieve functie voor de woonomgeving (parken). Het beleid is gericht op behoud en ontwikkelen van deze groene elementen of functies. Het oppervlak groen binnen deze categorie zou niet verder af moeten nemen. Binnen de aangeduide groenarme buurten wordt gestreefd naar uitbreiding van het groenareaal.

Dit plangebied is tevens aangeduid als groenarme buurt.

verplicht

Uitsnede kaart Groebeleidsplan 2017 (plangebied in 'Stad, rood beeldbepalend')

Beleidsregel groencompensatie

Het Groenbeleidsplan 2017 omschrijft het beleid voor de combinatie van verdichten en vergroenen. Dit betekent dat voor iedere woning die wordt toegevoegd, er wordt gestreefd naar 8 m² toegevoegd groen. Ook kent de gemeente een regeling voor groencompensatie (Beleidsregel groencompensatie), die kortweg inhoudt dat groen, dat plaats moet maken voor een ontwikkeling, door de ontwikkelende partij moet worden gecompenseerd, fysiek en/of financieel.

Gezien het voorgaande is een Groenplan opgesteld. De rapportage van het groenplan is als bijlage bij deze toelichting gevoegd.

verplicht

Situatieschets groenvoorzieningen in planvoornemen

De bestaande situatie in de openbare ruimte bestaat grotendeels uit verharding. Het bestaande groen bestaat uit circa 170 m2 groen in de openbare ruimte en betreft de bestaande tuinen van de woningen. Voor het huidige planvoornemen geldt een compensatienorm van 8 x 100 (toegevoegde woningen) = 800 m2 groen. Beoogd wordt circa 5.000 m² groen te realiseren. Dit is een grote toename ten opzichte van de huidige situatie. Gelet op het voorgaande voldoet dit plan aan het Groenbeleidsplan en Beleidsregel groencompensatie.

3.8.2 Beleid Bomen     

Het gemeentelijk beleid ten aanzien van bomen is vastgelegd in de Verordening Bomen 2021. Deze is op 6 april 2021 door de gemeenteraad vastgesteld. De Verordening en (uitwerking daarvan in) nadere regels Bomen is van toepassing op bomen die niet vallen onder de regelgeving van de Wet natuurbescherming (Wnb). De Wet natuurbescherming is van toepassing op:

  • bossen die buiten de 'bebouwde kom Wnb' liggen;
  • alle beplantingen van bomen die groter zijn dan 10 are;
  • bomen in een rijbeplanting, als de rij uit meer dan 20 bomen bestaat.

Voor bomen geldt dus of de Wet natuurbescherming of de Verordening Bomen 2021 Voor het vellen van bomen dient, behoudens een aantal vrijstellingen, een melding te worden gedaan bij de Provincie Noord Brabant. Er is een herplantplicht van toepassing.

Verordening Bomen 2021

In de Verordening Bomen 2021 is de bescherming van bomen geregeld, doordat voor het kappen van bomen een omgevingsvergunning nodig is. Daarbij kan ook nog worden gezorgd voor herplant van de te kappen bomen (compensatieplicht). De verordening bevat regels over hoe wordt omgegaan met overlast door bomen, de compensatieplicht bij kap, de indieningvereisten bij een vergunningaanvraag, de beoordeling (weigeringsgronden) van een kapaanvraag en het aanbrengen van verlichting in bomen.

Conform de verordening is een vergunning voor kappen van bomen nodig als:

  • bomen vanaf 45 cm stamomtrek op gemeentegrond of op particuliere percelen groter dan 250 m2;
  • een houtopstand die voor de eerste keer wordt teruggesnoeid tot op de hoofdtakken of stam;
  • een houtopstand, ongeacht de stamomtrek, die is aangelegd op grond van een herplant-, compensatie en/of instandhoudingsplicht op grond van artikel 6 of een overeenkomst met het college.
  • voor het voorhanden of in voorraad hebben dan wel het vervoeren van een gekapte houtopstand of delen ervan met een plantenziekte is een omgevingsvergunning vereist, voor zover deze plantenziekte zich kan verspreiden is wel een vergunning nodig.

Groene kaart

Er is een groene kaart waarop ter informatie het volgende is aangegeven:

  • Groenstructuur van de gemeente Eindhoven (groene wiggen, groene dooradering en hoofgroenstructuur);
  • Groenarme gebieden;
  • Centrumgebied;
  • Bebouwde komgrens Wet natuurbescherming;
  • (Particuliere) percelen groter dan 250 m2.

De informatie op de groene kaart is nodig om:

  • Te duiden waar de waardevolle bomen staan;
  • Te duiden waar de monumentale bomen staan;
  • Inzicht te geven in de Bebouwde komgrens wet natuurbescherming;
  • Inzicht te geven in de gebieden waar een compensatiefactor geldt in het geval financiële compensatie aan de orde is, het centrumgebied en de groenarme gebieden.

Om de kaart actueel te houden wordt de informatie over de bomen op de kaart en de kadastrale situatie op de kaart, zeer frequent bijgewerkt. Zo blijft de kaart up-to-date en betrouwbaar voor zowel interne als externe gebruikers.

Compensatieplicht bomen

Door het kappen van bomen gaat groen verloren. Het weggevallen groen moet in beginsel worden gecompenseerd. Aan een omgevingsvergunning voor het kappen van een houtopstand (bomen) kunnen voorschriften worden verbonden. Onder andere kan een compensatieplicht worden opgelegd. In de Nadere regels Verordening bomen 2021 is bepaald wanneer een compensatieplicht ontstaat en hoe die wordt bepaald.

Nadere regels voor compensatie

De Verordening is uitgewerkt in nadere regels voor compensatie. Deze zijn op 21 april 2021 vastgesteld door het college en op 23 april 2021 in werking getreden. Het college mag op basis van de Verordening bomen 2021 compensatie opleggen zoals uitgewerkt in de 'Nadere Regels voor compensatie'.

Beoordeling plan

Binnen en rondom het plangebied zijn bomen gesitueerd. Ten behoeve van de realisatie zijn werkzaamheden noodzakelijk binnen de kwetsbare boomzone. Voor het beoogde planvoornemen zijn middels een bomeninventarisatie en een Bomen Effect Analyse (BEA) de bomen in kaart gebracht die invloed gaan ondervinden van de herontwikkeling. Deze rapportage is als bijlage bij deze toelichting gevoegd. Hierna volgen de belangrijkste conclusies uit deze rapportage.

Projectinvloed

Bij werkzaamheden aan en onder straten is wortelschade te verwachten bij alle gemeentelijke straatbomen. Enkele bomen zullen mogelijk ernstige wortelschade ondervinden omdat werkzaamheden plaatsvinden binnen de stabiliteitskluit. Welke dit zijn is zonder ontwerp nog niet te zeggen.

Op basis van het meest recente stedenbouwkundig plan kan op voorhand worden gezegd dat met de bouw van woningen en de aanleg van parkeerplaatsen op een groot aantal particuliere bomen ruimtelijk beslag wordt gelegd. Werkzaamheden vinden plaats tot binnen de stamvoet van deze bomen.

Bij een aantal bomen is wortelschade te verwachten door de ontwikkeling, de bomen bevinden zich buiten het plangebied. Voor enkele bomen kan het hier potentieel gaan om ernstige wortelschade, omdat werkzaamheden plaatsvinden binnen de stabiliteitskluit van deze bomen.

Enkele bomen zijn (mogelijk) op te nemen in particuliere tuinen en plantsoenen. Het gaat om de haag met matige kwaliteit (Californische cipressen) in de tuin van Verwerstraat 76 en om een halfwas smalbladige es in de tuin van Bakkerstraat 18. Deze boom was niet volledig inspecteerbaar.

Conclusie en advies

Bomen waarop volgens het huidige stedenbouwkundig plan ruimtelijk beslag wordt gelegd (allen particulier) dienen voor aanvang van het werk te worden verwijderd. Als er particuliere bomen zijn waarvan toch de wens van bestaat ze te behouden dienen ontwerpwijzigingen te worden doorgevoerd waarbij ontwikkelingen bij voorkeur plaatsvinden buiten de kwetsbare zone (kroonprojectie +1,5 meter). Werkzaamheden binnen de kwetsbare zone dienen te worden getoetst middels een vervolg-BEA.

Bij particuliere bomen waarbij (ernstige) wortelschade wordt verwacht dient groeiplaatsonderzoek te worden uitgevoerd zodra tuinen mogen worden betreden.

Bovendien zijn voor enkele bomen (buiten plangrens) ontwerpwijzigingen nodig om ze te behouden omdat nu werkzaamheden plaatsvinden (aanleg parkeerplaats) binnen de stabiliteitskluit. Graafwerkzaamheden binnen de stabiliteitskluit zijn niet toegestaan;

Bij gemeentelijke straatbomen dient groeiplaatsonderzoek plaats te vinden zodra de plannen voor de verwijdering en aanleg van nutstracés bekend zijn. Mocht echter vooraf al duidelijk zijn dat graafwerkzaamheden binnen de stabiliteitskluit van bepaalde bomen niet kunnen worden voorkomen kan vooraf de keuze worden gemaakt deze bomen te verwijderen. Graafwerkzaamheden binnen de stabiliteitskluit zijn geen optie;

Bij bomen die ingepast kunnen worden in tuinen of plantsoen moet ten eerste bij één boom de keuze worden gemaakt of deze boom het behouden waard is op basis van een herinspectie zodra de tuinen kunnen worden betreden. Wanneer behoud wenselijk is dient groeiplaatsonderzoek in tuinen te worden uitgevoerd indien ontwikkelingen plaatsvinden binnen de kwetsbare zone (kroonprojectie +1,5 meter). Op dit moment is mogelijk niet alle informatie van deze bomen verkregen. De haag met Californische cipressen is van een matige kwaliteit en laagwaardig materiaal. De toekomstverwachting is laag en de haag is waarschijnlijk moeilijk tot niet inpasbaar. Aanbevolen wordt deze haag te verwijderen.

Compensatieplicht

In dit geval worden een aantal bomen gekapt waarvoor een omgevingsvergunning benodigd is. De te kappen bomen zullen worden gecompenseerd in het nieuwe plan door aanplant van nieuwe bomen binnen het plangebied.

3.9 Kabels, leidingen en straalpaden     

Binnen het plangebied zijn geen planologisch relevante kabels, leidingen of straalpaden aanwezig. Het planvoornemen wordt dan ook niet belemmerd door de aanwezigheid van kabels, leidingen en straalpaden.

3.10 Windhinder, privaatrechtelijke belemmering en bezonning     

3.10.1 Windhinder     

Op basis van artikel 3.1. Wro dient in het kader van de zorg voor een goede ruimtelijke ordening bij het opstellen van ruimtelijke plannen windhinder of windgevaar te worden meegenomen in de afwegingen, indien aard of omvang van de bebouwing en van de omgeving hiertoe aanleiding geeft.

De toekomstige situatie voorziet in gelijksoortige bouwhoogten als in de bestaande situatie. Om deze reden is het in het kader van een zorgvuldige afweging niet nodig om nader in te gaan op windhinder.

3.10.2 Privaatrechtelijke belemmeringen     

Uit jurisprudentie blijkt dat eigendomsverhoudingen uit het oogpunt van een goede ruimtelijke ordening in beginsel niet van doorslaggevende betekenis zijn. Hieraan kan slechts betekenis toekomen, indien privaatrechtelijke verhoudingen van een dusdanig evident belemmerende aard zijn dat in verband daarmee de realisering van het planvoornemen binnen de planperiode niet aannemelijk is.

Met het planvoornemen is geen sprake van privaatrechtelijke belemmering. Ten opzichte van de huidige situatie vinden er geen belangrijke veranderingen plaats die mogelijk privaatrechtelijk tot belemmeringen zouden kunnen leiden.

3.10.3 Bezonning     

Er bestaan in Nederland geen formele wettelijke normen en eisen ten aanzien van de bezonning voor bebouwing. Gemeentes zijn daarom vrij om een eigen invulling te geven aan de eisen omtrent bezonning.

Beleidsregels voor bezonning woningen

Op 10 januari 2017 heeft het college van burgemeester en wethouders de "beleidsregels voor bezonning woningen" vastgesteld. Uit deze beleidsregels volgt onder andere dat minimaal 2 uur zonneschijn per dag in de periode van 19 februari t/m 21 oktober aanwezig dient te zijn op de gevel, ter hoogte van het midden van de vensterbank van het raam van de woonkamer.

Toetsing plan

In het kader van de realisatie van het beoogde planvoornemen is een zonnestudie uitgevoerd. De totale zonnestudie is opgenomen in de bijlage bij deze toelichting.

Voor dit onderzoek is de gehele nieuwbouwontwikkeling met de daaraan grenzende bestaande bebouwing onderzocht. De nieuwbouwontwikkeling voldoet aan de gestelde norm. De bestaande bebouwing grenzend aan de nieuwbouwontwikkeling voldoet ook aan de gestelde norm met uitzondering van de woningen aan de Slagerstraat met nummer 35 t/m 43 en 36 t/m 42.

Uit de intervalmetingen is gebleken dat de woningen op nummer 35 en 36 het meest beschaduwd worden en er is daarom een aanvullend onderzoek gedaan.

In dit onderzoek is tussen de periode van 21 maart tot 21 september bekeken hoeveel zonuren er per dag op het bijbehorende perceel vallen. Dit is gedaan in de bestaande situatie en de nieuwe situatie. Hieruit volgt dat de hoeveelheid zonlicht met meer dan 50% verminderd ten opzichte van de bestaande situatie.

In de nieuwe situatie zijn er dagen bij dat er minder dan 2 uur zonlicht valt op het perceel. Om toch te kunnen voldoen aan de gestelde norm is het noodzakelijk om de nieuwbouwontwikkeling aan te passen qua volume.

Wanneer de achterste hoeken van het volume, welke grenzen aan de tuinkanten van Slagerstraat 35 en 36, wordt teruggebracht naar 1 bouwlaag kan worden voldaan. Op deze manier is de vermindering van daglicht ten opzichte van de bestaande situatie niet meer dan 50% verminderd én is er minimaal 2 uur zonlicht op enig punt in de achtertuin. Hiermee wordt voldaan Beleidsregels voor bezonning woningen.

Hoofdstuk 4 Milieuparagraaf     

4.1 Milieueffectrapportage     

4.1.1 Wettelijk kader     

Met een milieueffectrapportage (m.e.r.) worden de milieugevolgen van een plan in beeld gebracht. De m.e.r. is gebaseerd op Europese regelgeving. In Nederland is de m.e.r. geregeld in de Wet milieubeheer (Wm) en in het Besluit m.e.r.. De Wm gaat vooral in op de procedure en de inhoudsvereisten. In het Besluit m.e.r. is geregeld in welke gevallen een m.e.r. moet worden opgesteld.

Bij het Besluit m.e.r. is een bijlage opgenomen waarin de criteria voor een m.e.r.-plicht (onderdeel C) en een m.e.r.-beoordelingsplicht (onderdeel D) staan. Een beoordelingsplicht houdt in dat moet worden nagegaan of er sprake is van (mogelijke) belangrijke milieugevolgen. Als deze niet kunnen worden uitgesloten, dan geldt een m.e.r.-plicht.

De onderdelen C en D zijn onderverdeeld in 4 kolommen:

  • Kolom 1: de activiteit zelf
  • Kolom 2: drempelwaarden activiteit
  • Kolom 3: de kaderstellende plannen (zoals een bestemmingsplan)
  • Kolom 4: de besluiten

De drempelwaarden van activiteiten die zijn opgenomen in onderdeel D zijn indicatief. Indien een activiteit wordt genoemd in onderdeel D, maar beneden de drempelwaarde van kolom 2 valt, moet een vormvrije m.e.r.-beoordeling plaatsvinden. Dit geldt zowel voor kaderstellende plannen, zoals een bestemmingsplan, als voor besluiten.

In dit kader zijn met name 11.2 van onderdeel D van de bijlage van het Besluit m.e.r. van belang. Het gaat daarbij om: de aanleg, wijziging of uitbreiding van een stedelijk ontwikkelingsproject met inbegrip van de bouw van winkelcentra of parkeerterreinen;

Stedelijk ontwikkelingsproject

Uit de jurisprudentie volgt dat of er sprake is van een (wijziging van een) stedelijk ontwikkelingsproject in de zin van Besluit m.e.r. afhangt van de concrete omstandigheden van het geval, waarbij onder meer aspecten als aard, omvang en locatie van de voorziene wijzigingen van de stedelijke ontwikkeling een rol spelen. Daarbij is van belang dat het ruimtebeslag van de voorziene bebouwing beperkt is en dat de voorziene ontwikkeling gepaard gaat met een beperkte bebouwing op het perceel. Hieronder wordt ingegaan op deze aspecten.

Binnen het plangebied worden maximaal 219 woningen gerealiseerd na sloop van 119 woningen. De woningen worden nagenoeg op dezelfde locatie teruggebouwd, echter alleen met een hogere dichtheid. Het ruimtebeslag blijft nagenoeg gelijk. Het plangebied ligt in hoog stedelijk gebied. Een dergelijke stedelijke ontwikkeling past daardoor goed in het aanwezige stedelijke woonmilieu. Geconcludeerd kan worden dat er geen sprake is van een stedelijk ontwikkelingsproject als in de zin van het Besluit m.e.r.

Het planvoornemen zal wat betreft verkeer aansluiten op de aanwezige infrastructuur. De infrastructuur heeft voldoende capaciteit en hoeft hierdoor niet te worden opgeschaald. Het plangebied is goed bereikbaar. De parkeerbehoefte die deze ontwikkeling met zich mee brengt wordt goed opgelost.

Tenslotte wordt nog opgemerkt dat de uitgevoerde onderzoeken aantonen dat het realiseren van deze woningen op de locatie voldoet aan de wettelijke eisen vanuit milieuoogpunt.

4.2 Bedrijven en milieuzonering     

4.2.1 Inleiding     

Op basis van milieuzonering wordt bepaald welke categorieën bedrijven en/of inrichtingen in het plangebied zijn toegestaan. Dit houdt in dat er voldoende ruimtelijke scheiding moet zijn tussen milieubelastende bedrijven/inrichtingen en woongebieden. Hoe zwaarder de toegestane milieucategorie, hoe groter de afstand. Bij het bepalen van deze afstand wordt gebruik gemaakt van de VNG - brochure 'Bedrijven en milieuzonering', editie 2009.

In deze brochure worden richtafstanden gegeven tot de omgevingstypen rustige woonwijk en gemengd gebied. De bedrijven zijn op basis van de Standaard Bedrijfs Indeling (SBI-codes) in de richtafstandentabel gerangschikt. Per bedrijfsactiviteit is voor elke ruimtelijk relevante milieucomponent (geur, stof, geluid en gevaar) een richtafstand aangegeven. Deze afstand moet in beginsel worden aangehouden tussen een bedrijf en milieugevoelige objecten (veelal woningen) om hinder en schade aan mensen binnen aanvaardbare normen te houden. Bij het bepalen van deze richtafstanden zijn de volgende uitgangspunten gehanteerd:

  • het betreft 'gemiddelde' moderne bedrijfsactiviteiten met gebruikelijke productieprocessen en voorzieningen;
  • de richtafstanden hebben betrekking op het omgevingstype 'rustige woonwijk';
  • de richtafstanden bieden in beginsel ruimte voor normale groei van de bedrijfsactiviteiten.

Bij een gemengd gebied geldt een kortere afstand dan bij een rustige woonwijk. Een rustige woonwijk is een woonwijk die is ingericht volgens het principe van functiescheiding. Afgezien van wijkgebonden voorzieningen komen vrijwel geen andere functies voor. Een gemengd gebied is een gebied met een matige tot sterke functiemenging. Direct naast woningen komen andere functies voor zoals winkels, horeca en kleine bedrijven. Gebieden die direct langs de hoofdinfrastructuur liggen behoren ook tot gemengd gebied.

4.2.2 Beoordeling plan     

Dit bestemmingsplan voorziet in de realisatie van maximaal 219 wooneenheden op een locatie waar in de huidige situatie 119 woningen aanwezig waren. Het gaat bij dit planvoornemen om deze reden om een toevoeging van 100 woningen ten opzichte van het geldend bestemmingsplan.

Het plangebied is gelegen nabij de Kruistraat en de Ring. Het omringende gebied is derhalve te typeren als 'gemengd gebied', zodat richtafstanden met één stap kunnen worden verlaagd.

De richtafstanden gelden volgens de VNG-brochure tussen enerzijds de grens van de bestemming die bedrijven toelaat en anderzijds de uiterste situering van de gevel van een woning die volgens het bestemmingsplan of via vergunningsvrij bouwen mogelijk is.

In de directe omgeving liggen enkele kantoorpanden aan de Pastoriestraat. Aangrenzend aan het plangebied zijn enkele niet-woonfuncties gelegen, waaronder horecagelagenheden aan de Kruisstraat en café 'Ons Hoekske'. Deze behoren tot milieucategorie 1. VNG-milieuzonering adviseert een afstand voor geur en geluid van 10 meter tussen de horecagelegenheid en het omgevingstype rustige woonwijk. Gezien het feit dat het plangebied onder omgevingstype 'gemengd gebied' valt, geldt een richtafstand van 0 meter. Een restaurant en/of café valt daardoor (bij gebied met functiemenging) in categorie A: 'Activiteiten die zodanig weinig milieubelastend zijn, dat deze aanpandig aan woningen kunnen worden uitgevoerd'.

Tevens liggen ten zuiden van het plangebied op circa 60 meter een aantal percelen met de bestemming 'bedrijf'. Hier kunnen bedrijven behorende tot de categorieën 1 en 2 vestigen. Deze bedrijven liggen op voldoende afstand tot het plangebied.

Gelet op het voorgaande kan worden geconcludeerd dat er sprake is van een goede ruimtelijke ordening. Aan de richtafstanden kan worden voldaan, waardoor enerzijds sprake is van een goed woon- en leefklimaat, en anderzijds worden niet-woonfuncties niet in de bedrijfsvoering belemmerd.

4.3 Geluid     

4.3.1 Wettelijk kader     

De normstelling voor geluid is geregeld in de Wet geluidhinder, de Wet milieubeheer en de Wet luchtvaart. Het betreft normen voor industrielawaai, weg- en railverkeerslawaai en luchtvaartlawaai. Er wordt uitgegaan van voorkeursgrenswaarden, waarvan in een aantal gevallen met ontheffing tot een bepaalde maximum hoogte, mag worden afgeweken.

De normstelling heeft tot doel nieuwe geluidhindersituaties en daarmee gezondheidsschade te voorkomen. Om dit doel te bereiken worden zones gedefinieerd, waarbinnen plannen met geluidgevoelige bestemmingen moeten worden getoetst aan de normen. Volgens de Wet geluidhinder gelden er voorkeursgrenswaarden en maximale ontheffingswaarden. Bij de voorkeursgrenswaarde mag worden verondersteld dat het percentage gehinderden beperkt is. Wanneer een maximale ontheffingswaarde wordt overschreden dan is er sprake van een locatie die in beginsel niet geschikt is voor de vestiging van een geluidgevoelige bestemming.

Bij plannen met geluidbelastingen in de bandbreedte tussen voorkeursgrenswaarde en maximale ontheffingswaarde moet er een nadere afweging worden gemaakt in hoeverre bron- en/of overdrachtmaatregelen kunnen worden getroffen om de geluidbelastingen te beperken. Voorbeelden van bronmaatregelen zijn een stiller wegdek en een verlaging van de snelheid bij auto's. Geluidschermen en geluidwallen zijn voorbeelden van overdrachtsmaatregelen.

Het voorliggende bestemmingsplan voorziet in realisatie van wooneenheden. Deze zijn geluidsgevoelig in de zin van de Wgh. Voor wegverkeerslawaai is het plan gelegen binnen verschillende geluidzones. Om die reden is een akoestisch onderzoek wegverkeerslawaai uitgevoerd. De rapportage van dit onderzoek is als bijlage bij deze toelichting gevoegd. Hierna wordt ingegaan op de resultaten van de deelaspecten wegverkeerslawaai en industrielawaai

4.3.2 Wegverkeerslawaai     

Voor wegverkeerslawaai is het plan gelegen binnen de geluidzone van de Kronehoefstraat, Pastoriestraat, Veldmaarschalk Montgomerylaan en de Onze Lieve Vrouwenstraat. Het plan is tevens gelegen in de nabijheid van diverse 30 km/uur wegen.

De gevels van enkele blokken zijn niet geluidbelast ten gevolge van de beschouwde 30 km/uur wegen. Voor de overige blokken geldt dat de geluidbelasting op de gevels van de nieuwe woningen en appartementen de richtwaarde met maximaal 6 dB overschrijdt. Voor 30 km/uur wegen kan echter geen hogere waarde worden verleend, aangezien deze wegen niet zoneplichtig zijn.

Voor de gezoneerde wegen Kronehoefstraat, de Onze Lieve Vrouwestraat en de Veldmaarschalk Montgomerylaan geldt dat de geluidbelasting ten gevolge van het wegverkeer op deze wegen de voorkeursgrenswaarde van 48 dB op geen enkele gevel van de nieuwe woningen en appartementen overschrijdt. Derhalve is voor deze wegen een procedure hogere waarde niet aan de orde.

Voor enkele andere blokken geldt dat deze ten gevolge van de Pastoriestraat niet geluidbelast zijn. Voor de overige blokken geldt dat de geluidbelasting op de gevels van de nieuwe woningen en appartementen de voorkeursgrenswaarde van 48 dB overschrijdt. Voor vier blokken betreft de geluidbelasting maximaal 53 dB. Bij een ander blok is de geluidbelasting maximaal 50 dB. De maximale ontheffingswaarde van 63 dB voor nieuwbouw in stedelijk gebied wordt nergens overschreden.

Derhalve is het mogelijk om een beschikking hogere waarde aan te vragen bij de gemeente indien de toepassing van overdrachts- of bronmaatregelen gericht op het terugbrengen van de geluidbelasting onvoldoende doeltreffend is dan wel overwegende bezwaren ontmoet en wordt voldaan aan de voorwaarden uit het gemeentelijk geluidbeleid.

Het verlengen en verhogen van het reeds aanwezige geluidscherm langs de Pastoriestraat gericht op het terugbrengen van de geluidbelasting ten gevolge van het wegverkeer tot de voorkeursgrenswaarde ontmoet in de onderhavige situatie overwegende bezwaren van stedenbouwkundige en verkeerskundige aard. Het vergroten van de afstand tussen geluidbron en ontvanger is in onderhavige situatie niet doeltreffend. Het verder verbeteren van het wegdek op de Pastoriestraat (bronmaatregel) is in de onderhavige situatie niet realistisch.

Om een hogere waarde te kunnen verlenen dient tevens voldaan te worden aan de in het “Hogere Waarden Beleid Geluid” d.d. maart 2010 en “het gemeenteblad Beleidsregels hogere waardenbeleid geluid” d.d. 17 juli 2018 van de gemeente Eindhoven genoemde aanvullende voorwaarden.

Uit de rekenresultaten blijkt dat de voorgevels van vier blokken met meer dan 53 dB geluidbelast zijn ten gevolge van de beschouwde 30 km/uur wegen. De woningen en appartementen van deze blokken beschikken allen over een volledig geluidluwe achtergevel. De woningen en appartementen van de overige blokken die ten gevolge van de Pastoriestraat of de beschouwde 30 km/uur wegen met niet meer dan 53 dB geluidbelast zijn, dienen formeel niet te beschikken over een geluidluwe gevel. Desalniettemin beschikken deze woningen allemaal over ten minste één geluidluw geveldeel (in het geval van de appartementen) of geluidluwe achtergevels ter plaatse van in ieder geval de begane grond (in het geval van woningen). Aan de geluidluwe gevels dient ten minste één verblijfsruimte te worden gesitueerd.

Daarnaast geldt dat de gecumuleerde geluidbelasting de maximaal toelaatbare grenswaarde van 63 dB niet mag overschrijden. Bij de voornoemde cumulatieve geluidbelasting van maximaal 57 dB geldt dat aan deze eis tevens wordt voldaan.

Derhalve wordt aan alle aanvullende eisen uit het gemeentelijk geluidbeleid voldaan en wordt onderbouwd verzocht hogere waarde te verlenen conform artikel 100a, lid 5 van de Wet geluidhinder.

Aangezien voor onderhavige plan sprake is van een procedure hogere waarde, is een aanvullend onderzoek ter bepaling van de geluidwering van de gevels noodzakelijk. Bij toepassing van de juiste geluidwerende materialen en maatregelen (conform een nader onderzoek) is vervolgens een goed akoestisch woon- en leefklimaat gewaarborgd.

Aangezien één blok niet geluidbelast is met meer dan 53 dB (exclusief aftrek) wordt voor dit blok een aanvullend onderzoek ter bepaling van de geluidwering van de gevels niet noodzakelijk geacht. Bij toepassing van standaard geluidwerende materialen en maatregelen is een goed akoestisch woonen leefklimaat gewaarborgd.

4.3.3 Railverkeerslawaai     

Het plangebied ligt op ongeveer 1 km van de spoorlijn. Het plangebied is dan ook niet gelegen binnen de zone van de spoorlijn (300 m). Het aspect railverkeerslawaai is dan ook niet aan de orde bij dit bestemmingsplan.

4.3.4 Industrielawaai     

Het plangebied ligt niet in de geluidzone van een industrieterrein. Het aspect industrielawaai is dan ook niet aan de orde bij dit bestemmingsplan.

4.3.5 Luchtvaartlawaai     

Het projectgebied ligt op hemelsbreed op ruim 5,5 kilometer van de luchthaven Eindhoven. Dit is een militair vliegveld met medegebruik door de burgerluchtvaart (Eindhoven Airport). Vanaf 1 november 2009 geldt de Wet luchtvaart. Deze wet omvat een nieuw stelsel van besluitvorming en normen voor alle luchthavens, met uitzondering van Schiphol. Conform de systematiek van deze wet is voor luchthaven Eindhoven één luchthavenbesluit vastgesteld met een militaire geluidsruimte voor militair vliegverkeer en een burgergeluidsruimte voor het commercieel burgermedegebruik. Het luchthavenbesluit is op 26 september 2014 vastgesteld. Met dit besluit is de 35Ke-geluidszone rond de luchthaven vastgelegd als grens van de geluidsbelasting van het gezamenlijke militaire en civiele vliegverkeer. Het projectgebied ligt niet binnen deze vastgestelde geluidszone (35Ke-contouren). Deze geluidszone werkt daarom niet belemmerend voor dit bestemmingsplan.

4.4 Luchtkwaliteit     

4.4.1 Wettelijk kader     

Hoofdstuk 5 (met name onder titel 5.2) van de Wet milieubeheer bevat bepalingen over luchtkwaliteit. Dit hoofdstuk voorziet onder meer in een gebiedsgerichte aanpak van de luchtkwaliteit via het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL). Het Rijk, provincies en gemeenten werken in het NSL-programma samen aan maatregelen om de luchtkwaliteit te verbeteren. Dit gebeurt zodanig dat voldaan wordt aan de daartoe gestelde normen, ook in gebieden waar nu de normen voor luchtkwaliteit niet worden gehaald (overschrijdingsgebieden). De programma-aanpak zorgt voor een flexibele koppeling tussen ruimtelijke activiteiten en milieugevolgen. Hierdoor kunnen ruimtelijke ontwikkelingen doorgang vinden, terwijl ondertussen maatregelen ter verbetering van de luchtkwaliteit worden uitgevoerd.

Sinds 1 januari 2015 moet voldaan worden aan de Europese grenswaarden: voor stikstofdioxide (NO2) geldt een jaargemiddelde van 40 microgram/m3, voor fijnstof (PM10) geldt een jaargemiddelde van 40 microgram/m3 en een daggemiddelde van 50 microgram/m3. Het daggemiddelde mag jaarlijks maximaal 35 keer worden overschreden. Voor zwevende deeltjes (PM2,5) geldt met ingang van 1 januari 2015 een blootstellings-concentratieverplichting van ten hoogste 20 microgram per m3, gedefinieerd als gemiddelde blootstellingsindex.

4.4.2 Besluit niet in betekenende mate bijdragen     

In artikel 4 van het 'Besluit niet in betekenende mate bijdragen (luchtkwaliteitseisen)' en de bijlagen van de 'Regeling niet in betekenende mate bijdragen (luchtkwaliteitseisen)' zijn voor bepaalde categorieën projecten grenzen vastgesteld. Op grond daarvan kan worden gesteld dat deze een 'niet in betekenende mate bijdragen' (NIBM) leveren aan de luchtverontreiniging. Deze projecten mogen zonder toetsing aan de grenswaarden voor luchtkwaliteit uitgevoerd worden. Dit geldt onder andere voor:

  • woningbouwlocaties die niet meer dan 1500 nieuwe woningen omvatten in de situatie met 1 ontsluitingsweg;
  • woningbouwlocaties die niet meer dan 3000 nieuwe woningen omvatten in de situatie met 2 ontsluitingswegen met een gelijkmatige verkeersverdeling;
  • kantoorlocaties die niet meer dan 100.000 m2 bruto vloeroppervlakte omvatten bij minimaal 1 ontsluitingsweg en
  • kantoorlocaties die niet meer dan 200.000 m2 bruto vloeroppervlakte omvatten bij minimaal 2 ontsluitingswegen met een gelijkmatige verkeersverdeling.

Wanneer projecten wel in betekenende mate bijdragen aan de luchtkwaliteit, dient luchtonderzoek uitgevoerd te worden en moet worden getoetst aan de normen.

Samengevat

Kort samengevat dienen nieuwe plannen te worden beoordeeld op basis van artikel 5.16 van de Wet milieubeheer. Luchtkwaliteitseisen vormen geen belemmering voor ruimtelijke ontwikkelingen mits:

  • er geen sprake is van een feitelijke of dreigende overschrijding van een grenswaarde
  • een project, al dan niet per saldo, niet tot een verslechtering van de luchtkwaliteit leidt
  • een project 'niet in betekenende mate' bijdraagt aan de luchtverontreiniging
  • een project is opgenomen in een regionaal programma van maatregelen of in het NSL.

4.4.3 Besluit gevoelige bestemmingen     

Met deze Algemene Maatregel van Bestuur wordt de vestiging van zogeheten 'gevoelige bestemmingen' in de nabijheid van provinciale en rijkswegen beperkt. Dit heeft consequenties voor de ruimtelijke ordening. Het 'Besluit gevoelige bestemmingen (luchtkwaliteitseisen)' is gebaseerd op artikel 5.16a van de Wet milieubeheer.



Het besluit is gericht op de bescherming van mensen met een verhoogde gevoeligheid voor stikstofdioxide en fijnstof. Het gaat met name om kinderen, ouderen en zieken. Het besluit voorziet in zones waarbinnen luchtkwaliteitsonderzoek nodig is als een 'gevoelige bestemmingen' wordt mogelijk gemaakt. Voor rijkswegen geldt een zone van 300 meter aan weerszijden en langs provinciale wegen 50 meter, gemeten vanaf de rand van de weg.

De volgende gebouwen met de bijbehorende terreinen zijn aangemerkt als 'gevoelige bestemming': scholen, kinderdagverblijven, en verzorgings-, verpleeg- en bejaardentehuizen. Het gaat hierbij niet om bestemmingen in de meest enge zin van het woord, maar om alle vergelijkbare functies, ongeacht de exacte aanduiding ervan in bestemmingsplannen en andere besluiten. Van doorslaggevend belang is de (voorziene) functie van het gebouw en het bijbehorende terrein. In de context van dit besluit worden ziekenhuizen, woningen en sportaccommodaties niet als gevoelige bestemming gezien.



In aanvulling op het Besluit gevoelige bestemmingen is er een Brabantse “Handreiking gevoelige bestemmingen luchtkwaliteit” opgesteld (maar in Eindhoven (nog) niet vastgesteld). Deze Handreiking heeft als uitgangspunt geheel nieuwe bestemmingen voor kinderen en ouderen (conform de AmvB gevoelige bestemmingen) niet te situeren binnen 50 meter van de wegrand van drukke gemeentelijke wegen (als eerstelijns bebouwing) of binnen 300 meter van snelwegen, ongeacht de berekende concentraties.

4.4.4 Goede ruimtelijke ordening     

Naast toetsing aan de 'Wet luchtkwaliteit' en het 'Besluit gevoelige bestemmingen' dient altijd te worden onderzocht of sprake is van een goede ruimtelijke ordening. Het principe van een 'goede ruimtelijke ordening' blijft naast toetsing aan de 'Wet luchtkwaliteit' en het 'Besluit gevoelige bestemmingen' onverkort gelden. De Wet ruimtelijke ordening (Wro), art. 3.1, schrijft voor dat een bestemmingsplan moet voldoen aan de criteria voor goede ruimtelijke ordening. Die verplichting heeft in dit verband betrekking op situaties waarop het Besluit gevoelige bestemmingen niet ziet, maar die vanuit het oogpunt van goede ruimtelijke ordening onwenselijk zijn, bijvoorbeeld de bouw van woningen langs een snelweg, of de bouw van een school langs een drukke binnenstedelijke weg. In het algemeen is het verstandig om terughoudend te zijn met de vestiging van gevoelige bestemmingen nabij drukke (snel)wegen. De Gezondheidsraad concludeert niet voor niets dat ook bij concentraties beneden de grenswaarden gezondheidsschade kan optreden.

4.4.5 Planbeschrijving en toetsing     

Dit bestemmingsplan voorziet in de realisatie van maximaal 219 wooneenheden op een locatie waar in de huidige situatie 119 woningen aanwezig waren. Het gaat bij dit planvoornemen om deze reden om een toevoeging van 100 woningen ten opzichte van het geldend bestemmingsplan. Op basis hiervan kan worden gesteld, voor zover daarvan al sprake is, dat deze ontwikkeling 'niet in betekenende mate bijdraagt' aan de luchtverontreiniging. Het project mag dan ook zonder toetsing aan de grenswaarden voor luchtkwaliteit uitgevoerd worden.

Aangezien woningen in de zin het Besluit gevoelige bestemmingen niet als een gevoelige bestemming worden gezien, hoeft niet aan dit besluit getoetst te worden.

In het kader van een goede ruimtelijke ordening is de luchtkwaliteit ter plaatse van het plangebied bepaald met de monitoringstool van het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit. Met behulp van de monitoringstool kan inzicht worden gekregen in de concentraties van de luchtverontreinigende stoffen waarvoor grenswaarden zijn opgenomen in de Wet milieubeheer.



Uit de Monitoringstool volgt dat ter plaatse van de Veldmaarschalk Montgomerylaan (dichtstbijzijnde locatie nabij het plangebied, met meer verkeersstromen dan ter hoogte van het plangebied) zowel in de huidige situatie als voor 2020 en 2030 de jaargemiddelde concentraties van NO2 en PM10 ruimschoots onder de grenswaarden van 40 microgram per kubieke meter lucht liggen.

Het aantal dagen per jaar dat de etmaalgemiddelde concentratie van PM10 groter is dan 50 microgram per kubieke meter lucht ligt eveneens onder de grenswaarde van 35 dagen per jaar. Ten slotte wordt ook de grenswaarde van 25 microgram per kubieke meter lucht als jaargemiddelde concentratie voor PM2,5 niet overschreden.



Op basis van het voorgaande kan worden geconcludeerd dat het plan ten aanzien van luchtkwaliteit niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening.

4.4.6 Conclusie     

Het aspect luchtkwaliteit vormt geen belemmering voor dit plan.

4.5 Externe veiligheid     

Externe veiligheid gaat over het beperken en beheersen van risico's en effecten van calamiteiten, en over het bevorderen van de veiligheid van personen in de omgeving van activiteiten met gevaarlijke stoffen (inrichtingen, transportroutes en buisleidingen). Dat gebeurt door te voorkomen dat te dicht bij gevoelige bestemmingen activiteiten met gevaarlijke stoffen plaatsvinden, door de zelfredzaamheid te bevorderen en door de calamiteitenbestrijding te optimaliseren.

In deze paragraaf wordt ingegaan op externe veiligheid in relatie tot verschillende risicovolle bronnen en/of objecten in en nabij het plangebied. Hierbij wordt ook een beschrijving gegeven van het wettelijk kader op gebied van externe veiligheid. Tot slot wordt het groepsrisico verantwoord in een beknopte verantwoording.

4.5.1 Wettelijk kader     

Op nationaal niveau zijn verschillende wetten en regels ten aanzien van externe veiligheid. Voor bedrijven geldt het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi; oktober 2004). Voor transport is het Besluit externe veiligheid transportroutes van toepassing (Bevt; april 2015). Voor buisleidingen moet worden getoetst aan het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb; januari 2011). Bij externe veiligheid wordt onderscheid gemaakt tussen het Plaatsgebonden risico en het Groepsrisico.

Plaatsgebonden Risico (PR)

Dit is een maat voor de kans dat iemand dodelijk getroffen kan worden door een calamiteit met een gevaarlijke stof. De gestelde norm is een ten minste in acht te nemen grenswaarde (PR 10-6/jr) die niet mag worden overschreden ten aanzien van 'kwetsbare objecten', alsmede een zoveel mogelijk te bereiken richtwaarde (PR 10-6/jr) ten aanzien van 'beperkt kwetsbare objecten'.

Groepsrisico (GR)

Dit is een maat voor de kans dat een grotere groep tegelijkertijd dodelijk getroffen kan worden door een calamiteit met gevaarlijke stoffen. Voor het groepsrisico geldt een verantwoordingsplicht.

4.5.2 Gemeentelijk beleid: Visie Externe Veiligheid     

De Gemeente Eindhoven heeft in mei 2009 de Visie externe veiligheid vastgesteld. Daarin is onder meer vastgelegd hoe in de stad nabij risicobronnen wordt omgegaan met het veilig stellen van een acceptabel niveau voor risico's in het kader van externe veiligheid en de beheersbaarheid ervan. Ook is in de visie voor de gebieden buiten invloedsgebieden van risicobronnen (o.m. het gebied > 200m van de weg) een verantwoording van het groepsrisico uitgewerkt.

In de Visie wordt aangegeven waar ruimte bestaat voor nieuwe risicovolle bedrijvigheid en onder welke veiligheidscondities dat mogelijk is. Tevens wordt aangegeven waar in de stad geïnvesteerd dient te worden in een beter niveau van beheersbaarheid. Tot slot wordt beschreven waar de veiligheid in de bestaande woonomgeving door het treffen 'aanpakken' van bestaande knelpunten kan worden verbeterd.

In de visie is een aantal aanvullende maatregelen bij functies nabij risicobronnen (wonen, werken, recreatie) opgenomen. Om de risico's zo klein mogelijk te houden, komen er aanvullende beschermingsmaatregelen voor de veiligheid van kwetsbare functies in de buurt van risicobronnen.

Nieuwe kwetsbare functies moeten op een afstand van minimaal 30 meter van het spoor en de rijkswegen worden gesitueerd.

In een gebied van 200 meter rondom een risicovolle transportas worden geen functies toegestaan voor personen die verminderd zelfredzaam zijn (zoals kinderdagverblijf, basisschool, bejaardenhuis, verpleeghuis, ziekenhuis e.d.).

De verantwoording van het groepsrisico wordt gedaan door de raad van de gemeente Eindhoven, waarbij een afweging wordt gemaakt tussen het belang van de ruimtelijke ontwikkeling ten opzichte van het risico dat een groep mensen komt te overlijden als gevolg van een ramp of incident met gevaarlijke stoffen.

4.5.3 Beoordeling plan     

Aan de hand van de Risicokaart is bekeken of binnen of in de nabijheid van het plangebied risicobronnen aanwezig zijn. Hieruit blijkt dat er geen risicovolle inrichtingen of buisleidingen in de directe omgeving van het plangebied aanwezig zijn.

Het plangebied ligt ook niet binnen het plasbrandaandachtsgebied, de plaatsgebonden risicocontour, of het invloedsgebied van wegen waarover vervoer van gevaarlijke stoffen plaatsvindt. Een verdere verantwoording van het groepsrisico is dan ook niet aan de orde.

In de Visie Externe Veiligheid is Oud Woensel aangewezen als woonwijk waar geen risicovolle activiteiten plaatsvinden.

4.5.4 Conclusie     

Externe veiligheid vormt geen belemmering voor het planvoornemen.

4.6 Duurzaamheid     

De ambities van de gemeente op het gebied van duurzaamheid zijn vastgelegd in het raadsprogramma Duurzaamheid. Een duurzame stad is een stad die rekening houdt met de behoeften van de huidige generatie zonder die van toekomstige generaties in gevaar te brengen. Onderstaande tekst legt concreet uit wat we als stad willen en waar dat op gebaseerd is.

  1. CO2 reductie

Het klimaat verandert door de toegenomen uitstoot van CO2. Dat gaat sneller dan we gedacht hadden. De temperatuur op aarde neemt toe waardoor de weersomstandigheden extremer worden: meer hitte, meer droogte, hevigere neerslag, meer stormen enz. Om de gevolgen van de klimaatverandering beperkt te houden, moet de CO2 uitstoot drastisch dalen. Wereldwijd zijn eind 2015 afspraken gemaakt om te pogen het probleem van klimaatverandering zoveel mogelijk te beperken: het klimaatakkoord van Parijs. Eindhoven onderschrijft dat akkoord door de in 2016 vastgestelde Klimaatverordening040. Hierin is vastgelegd dat de CO2 emissie van de stad teruggedrongen moet worden met 55% in 2030 en 95% in 2050. Referentiepunt daarbij is de emissie in het jaar 1990. De gemeenteraad heeft in het Klimaatplan 2021-2025 de doelstellingen van de klimaatverordening uitgewerkt.

1A) Aardgasloze verwarming

Om de vereiste 95% reductie in CO2 uitstoot te realiseren is op termijn een volledig aardgasloze verwarming van de gebouwde omgeving noodzakelijk. We zetten daar als gemeente op in en dit is nadrukkelijk ook het Rijksbeleid. Per 1 juli 2018 is de Wet voortgang energietransitie in werking getreden. Te bouwen bouwwerken (in gewone taal: nieuwbouw) voor kleinverbruikers – woningen, winkels, kantoren – mogen niet langer worden aangesloten op aardgasnetten. Daarnaast streeft de gemeente er nadrukkelijk naar te voorkomen dat ALLE nieuwe ontwikkelingen nog op aardgas worden aangesloten.

In het Klimaatplan 2021-2025 heeft de gemeenteraad vastgelegd dat 'zoveel mogelijk voorkomen moet worden dat nieuwbouw nog wordt aangesloten op aardgas'. Het is voor bouwers en ontwikkelaars verstandig om zich te realiseren dat aardgas uitgefaseerd zal gaan worden en ook daar waar het nog niet wettelijk is bepaald nu al aardgasloos te bouwen of in ieder geval zodanig dat een alternatieve warmtevoorziening in de toekomst zonder grote ingrepen mogelijk is.

1B) Duurzame mobiliteit

Om de vereiste 95% reductie in CO2 uitstoot in 2050 te bereiken, is een volledig CO2-emissievrije mobiliteit noodzakelijk. Dit betekent dat op termijn voertuigen op fossiele brandstoffen (benzine, diesel en LPG) volledig zullen verdwijnen en vervangen zullen worden door emissievrije voertuigen (elektrisch, waterstof of anderszins). Naast emissievrije voertuigen, willen we ook minder voertuigen in het centrum van de stad om daarmee de leefbaarheid in onze groeiende stad overeind te houden. Dat betekent meer ruimte voor fietsen, wandelen smart mobility concepten, met een belangrijke rol voor autodelen, autonoom rijden en slimme openbaar vervoerconcepten.

1C) warmte- en energiebesparing

Om tot een reductie van 95% CO2 uitstoot te komen in 2050 moeten we naast het dichtdraaien van de aardgaskraan, het overgaan op emissievrije mobiliteit en het zoveel mogelijk duurzaam opwekken, ook naar grote besparingen in energie en warmte. Dit kan door isolatie, mogelijkheden voor opslag, innovatieve technieken enz.

1D) duurzame energie opwekking

Naast de reductie in CO2, willen we als stad ook graag in 2045 energieneutraal zijn. Dat betekent dat de hoeveelheid energie die we dan als stad gebruiken, bij voorkeur binnen de grenzen van stad of regio duurzaam opgewekt wordt. Om dit te realiseren is het noodzakelijk dat alle kansen voor duurzame opwekking genomen worden. Met name op gebied van zonne-energie zijn er kansen in Eindhoven.

2 Circulaire Economie

Circulaire economie is een economisch systeem dat bedoeld is om de herbruikbaarheid van producten en grondstoffen te maximaliseren en waardevernietiging te minimaliseren. We willen een afvalloze stad worden waar producten in gesloten technologische en biologische kringlopen gebruikt worden. (Grond)stoffen, materialen en producten die we gebruiken hebben geen negatieve effecten op mens en milieu, niet bij winning of productie, niet bij transport of gebruik en dus ook niet aan het einde van de levensduur. In ons plan van aanpak CE 2018-2020 hebben we de rijksambitie om in 2050 een circulaire economie te hebben onderschreven net als de ambitie om in 2030 50% minder primaire grondstoffen te gebruiken.

2A) duurzame materialen

Materialen die in gesloten kringlopen steeds weer opnieuw gebruikt kunnen worden zonder schadelijke gevolgen voor mens of natuur, of die biologisch afbreekbaar zijn, zijn duurzame materialen.

2B) geen afval

In 2030 willen we 0% restafval hebben. In eerste instantie geldt deze ambitie voor het huishoudelijk afval maar uiteindelijk voor alle afval.

2C) flexibel en demontabel bouwen

Om te voorkomen dat gebouwen afgebroken moeten worden, moet bij het ontwerp al rekening gehouden worden met de flexibiliteit en demonteerbaarheid van het gebouw.

2D) deeleconomie/ as a service concepten

De deeleconomie biedt een nieuw model voor consumptie en bezit. In plaats van telkens nieuwe goederen aan te schaffen, kunnen we de spullen die we al bezitten delen en zo beter benutten.

Betalen voor vervoer, verlichting, werkruimte enz. voorkomt dat we zelf voertuigen, lampen, stoelen enz. moeten bezitten. Door diensten als een service aan te bieden en niet als een product, kunnen ze efficiënter gebruikt worden en blijft de verantwoordelijkheid voor het (hergebruik van het) product bij de leverancier.

3) Natuur

Eindhoven de groenste! Groene daken en gevels, biodiversiteit, klimaatadaptatie (het wordt steeds warmer en natter), stadslandbouw en aantrekkelijk groen voor recreatie, ontspanning en bewegen. Hoe dragen nieuwe en herontwikkelingen in Eindhoven hieraan bij? Brengt het schade toe aan bestaande natuur of biedt het kansen voor toevoeging/uitbreiding?

3A) biodiversiteit

Om biodiversiteit te behouden wordt op Europees niveau gewerkt aan een duurzaam ecologisch netwerk van grote natuurgebieden met goede verbindingen. Ook in Eindhoven willen we ecologische versnippering in onze stad tegen gaan.

3B) oppervlakte groen

We willen geen verlies van groen in de openbare ruimte en daar waar mogelijk het groen versterken, ook op of aan onze gebouwen.

4. Sociale basisbehoeften

The Natural Step neemt de 9 menselijke behoefte van Manfred Max Neef als uitgangspunt. Omdat het hier om ruimtelijke projecten en activiteiten gaat, richten wij ons op de ruimtelijke component van deze basisbehoeften. We hebben het dan over klimaatadaptatie; gezonde lucht, bodem en water; beperkte geluidsoverlast; externe veiligheid; openbare ruimte om te ontmoeten en bewegen; bereikbaarheid van voorzieningen en het betrekken van bewoners bij projecten. Daarnaast spelen de sociale menselijke basisbehoeften wel een rol bij de aanschaf van materialen en diensten (we willen dat er maatschappelijk verantwoord ingekocht wordt).

4A) Klimaatadaptatie

Extreme regen en onweersbuien, hittegolven en droogte komen steeds vaker voor. Met de beleidsregel 'Klimaatrobuust' beogen we in Eindhoven risico op schade in de nabije toekomst te beperken. Nieuwe (her)inrichtingen en ruimtelijke ontwikkelingen in de openbare en de private ruimte, waarbij de gemeente een rol heeft, worden voortaan aan de hand van deze beleidsregel ontwikkeld. We hanteren als uitgangspunt de voorkeursvolgorde gebruiken, vasthouden (infiltreren), vertragen en afvoeren van hemelwater. Groene maatregelen worden hierbij beloond met een lagere bergingsnorm en dragen tevens bij aan het voorkomen van hittestress.

4B) gezonde verstedelijking

Hieronder verstaan we: gezonde lucht, bodem en water; beperkte geluidsoverlast; externe veiligheid en mogelijkheden om te bewegen en ontmoeten in de openbare ruimte

4C) participatieve stad, betrokkenheid van burgers en bereikbare voorzieningen

We betrekken onze inwoners graag bij de ontwikkelingen en veranderingen die hen aangaan. Dit leidt tot meer draagvlak en betere eindresultaten. Onze ambities op gebied van duurzame mobiliteit mogen niet leiden tot een geringere bereikbaarheid van belangrijke voorzieningen.

Specifiek Eindhovens

Daarnaast is er nog een aantal factoren die we specifiek op dit moment en in deze stad belangrijk vinden en die we extra waarderen. Het gaat dan om de zichtbaarheid van de duurzame successen, de duurzaamheid van de betrokken partijen zelf (hun MVO beleid) en het aansluiten bij het DNA van Eindhoven: TDK (technologie, design en kennis). Wat dat laatste betreft sluit innovatie daar dus goed bij aan.

Maatschappelijk Verantwoord Ondernemen

MVO is een integrale visie op een duurzame bedrijfsvoering. Een bedrijf dat maatschappelijk verantwoord onderneemt, maakt bij iedere bedrijfsbeslissing een afweging tussen de verschillende maatschappelijke en economische effecten hiervan, en houdt hierbij rekening met stakeholderbelangen. Elke bedrijfsbeslissing heeft immers invloed op de stakeholders (belanghebbenden) van een bedrijf. Dat kunnen medewerkers of klanten zijn, maar bijvoorbeeld ook omwonenden, leveranciers, investeerders en ook 'de maatschappij' in algemene zin.

4.6.1 Planbeschrijving     

De nieuwbouw van 219 woningen vervangt 119 verouderde woningen. De visie en het doel voor de Gildebuurt is het creëren van een sociaal en natuur inclusieve wijk dat een gezond gemeenschapsleven mogelijk maakt.

De woningen worden ontworpen en gerealiseerd volgens de vier duurzaamheidsprincipes van The Natural Step.

Er wordt onderzocht wat het beste (technisch en financieel) en het meest toekomstbestendige energiesysteem voor de Gildebuurt zal worden. Dit doet initiatiefnemer samen met de gemeente Eindhoven en externe deskundige adviseurs. De definitieve keuze zal pas gemaakt worden als de woningen en de openbare ruimte definitief is ontworpen. Wel wordt al rekening gehouden met het benodigde ruimtebeslag in de openbare ruimte voor het eventueel aanleggen en aansluiten van de woningen op het Warmtenet. Ook worden de woningen flexibel ontworpen waarbij het toepassen van mogelijke verschillende energiesystemen tot de keuze behoort. Indien de woningen niet worden aangesloten op het warmtenet, worden de woningen verwarmd en van warm water voorzien middels het 'all-electric' principe.

De insteek voor de nieuwbouw is klimaatadaptatie, klimaatbestendigheid. Gestreefd wordt naar vergroten van de biodiversiteit door de omliggende gronden mee te nemen in de gebiedsontwikkeling. Het bergen en infiltreren van regenwater wordt gecombineerd met het vergroenen van de omgeving.

Er zal ruimte voor groen en water gewonnen worden door het terugdringen van ruimte voor auto's.

4.7 Bodem     

4.7.1 Algemeen     

In het kader van de Wet ruimtelijke ordening dient, bij een nieuw bestemmingsplan waarmee nieuwe bouwmogelijkheden mogelijk worden gemaakt, aangegeven te worden of de bodemkwaliteit geschikt is voor de nieuwe functie. In dit kader is een historisch bodemonderzoek uitgevoerd. De rapportage van dit onderzoek is als bijlage bij deze toelichting gevoegd. Hierna volgen de belangrijkste resultaten en conclusies.

De onderzoekslocatie wordt als “verdacht” beschouwd. Aangenomen wordt dat de grond en het grondwater als gevolg van het langdurige historische gebruik, de ligging in binnenstedelijk gebied en het gedeeltelijke langdurige gebruik als openbare weg overwegend licht verontreinigd zijn met parameters uit het standaard NEN pakket. Daarnaast is vooralsnog niet bekend of de sterke verontreiniging met zware metalen en PAK zoals aangetoond in eerdere onderzoeken tevens aanwezig zijn ter plaatse van de tuinen van Wassenaarstraat 13 t/m 23.

Op basis van eerder uitgevoerd onderzoek wordt tevens verwacht dat de mogelijke voormalige chemische wasserij ter plaatse van de Woenselse Markt 11-13 en Bakkerstraat 51 – 57 niet van negatieve invloed is geweest op de bodemkwaliteit ter plaatse van de onderhavige onderzoekslocatie (Bakkerstraat).

Ter plaatse van het overgrote deel van de tuinen zijn schuurtjes aanwezig met asbestverdachte dakbedekking welke niet zijn voorzien van een dakgoot. Het maaiveld ter plaatse van de afwatering van deze schuurtjes is grotendeels onverhard. Derhalve is de grond onder de afwatering van deze schuurtjes verdacht op verontreinigingen met asbest en PCB. Aanbevolen wordt de grond ter plaatse te onderzoeken alvorens de woonhuizen worden gesloopt.

Verder zijn in diverse eerder uitgevoerde onderzoeken in de directe omgeving bijmengingen in de grond waargenomen met puin, kolen/kolengruis en baksteen. Het is waarschijnlijk dat deze bijmengingen tevens ter plaatse van (een gedeelte) van de onderhavige onderzoekslocatie aanwezig zijn.

Op de huidige onderzoekslocatie of in de directe omgeving zijn geen specifieke bronnen voor PFAS bekend. De locatie is dan ook niet verdacht op de aanwezigheid van PFAS, anders dan de verdenking op het diffuus voorkomen van PFAS zoals dat geldt voor heel Nederland. Indien in de toekomst bij de herontwikkeling van de locatie grond zal worden afgevoerd wordt wel aanbevolen onderzoek naar PFAS uit te voeren.

Aanbevolen is om voorafgaand aan de herontwikkeling een verkennend bodemonderzoek uit te voeren ter plaatse van de gehele onderzoekslocatie. Tevens wordt aanbevolen een verkennend asbestonderzoek uit te voeren ter plaatse van de druppelzones van de schuren met asbestverdachte dakbedekking. Daarnaast is het op basis van eerder uitgevoerd onderzoek aannemelijk dat op de locatie in de bodem bijmengingen met puin aanwezig zijn. Ter plaatse zal tevens een verkennend asbestonderzoek uitgevoerd dienen te worden.

Voorafgaand aan de sloop wordt het verkennend asbestonderzoek inclusief PCB uitgevoerd ter plaatse van de druppelzones van de schuren met asbestverdachte dakbedekking. Na sloop van de bestaande bebouwing zal het verkennend bodem en asbestonderzoek worden uitgevoerd.

4.7.2 Explosieven     

Een deel van het plangebied wordt gezien als een 'explosieven verdacht' gebied waar mogelijk onderzoek nodig wordt geacht. Om die reden is er een Vooronderzoek na-conflictperiode (VNC) en een Risico Analyse (RA) uitgevoerd. Dit onderzoek maakt als bijlage onderdeel uit van deze toelichting.

Uit het vooronderzoek (Ontplofbare Oorlogsresten = OO) conflictperiode is gebleken dat er een op OO verdacht gebied is binnen het projectgebied Gildebuurt. Dit betekent dat er tijdens de uitvoering van de geplande werkzaamheden een risico is op het aantreffen van OO en mogelijke werking hiervan. Het gebied is verdacht op het voorkomen van afwerpmuntie. Bij ongecontroleerde detonatie van deze OO kunnen verschillende gevaarsfactoren van toepassing zijn zoals scherfwerking, luchtdrukwerking, schokgolfwerking en hitte/brand.

Uit de resultaten van de VNC en RA is gebleken dat er sprake is van bodemingrepen na-conflictperiode. Op basis hiervan is bepaald of, en zo ja tot welke diepte minus huidig maaiveld en ten opzichte van NAP, de aanwezigheid van OO kan worden uitgesloten. De maximale verticale indringingsdiepte is indicatief vastgesteld op 14,0 m+NAP. Op uitzondering van de Wassenaarstraat 32, 34 en 36 zijn de woonhuizen aan de Wassenaarstraat en Slagerstraat vooroorlogs gebouwd. De grond onder de vooroorlogs gebouwde woonhuizen en bijgebouwen dient als ongeroerd te worden beschouwd. Onder de naoorlogs gebouwde woonhuizen is de grond tot circa 0,65 m-mv geroerd. Onder de naoorlogs gebouwde bijgebouwen en het overig terrein is de grond tot circa 0,50 m-mv geroerd.

Wegens het gebrek aan sondeergegevens binnen het onderzoeksgebied is de 10 MPa-laag gehanteerd als maximale indringingsdiepte. Om de maximale indringingsdiepte nauwkeurig te berekenen is het wenselijk om een sondering uit te laten voeren binnen het onderzoeksgebied.

Er zal - vóórdat tot realisatie van het bouwplan wordt overgegaan – nader onderzoek uitgevoerd worden om antwoord te krijgen op specifieke onderdelen die zijn geconstateerd. Tevens zullen de grondwerkzaamheden uitgevoerd worden conform het advies uit het RA.

4.8 Natuur     

Per 1 januari 2017 is de Wet natuurbescherming (Wnb) en het bijbehorende Besluit natuurbescherming (Bnb) en de Regeling natuurbescherming (Rnb) in werking getreden. Door de inwerkingtreding van deze wet zijn de Natuurbeschermingswet 1998, de Flora- en faunawet en de Boswet komen te vervallen. Het is de bedoeling dat deze nieuwe wet en de bijbehorende Bnb en Rnb uiteindelijk opgaan in de nieuwe Omgevingswet. Met het van kracht worden van deze wet komen vrijwel alle verantwoordelijkheden bij de provincies te liggen.

Ten behoeve van deze ontwikkeling is een ' Flora en fauna Quickscan' uitgevoerd. Dit onderzoek voorziet in een toets aan het soorten- en gebiedsbeschermingsdeel van de Wnb aan de hand van een bureaustudie en een habitatgeschiktheidsanalyse. De natuurtoets maakt als Bijlage onderdeel uit van de toelichting. De resultaten van dat onderzoek worden hieronder beschreven.

4.8.1 Gebiedsbescherming     

Op meer dan 500 meter afstand, grenzend aan de Dommel op het TU/e-terrein liggen gronden, zijnde een onderdeel van Natuur Netwerk Brabant (NNB). Gelet op de aard en de relatief beperkte omvang van de ingreep (herontwikkeling in het stedelijk gebied) is er geen negatief effect te verwachten op de wezenlijke kenmerken en waarden van de NNB. Verdere vervolgstappen zijn daarom niet aan de orde.

Het plangebied ligt op circa 5,6 kilometer afstand van het Natura 2000-gebied 'Leenderbos, Groote Heide & Plateaux'. Vanwege de ligging en de aard van de voorgenomen ingreep, kunnen negatieve effecten op instandhoudingsdoelstellingen redelijkerwijs op voorhand worden uitgesloten. Wat betreft stikstofdepositie is een onderzoek uitgevoerd om de depositie van dit plan te berekenen. De rapportage van dit onderzoek is als bijlage bij deze toelichting gevoegd. Uit de rekenresultaten blijkt dat er geen sprake is van stikstofdepositie door toedoen van dit plan voor zowel de bouwfase als de gebruiksfase.

Gelet op het vorenstaande kunnen significant negatieve effecten op Natura 2000-gebieden worden uitgesloten. Gezien de afstand tot gebieden die onderdeel zijn van Natuur Netwerk Brabant kunnen negatieve interne- of externe effecten worden uitgesloten. Gebiedsbescherming vormt geen belemmering voor het planvoornemen.

4.8.2 Soortenbescherming     

Op basis van het bureauonderzoek en het terreinbezoek wordt per soort(groep) ingegaan op de eventuele (kans op) aanwezigheid van beschermde soorten in het plangebied.

  1. De ontwikkeling legt beslag op broedplaatsen en functionele leefomgeving van huismus en op potentiële verblijfplaatsen van gierzwaluw. Er is soortgericht onderzoek nodig naar huismussen en gierzwaluwen om de verblijfplaatsen en gebiedsfuncties/functionele leefomgeving in beeld te brengen en de grootte van de populaties te bepalen. Het soortgericht onderzoek dient als basis bij het aanvragen van een ontheffing;
  2. De ontwikkeling legt beslag op een groot aantal in potentie geschikte verblijfplaatsen van spreeuw, gezien de omvang van de ingreep is niet met zekerheid te onderbouwen dat er voldoende alternatieven zijn. In het kader van de lokale staat van instandhouding (significante afname laatste 12 jaar) is er sprake van zwaarwegende ecologische redenen, soortgericht onderzoek naar spreeuw is noodzakelijk om de invloed van de ontwikkeling op de lokale staat van instandhouding inzichtelijk te krijgen;
  3. Aanwezigheid van jaarrond beschermde nesten van categorie-5 soorten (ekster/zwarte kraai, koolmees) zijn vastgesteld dan wel aannemelijk, kap- en sloopwerkzaamheden dienen te worden uitgevoerd buiten het broedseizoen (maart t/m augustus), uit te werken in een Ecologisch Werkprotocol. Voorafgaand aan de kap/sloop dient een broedvogel inspectie te worden uitgevoerd om broedgevallen uit te sluiten. Er zijn voldoende alternatieven voor categorie-5 soorten in de directe omgeving. Desalniettemin wordt aanbevolen om bij nieuwbouw rekening te houden met categorie-5 soorten uit het vooronderzoek door broedgelegenheden aan te brengen;
  4. Binnen het plangebied is een nest van houtduif, negatieve effecten op broedgevallen van algemeen voorkomende vogels kunnen worden voorkomen door de werkzaamheden uit te voeren buiten het broedseizoen (half maart – augustus).
  5. De ontwikkeling legt mogelijk beslag op verblijfplaatsen en functionele leefomgeving van gebouw bewonende vleermuizen. Er is soortgericht onderzoek nodig naar deze soorten, dit betreft onderzoek naar kraam- zomer en/of paarverblijfplaatsen;
  6. De particuliere bomen dienen nader te worden gecontroleerd op potentieel geschikte verblijfplaatsen voor boom bewonende vleermuizen. Indien deze aanwezig blijken te zijn dient een soortgericht onderzoek te worden uitgevoerd naar eventueel gebruik als kraam- zomer en/of paarverblijfplaatsen
  7. Door te werken conform een goedgekeurde gedragscode kunnen negatieve effecten van lichtverstoring tijdens de ontwikkelfase worden voorkomen.
  8. Negatieve effecten op de iepenpage en teunisbloempijlstaart kunnen niet op voorhand worden uitgesloten. Brandgangen en tuinen dienen te worden gecontroleerd op waardplanten van teunisbloempijlstaart. Indien deze aanwezig blijken is soortgericht onderzoek naar teunisbloempijlstaart benodigd. Indien iepen niet gehandhaafd kunnen blijven is soortgericht onderzoek naar iepenpage noodzakelijk;

Voor het onderdeel soortbescherming is nader onderzoek nodig naar de aanwezigheid van beschermde zoogdieren (vleermuizen), vogels (huismus, gierzwaluw en spreeuw) en ongewervelden (iepenpage en teunisbloempijlstaart). Het onderzoek naar deze soorten wordt uitgevoerd in daarvoor meest geschikte periode en het rapport wordt op een later moment aan dit dossier toegevoegd. Op basis van de uitkomsten van het aanvullende onderzoek wordt duidelijk of maatregelen of een ontheffing nodig zijn. Indien een ontheffing nodig is, zal deze naar alle waarschijnlijkheid verleend worden mits de juiste en benodigde maatregelen getroffen worden om de nadelige effecten zoveel mogelijk te voorkomen dan wel te beperken. Om deze reden wordt het plan in het kader van de Wet natuurbescherming uitvoerbaar geacht.

4.8.3 Algemene zorgplicht     

Artikel 1.11 Wnb voorziet in de zorgplicht. De zorgplicht houdt in dat werkzaamheden, die nadelig kunnen zijn voor dieren en planten, in redelijkheid zo veel mogelijk nagelaten moeten worden of dat maatregelen genomen moeten worden om onnodige schade aan dieren en planten te voorkomen. Die plicht is niet alleen van belang voor soorten maar ook voor gebieden. De zorgplicht fungeert als vangnet ten opzichte van de bij en krachtens de Wnb gestelde voorschriften. Bestuursrechtelijke handhaving van de zorgplicht is mogelijk in kennelijke gevallen van onzorgvuldig handelen en in situaties waarin er geen concreet voorschrift ter bescherming van de desbetreffende natuurwaarde van toepassing is.

Hoofdstuk 5 Waterparagraaf     

5.1 Inleiding     

Doel van de waterparagraaf is de component water in een zo vroeg mogelijk stadium een plaats te geven in het besluitvormingsproces voor ruimtelijke plannen. Daarin zijn zowel de actuele waterhuishouding in het plangebied beschreven als de watereisen waaraan ontwikkelingen (binnen de gestelde randvoorwaarden van het bestemmingsplan) moeten voldoen. Ruimtelijke plannen moeten onder meer worden getoetst aan het criterium "hydrologisch neutraal" conform het landelijke en lokale waterbeleid.

Het planvoornemen voorziet in een ontwikkeling. De effecten van deze ontwikkeling op de waterhuishouding worden in dit hoofdstuk beschreven. Met deze waterparagraaf wordt voldaan aan het bepaalde in artikel 3.1.6, lid 1, onder b en c van het Besluit ruimtelijke ordening.

5.2 Beleid     

5.2.1 Rijksbeleid     

In 2009 is de Waterwet in werking getreden. Deze wet regelt het beheer van oppervlakte- en grondwater en is gericht op de samenhang met de ruimtelijke ordening. De wet kent een vergunningstelsel (watervergunning).

5.2.1.1 Nationaal Water Programma 2022-2027     

In het Nationaal Water Programma 2022-2027 (NWP) beschrijft de Rijksoverheid de hoofdlijnen van het nationale waterbeleid en de uitvoering ervan in de rijkswateren en -vaarwegen. Dit staat in één programma waarmee de Rijksoverheid anticipeert op de inwerkingtreding van de Omgevingswet.

Het programma geeft een overzicht van de ontwikkelingen binnen het waterdomein en legt nieuw ontwikkeld beleid vast. Dit is gedaan voor de periode 2022 - 2027, maar ook verder vooruit. Er wordt gewerkt aan schoon, veilig en voldoende water dat klimaatadaptief en toekomstbestendig is. Ook is er aandacht voor de raakvlakken van water met andere sectoren. Het NWP beschrijft de nationale beleids- en beheerdoelen op het gebied van klimaatadaptatie, waterveiligheid, zoetwater & waterverdeling, waterkwaliteit & natuur, scheepvaart, en de functies van de rijkswateren. Denk aan het omgaan met droogte, onze dijken, en het borgen van de drinkwatervoorziening en de bevaarbaarheid van onze rivieren en kanalen. Hierbij is gekeken naar de raakvlakken binnen en tussen de verschillende waterthema's, ook in de verschillende 'water' gebieden (dit zijn: Noordzee, Zuidwestelijke Delta, Waddengebied, IJsselmeergebied, Rivieren, Kanalen en Rijnmond-Drechtsteden).

5.2.2 Provinciaal beleid     

5.2.2.1 Regionaal Water en Bodem Programma 2022-2027     

Het Regionaal Water en Bodem Programma 2022-2027 (hierna: RWP) is op 3 december 2021 door Provinciale Staten vastgesteld. Doel van dit nieuwe RWP is: een klimaatadaptief Brabant met veilig, schoon en voldoende water en een vitale bodem. Deze opgaven zijn ook van belang voor vrijwel alle andere provinciale opgaven: wonen en werken, infrastructuur en mobiliteit, landbouw en voedsel, natuur en biodiversiteit, erfgoed, een concurrerende en duurzame economie, en de energietransitie.

Een belangrijke rode draad in het programma is het herstellen van de systeemwerking. Vele generaties lang had het waterbeleid als doel wateroverlast te voorkomen en water zo snel mogelijk af te voeren. Inmiddels weten we beter en is het duidelijk geworden dat het roer om moet: we moeten zuinig zijn op ons water en de bodem, en het wateren bodemsysteem moet toegerust zijn op natte én droge tijden.

5.2.3 Beleid Waterschap     

5.2.3.1 Waterbeheerprogramma 2022-2027     

Het water- en bodemsysteem is onontbeerlijk voor een gezonde en leefbare ruimtelijke inrichting van Noord-Brabant. Meer dan ooit is het belangrijk om rekening te houden met het concept van de lagenbenadering om een toekomstbestendige leefomgeving te waarborgen. Door klimaatverandering en ruimtelijke druk, staat immers de veerkracht van het water- en bodemsysteem onder druk. De lagenbenadering beschrijft de ruimte in drie lagen. De eerste laag bestaat uit de fysieke ondergrond, het water- en bodemsysteem. De tweede laag bevat netwerken van infrastructuur met onder meer wegen, spoorlijnen en waterwegen. Tot slot de derde laag met de menselijke activiteiten zoals wonen, werken en recreëren en de fysieke neerslag daarvan. Ruimtelijke planning en gebiedsontwikkeling is een proces waarin continu keuzes worden gemaakt. De lagenbenadering helpt in dit keuze- en afwegingsproces en dient als kwaliteitskader voor alle (ruimtelijke) plannen. Elke laag draagt bij aan de ontwikkeling. De lagenbenadering betekent wel dat een onderliggende laag voorwaarden stelt aan andere lagen. Zeker vanuit een perspectief van duurzame ontwikkeling zijn veerkracht en omkeerbaarheid van ingrepen belangrijke gegevenheden.



Met het Waterbeheerprogramma 2022-2027 (WBP5) start Waterschap De Dommel met de 'watertransitie': op weg naar een toekomstbestendige waterhuishouding. Uiterlijk in 2050 is de waterhuishouding in ons hele beheergebied toekomstbestendig. Dit betekent een waterhuishouding die in een goede waterkwaliteit voorziet. En een waterhuishouding die robuust, wendbaar en in balans is met de omgeving. Zowel in het bebouwde als het landelijke gebied en van de beekdalen tot en met de hoge zandruggen. Het grond- en oppervlaktewatersysteem kan de grotere weersextremen opvangen door maximaal gebruik te maken van de dempende sponswerking van de bodem/ondergrond en de natuurlijke hoogteverschillen voor het vasthouden van water.



We hanteren drie principes die inhoudelijke sturing geven aan de watertransitie:

  • Elke druppel vasthouden en infiltreren waar deze valt.
  • Functies passen zich aan het bodem- en watersysteem aan.
  • Wat schoon is moet schoon blijven.



We moeten ons, nog meer dan voorheen, aanpassen aan de veranderende leefomgeving en op zoek gaan naar nieuwe oplossingen en antwoorden. Juist de voor Brabant zo karakteristieke verwevenheid van bebouwing, landbouw en natuur is een kans om de wateropgaven slim in te passen. Dit vereist een integrale, gebiedsgerichte aanpak samen met alle partijen. Een gebiedsgerichte aanpak is alleen succesvol als naast de wateropgaven ook de opgaven vanuit natuur, stikstof, economie, landbouwtransitie, energietransitie, biodiversiteit, mobiliteit en woningbouw onderdeel van de aanpak zijn. Niet sectoraal, maar integraal. Alleen dan gaan we oplossingen vinden voor een leefbaar Brabant met een duurzaam en toekomstbestendig watersysteem dat goed is voor inwoners, bedrijven, landbouw en natuur. De grote uitdaging zit hem vooral in de vraag hoe we dit gaan bereiken. Meer dan voorheen gaan we daarbij:

  • van beekdalgericht naar gebiedsgericht; onze aandacht gaat naast het beekdal ook uit naar de flanken, de hoge zandruggen en bebouwd gebied.
  • van sectoraal naar integraal; samen met overheden en gebiedspartners maken we keuzes over meerdere opgaven in een gebied.
  • van water afvoeren naar elke druppel telt; maximaal water conserveren, minder grondwater gebruiken en slimmer sturen.

5.2.3.2 Keur Waterschap De Dommel 2015     

In de 'Keur Waterschap De Dommel 2015' staan regels (met name geboden en verboden) die het waterschap hanteert bij de bescherming van waterkeringen, watergangen en bijbehorende kunstwerken. Ook zijn er regels voor het onderhoud van sloten, beken en andere waterlopen om de waterafvoer in dit oppervlaktewater te waarborgen. Daarnaast kent de Keur beleidsregels voor het beschermen van bepaalde deelgebieden met elk een eigen beschermingsbeleid. Het gaat hierbij om beschermde gebieden waterhuishouding, beekdalen en attentiegebieden. Met deze beleidsregels wordt aangegeven op welke wijze gebiedsgericht wordt omgegaan met waterbelangen.



Realisatie van nieuw verhard oppervlak en het afkoppelen van verhard oppervlak moet op grond van de keur hydrologisch neutraal worden uitgevoerd en optimaal worden ingepast in het bestaande watersysteem. De aanvrager/initiatiefnemer moet daarom voldoende compenserende maatregelen nemen, zodat het oppervlaktewatersysteem na realisatie van de verharding voldoende robuust blijft. Uitgangspunt hierbij vormt de voorkeurstrits "vasthouden-bergen-afvoeren". Vasthouden kan door hergebruik of door het infiltreren van water in de bodem. In geval niet of onvoldoende kan worden geïnfiltreerd is een aanvullende voorziening noodzakelijk die het water tijdelijk bergt.



In de Keur is aangegeven dat neerslag, afkomstig van toename verhard oppervlak of door afkoppelen van bestaand oppervlak, die direct tot afvoer naar een (keur)waterlichaam komt, verplicht gecompenseerd dient te worden middels de aanleg van waterbergende voorzieningen. Het waterschap verleent in enkele gevallen vrijstelling van deze verplichting. Dit wordt gedaan indien:

  • de toename van verhard oppervlak maximaal 500 m² bedraagt, of;
  • de toename van verhard oppervlak tussen 500 m² en 10.000 m² bedraagt en middels de rekenregels afdoende compenserende maatregelen zijn getroffen om versnelde afvoer van hemelwater tegen te gaan, of;
  • het af te koppelen verhard oppervlak maximaal 10.000 m² bedraagt, of;
  • er binnen het projectgebied andere hydraulische afspraken gelden (bv. met de gemeente)

Indien een voorziening nodig is, dan bedraagt de maximale toegestane afvoer uit een voorziening 2 l/s/ha bij een neerslagsituatie van 60 mm. Groene (vegetatie)daken gelden hierbij niet als verhard oppervlak. Bij meer dan 10.000 m2 toename nieuw verhard oppervlak of het afkoppelen van 10.000m2 bestaand verhard oppervlak is altijd een voorziening noodzakelijk volgens de geldende beleidsregels van het waterschap.

5.2.3.3 Hydrologosch neutraal bouwen     

Hydrologisch neutraal bouwen is opgenomen in de Keur. In de Algemene Regels en in de Beleidsregels wordt nader beschreven en uitgewerkt waar dit voor staat en welke maatregelen er nodig zijn om daaraan te kunnen voldoen. Hieronder is een samenvatting voor Hydrologisch neutraal bouwen opgenomen.

Neerslag die op een onverharde bodem valt infiltreert voor een (belangrijk) deel in de bodem en komt dan uiteindelijk in het grondwater of via ondergrondse afstroming in een oppervlaktewaterlichaam terecht. Ter plaatsen van verhard oppervlak zal de neerslag niet of nauwelijks in de bodem dringen. Als het verhard oppervlak niet is aangesloten op de riolering, stroomt vrijwel al het water direct af naar het oppervlaktewatersysteem. Dit betekent dat het oppervlaktewatersysteem bij een flinke regenbui een grote afvoerpiek moet kunnen opvangen en dat infiltratie in de bodem niet of slechts beperkt kan plaatsvinden.

Bij het afkoppelen van verhard oppervlak zal de neerslag die valt op de verharding niet meer worden afgevoerd naar de rioolwaterzuivering maar rechtstreeks op de ontvangende waterloop worden geloosd. Ook dit zorgt voor een versnelde en/of extra afvoer richting het ontvangende oppervlaktewater.

Realisatie van nieuw verhard oppervlak en het afkoppelen van verhard oppervlak moet daarom zoveel mogelijk hydrologisch neutraal worden uitgevoerd en optimaal worden ingepast in het bestaande watersysteem. Dit houdt in dat de aanvrager/initiatiefnemer voldoende compenserende maatregelen moet nemen, zodat het oppervlaktewatersysteem na realisatie van de verharding voldoende robuust blijft. Hierbij wordt getoetst aan de trits “vasthouden-bergen-afvoeren”. Wateroverlast door versneld afvoeren van verhard oppervlak moet zoveel mogelijk worden voorkomen. Dit kan op twee manieren waarbij de voorkeur uitgaat naar zoveel mogelijk vasthouden aan de bron. Vasthouden kan door hergebruik of door het infiltreren van water in de bodem. Dit past het meest bij het principe hydrologisch neutraal ontwikkelen, zowel voor het ontvangend oppervlaktewatersysteem als het grondwatersysteem. Ingeval niet of onvoldoende kan worden geïnfiltreerd is een aanvullende voorziening die het water tijdelijk bergt noodzakelijk. Het gaat hier dan om een voorziening die er voor zorgt dat water in ieder geval niet versneld wordt afgevoerd.

5.2.4 Gemeentelijk beleid     

5.2.4.1 Water Klimaatadaptatie Aanpak (2023-2026)     

Het Water- en klimaatadaptatie Aanpak (WKA) verantwoordt aan de inwoners van Eindhoven de ambities en bijbehorende maatregelen en middelen op watergebied. In het WKA 2023-2026 wordt aangegeven op welke wijze er omgegaan wordt met de zorgplichten rondom afval-, hemel- en grondwater. Hiervoor zijn in het plan activiteiten opgenomen enerzijds gericht op het beheer en onderhoud en anderzijds op het verbeteren van de oppervlaktewaterkwaliteit en het hydraulisch functioneren van het rioolstelsel.

Speerpunt van het WKA is het inspelen op de klimaatverandering welke extreme regenbuien, langdurige droogteperiodes en hittestress met zich meebrengt. Hiervoor zijn uitgangspunten, richtlijnen en ontwerpnormen uit het klimaatplan 2016-2020 en de hierin benoemde beleidsregel ´Klimaat robuust (her)inrichten en ruimtelijk ontwikkelen´ nader uitgewerkt. Concreet betekent dit dat voor het aspect water bij nieuwe ontwikkelingen tot max. 75 mm berging gerealiseerd dient te worden over het totaal verhard oppervlak binnen het plangebied. Daarbij kan de waterbergingseis gereduceerd of verhoogd worden naargelang de hoeveelheid groen of grijs binnen datzelfde plangebied. Dit om overlast van hittestress, verdroging en biodiversiteit te beperken. Om initiatiefnemers te ondersteunen heeft de gemeente een website ontwikkeld waar de benodigde waterberging kan worden berekend en voorbeelden zijn beschreven om invulling te geven aan de waterklimaatopgave. 

5.2.5 Waterplan     

Het Waterplan is een plan dat is opgesteld door de gemeente Eindhoven, Waterschap De Dommel, de provincie Noord-Brabant en het (drink)waterleidingbedrijf Brabant Water. Het plan omvat drie delen. Het "Visiedocument" (vastgesteld door de gemeenteraad op 26 januari 2004) geeft het gezamenlijke streefbeeld van de waterpartijen weer. De onderdelen "Taken en Bevoegdheden" en "Maatregelen" zijn achterhaald.

5.3 Eindhovense klimaattoets     

Het klimaat verandert. Dat heeft gevolgen voor Eindhoven. We krijgen onder andere te maken met meer en hevigere buien, langere perioden van droogte en meer hitte(stress). Om in de toekomst prettig te wonen en te werken in onze groeiende stad, is het noodzakelijk nú maatregelen te nemen. Dit betekent dat we 'klimaatrobuust' te werk moeten gaan.

5.3.1 Klimaatadaptiebeleid     

In samenwerking met Brabantse overheden en kennisinstellingen is een prototype klimaatadaptatie-toets ontwikkeld met richtlijnen en ontwerpnormen voor de (her)inrichting en ruimtelijke ontwikkeling van stedelijk gebied op straat- en wijkniveau.

De toets omvat 3 hoofdregels en deze vormen de basis voor het Eindhovens klimaatadaptatie beleid:

  • Zorg voor voldoende bergingsruimte om extreme buien tijdelijk op te vangen en vertraagd af te voeren.
  • Infiltreer regenwater zoveel mogelijk en waar mogelijk op de plek waar het valt, en voorkom daarmee droogte.
  • Zorg dat de straat niet onnodig opwarmt en voldoende plekken voor verkoeling heeft op het heetst van de dag.

Voor de klimaatadaptatie normen en richtlijnen is een indeling gemaakt naar ruimtelijke ontwikkelingen op privaat terrein (circa 60% van het areaal) en op publiek terrein (circa 40% van het areaal). In de binnenstad ligt deze verhouding zelfs op 80-20%. Bovenstaand is vertaald in een waterbergingsnorm.

5.3.2 Waterbergingsnorm     

5.3.2.1 Minimale en maximale ontwerpnormen waterberging openbaar terrein     

Bij nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen op openbaar terrein moet minimaal 20 mm en mag tot 60 mm van de waterbergingsopgave ingevuld worden via primaire waterberging. Voorbeelden zijn waterpleinen, wadi's, watergangen, waterbergende funderingen of bakken. Eventuele resterende mm's (tot 40mm) van de waterbergingsopgave dient secundair te worden ingevuld. Denk daarbij aan parken, plantsoen c.q. grasvelden, parkeerplaatsen en wegen. Dit is acceptabel zolang er geen schade wordt veroorzaakt en/of dit niet ten koste gaat van andere primaire functies zoals op routes van hulpdiensten, markt- of evenement locaties. Als de secundaire waterbergings-opgave niet mogelijk is binnen de grenzen van de ruimtelijke ontwikkeling dan dient de waterbergingsopgave alsnog als primaire waterberging te worden ingevuld. Of er dienen maatregelen te worden genomen om de secundaire waterberging naar nabijgelegen ruimte te verplaatsen als dat hydraulisch mogelijk is.

Bij ontwikkelingen op privaat terrein ligt de verantwoordelijkheid voor het opvangen en verwerken van hemelwater in eerste instantie bij de eigenaar van het perceel waar de druppel valt. De landelijke voorkeursvolgorde '(her)gebruiken, vasthouden, bergen en vertraagd afvoeren´ is van toepassing. Een voorbeeld van hergebruiken is hemelwater als spoelwater voor toiletten en een voorbeeld van vasthouden is infiltratie van hemelwater in de bodem.

Als hergebruik en vasthouden door lokale omstandigheden niet doelmatig is kan hemelwater worden geborgen en vertraagd worden afgevoerd. Dat is de waterbergingsopgave. Hiermee wordt het rioolstelsel bij piekbuien ontlast met als gevolg beperking van wateroverlast. Daarnaast wordt het oppervlaktewatersysteem gelijkmatiger belast. Als ondersteuning voor de berekening van de waterbergingsopgave op privaat terrein is een rekentool ontwikkeld, te vinden via de website rekentool.eindhovenduurzaam.nl/.

5.3.2.2 Ontwerpnorm waterberging privaat terrein     

De waterbergingsopgave geldt voor alle nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen op privaat terrein in Eindhoven. In gebieden waar vanuit het verleden afspraken over waterberging zijn gemaakt, wordt in overleg bepaald of en hoe de waterbergingsopgave in de ontwikkeling wordt verhoogd. Klimaatverandering kan namelijk ook in deze gebieden aanvullende waterberging noodzakelijk maken en daarmee het risico op waterschade aan (nieuw)bouw verlagen. Indien nodig worden hierover maatwerkafspraken gemaakt.

In het beleid 'Klimaatrobuust (her)inrichten en ruimtelijk ontwikkelen' wordt onderscheid gemaakt tussen ontwikkelingen met 150 m² of meer verharding binnen het projectgebied en kleinere ontwikkelingen van 50 m2 tot 150 m² verharding binnen het projectgebied. Voor de eerste groep geldt de eis tot 75 mm waterberging per m² verharding. Dit komt overeen met 75 liter waterberging per m² of voor een bouwplan met 400 m² verhard oppervlak 30 m³ (ofwel 30.000 liter) waterberging. Voor de tweede groep is de eis tot 25 mm. Dit komt overeen met 25 liter waterberging per m² of voor een woning met 100 m² verhard oppervlak 2,5 m³ (ofwel 2500 liter) waterberging.

De ontwerpnormen ter voorkoming van wateroverlast betekenen voor particulieren, ontwikkelaars en de gemeente een opgave om klimaat adaptief te bouwen. Vanaf 1 januari 2020 geldt voor particulieren en ontwikkelaars een wateropgave om bij ruimtelijke ontwikkelingen klimaat adaptief handelen. De datum van indiening van de omgevingsvergunning is leidend.

5.3.2.3 Stimulans klimaatadaptatiebeleid     

De gemeente Eindhoven draagt met het klimaatbeleid ook bij aan het verbeteren van de kwaliteit van een gezonde leefomgeving en meer biodiversiteit door de voorkeur te geven aan vergroenen als klimaat adaptieve maatregel.

Het beleid is zo opgesteld dat vergroening op privaat terrein bij nieuwbouw wordt gestimuleerd en beloond. Hoe groener een projectgebied wordt ingericht hoe lager de waterbergingseis in mm wordt. Ook groene ontwikkelingen in groen arme buurten worden op deze manier gestimuleerd.

De website geeft een overzicht van deze mogelijke beloningen via de 'rekentool'. De stimuleringsregeling waarbij méér groen een lagere waterbergingsopgave oplevert geldt voor ruimtelijke ontwikkelingen op privaat terrein.

5.3.3 Toelichting rekentool     

De gemeente Eindhoven maakt bij de beoordeling van de voor een nieuwe ontwikkeling in een plangebied voorgestelde maatregelen gebruik van een rekentool. Deze rekentool klimaatopgave, beschikbaar op rekentool.eindhovenduurzaam.nl, maakt het een ontwikkeling mogelijk interactief haar plangebied en de te nemen maatregelen te beschrijven en te controleren of aan de gemeentelijke eisen wat betreft waterberging en vergroening wordt voldaan. Bovendien kan een afschrift van de beschrijving van het plangebied en de keuze van de maatregelen met voorbeelden voor de verdere uitwerking gedownload worden om bijgevoegd te worden bij de eventuele watertoets of aanvraag van de omgevingsvergunning.

De werking van de rekentool kan worden aangepast aan nieuwe inzichten en de uitkomst van de laatste versie van de tool is maatgevend.

5.3.3.1 Principewerking van de rekentool     

De rekentool klimaatopgave vraagt de klimaatrobuuste maatregelen te specificeren die zijn voorzien in het ontwerp binnen het plangebied en, waar nodig, hoe groot de oppervlakken zijn waar deze worden toegepast. Hieruit berekent de tool welk deel van het regenwater van een bui binnen het plangebied geborgen moet worden (de waterbergingsopgave, het grijze deel) en welk deel de klimaatrobuuste maatregelen zelf voor hun rekening nemen (het groene deel). Daarna kunnen nog extra maatregelen toegevoegd worden. Het doel is dat alle maatregelen bij elkaar de totale waterbergingsopgave (berging van al het water van een bui) van het plangebied voor hun rekening nemen.

De specificatie van maatregelen en oppervlakken vindt interactief plaats: de tool laat direct het effect van deze specificaties zien op de daaruit afgeleide totale waterbergingsopgave; daarnaast laat de tool op een aantal manieren visueel zien wat de individuele groene en grijze bijdrage van een maatregel is.

Vóór elke maatregel staat in de tool een i-symbool; door daarop te klikken wordt meer informatie over die maatregel gegeven zoals specifieke uitvoeringseisen en links naar achtergrondinformatie.

De tool doorloopt hierbij vier stappen:

  • Wat zijn de kerngegevens van het project?
  • Welke klimaatrobuuste maatregelen worden binnen het plangebied gerealiseerd?
  • Hoe lost u de resterende waterbergingsopgave op?
  • Download het resultaat. Als een omgevingsvergunning wordt aangevraagd, voeg dit resultaat dan, inclusief uitwerking, bij die aanvraag. Het reseultaat van de regenwater opvang tool is opgenomen in de bijlagen van deze ruimtelijke onderbouwing.

5.4 Beschrijving watersysteem plangebied     

5.4.1 Checklist watersysteem     

Checklist Watersysteem
A-wateren binnen plangebied Nee
B-wateren binnen plangebied Nee
Beschermde keurgebieden binnen plangebied? Nee
Binnen 25-100 jaarszone? Nee
Binnen boringsvrije zone? Nee
Ecologische verbindingszone? Nee
Binnen reserveringsgebied waterberging Nee
Attentiegebied NNB Nee
Rioolwatertransportleiding Nee
Waterschap gemaal Nee
Verdachte/verontreinigde locaties? Zie paragraaf 4.6
Infiltratie praktisch mogelijk? Matig
Uitwerkingsplicht / wijzigingsbevoegdheid Nee

5.4.2 Oppervlaktewater     

Op de planlocatie en haar directe omgeving is geen oppervlaktewater aanwezig.

5.4.3 Verharding     

Het plangebied is de huidige situatie voor een groot gedeelte verhard en bestaat grotendeels uit woningen dan wel achtererfgebieden (tuinen).

5.4.4 Bodemopbouw     

In de volgende tabel is een overzicht opgenomen van de regionale bodemopbouw en de geohydrologische situatie.

verplicht

Tabel bodemopbouw en geohydrologie

5.5 Toekomstige situatie van het watersysteem     

Voor onderhavige ontwikkeling is een watertoets uitgevoerd. Deze is als Bijlage toegevoegd bij deze toelichting.

5.5.1 Waterbergingsopgave     

Een uitwerking van de wateropgave per deelgebied is bezien vanuit het bestemmingsplan wel het meest voor de handliggend, maar dat zou betekenen dat het plangebied moet worden opgedeeld in 5 deelgebieden met elk een eigen status binnen de wateropgave van de gemeente Eindhoven. Tegelijk wordt het rioolsysteem en alle bergingsvoorzieningen binnen de gemeente Eindhoven een stuk onoverzichtelijker.

Met het oog op de gezamenlijke ontwikkeling is daarom uit gaan van een gezamenlijke opgave voor het gehele plangebied. Bij de vormgeving van de wateropgave t.b.v. het bestemmingsplan is uitgegaan van de volgende uitgangspunten.

  • Gedeeltelijk traditioneel dak
  • Gedeeltelijk groendak met 30 mm bergingsinhoud
  • Parkeerterrein op particulierterrein zijn volledig voorzien van halfverharding.
  • 30% groentoename in openbaar gebied.
  • Openbare verharding en groen als nieuw oppervlak beschouwen (volledig compenseren volgens de rekentool)



Op basis van het geplande gezamenlijke plangebied komt dit neer op een bergingsopgave van 319 m3 conform §4.1 uit de watertoets. Vanuit het basisontwerp kan worden uitgegaan van een maximale bergingscapaciteit van 221 m3 in de bovengrondse bergingsvoorziening en 107 m3 in de

ondergrondse bergingsvoorziening (riolering). Met het hierboven beschreven ontwerp kan na verdiscontering van de bonus en malus uit de rekentool een maximale bergingsopgave van 372,9 m3 worden gecompenseerd.

De uitwerking van verschillende varianten laten zien dat de wateropgave sterk kan fluctueren op basis van de groen-grijsverhouding. Het is daarbij belangrijk te beseffen dat wijzigingen in de gemaakte keuzes invloed kan hebben op de groen-grijsverhouding en daarmee op de wateropgave. Aangezien dakvlakken grote invloed hebben op deze verhouding is initiatiefnemer gebonden aan groendaken met een bergingscapaciteit tenminste 30 mm.

In totaal wordt er voldoende aan waterberging gerealiseerd in het plangebied. Gelijktijdig aan de aanvraag omgevingsvergunning wordt het hemelwaterstelsel met wadi gedetailleerd uitgewerkt conform de geldende normen. Bij de aanvraag omgevingsvergunning zal op basis van het uiteindelijke ontwerp aangetoond worden hoe de benodigde waterberging exact gerealiseerd zal worden. Tevens dienen de aansluitingen voor het gescheiden afvoeren van hemelwater en vuilwater worden aangegeven.

5.5.2 Waterkwaliteit     

Bij het afkoppelen, en duurzame watersystemen in het algemeen, verdient de waterkwaliteit van het afstromende regenwater bijzondere aandacht. Sommige af te koppelen of nieuw aan te sluiten verharde oppervlakken kunnen de waterkwaliteit nadelig beïnvloeden (bv. olie van parkeerterreinen, en uitloogbare bouwmaterialen zoals zink, lood en koper verwerkt in daken). In het kader van duurzaamheid worden initiatiefnemers gestimuleerd om alleen met niet uitloogbare bouwmaterialen te werken. Conform de handreiking “afkoppelen & niet aankoppelen” dienen de verharde oppervlakken gekwalificeerd te worden.

5.5.3 Advies / overleg Waterschap     

Onderhavig planvoornemen wordt in het kader van de watertoets voorgelegd aan het waterschap.

Hoofdstuk 6 Juridische vormgeving     

6.1 Algemeen     

Het bestemmingsplan "IV Oud Woensel 2012 (Gildebuurt)" is te typeren als een gedetailleerd plan. De methodiek van het bestemmingsplan is gebaseerd op de SVBP2012. Waar dat noodzakelijk is wordt afgeweken van de standaard en is specifiek ingespeeld op de situatie binnen het onderhavige plangebied.

6.2 Planmethodiek     

Er is, conform de Wro, gekozen voor een analoge en digitale verbeelding van het plan. Aan de bestemmingen zijn bouw- en gebruiksregels gekoppeld die direct inzichtelijk maken welke ontwikkelingen zijn toegestaan. Verbeelding en regels bieden een directe bouwtitel voor bebouwing en gebruik. Al dan niet in combinatie met een nadere - eisen - regeling.

6.3 Verbeelding     

Op de analoge en digitale verbeelding hebben alle gronden binnen het plangebied een bestemming gekregen. Binnen een bestemming kunnen nadere aanduidingen zijn aangegeven. Deze aanduidingen hebben slechts juridische betekenis indien en voor zover hier in de regels naar wordt verwezen. In verband met de leesbaarheid is het plan op een topografische ondergrond getekend. De bestemmingen en de aanduidingen zijn ingedeeld in hoofdgroepen volgens de SVBP2012 en zijn op de verbeelding opgenomen in het renvooi. Opgemerkt wordt dat de analoge en digitale verbeelding qua verschijning van elkaar verschillen. Dit heeft ermee te maken dat de manier van raadplegen anders is. De digitale verbeelding is juridisch bindend.

6.4 Planregels     

De planregels zijn ondergebracht in inleidende regels, bestemmingsregels, algemene regels en overgangs- en slotregels. De  Inleidende regels bestaan uit begrippen en de wijze van meten. Dit is om te voorkomen dat er discussie ontstaat over de interpretatie van de regels. In  "Artikel 1 Begrippen" wordt een omschrijving gegeven van de in de regels gehanteerde begrippen. Als in de regels begrippen voorkomen die niet in dit artikel zijn opgenomen, dan geldt hiervoor de uitleg/interpretatie conform het normale taalgebruik. In "Artikel 2 Wijze van meten" zijn de te gebruiken meetmethodes opgenomen. De regels bij de bestemmingen worden hierna afzonderlijk toegelicht.

Bestemming 'Verkeer-Verblijfsgebied' (Artikel 3)

Het gaat bij deze bestemming op de wegen die primair dienen c.q. zullen dienen voor de ontsluiting van de aangrenzende of nabijgelegen gronden, zoals pleinen, woonstraten, woonerven en paden. Ook is deze bestemming bedoeld voor de parkeerterreinen en voor de groenstrookjes die een onderdeel zijn van de straatinrichting.

Bestemming `Wonen” (Artikel 4)

Deze bestemming is gelegd op de in het plangebied gelegen gronden met woningen en de bijbehorende erven. Ook het gezamenlijk parkeerterrein is in deze bestemming ondergebracht, omdat deze parkeerplaatsen zijn beoogd voor de onderhavige woningen.

In de regels is onderscheid gemaakt tussen hoofdgebouwen en bijgebouwen, aanbouwen en uitbouwen. Het gebouw dat door zijn constructie of afmetingen als belangrijkste bouwwerk valt aan te merken, wordt beschouwd als het hoofdgebouw. Bijgebouwen, aanbouwen en uitbouwen zijn in architectonisch opzicht te onderscheiden van, en ondergeschikt aan, het hoofdgebouw.



Hoofdgebouwen moeten binnen de bouwvlakken worden gebouwd waarbij de bouwvlakken volledig mogen worden bebouwd.

Om toch te kunnen voldoen aan de gestelde norm is de nieuwbouwontwikkeling aangepast qua volume ter plaatse van de 'specifieke bouwaanduiding -2'. De hoeken die reeds zijn opgenomen aan de achterzijde bij de betreffende woningen zijn teruggebracht naar 1 bouwlaag. Hiermee wordt voldaan 'Beleidsregels voor bezonning woningen'. Voor deze woning is een voorwaardelijke verplichting opgenomen dat hier alleen drie bouwlagen gerealiseerd kunnen worden indien aangetoond is dat wordt voldaan aan de 'Beleidsregels voor bezonning woningen' (of de rechtopvolger daarvan).

In het kader van bevorderen van buurtontmoeting worden tevens maatschappelijke voorzieningen met een maximum oppervlak van 80 m2;

Aan huis-verbonden-beroepen

Het gebruik van ruimten voor aan huis verbonden beroepen is binnen de woonbestemming toegestaan (tot maximaal 50 m2). Via een afwijking is het onder bepaalde voorwaarden mogelijk om maximaal 75 m² vloeroppervlak te benutten voor aan huis gebonden beroepen.

Tevens is het onder bepaalde voorwaarden mogelijk om maximaal 30 m2 te benutten voor kleinschalige bedrijvigheid.

Dubbelbestemming Waarde - Archeologie 5'' (Artikel 5)

Deze bestemming geldt voor die delen in het plangebied, waarbij bij bepaalde ingrepen eerst nader archeologisch onderzoek vereist is. Of nader onderzoek nodig is, is afhankelijk van de maximale oppervlakte en diepte van de uit te voeren werkzaamheden. Door middel van een dubbelbestemming wordt gezorgd dat de aanwezige waarden optimaal beschermd worden.



Dubbelbestemming ' Waarde - Cultuurhistorie - 2' (Artikel 6)

De gebieden en landschapselementen in het plangebied welke cultuurhistorisch waardevol zijn, hebben de dubbelbestemming Waarde - Cultuurhistorie-2 gekregen. De begrenzing van de gebieden en de landschapselementen zijn gebaseerd op het rapport van RAAP 3398 "Het landschap onder de stad' d.d. 13 november 2018 kaartbladen 1, 2 en 3. In de regeling is opgenomen dat advies wordt gegeven door de gemeentelijk cultuurhistorisch adviseur. Dit advies wordt uitgebracht op basis van genoemd onderzoek.

Algemene regels

Onder de Algemene regels zijn de Anti-dubbeltelregel, Algemene afwijkingsregels en de Overige regels opgenomen. Deze regels gelden voor het hele plan.

De Algemene afwijkingsregels bevatten bepalingen op basis waarvan in bepaalde gevallen binnenplans kan worden afgeweken van de bepalingen uit de bestemmingsregels.

In de overige regels zijn twee voorwaardelijke verplichtingen opgenomen, te weten voor parkeren en voor waterberging.

Voorwaardelijke verplichting parkeren

Hierin is geregeld dat moet worden voldaan aan de beleidsregels Actualisatie nota parkeernormen bij bouwen. Ook is er een mogelijkheid opgenomen om van de regels af te wijken. De verwijzing naar de beleidsregels is dynamisch zodat altijd de meest actuele nota parkeernormen geldend is.

Voorwaardelijke verplichting waterberging

In de overige regels is een voorwaardelijke verplichting opgenomen voor de aanleg van waterberging bij de bouw van bouwwerken. Op grond van deze verplichting mag er alleen gebouwd worden als er voldoende waterberging is aangelegd, eventueel in combinatie met andere maatregelen die bijdragen aan het klimaatbestendig maken van de stad. Deze verplichting is ontleend aan paragraaf 5.5 en de beleidsregel “Klimaat robuust (her)inrichten en ruimtelijk ontwikkelen” in bijlage 5 van het Gemeentelijk Rioleringsplan Eindhoven 2019-2022 (verder: GRP). Bij bouwwerken met een oppervlakte van 150 m² of meer moet in principe een waterberging aangelegd worden tot 75 mm per m² oppervlakte van het bouwwerk. Voor bouwwerken met een oppervlakte tussen 50 m² en 150 m² geldt een lagere bergingseis: daar moet in principe worden voorzien in een waterberging tot 25 mm per vierkante meter bouwoppervlakte. In groenarme gebieden geldt een hogere eis, omdat daar een grotere opgave ligt.

Een deel van de vereiste waterberging kan worden gecompenseerd met andere maatregelen die in lijn zijn met het beleid voor klimaatadaptatie, dat is beschreven in de beleidsregel Klimaat robuust (her)inrichten en ruimtelijk ontwikkelen. Hierbij kan worden gedacht aan bijvoorbeeld het aanplanten van nieuwe bomen (die zorgen voor vasthouden van regenwater en beschaduwing) of het aanleggen van gevelgroen. De exacte omvang van de benodigde waterberging en de omvang van andere maatregelen is sterk afhankelijk van de kenmerken van het bouwplan en de locatie. De wijze waarop de benodigde maatregelen moeten worden bepaald, is uitgewerkt in de genoemde beleidsregel.

Kamerbewoning en Woningsplitsing

Een woning of een kamergewijs bewoonde woning of woonwagen mag niet worden verbouwd tot meer woningen / woonwagens. Hiermee wordt geregeld dat het in strijd is met het bestemmingsplan als in een woning of woonwagen één of meer woonvoorzieningen (zoals wc, keuken en sanitair) en/of (een) scheidingswand(en) worden geplaatst, waardoor meer woningen of woonwagens ontstaan. Ditzelfde geldt als een kamergewijs bewoonde woning of woonwagen wordt verbouwd tot meer zelfstandige woningen/appartementen/woonwagens.

Een onvrije woning of onvrije etage is een woning waarvan de vertrekken uitkomen op een gemeenschappelijke gang of hal, maar met de beschikking over een eigen keuken, douche en toilet. De vertrekken zijn afsluitbaar. Te denken valt aan woonsituaties waarin voor ieder huishouden per saldo voldoende eigen wezenlijke voorzieningen aanwezig zijn. Een onvrije woning/etage wordt dus ook tot een zelfstandige woonruimte gerekend.

Verder is een regeling opgenomen op grond waarvan inwoning onder bepaalde voorwaarden rechtstreeks wordt toegestaan.

Tot slot is een binnenplanse afwijkingsmogelijkheid opgenomen op basis waarvan het college omgevingsvergunning kan verlenen indien de verkamering of splitsing niet leidt tot een onaanvaardbare inbreuk op het woon- en leefklimaat ter plaatse van en in de omgeving van het betreffende gebouw.

Overgangs- en slotregels

In de Overgangs- en slotregels zijn het Overgangsrecht en de Slotregel opgenomen.

Hoofdstuk 7 Handhaving     

Handhavingsnota Leefomgeving 2018-2021

In Eindhoven streven we naar een aantrekkelijke stad waar inwoners en bezoekers zich welkom, thuis en veilig voelen. Voor het behoud van een prettige leefomgeving zijn regels nodig. Het voorkomen van overtredingen en de bereidheid om regels na te leven heeft een hoge prioriteit. Hoe dit wordt vormgegeven staat in de 'nota Handhaving Leefomgeving 2018-2021'. De nota is op 27 februari 2018 door het college vastgesteld. Het is een integraal beleidsplan waarin op hoofdlijnen de keuzes voor het handhaven van de fysieke leefomgeving staan beschreven. Op basis van de nota wordt jaarlijks een uitvoeringsplan opgesteld waarin de aanpak wordt geconcretiseerd.

Uitgangspunten

Bij de vertaling van dit beleidskader naar een concreet, jaarlijks uitvoeringsplan worden een aantal uitgangspunten in acht genomen. De belangrijkste uitgangspunten zijn:

  • Informatie gestuurd

    De gemeente Eindhoven ziet informatie gestuurde handhaving als een belangrijke pijler. Er zijn ontwikkelingen op het gebied van ICT en data analyse. Door gemeentelijke en andere informatiebronnen te ontsluiten, te analyseren en te combineren kunnen we een problematiek eerder (of preventief) en gerichter aanpakken.

  • Gebiedsgericht

    Om optimaal in te kunnen spelen op vraagstukken van inwoners zet de gemeente Eindhoven binnen het ruimtelijk domein al geruime tijd in op gebiedsgericht toezicht. Dit doen we door - vanuit een actieve samenwerking met wijkteams - te kijken naar naleefgedrag, oorzaken en oplossingen gerelateerd aan geografische gebieden. Er zijn verschillende vragen, doelgroepen en belangen. Kennis wordt gedeeld en ervaringen van inwoners en bedrijven worden verzameld. Deze input is van invloed op de prioriteiten in het jaarlijkse uitvoeringsplan, waar mogelijk toegespitst op een specifieke wijk. Per wijk kunnen er dus op basis van gebiedsanalyses en bijvoorbeeld buurtcontracten verschillende bouwstenen zijn voor het uitvoeringsplan.

  • Risico- en oplossingsgerichte benadering

    De gemeente Eindhoven benadert toezicht en handhaving risico- en oplossingsgericht. De prioriteiten worden in beginsel gebaseerd op een inschatting van de veiligheids- en gezondheidsrisico's voor inwoners. Ook aspecten als leefbaarheid, duurzaamheid en omgevingskwaliteit wegen in belangrijke mate mee. Daarnaast worden prioriteiten mede gebaseerd op wat inwoners en bedrijven belangrijk vinden. Eindhoven hecht eraan om vraagstukken waar mogelijk gezamenlijk op te lossen.

    Er zijn onderwerpen die in algemene zin aandacht vragen. Brandveilig gebruik van woongebouwen verdient (nog) meer aandacht, in de context van kwetsbare groepen die langer zelfstandig blijven wonen. Ook aanpak van jeugdoverlast, duurzaamheid en de bestaande bouw zijn voorbeelden. Er wordt gezocht naar de beste oplossing die nodig is voor het versterken van de veiligheid in de leefomgeving van onze inwoners. Hiermee ontstaat een risicoanalyse op basis waarvan vervolgens de prioriteiten binnen het toezicht worden gesteld.

  • Consequent en doelmatig

    Uitvoeringsplannen en jaarverslagen bevatten een overzicht van de inzet en capaciteit voor handhaving. In het verlengde van informatie gestuurde en oplossingsgerichte handhaving vergt doelmatige handhaving een analyse van resultaten. Meetbare doelen om te beoordelen of de beschikbare capaciteit zo doelmatig mogelijk wordt ingezet. We beogen in de komende jaren een ontwikkeling door te maken in de vierslag capaciteit – prioriteit – risicoanalyse - nalevingsniveau. Dit moet onder andere leiden tot meer inzicht in de relatie tussen handhavingsinspanningen en het nalevingsniveau (effect).

Prioritering

De gemeente Eindhoven maakt keuzes om ervoor te zorgen dat de beschikbare capaciteit zo adequaat mogelijk wordt ingezet. Om goede prioriteiten te stellen is inzicht noodzakelijk in mogelijke problemen, de risico's en negatieve effecten. Hierdoor kan beter ingespeeld worden op de grootste ergernissen en notoire overtreders en draagt handhaving bij aan een verhoogd gevoel van veiligheid. Met inachtneming van de uitgangspunten zijn in de nota prioriteiten gesteld. Aan de hand van deze prioriteiten, het budget uit de programmabegroting, incidentele bestuurlijke prioriteiten en het naleefgedrag van burgers en bedrijven, wordt jaarlijks het uitvoeringsplan voor toezicht en handhavingsprogramma opgesteld.

Uitvoeringsplan

In het uitvoeringsplan wordt op hoofdlijnen opgenomen waar de capaciteit dat jaar wordt ingezet. Daarbij is een onderverdeling gemaakt in:

  • Object en informatiegericht

    - Bouwen en Wonen

    - Openbare leefomgeving

    - Bedrijven

  • Gebiedsgericht

    - Pilot Veiligheid en leefbaarheid

    - Actiegebieden

  • Themagericht

    Bij ieder onderdeel worden jaarlijks een aantal belangrijke ontwikkelingen op het gebied van toezicht en handhaving opgenomen. Dat kan bijvoorbeeld gaan om woonoverlast bij de Activiteiten Bouwen & Wonen. Of duurzaamheid en energiebesparing bij de Activiteiten Bedrijven.

Bovengenoemde onderverdeling komt in elk uitvoeringsplan terug. Per jaar wordt aangegeven welke prioriteit een onderdeel heeft en hoeveel capaciteit er wordt ingezet.

Duidelijke regels

Om overtredingen te voorkomen en goed te kunnen handhaven is het belangrijk dat regels duidelijk zijn. Het moet duidelijk zijn wat wel en niet mag. Regels dienen niet voor verschillende uitleg vatbaar te zijn. Bij het opstellen van bestemmingsplannen is daarom gekozen voor een zo helder mogelijke juridische methodiek. De regels zijn zo geschreven, dat deze in de praktijk goed toetsbaar zijn. De juridische toelichting op het bestemmingsplan en de begrippenlijst geven nadere uitleg over de regels en over de begrippen die gebruikt worden.

Hoofdstuk 8 Financiële aspecten     

Bij de vaststelling van een bestemmingsplan, waarin ontwikkelingen mogelijk worden gemaakt, dient de gemeenteraad eveneens een exploitatieplan vast te stellen. Dit heeft te maken met de wettelijke verplichting om de kosten; die de gemeente moet maken om deze ontwikkeling mogelijk te maken, te verhalen op de eigenaar/ontwikkelaar.

Van deze verplichting tot het vaststellen van een exploitatieplan kan worden afgezien indien het kostenverhaal op een andere manier is geregeld. Dit kan bijvoorbeeld door middel van gemeentelijke gronduitgifte of door het afsluiten van een overeenkomst.

Er is in casu een anterieure overeenkomst afgesloten zodat er geen verplichting bestaat tot het vaststellen van een exploitatieplan.

Hoofdstuk 9 Procedure en maatschappelijke uitvoerbaarheid     

9.1 Bekendmaking ex artikel 1.3.1 Bro     

De gemeente heeft de voorbereiding van dit bestemmingsplan conform artikel 1.3.1 van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) bekend gemaakt.

9.2 Overleg ex artikel 3.1.1 Bro     

Op grond van artikel 3.1.1 van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) moeten burgemeester en wethouders bij de voorbereiding van een bestemmingsplan overleg plegen met de besturen van betrokken gemeenten en waterschappen en met de rijks- en provinciale diensten die betrokken zijn bij de zorg voor de ruimtelijke ordening of belast zijn met de behartiging van belangen welke in het plan in het geding zijn.

Ook is het voorontwerpbestemmingsplan verstuurd naar Trefpunt Groen Eindhoven (TGE), de Henri van Abbe Stichting en de Stichting Bescherming Wederopbouwerfgoed Eindhoven.

Op 13 april 2022 heeft de Henri van Abbestichting een overleg bijgewoond over dit plan met een toelichting van Woningstichting 'thuis en FAAM Architecten waarin hun waardering voor dit plan werd uitgesproken:

Hoewel de schaal van de bebouwing door verdichting minder kleinschalig is, bevat het nieuwe plan verschillende elementen die geïnspireerd zijn op het oorspronkelijke ontwerp. Ook het stratenplan blijft in stand. Zo zal de buurt opnieuw een eigen karakteristiek en daarmee een eigen identiteit krijgen. Naar onze mening is hiermee voldoende recht gedaan aan de cultuurhistorische waarde. Als herinnering aan de ontstaansgeschiedenis verdient het aanbeveling om de plaquette uit 1922 te behouden en een plaats te geven in de nieuwe bebouwing. Deze plaquette bevindt zich in de kopgevel aan de noordzijde van de Bakkerstraat bij de kruising met de Wassenaarstraat. De tekst daarvan luidt: “Protestantsche Woningbouwvereeniging Helpt U Zelf door Samenwerking Aug. 1922”

Stichting Bescherming Wederopbouwerfgoed Eindhoven is van mening dat het voorliggend plan een goed voorbeeld is van verdichten en heeft veel waardering voor de grote diversiteit aan woningtypen en het voorgenomen toewijzingsbeleid.

De benoemde opmerkingen, wensen en aandachtspunten worden bij de nadere uitwerking van het plan door initiatiefnemer, in overleg met de architect, meegenomen. Trefpunt Groen had geen opmerkingen ten aanzien van het plan.

9.3 Inspraak     

Per 1 oktober 2008 is de "Verordening Samenspraak en Inspraak gemeente Eindhoven 2008" in werking getreden. Het doel hiervan is het betrekken van burgers bij de besluitvorming.

Buurt

In 2021 hebben Wooninc en 'thuis en Van Berlo het participatietraject voor de buurt gedaan zodat de bewoners een goede keuze konden maken voor of renovatie of sloop / nieuwbouw.

Om de keuze voor bewoners zo goed mogelijk onder de aandacht te brengen zijn er verschillende middelen ingezet. Zo zijn er meerdere nieuwsbrieven de wijk ingegaan, is er veel persoonlijk contact geweest met bewoners door vooral van Berlo, er zijn vlogs gemaakt en hebben 'thuis en Wooninc. het verhaal over sloop nieuwbouw en renovatie op film verteld en uitgelegd.

Tijdens het participatietraject was een klankbord opgericht om het participatietraject en de communicatie daarover te toetsen. Met deze klankbordgroep zijn er verschillende bijeenkomsten georganiseerd om op onafhankelijke manier het verschil tussen renovatie en sloop nieuwbouw goed aan de bewoners inzichtelijk te maken.

De huurdersorganisatie van Wooninc. is vanaf het begin betrokken geweest. Met de huurdersorganisatie hebben we verschillende bijeenkomsten georganiseerd om inzichtelijk te maken wat het verschil is tussen renovatie en sloop nieuwbouw. De huurdersorganisatie heeft zichtzelf ontbonden omdat ze de oude bewoners met terugkeerrecht zelf willen laten beslissen om deel te nemen aan de klankbordgroepen die georganiseerd gaan worden.

Om tot een goed sociaal plan te komen is er een klankbordgroep gevormd met de bewoners van de Gildebuurt. Er hebben 9 bewoners zitting genomen in de klankbordgroep. Dat is een goede afspiegeling van de wijk. In januari 2022 is gestart met bijeenkomsten te organiseren om samen met de bewoners het sociaal plan te maken. De kritische inbreng en de goede overleggen hebben er voor gezorgd dat er in juli 2022 een gezamenlijk gedragen sociaal plan is vastgesteld voor de Gildebuurt.

'thuis heeft wekelijks spreekuur in Bakkerstraat 4 (buurtontmoetingsruimte in de Gildebuur). Doel van het spreekuur is om voor bewoners laagdrempelig bereikbaar te zijn, vragen snel te kunnen beantwoorden en zichtbaar In de wijk aanwezig te zijn. Verder kunnen alle actoren terecht met vragen, opmerkingen of klachten over de leefbaarheid in de wijk.

Dit alles is in een participatieverslag gerapporteerd. Het participatieverslag is als bijlage bij deze toelichting gevoegd.

9.4 Zienswijzen     

Het ontwerpbestemmingsplan zal voor de duur van zes weken op de gebruikelijke wijze ter inzage gelegd worden. Gedurende deze termijn is iedereen in de gelegenheid om schriftelijk of mondeling een zienswijze ten aanzien van het ontwerpbestemmingsplan kenbaar te maken.



Kennisgeving van de terinzagelegging en de mogelijkheid om een zienswijze in te dienen zal in het weekblad Groot Eindhoven gepubliceerd worden. Ook zal kennis worden gegeven van de mogelijkheid om de digitale versie van het ontwerp bestemmingsplan via de gemeentelijke website www.eindhoven.nl/bestemmingsplannen en de landelijke website www.ruimtelijkeplannen.nl te raadplegen.



Regels     

Hoofdstuk 1 Inleidende regels     

Artikel 1 Begrippen     

1.1 Plan     

het bestemmingsplan IV Oud Woensel 2012 (Gildebuurt) met identificatienummer NL.IMRO.0772.80434-0201 van de gemeente Eindhoven.

1.2 Bestemmingsplan     

de geometrisch bepaalde planobjecten met de bijbehorende regels en de daarbij behorende bijlagen.

1.3 Aan-huis-verbonden-beroep     

een vrij beroep, dat in of bij een woongebouw wordt uitgeoefend, waarbij het woongebouw in overwegende mate de woonfunctie behoudt en dat een ruimtelijke uitwerking of uitstraling heeft die met de woonfunctie in overeenstemming is. Bijvoorbeeld gastouderopvang; detailhandel via internet zonder opslag en/of verkoop aan huis; of het enkel uitoefenen van een administratie ten behoeve van een bedrijf.

Onder vrije beroepen worden verstaan: (para)medische, juridische, therapeutische, ontwerp-technische, administratieve, sociaal-maatschappelijke, kunstzinnige en daarmee gelijk te stellen beroepen.

1.4 Aanbouw     

een gebouw dat als afzonderlijke ruimte is gebouwd aan een hoofdgebouw waarmee het in directe verbinding staat, welk gebouw onderscheiden kan worden van het hoofdgebouw en dat in architectonisch opzicht ondergeschikt is aan het hoofdgebouw.

1.5 Aanduiding     

een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden.

1.6 Aanduidingsgrens     

de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft.

1.7 Aardkundige waarden     

landschapswaarden die samenhangen met (abiotische) milieukenmerken, zoals geologie, geomorfologie, reliëf, grondwaterhuishouding, (kwelgebieden), bodemopbouw/bodemsamenstelling, afzonderlijk of in onderlinge samenhang.

1.8 Actualisatie nota parkeernormen 2019     

parkeernormen gepubliceerd op 3 oktober 2019 en in werking getreden op 4 oktober 2019.

1.9 Archeologisch onderzoek     

onderzoek verricht door of namens een dienst of instelling dat voldoent aan de meest actuele versie van de Kwaliteitsnorm Nederlandse Archeologie (KNA).

1.10 Archeologische verwachting     

de aan een gebied toegekende verwachting in verband met d ekans op het voorkomen van archeoloigsche relicten (resten uit het verleden).

1.11 Archeologische waarde     

de aan een gebied toegekende waarde in verband met de in dat gebied voorkomende archeologische relicten (resten uit het verleden).

1.12 Bebouwing     

één of meer gebouwen en/of bouwwerken geen gebouwen zijnde.

1.13 Bedrijfsvloeroppervlak     

de totale oppervlakte van de voor bedrijfsuitoefening benodigde bedrijfsruimte, inclusief de verkoopvloeroppervlakte, opslag- en administratieruimten en dergelijke.

1.14 Beeldbepalende boom     

Bomen met een hoge esthetische en belevingswaarde voor de directe omgeving of voor de wijk. De bomen zijn door hun leeftijd, omvang of verschijningsvorm onvervangbaar voor het karakter van de omgeving en vormen bovendien een buitengewoon structurerend element voor de openbare ruimte. Het criterium beeldbepalend zegt tevens iets over de zichtbaarheid.

Een beeldbepalende boom dient voor >50% van de omvang zichtbaar te zijn vanaf openbaar terrein.

1.15 Behoud ex situ     

behoud van archeologische informatie door middel van een opgraving.

1.16 Behoud in situ     

behoud van archeologische resten op dezelfde plaats door planaanpassing (behoudsmaatregelen).

1.17 Belemmeringenstrook     

een strook grond ten behoeve van het onderhoud van een buisleiding waarbinnen geen bebouwing mag worden opgericht en/of werken en werkzaamheden (niet zijnde bouwen) mogen worden uitgevoerd die van invloed kunnen zijn op de ongestoorde ligging van de buisleiding.

1.18 Bestaande situatie     

bij bouwwerken: legale bouwwerken die aanwezig of in uitvoering zijn op het tijdstip van ter visie legging van het ontwerp van het bestemmingsplan, dan wel bouwwerken zoals die mogen worden gebouwd krachtens een vergunning;

bij gebruik: legaal gebruik van grond en opstallen zoals aanwezig tijdens de inwerkingtreding van het bestemmingsplan.

1.19 Bestemmingsgrens     

de grens van een bestemmingsvlak.

1.20 Bestemmingsvlak     

een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming.

1.21 Bijgebouw     

een op zichzelf staand al dan niet vrijstaand gebouw, dat door de vorm onderscheiden kan worden van het hoofdgebouw en dat in architectonisch opzicht ondergeschikt is aan het hoofdgebouw.

1.22 Bouwen     

het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk.

1.23 Bouwgrens     

de grens van een bouwvlak.

1.24 Bouwlaag     

een doorlopend gedeelte van een gebouw dat door op gelijke of bij benadering gelijke hoogte liggende vloeren (of horizontale balklagen) is begrensd en waarvan de lagen een nagenoeg gelijke omvang hebben, zulks met inbegrip van de begane grond en met uitsluiting van onderbouw, dakopbouw en/of zolder.

1.25 Bouwperceel     

een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten.

1.26 Bouwperceelgrens     

een grens van een bouwperceel.

1.27 Bouwvlak     

een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken geen gebouwen zijnde zijn toegelaten.

1.28 Bouwwerk     

elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die hetzij direct hetzij indirect met de grond is verbonden, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond.

1.29 Cultuurhistorische waarde     

de aan een bouwwerk of gebied toegekende waarde, gekenmerkt door het beeld dat is ontstaan door het gebruik dat de mens in de loop van de geschiedenis heeft gemaakt van dat bouwwerk of gebied.

1.30 Dak     

iedere bovenbeëindiging van een gebouw.

1.31 Detailhandel     

het bedrijfsmatig te koop aanbieden (waaronder begrepen de uitstalling ten verkoop), verkopen en leveren van goederen aan personen die goederen kopen voor gebruik, verbruik of aanwending anders dan in de uitoefening van een beroeps- of bedrijfsactiviteit. Onder detailhandel wordt ook begrepen grootschalige detailhandel, volumineuze detailhandel, tuincentrum, internetwinkel/webwinkel, afhaalpunten en supermarkt.

1.32 Erf     

al dan niet bebouwd perceel, of een gedeelte daarvan, dat direct is gelegen bij een hoofdgebouw en dat in feitelijk opzicht is ingericht ten dienste van het gebruik van dat gebouw.

1.33 Dienstverlening     

het bedrijfsmatig verlenen van diensten, waarbij het publiek rechtstreeks (al dan niet via een balie) te woord wordt gestaan en geholpen.

1.34 Eengezinswoningen     

als type eengezinswoning wordt beschouwd: elke woning welke tevens een geheel pand vormt. Hieronder vallen vrijstaande woningen, aaneengebouwde woningen, zoals twee onder één kap gebouwde hele huizen, boerderijen met woningen en voorts alle rijenhuizen.

1.35 Erotisch getinte vermaaksfunctie     

een vermaaksfunctie, welke is gericht op het doen plaatsvinden van voorstellingen en/of vertoningen van porno-erotische aard, waaronder begrepen een seksbioscoop, een seksclub en een seksautomatenhal.

1.36 Evenementen     

een evenement zoals bedoeld in de Algemene Plaatselijke Verordening (APV).

1.37 Extensief recreatief medegebruik     

die vormen van recreatie welke in hoofdzaak zijn gericht op natuur- en landschapsbeleving, zoals wandelen en fietsen.

1.38 Gebouw     

elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt.

1.39 Gebruiken     

het gebruiken, in gebruik geven of laten gebruiken.

1.40 Gebruiksfunctie     

een gebruiksfunctie passend binnen een bestemming waarbij sprake is van een auto- en fietsparkeerbehoefte conform de Actualisatie Nota Parkeernormen (2019).

1.41 Geluidgevoelige functies     

bewoning of andere geluidgevoelige functies zoals bedoeld in de Wet geluidhinder c.q. het Besluit geluidhinder.

1.42 Gemeentelijk adviseur archeologie     

een door het college van burgemeester en wethouders aangewezen aantoonbaar ervaringsdeskundige op het gebied van de archeologische monumentenzorg.

1.43 Geluidgevoelige gebouwen     

gebouwen welke dienen ter bewoning of ten behoeve van een andere geluidgevoelige functie als bedoeld in de Wet geluidhinder c.q. het Besluit geluidhinder.

1.44 Hogere grenswaarde     

een maximale waarde voor de geluidbelasting, die hoger is dan de voorkeursgrenswaarde en die in een concreet geval kan worden vastgesteld op grond van de Wet geluidhinder c.q. het Besluit geluidhinder.

1.45 Hoofdgebouw     

een gebouw dat, op een bouwperceel door zijn constructie of afmetingen dan wel gelet op de bestemming, als het belangrijkste bouwwerk op een bouwperceel kan worden aangemerkt.

1.46 Huishouden     

een meerderjarige alleenstaande, dan wel twee of meer personen waarvan er ten minste één meerderjarig is, die een duurzame gemeenschappelijke huishouding voeren.

1.47 Inwoning     

  1. woonvorm, waarbij de volledig eigenaar/volledig eigenaren van de woning die gedurende de inwoning door hem/hen en eventueel zijn/hun gezin ten minste één jaar in ongewijzigde samenstelling (behoudens naar algemene maatstaven passende wijzigingen) wordt bewoond, in die woning één (of meerdere) kamer(s) in gebruik geeft/geven aan maximaal één persoon en maximaal twee minderjarige kinderen van die persoon;
  2. woonvorm, waarbij de hoofdhuurder van de woning van een woningcorporatie die gedurende de inwoning door hem en eventueel zijn gezin ten minste één jaar in ongewijzigde samenstelling (behoudens naar algemene maatstaven passende wijzigingen) wordt bewoond, in die woning één (of meer) kamer(s) in gebruik geeft aan maximaal één persoon en maximaal twee minderjarige kinderen van die persoon.

1.48 Kamerbewoning     

woonvorm - niet zijnde inwoning in de zin van artikel 1.47 - waarbij sprake is van woonruimte die bestaat uit één of meer verblijfsruimten, die geen eigen afzonderlijke toegang heeft en waarbij de bewoner afhankelijk is van één of meer gedeelde wezenlijke voorzieningen (keuken, douche/bad en/of toilet) buiten die onzelfstandige woonruimte, met dien verstande dat hieronder niet wordt verstaan maatschappelijke voorzieningen in de vorm van beschermd en/of verzorgd wonen. De huisvesting van maximaal twee personen die geen gezamenlijk huishouden voeren wordt niet als kamerbewoning aangemerkt.

1.49 Kleinschalige bedrijfsmatige activiteiten     

het bedrijfsmatig verlenen van diensten c.q. het uitoefenen van ambachtelijke bedrijvigheid, geheel of overwegend door middel van handwerk dat door zijn beperkte omvang in een woning en daarbij behorende bijgebouwen, met behoud van de woonfunctie, kan worden uitgeoefend (niet zijnde prostitutie).

1.50 Kunstobject     

een bouwwerk, geen gebouw zijnde, of onderdelen van bouwwerken die worden aangemerkt als uitingen van één der beeldende kunsten.

1.51 Kunstwerk     

bouwwerk, geen gebouw zijnde ten behoeve van civieltechnische en/of infrastructurele doeleinden, zoals een brug, een dam, een duiker, een tunnel, een via- of aquaduct, een sluis, dan wel een daarmee gelijk te stellen voorziening.

1.52 Kwaliteitseisen inpandige fietsenstallingen     

bij collegebesluit van 20 april 2021 vastgestelde nadere regels ter uitwerking van de Actualisatie Nota Parkeernormen (2019).

1.53 Lijst van bedrijfsactiviteiten     

de bedrijvenlijst ontleend aan de brochure Bedrijven en Milieuzonering van de VNG zoals deze gold ten tijde van de tervisielegging van het ontwerp bestemmingsplan en opgenomen in Bijlage 2 behorende bij deze regels.

1.54 Mantelzorg     

het op vrijwillige basis en buiten organisatorisch verband bieden van zorg aan eenieder die hulpbehoevend is op het fysieke, psychische en/of sociale vlak.

1.55 Natuurwaarde     

de aan een gebied toegekende waarde, gekenmerkt door geologisch, geomorfologische, bodemkundige en biologische elementen, zowel afzonderlijk als in onderlinge samenhang.

1.56 Nutsvoorzieningen     

voorzieningen ten behoeve van algemeen nut in ruime zin zoals: voorzieningen / installaties ten behoeve van gas, water en elektriciteit, signaalverdeling, telecommunicatieverkeer, waterzuivering, waterbeheersing, waterhuishouding, vuil- en afvalverwerking, compostering, wijkverwarming, milieuvoorzieningen e.d.

1.57 Onzelfstandige woonruimte     

woonruimte (kamer) in een (deel van een) gebouw, die door de aard van de inrichting en het gebruik het privédomein van de bewoner is, die (mede) is aangewezen op het gebruik van gezamenlijke wezenlijke voorzieningen elders in dat (deel van het) gebouw.

1.58 Parkeerbalans     

met een parkeerbalans wordt de (on)balans berekend tussen parkeervraag en parkeeraanbod binnen een bepaald gebied. Vaak valt de parkeervraag van functies niet samen in de tijd. Gecombineerd gebruik van parkeerplaatsen is dan mogelijk (dubbelgebruik).

1.59 Peil     

0.30 m boven de kruin van de weg.

1.60 Prostitutiebedrijf     

een voor het publiek toegankelijke besloten ruimte waarin tegen vergoeding seksuele handelingen worden verricht.

1.61 Rijstrook     

gemarkeerd gedeelte van de rijweg dat voldoende plaats biedt aan een enkele rij motorvoertuigen op meer dan twee wielen met uitzondering van in- en uitvoegstroken, voorsorteerstroken en fietspaden.

1.62 Seksinrichting     

een voor het publiek toegankelijke besloten ruimte waarin bedrijfsmatig, of in de omvang alsof zij bedrijfsmatig was, seksuele handelingen worden verricht, of vertoningen van erotische/pornografische aard plaatsvinden.

Onder seksinrichting wordt in ieder geval verstaan: een prostitutiebedrijf, alsmede een erotische massagesalon, een seksbioscoop, seksautomatenhal, sekstheater of een parenclub, al dan niet in combinatie met elkaar.

1.63 Uitbouw     

een gebouw dat als vergroting van een bestaande ruimte is gebouwd aan een hoofdgebouw, welk gebouw door de vorm onderscheiden kan worden van het hoofdgebouw en dat in architectonisch opzicht ondergeschikt is aan het hoofdgebouw.

1.64 Verdieping     

de bouwlaag respectievelijk bouwlagen die boven de begane grondbouwlaag gelegen is/zijn.

1.65 Voorgevel     

de naar de weg of aan het openbaar gebied gekeerde gevel van een gebouw of, indien het een gebouw betreft van meer dan één naar de weg of het openbaar gebied gekeerde gevel, de gevel die door zijn aard, functie, constructie dan wel gelet op uitstraling ervan als belangrijkste gevel kan worden aangemerkt.

1.66 Voorgevelrooilijn     

De denkbeeldige lijn die strak langs de voorgevel wordt getrokken tot aan de zijdelingse perceelsgrenzen.

1.67 Voorkeursgrenswaarde     

de toelaatbare waarde voor de geluidbelasting, zoals deze rechtstreeks kan worden afgeleid uit de Wet geluidhinder c.q. het Besluit geluidhinder.

1.68 Water     

al het oppervlaktewater zoals sloten, greppels, (infiltratie)vijvers, kanalen, beken en andere waterlopen, ook als deze incidenteel of structureel droogvallen.

1.69 Waterberging     

voorziening voor het tijdelijk vasthouden van regenwater dat afstroomt vanaf de oppervlakte van een bouwwerk.

1.70 Waterhuishoudkundige voorzieningen     

voorzieningen die nodig zijn ten behoeve van een goede wateraanvoer, waterafvoer, waterberging, hemelwaterinfiltratie en waterkwaliteit (zoals duikers, stuwen, infiltratievoorzieningen, gemalen, inlaten, sloten, greppels en vijvers, ook als deze incidenteel of structureel droogvallen etc.).

1.71 Wet geluidhinder     

Wet van 16 februari 1979 (Stb. 99) houdende regels inzake het voorkomen of beperken van geluidhinder, zoals deze luidde op het moment van terinzagelegging van het ontwerp van dit bestemmingsplan.

1.72 Wet ruimtelijke ordening     

Wet van 20 oktober 2006 (Stb. 2006, nr. 566) houdende nieuwe regels omtrent de ruimtelijke ordening, zoals deze luidde op het moment van terinzagelegging van het ontwerp van dit bestemmingsplan.

1.73 Wijzigen van de gebruiksfunctie van gronden en/of gebouwen     

het feitelijk wijzigen van de gebruiksfunctie van gronden en/of gebouwen, waarbij geen sprake is van omgevingsvergunningplichtige bouwactiviteiten als bedoeld in artikel 2.1 lid 1 onder a van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht.

1.74 Woning     

een complex van ruimten, uitsluitend bedoeld voor de huisvesting van één afzonderlijk huishouden, dan wel voor de huisvesting van maximaal twee personen die geen gezamenlijk huishouden voeren. Een woonwagen wordt niet tot een woning gerekend.

1.75 Woongebouw     

een gebouw, dat één woning omvat, dan wel twee of meer naast elkaar en/of geheel of gedeeltelijk boven elkaar gelegen woningen omvat en dat qua uiterlijke verschijningsvorm als een eenheid beschouwd kan worden.

Artikel 2 Wijze van meten     

Bij toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:

2.1 Bebouwingspercentage     

een aangegeven percentage, dat de grootte van het deel van het bouwvlak aangeeft dat maximaal mag worden bebouwd.

2.2 Dakhelling     

langs het dakvlak ten opzichte van het horizontale vlak.

2.3 Goothoogte van een bouwwerk     

vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot, c.q. de druiplijn, het boeiboord, of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel.

2.4 Inhoud van een bouwwerk     

tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen.

2.5 Bouwhoogte van een bouwwerk     

vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een bouwwerk, geen gebouw zijnde, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes, liftopbouwen, installatieruimten en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen.

2.6 Oppervlakte van een bouwwerk     

tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk.

2.7 Ondergeschikte bouwdelen     

bij de toepassing van het bepaalde ten aanzien van het bouwen wordt de overschrijding van de bouwgrens door ondergeschikte bouwdelen, zoals plinten, pilasters, kozijnen, gevelversieringen, gevel- en kroonlijsten, gevelisolatie, ventilatiekanalen, reclameaanduidingen, luifels, erkers, balkons en overstekende daken e.d. buiten beschouwing gelaten, mits de overschrijding van de bouwgrens niet meer dan 1,5 meter bedraagt.

Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels     

Artikel 3 Verkeer - Verblijfsgebied     

3.1 Bestemmingsomschrijving     

De voor `Verkeer - Verblijfsgebied´ aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. woonstraten;
  2. pleinen;
  3. voet- en fietspaden;
  4. parkeervoorzieningen;
  5. groenvoorzieningen;
  6. nutsvoorzieningen;
  7. speelvoorzieningen;
  8. geluidwerende voorzieningen;
  9. voorzieningen voor het opwekken van duurzame energie;
  10. water en waterhuishoudkundige voorzieningen;

met daarbij behorende:

  1. bouwwerken, geen gebouwen zijnde.

3.2 Bouwregels     

3.2.1 Voorzieningen voor het opwekken van duurzame energie     

Op of in deze gronden mogen uitsluitend gebouwen worden gebouwd voor voorzieningen voor het opwekken van duurzame energie. Daarbij gelden de volgende regels:

  1. de maximum bouwhoogte is 3 meter;
  2. de maximum oppervlakte is 15 m2.

3.2.2 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde     

Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, anders dan rechtstreeks voor de geleiding, beveiliging en regeling van het verkeer, gelden de volgende regels:

a. de maximum bouwhoogte van lichtmasten is 12 m;

b. de maximum bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, is 4 m.

3.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde of van werkzaamheden     

3.3.1 Vergunningvereiste     

Het is verboden om zonder of in afwijking van een schriftelijke vergunning van burgemeester en wethouders (omgevingsvergunning voor de activiteit uitvoeren van werken, geen bouwwerken zijnde, of van werkzaamheden) op of in de gronden met de aanduiding 'waardevolle boom' de volgende werken of werkzaamheden uit te voeren:

  1. kappen van bomen;
  2. graven en graafwerkzaamheden;
  3. verhardingen aan te brengen.

3.3.2 Uitzonderingen     

Het verbod als bedoeld in lid 3.3.1 is niet van toepassing op werken en werkzaamheden welke:

  1. het normale beheer en onderhoud betreffen;
  2. reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van inwerkingtreding van dit bestemmingsplan;

waarvoor ten tijde van inwerkingtreding van dit bestemmingsplan een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerken zijnde, of van werkzaamheden is verleend.

3.3.3 Toelaatbaarheid     

De in lid 3.3.1 genoemde vergunning kan slechts worden verleend als hierdoor de boom met aanduiding 'waardevolle boom' niet wordt beschadigd. Ter beoordeling of daarvan sprake is, dient de aanvrager een door een ter zake deskundige opgesteld onderzoek te overleggen, waaruit blijkt dat de boom met aanduiding 'waardevolle boom' niet wordt beschadigd.

Artikel 4 Wonen     

4.1 Bestemmingsomschrijving     

4.1.1 Bestemming     

De voor `Wonen´ aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. wonen al dan niet in combinatie met ruimte voor een aan-huis-verbonden-beroep;
  2. maatschappelijke voorzieningen in de zin van voorzieningen voor activiteiten en mogelijkheden voor ontmoeting met een maximum oppervlak van 80 m2;
  3. aanbouwen, uitbouwen en bijgebouwen;

met de daarbij behorende:

  1. tuinen, erven en terreinen;
  2. wegen en paden;
  3. parkeervoorzieningen;
  4. groenvoorzieningen;
  5. nutsvoorzieningen;
  6. speelvoorzieningen;
  7. water en waterhuishoudkundige voorzieningen;
  8. voorzieningen voor het opwekken van duurzame energie;
  9. voorzieningen voor ondergrondse afvalinzameling;
  10. gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde;

met dien verstande dat:

  1. het maximum aantal woningen 219 bedraagt;
  2. een woning en/of kamersgewijs bewoonde woning niet mag worden gewijzigd naar twee of meer woningen;
  3. kamerbewoning van een woning niet is toegestaan, tenzij het een bestaande situatie betreft;
  4. een als woning, dan wel woongebouw bestemde woning, die legaal in gebruik is voor een andere functie dan wonen, mag niet worden gewijzigd naar twee of meer woningen;
  5. inwoning is toegestaan.
  6. de vloeroppervlakte ten behoeve van een aan-huis-verbonden-beroep niet meer dan 50 m2 mag bedragen.

4.2 Bouwregels     

4.2.1 Hoofdgebouwen     

Voor het bouwen van hoofdgebouwen gelden de volgende regels:

  1. een hoofdgebouw mag uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'bouwvlak' worden gebouwd;
  2. de maximum goot- en bouwhoogte bedraagt maximaal de hoogte zoals aangegeven ter plaatse van de aanduiding 'maximum goothoogte (m), maximum bouwhoogte (m)' of 'maximum bouwhoogte (m)';
  3. ter plaatse van de aanduiding 'onderdoorgang' moet een onderdoorgang aanwezig zijn met een minimale hoogte van 2,5 m;
  4. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke bouwaanduiding - 1' dient minimaal één doorgang/doorsteek voor autoverkeer naar het achtererfgebied te worden gerealiseerd;
  5. In afwijking van het bepaalde onder b. mag ter plaatse van de specifieke bouwaanduiding - 2 de maximum bouwhoogte worden verhoogd tot maximaal 11,5 meter indien kan worden voldaan aan de 'beleidsregels voor bezonning woningen', vastgesteld op 10 januari 2017 (of een rechtsopvolger daarvan);
  6. woningen mogen slechts worden gebouwd indien voldaan wordt aan de wettelijke voorkeursgrenswaarde als bedoeld in de Wet geluidhinder en/of wordt gebouwd conform het door burgemeester en wethouders van Eindhoven verleende besluit hogere waarden Wet geluidhinder met de daarbij behorende voorwaarden zoals opgenomen in Bijlage 2.

4.2.2 Dakopbouw of gelijksoortige uitbreiding hoofdgebouw     
  1. in afwijking van het bepaalde in artikel 4.2.1 onder b mag een dakopbouw of een gelijksoortige uitbreiding van een woning op een hellend dakvlak worden gerealiseerd, waarbij voldaan moet worden aan de volgende voorwaarden:
    1. aan de achterzijde van het hoofdgebouw;
    2. de bouwhoogte van de dakopbouw verticaal gemeten minstens 1 meter onder de nok van het hoofdgebouw blijft;
    3. de hellingshoek van een eventuele kap van de dakopbouw gelijk is aan de hellingshoek van het bestaande dakvlak waarop wordt gebouwd en;
    4. de afstand tot de zijdelingse perceelsgrenzen minimaal 1 meter is.

4.2.3 Aan- en uitbouwen en bijgebouwen     

Voor het bouwen van aan- en uitbouwen en bijgebouwen gelden de volgende regels:

  1. aan- en uitbouwen en bijgebouwen dienen minimaal drie meter achter de voorgevel van het hoofdgebouw of het verlengde daarvan te worden gebouwd wanneer de zijzijde aan openbaar toegankelijk gebied grenst; in andere gevallen geldt een afstand van minimaal 1 meter;
  2. de gezamenlijke oppervlakte van de aan- en uitbouwen en bijgebouwen buiten het bouwvlak mag per bouwperceel niet meer bedragen dan 75 m² met dien verstande dat de gezamenlijke oppervlakte van de bebouwing (inclusief hoofdgebouw) niet meer bedraagt dan 65% van de oppervlakte van het bouwperceel;
  3. de goothoogte mag niet meer dan 3,5 m bedragen met dien verstande dat de goothoogte niet meer mag bedragen dan de goothoogte van het bijbehorende hoofdgebouw; indien het dak is/wordt uitgevoerd in de vorm van een kap mag de maximum bouwhoogte 4,5 m bedragen;
  4. in afwijking van het gestelde onder a mag voor de voorgevel van het hoofdgebouw een aanbouw worden gerealiseerd tot een maximale diepte van 1,5 m en een goothoogte van maximaal 3,5 m, mits tenminste 1 m tuindiepte resteert.

4.2.4 Voorzieningen voor het opwekken van duurzame energie     

Voor het bouwen van gebouwen ten behoeve van voorzieningen voor het opwekken van duurzame energie gelden de volgende regels:

  1. gebouwen voor het opwekken van duurzame energie mogen zowel binnen als buiten de aanduiding 'bouwvlak' worden gebouwd;
  2. de maximum bouwhoogte is 3 m;
  3. de maximum oppervlakte is 15 m2 .

4.2.5 Bouwwerken geen gebouwen zijnde     

Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende regels:

  1. de maximum bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen voor de voorgevelrooilijn is 1 m;
  2. de maximum bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen achter de voorgevelrooilijn is 2 m;
  3. de maximum bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde is 3 m.

4.3 Afwijken van de bouwregels     

Burgemeester en wethouders kunnen bij een omgevingsvergunning afwijken voor wat betreft de maximum goothoogte van aan- en uitbouwen en bijgebouwen, indien dat wenselijk is uit een oogpunt van een goede constructieve en/of bouwkundige aansluiting van het bijbehorende bouwwerk bij de hoogte van de verdiepingsvloer van het hoofdgebouw.

4.4 Specifieke gebruiksregels     

4.4.1 Aan-huis-verbonden-beroepen en kleinschalige bedrijfsmatige activiteiten     

Het gebruik van een gedeelte van de woning voor kleinschalige bedrijfsmatige activiteiten tot een bedrijfsvloeroppervlakte van maximaal 30 m2 en/of voor een aan-huis-verbonden beroep met een vloeroppervlakte van meer dan 50 m2 met een maximum van 75 m2, is toegestaan mits:

  1. de totale oppervlakte voor kleinschalige bedrijfsmatige activiteiten en een aan-huis-verbonden beroep gezamenlijk niet meer dan 75 m2 bedraagt;
  2. de verkeersaantrekkende werking niet zodanig is, dat ten gevolge daarvan extra verkeersmaatregelen, waaronder extra parkeervoorzieningen op de openbare weg, noodzakelijk worden;
  3. het niet betreft detailhandel met uitzondering van detailhandel in ter plaatse vervaardigde en/of bewerkte producten;
  4. het niet betreft vervaardiging van voedsel;
  5. deze activiteiten door ten hoogste twee personen worden uitgeoefend, waarvan minstens één persoon woonachtig is in het betreffende pand; voor kapsalons geldt dat deze activiteit door maximaal één persoon, die tevens in het pand woonachtig is, mag worden uitgeoefend;
  6. de bedrijfsactiviteiten vallen onder de in Bijlage 2 opgenomen 'Lijst van bedrijfsactiviteiten bij wonen' behorende tot de categorie 1, alsmede bedrijfsactiviteiten die niet in deze lijst zijn opgenomen, maar naar aard en invloed op de omgeving gelijk te stellen zijn met de bedrijfsactiviteiten zoals genoemd in categorie 1 van deze lijst;
  7. het een dienstverlenend bedrijf betreft die niet valt onder de sub f genoemde lijst, maar naar aard en invloed op de omgeving gelijk te stellen zijn met de bedrijfsactiviteiten als bedoeld onder sub f.

4.4.2 Strijdig gebruik     

Tot een gebruik, strijdig met deze bestemming, zoals bedoeld in lid 4.1 wordt in ieder geval gerekend:

  1. het gebruik van bijgebouwen voor zelfstandige woonruimte;
  2. het gebruik van gronden en bouwwerken ten behoeve van een seksinrichting.

4.5 Afwijken van de gebruiksregels     

  1. Het bevoegd gezag kan bij omgevingsvergunning afwijken van het verbod op kamerbewoning en woningsplitsing indien de verkamering of splitsing niet leidt tot een onaanvaardbare inbreuk op het woon- en leefklimaat ter plaatse van en in de omgeving van het betreffende gebouw;
  2. of sprake is van een onaanvaardbare negatieve inbreuk op het woon- en leefklimaat wordt beoordeeld aan de hand van de 'Beleidsregels kamerbewoning en woningsplitsing Eindhoven 2021', met dien verstande dat, indien deze beleidsregels worden gewijzigd, de gewijzigde beleidsregels gelden.

4.6 Omgevingsvergunning voor het bouwen en/of slopen van een bouwwerk en/of uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde of van werkzaamheden     

4.6.1 Vergunningvereiste     

Het is verboden om zonder of in afwijking van een schriftelijke vergunning van burgemeester en wethouders (omgevingsvergunning voor de activiteit bouwen en/of slopen van een bouwwerk en/of het uitvoeren van werken, geen bouwwerken zijnde, of van werkzaamheden) op of in de gronden met de aanduiding 'waardevolle boom' de volgende werken of werkzaamheden uit te voeren:

a. sloop- en/of bouwwerkzaamheden;

b. kappen van bomen;

c. graven en graafwerkzaamheden;

d. verhardingen aan te brengen.

4.6.2 Uitzonderingen     

Het verbod als bedoeld in lid 4.6.1 is niet van toepassing op werken en werkzaamheden welke:

  1. het normale beheer en onderhoud betreffen;
  2. reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van inwerkingtreding van dit bestemmingsplan;

waarvoor ten tijde van inwerkingtreding van dit bestemmingsplan een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerken zijnde, of van werkzaamheden is verleend.

4.6.3 Toelaatbaarheid     

De in lid 4.6.1 genoemde vergunning kan slechts worden verleend als hierdoor de boom met aanduiding 'waardevolle boom' niet wordt beschadigd. Ter beoordeling of daarvan sprake is, dient de aanvrager een door een ter zake deskundige opgesteld onderzoek te overleggen, waaruit blijkt dat de boom met aanduiding 'waardevolle boom' niet wordt beschadigd.

Artikel 5 Waarde - Archeologie 5     

5.1 Bestemmingsomschrijving     

De voor 'Waarde - Archeologie 5' (hoge archeologische verwachting) aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor de bescherming en veiligstelling van de op en/of in deze gronden voorkomende archeologische waarden.

In geval van strijdigheid van bepalingen gaan de bepalingen van dit artikel voor de bepalingen die ingevolge andere artikelen op de desbetreffende gronden van toepassing zijn.

5.2 Bouwregels     

5.2.1 Bouwverbod     

Op de voor 'Waarde - Archeologie 5' aangewezen gronden is het niet toegestaan om te bouwen, met uitzondering van:

  1. het bebouwen van gronden waarbij minder dan 250 m2 van de grond wordt geroerd, én;
  2. het bebouwen van gronden waarbij werkzaamheden plaatsvinden tot een maximum diepte van 0,3 m onder maaiveld.

5.3 Afwijken van de bouwregels     

5.3.1 Voorwaarden     
  1. Burgemeester en wethouders kunnen bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 5.2.1 voor het bouwen van gebouwen, aan- en uitbouwen en bijgebouwen alsmede bouwwerken geen gebouwen zijnde mits:
    1. met een archeologisch onderzoek is uitgevoerd;
    2. uit het onderzoek blijkt dat door de oprichting van het bouwwerk dan wel door de daarvan hetzij direct, hetzij indirect te verwachten gevolgen geen onevenredige aantasting van de archeologische waarden ontstaat of kan ontstaan;
    3. van een onevenredige aantasting is in ieder geval sprake als naar het oordeel van het college archeologische resten in de bodem behouden moeten worden en het treffen van technische maatregelen niet mogelijk is om aantasting te voorkomen.
  2. Als het oprichten van een bouwwerk waarvoor een afwijking wordt gevraagd kan leiden tot onevenredige verstoring van archeologische waarden, dan wordt aan de omgevingsvergunning tot afwijking de verplichting verbonden tot het doen van opgravingen (behoud ex situ), op basis van een Programma van Eisen.

5.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden     

5.4.1 Vergunningvereiste     

Het is verboden om zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden dieper dan 0,3 m onder maaiveld over een oppervlakte van 250 m2 of meer, uit te voeren:

  1. het uitvoeren van grondwerkzaamheden, zoals het aanleggen van drainage, diepwoelen, mengen van grond, diepploegen en ontginnen;
  2. het verlagen of afgraven, ophogen of egaliseren van de bodem;
  3. het graven, verbreden, verdiepen en dempen van sloten, vijvers en andere wateren;
  4. het aanbrengen van diepwortelende beplantingen en bomen;
  5. het rooien en vellen van diepwortelende beplantingen en bomen, waarbij de stobben worden verwijderd;
  6. het omzetten van gras- of akkerland in een teelt waarbij grond wordt afgevoerd, zoals boomteelt en graszodenteelt;
  7. het uitvoeren van heiwerkzaamheden of het op andere wijze indrijven van voorwerpen in de grond;
  8. het aanbrengen van bovengrondse of ondergrondse transportleidingen en de daarmee verband houdende constructies;
  9. het uitvoeren van werkzaamheden ter verlaging van de grondwaterstand;
  10. het slopen van gebouwen, het verwijderen van funderingen en bodemverhardingen waarbij grondroering plaatsvindt;
  11. het aanbrengen van verhardingen.

5.4.2 Uitzonderingen     

Het in lid 5.4.1 vervatte verbod is niet van toepassing op werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden die:

  1. van ondergeschikte betekenis zijn dan wel behoren tot het normale onderhoud;
  2. mogen worden uitgevoerd krachtens een reeds verleende vergunning;
  3. reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van de inwerkingtreding van dit bestemmingsplan;
  4. benodigd zijn voor het uitvoeren van een archeologisch onderzoek zoals bedoeld in lid 5.3 sub b.

5.4.3 Toelaatbaarheid     
  1. De in lid 5.4.1 genoemde vergunning kan slechts worden verleend als:
    1. een archeologisch onderzoek is uitgevoerd;
    2. uit het onderzoek blijkt dat door die werken of werkzaamheden dan wel door de daarvan hetzij direct, hetzij indirect te verwachten gevolgen geen onevenredige aantasting van de archeologische waarden ontstaan of kunnen ontstaan;
    3. van een onevenredige aantasting is in ieder geval sprake als naar het oordeel van het college archeologische resten in de bodem behouden moeten worden en het treffen van technische maatregelen niet mogelijk is om aantasting te voorkomen.
  2. Als het uitvoeren van werken en/of werkzaamheden waarvoor een omgevingsvergunning wordt gevraagd kan leiden tot onevenredige verstoring van archeologische waarden, dan wordt aan de omgevingsvergunning de verplichting verbonden tot het doen van opgravingen (behoud ex situ), op basis van een Programma van Eisen.

Artikel 6 Waarde - Cultuurhistorie - 2     

6.1 Bestemmingsomschrijving     

De voor Waarde - Cultuurhistorie - 2 aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor het behoud, het herstel en het bevorderen van de cultuurhistorische waarden en kenmerken van het aangewezen gebied en/of de aanwezige cultuurhistorisch waardevolle en kenmerkende (landschaps)elementen.

In geval van strijdigheid van bepalingen gaan de bepalingen van dit artikel voor de bepalingen die ingevolge andere artikelen op de desbetreffende gronden van toepassing zijn.

6.2 Bouwregels     

Voor het bouwen van bouwwerken gelden de volgende regels:

  1. het bouwen van bouwwerken is mogelijk krachtens de onderliggende andere bestemming(en), met dien verstande dat:
    1. advies is ingewonnen bij de gemeentelijk cultuurhistorisch adviseur en/of commissie ruimtelijke kwaliteit waaruit blijkt dat met het bouwen van het bouwwerk geen onevenredige verstoring plaatsvindt van de ter plaatse aanwezige cultuurhistorische waarden en kenmerkende elementen;
    2. als blijkt dat het bouwen van het bouwwerk leidt tot onevenredige verstoring van die cultuurhistorische waarden en kenmerken, aan de omgevingsvergunning de verplichting kan worden verbonden tot het treffen van maatregelen waardoor cultuurhistorische waardevolle en kenmerkende elementen kunnen worden behouden.

6.3 Nadere eisen     

Het bevoegd gezag kan met het oog op het belang van het behoud van de ter plaatse aanwezige cultuurhistorische waarden en kenmerkende elementen, nadere eisen stellen aan het materiaalgebruik voor bouwwerken, alsmede aan de situering ervan.

6.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden     

6.4.1 Werk en werkzaamheden     

Het is verboden om zonder of in afwijking van een schriftelijke vergunning van burgemeester en wethouders (omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden) op of in de gronden met de bestemming 'Waarde - Cultuurhistorie - 2' de volgende werken of werkzaamheden uit te voeren:

  1. het aanbrengen van (half)verhardingen, het verlagen, afgraven, ophogen of egaliseren van de bodem;
  2. het wijzigen van de perceelindeling zoals die door sloten, greppels, reliëfverschillen en beplantingselementen is aangegeven;
  3. het diepwoelen of diepploegen;
  4. het aanleggen, verharden of opheffen van wegen of paden;
  5. het graven, verbreden, verdiepen of dempen van waterlopen zoals rivieren, beken, stromen, kanalen, grachten, sloten en greppels;
  6. het verwijderen van houtgewas, perceelrandbegroeiing of opgaande beplanting;
  7. het aanbrengen van beplanting anders dan het herplanten van gerooide/gevelde houtopstanden.

6.4.2 Uitzonderingen     

Het verbod als bedoeld in lid 6.4.1 is niet van toepassing op werken en werkzaamheden :

  1. die het normale beheer en onderhoud betreffen;
  2. die reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van inwerkingtreding van dit bestemmingsplan en niet strijdig waren met het hieraan voorafgaande bestemmingsplan;
  3. waarvoor ten tijde van inwerkingtreding van dit bestemmingsplan een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerken zijnde, of van werkzaamheden is verleend.

6.4.3 Toelaatbaarheid     

De in lid 6.4.1 genoemde werken en werkzaamheden mogen geen onevenredige aantasting van de cultuurhistorische waarden en kenmerkende elementen als bedoeld in lid 6.1 tot gevolg hebben. Ter beoordeling of daarvan sprake is:

  1. wordt advies ingewonnen bij de gemeentelijk cultuurhistorisch adviseur en/of op grond van een cultuurhistorisch onderzoek is vastgesteld dat met het werk geen bouwwerk zijnde of de werkzaamheden geen onevenredige verstoring plaatsvindt van de ter plaatse aanwezige cultuurhistorische waarden en kenmerkende elementen.
  2. als blijkt dat het werk geen bouwwerk zijnde of de werkzaamheid leidt tot onevenredige verstoring van die cultuurhistorische waarden en kenmerkende elementen, aan de omgevingsvergunning de verplichting kan worden verbonden tot het treffen van maatregelen waardoor de cultuurhistorische waarden en kenmerkende elementen van het gebied kunnen worden behouden.

 

Hoofdstuk 3 Algemene regels     

Artikel 7 Anti-dubbeltelregel     

Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.

Artikel 8 Algemene gebruiksregels     

8.1 Gebruik overeenkomstig de bestemming     

Al dan niet in afwijking van het bepaalde in de bestemmingsregels van Hoofdstuk 2 wordt ter plaatse van een functie-aanduiding het gebruik van gronden en opstallen in overeenstemming met die functie-aanduiding aangemerkt als gebruik overeenkomstig die bestemming.

Artikel 9 Algemene afwijkingsregels     

9.1 Binnenplans afwijken     

Het bevoegd gezag kan, mits geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan het straat- en bebouwingsbeeld, de woonsituatie, de milieusituatie, de verkeersveiligheid, de sociale veiligheid en de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden, bij een omgevingsvergunning afwijken van:

  1. de bij recht in de regels gegeven maten, afmetingen en percentages tot niet meer dan 10 % van die maten, afmetingen en percentages;
  2. de regels ten aanzien van de hoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, en toestaan dat de maximum hoogte van de bouwwerken, geen gebouwen zijnde, wordt vergroot tot 10 m, met dien verstande dat de maximum bouwhoogte van erfafscheidingen 2 m is;
  3. de regels ten aanzien van de hoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, en toestaan dat de maximum bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, ten behoeve van kunstwerken en van zend-, ontvang- en/of sirenemasten 20 m is;
  4. de bestemmingsbepalingen en toestaan dat de aanduiding 'bouwvlak' wordt overschreden met maximaal 40 cm ten behoeve van gevelisolatie om energie te besparen;
  5. de regels ten aanzien van de realisatie van gebouwen ten behoeve van het opwekken van duurzame energie en toestaan dat de maximum oppervlakte wordt vergroot tot maximaal 100 m².

Artikel 10 Overige regels     

10.1 Bouwregel parkeren     

  1. Bij het verlenen van een omgevingsvergunning voor het bouwen wordt voorzien in voldoende parkeergelegenheid, met dien verstande dat aan de hand van de beleidsregeling 'Actualisatie Nota Parkeernormen (2019)' en de beleidsregeling 'Kwaliteitseisen inpandige fietsenstallingen' wordt bepaald of hieraan voldaan is;
  2. als de onder a. genoemde beleidsregelingen worden gewijzigd, wordt aan de hand van de nieuwe beleidsregeling(en) bepaald of sprake is van voldoende parkeergelegenheid.

10.2 Afwijken     

Burgemeester en wethouders kunnen bij omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in 10.1 indien:

  1. Uit een parkeerbalans blijkt dat meer of minder parkeerplaatsen noodzakelijk zijn;
  2. Het voldoen aan de in lid 10.1 genoemde parkeernormen door bijzondere omstandigheden op overwegende bezwaren stuit of voor zover op andere wijze in de nodige parkeerplaatsen wordt voorzien.

10.3 Nadere eisen     

Het bevoegd gezag kan bij omgevingsvergunning nadere eisen stellen ten aanzien van de maatvoering van de (fiets)parkeervoorzieningen, zoals bedoeld in lid 10.1, indien dit, gelet op de feitelijke omstandigheden, noodzakelijk is.

10.4 Verbod     

Als gebruik in strijd met het bestemmingsplan geldt het wijzigen van de gebruiksfunctie van gronden en/of gebouwen in een andere gebruiksfunctie passend binnen de bestemming, indien niet in voldoende mate parkeergelegenheid wordt gerealiseerd en in stand wordt gehouden, een en ander volgens de beleidsregeling 'Actualisatie Nota Parkeernormen (2019)' van burgemeester en wethouders van de gemeente Eindhoven zoals vastgesteld op 24 september 2019.

10.5 Afwijken     

Bij omgevingsvergunning kan in bijzondere gebieden of situaties worden afgeweken van het bepaalde in lid 10.4, mits geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de bereikbaarheid en/of ruimtelijke situatie.

10.6 Waterberging     

10.6.1 Voorwaardelijke verplichting waterberging     
  1. Bij het verlenen van een omgevingsvergunning voor het bouwen staat vast dat wordt voorzien in een waterberging of andere maatregelen die bijdragen aan de klimaatbestendigheid.
  2. De inhoud van de waterberging en de omvang van de andere maatregelen worden vastgesteld met toepassing van de beleidsregel "Klimaat robuust (her)inrichten en ruimtelijk ontwikkelen" behorende bij de bijlage uit het Gemeentelijk Rioleringsplan Eindhoven 2019-2022;
  3. Als de onder sub b. bedoelde (beleids)regeling wordt gewijzigd, wordt met die wijziging rekening gehouden.

10.6.2 Uitzondering     

Lid 10.6 is niet van toepassing op bouwplannen waarover voor inwerkingtreding van dit bestemmingsplan privaatrechtelijke afspraken over klimaatadaptatie tussen de initiatiefnemer en de gemeente zijn gemaakt

10.6.3 Nadere eisen     

Burgemeester en wethouders kunnen bij een omgevingsvergunning nadere eisen stellen ten aanzien van de maatvoering van de waterberging, zoals bedoeld in lid 10.6 indien dit, gelet op de feitelijke omstandigheden, noodzakelijk is.

10.7 Voorwaardelijke verplichting groen     

Bij het verlenen van een omgevingsvergunning voor het bouwen van woningen zoals bedoeld in artikel 4.1 staat vast dat wordt voorzien in minimaal 8 m2 aan groenvoorzieningen per toegevoegde woning.



Hoofdstuk 4 Overgangs- en slotregels     

Artikel 11 Overgangsrecht     

11.1 Overgangsrecht bouwwerken     

Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot,

  1. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
  2. na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning voor het bouwen wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan.

11.2 Afwijken     

het bevoegd gezag kan eenmalig in afwijking van lid 11.1 een omgevingsvergunning verlenen voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in lid 11.1 met maximaal 10%.

11.3 Uitzondering op het overgangsrecht bouwwerken     

Lid 11.1 is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.

11.4 Overgangsrecht gebruik     

Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet.

11.5 Strijdig gebruik     

Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in lid 11.4, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.

11.6 Verboden gebruik     

Indien het gebruik, bedoeld in lid 11.4, na het tijdstip van inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.

11.7 Uitzondering op het overgangsrecht gebruik     

Lid 11.4 is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.

Artikel 12 Slotregel     

Deze regels worden aangehaald als:

Regels van het bestemmingsplan IV Oud Woensel 2012 (Gildebuurt).