|
Initiatiefnemer is voornemens om het voormalige Clarissenklooster te transformeren naar een hotel in het hogere segment met bijbehorende voorzieningen zoals een restaurant (ook open voor niet-hotelgasten). Het monumentale gebouw, de tuin en de kloostermuur worden kwalitatief verbeterd en publiek toegankelijk, waardoor iedereen het ensemble van het slotklooster, het interieur en de historie kan beleven. Daarnaast wordt, vanwege de ongunstige vorm van het klooster en het creëren van een toekomstbestendige voorziening, één compact, vrijstaand volume, op gepaste afstand van het klooster gerealiseerd.
Onderhavig bouwplan past niet binnen de kaders van het ter plaatse geldende bestemmingsplan. Om die reden is dit bestemmingsplan opgesteld onder de naam "Buitengebied (Clarissenklooster Sint Claralaan)".
Het bestemmingsplan bestaat uit een digitale verbeelding met de daarbij behorende
regels. Bij het bestemmingsplan is onderhavige toelichting gevoegd. In de toelichting
wordt aangegeven waarom het bestemmingsplan is opgesteld en welke afwegingen hebben
plaatsgevonden in het kader van een goede ruimtelijke ordening. Naast de digitale
versie is er tevens een papieren versie van het bestemmingsplan beschikbaar. De digitale
versie is juridisch bindend.
Het plangebied ligt in de buurt Rapelenburg, dat behoort tot de wijk Oud-Gestel in stadsdeel Gestel. Het betreft het Clarissenklooster aan de Sint Claralaan.
Afbeelding plangebied (blauw omlijnd)
Het plangebied valt binnen het bestemmingsplan 'Buitengebied' dat door de raad is vastgesteld op 29 april 2008.
Verbeelding geldend bestemmingsplan 'Buitengebied''
Het planvoornemen past niet binnen de bestemmingen en regels van het geldende bestemmingsplan. Daarnaast biedt dat bestemmingsplan geen afwijkings- of wijzigingsbevoegdheid om het plan te realiseren. Om de beoogde ontwikkeling te faciliteren is daarom een nieuw juridisch-planologisch kader nodig. Dit bestemmingsplan voorziet hierin.
Deze toelichting bestaat uit 9 hoofdstukken. Na deze inleiding volgt hoofdstuk 2. Hierin is een beschrijving van het plangebied gegeven. Hoofdstuk 3 bevat de uitgangspunten bij, de randvoorwaarden en de beleidskaders voor het opstellen van het bestemmingsplan. Hoofdstuk 4 geeft inzicht in en een verantwoording van alle relevante milieuaspecten. Hoofdstuk 5 bevat de waterparagraaf. In deze paragraaf is beschreven op welke wijze rekening wordt gehouden met de gevolgen van het bestemmingsplan voor de waterhuishouding. De juridische vormgeving van het bestemmingsplan is verwoord in hoofdstuk 6. In hoofdstuk 7 wordt ingegaan op de handhaving van het bestemmingsplan. De financiële uitvoerbaarheid is verantwoord in hoofdstuk 8. Hoofdstuk 9 gaat ten slotte in op de gevolgde procedure, inclusief een paragraaf over de maatschappelijke uitvoerbaarheid (met name de resultaten van het gevoerde overleg en de samenspraak/inspraak).
In dit hoofdstuk worden zowel het gebied waar de ontwikkeling plaats gaat vinden als het project zelf beschreven. Tevens wordt ingegaan op de stedenbouwkundige en ruimtelijke effecten van het project.
Het Clarissenklooster is gelegen aan de Dommel in recreatief uitloopgebied, de Genneper Parken. Meer specifiek in een oud en kleinschalig beekdal waar de Dommel en Tongelreep samenvloeien en die wordt ingeklemd door de stedelijke uitbreidingen van Gestel en Stratum. Tevens grenst het plangebied aan de buurt "Rapelenburg", een buurt die voor een deel bestaat uit de historische kern van het vroegere dorp Gestel.
Het Clarissenklooster maakt onderdeel uit van een historisch gehucht langs de Genneperweg, waar de bebouwing vanouds verspreid was over een aantal clusters. Het Clarissenklooster werd in 1953 gebouwd en omgeven door een gracht en een muur en is gebouwd op het voormalige Landgoed Rapelenburg.
Het klooster, de kloostertuin en de kloostermuur zijn rijksmonumenten. Het ensemble bestaat uit een helder, solitair, rechthoekig volume, enigszins excentrisch op de plot, gelegen in het groen. Het groen is omzoomd door de kloostermuur, die de richting van het landschap volgt (Dommel, gracht). De muur takt op twee plekken aan op het klooster.
Er is sprake van een herkenbare oorspronkelijke indeling van de tuinen (zie ook onderstaande afbeelding):
Schets bestaande situatie Clarissenklooster
Op en om het terrein zijn een aantal monumentale/ waardevolle bomen aanwezig, deze maken deel uit van de basiskwaliteit van het gebied. Het ensemble ligt aan de noord- en westzijde verborgen achter de dichte begroeiing/ bos aan de Boutenslaan en de Claralaan. Sporadisch is een fragment zichtbaar. Vanuit de groene kamers van de Genneper Parken is het ensemble op een beperkt aantal plekken zichtbaar. Vanaf de Genneper Watermolen is deze beleving maximaal: hier zie je in één oogopslag de Dommel, de kloostermuur, het klooster, de kapel, het groen van de kloostertuin en omliggende groen.
Het beoogde planvoornemen ziet op het huisvesten van een luxe hotel met bijbehorende voorzieningen binnen het voormalige kloosterterrein. Het monumentale gebouw, de tuin en de kloostermuur worden kwalitatief verbeterd en publiek toegankelijk, waardoor iedereen het ensemble van het slotklooster, het interieur en de historie kan beleven. De historische functie van de moestuin blijft behouden en wordt tevens gebruikt voor het restaurant. Het zelfvoorzienende karakter van de moestuin blijft hiermee dus intact.
Uitgangspunt van het stedenbouwkundig plan was het behouden van het solitair karakter van een gebouw in haar groene omgeving. Dat betekent vrijstaand en op gepaste afstand. Ook het behouden van de monumentale bomen was belangrijk, evenals de ensemblewerking (klooster, kapel en muur) duidelijk zichtbaar maken vanaf enkele groene kamers vanuit de Genneper Parken.
Zoals eerder beschreven wordt, vanwege de ongunstige vorm van het klooster en het creëren van een toekomstbestendige voorziening, één compact (maximaal 480 m2), vrijstaand volume, op gepaste afstand van het klooster gerealiseerd. Deze wordt in de zuidwestelijke hoek van het plangebied gerealiseerd, waardoor de oorspronkelijke indeling en het omgeven groen wordt gerespecteerd en de kloostertypologie (slotklooster) hierdoor herkenbaar en behouden blijft.
De nieuwbouw wordt als een solitair volume van maximaal 4 bouwlagen in het groen gerealiseerd. Doordat de nieuwbouw op gepaste afstand wordt gebouwd, wordt de kracht van het carré versterkt. Het gebouw wordt "gekoppeld" aan de kloostermuur en wordt zo een onderdeel van een (nieuw) ensemble. Tevens "nestelt" het gebouw zich tegen het hoge, dichte groen/ bos, waardoor het een accent in het groen wordt.
In totaal worden maximaal 65 kamers toegestaan met bijbehorende voorzieningen, zoals ontspanningsruimten (alleen ten behoeve van het hotel). Alleen het restaurant zal ook open zijn voor niet-hotelgasten.
Situatieschets concept stedenbouwkundig plan
De bestaande brug en poort zijn ongeschikt (sterkte, capaciteit, bouwtechnische staat
en afmeting) om te voldoen aan de eisen t.b.v. zware en hoge voertuigen (bijvoorbeeld
brandweer). Een nieuwe brug is daarom gepositioneerd ten noorden van de huidige brug.
De nieuwe brug is breder waardoor zowel tweerichtingsverkeer als zwaar verkeer mogelijk
is. Hiermee is een veilige en noodzakelijke calamiteitenroute mogelijk gemaakt.
Qua ontsluiting en parkeren kunnen de hotelgasten via oorspronkelijke brug parkeren in het groen (inpassing bestaande bomen) en het terrein verlaten via de nieuwe brug en ontsluiting. De exacte inrichting met betrekking tot parkeren wordt, in overleg met gemeente Eindhoven, in een later stadium verder uitgewerkt.
In dit hoofdstuk wordt ingegaan op de ruimtelijke beleidskaders op Rijks-, provinciaal en gemeentelijk niveau. Verantwoord wordt dat de voorgenomen ontwikkeling past in het (toekomstig) ruimtelijk beleid. Er wordt geen complete samenvatting gegeven van alle beleidsaspecten. Uitsluitend de relevante beleidskaders voor het plangebied zijn in dit hoofdstuk weergegeven en verantwoord.
In de definitieve Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) schetst het Rijk ambities van het ruimtelijk en mobiliteitsbeleid voor Nederland in 2040. Het Rijk zet twee zaken helder neer: een kader voor prioritering van investeringen om Nederland in beweging te krijgen en een selectief ruimtelijk beleid dat meer loslaat en overlaat aan provincies en gemeenten.
Het is de uitdaging om Nederland in de wereldeconomie van de toekomst concurrerend te houden. Dat betekent dat onze stedelijke regio's en netwerken versterkt moeten worden door de kwaliteit voor de leefomgeving te verbeteren, hoogwaardige en klimaatbestendige woon- en werkmilieus te realiseren, de bereikbaarheid te verbeteren en de mobiliteit te verduurzamen, maatregelen te treffen ten behoeve van waterveiligheid, zoetwatervoorziening en ruimte te maken voor de noodzakelijke transitie naar duurzame energie.
Het Rijk onderscheidt 13 nationale belangen in de SVIR. Daarnaast kiest ze nadrukkelijk voor een vereenvoudiging van de regelgeving en brengt de ruimtelijke ordening zo dicht mogelijk bij degenen die het aangaat: burgers en bedrijven. Zo beëindigt het Rijk zijn rol bij nationale landschappen, Rijksbufferzones, binnenstedelijk bouwen, landsbrede verstedelijkingsafspraken, sport- en recreatievoorzieningen.
Het Rijk vindt de stedelijke regio's rond de Mainports (Rotterdam en Amsterdam), de Brainport, greenports en de valleys van nationaal belang (nationaal belang 1).
De gebiedsontwikkeling Brainport Avenue is van nationaal belang. In de SVIR wordt Brainport Zuidoost-Nederland beschouwd als de belangrijkste toptechnologieregio van ons land. Het centrum van deze Brainport is gelegen in Eindhoven met o.a. Hightech systemen, medische technologie en automotive als belangrijkste thema's. Daarnaast zijn Chemelot in Sittard-Geleen als belangrijk chemie-cluster, het medische cluster in Maastricht en de greenport Venlo als cluster van agro-food, tuinbouw en logistiek belangrijk.
In de regio Eindhoven moeten vanwege de groei van het aantal huishoudens in de periode
tot 2040 nog circa 40.000 woningen worden bijgebouwd en ook een kleine 30.000 woningen
worden vervangen die niet meer voldoen aan de woonwensen. Het vestigingsklimaat voor
(buitenlandse) bedrijven en kenniswerkers behoeft versterking met hoogwaardige woonmilieus,
stedelijke voorzieningen, voldoende aanbod van cultuur en sport en grensoverschrijdende
verbindingen. Ook de diversiteit aan toegankelijke groengebieden rond de steden en
een robuust netwerk voor natuur vormen voor deze regio een belangrijke vestigingsfactor.
Realisatie
Voor het juridisch borgen van de nationale belangen uit de SVIR heeft het Rijk, op basis van de Wet ruimtelijke ordening (Wro), twee besluiten waarmee dat mogelijk is. Deze twee besluiten zijn verschillend van aard (beleidsmatig versus procesmatig).
Nationaal belang 13 vraagt om een zorgvuldige afweging en transparante besluitvorming
bij alle ruimtelijke en infrastructurele besluiten. Dit moet met behulp van de ladder
voor duurzame verstedelijking worden onderbouwd. In de volgende subparagraaf wordt
hier nader op ingegaan.
In Nederland staan we voor een aantal urgente opgaven, dat zowel lokaal, nationaal als wereldwijd speelt. Denk aan de opgaven op het gebied van klimaatverandering, energietransitie, circulaire economie, bereikbaarheid en woningbouw. Deze opgaven zullen Nederland flink veranderen. Door goed in te spelen op deze veranderingen kan Nederland vooroplopen en kansen verzilveren. Met de Nationale Omgevingsvisie (NOVI) geeft het Rijk een langetermijnvisie op de toekomst en de ontwikkeling van de leefomgeving in Nederland.
In de NOVI zijn deze maatschappelijke opgaven samengevat in vier prioriteiten:
Het ontwerp NOVI heeft van 20 augustus tot en met 30 september 2019 ter inzage gelegen. Naar verwachting wordt de NOVI eind 2020 vastgesteld.
In dit bestemmingsplan zijn geen strijdigheden met de uitgangspunten uit de ontwerp NOVI opgenomen.
De ladder is een motiveringsvereiste voor ruimtelijke plannen die een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maken. Het gaat bij de Ladder onder andere om het voorkomen van onnodig ruimtebeslag en het voorkomen van planoverschotten op de (regionale) woningmarkt.
De ladder is opgenomen in artikel 3.1.6. lid 2 Bro en luidt: "De toelichting bij een bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt bevat een beschrijving van de behoefte aan die ontwikkeling, en, indien het bestemmingsplan die ontwikkeling mogelijk maakt buiten het bestaand stedelijk gebied, een motivering waarom niet binnen het bestaand stedelijk gebied in die behoefte kan voorzien."
De volgende stappen dienen doorlopen te worden:
Ad. 1 Nieuwe stedelijke ontwikkeling
In artikel 1.1.1 Bro is een stedelijke ontwikkeling als volgt gedefinieerd: "Ruimtelijke
ontwikkeling van een bedrijventerrein of zeehaventerrein, of van kantoren, detailhandel,
woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen."
De ontwikkeling waar onderhavig bestemmingsplan in voorziet betreft een "andere stedelijke ontwikkeling" en betreft (gezien de functiewijziging) een nieuwe stedelijke ontwikkeling die betrekking heeft op de realisatie van een hotel en restaurant in het hogere segment met bijbehorende voorzieningen. Dit betekent dat dit bestemmingsplan 'Ladderplichtig' is en een beschrijving van de behoefte nodig is.
Door de Stec Groep is een laddertoets uitgevoerd voor dit bestemmingsplan. Deze rapportage maakt als Bijlage 1 onderdeel uit van de toelichting. Hieronder worden de belangrijkste aspecten uit deze rapportage benoemd.
Ad. 2 Ontwikkeling binnen bestaand stedelijk gebied
Voor ontwikkelingen buiten bestaand stedelijk gebied is vanuit de Ladder extra motivering
vereist. Daarom is van belang om te weten of het plangebied binnen of buiten stedelijk
gebied is gelegen.
In artikel 1.1.1 Bro wordt het bestaand stedelijk gebied als volgt gedefinieerd: "Bestaand stedenbouwkundig samenstel van bebouwing ten behoeve van wonen, dienstverlening, bedrijvigheid of horeca, alsmede de daarbij behorende openbare of sociaal culturele voorzieningen, stedelijk groen en infrastructuur."
De beantwoording van de vraag of een plangebied als een bestaand stedelijk gebied in de zin van artikel 3.1.6, tweede lid, van het Bro in samenhang met artikel 1.1.1, eerste lid, onder h, van het Bro, kan worden aangemerkt, hangt volgens de Nota van toelichting (2017) af van de omstandigheden van het geval, de specifieke ligging, de feitelijke situatie, het bestemmingsplan en de aard van de omgeving. Naast de hiervoor genoemde definitie van bestaand stedelijk gebied (BSG), blijkt uit jurisprudentie dus dat ook de geldende bestemming van een plangebied relevant kan zijn. Geldt er bijvoorbeeld een agrarische bestemming die de ontwikkeling ten behoeve van wonen, dienstverlening, bedrijvigheid, detailhandel of horeca niet mogelijk maakt, dan is veelal géén sprake van BSG. Betreft het een ontwikkeling op gronden waar in het verleden al een stedelijke functie mogelijk was, dan valt het plangebied wel binnen BSG. Vanuit het vigerende bestemmingsplan voor het Clarissenklooster geldt een 'bijzondere doeleinden' bestemming'. Hierbinnen is uitsluitend een klooster toegestaan. Dit is een stedelijke functie in de zin van artikel 1.1.1 Bro.
Het nieuwe bestemmingsplan maakt een ontwikkeling in het bestaand stedelijk weefsel van Eindhoven mogelijk. Daarmee constateren wij dat zowel de ligging binnen het bestaand stedelijk weefsel van Eindhoven, als het nog vigerende bestemmingsplan, dat al een stedelijke functie mogelijk maakt, maken dat er sprake is van een ontwikkeling binnen BSG. Dit is in lijn met de gedachte van de Ladder: een afweging van alternatieven binnen BSG is niet nodig.
Ad. 3 Beschrijving van de behoefte
De beoogde ontwikkeling van het Clarissenklooster bestaat uit de ontwikkeling van
een hoogwaardig en luxe hotel met maximaal 65 kamers, een restaurant, een food & beverages
afdeling en ontspanningsruimtes.
Om de behoefte van de beoogde ontwikkeling te kunnen bepalen is het allereerst van belang het verzorgingsgebied van de functie zorgvuldig af te bakenen. Het bepalen van het verzorgingsgebied voor een hotel is veelal ingewikkeld: gasten komen niet uit een bepaalde straal rondom de locatie maar juist veelal van verder. Voor een recreatief/leisure programma is de aantrekkingskracht van de ontwikkeling bepalend voor de herkomst van bezoekers en daarmee voor het verzorgingsgebied. Hierbij geldt veelal: des te unieker het concept, des te groter de reikwijdte van een plan. Het beoogde hotel in het Clarissenklooster zal gasten uit heel Nederland trekken, maar we verwachten dat het gebied waarbinnen het toevoegen van een hotel een mogelijk effect zal hebben op de bestaande voorraad, beter in te kaderen is. Naar verwachting valt het gebied waarbinnen een gast een afweging tussen het beoogde hotel en een andere verblijfsmogelijkheid maakt, binnen een straal van zo'n 15 kilometer (circa 20 autominuten).
Hotel
Het bestaande hotelaanbod in Eindhoven is vooral gericht op de zakelijke markt. Tot
een paar jaar geleden betrof negen van de tien overnachtingen een zakelijke overnachting.
Hierdoor is het bestaande hotel-aanbod van Eindhoven vooral grootschalig, met kwalitatief
goede kamers, maar weinig divers. De grootschalige hotels zijn in veel gevallen onderdeel
van hotelketens en lijken daardoor veel op elkaar. Tegenwoordig heeft nog maar iets
meer dan de helft van de overnachtingen in Eindhoven een zakelijk motief. Doordat
de vrijetijdsmarkt zich de afgelopen jaren sterk heeft ontwikkeld, is ook het aantal
overnachtingen door toeristen gestegen. Het boogde hotel in het Clarissenklooster
speelt in op deze (groeiende) doelgroep. Het Clarissenklooster voorziet in een luxe
en hoogwaardig hotel. De locatie, in een historisch klooster en in een groene en rustige
omgeving op korte afstand van het centrum sluiten aan bij de wensen van deze doelgroep.
De aanwezigheid van wellnessfaciliteiten maakt het hotel in het Clarissenklooster
bovendien onderscheidend. Niet veel hotels in Eindhoven bieden deze faciliteiten.
Hoewel er in het verzorgingsgebied ook hotels leeg staan is, afgaand op de gezonde bezettingsgraad in de regio Eindhoven, getaxeerd dat er ondanks enige leegstand voldoende behoefte bestaat aan nieuwe hotelontwikkelingen in het verzorgingsgebied. Een minimaal bezettingspercentage dat gehaald dient te worden om onaanvaardbare ruimtelijke effecten te voorkomen is per situatie verschillend; er is geen eenduidig minimum aan te verbinden. Door bij de behoeftebepaling uit te gaan van een bezettingsgraad van 65%, wordt de behoefte binnen een gezonde marktsituatie bepaald en is getaxeerd dat onaanvaardbare leegstand zich niet voor zal doen. Het kritieke bezettingspercentage waarbij onaanvaardbare leegstand zich mogelijk wél zal voordoen, ligt naar verwachting (beduidend) lager. Er wordt dan ook verwacht dat zich geen onaanvaardbare ruimtelijke effecten (bijvoorbeeld onaanvaardbare leegstand) elders in het verzorgingsgebied zullen voordoen.
Restaurant
Naast de beoogde kamers wordt in het hotel ook een zelfstandig restaurant gerealiseerd.
Het restaurant zal zowel voor hotelgasten als reguliere bezoekers toegankelijk zijn.
Om te bepalen of er voldoende behoefte bestaat aan een extra zelfstandige horecavoorzieningen
is op basis van inwonersaantallen en bindingcijfers het haalbaar aanbod aan horecagelegenheden
in de gemeente Eindhoven berekend.
Hier is het huidige aanbod aan horecagelegenheden van afgetrokken. Op basis van deze berekening bestaat er nog een behoefte aan circa 50 tot 110 extra horecagelegenheden in Eindhoven. Een restaurant in het beoogde hotel voorziet daarmee in een behoefte en zal niet tot onaanvaardbare ruimtelijke effecten elders leiden.
Het restaurant zal daarnaast ook gebruikt worden voor het organiseren van vergaderingen en het houden van evenementen. Voor deze evenementen zal geen extra ruimte worden gerealiseerd, maar deze zullen plaatsvinden in het restaurant, de binnenplaats, het terras of de tuin. Voor deze functies geldt dat zij, gezien de invulling, ligging en omvang niet solitair kunnen functioneren en ondersteunend zijn aan de hotelontwikkeling.
Naast de SVIR is het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro), ook wel AMvB Ruimte genoemd, van toepassing. Het besluit bevat regels ter borging van een aantal nationale belangen. Het gaat onder meer over rijksbelangen zoals rijksvaarwegen, zones buisleidingen, zones van hoogspanningsleidingen en militaire objecten.
Voor Eindhoven is de 380 Kv hoogspanningsleiding van belang. Deze is gelegen in Eindhoven Noord en (deels) Oost en daarmee niet in de nabijheid van onderhavig plangebied. Verder is in het Barro opgenomen dat de provinciale begrenzing van de Natuur Netwerk Brabant (NNB) direct doorwerkt naar het bestemmingsplan. De gebieden die de NNB vormen worden bij provinciale verordening aangewezen. Daarmee is de NNB een provinciaal belang geworden. Tot slot worden de belangen van luchthaven Eindhoven via het Barro geborgd.
Het plangebied is gelegen in de directe nabijheid van gebieden die zijn aangewezen als NNB-gebied. Dit bestemmingsplan leidt evenwel niet tot een aantasting van de ecologische waarden en kenmerken van betreffend gebied. Hier wordt in paragraaf 3.7 verder op ingegaan. Aangezien het plangebied niet is gelegen binnen het luchtvaartterrein of het beperkingengebied daarvan, is het niet noodzakelijk om hier verder op in te gaan.
In de Regeling algemene regels ruimtelijke ordening (Rarro) zijn de terreinen, gebieden en installaties zoals bedoeld in het Barro, aangewezen. Het onderhavig plangebied ligt niet in de geluidszone of het obstakelbeheergebied behorende bij het luchtvaartterrein.
De Brabantse Omgevingsvisie bevat de belangrijkste ambities voor de fysieke leefomgeving voor de komende jaren. Op 14 december 2018 is de omgevingsvisie vastgesteld. Daarna volgt een doorvertaling in een Omgevingsverordening en programma's. Tot die zijn vastgesteld blijven bestaande beleidsplannen voor natuur, ruimtelijke ordening, verkeer en vervoer en milieu en water van kracht. Daarmee wil Brabant op tijd klaar zijn voor de Omgevingswet wanneer deze in 2022 wordt ingevoerd.
In de Omgevingswet staan waarden als veiligheid, gezondheid en duurzame omgevingskwaliteit centraal. De Brabantse Omgevingsvisie voegt daar ambities aan toe voor vier hoofdopgaven: de energietransitie, een klimaatproof Brabant, Brabant als slimme netwerkstad en een concurrerende, duurzame economie. Voor ieder van deze opgaven geeft de omgevingsvisie aan wat de ambities op lange termijn zijn: wat is er nodig om Brabant in 2050 een gezonde, veilige en prettige leefomgeving te laten zijn? Maar ook een concreet tussendoel: waar moeten we in 2030 op zijn minst staan om dat langetermijndoel te halen? De omgevingsvisie geeft ook aan op welke nieuwe manieren de provincie met betrokkenen wil samenwerken aan omgevingsvraagstukken en welke waarden daarbij centraal staan.
Op 19 maart 2014 is de Structuurvisie Ruimtelijke Ordening 2014 in werking getreden. Deze structuurvisie is een actualisatie van de visie die in 2010 werd vastgesteld. De structuurvisie bestaat uit twee delen (A en B) en een uitwerking.
Deel A
Deel A bevat de hoofdlijnen van het beleid. Hierin heeft de provincie haar belangen
gedefinieerd en ruimtelijke keuzes gemaakt. De ruimtelijke visie van de provincie
bestaat op hoofdlijnen uit een robuust en veerkrachtig natuur- en watersysteem, met
aandacht voor bescherming tegen hoogwater, droogte en biodiversiteit. Een multifunctioneel
landelijk gebied, waar de functies landbouw, recreatie en natuur in relatie tot elkaar
ruimte krijgen en een gevarieerd en aantrekkelijk stedelijk gebied met sterke steden,
groene geledingszones en uitloopgebieden (intensieve recreatie, stadslandbouw). Aandacht
wordt gevraagd voor sterke regionale economische clusters, (inter)nationale bereikbaarheid
en knooppuntontwikkeling (zowel in de centra als aan de randen van de steden). De
provincie realiseert haar doelen door regionaal samen te werken, te ontwikkelen, te
beschermen en te stimuleren.
Deel B
De ruimtelijke belangen en keuzes zijn in vier ruimtelijke structuren geordend. Deze
vier ruimtelijke structuren worden in deel B beschreven en zijn:
In dit geval is het plangebied volledig gelegen binnen de stedelijke structuur. De stedelijke structuur bestaat uit de steden en dorpen in Noord-Brabant. De provincie kiest hier voor twee perspectieven. Ten eerste stedelijke concentratiegebieden waar de groei van de verstedelijking wordt opgevangen. De provincie wil de verstedelijking op goed ontsloten plekken concentreren en de groene ruimte tussen steden openhouden. Ten tweede dienen kernen in het landelijk gebied zoveel mogelijk te worden ontzien van verdere verstedelijking. Alleen de eigen verstedelijkingsbehoefte wordt daar opgevangen.
Eindhoven vormt samen met de provincie en met de steden Breda, Helmond, 's-Hertogenbosch en Tilburg het stedelijk netwerk BrabantStad. Dit samenwerkingsverband vervult een voortrekkersrol bij de ruimtelijke en economische ontwikkeling van Noord-Brabant. Sterke steden zijn een voorwaarde voor de toekomst van Noord-Brabant. Vooral in deze steden is de dynamiek van Noord-Brabant goed zichtbaar. De provincie ziet deze steden als het brandpunt van de verstedelijking. Hier wordt geïnvesteerd in de binnensteden (stationsgebieden, kanaal- en snelwegzones) en worden hoogstedelijke functies, zoals bovenregionale voorzieningen, geconcentreerd. Daardoor wordt de centrale positie van de steden versterkt en het draagvlak voor hoogwaardig openbaar vervoer en stedelijke- en culturele voorzieningen op peil gehouden. Dat draagt bij een hoogwaardig leef- en vestigingsklimaat in Noord-Brabant.
Toepassing plangebied
Het plangebied bevindt zich in binnen het 'Zoekgebied verstedelijking', 'Groenblauwe
mantel', 'Stedelijk concentratiegebied', 'Kerngebied groenblauw' en 'Waterbergingsgebied'.
Uitsnede structurenkaart Structuurvisie Ruimtelijke Ordening 2014
De aanduiding 'zoekgebied verstedelijking' geeft aan dat het transformeren van buitengebied
naar stedelijk gebied (wonen, werken, voorzieningen, stedelijk groen) afweegbaar is
als dat nodig is om in de stedelijke ruimtebehoefte te voorzien.
Nieuwe ontwikkelingen binnen de 'groenblauwe mantel' zijn mogelijk, als deze bestaande natuur-, bodem- en waterfuncties respecteren of bijdragen aan een kwaliteitsverbetering van deze functies of het (cultuurhistorisch waardevolle) landschap. De versterking van de binnen de groenblauwe mantel aanwezige leefgebieden voor plant- en diersoorten vraagt daarbij specifieke aandacht. Het beleid is erop gericht dat de belevingswaarde en de recreatieve waarde van het landschap toeneemt.
Het 'kerngebied groenblauw' bestaat uit de ecologische hoofdstructuur (Natuurnetwerk Brabant) inclusief de ecologische verbindingszones en waterstructuren zoals beken en kreken. Het ruimtelijke beleid is gericht op behoud, herstel en ontwikkeling van de natuurlijke en landschappelijke kwaliteiten. Er is geen ruimte voor (grootschalige of intensieve) ontwikkelingen die niet passen binnen de doelstellingen voor de NNB en beheer of herstel van de waterstructuren. Bestaande functies en bestaand gebruik binnen de groenblauwe kern worden gerespecteerd.
Het 'stedelijk concentratiegebied' heeft een bovenlokale opvangtaak voor verstedelijking. De gemeenten maken in regionaal verband en met de provincie afspraken over de verdeling van het verstedelijkingsprogramma in de regionale ruimtelijke overleggen (RRO's). Zorgvuldig ruimtegebruik en toepassing van de Ladder voor duurzame verstedelijking (Bro) zijn voorwaarden bij het maken van regionale afspraken.
Binnen de 'waterbergingsgebieden' kunnen functies als landbouw, natuur en recreatie zich binnen grenzen ontwikkelen. Er kunnen wel beperkingen gelden ten aanzien van voorkomend grondgebruik. De ontwikkeling van kapitaalintensieve functies is in principe uitgesloten.
Dit plan maakt de realisatie van een hotel mogelijk in een voormalig klooster en in de vorm van nieuwbouw. In dit geval wordt deze locatie getransformeerd waarbij enerzijds stedelijke functies worden toegevoegd, maar anderzijds wordt de landschappelijke en cultuurhistorische waarde van het gebied behouden. Dit is passend binnen het beleid uit de Structuurvisie Ruimtelijke Ordening van de provincie Noord-Brabant. In de navolgende paragraaf wordt hier verder op ingegaan in relatie tot de Interim omgevingsverordening Brabant.
Op 25 oktober 2019 hebben Provinciale Staten van Noord-Brabant de 'Interim omgevingsverordening Noord-Brabant' vastgesteld. De Interim omgevingsverordening vervangt een aantal provinciale verordeningen:
Om straks klaar te zijn als de Omgevingswet in werking treedt, heeft de provincie
eerst een Interim omgevingsverordening vastgesteld. Het is een 'Interim' omgevingsverordening
om zo te benadrukken dat dit een tussenstap is naar de 'definitieve' omgevingsverordening
gebaseerd op de Omgevingswet.
De Interim omgevingsverordening is gebaseerd op de huidige wetgeving en moet aan de
wettelijke bepalingen van die wetgeving voldoen. Dat betekent dat nieuwe mogelijkheden
uit de Omgevingswet nog niet zijn verwerkt. Er is wel zo veel als mogelijk aansluiting
gezocht bij de Omgevingswet en de voorwaarden voor een omgevingsverordening (bijvoorbeeld
bij de opbouw en de digitale vormgeving).Deze Interim omgevingsverordening voegt de
bestaande regels over de fysieke leefomgeving zoveel mogelijk samen in één verordening
en is beleidsneutraal. Alleen aanpassingen die nodig zijn vanwege de samenvoeging
of vanwege al vastgesteld beleid, zoals de omgevingsvisie, worden meegenomen.
In de Interim omgevingsverordening staan regels voor:
Voor dit bestemmingsplan zijn vooral de bepalingen uit hoofdstuk 3 van de Interim
omgevingsverordening (instructieregels voor gemeenten) van belang. Daarnaast blijven
de rechtstreeks werkende regels voor activiteiten (regels voor burgers bedrijven)
onverminderd van toepassing.
Instructieregels voor gemeenten
Dit zijn de regels die voorheen waren opgenomen in de Verordening ruimte Noord-Brabant. De regels zijn gekoppeld aan de werkingsgebieden/ aanduidingen die op de verschillende kaarten van de Interim omgevingsverordening zijn opgenomen.
Zorgplicht voor een goede omgevingskwaliteit
Algemeen geldt een zorgplicht voor een goede omgevingskwaliteit. Een bestemmingsplan
geeft bij de evenwichtige toedeling van functies invulling aan een goede omgevingskwaliteit
met een veilige, gezonde leefomgeving. Voor een goede omgevingskwaliteit en een veilige,
gezonde leefomgeving wordt rekening gehouden met zorgvuldig ruimtegebruik, de waarden
in een gebied (toepassing van de lagenbenadering) en meerwaardecreatie.
Kwaliteitsverbetering landschap
Vanuit het bereiken van een goede omgevingskwaliteit geldt in Brabant sinds 2014 de
regeling Kwaliteitsverbetering landschap. Een bestemmingsplan dat een ontwikkeling
mogelijk maakt in Landelijk gebied voorziet daartoe in een regeling.
Op diverse plaatsen in de verordening zijn verbijzonderingen van de kwaliteitsverbetering landschap opgenomen. De verplichtingen die daaruit voortvloeien, maken deel uit van de kwaliteitsverbetering landschap als bedoeld in dit artikel, zoals bijvoorbeeld verplichtingen tot sloop van bebouwing, het saneren van windturbines of de vastgelegde minimale verplichting voor een landschappelijke inpassing bij veehouderijen en mestbewerking.
Soms is nadrukkelijk bepaald dat dit artikel niet van toepassing is omdat de regeling zelf al voorziet in kwaliteitsverbetering, zoals de ontwikkeling van ruimte voor ruimte woningen en landgoederen. Er is derhalve geen sprake van een stapeling van regelingen. Om alle onduidelijkheid over het begrip landschap weg te nemen is duidelijk aangegeven dat het begrip landschap niet alleen betrekking heeft op groenontwikkeling maar ook betrekking heeft op de sloop of uiterlijke verschijningsvorm van bebouwing.
Motivatie: Omdat het plangebied formeel in het buitengebied ligt en gelegen is binnen de provinciale
werkstructuur Landelijk Gebied betekent dit dat in het nieuwe bestemmingsplan onder andere een een landschappelijke
kwaliteitsverbetering aangetoond moet worden.
Kwaliteitsverbetering van het landschap ziet niet alleen op groenontwikkeling, maar ook op sloop van bebouwing of uiterlijke verschijningsvorm van bebouwing. De noodzaak van kwaliteitsverbetering van het landschap hangt deels samen met de vraag of er sprake is van een 'ruimtelijke ontwikkeling'. Ingevolge de Interim omgevingsverordening wordt onder een 'ruimtelijke ontwikkeling' verstaan: "bouwactiviteiten en planologische gebruiksactiviteiten waarvoor een wijziging van het planologisch regime nodig is". In dit geval is er sprake van een ruimtelijke ontwikkeling. De bestemming en functie van het plangebied veranderen van 'maatschappelijk' naar 'horeca' en er wordt maximaal 480 m² nieuwbouw toegevoegd.
Waardeontwikkeling: Gemeente Eindhoven heeft geen specifiek beleid in het kader van kwaliteitsverbetering
van het landschap. Wel kan aangesloten worden bij het geldende beleid van omliggende
gemeenten en de handreiking die provincie Noord-Brabant hiervoor heeft opgesteld.
Hierbij wordt veelal het beleid gehanteerd waarbij, in lijn met provinciale afspraken, een basisinspanning van 20% van de grondwaardevermeerdering dient te worden geïnvesteerd in fysieke maatregelen die ruimtelijke kwaliteit verbeteren. Deze waardevermeerdering wordt bepaald aan de hand van een vergelijking tussen het vigerende en toekomstige bestemmingsplanregime en een standaard set van grondprijzen gekoppeld aan bestemmingen. Omdat gemeente Eindhoven geen forfaitaire bedragen heeft vastgesteld in het kader van kwaliteitsverbetering van het landschap, is voor de berekening aansluiting gezocht bij dergelijke bedragen van andere gemeenten in de regio.
Het plangebied heeft in het geldende bestemmingsplan een 'bijzondere doeleinden' bestemming (meer specifiek een 'klooster') waarbij 1280 m² aan bebouwing mogelijk is. In de nieuwe opzet krijgt de bebouwing een wat bredere functionele invulling gericht op horeca (hotel en restaurant) en vindt een uitbreiding plaats van de bebouwingsmogelijkheden met maximaal 480 m². De waardevermeerdering die deze bestemmingsverandering als gevolg heeft kan als volgt berekend worden:
Huidige bestemming 'Maatschappelijk' = € 100,- per m²
Toekomstige bestemming 'Horeca' = € 125,- per m²
Oppervlakte bestemming plangebied = 9.690 m² x € 25,- verschil = € 242.250,-
Daarnaast wordt er maximaal 480 m² bebouwing toegevoegd á € 35,- m² = € 16.800,-
20% van de grondwaardevermeerdering (€ 259.050,-) resulteert in een benodigde kwaliteitsbijdrage van minimaal = € 51.810,-.
Kwaliteitsverbetering: Een verbetering van de landschappelijke kwaliteit kan gezien het provinciale beleid
mede het behoud of herstel van cultuurhistorisch waardevolle bebouwing of terreinen
omvatten. Dit aspect is dan ook van toepassing op onderhavig planvoornemen. De investeringen
die gedaan worden in de ruimtelijke kwaliteit van het plangebied overstijgen vele
malen de benodigde investering. Het plan voorziet in de renovatie van de cultuurhistorisch
waardevolle bebouwing (in samenwerking met Hylkema Erfgoed is hiervoor een begroting
gemaakt) en de realisatie van een kloostertuin met onder andere het zelfvoorzienende
karakter van de moestuin. In dit geval wordt meer dan € 550.000,- geïnvesteerd in
de landschappelijke kwaliteitsverbetering. Al met al kan dus gesteld worden dat er
een aanzienlijke landschappelijke kwaliteitsinvestering plaats vindt. De ruimtelijke
maatregelen zijn opgenomen op een inrichtingstekening welke in de regels van die bestemmingsplan
juridisch-planologisch is geborgd in een voorwaardelijke verplichting.?
Stedelijke ontwikkeling en erfgoedIn onderstaande afbeelding is een uitsnede van de kaart 'Stedelijke ontwikkeling en erfgoed' van de Interim omgevingsverordening opgenomen. Hierin is te zien dat het plangebied is gelegen buiten het provinciale werkingsgebied Stedelijk gebied, en dus binnen het werkingsgebied Landelijk gebied, is aangewezen als Verstedelijking afweegbaar en thema cultuurhistorie (Complex van cultuurhistorisch belang).
Uitsnede Interim omgevingsverordening kaart 3 'Instructieregels gemeenten: stedelijke
ontwikkeling en erfgoed'
Complex van cultuurhistorisch belang
Deze regeling richt zich op bestaande cultuurhistorisch waardevolle complexen in het buitengebied. Het gaat bij cultuurhistorisch waardevolle complexen om ensembles bestaande uit één gebouw of een verzameling van gebouwen in samenhang met de directe omgeving. De waardevolle complexen zijn als werkingsgebied in deze verordening opgenomen en nader beschreven op de Cultuurhistorische waardenkaart.
Doel van de regeling is dat bij ontwikkelingen behoud en versterking van de karakteristieke waarden van het complex. Nieuwe functies zijn vanwege het streven naar behoud van deze complexen mogelijk als ze bijdragen aan het behouden en versterken van karakteristieke cultuurhistorische gebouwen, als ook naar andere zaken van cultuurhistorisch belang in de directe omgeving. Bij een concreet plan is het nodig dat de gemeente dit motiveert door:
Naast de cultuurhistorische waarden van de locatie en directe omgeving bepalen ook andere in de omgeving aanwezige waarden de aanvaardbaarheid van de ontwikkeling. Een ligging in het provinciale werkingsgebied Natuur Netwerk Brabant (NNB) bijvoorbeeld, kan tot gevolg hebben dat alleen kleinschalige, relatief extensieve nieuwe activiteiten aanvaardbaar zijn. In het algemeen geldt daarom dat de gemeente de voorgenomen functiewijziging afweegt in relatie tot de algemene ruimtelijke visie en het te voeren ruimtelijk beleid. Bij het toelaten van nieuwe functies geldt binnen een aangeduid complex dat ook nieuwvestiging mogelijk is. Hierbij moet uiteraard wel ingegaan worden of de nieuwe functie inpasbaar is gelet op de aanwezige en/of verdwenen cultuurhistorische waarden.
Motivatie: In het kader van een zorgvuldig proces en het cultuurhistorisch belang zijn de volgende
partijen gedurende het gehele traject vanaf de start geïnformeerd en meegenomen in
het proces:
Vanuit verschillende overwegingen, adviezen en de terugkoppeling vanuit diverse instanties/
stichtingen en betrokkenen, heeft een zorgvuldige afweging en beslissing plaats gevonden.
Als onderdeel van een herbestemmingsonderzoek heeft initiatiefnemer een bouwhistorische verkenning laten uitvoeren naar het als rijksmonument beschermde Clarissenklooster. Deze bouwhistorische verkenning maakt als Bijlage 2 onderdeel uit van deze toelichting.Aanbevelingen vanuit de bouwhistorische verkenning hebben vervolgens geleid tot uitgangspunten in de ontwerpopgave.
Momenteel staat het pand leeg. Naast behoud van het monument en haar culturele waarde, staat bij deze transformatie voorop dat de nieuwe bestemming een kwaliteitsimpuls geeft aan de huidige omgeving. Voordelen van een hotel- en restaurantfunctie voor het klooster is dat het gebouw en tuin publiek toegankelijk worden waardoor iedereen het ensemble (typologie van het slotklooster), het interieur en de historie kan beleven. De historische functie van de moestuin blijft behouden en wordt gebruikt voor nieuwe functie: restaurant. Het zelfvoorzienende karakter van de moestuin blijft intact.
Het gebouw, tuin en kloostermuur worden kwalitatief verbeterd tot het huidige niveau (qua regelgeving / normen op het gebied van bouw- en installatietechniek) en daarna goed onderhouden en bijgehouden. Aanpassingen in het verleden die afbreuk doen aan het historisch karakter worden ingepast in kenmerkende vormgeving. Transformatie is daarmee een duurzame ingreep, er blijft immers veel materiaal behouden door de intelligente wijze van inpassing van het programma. Het ensemble is een karakteristiek onderdeel van de Genneper Parken en blijft behouden.
Naast transformatie van het bestaande klooster is voor de nieuwbouw uiteindelijk gekozen voor één compact, vrijstaand volume, op gepaste afstand van het klooster. Het oorspronkelijk ensemble blijft hierdoor zichtbaar en herkenbaar (slotklooster + solitair gebouw in groene omgeving). Door het toevoegen van een nieuwe tijdslaag blijft het als zodanig herkenbaar.
Voor een uitgebreide beschrijving en cartografische weergave van de actuele, aangetaste en verdwenen cultuurhistorische waarden van het complex wordt verwezen naar bijlage 'Bouwhistorische verkenning' van deze toelichting. Hetzelfde geldt voor de (verdwenen) cultuurhistorische waarden die worden hersteld of worden versterkt en hoe de geplande ontwikkeling een (landschap)-architectonische meerwaarde betekent voor het complex en bijdraagt aan de behoud van de historisch (landschap) architectonische kenmerkende stijl hiervan. In Bijlage 3 wordt dit nader gemotiveerd.
Daarnaast is ook onderzocht wat het mogelijke effect van de voorgenomen bouw- en inrichtingsplannen is op het naburig gelegen natuurgebied. De natuurgebieden betreffen de onmiddellijke omgeving van de Dommel en zijn onderdeel van het Natuur Netwerk Brabant. Dit onderzoek maakt tevens onderdeel uit als Bijlage 4 bij deze toelichting.
Hieruit kan geconcludeerd worden dat het beleid voor het Natuur Netwerk Brabant de uitvoering van het plan niet in de weg staat. Indien gehouden wordt aan enkele voorwaarden is er geen sprake van aantasting van de wezenlijke kenmerken en waarden van het Natuurnetwerk Brabant. Geadviseerd wordt om bij het aanleggen van de tuinen rondom het kloostergebouw en de geplande nieuwbouw inheemse en streekeigen soorten bomen en struiken te gebruiken, zodat deze de omliggende natuur maximaal kunnen versterken. Integratie van de bestaande volwassen bomen is daarbij een extra troef.
Verstedelijking afweegbaar
Het realiseren van een nieuwe stedelijke ontwikkeling dient in beginsel binnen het
werkingsgebied Stedelijk gebied plaats te vinden (artikel 3.42 duurzame stedelijke ontwikkeling). In afwijking hierop
geldt dat op gronden die zijn aangewezen als Verstedelijking
afweegbaar, voorzien kan worden van de nieuwvestiging van een duurzame stedelijke ontwikkeling,
mits voldaan wordt aan een aantal voorwaarden (artikel 3.43 afwijkende regels verstedelijking
afweegbaar).
De voorwaarden die in artikel 3.43 worden genoemd en waaraan voldaan moet worden zijn:
(Gemengd) Landelijk Gebied
In het provinciale werkingsgebied Gemengd landelijk gebied stimuleert de Provincie het mengen van functies voor een sterke plattelandseconomie.
Hierbij is vooral de ontwikkeling van landbouw van belang, naast andere vormen van
bedrijvigheid, natuur, landschap, recreatie en wonen.Ontwikkelingen in het landelijk
gebied dienen een bijdrage te leveren aan de versterking en beleving van het landschap,
bijvoorbeeld door investeringen in de fijnmazige groenblauwe dooradering van het platteland,
in het cultuurhistorisch erfgoed en in de versterking van de recreatieve structuur.
Vestiging niet-agrarische functie in Landelijk gebied (artikel 3.73 van de IOV)
Artikel 3.73, Vestiging niet-agrarische functie in Landelijk gebied, van de IOV zet
diverse provinciale regels uiteen waaraan bestemmingsplannen voor niet-agrarische
bedrijven aan moeten voldoen binnen het gemengd landelijk gebied. Hieronder wordt
initiatief aan de regels getoetst (dik gedrukt):
Lid 1
Een bestemmingsplan van toepassing op Landelijk gebied kan voorzien in de vestiging
van een niet-agrarische functie op een bestaand bouwperceel als aan de volgende voorwaarden
is voldaan:
Lid 2. Het bestemmingsplan dat de vestiging mogelijk maakt, borgt dat de functie,
ook op langere termijn, past binnen de ontwikkelingsrichting en stelt daartoe regels:
In paragraaf 3.2.3 is uitgebreid ingegaan op de behoefte (voor lange termijn) van de beoogde ontwikkeling. Daarnaast is de beoogde specifieke gebruiksactiviteit expliciet geregeld in onderhavig bestemmingsplan en wordt alles ingepast in één extra volume. Daarbij is initiatiefnemer voornemens om eerder de kwaliteit te verhogen in plaats van de kwantiteit. De beoogde omvang is daarom ook op langere termijn van voldoende grootte voor de beoogde ontwikkeling
Lid 3. Als een binnen de omgeving passende omvang geldt voor:
Hier wordt aan voldaan zoals beschreven in deze toelichting.
Reservering waterberging, Regionale waterberging en boringsvrije zone
Ter plaatse van het plangebied gelden ook de aanduidingen Reservering waterberging,
Regionale waterberging en Boringsvrije zone. Een bestemmingsplan van toepassing op Regionale waterberging en Reservering waterberging strekt mede tot behoud van het waterbergend vermogen van dat gebied. Onderhavig planvoornemen
voorziet in een ontwikkeling volledig binnen de bestaande kloostermuren (als onderdeel
van rijksmonument), waardoor een waterbergingsfunctie binnen deze muren niet realistisch
is. In het bestemmingsplan is ter plaatse van de Regionale waterberging (deels) een
dubbelbestemming opgenomen. Een bestemmingsplan van toepassing op Boringsvrije Zone strekt mede tot het behoud van de weerstandbiedende bodemlagen en stelt regels die
het risico op schade aan de bodem en het zich daarin bevindende grondwater voorkomen.
Overige rechtstreekswerkende- of instructieregels zijn voor dit plan niet relevant. Gelet op het voorgaande past de ontwikkeling binnen de regels van de Interim omgevingsverordening.
Brainportregio
De Brainportregio is een technologische topregio en één van de belangrijkste pijlers
van de Nederlandse economie. De sleutel tot dit succes is samenwerking. Het is een
regio van contrasten en dat maakt ons uniek: een hecht netwerk van steden, stedelijke
buurgemeenten, dorpen en bewoond landelijk gebied. Je bent snel in de stad of juist
in het groen, er is cultuur én natuur. We zijn sterk in high tech, design en innovaties,
en kennen een dynamische economie en een gastvrije bourgondische levensstijl. De strategie
van de regio is gericht op het sterker maken van deze kwaliteiten door aan te haken
op de eigen kracht en identiteit van de deelgebieden.
Ambitie
Als centrumstad vervult Eindhoven een cruciale rol bij de versterking van Brainport
Eindhoven als economische wereldspeler op het gebied van kennisintensieve maakindustrie
en design. Om internationaal concurrerend te blijven, streeft Eindhoven samen met
de regio naar een excellent woon- en werkklimaat. Eindhoven zet daarom randvoorwaardelijk
in op gezonde en duurzame verstedelijking met behoud van stedelijke en dorpse kwaliteiten
en met bijzondere aandacht voor sociale cohesie en inclusie. Eindhoven is in staat
om zich snel aan te passen aan de steeds veranderende vaag naar geschikte en betaalbare
ruimte om te wonen, werken, verblijven en recreëren.
Deze ambitie vertaalt zich naar vier deelambities. Eindhoven als: economische wereldspeler;
gezonde en toekomstbestendige stad; een sociale, inclusieve en gastvrije stad en een
authentieke stad met sterke gebieden.
Van ambitie naar stedelijke opgaven
Als we onze ambities leggen naast de huidige kwaliteiten en structuren van de stad
en de actuele trends en ontwikkelingen, zien we een aantal stedelijke opgaven voor
de stad. Brainport Eindhoven blijft groeien, mede door de sterke economische positie.
De ambities en groei vragen om ruimte voor nieuwe woningen, bedrijven en voorzieningen.
Ruimte die we bieden door vooral te verdichten in het gebied binnen de Ring. Hier
is voldoende ruimte om te verdichten, omdat er nog relatief weinig mensen wonen. Met
de keuze voor verdichten binnen de Ring gaan we ook duurzaam om met de (groene) ruimte
die de stad heeft. We behouden hiermee de kwaliteit van de groenstedelijke woonwijken,
de landschapsparken en het buitengebied.
De keuze voor een compact stedelijke woonmilieu binnen de Ring gaat gepaard met forse
investeringen in o.a. bereikbaarheid, luchtkwaliteit, groen en voorzieningen. Eindhoven
wil een leefbare en een inclusieve stad zijn waar iedereen kan profiteren van het
succes van de Brainport. Dat vraagt om keuzes ten aanzien van het woning- en voorzieningenaanbod.
Het verschil tussen de ambitie en de huidige stand van zaken in Eindhoven leidt tot
zes concrete stedelijke opgaven:
Dit zijn de opgaven waar we als gemeente de komende jaren samen met onze partners
aan werken om de gestelde ambitie te kunnen halen. Wij werken zelf aan deze opgaven,
maar stimuleren ook andere partijen in de stad om dit te doen. We bepalen samen met
de stad en regio wat kansrijke initiatieven en locaties zijn.
We geven prioriteit aan initiatieven die bijdragen aan meerdere stedelijke opgaven tegelijkertijd en kwaliteit toevoegen aan de stad. Bijvoorbeeld een woontoren in het centrum (hoogstedelijk centrum) met een groene binnenplaats, groene gevels en een duurzame oplossing voor mobiliteit (bereikbaarheid en gezonde groei) en zonnepanelen op het dak (energietransitie). Hiernaast zetten we in op het beschermen en versterken van de stedelijke en groene hoofdstructuur van de stad. De gemeente organiseert het werken aan de stedelijke opgaven met thematische en gebiedsprogramma's en stimuleert o.a. via regels en uitgangspunten zoals opgenomen in de omgevingsvisie dat ook andere initiatiefnemers bijdragen aan het realiseren van de opgaven. Vanuit de gemeente werken we aan de stedelijke opgaven via onze thematische (b.v. programma water) en gebiedsprogramma's (b.v. programma centrum). De benodigde kosten en investeringen komen uit de budgetten van deze programma's. We bestuderen de mogelijkheid tot meer integrale sturing vanuit de stedelijke opgaven en gebiedsprogramma's.
Beoordeling plan
Het beoogde planvoornemen ziet op het huisvesten van een luxe hotel met bijbehorende
voorzieningen in het voormalige klooster. Deze ontwikkeling draagt bij aan een duurzame
en concurrerende economie voor de brainportregio. Doordat de vrijetijdsmarkt zich
de afgelopen jaren sterk heeft ontwikkeld, is ook het aantal overnachtingen door toeristen
gestegen. Het boogde hotel in het Clarissenklooster speelt in op deze (groeiende)
doelgroep. Het planvoornemen past goed binnen het opgestelde beleidskader van de gemeente
Eindhoven.
Het Verdrag van Valletta (Malta) verplicht de Europese overheden tot het beschermen van archeologisch erfgoed. Hierbij wordt als uitgangspunt gehanteerd dat archeologische waarden in situ bewaard moeten blijven. Dat wil zeggen, dat er naar gestreefd moet worden om de waarden op de locatie te behouden. Als dit niet mogelijk blijkt, bijvoorbeeld bij bouwplannen, dan moeten de waarden worden opgegraven en ex situ worden bewaard. Het Verdrag van Valletta is doorvertaald in de Monumentenwet 1988, zoals deze gewijzigd is in september 2007. Sinds deze wijziging van september 2007 is de gemeente bevoegd gezag op het gebied van archeologie. Per 1 juli 2016 is de Erfgoedwet van kracht. De uitgangspunten uit het Verdrag van Valletta (Malta) blijven in de Erfgoedwet de basis van de omgang met archeologie. Gemeenten houden een belangrijke rol in het archeologische stelsel. In bestemmingsplannen houden ze rekening met (te verwachten) archeologische waarden. Dit wordt samen met de andere onderdelen rond de omgang met archeologie in de fysieke leefomgeving overgeheveld naar de toekomstige Omgevingswet.
De gemeente Eindhoven heeft eigen archeologiebeleid, als uitwerking van het nationale en provinciale beleid. Dit beleid staat in het 'Beleidsplan archeologie Eindhoven en Helmond 2008-2012', dat de raad in september 2008 heeft vastgesteld. De gemeente neemt de verantwoordelijkheid voor het bodemarchief zelf ter hand door te investeren in kerntaken en opbouw van expertise.
De gemeente kent archeologische waarden daterend uit de prehistorie en de Romeinse tijd. Het gemeentelijk bodemarchief herbergt tevens fundamentele gegevens over de geschiedenis van stad en platteland gedurende en na de middeleeuwen. Deze gegevens zijn van groot belang voor de reconstructie van het verleden, temeer omdat archivalische bronnen in Eindhoven nagenoeg ontbreken.
De archeologische gebieden binnen de gemeente Eindhoven staan aangegeven op de gemeentelijke archeologische waardenkaart, onderdeel van de gemeentelijke cultuurhistorische waardenkaart. Het beleid is om bij ruimtelijke ontwikkelingen rekening te houden met de archeologische waarden en verwachtingen in de ondergrond en daarbij uit te gaan van de gemeentelijke archeologische waardenkaart.
Op de archeologische waardenkaart van de gemeente Eindhoven is het plangebied niet aangeduid als een archeologisch waardevol of verwachtingsgebied of als een gebied dat op de landelijke Archeologische Monumentenkaart voorkomt. Het gebied is echter ook niet aangeduid als archeologisch onderzocht gebied. Dat betekent dat het gebied te typeren is als een gebied van Categorie V. Een dergelijk terrein heeft een lage of geen archeologische verwachting. Het uitvoeren van archeologisch onderzoek is in deze gebieden niet noodzakelijk, tenzij het gaat om een MER-plichtig project of een project dat onder de Tracéwet valt. Van een dergelijk project is in dit geval geen sprake. Een archeologisch onderzoek kan dan ook achterwege blijven.
Er is een nieuwe archeologische waardenkaart opgesteld die ten tijde van terinzagelegging van dit ontwerpbestemmingsplan nog niet is vastgesteld. Na vaststelling van deze archeologische waardenkaart zal hier in onderhavig bestemmingsplan nader op worden ingegaan.
Wel geldt ten aanzien van archeologie een meldingsplicht voor archeologische toevalvondsten. Mochten tijdens werkzaamheden archeologische resten worden aangetroffen dan dienen deze (op grond van de meldingsplicht in art. 5.10 van de Erfgoedwet 2016) direct gemeld te worden aan de Minister van OCW en de Afdeling Omgevingskwaliteit van de gemeente Eindhoven. Vervolgens zal bepaald worden of en zo ja welke aanvullende maatregelen getroffen worden.
Op 18 maart 2008 is de cultuurhistorische waardenkaart van Eindhoven vastgesteld. De kaart dient als beleidskader om bij ruimtelijke ontwikkelingen in de stad rekening te kunnen houden met de cultuurhistorie van Eindhoven. De kaart geeft, naast rijks- en gemeentelijke monumenten een overzicht van de historische structuur van wegen en waterlopen, historisch waardevolle stedenbouwkundige en landschappelijke- en groenstructuren, beschermde stads- en dorpsgezichten en monumentale bomen. Bij de samenstelling van de kaart is onder andere gebruik gemaakt van de gegevens van de provinciale cultuurhistorische waardenkaart.
Hieronder is een uitsnede van de cultuurhistorische waardenkaart van gemeente Eindhoven opgenomen.
Uitsnede cultuurhistorische waardenkaart Eindhoven
Het plangebied is aangeduid met de aanduiding 'Historisch Landschap'. De reden hiervan
is uiteraard de aanwezigheid van het Rijksmonument Clarissenklooster. In de Bijlage 5 van deze toelichting is de besluitmotivering hiervan opgenomen. In Hoofdstuk 2 is de historie van het kloosterensemble en het beoogde planvoornemen (ook in relatie
tot het klooster) uitgebreid beschreven. Daarnaast is in paragraaf 3.3.3 onder subparagraaf 'Complex van cultuurhistorisch belang' ook ingegaan op de beschrijving
en cartografische weergave van de actuele, aangetaste en verdwenen cultuurhistorische
waarden van het complex en is omschreven hoe de beoogde plannen tot behoud en versterking
van de cultuurhistorische en landschappelijk waarden leiden. Hierin wordt tevens verwezen
naar Bijlage 2 en Bijlage 3 bij deze toelichting.
Op de Cultuurhistorische Waardenkaart zijn landschappelijke/groene waarden van het historisch landschap (historische wegenstructuren, waterlopen en waterwegen, historisch landschap en groenstructuren) in kaart gebracht. In 2015-2017 en 2018-2019 zijn in opdracht van de gemeente Eindhoven cultuurhistorische onderzoeken uitgevoerd door RAAP Archeologisch Adviesbureau B.V. Deze onderzoeken hadden als doel de gemeentelijke Cultuurhistorische Waardenkaart wat betreft het onderdeel historisch landschap nader te onderbouwen en waar nodig aan te vullen. Door middel van een cultuurhistorische inventarisatie en waardering is met deze onderzoeken allereerst het buitengebied en vervolgens het stedelijk gebied van Eindhoven gedetailleerd in beeld gebracht. In 2017 zijn de resultaten van het onderzoek naar het buitengebied gepubliceerd in het rapport 'De groene zoom van Eindhoven' (zie Bijlage 6).
De rapporten geven de diversiteit weer binnen de landschappen zoals deze zich tussen omstreeks 1840 en het moment van verstedelijking en deels ook al daarvoor manifesteerden. De 'Kenmerkenkaart' bij de rapporten geeft een overzicht van de afgedekte cultuurlandschappen (landschapstypen) met de nog bestaande en verdwenen landschapselementen. De 'Cultuurhistorische waarderingskaart historisch landschap' (buitengebied) geeft de mate van waardering van de verschillende landschapstypen en de mate van herkenbaarheid van het prestedelijk landschap in de afzonderlijke deelgebieden weer. De waardering van nog bestaande landschapselementen wordt weergegeven op de 'Waarderingskaart landschapselementen'.
Om de landschappelijke/groene waarden te behouden voor het plangebied is hiervoor een dubbelbestemming 'Cultuurhistorie' opgenomen.
Zoals ook beschreven in paragraaf 3.3.3 zijn in het kader van een zorgvuldig proces en het cultuurhistorisch belang de volgende partijen gedurende het gehele traject vanaf de start geïnformeerd en meegenomen in het proces:
Vanuit verschillende overwegingen, adviezen en de terugkoppeling vanuit diverse instanties/
stichtingen en betrokkenen, heeft een zorgvuldige afweging en beslissing plaats gevonden.
Het behoud van de karakteristiek en kwaliteiten van het bestaande ensemble en de typologie van het slotklooster is altijd het uitgangspunt geweest. Onderdeel hiervan is het toevoegen van een nieuwe tijdslaag die als zodanig ook herkenbaar is. De nieuwbouw is een compact vrijstaand gebouw op gepaste afstand met een eigen identiteit dat een bescheiden accent vormt in het ensemble.
De mobiliteitsvisie 'Eindhoven op Weg' is in 2013 door de gemeenteraad vastgesteld. Hierin is het verkeersbeleid voor de komende decennia (planhorizon 2040) vastgelegd. Deze visie vormt het bestuurlijke beleidskader voor alle verkeers- en mobiliteitsopgaven. In de volgende paragrafen zijn de essentiële elementen voor het plangebied beschreven.
De wegencategorisering is in Eindhoven op Weg geactualiseerd. Er is een nieuwe tussencategorie opgenomen ten opzichte van de vorige wegencategorisering: de zogenaamde 'wijk- en buurtontsluitingsweg'.
Het plangebied wordt voor autoverkeer ontsloten via de St. Claralaan. Gelet op de capaciteit van de omringende wegen is het plangebied goed ontsloten. Deze toename kan goed verwerkt worden binnen de huidige infrastructuur. Betreffende toename van het aantal verkeersbewegingen zal niet voor problemen zorgen.
De ruimte in de stad is beperkt en kostbaar. De gemeente moet dan ook de schaarse ruimte efficiënt gebruiken. Daarom worden bij een bouwplan eisen aan het aantal te realiseren parkeerplaatsen gesteld. Daarbij dienen de parkeernormen uit de Nota Parkeernormen 2019 gehanteerd te worden.
De parkeernormen uit 2016 zijn geactualiseerd, maar wel met voorwaarden om parkeeroverlast in woonwijken te voorkomen. Flexibele parkeernormen maken ontwikkelingen mogelijk die goed zijn voor de stad. Ook is het wenselijk dat er niet meer parkeerplekken worden gerealiseerd in de stad dan nodig. Dan blijft er meer ruimte over voor bijvoorbeeld groen of recreatie. Tot slot wordt duurzame mobiliteit gestimuleerd, dus meer lopen, fietsen en openbaar vervoer-gebruik. Ontwikkelingen op locaties die goed bereikbaar zijn per openbaar vervoer, die goede voorzieningen hebben voor fietsers en bijvoorbeeld deelauto's aanbieden, hebben minder ruimte nodig voor parkeren. Dat betekent ook dat bewoners op zo'n nieuwe locatie geen recht hebben op een gemeentelijke parkeervergunning of bezoekersregeling indien betaald parkeren wordt ingevoerd. Zo wordt meer mogelijk gemaakt en wordt gezorgd voor een goede leefbaarheid in wijken en buurten.
Voor onderhavige ontwikkeling is een parkeerberekening uitgevoerd die als Bijlage 7 onderdeel uitmaakt van deze toelichting. Bij deze berekening is uitgegaan van het programma op basis van het meest actuele inrichtingsplan voor het klooster. Hieruit is gebleken dat er een parkeerbehoefte is aan 50 parkeerplaatsen. De exacte invulling/ verdeling van het programma is nog niet vastgelegd. Het kan daarom zijn dat er in de toekomst minder hotelkamers komen en dat het restaurant iets wordt uitgebreid. Het bruto vloeroppervlak voor beide functies is gelimiteerd in de regels. Het uiteindelijke programma, zal bij de aanvraag omgevingsvergunning, moeten voldoen aan de gemeentelijke parkeernormen én zal moeten passen binnen de aangewezen ruimtes voor parkeren op het complex.
Bij de inpassing van deze parkeerplaatsen is rekening gehouden met de bestaande kwaliteiten van het complex zoals onder andere de aanwezige waardevolle bomen en bepalende structuren. Om die reden is op de verbeelding vastgelegd waar geparkeerd mag worden op het complex. Het aantal parkeerplaatsen is daarmee ook gelimiteerd.
Er worden 40 parkeerplaatsen op eigen terrein gerealiseerd. Aan de voorzijde van het klooster worden 15 parkeerplaatsen gerealiseerd en de overige parkeerplaatsen worden aan de achterzijde in het groen gerealiseerd. De exacte inrichting met betrekking tot parkeren wordt, in overleg met gemeente Eindhoven, in een later stadium verder uitgewerkt.
De overige 10 parkeerplaatsen worden buiten het kloostercomplex gerealiseerd in de bestaande openbare ruimte. Middels een parkeeronderzoek (zie Bijlage 8) is aangetoond dat er meer dan voldoende parkeergelegenheid aanwezig is in de omgeving.
Situatieschets concept stedenbouwkundig plan
Voor onderhavige ontwikkeling is een parkeerberekening uitgevoerd die als bijlage onderdeel uitmaakt van deze toelichting. Hieruit is gebleken dat er een parkeerbehoefte is aan 32 fietsparkeerplaatsen. Deze fietsparkeerplaatsen worden aan de voorzijde en noordzijde van het klooster gerealiseerd.
Begin 2017 is een actualisatie van het Groenbeleidsplan door de gemeenteraad vastgesteld. Dit Groenbeleidsplan 2017 is gemaakt met de veranderende rol van de overheid in het achterhoofd. Het voorziet in vier sporen "het verhaal van de stad", wat de waarde van groen is, welke ambitie de gemeente daarmee heeft en het daadwerkelijke groenbeleid. Het groenbeleidsplan heeft als doel het duurzaam veiligstellen en ontwikkelen van een kwalitatief hoogwaardige groenstructuur met daarin passende functies. Hiermee levert de toepassing van het groenbeleid een wezenlijke bijdrage aan een aantrekkelijke en gezonde woon- en werkomgeving als karakteristieke kwaliteit van Eindhoven. Een omgeving die leefbaar en klimaatadaptief is en een volwaardig vestigingsklimaat biedt voor Brainport.
Het groenbeleid sluit aan op de geomorfologische structuur van de stad: de structuur van dekzandruggen en beken (Dommel en Gender) die Eindhoven hebben gevormd. Op basis van de tuinstad gedachte is bij de verdere ontwikkeling van Eindhoven sterk ingezet op het behoud van de groene ruimten tussen de voormalige dorpen. Genneper Parken (tussen Stratum en Gestel), Brainport Park (tussen Strijp en Woensel) en De Karpen (tussen Woensel en Tongelre) vormen nog altijd imposante, groene wiggen, die tot diep in de stad reiken. Het behoud van de robuuste groenstructuur, die vanuit het buitengebied, via de wiggen tot aan de bomen bij de voordeur reikt, is een belangrijk uitgangspunt van het groenbeleidsplan.
Het Groenbeleidsplan heeft in principe betrekking op al het groen van Eindhoven, dus niet alleen het groen in eigendom van de gemeente. Omdat niet al het groen bescherming krijgt door een specifieke groenbestemming en de gemeente enkel directe invloed heeft op haar eigen eigendommen, is niet al het groen automatisch beschermd.
In het Groenbeleidsplan 2017 zijn onder andere procesafspraken genoemd die een relatie hebben met een ruimtelijke procedure. Het betreft een procesafspraak over groenplannen bij ontwikkeling van gebouwen of gebieden en de procesafspraak over de groenregelingen voor bomen (Verordening Bomen en Nadere regels bomen) en de Regeling Groencompensatiefonds. De genoemde groenplannen dienen een toelichting van de groene inrichting van een ontwikkeling te geven. Behoud van het bestaande groen is het uitgangspunt, evenals het (door)ontwikkelen van de groene kwaliteiten waar nodig. Het Groenbeleidsplan 2017 geeft in een kaart met zes ruimtelijke strategieën de kaders voor de ruimtelijke ontwikkeling in relatie tot groen.
Plangebied
Het plangebied is grotendeels gelegen binnen de strategie 'Stad, groen beeldbepalend'. Dit zijn stedelijke gebieden met een uitgesproken groen karakter die bovendien aansluiten bij de hoofdgroenstructuur en deze daardoor ruimtelijk versterken. De verweving van rood en groen manifesteert zich in deze gebieden op allerlei manieren: kleinschalig en grootschalig, in privé- en openbare ruimtes. Het karakter is vaak afhankelijk van de aangrenzende groenstructuur en kan dus zowel landschappelijk als stedelijk zijn. Het beleid is gericht op het behouden en ontwikkelen van het bijzondere groene imago en de aansluiting op de groenstructuur. De groene beleving staan voorop. De specifieke kwaliteit en identiteit van een plek moet daarom worden beschermd en versterkt.
Bouwen is in deze gebieden beperkt mogelijk mits het groene karakter centraal blijft staan. In de nader uit te werken ontwerprichtlijnen wordt beschreven wat dat in de praktijk betekent. Om het groene karakter te beschermen geldt in ieder geval een algehele kapvergunningsplicht, ook voor private percelen. Deze vergunningplicht is opgenomen en bestuurlijk vastgesteld in de Verordening Bomen en Nadere regels bomen.
Uitsnede ruimtelijke strategieën Groenbeleidsplan 2017
Ter plaatse van de nieuwe verbinding naar het projectgebied (toegangsweg/ brug) geldt de strategie 'Natuur en Landschap'. Deze strategie omvat gebieden die zijn opgenomen in het door de provincie ontwikkelde Natuur Netwerk Brabant (NNB, voorheen Ecologische Hoofdstructuur (EHS)), gebieden die door gemeente in bestemmingsplannen als 'Natuur en Bos' zijn bestemd (onderhavig geval) en stedelijke ecologische verbindingszones. Hieruit blijkt dat natuur niet alleen in het buitengebied te vinden is maar ook in het stedelijk gebied. In enkele van deze gebieden staat een vrijwel ongestoord verloop van ecologische processen voorop, om de natuur haar gang te laten gaan. In andere gebieden is het wenselijk om met beheer of een bepaalde (agrarische) gebruiksvorm een gebied in een bepaalde fase in het ecologische proces vast te houden of een historisch waardevol landschap met specifieke natuurwaarden in stand te houden.
Het beleid is er op gericht het contrast tussen stad en landschap te benutten door scheiding van functies na te streven. De functies die aanwezig zijn of worden ontwikkeld staan in dienst van het primaire doel; namelijk natuur- en landschapsbehoud en ontwikkeling. De aanpak van verdroging is daarbij een van de belangrijkste thema's, uiteraard met respect voor het cultuurhistorisch waardevol landschap.
Bij (her)ontwikkeling van gebouwen of gebieden moet de initiatiefnemer een Groenplan opstellen. Dit bevat een toelichting van de groene inrichting in het plan. Hierin komt niet alleen de groene inrichting op maaiveld aan bod, maar is ook rekening gehouden met de beschikbare boven- en ondergrondse ruimte, vooral bij bomen. Gezien het voorgaande is een Groenplan opgesteld. De rapportage van het complete groenplan is als Bijlage bij deze toelichting gevoegd. Hierna volgen de belangrijkste aspecten van het groenplan.
Op basis van de analyse, eerdere variantenstudie en een BEA is een ontwerp tot stand gekomen. Hierbij is onder andere uit gegaan van de volgende uitgangspunten:
Dat heeft geresulteerd in onderstaand concept inrichtingsplan. De exacte inrichting
wordt, in overleg met gemeente Eindhoven, in een later stadium verder uitgewerkt.
Situatieschets concept inrichtingsplan
Beleidsregel groencompensatie
Op 13 maart 2018 is de 'Regeling Groencompensatiefonds' vastgesteld. Bij deze regeling hoort de 'Beleidsregel Groencompensatie'. Deze beleidsregel is bedoeld als afwegingskader bij aanvragen voor (ruimtelijke) ontwikkelingen die kunnen leiden tot aantasting van groen. Bij aantasting en verlies van groen is compensatie vereist, de Beleidsregel geeft hiervoor de richtlijnen.
Deze Beleidsregel is niet van toepassing bij locaties buiten het bestaand stedelijk gebied, zoals aangegeven in de plankaart behorend bij de Verordening ruimte 2014 van de provincie Noord-Brabant. In dat gebied is de Verordening ruimte (is nu Interim Verordening) leidend.
Het gemeentelijk beleid ten aanzien van bomen is vastgelegd in de Verordening Bomen 2015. Deze is op 7 april 2015 door de gemeenteraad vastgesteld en op 24 augustus 2016 in werking getreden. De Verordening en (uitwerking daarvan in) nadere regels Bomen is van toepassing op bomen die niet vallen onder de regelgeving van de Wet natuurbescherming (Wnb). De Wet natuurbescherming is van toepassing op:
Voor bomen geldt dus of de Wet natuurbescherming of de Verordening Bomen 2015. Voor het vellen van bomen dient, behoudens een aantal vrijstellingen, een melding te worden gedaan bij de Provincie Noord Brabant. Er is een herplantplicht van toepassing.
Verordening Bomen
Het bomenbeleid is gebaseerd op drie pijlers: behoud, versterking en ruimte voor dynamiek.
Eindhoven wil een aantrekkelijke groene stad zijn en blijven. Bomen spelen daarbij
een voorname rol. Een hoogwaardig bomenbestand dat een duurzame bijdrage levert aan
de ruimtelijke kwaliteit en recht doet aan het groene imago van de stad is waar de
gemeente naar streeft. Duurzaam behoud van de groene signatuur staat voorop. Het bomenbestand
dient echter ook aan te sluiten op intensief gebruik van de openbare ruimte en de
gewenste ruimtelijke kwaliteit. Dit betekent soms dat in een bepaalde situatie andere
belangen preferabel zijn en bomen moeten wijken. Het bomenbeleid voorziet in die gevallen
in de mogelijkheden tot mitigatie en compensatie.
Groene kaart
Een belangrijk onderdeel van de verordening Bomen is de Groene Kaart. Het is een topografische
kaart met daarop aangegeven de beschermde houtopstand. De Groene Kaart bevat verschillende
categorieën houtopstanden. Voor bomen in gemeentelijk eigendom (publiek eigendom)
kent de Groene Kaart zes categorieën:
De Groene Kaart kent daarnaast voor bomen in particulier eigendom (privaat eigendom)
drie categorieën:
Voor het vellen van een houtopstand die deel uitmaakt van tenminste één van deze categorieën
is, behoudens een aantal vrijstellingen, een omgevingsvergunning verplicht.
Nadere regels
De Verordening is uitgewerkt in Nadere Regels Bomen. Deze zijn op 19 juli 2016 vastgesteld door het college en op 4 augustus 2016 in werking getreden. De beleidsregels geven inzicht in de wijze waarop het college gebruik maakt van de aan haar in de Verordening toegekende bevoegdheden tot het aanwijzen en plaatsen van houtopstanden op de Groene Kaart. Tevens zijn richtlijnen uitgewerkt voor omgang met overlast, de compensatieplicht bij kap, de indieningvereisten bij een vergunningaanvraag, de weigeringsgronden bij beoordeling van een kapaanvraag en het aanbrengen van verlichting in houtopstanden.
Uitsnede Groene Kaart
Het plangebied
Binnen of in de omgeving van het plangebied zijn op de 'Groene kaart' geen waardevolle bomen aanwezig. Het plangebied is op de Groene kaart aangeduid als 'Stad groenbepalend'.
Door Van Helvoirt Groenprojecten BV is naast een nulmeting ook een Bomen Effect Analyse (BEA) uitgevoerd. Deze rapportages zijn als Bijlage 10 en 11 toegevoegd bij deze toelichting.
Gebleken is dat een aantal bomen niet gehandhaafd kunnen blijven. Voor de bomen die gehandhaafd blijven zullen bij de feitelijke werkzaamheden rekening gehouden worden met de aanbevelingen zoals opgenomen in de BEA. Daarnaast zullen de te kappen bomen gecompenseerd worden in het plangebied.
Met een milieueffectrapportage (m.e.r.) worden de milieugevolgen van een plan in beeld gebracht. De m.e.r. is gebaseerd op Europese regelgeving. In Nederland is de m.e.r. geregeld in de Wet milieubeheer (Wm) en in het Besluit m.e.r.. De Wm gaat vooral in op de procedure en de inhoudsvereisten. In het Besluit m.e.r. is geregeld in welke gevallen een m.e.r. moet worden opgesteld.
Bij het Besluit m.e.r. is een bijlage opgenomen waarin de criteria voor een m.e.r.-plicht (onderdeel C) en een m.e.r.-beoordelingsplicht (onderdeel D) staan. Een beoordelingsplicht houdt in dat moet worden nagegaan of er sprake is van (mogelijke) belangrijke milieugevolgen. Als deze niet kunnen worden uitgesloten, dan geldt een m.e.r.-plicht.
De onderdelen C en D zijn onderverdeeld in 4 kolommen:
De drempelwaarden van activiteiten die zijn opgenomen in onderdeel D zijn indicatief. Indien een activiteit wordt genoemd in onderdeel D, maar beneden de drempelwaarde van kolom 2 valt, moet een vormvrije m.e.r.-beoordeling plaatsvinden. Dit geldt zowel voor kaderstellende plannen, zoals een bestemmingsplan, als voor besluiten.
In dit kader is met name 10 van onderdeel D van de bijlage van het Besluit m.e.r. van belang. Het gaat daarbij om de aanleg, wijziging of uitbreiding van vakantiedorpen en hotelcomplexen buiten stedelijke zones met bijbehorende voorzieningen.
Bij een vormvrije m.e.r.-beoordeling dient aan de hand van de volgende aspecten te worden beoordeeld of de activiteit belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu kan hebben:
Volgens het Besluit milieueffectrapportage dient voor activiteiten van onderdeel D te worden bepaald of er ten gevolge van de voorgenomen activiteit sprake kan zijn van belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu. Afhankelijk van waarschijnlijke belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu is een milieueffectrapportage (m.e.r., de procedure) al dan niet nodig en dient er wel of geen MER (milieueffectrapport, het document) te worden opgesteld. Dit is ter beoordeling aan het bevoegd gezag.
In relatie met hotels zijn categorie D 10 uit het Besluit milieueffectrapportage van belang.
Categorie D 10:
"De aanleg, wijziging of uitbreiding van skihellingen, skiliften, kabelspoorwegen
en
bijbehorende
voorzieningen, jachthavens, vakantiedorpen en hotelcomplexen buiten stedelijke zones
met
bijbehorende voorzieningen, permanente kampeer- en caravanterreinen, of themaparken."
Er is hier sprake van vormvrije m.e.r.-beoordeling, omdat de drempelwaarden van deze categorie D 10 uit het Besluit milieueffectrapportage niet worden overschreden. De voorgenomen wijziging heeft namelijk geen betrekking op:
De op te stellen aanmeldingsnotitie ten behoeve van de m.e.r.-beoordeling gaat in op de mogelijke negatieve gevolgen voor het milieu. Het resultaat van deze beoordeling is opgenomen in de Bijlage 12 van deze toelichting.
Conclusie
Uit deze vormvrije m.e.r.-beoordeling blijkt dat er geen sprake is van bijzondere
omstandigheden ten aanzien van de kenmerken en locatie van onderhavig plan, die zouden
kunnen leiden tot belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu ter plaatse. Voor
de meeste milieuaspecten geldt dat er geen nadelige effecten optreden, dan wel dat
deze effecten met mitigerende maatregelen worden beperkt, zodat wordt voldaan aan
de geldende wet -en regelgeving. Geconcludeerd kan worden dat er geen m.e.r.(-beoordeling)
noodzakelijk is.
Op basis van milieuzonering wordt bepaald welke categorieën bedrijven en/of inrichtingen in het plangebied zijn toegestaan. Dit houdt in dat er voldoende ruimtelijke scheiding moet zijn tussen milieubelastende bedrijven/inrichtingen en woongebieden. Hoe zwaarder de toegestane milieucategorie, hoe groter de afstand. Bij het bepalen van deze afstand wordt gebruik gemaakt van de VNG-brochure 'Bedrijven en milieuzonering', editie 2009.
In deze brochure worden richtafstanden gegeven tot de omgevingstypen rustige woonwijk
en gemengd gebied. De bedrijven zijn op basis van de Standaard Bedrijfs Indeling (SBI-codes)
in de richtafstandentabel gerangschikt. Per bedrijfsactiviteit is voor elke ruimtelijk
relevante milieucomponent (geur, stof, geluid en gevaar) een richtafstand aangegeven.
Deze afstand moet in beginsel worden aangehouden tussen een bedrijf en milieugevoelige
objecten (veelal woningen) om hinder en schade aan mensen binnen aanvaardbare normen
te houden. Bij het bepalen van deze richtafstanden zijn de volgende uitgangspunten
gehanteerd:
Bij een gemengd gebied geldt een kortere afstand dan bij een rustige woonwijk. Een
rustige woonwijk is een woonwijk die is ingericht volgens het principe van functiescheiding.
Afgezien van wijkgebonden voorzieningen komen vrijwel geen andere functies voor. Een
gemengd gebied is een gebied met een matige tot sterke functiemenging. Direct naast
woningen komen andere functies voor zoals winkels, horeca en kleine bedrijven. Gebieden
die direct langs de hoofdinfrastructuur liggen behoren ook tot gemengd gebied.
Toepassing plangebied
Het plangebied is niet gelegen in de nabijheid van functies met relevante hinderende
milieucomponenten. Op circa 80 meter zijn sportvelden zonder verlichting gelegen die
niet actief gebruikt worden. Voor veldsportcomplexen (mét verlichting) geldt een minimale
richtafstand van 50 meter. Hier wordt dus ruim aan voldaan. Ten zuidoosten van het
plangebied ligt een maatschappelijke bestemming ten behoeve van een museale educatieve
recreatieve functie, al dan niet verband houdend met de aanwezigheid van een watermolen.
Het gaat om de Genneper watermolen. Voor een dergelijk 'museum' geldt een richtafstand
van 10 meter. Aan die afstand wordt ruimschoots voldaan.
Van hotel naar omgeving
Hotels hebben een aan te houden afstand van 10 meter in verband met geur, geluid en
gevaar. Binnen deze afstand van 10 meter zijn geen gevoelige objecten gelegen. De
uitbreiding van het hotel Eindhoven is dan ook niet bezwaarlijk met het oog op de
VNG Milieuzonering.
Gelet op het voorgaande kan worden geconcludeerd dat er sprake is van een goede ruimtelijke
ordening. Aan de richtafstanden kan worden voldaan, waardoor enerzijds sprake is van
een goed woon- en leefklimaat, en anderzijds worden niet-woonfuncties niet in de bedrijfsvoering
belemmerd.
De normstelling voor geluid is geregeld in de Wet geluidhinder, de Wet milieubeheer en de Wet luchtvaart. Het betreft normen voor industrielawaai, weg- en railverkeerslawaai en luchtvaartlawaai. Er wordt uitgegaan van voorkeursgrenswaarden, waarvan in een aantal gevallen met ontheffing tot een bepaalde maximumhoogte, mag worden afgeweken.
De normstelling heeft tot doel nieuwe geluidhindersituaties en daarmee gezondheidsschade te voorkomen. Om dit doel te bereiken worden zones gedefinieerd, waarbinnen plannen met geluidgevoelige bestemmingen moeten worden getoetst aan de normen. Volgens de Wet geluidhinder gelden er voorkeursgrenswaarden en maximale ontheffingswaarden. Bij de voorkeursgrenswaarde mag worden verondersteld dat het percentage gehinderden beperkt is. Wanneer een maximale ontheffingswaarde wordt overschreden dan is er sprake van een locatie die in beginsel niet geschikt is voor de vestiging van een geluidgevoelige bestemming.
Bij plannen met geluidbelastingen in de bandbreedte tussen voorkeursgrenswaarde en maximale ontheffingswaarde moet er een nadere afweging worden gemaakt in hoeverre bron- en/of overdrachtsmaatregelen kunnen worden getroffen om de geluidbelastingen te beperken. Voorbeelden van bronmaatregelen zijn een stiller wegdek en een verlaging van de snelheid bij auto's. Geluidschermen en geluidwallen zijn voorbeelden van overdrachtsmaatregelen.
Het voorliggende bestemmingsplan voorziet in realisatie van een hotel. Hotels worden niet aangemerkt als geluidgevoelige objecten. De normen van de Wet geluidhinder zijn daarom niet van toepassing op onderhavig bestemmingsplan. Hoewel de (normen van de) Wet geluidhinder niet van toepassing is (zijn) op het gebied waarop onderwerpelijk bestemmingsplan ziet, verdient het aspect geluid toch enige toelichting met name voor beantwoording van de vraag of de geluidbelasting zodanig is dat ter plaatse van de nieuwe niet geluidgevoelige functie sprake is van een aanvaardbaar leef-/werkklimaat.
Door Tritium Advies zijn daarom berekeningen uitgevoerd, die als Bijlage 13 is toegevoegd bij deze toelichting.
Voor wegverkeerslawaai is het plan gelegen binnen de geluidzone van de Boutenslaan en de Bayeuxlaan. Het plan is tevens gelegen in de nabijheid van de 30 km/uur wegen St. Claralaan, Boutenslaan gedeelte met een snelheidsregime van 30 km/uur en Genneperweg.
Voor de 30 km/uur wegen en de Bayeuxlaan geldt dat de geluidbelasting ten gevolge van het wegverkeer op deze wegen de richtwaarde van 48 dB op geen enkele gevel van het planvoornemen overschrijdt.
Voor de Boutenslaan geldt dat de geluidbelasting op enkele delen de gevels van het klooster de voorkeursgrenswaarde van 48 dB met maximaal 9 dB overschrijdt. De maximale ontheffingswaarde van 63 dB voor nieuwbouw in stedelijk gebied wordt nergens overschreden.
Uit berekeningen is gebleken dat, ingeval uitgegaan wordt van de aanname van nieuwe geluidgevoelige functie ter plaatse van de locatie van het klooster, de wettelijke voorkeursgrenswaarde wordt overschreden. Daarvan kan ontheffing worden verleend zonder de wettelijk toegestane maximale ontheffingswaarde te boven te gaan.
Het plangebied ligt op ongeveer 2 km van de spoorlijn. Het plangebied is dan ook niet gelegen binnen de zone van de spoorlijn. Het aspect railverkeerslawaai is dan ook niet aan de orde bij dit bestemmingsplan.
Het plan ligt niet in de zone van een industrieterrein in de zin van de Wet geluidhinder, waarop de vestiging van zogenaamde grote lawaaimakers is toegestaan. Het aspect industrielawaai is dan ook niet aan de orde bij dit bestemmingsplan.
Het plangebied ligt op hemelsbreed meer dan 6 kilometer van de luchthaven Eindhoven. Dit is een militair vliegveld met medegebruik door de burgerluchtvaart (Eindhoven Airport). Vanaf 1 november 2009 geldt de Wet luchtvaart. Deze wet omvat een nieuw stelsel van besluitvorming en normen voor alle luchthavens, met uitzondering van Schiphol. Conform de systematiek van deze wet is voor luchthaven Eindhoven één luchthavenbesluit vastgesteld met een militaire geluidsruimte voor militair vliegverkeer en een burgergeluidsruimte voor het commercieel burgermedegebruik. Het luchthavenbesluit is op 26 september 2014 vastgesteld. Met dit besluit is de 35Ke-geluidszone rond de luchthaven vastgelegd als grens van de geluidsbelasting van het gezamenlijke militaire en civiele vliegverkeer. Het plangebied ligt niet binnen deze vastgestelde geluidszone (35Ke-contouren). Deze geluidszone werkt daarom niet belemmerend voor dit plangebied.
Hoofdstuk 5 (met name onder titel 5.2) van de Wet milieubeheer bevat bepalingen over luchtkwaliteit. Dit hoofdstuk voorziet onder meer in een gebiedsgerichte aanpak van de luchtkwaliteit via het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL). Het Rijk, provincies en gemeenten werken in het NSL-programma samen aan maatregelen om de luchtkwaliteit te verbeteren. Dit gebeurt zodanig dat voldaan wordt aan de daartoe gestelde normen, ook in gebieden waar nu de normen voor luchtkwaliteit niet worden gehaald (overschrijdingsgebieden). De programma-aanpak zorgt voor een flexibele koppeling tussen ruimtelijke activiteiten en milieugevolgen. Hierdoor kunnen ruimtelijke ontwikkelingen doorgang vinden, terwijl ondertussen maatregelen ter verbetering van de luchtkwaliteit worden uitgevoerd.
Sinds 1 januari 2015 moet voldaan worden aan de Europese grenswaarden: voor stikstofdioxide (NO2) geldt een jaargemiddelde van 40 microgram/m³ (µg/m³) , voor fijnstof (PM10) geldt een jaargemiddelde van 40 microgram/m³ en een daggemiddelde van 50 microgram/m³. Het daggemiddelde mag jaarlijks maximaal 35 keer worden overschreden. Voor jaargemiddelde concentratie voor PM2,5 geldt een grenswaarde van 25 microgram/m³. In Eindhoven is de jaargemiddelde concentratie voor PM2,5 overal lager dan 20 microgram/m³.
In artikel 4 van het 'Besluit niet in betekenende mate bijdragen (luchtkwaliteitseisen)' en de bijlagen van de 'Regeling niet in betekenende mate bijdragen (luchtkwaliteitseisen)' zijn voor bepaalde categorieën projecten grenzen vastgesteld. Op grond daarvan kan worden gesteld dat deze een 'niet in betekenende mate bijdragen' (NIBM) leveren aan de luchtverontreiniging. Deze projecten mogen zonder toetsing aan de grenswaarden voor luchtkwaliteit uitgevoerd worden. Dit geldt onder andere voor:
Wanneer projecten wel in betekenende mate bijdragen aan de luchtkwaliteit, dient luchtonderzoek uitgevoerd te worden en moet worden getoetst aan de normen.
Kort samengevat dienen nieuwe plannen te worden beoordeeld op basis van artikel 5.16 van de Wet milieubeheer. Luchtkwaliteitseisen vormen geen belemmering voor ruimtelijke ontwikkelingen mits:
Met deze Algemene Maatregel van Bestuur wordt de vestiging van zogeheten 'gevoelige bestemmingen' in de nabijheid van provinciale en rijkswegen beperkt. Dit heeft consequenties voor de ruimtelijke ordening. Het 'Besluit gevoelige bestemmingen (luchtkwaliteitseisen)' is gebaseerd op artikel 5.16a van de Wet milieubeheer.
Het besluit is gericht op de bescherming van mensen met een verhoogde gevoeligheid voor stikstofdioxide en fijnstof. Het gaat met name om kinderen, ouderen en zieken. Het besluit voorziet in zones waarbinnen luchtkwaliteitsonderzoek nodig is als een 'gevoelige bestemmingen' wordt mogelijk gemaakt. Voor rijkswegen geldt een zone van 300 meter aan weerszijden en langs provinciale wegen 50 meter, gemeten vanaf de rand van de weg.
De volgende gebouwen met de bijbehorende terreinen zijn aangemerkt als 'gevoelige bestemming': scholen, kinderdagverblijven, en verzorgings-, verpleeg- en bejaardentehuizen. Het gaat hierbij niet om bestemmingen in de meest enge zin van het woord, maar om alle vergelijkbare functies, ongeacht de exacte aanduiding ervan in bestemmingsplannen en andere besluiten. Van doorslaggevend belang is de (voorziene) functie van het gebouw en het bijbehorende terrein. In de context van dit besluit worden ziekenhuizen, woningen en sportaccommodaties niet als gevoelige bestemming gezien.
In aanvulling op het Besluit gevoelige bestemmingen is er een Brabantse "Handreiking
gevoelige bestemmingen luchtkwaliteit" opgesteld (maar in Eindhoven (nog) niet vastgesteld).
Deze Handreiking heeft als uitgangspunt geheel nieuwe bestemmingen voor kinderen en
ouderen (conform de AMvB gevoelige bestemmingen) niet te situeren binnen 50 meter
van de wegrand van drukke gemeentelijke wegen (als eerstelijns bebouwing) of binnen
300 meter van snelwegen, ongeacht de berekende concentraties.
Naast toetsing aan de 'Wet luchtkwaliteit' en het 'Besluit gevoelige bestemmingen' dient altijd te worden onderzocht of sprake is van een goede ruimtelijke ordening. Het principe van een 'goede ruimtelijke ordening' blijft naast toetsing aan de 'Wet luchtkwaliteit' en het 'Besluit gevoelige bestemmingen' onverkort gelden. De Wet ruimtelijke ordening (Wro), art. 3.1, schrijft voor dat een bestemmingsplan moet voldoen aan de criteria voor goede ruimtelijke ordening. Die verplichting heeft in dit verband betrekking op situaties waarop het Besluit gevoelige bestemmingen niet ziet, maar die vanuit het oogpunt van goede ruimtelijke ordening onwenselijk zijn, bijvoorbeeld de bouw van woningen langs een snelweg, of de bouw van een school langs een drukke binnenstedelijke weg. In het algemeen is het verstandig om terughoudend te zijn met de vestiging van gevoelige bestemmingen nabij drukke (snel)wegen. De Gezondheidsraad concludeert niet voor niets dat ook bij concentraties beneden de grenswaarden gezondheidsschade kan optreden.
Voor deze ontwikkeling is met behulp van de NIBM-tool beoordeeld of de ontwikkeling in betekenende mate bijdraagt aan de concentraties van desbetreffende stoffen in de buitenlucht. Daarbij zijn, om uit te gaan van een 'worstcasescenario', de volgende invoergegevens gebruikt:
Bovenstaande tabel bevat de uitkomst van de NIBM-tool. De grens waaronder een project
"niet in betekenende mate" bijdraagt aan de luchtkwaliteit is 1,2 µg/m³. Uit de tabel
blijkt dat zowel voor stikstofdioxide (NO2 ) als fijn stof (PM10 ) de bijdrage van het extra verkeer niet in betekenende mate is. Een onderzoek naar
luchtkwaliteit is dan ook niet nodig.
Aangezien hotels in de zin van het Besluit gevoelige bestemmingen niet als een gevoelige bestemming worden gezien, hoeft niet aan dit besluit getoetst te worden.
In het kader van een goede ruimtelijke ordening is de luchtkwaliteit ter plaatse van het plangebied bepaald met de monitoringstool van het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit. Met behulp van de monitoringstool kan inzicht worden gekregen in de concentraties van de luchtverontreinigende stoffen waarvoor grenswaarden zijn opgenomen in de Wet milieubeheer.
Uit de Monitoringstool volgt dat ter plaatse van de Boutenslaan (dichtstbijzijnde locatie nabij het plangebied, met meer verkeersstromen dan ter hoogte van het plangebied) zowel in de huidige situatie als voor 2020 en 2030 de jaargemiddelde concentraties van NO2 en PPM10 ruimschoots onder de grenswaarden van 40 microgram per kubieke meter lucht liggen.
Het aantal dagen per jaar dat de etmaalgemiddelde concentratie van PM10 groter is dan 50 microgram per kubieke meter lucht ligt eveneens onder de grenswaarde van 35 dagen per jaar. Ten slotte wordt ook de grenswaarde van 25 microgram per kubieke meter lucht als jaargemiddelde concentratie voor PM2,5 niet overschreden.
Op basis van het voorgaande kan worden geconcludeerd dat het plan ten aanzien van luchtkwaliteit niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening.
Externe veiligheid gaat over het beperken en beheersen van risico's en effecten van calamiteiten, en over het bevorderen van de veiligheid van personen in de omgeving van activiteiten met gevaarlijke stoffen (inrichtingen, transportroutes en buisleidingen). Dat gebeurt door te voorkomen dat te dicht bij gevoelige bestemmingen activiteiten met gevaarlijke stoffen plaatsvinden, door de zelfredzaamheid te bevorderen en door de calamiteitenbestrijding te optimaliseren.
In deze paragraaf wordt ingegaan op externe veiligheid in relatie tot verschillende
risicovolle bronnen en/of objecten in en nabij het plangebied. Hierbij wordt ook een
beschrijving gegeven van het wettelijk kader op gebied van externe veiligheid. Tot
slot wordt het groepsrisico verantwoord.
Op nationaal niveau zijn verschillende wetten en regels ten aanzien van externe veiligheid. Voor bedrijven geldt het Besluit externe veiligheid inrichtingen (BEVI; oktober 2004). Voor transport is het Besluit externe veiligheid transportroutes van toepassing (Bevt; april 2015). Voor buisleidingen moet worden getoetst aan het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb; januari 2011). Bij externe veiligheid wordt onderscheid gemaakt tussen het Plaatsgebonden risico en het Groepsrisico.
Plaatsgebonden Risico (PR)
Dit is een maat voor de kans dat iemand dodelijk getroffen kan worden door een calamiteit
met een gevaarlijke stof. De gestelde norm is een ten minste in acht te nemen grenswaarde
(PR 10-6/jr) die niet mag worden overschreden ten aanzien van 'kwetsbare objecten', alsmede
een zoveel mogelijk te bereiken richtwaarde (PR 10-6/jr) ten aanzien van 'beperkt kwetsbare objecten';
Groepsrisico (GR)
Dit is een maat voor de kans dat een grotere groep tegelijkertijd dodelijk getroffen
kan worden door een calamiteit met gevaarlijke stoffen. Voor het groepsrisico geldt
een verantwoordingsplicht.
Aan de hand van de Risicokaart is bekeken of binnen of in de nabijheid van het plangebied risicobronnen aanwezig zijn. Hieruit blijkt dat er geen risicovolle inrichtingen of buisleidingen in de directe omgeving van het plangebied aanwezig zijn.
Het plangebied ligt ook niet binnen het plasbrandaandachtsgebied, de plaatsgebonden risicocontour, of het invloedsgebied van wegen waarover vervoer van gevaarlijke stoffen plaatsvindt. Een verdere verantwoording van het groepsrisico is dan ook niet aan de orde.
De gemeente Eindhoven heeft de visie Externe Veiligheid: 'Risico's de maat genomen' opgesteld. De gemeenteraad heeft de visie op 19 mei 2009 vastgesteld waardoor het een kaderstellend beleidsstuk is geworden. Dit betekent dat lokale ruimtelijke besluiten en milieubeheervergunningen vanuit de visie kunnen worden gemotiveerd.
Met de visie Externe Veiligheid wordt richting en uitwerking gegeven aan een verantwoorde veilige, integrale invulling van duurzame ruimtelijke ontwikkeling passend binnen de Brainportontwikkelingen en het Programma Brabant veiliger. In de visie wordt aangegeven waar ruimte bestaat voor nieuwe risicovolle bedrijvigheid en onder welke veiligheidsverhogende condities dat mogelijk is. Tevens wordt aangegeven waar in de stad geïnvesteerd dient te worden in een beter niveau van beheersbaarheid. Tot slot wordt beschreven waar de veiligheid in de bestaande woonomgeving door het 'aanpakken' van bestaande knelpunten kan worden verbeterd.
In de Visie Externe Veiligheid is de nabij gelegen woonwijk aangewezen als woonwijk waar geen risicovolle activiteiten plaatsvinden.
De ambities van de gemeente op het gebied van duurzaamheid zijn vastgelegd in het raadsprogramma Duurzaamheid. Een duurzame stad is een stad die rekening houdt met de behoeften van de huidige generatie zonder die van toekomstige generaties in gevaar te brengen. Onderstaande tekst legt concreet uit wat we als stad willen en waar dat op gebaseerd is.
Het klimaat verandert door de toegenomen uitstoot van CO2. Dat gaat sneller dan we gedacht hadden. De temperatuur op aarde neemt toe waardoor de weersomstandigheden extremer worden: meer hitte, meer droogte, hevigere neerslag, meer stormen enz. Om de gevolgen van de klimaatverandering beperkt te houden, moet de CO2 uitstoot drastisch dalen. Wereldwijd zijn eind 2015 afspraken gemaakt om te pogen het probleem van klimaatverandering zoveel mogelijk te beperken: het klimaatakkoord van Parijs. Eindhoven onderschrijft dat akkoord door de in 2016 vastgestelde Klimaatverordening040. Hierin is vastgelegd dat de CO2 emissie van de stad teruggedrongen moet worden met 55% in 2030 en 95% in 2050. Referentiepunt daarbij is de emissie in het jaar 1990. In januari 2017 heeft de gemeenteraad in het Klimaatplan 2016-2020 de doelstellingen van de klimaatverordening uitgewerkt.
1A) Aardgasloze verwarming
Om de vereiste 95% reductie in CO2 uitstoot te realiseren is op termijn een volledig aardgasloze verwarming van de gebouwde omgeving noodzakelijk. We zetten daar als gemeente op in en dit is nadrukkelijk ook het Rijksbeleid. Per 1 juli 2018 is de Wet voortgang energietransitie in werking getreden. Te bouwen bouwwerken (in gewone taal: nieuwbouw) voor kleinverbruikers – woningen, winkels, kantoren – mogen niet langer worden aangesloten op aardgasnetten. Daarnaast streeft de gemeente er nadrukkelijk naar te voorkomen dat ALLE nieuwe ontwikkelingen nog op aardgas worden aangesloten.
In het Klimaatplan 2016-2020 heeft de gemeenteraad vastgelegd dat 'zoveel mogelijk voorkomen moet worden dat nieuwbouw nog wordt aangesloten op aardgas'. Het is voor bouwers en ontwikkelaars verstandig om zich te realiseren dat aardgas uitgefaseerd zal gaan worden en ook daar waar het nog niet wettelijk is bepaald nu al aardgasloos te bouwen of in ieder geval zodanig dat een alternatieve warmtevoorziening in de toekomst zonder grote ingrepen mogelijk is.
1B) Duurzame mobiliteit
Om de vereiste 95% reductie in CO2 uitstoot in 2050 te bereiken, is een volledig CO2-emissievrije mobiliteit noodzakelijk. Dit betekent dat op termijn voertuigen op fossiele
brandstoffen (benzine, diesel en LPG) volledig zullen verdwijnen en vervangen zullen
worden door emissievrije voertuigen (elektrisch, waterstof of anderszins). Naast emissievrije
voertuigen, willen we ook minder voertuigen in het centrum van de stad om daarmee
de leefbaarheid in onze groeiende stad overeind te houden. Dat betekent meer ruimte
voor fietsen, wandelen smart mobility concepten, met een belangrijke rol voor autodelen,
autonoom rijden en slimme openbaar vervoerconcepten.
1C) warmte- en energiebesparing
Om tot een reductie van 95% CO2 uitstoot te komen in 2050 moeten we naast het dichtdraaien van de aardgaskraan, het overgaan op emissievrije mobiliteit en het zoveel mogelijk duurzaam opwekken, ook naar grote besparingen in energie en warmte. Dit kan door isolatie, mogelijkheden voor opslag, innovatieve technieken enz.
1D) duurzame energie opwekking
Naast de reductie in CO2, willen we als stad ook graag in 2045 energieneutraal zijn. Dat betekent dat de hoeveelheid energie die we dan als stad gebruiken, bij voorkeur binnen de grenzen van stad of regio duurzaam opgewekt wordt. Om dit te realiseren is het noodzakelijk dat alle kansen voor duurzame opwekking genomen worden. Met name op gebied van zonne-energie zijn er kansen in Eindhoven.
2 Circulaire Economie
Circulaire economie is een economisch systeem dat bedoeld is om de herbruikbaarheid van producten en grondstoffen te maximaliseren en waardevernietiging te minimaliseren. We willen een afvalloze stad worden waar producten in gesloten technologische en biologische kringlopen gebruikt worden. (Grond)stoffen, materialen en producten die we gebruiken hebben geen negatieve effecten op mens en milieu, niet bij winning of productie, niet bij transport of gebruik en dus ook niet aan het einde van de levensduur. In ons plan van aanpak CE 2018-2020 hebben we de rijksambitie om in 2050 een circulaire economie te hebben onderschreven net als de ambitie om in 2030 50% minder primaire grondstoffen te gebruiken.
2A) duurzame materialen
Materialen die in gesloten kringlopen steeds weer opnieuw gebruikt kunnen worden zonder schadelijke gevolgen voor mens of natuur, of die biologisch afbreekbaar zijn, zijn duurzame materialen.
2B) geen afval
In 2020 willen we 0% restafval hebben. In eerste instantie geldt deze ambitie voor het huishoudelijk afval maar uiteindelijk voor alle afval.
2C) flexibel en demontabel bouwen
Om te voorkomen dat gebouwen afgebroken moeten worden, moet bij het ontwerp al rekening gehouden worden met de flexibiliteit en demonteerbaarheid van het gebouw.
2D) deeleconomie/ as a service concepten
De deeleconomie biedt een nieuw model voor consumptie en bezit. In plaats van telkens nieuwe goederen aan te schaffen, kunnen we de spullen die we al bezitten delen en zo beter benutten.
Betalen voor vervoer, verlichting, werkruimte enz. voorkomt dat we zelf voertuigen, lampen, stoelen enz. moeten bezitten. Door diensten als een service aan te bieden en niet als een product, kunnen ze efficiënter gebruikt worden en blijft de verantwoordelijkheid voor het (hergebruik van het) product bij de leverancier.
3) Natuur
Eindhoven de groenste! Groene daken en gevels, biodiversiteit, klimaatadaptatie (het wordt steeds warmer en natter), stadslandbouw en aantrekkelijk groen voor recreatie, ontspanning en bewegen. Hoe dragen nieuwe en herontwikkelingen in Eindhoven hieraan bij? Brengt het schade toe aan bestaande natuur of biedt het kansen voor toevoeging/uitbreiding?
3A) biodiversiteit
Om biodiversiteit te behouden wordt op Europees niveau gewerkt aan een duurzaam ecologisch netwerk van grote natuurgebieden met goede verbindingen. Ook in Eindhoven willen we ecologische versnippering in onze stad tegen gaan.
3B) oppervlakte groen
We willen geen verlies van groen in de openbare ruimte en daar waar mogelijk het groen versterken, ook op of aan onze gebouwen.
4. Sociale basisbehoeften
The Natural Step neemt de 9 menselijke behoefte van Manfred Max Neef als uitgangspunt. Omdat het hier om ruimtelijke projecten en activiteiten gaat, richten wij ons op de ruimtelijke component van deze basisbehoeften. We hebben het dan over klimaatadaptatie; gezonde lucht, bodem en water; beperkte geluidsoverlast; externe veiligheid; openbare ruimte om te ontmoeten en bewegen; bereikbaarheid van voorzieningen en het betrekken van bewoners bij projecten. Daarnaast spelen de sociale menselijke basisbehoeften wel een rol bij de aanschaf van materialen en diensten (we willen dat er maatschappelijk verantwoord ingekocht wordt).
4A) Klimaatadaptatie
Extreme regen en onweersbuien, hittegolven en droogte komen steeds vaker voor. In het Klimaatplan 2016-2020 is de ambitie opgenomen dat de gemeente Eindhoven in 2020 klimaatrobuust handelt en dat de gehele stad in 2050 klimaatrobuust is. Met de beleidsregel 'Klimaatrobuust' beogen we in Eindhoven risico op schade in de nabije toekomst te beperken. Nieuwe (her)inrichtingen en ruimtelijke ontwikkelingen in de openbare en de private ruimte, waarbij de gemeente een rol heeft, worden voortaan aan de hand van deze beleidsregel ontwikkeld. We hanteren als uitgangspunt de voorkeursvolgorde gebruiken, vasthouden (infiltreren), vertragen en afvoeren van hemelwater. Groene maatregelen worden hierbij beloond met een lagere bergingsnorm en dragen tevens bij aan het voorkomen van hittestress.
4B) gezonde verstedelijking
Hieronder verstaan we: gezonde lucht, bodem en water; beperkte geluidsoverlast; externe veiligheid en mogelijkheden om te bewegen en ontmoeten in de openbare ruimte
4C) participatieve stad, betrokkenheid van burgers en bereikbare voorzieningen
We betrekken onze inwoners graag bij de ontwikkelingen en veranderingen die hen aangaan. Dit leidt tot meer draagvlak en betere eindresultaten. Onze ambities op gebied van duurzame mobiliteit mogen niet leiden tot een geringere bereikbaarheid van belangrijke voorzieningen.
Specifiek Eindhovens
Daarnaast is er nog een aantal factoren die we specifiek op dit moment en in deze stad belangrijk vinden en die we extra waarderen. Het gaat dan om de zichtbaarheid van de duurzame successen, de duurzaamheid van de betrokken partijen zelf (hun MVO beleid) en het aansluiten bij het DNA van Eindhoven: TDK (technologie, design en kennis). Wat dat laatste betreft sluit innovatie daar dus goed bij aan.
Maatschappelijk Verantwoord Ondernemen
MVO is een integrale visie op een duurzame bedrijfsvoering. Een bedrijf dat maatschappelijk
verantwoord onderneemt, maakt bij iedere bedrijfsbeslissing een afweging tussen de
verschillende maatschappelijke en economische effecten hiervan, en houdt hierbij rekening
met stakeholderbelangen. Elke bedrijfsbeslissing heeft immers invloed op de stakeholders
(belanghebbenden) van een bedrijf. Dat kunnen medewerkers of klanten zijn, maar bijvoorbeeld
ook omwonenden, leveranciers, investeerders en ook 'de maatschappij' in algemene zin.
Het gebouw, tuin en kloostermuur worden kwalitatief verbeterd tot het huidige niveau (qua regelgeving / normen op het gebied van bouw- en installatietechniek) en daarna goed onderhouden en bijgehouden. Aanpassingen in het verleden die afbreuk doen aan het historisch karakter worden ingepast in kenmerkende vormgeving. Transformatie is daarmee een duurzame ingreep, er blijft immers veel materiaal behouden door de intelligente wijze van inpassing van het programma.
Het totale plan (bestaande bouw en nieuwbouw) zal worden voorzien van verwarming/koeling op een gasloze wijze. Op welke wijze is nog in onderzoek. De nieuwbouw zal worden voorzien van hoogwaardige isolatie in wanden en glas. Op het dak van de nieuwbouw is ruimte voor zonnepanelen.
In de bestaande bouw zal gebruik worden gemaakt van na-isolatie in de spouw van de oude gevels. De spouw is hier ongeveer 6 á 7 cm dik. De zolder zal aan de binnenzijde worden voorzien van isolatiemateriaal. Daar waar mogelijk zal de begane grondvloer worden geïsoleerd. Het bestaande glas in de stalen kozijnen zal worden vervangen door dubbel glas met een hogere isolatiewaarde.
In het kader van de Wet ruimtelijke ordening dient, bij een nieuw bestemmingsplan waarmee nieuwe bouwmogelijkheden mogelijk worden gemaakt, aangegeven te worden of de bodemkwaliteit geschikt is voor de nieuwe functie.
In opdracht van initiatiefnemers is voor de geplande nieuwbouw een verkennend bodemonderzoek volgens de NEN5740 uitgevoerd. Deze is als Bijlage 14 aan onderhavige toelichting gevoegd.
Zintuiglijk zijn in de bovengrond plaatselijk sporen baksteen tot zwak baksteenhoudende grond aangetroffen. Tevens zijn bij een boring verbrandingsresten en slakken aangetroffen. In de ondergrond zijn bijmengingen met baksteen aangetroffen in de gradatie sporen tot matig. Tevens zijn bij één boring sporen kolen aangetroffen. Visueel is geen asbestverdacht materiaal waargenomen op het maaiveld en/of in de opgeboorde grond. De aangetroffen bijmengingen met baksteen betreffen geen asbestverdacht (ongedefinieerd) puin. In puin bestaande uit baksteen zit, in de regel geen asbesthoudend materiaal en de aanwezigheid daarvan maakt een locatie niet verdacht. Derhalve is op de onderzoekslocatie geen verkennend asbestonderzoek uitgevoerd.
Uit de analyseresultaten blijkt dat in de bovengrond lichte verontreinigingen zijn aangetoond. De ondergrond en het grondwater zijn tevens licht verontreinigd.
De aangetoonde verontreinigingen zijn in overeenstemming met de hypothese dat de onderzoekslocatie verdacht is hiervoor. De aangetroffen gehaltes zijn echter dermate laag, dat nader onderzoek hiernaar niet noodzakelijk wordt geacht.
De onderzoeksresultaten leveren geen beperkingen op ten aanzien van het huidige en voorgenomen gebruik van de locatie en vormen geen belemmering voor het beoogde planvoornemen.
Per 1 januari 2017 is de Wet natuurbescherming (Wnb) en het bijbehorende Besluit natuurbescherming (Bnb) en de Regeling natuurbescherming (Rnb) in werking getreden. Door de inwerkingtreding van deze wet zijn de Natuurbeschermingswet 1998, de Flora- en faunawet en de Boswet komen te vervallen. Het is de bedoeling dat deze nieuwe wet en de bijbehorende Bnb en Rnb uiteindelijk opgaan in de nieuwe Omgevingswet waarvan verwacht wordt dat die in 2022 in werking treedt. Met het van kracht worden van deze wet komen vrijwel alle verantwoordelijkheden bij de provincies te liggen.
Om te bepalen of de geplande activiteiten binnen het plangebied mogelijk een negatief effect hebben op beschermde plant- en/of diersoorten en leefgebieden, is door Tritium Advies een Quickscan flora en fauna uitgevoerd. De resultaten van deze quickscan zijn gerapporteerd en opgenomen als bijlage bij deze toelichting. Hierna wordt op de belangrijkste bevindingen van het onderzoek ingegaan.
De beoogde ontwikkeling (nieuwbouw) is circa 30 meter gelegen van gronden, zijnde een onderdeel van Natuur Netwerk Brabant (NNB). Gelet op de aard en de relatief beperkte omvang van de ingreep (ontwikkeling blijft binnen kloostermuren op het terrein) is er geen negatief effect te verwachten op de wezenlijke kenmerken en waarden van de NNB. Verdere vervolgstappen zijn daarom niet aan de orde.
Het dichtstbijzijnde Natura 2000-gebied is het Leenderbos, Groote Heide & De Plateaux, gelegen op circa 3 kilometer ten zuidoosten van het plangebied.
Uitsnede kaart Natura 2000-gebieden (rode arcering) (bron: kaartbank.brabant.nl).
Directe negatieve effecten van dit project op bovengenoemde beschermde natuurgebieden
zijn vooral gelet op de afstand van het projectgebied tot aan deze natuurgebieden
niet te verwachten. Indirecte negatieve effecten zoals stikstofdepositie zijn echter
niet op voorhand uit te sluiten, omdat verstoring van natuurgebieden door stikstof
nog op een grote afstand van een bepaalde ontwikkeling kan plaatsvinden. Om uit te
sluiten dat het project directe negatieve gevolgen voor de natuur heeft in de vorm
van stikstofdepositie, is een stikstofberekening uitgevoerd. Deze berekening is als
Bijlage 15 bij deze toelichting toegevoegd.
Uit de berekening blijkt dat de stikstofuitstoot ter plaatse van de nabij gelegen Natura 2000 gebieden als gevolg van het bestemmingsplan maximaal 0,00 mol/ha/jaar betreft. Hiermee wordt voldaan aan het wettelijk kader en is een passende beoordeling op grond van de Wnb niet nodig. Uit de berekening volgt overigens ook dat voor uitvoering van het bestemmingsplan geen Wnb-vergunning noodzakelijk is.
Aangetoond is dat, als aan de voorwaarden in dit rapport is voldaan, de uitvoering van dit bestemmingsplan, alsook de realisatie in het kader van de omgevingsvergunning, niet zal leiden tot een toename van stikstofdepositie op de nabijgelegen Natura 2000-gebieden. Dit betekent dat significante gevolgen voor beschermde habitats en hieraan gekoppelde soorten als gevolg van stikstofdepositie op voorhand zijn uitgesloten. De instandhoudingsdoelstellingen van de Natura 2000-gebieden worden gerespecteerd en de natuurlijke kenmerken worden niet aangetast.
Natuur Netwerk Brabant
Daarnaast is ook onderzocht wat het mogelijke effect van de voorgenomen bouw- en inrichtingsplannen
is op het naburig gelegen natuurgebied. De natuurgebieden betreffen de onmiddellijke
omgeving van de Dommel en zijn onderdeel van het Natuurnetwerk Brabant. Dit onderzoek
maakt tevens onderdeel uit als bijlage bij deze toelichting.
Hieruit kan geconcludeerd worden dat het beleid voor het Natuurnetwerk Brabant de uitvoering van het plan niet in de weg staat. Indien gehouden wordt aan enkele voorwaarden is er geen sprake van aantasting van de wezenlijke kenmerken en waarden van het Natuurnetwerk Brabant. Geadviseerd wordt om bij het aanleggen van de tuinen rondom het kloostergebouw en de geplande nieuwbouw inheemse en streekeigen soorten bomen en struiken te gebruiken, zodat deze de omliggende natuur maximaal kunnen versterken. Integratie van de bestaande volwassen bomen is daarbij een extra troef.
Door middel van een verkennend flora- en faunaonderzoek (quickscan) is een beoordeling gemaakt van de mogelijke effecten die het plan kan hebben op beschermde natuurwaarden. Hierdoor wordt duidelijk of het plan in overeenstemming is met de natuurwetgeving. De rapportage van dit onderzoek is als Bijlage 16 bij deze toelichting gevoegd. Hierna volgen de resultaten en conclusies.
Flora
Er zijn binnen het plangebied geen beschermde wilde plantensoorten aangetroffen. Deze
soorten zijn ook niet te verwachten. Om deze redenen zullen er door de voorgenomen
plannen geen nadelige effecten optreden ten aanzien van deze soortgroep en zijn er,
naast de zorgplicht, vanuit de Wnb geen verdere verplichtingen.
Vogels
De bebouwing die zal worden gerenoveerd en verbouwd bevat openingen die geschikt zijn
als jaarrondbeschermde vaste verblijfplaats voor huismussen en gierzwaluwen. Om deze
reden is aanvullend onderzoek uitgevoerd naar deze vogelsoorten (zie bijlage). Locaties
van nesten en essentiële onderdelen van het leefgebied zijn hierbij geïnventariseerd.
Binnen het onderzoeksgebied zijn geen vaste verblijfplaatsen en essentieel foerageergebied van huismussen en gierzwaluwen aangetroffen, waardoor geen verplichtingen bestaan vanuit de Wet natuurbescherming ten aanzien van deze soort;
Algemeen voorkomende soorten zonder jaarrond beschermd nest kunnen blijven broeden in de directe omgeving van het plangebied. Indien broedende vogels in de directe omgeving van het plangebied aanwezig zijn, kunnen verstorende werkzaamheden zoals bouwwerkzaamheden of een verwijdering van beplanting mogelijk echter niet plaatsvinden zonder hinder te veroorzaken.
Wanneer er geen broedende vogels aanwezig zijn kunnen de werkzaamheden wel plaatsvinden. Indien er op deze manier wordt gehandeld, treden er geen nadelige effecten op ten aanzien van vogels. Wanneer de werkzaamheden in het geheel plaatsvinden in de minst kwetsbare periode (tussen begin oktober en half februari) worden eveneens geen nadelige effecten verwacht. Dit laatste verdient derhalve aanbeveling. Indien de werkzaamheden worden uitgevoerd op bovenstaande wijze, zullen er geen nadelige effecten optreden ten aanzien van vogels.
Grondbebonden zoogdieren
Binnen het plangebied zijn geen vaste verblijf- of voortplantingsplaatsen vastgesteld
van soorten die zijn beschermd bij de Habitatrichtlijn of van soorten die niet zijn
vrijgesteld door de provincie.
Algemeen voorkomende soorten zijn door de provincie vrijgesteld van de verbodsbepalingen als het een ruimtelijke ingreep of inrichting betreft. Wel geldt de zorgplicht voor dergelijke soorten. Zolang de zorgplicht wordt nageleefd zijn er derhalve geen negatieve effecten te verwachten met betrekking tot grondgebonden zoogdieren.
Vleermuizen
Het te renoveren en te verbouwen klooster is geschikt als vaste verblijfplaats voor
gebouwbewonende vleermuizen. Hier is aanvullend onderzoek voor uitgevoerd (zie Bijlage 17).
Binnen het onderzoeksgebied zijn geen essentiële foerageergebieden en essentiële vliegroutes van vleermuizen aangetroffen waardoor er met betrekking tot deze functies geen verplichtingen bestaan vanuit de Wet natuurbescherming;
Binnen het onderzoeksgebied is wel één verblijfplaats aangetroffen welke als zomerverblijf in gebruik is door één gewone dwergvleermuis. Als één van de passende maatregelen dienen onder andere minimaal vier vleermuiskasten van Model A te worden geplaatst binnen een straal van 100 tot 200 meter van de huidige verblijfplaats.
Binnen het plangebied is tevens een boomholte in gebruik als zomerverblijfplaats door vermoedelijk een rosse vleermuis of ruige dwergvleermuis. Deze boom blijft echter behouden. Om te voorkomen dat deze holte (tijdelijk) ongeschikt zal zijn tijdens en na de geplande werkzaamheden, dient voorkomen te worden dat er lichtverstoring optreedt, door de eventuele bouwverlichting en lantaarns niet naar de bomen te richten en eventueel gebruik te maken van vleermuisvriendelijke lampen en/of armaturen die het licht goed richten (van de bomen af);
Een ontheffing in het kader van de Wnb (soorten) wordt niet noodzakelijk geacht. Er zal zowel een ecologisch werkprotocol worden opgesteld als ecologische begeleiding plaatsvinden waardoor de juiste maatregelen worden getroffen om te voorkomen dat er een negatief effect ontstaat op eerdergenoemde soort.
Amfibieën, reptielen en vissen
Binnen het plangebied zijn geen vaste verblijf- of voortplantingsplaatsen vastgesteld
van soorten die zijn beschermd bij de Habitatrichtlijn of van soorten die niet zijn
vrijgesteld door de provincie.
Er zijn geen negatieve effecten te verwachten met betrekking tot amfibieën en reptielen. Algemeen voorkomende soorten zijn door de provincie vrijgesteld van de verbodsbepalingen als het een ruimtelijke ingreep of inrichting betreft. Wel geldt de zorgplicht voor dergelijke soorten. Zolang de zorgplicht wordt nageleefd zijn er derhalve geen negatieve effecten te verwachten met betrekking tot amfibieën, reptielen en vissen.
Ongewervelden/ overige soorten
Vaste verblijfplaatsen of exemplaren van Habitatrichtlijnsoorten of van nationaal
beschermde soorten zijn niet aangetroffen. Er zijn derhalve geen negatieve effecten
te verwachten met betrekking tot deze soortgroepen.
Op alle in het wild voorkomende planten- en diersoorten, ongeacht of deze beschermd of vrijgesteld zijn of als een ontheffing is verkregen, is de zorgplicht van toepassing. De zorgplicht verplicht iedereen om voldoende zorg in acht te nemen voor in het wild levende planten en dieren. Handelingen met nadelige gevolgen moeten zoveel mogelijk achterwege gelaten worden of er moeten maatregelen worden getroffen om nadelige gevolgen te voorkomen of beperken.
Doel van de waterparagraaf is de component water in een zo vroeg mogelijk stadium te adresseren in het besluitvormingsproces van ruimtelijke plannen. De paragraaf beschrijft de actuele waterhuishouding in het plangebied. Daarnaast wordt, binnen de gestelde randvoorwaarden van het bestemmingsplan, vastgelegd aan welke watereisen de ontwikkeling moeten voldoen. Ruimtelijke plannen worden onder meer getoetst aan "hydrologisch neutraal" ontwikkelen conform landelijk en lokaal waterbeleid. Met deze waterparagraaf wordt voldaan aan het bepaalde in artikel 3.1.6, lid 1, onder c van het Besluit ruimtelijke ordening.
In 2009 is de Waterwet in werking getreden. Deze wet regelt het beheer van oppervlakte- en grondwater en is gericht op de samenhang met de ruimtelijke ordening. De wet kent een vergunningstelsel (watervergunning).
Op 10 december 2015 is het Nationaal Waterplan 2016 - 2021 vastgesteld door de minister van Infrastructuur en milieu. Voor wat de ruimtelijke aspecten betreft moet dit plan worden gezien als een structuurvisie en is het bindend voor het Rijk. Het Rijk is verantwoordelijk voor het hoofdwatersysteem. Het waterplan beschrijft de strategische doelen voor het waterbeheer. De condities en maatregelen voor het bereiken van deze doelen staan beschreven in het 'Beheer- en ontwikkelplan voor de rijkswateren' van Rijkswaterstaat. Lagere overheden dienen het Nationaal Waterplan 2016 - 2021 in hun beleid te verwerken.
Het Provinciaal Milieu- en Waterplan 2016 - 2021 (hierna: PMWP) is op 18 december 2015 door Provinciale Staten vastgesteld. Het plan staat voor het samen werken aan een provincie waar iedereen prettig woont, werkt en leeft in een veilige en gezonde leefomgeving en waarin de zorg voor een duurzaam schone en veilige fysieke leefomgeving centraal staat. De agenda van Brabant plaatst provinciaal beleid in dienst van gezondheid, biodiversiteit, sociale ontwikkeling en een innovatieve, duurzame economie. Het PMWP integreert de milieu- en de wateropgave en het zet de nieuwe koers uit voor de provinciale inzet met betrekking tot water, bodem, lucht en de overige milieuaspecten. Behalve het PMWP is er een provinciaal natuurbeleidsplan (Brabant Uitnodigend Groen), een energieplan (Energieagenda) en is er beleid om de Brabantse agrofoodsector duurzaam te maken (Uitvoeringsagenda Brabantse Agrofood). Het PMWP vult deze plannen aan daar waar er grote raakvlakken zijn met het milieu- en waterbeleid. Op deze manier wordt gewerkt aan een integrale benadering van de duurzame fysieke leefomgeving.
Wettelijke taken
De wettelijke taken op het gebied van milieu en water worden zorgvuldig uitgevoerd.
Voor de vergunningverlening, toezicht en handhaving binnen het omgevingsrecht besteedt
de provincie de uitvoering van taken uit aan de drie Brabantse omgevingsdiensten.
De gemeente Eindhoven valt onder het werkgebied van de Omgevingsdienst Oost Brabant
(ODZOB). Afstemming vindt plaats in het Bestuurlijk Platform Omgevingsrecht. De provincie
bereid zich voor op de inwerkingtreding van de Omgevingswet.
Integrale en gezamenlijke aanpak
Provincie en partners blijven samenwerken (lokaal, regionaal, nationaal en internationaal).
De provinciale rol hangt af van het onderwerp en van de onzekerheid die er is over
doel en route. De provincie werkt waar mogelijk gebiedsgericht samen en dat moet uiteindelijk
vanzelfsprekend worden. Daarbij worden alle belangen zoveel mogelijk meegenomen. De
provincie nodigt de Brabantse partners (gemeenten, waterschappen, terreinbeheerders,
bedrijven en maatschappelijke organisaties) uit om een gezamenlijke klimaatagenda
voor Brabant op te stellen. De provincie heeft daarbij de rol van kennismakelaar en
verbinder (integratie van projecten en uitrol van goede voorbeelden. In de klimaatagenda
worden gezamenlijke ambities en maatregelen vastgelegd. Ook op Europees niveau blijft
de provincie samenwerken aan de milieu- en wateropgaven.
Bij grote ruimtelijke en infrastructurele werken wordt gezocht naar oplossingen met minder milieueffecten, bijvoorbeeld door de hoogwaardige inzet van secundaire materialen. Groene inpassing krijgt veel aandacht. De gronden en provinciale wegen die bij de provincie in bezit zijn worden beheerd op een natuur- en milieuvriendelijke manier. De provincie brengt de duurzaamheidsaspecten van nieuwe grote projecten en programma's bij aanvang in beeld middels een duurzaamheidsscan.
De provincie gaat verder met het Programma DuurzaamDoor. Provincie en partners kijken samen wie welke rol kan oppakken bij het stimuleren van gedrag dat bijdraagt aan gezondheid, veiligheid en groene groei in relatie tot milieu en water.
Het water- en bodemsysteem is onontbeerlijk voor een gezonde en leefbare ruimtelijke inrichting van Noord-Brabant. Meer dan ooit is het belangrijk om rekening te houden met het concept van de lagenbenadering om een toekomstbestendige leefomgeving te waarborgen. Door klimaatverandering en ruimtelijke druk, staat immers de veerkracht van het water en bodemsysteem onder druk. De lagenbenadering beschrijft de ruimte in drie lagen. De eerste laag bestaat uit de fysieke ondergrond, het water- en bodemsysteem. De tweede laag bevat netwerken van infrastructuur met onder meer wegen, spoorlijnen en waterwegen. Tot slot de derde laag met de menselijke activiteiten zoals wonen, werken en recreëren en de fysieke neerslag daarvan. Ruimtelijke planning en gebiedsontwikkeling is een proces waarin continu keuzes worden gemaakt. De lagenbenadering helpt in dit keuze- en afwegingsproces en dient als kwaliteitskader voor alle (ruimtelijke) plannen. Elke laag draagt bij aan de ontwikkeling. De lagenbenadering betekent wel dat een onderliggende laag voorwaarden stelt aan andere lagen. Zeker vanuit een perspectief van duurzame ontwikkeling zijn veerkracht en omkeerbaarheid van ingrepen belangrijke gegevenheden.
Met het Waterbeheerprogramma 2022-2027 start Waterschap De Dommel met de 'watertransitie'; op weg naar een toekomstbestendige waterhuishouding. Uiterlijk in 2050 is de waterhuishouding in ons hele beheergebied toekomstbestendig. Dit betekent een waterhuishouding die in een goede waterkwaliteit voorziet. En een waterhuishouding die robuust, wendbaar en in balans is met de omgeving. Zowel in het bebouwde als het landelijke gebied en van de beekdalen tot en met de hoge zandruggen. Het grond- en oppervlaktewatersysteem kan de grotere weersextremen opvangen door maximaal gebruik te maken van de dempende sponswerking van de bodem/ondergrond en de natuurlijke hoogteverschillen voor het vasthouden van water.
We hanteren drie principes die inhoudelijke sturing geven aan de watertransitie:
We moeten ons, nog meer dan voorheen, aanpassen aan de veranderende leefomgeving en op zoek gaan naar nieuwe oplossingen en antwoorden. Juist de voor Midden-Brabant zo karakteristieke verwevenheid van bebouwing, landbouw en natuur is een kans om de wateropgaven slim in te passen. Dit vereist een integrale, gebiedsgerichte aanpak samen met alle partijen. Een gebiedsgerichte aanpak is alleen succesvol als naast de wateropgaven ook de opgaven vanuit natuur, stikstof, economie, landbouwtransitie, energietransitie, biodiversiteit, mobiliteit en woningbouw onderdeel van de aanpak zijn. Niet sectoraal, maar integraal. Alleen dan gaan we oplossingen vinden voor een leefbaar Midden-Brabant met een duurzaam en toekomstbestendig watersysteem dat goed is voor inwoners, bedrijven, landbouw en natuur. De grote uitdaging zit hem vooral in de vraag hoe we dit gaan bereiken. Meer dan voorheen gaan we daarbij:
De 'Keur Waterschap De Dommel 2015' bevat regels met daarin verboden en verplichtingen ten aanzien van oppervlaktewater en grondwater die gelden voor iedereen die woont of werkt binnen het gebied van Waterschap De Dommel. Hierin wordt het beheer en het onderhoud van watergangen geregeld (bijvoorbeeld betreffende onderhoudsstroken) en is aangegeven wanneer een vergunning of algemene regels van toepassing zijn voor ingrepen in de waterhuishouding. Verder zijn er beleidsregels voor het beschermingsbeleid van gebieden. Hierbij wordt onderscheid gemaakt tussen beschermde gebieden waterhuishouding, attentiegebieden, beekdalen en overige gebieden. Met deze beleidsregels wordt aangegeven op welke wijze gebiedsgericht wordt omgegaan met vergunningverlening.
Binnen de keur wordt onderscheid gemaakt tussen vergunningsplichtige- en de meldingsplichtige handelingen die binnen de algemene regels van het waterschap vallen. Bij de voorgenomen ontwikkeling valt een eventuele toename aan verhard oppervlak onder de vergunnings- of meldingsplicht.
In de Keur is aangegeven dat het verboden is zonder vergunning neerslag door toename van verhard oppervlak of door afkoppelen van bestaand oppervlak, tot afvoer naar een oppervlaktewaterlichaam te laten komen. Het waterschap verleent in enkele gevallen vrijstelling op dit verbod. Dit wordt gedaan indien:
Indien een voorziening nodig is, dan is de maximale toegestane afvoer uit een voorziening 2 l/s/ha bij een neerslagsituatie van 60 mm.
Hydrologisch neutraal bouwen is opgenomen in de Keur. In de Algemene Regels en in de Beleidsregels wordt nader beschreven en uitgewerkt waar dit voor staat en welke maatregelen er nodig zijn om daaraan te kunnen voldoen. Hieronder is een samenvatting voor Hydrologisch neutraal bouwen opgenomen.
Neerslag die op een onverharde bodem valt infiltreert voor een (belangrijk) deel in de bodem en komt dan uiteindelijk in het grondwater of via ondergrondse afstroming in een oppervlaktewaterlichaam terecht. Ter plaatsen van verhard oppervlak zal de neerslag niet of nauwelijks in de bodem dringen. Als het verhard oppervlak niet is aangesloten op de riolering, stroomt vrijwel al het water direct af naar het oppervlaktewatersysteem. Dit betekent dat het oppervlaktewatersysteem bij een flinke regenbui een grote afvoerpiek moet kunnen opvangen en dat infiltratie in de bodem niet of slechts beperkt kan plaatsvinden.
Bij het afkoppelen van verhard oppervlak zal de neerslag die valt op de verharding niet meer worden afgevoerd naar de rioolwaterzuivering maar rechtstreeks op de ontvangende waterloop worden geloosd. Ook dit zorgt voor een versnelde en/of extra afvoer richting het ontvangende oppervlaktewater.
Realisatie van nieuw verhard oppervlak en het afkoppelen van verhard oppervlak moet daarom zoveel mogelijk hydrologisch neutraal worden uitgevoerd en optimaal worden ingepast in het bestaande watersysteem. Dit houdt in dat de aanvrager/initiatiefnemer voldoende compenserende maatregelen moet nemen, zodat het oppervlaktewatersysteem na realisatie van de verharding voldoende robuust blijft. Hierbij wordt getoetst aan de trits “vasthouden-bergen-afvoeren”. Wateroverlast door versneld afvoeren van verhard oppervlak moet zoveel mogelijk worden voorkomen. Dit kan op twee manieren waarbij de voorkeur uitgaat naar zoveel mogelijk vasthouden aan de bron. Vasthouden kan door hergebruik of door het infiltreren van water in de bodem. Dit past het meest bij het principe hydrologisch neutraal ontwikkelen, zowel voor het ontvangend oppervlaktewatersysteem als het grondwatersysteem. Ingeval niet of onvoldoende kan worden geïnfiltreerd is een aanvullende voorziening die het water tijdelijk bergt noodzakelijk. Het gaat hier dan om een voorziening die er voor zorgt dat water in ieder geval niet versneld wordt afgevoerd.
Het Gemeentelijk Rioleringsplan (GRP) verantwoordt aan de inwoners van Eindhoven de ambities en bijbehorende maatregelen en middelen op watergebied. In het GRP 2019 - 2022 wordt aangegeven op welke wijze er omgegaan wordt met de zorgplichten rondom afval-, hemel- en grondwater. Hiervoor zijn in het plan activiteiten opgenomen enerzijds gericht op het beheer en onderhoud en anderzijds op het verbeteren van de oppervlaktewaterkwaliteit en het hydraulisch functioneren van het rioolstelsel.
Speerpunt van het GRP is het inspelen op de klimaatverandering welke extreme regenbuien, langdurige droogteperiodes en hittestress met zich meebrengt. Hiervoor zijn uitgangspunten, richtlijnen en ontwerpnormen uit het klimaatplan 2016-2020 en de hierin benoemde beleidsregel ´Klimaat robuust (her)inrichten en ruimtelijk ontwikkelen´ nader uitgewerkt. Concreet betekent dit dat voor het aspect water bij nieuwe ontwikkelingen 60mm berging gerealiseerd dient te worden over het totaal verhard oppervlak binnen het plangebied. Daarbij kan de waterbergingseis gereduceerd worden naargelang de hoeveelheid groen binnen datzelfde plangebied. Om initiatiefnemers te ondersteunen heeft de gemeente een website ontwikkeld waar de benodigde waterberging kan worden berekend en voorbeelden zijn beschreven om invulling te geven aan de opgave.
Het Waterplan is een plan dat is opgesteld door de gemeente Eindhoven, Waterschap De Dommel, de provincie Noord-Brabant en het (drink)waterleidingbedrijf Brabant Water. Het plan omvat drie delen. Het "Visiedocument" (vastgesteld door de gemeenteraad op 26 januari 2004) geeft het gezamenlijke streefbeeld van de waterpartijen weer. De onderdelen "Taken en Bevoegdheden" en "Maatregelen" zijn achterhaald.
Het klimaat verandert. Dat heeft gevolgen voor Eindhoven. We krijgen onder andere te maken met meer en hevigere buien, langere perioden van droogte en meer hitte(stress). Om in de toekomst prettig te wonen en te werken in onze groeiende stad, is het noodzakelijk nú maatregelen te nemen. Dit betekent dat we 'klimaatrobuust' te werk moeten gaan.
In samenwerking met Brabantse overheden en kennisinstellingen is een prototype klimaatadaptatie-toets ontwikkeld met richtlijnen en ontwerpnormen voor de (her)inrichting en ruimtelijke ontwikkeling van stedelijk gebied op straat- en wijkniveau.
De toets omvat 3 hoofdregels en deze vormen de basis voor het Eindhovens klimaatadaptatie beleid:
Voor de klimaatadaptatie normen en richtlijnen is een indeling gemaakt naar ruimtelijke ontwikkelingen op privaat terrein (circa 60% van het areaal) en op publiek terrein (circa 40% van het areaal). In de binnenstad ligt deze verhouding zelfs op 80-20%. Bovenstaand is vertaald in een waterbergingsnorm.
Bij nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen op openbaar terrein moet minimaal 20 mm en mag tot 60 mm van de waterbergingsopgave ingevuld worden via primaire waterberging. Voorbeelden zijn waterpleinen, wadi's, watergangen, waterbergende funderingen of bakken. Eventuele resterende mm's (tot 40mm) van de waterbergingsopgave dient secundair te worden ingevuld. Denk daarbij aan parken, plantsoen c.q. grasvelden, parkeerplaatsen en wegen. Dit is acceptabel zolang er geen schade wordt veroorzaakt en/of dit niet ten koste gaat van andere primaire functies zoals op routes van hulpdiensten, markt- of evenement locaties. Als de secundaire waterbergingsopgave niet mogelijk is binnen de grenzen van de ruimtelijke ontwikkeling dan dient de waterbergingsopgave alsnog als primaire waterberging te worden ingevuld. Of er dienen maatregelen te worden genomen om de secundaire waterberging naar nabijgelegen ruimte te verplaatsen als dat hydraulisch mogelijk is.
Bij ontwikkelingen op privaat terrein ligt de verantwoordelijkheid voor het opvangen en verwerken van hemelwater in eerste instantie bij de eigenaar van het perceel waar de druppel valt. De landelijke voorkeursvolgorde '(her)gebruiken, vasthouden, bergen en vertraagd afvoeren´ is van toepassing. Een voorbeeld van hergebruiken is hemelwater als spoelwater voor toiletten en een voorbeeld van vasthouden is infiltratie van hemelwater in de bodem.
Als hergebruik en vasthouden door lokale omstandigheden niet doelmatig is kan hemelwater worden geborgen en vertraagd worden afgevoerd. Dat is de waterbergingsopgave. Hiermee wordt het rioolstelsel bij piekbuien ontlast met als gevolg beperking van wateroverlast. Daarnaast wordt het oppervlaktewatersysteem gelijkmatiger belast. Als ondersteuning voor de berekening van de waterbergingsopgave op privaat terrein is een rekentool ontwikkeld, te vinden via de website rekentool.eindhovenduurzaam.nl/.
De waterbergingsopgave geldt voor alle nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen op privaat terrein in Eindhoven. In gebieden waar vanuit het verleden afspraken over waterberging zijn gemaakt, wordt in overleg bepaald of en hoe de waterbergingsopgave in de ontwikkeling wordt verhoogd. Klimaatverandering kan namelijk ook in deze gebieden aanvullende waterberging noodzakelijk maken en daarmee het risico op waterschade aan (nieuw)bouw verlagen. Indien nodig worden hierover maatwerkafspraken gemaakt.
In het beleid 'Klimaatrobuust (her)inrichten en ruimtelijk ontwikkelen' wordt onderscheid gemaakt tussen ontwikkelingen met 150 m² of meer verharding binnen het plangebied en kleinere ontwikkelingen tot 150 m² verharding binnen het plangebied. Voor de eerste groep geldt de eis tot 75 mm waterberging per m² verharding. Dit komt overeen met 75 liter waterberging per m² of voor een bouwplan met 400 m² verhard oppervlak 30 m³ (ofwel 30.000 liter) waterberging. Voor de tweede groep is de eis tot 25 mm. Dit komt overeen met 25 liter waterberging per m² of voor een woning met 100 m² verhard oppervlak 2,5 m³ (ofwel 2500 liter) waterberging.
De ontwerpnormen ter voorkoming van wateroverlast betekenen voor particulieren, ontwikkelaars en de gemeente een opgave om klimaat adaptief te bouwen. Vanaf 1 januari 2020 geldt voor particulieren en ontwikkelaars een wateropgave om bij ruimtelijke ontwikkelingen klimaat adaptief handelen. De datum van indiening van de omgevingsvergunning is leidend.
De gemeente Eindhoven draagt met het klimaatbeleid ook bij aan het verbeteren van de kwaliteit van een gezonde leefomgeving en meer biodiversiteit door de voorkeur te geven aan vergroenen als klimaat adaptieve maatregel.
Het beleid is zo opgesteld dat vergroening op privaat terrein bij nieuwbouw wordt gestimuleerd en beloond. Hoe groener een plangebied wordt ingericht hoe lager de waterbergingseis in mm wordt. Ook groene ontwikkelingen in groen arme buurten worden op deze manier gestimuleerd.
De website geeft een overzicht van deze mogelijke beloningen via de 'rekentool'. De stimuleringsregeling waarbij méér groen een lagere waterbergingsopgave oplevert geldt voor ruimtelijke ontwikkelingen op privaat terrein.
De gemeente Eindhoven maakt bij de beoordeling van de voor een nieuwe ontwikkeling in een plangebied voorgestelde maatregelen gebruik van een rekentool. Deze rekentool klimaatopgave, beschikbaar op rekentool.eindhovenduurzaam.nl, maakt het een ontwikkeling mogelijk interactief haar plangebied en de te nemen maatregelen te beschrijven en te controleren of aan de gemeentelijke eisen wat betreft waterberging en vergroening wordt voldaan. Bovendien kan een afschrift van de beschrijving van het plangebied en de keuze van de maatregelen met voorbeelden voor de verdere uitwerking gedownload worden om bijgevoegd te worden bij de eventuele watertoets of aanvraag van de omgevingsvergunning.
De werking van de rekentool kan worden aangepast aan nieuwe inzichten en de uitkomst van de laatste versie van de tool is maatgevend.
De rekentool klimaatopgave vraagt de klimaatrobuuste maatregelen te specificeren die zijn voorzien in het ontwerp binnen het plangebied en, waar nodig, hoe groot de oppervlakken zijn waar deze worden toegepast. Hieruit berekent de tool welk deel van het regenwater van een bui binnen het plangebied geborgen moet worden (de waterbergingsopgave, het grijze deel) en welk deel de klimaatrobuuste maatregelen zelf voor hun rekening nemen (het groene deel). Daarna kunnen nog extra maatregelen toegevoegd worden. Het doel is dat alle maatregelen bij elkaar de totale waterbergingsopgave (berging van al het water van een bui) van het plangebied voor hun rekening nemen.
De specificatie van maatregelen en oppervlakken vindt interactief plaats: de tool laat direct het effect van deze specificaties zien op de daaruit afgeleide totale waterbergingsopgave; daarnaast laat de tool op een aantal manieren visueel zien wat de individuele groene en grijze bijdrage van een maatregel is.
Vóór elke maatregel staat in de tool een i-symbool; door daarop te klikken wordt meer informatie over die maatregel gegeven zoals specifieke uitvoeringseisen en links naar achtergrondinformatie.
De tool doorloopt hierbij vier stappen:
Checklist Watersysteem | |
A-wateren binnen plangebied | Nee |
B-wateren binnen plangebied | Nee |
Beschermde keurgebieden binnen plangebied? | Nee |
Binnen 25-100 jaarszone? | Nee |
Binnen boringsvrije zone? | Ja |
Ecologische verbindingszone? | Nee |
Binnen reserveringsgebied waterberging | Ja |
Attentiegebied NNB | Nee |
Rioolwatertransportleiding | Nee |
Waterschap gemaal | Nee |
Verdachte/verontreinigde locaties? | Staan vermeld in de bodemparagraaf |
Infiltratie praktisch mogelijk? | Matig |
Uitwerkingsplicht / wijzigingsbevoegdheid | Nee |
Oppervlakte wateren
Er loopt een gracht rondom het plangebied die in directe verbinding staat met de Dommel.
Verharding
Het plangebied bevat zowel verharde oppervlakten als onverharde gebieden. Verharding
bestaat hoofdzakelijk uit terreinverharding en in- uitritten. De onverharde gebieden
zijn o.a. de kloostertuin.
Bodemopbouw
De bodemopbouw is van invloed op de karakteristiek van het watersysteem. Eventueel
bekende bodemverontreinigingen zijn toegelicht in de bodemparagraaf van dit bestemmingsplan.
Toekomstige ontwikkelingen mogen niet bijdragen aan een verdere verspreiding van de
verontreiniging. Ten behoeve van het bodemonderzoek van Tritium (zie bijlage) is de
bodemopbouw en geohydrologie in beeld gebracht. Onderstaande staat hierin opgenomen
over de samenstelling van het deklaag; zandige klei, midden en fijn zand, klei en
veen.
Tabel bodemopbouw en geohydrologie van het plangebied (Bron: Verkennend bodemonderzoek, Tritium)
Grondwater
De maaiveldhoogte varieert van NAP+16,1m in het zuidwestelijke deel tot NAP+17,0m
in het noordoostelijke deel van het plangebied (bron: AHN3). Met een GHG op ongeveer
NAP+16,1m is de ontwateringsdiepte tussen de 0 en de 0.90 m.
Hemelwater
Binnen het plangebied wordt een hotel gebouwd. Naast groene en grijze parkeervoorzieningen
wordt een gedeeltelijke terreinverharding aangelegd en wordt er zoveel mogelijk ruimte
vrij gehouden voor een groene invulling.
De volgende verdeling van oppervlakte is hierbij van toepassing:
Ten behoeve van de bergingsopgave zijn deze gegevens verwerkt in de rekentool van Gemeente Eindhoven (zie Bijlage). Hieruit blijkt een opgave van 51 m³, waarbij wordt uitgegaan van een bovengrondse opvang van hemelwater.
Een groot deel van de groenvoorziening is uitgevoerd als grasveld. Er is voldoende ruimte om afstromend hemelwater bovengronds te bergen. Ook het hemelwater van de aanwezige verharding kan bovengronds rechtstreeks afstromen naar de naastliggende groenvoorzieningen. Hiertoe dient het afschot van de verharding te worden aangepast aan de gewenste afstromingsrichting. In onderstaande afbeelding is met een arcering het zoekgebied aangegeven waar de benodigde wadi gerealiseerd zal worden.
Zoekgebied benodigde wadi (groen gearceerd)
Afvalwater
Het huishoudelijk afvalwater van het hotel kan worden aangesloten op de bestaande
rioolaansluiting van het klooster. De afvoer van de keuken dient te worden voorzien
van een olie- en vetafscheider voordat deze aangesloten wordt op de bestaande rioolaansluiting.
Bij het afkoppelen, en duurzame watersystemen in het algemeen, verdient de waterkwaliteit van het afstromende regenwater bijzondere aandacht. Sommige af te koppelen of nieuw aan te sluiten verharde oppervlakken kunnen de waterkwaliteit nadelig beïnvloeden (bv. olie van parkeerterreinen, en uitloogbare bouwmaterialen zoals zink, lood en koper verwerkt in daken). In het kader van duurzaamheid worden initiatiefnemers gestimuleerd om alleen met niet uitloogbare bouwmaterialen te werken. Conform de handreiking "afkoppelen & niet aankoppelen" dienen de verharde oppervlakken gekwalificeerd te worden. In deze ontwikkeling dient daarom rekening gehouden te worden met de toepassing van kunststof dakgoten.
Het bestemmingsplan "Buitengebied (Clarissenklooster Sint Claralaan)" is te typeren als een gedetailleerd plan. De methodiek van het bestemmingsplan is gebaseerd op de SVBP2012. Waar dat noodzakelijk is wordt afgeweken van de standaard en is specifiek ingespeeld op de situatie binnen het onderhavige plangebied.
Er is, conform de Wro, gekozen voor een analoge en digitale verbeelding van het plan. Aan de bestemmingen zijn bouw- en gebruiksregels gekoppeld die direct inzichtelijk maken welke ontwikkelingen zijn toegestaan. Verbeelding en regels bieden een directe bouwtitel voor bebouwing en gebruik. Al dan niet in combinatie met een nadere - eisen - regeling.
Op de analoge en digitale verbeelding hebben alle gronden binnen het plangebied een bestemming gekregen. Binnen een bestemming kunnen nadere aanduidingen zijn aangegeven. Deze aanduidingen hebben slechts juridische betekenis indien en voor zover hier in de regels naar wordt verwezen. In verband met de leesbaarheid is het plan op een topografische ondergrond getekend. De bestemmingen en de aanduidingen zijn ingedeeld in hoofdgroepen volgens de SVBP2012 en zijn op de verbeelding opgenomen in het renvooi. Opgemerkt wordt dat de analoge en digitale verbeelding qua verschijning van elkaar verschillen. Dit heeft ermee te maken dat de manier van raadplegen anders is. De digitale verbeelding is juridisch bindend.
De planregels zijn ondergebracht in inleidende regels, bestemmingsregels, algemene regels en overgangs- en slotregels.
De Inleidende regels bestaan uit begrippen en de wijze van meten. Dit is om te voorkomen dat er discussie ontstaat over de interpretatie van de regels. In "Artikel 1 Begrippen" wordt een omschrijving gegeven van de in de regels gehanteerde begrippen. Als in de regels begrippen voorkomen die niet in dit artikel zijn opgenomen, dan geldt hiervoor de uitleg/interpretatie conform het normale taalgebruik. In "Artikel 2 Wijze van meten" zijn de te gebruiken meetmethodes opgenomen. De regels bij de bestemming wordt hierna afzonderlijk toegelicht.
Bestemming 'Horeca' (Artikel 3)
Deze bestemming is specifiek toegespitst op de onderhavige ontwikkeling waarbij is
bepaald dat op deze gronden een hotel met bijbehorende voorzieningen als een restaurant,
zalen en ontspanningsruimtes zijn toegestaan.
Gebouwen mogen uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'bouwvlak ' worden gebouwd.
Bestemming 'Natuur - 2' (Artikel 4)
In deze bestemming wordt de aanleg, het behoud, het herstel en/of de ontwikkeling
van de natuurwetenschappelijke en de landschappelijke waarden geregeld. In onderhavige
situatie worden hierbinnen tevens de bestaande en nieuwe toegangswegen mogelijk gemaakt.
Dubbelbestemming Waarde - Cultuurhistorie-2 (Artikel 5)
De gebieden en landschapselementen in het plangebied welke cultuurhistorisch waardevol
zijn, hebben de dubbelbestemming Waarde - Cultuurhistorie-2 gekregen. De begrenzing
van de gebieden en de landschapselementen zijn gebaseerd op het rapport van RAAP (rapportnr.
3258: 'De groene zoom van Eindhoven - Een cultuurhistorische waardenkaart van het
buitengebied van Eindhoven, alsmede enkele groene delen van de bebouwde kom'). Ter
toelichting en onderbouwing is dit rapport als Bijlage bij deze toelichting gevoegd. In de regeling is opgenomen dat advies wordt gegeven
door de gemeentelijk cultuurhistorisch adviseur. Dit advies wordt uitgebracht op basis
van genoemd onderzoek.
Dubbelbestemming 'Waterstaat - Waterbergingsgebied' (Artikel 6)
Deze bestemming is geprojecteerd op waterbergingsgebied, waar in beginsel enkel mag
worden gebouwd ten behoeve van deze dubbelbestemming en waarbij bij bepaalde ingrepen
eerst advies van het Waterschap vereist is. Door middel van een dubbelbestemming wordt
gezorgd dat het waterbergend vermogen van het gebied wordt behouden, alsmede dat het
behoud, beheer en herstel van watersystemen wordt verwezenlijkt.
Onder de Algemene regels zijn de Anti-dubbeltelregel, Algemene gebruiksregels, Algemene aanduidingsregels, Algemene afwijkingsregels en de overige regels opgenomen. Deze regels gelden voor het hele plan.
De Algemene afwijkingsregels bevatten bepalingen op basis waarvan in bepaalde gevallen binnenplans kan worden
afgeweken van de bepalingen uit de bestemmingsregels. Als overige regels zijn eisen
opgenomen die gelden met betrekking tot het aspect parkeren en waterberging. Voor
het aantal parkeerplaatsen wordt in de regels verwezen naar de het geldende parkeerbeleid.
In de Overgangs- en slotregels zijn het Overgangsrecht en de Slotregel opgenomen.
In Eindhoven streven we naar een aantrekkelijke stad waar inwoners en bezoekers zich welkom, thuis en veilig voelen. Voor het behoud van een prettige leefomgeving zijn regels nodig. Het voorkomen van overtredingen en de bereidheid om regels na te leven heeft een hoge prioriteit. Hoe dit wordt vormgegeven staat in de 'nota Handhaving Leefomgeving 2018-2021'. De nota is op 27 februari 2018 door het college vastgesteld. Het is een integraal beleidsplan waarin op hoofdlijnen de keuzes voor het handhaven van de fysieke leefomgeving staan beschreven. Op basis van de nota wordt jaarlijks een uitvoeringsplan opgesteld waarin de aanpak wordt geconcretiseerd.
Bij de vertaling van dit beleidskader naar een concreet, jaarlijks uitvoeringsplan worden een aantal uitgangspunten in acht genomen. De belangrijkste uitgangspunten zijn:
Prioritering
De gemeente Eindhoven maakt keuzes om ervoor te zorgen dat de beschikbare capaciteit zo adequaat mogelijk wordt ingezet. Om goede prioriteiten te stellen is inzicht noodzakelijk in mogelijke problemen, de risico's en negatieve effecten. Hierdoor kan beter ingespeeld worden op de grootste ergernissen en notoire overtreders en draagt handhaving bij aan een verhoogd gevoel van veiligheid. Met inachtneming van de uitgangspunten zijn in de nota prioriteiten gesteld. Aan de hand van deze prioriteiten, het budget uit de programmabegroting, incidentele bestuurlijke prioriteiten en het naleefgedrag van burgers en bedrijven, wordt jaarlijks het uitvoeringsplan voor toezicht en handhavingsprogramma opgesteld.
Uitvoeringsplan
In het uitvoeringsplan wordt op hoofdlijnen opgenomen waar de capaciteit dat jaar wordt ingezet. Daarbij is een onderverdeling gemaakt in:
Bovengenoemde onderverdeling komt in elk uitvoeringsplan terug. Per jaar wordt aangegeven welke prioriteit een onderdeel heeft en hoeveel capaciteit er wordt ingezet.
Duidelijke regels
Om overtredingen te voorkomen en goed te kunnen handhaven is het belangrijk dat regels duidelijk zijn. Het moet duidelijk zijn wat wel en niet mag. Regels dienen niet voor verschillende uitleg vatbaar te zijn. Bij het opstellen van bestemmingsplannen is daarom gekozen voor een zo helder mogelijke juridische methodiek. De regels zijn zo geschreven, dat deze in de praktijk goed toetsbaar zijn. De juridische toelichting op het bestemmingsplan en de begrippenlijst geven nadere uitleg over de regels en over de begrippen die gebruikt worden.
In het voorliggende bestemmingsplan is het actuele ruimtelijk beleid van Eindhoven vastgelegd, toegespitst op het plangebied. Het bestemmingsplan bevat een juridisch toetsingskader voor het behoud en de ontwikkeling van de ruimtelijke kwaliteit. Om deze kwaliteit voor de planperiode te kunnen garanderen is vereist, dat in de praktijk de planregels strikt worden toegepast en gehandhaafd. Goede voorlichting en informatievoorziening dragen bij aan een verbetering in de naleving van de bestemmingsplannen.
De handhavingscapaciteit is beperkt zodat het college jaarlijks de handhavingsprioriteiten vastlegt in een werkprogramma handhaving.
Op grond van de Wet ruimtelijke ordening moet bij de vaststelling van een bestemmingsplan, waarin ontwikkelingen mogelijk worden gemaakt, door de gemeenteraad eveneens een exploitatieplan vast gesteld worden. Dit heeft te maken met de wettelijke verplichting om de kosten, die de gemeente moet maken om deze ontwikkeling mogelijk te maken, te verhalen op de eigenaar/ ontwikkelaar. Van deze verplichting tot het vaststellen van een exploitatieplan kan in dezelfde wet worden afgezien als het kostenverhaal op een andere manier is geregeld. Dit kan bijvoorbeeld door middel van gemeentelijke gronduitgifte of door het afsluiten van een (anterieure) overeenkomst.In dit geval is een anterieure overeenkomst gesloten, zodat geen verplichting bestaat tot het vaststellen van een exploitatieplan.
De gemeente heeft de voorbereiding van dit bestemmingsplan conform artikel 1.3.1 van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) bekend gemaakt.
Op grond van artikel 3.1.1 van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) moeten burgemeester en wethouders bij de voorbereiding van een bestemmingsplan overleg plegen met de besturen van betrokken gemeenten en waterschappen en met de rijks- en provinciale diensten die betrokken zijn bij de zorg voor de ruimtelijke ordening of belast zijn met de behartiging van belangen welke in het plan in het geding zijn.
Waterschap De Dommel
Het waterschap heeft een vooroverlegreactie gestuurd. De waterparagraaf is naar aanleiding
van deze reactie aangepast.
Provincie Noord-Brabant
Vanuit de provincie is een vooroverlegreactie gestuurd, waarin is aangegeven dat de
provincie het bestemmingsplan heeft getoetst op de Brabantse Omgevingsvisie en de
Interim omgevingsverordening Noord-Brabant (IOV). De provincie heeft aangegeven om
op basis van hun reactie (zie Bijlage 19) te komen tot een verdere uitwerking van de plannen voor het klooster. Hierbij is
van belang dat het toevoegen van bebouwing in de kloostertuin in harmonie is met de
erfgoedwaarden van het klooster en kloostertuin in het bijzonder en aansluit bij de
ruimtelijke kwaliteit (maat en schaal) van het buitengebied van het Genneper Park.
Alleen dan kan volgens provincie Noord-Brabant sprake zijn van een passende herbestemming
voor dit voormalige klooster welke tevens in overeenstemming is met de IOV.
In dezelfde bijlage is een reactie opgenomen van gemeente Eindhoven en initiatiefnemer. Hierin is getracht de provincie zo volledig mogelijk de gemaakte keuzes toe te lichten, waarbij een zeer zorgvuldig proces met alle stakeholders is gevolgd.
Rijksdienst voor Cultureel Erfgoed (RCE)
Het betreffende complex is aangewezen als rijksmonument. In dat kader heeft overleg
plaatsgevonden met de RCE (zie onder 9.3).
Per 1 oktober 2008 is de "Verordening Samenspraak en Inspraak gemeente Eindhoven 2008" in werking getreden. Het doel hiervan is het betrekken van burgers bij de besluitvorming.
Overleg Rijksdienst voor Cultureel Erfgoed (RCE)
De ontwikkeling is opgestart met een cultuurhistorisch onderzoek door Hylkema. Bij de opstelling van de eindrapportage (van 3 september 2019) is zowel de Rijksdienst voor Cultureel Erfgoed (RCE) als Commissie Ruimtelijke Kwaliteit (CRK) van de gemeente Eindhoven in de gelegenheid gesteld om input te leveren. De rapportage is als leidraad genomen voor de verdere planvorming.Vanwege de status van het Klooster als rijksmonument zijn de ontwerpen tevens beoordeeld door RCE. De hierbij gegeven input is gevolgd, zodat ook de RCE goedkeuring heeft verleend aan de gekozen uitgangspunten en hieruit voorvloeiende ontwerpen.
Per brief van 9 december 2021 heeft de Rijksdienst aanvullend geadviseerd over het totaal aan plannen. De Rijksdienst heeft positief geadviseerd. Geconcludeerd wordt dat het plan overtuigd. Het plan houdt voldoende rekening met de cultuurhistorische waarden van het monument en de individuele onderdelen.
Overleg klankbordgroep en omgeving
Initiatiefnemer heeft in het voortraject een aantal keer (>5) met een klankbordgroep aan tafel gezeten. Deze klankbordgroep is een afgevaardigde club vanuit Klankbordgroep Genneper Parken (waarbij de gebied coördinator en gebiedsmanager van de gemeente Eindhoven de initiators zijn).
Tijdens deze bijeenkomsten zijn de aanwezigen op de hoogte gehouden van de voorgenomenontwikkelingen, waarbij door de (landschap)architecten verschillende presentaties zijn gehouden. Hierbij zijn de vragen en opmerkingen van alle stakeholders steeds meegenomen in het ontwerpproces.
In maart 2021 hebben er wederom (digitale) bijeenkomsten plaatsgevonden met diverse belanghebbenden. Het betreft de klankbordgroepen Clarissenklooster en Genneper Parken. Al deze partijen waren positief en hebben hun goedkeuring gegeven.
Daarnaast heeft er in mei 2021 nog een inspraakgelegenheid plaatsgevonden met de buurt en klankbordgroep Genneper Parken. Zij konden een presentatie inzien en hadden hierbij de mogelijkheid om vragen te stellen. De beantwoording op deze vragen is als Bijlage toegevoegd aan deze toelichting.
Trefpunt Groen Eindhoven
Trefpunt Groen Eindhoven (TGE) heeft in een reactie van 2 mei 2021 aangegeven: "Dit project
en de daar bijbehorende bestemmingsplan wijziging steekt an sich goed in elkaar. TGE
heeft
door het proces van beginspraak een aantal aanbevelingen gedaan die zijn meegenomen
en
die wij van harte toejuichen. Het behoud van de waardevolle bomen, verharding minimaliseren
en het terugbrengen van natuur-historische elementen zoals de fruittuin en de binnentuin
zijn
positieve ontwikkelingen. Daarnaast is onderhoud aan overig bestaand groen op sommige
plekken ook noodzakelijk. Daartoe is het goed dat er in dit gebied weer beheer plaats
gaat
vinden. Zoals eerder aangegeven betreuren wij het dat de ambities op het gebied van
natuur
inclusief bouwen zijn afgeschoten. Al het bovenstaande in acht genomen geeft TGE een
positief advies over de voorgenomen bestemmingsplan wijziging."
Henri van Abbe Stichting
Op 25 mei 2021 heeft de Henri van Abbe Stichting aangegeven, dat het bestemmingsplan geen aanleiding geeft om te reageren en in een eerdere fase naar tevredenheid overleg heeft plaatsgevonden tussen initiatiefnemers en vertegenwoordigers de stichting.
Stichting Bescherming Wederopbouwerfgoed Eindhoven
De Stichting heeft in een reactie van 1 juni 2021 aangegeven: "De Stichting is betrokken bij de ontwikkeling van het voormalige Clarissenklooster met omliggend terrein. In die zin hebben we het voorliggend bestemmingsplan beoordeeld. Wij kunnen ons vinden in het bestemmingsplan."
Het ontwerp van het bestemmingsplan heeft met ingang van 1 juli 2021 tot en met 11 augustus 2021 op de gebruikelijke wijze ter inzage gelegen. Gedurende deze termijn is iedereen in de gelegenheid gesteld om schriftelijk of mondeling een zienswijze ten aanzien van het ontwerp van het bestemmingsplan kenbaar te maken.
Kennisgeving van de ter inzage legging en de mogelijkheid om een zienswijze in te dienen is in de edities van de Staatscourant en het weekblad Groot Eindhoven van 30 juni 2021 gepubliceerd. Ook is kennis gegeven van de mogelijkheid om de digitale versie van het ontwerp bestemmingsplan via de gemeentelijke website www.eindhoven.nl/ bestemmingsplannen en de landelijke website www.ruimtelijkeplannen.nl te raadplegen.
Naar aanleiding van de tervisielegging zijn twee zienswijzen ontvangen. In de nota van zienswijzen en ambtshalve aanpassingen is beargumenteerd op de zienswijzen ingegaan. Ook is daarin aangegeven op welke punten die zienswijzen aanleiding hebben gegeven tot aanpassing van het (ontwerp)bestemmingsplan.
het bestemmingsplan Buitengebied (Clarissenklooster Sint Claralaan) met identificatienummer NL.IMRO.0772.80389-0301 van de gemeente Eindhoven.
de geometrisch bepaalde planobjecten met de bijbehorende regels en de daarbij behorende bijlagen.
een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden.
landschapswaarden die samenhangen met (abiotische) milieukenmerken, zoals geologie, geomorfologie, reliëf, grondwaterhuishouding, (kwelgebieden), bodemopbouw/bodemsamenstelling, afzonderlijk of in onderlinge samenhang.
geheel van waarden in verband met het abiotische milieu (=niet levende natuur), in de vorm van specifieke aardkundige verschijnselen zoals steilranden en bodemovergangen.
Nota gepubliceerd op 3 oktober 2019 en in werking getreden op 4 oktober 2019.
de totale oppervlakte van de voor bedrijfsuitoefening benodigde bedrijfsruimte, inclusief de verkoopvloeroppervlakte, opslag- en administratieruimten en dergelijke.
bij bouwwerken: legale bouwwerken die aanwezig of in uitvoering zijn op het tijdstip van ter visie legging van het ontwerp van het bestemmingsplan, dan wel bouwwerken zoals die mogen worden gebouwd krachtens een vergunning;
bij gebruik: legaal gebruik van grond en opstallen zoals aanwezig tijdens de inwerkingtreding van het bestemmingsplan.
het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk.
een doorlopend gedeelte van een gebouw dat door op gelijke of bij benadering gelijke hoogte liggende vloeren (of horizontale balklagen) is begrensd en waarvan de lagen een nagenoeg gelijke omvang hebben, zulks met inbegrip van de begane grond en met uitsluiting van onderbouw, dakopbouw en/of zolder.
een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten.
een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken geen gebouwen zijnde zijn toegelaten.
elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die hetzij direct hetzij indirect met de grond is verbonden, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond.
horeca, niet zijnde een discotheek of bar/dancing, uitsluitend of overwegend gericht op het verstrekken van dranken voor consumptie ter plaatse, met als nevenactiviteit het verstrekken van kleine etenswaren, al dan niet ter plaatse bereid.
een bedrijf gericht op het verstrekken van voor consumptie ter plaatse bereide kleine etenswaren, met als nevenactiviteit het verstrekken van zwak-alcoholische en niet-alcoholische dranken.
een bedrijf gericht op het verstrekken van niet-alcoholische dranken voor consumptie ter plaatse, met eventueel als nevenactiviteit het verstrekken van kleine etenswaren, al dan niet ter plaatse bereid, en van verdovende en/of hallucinerende stoffen.
de aan een bouwwerk of gebied toegekende waarde, gekenmerkt door het beeld dat is ontstaan door het gebruik dat de mens in de loop van de geschiedenis heeft gemaakt van dat bouwwerk of gebied.
een bedrijf hoofdzakelijk gericht op het verstrekken van dranken voor consumptie ter plaatse, in combinatie met het doen beluisteren van overwegend mechanische muziek en het gelegenheid geven tot dansen, feesten en daarmee vergelijkbare evenementen.
een vermaaksfunctie, welke is gericht op het doen plaatsvinden van voorstellingen en/of vertoningen van porno-erotische aard, waaronder begrepen een seksbioscoop, een seksclub en een seksautomatenhal.
elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt.
een gebruiksfunctie passend binnen een bestemming waarbij sprake is van een auto- en fietsparkeerbehoefte conform de Actualisatie Nota Parkeernormen (2019).
bewoning of andere geluidgevoelige functies zoals bedoeld in de Wet geluidhinder c.q. het Besluit geluidhinder.
gebouwen welke dienen ter bewoning of ten behoeve van een andere geluidgevoelige functie als bedoeld in de Wet geluidhinder c.q. het Besluit geluidhinder.
een inrichting bij welke ingevolge de Wet geluidhinder rondom het terrein van vestiging in een bestemmingsplan een zone moet worden vastgesteld.
gevaarlijke stoffen zijn stoffen waarvan het gebruik, het transport of de opslag (overslag e.d.), risico's met zich meebrengt. Het kan gaan om explosiegevaar, brand, giftigheid of radioactiviteit.
een maat voor de kans, dat door een ramp bij een activiteit met gevaarlijke stoffen of met een vliegtuig, een (grote) groep mensen, die niet rechtstreeks bij de activiteit betrokken is, tegelijkertijd omkomt. Het GR kan toenemen door uitbreiding van risicovolle activiteiten enerzijds en door het verhogen van de personendichtheid anderzijds.
een gebouw dat, op een bouwperceel door zijn constructie of afmetingen dan wel gelet op de bestemming, als het belangrijkste bouwwerk op een bouwperceel kan worden aangemerkt.
een bedrijf, waar bedrijfsmatig dranken en/of etenswaren voor gebruik ter plaatse worden verstrekt en/of waarin bedrijfsmatig logies wordt verstrekt, één en ander al dan niet in combinatie met een vermaaksfunctie, met uitzondering van een erotisch getinte vermaaksfunctie.
een bedrijf hoofdzakelijk gericht op het verstrekken van logies (per nacht) met - al dan niet - als nevenactiviteit het verstrekken van maaltijden en dranken voor consumptie ter plaatse.
een meerderjarige alleenstaande, dan wel twee of meer personen waarvan er ten minste één meerderjarig is, die duurzaam een gemeenschappelijke huishouding voeren.
een bedrijf gericht op het verstrekken van zwak-alcoholische en niet-alcoholische dranken, met als nevenactiviteit het verstrekken van voor consumptie ter plaatse bereide etenswaren.
een bouwwerk, geen gebouw zijnde, of onderdelen van bouwwerken die worden aangemerkt als uitingen van één der beeldende kunsten.
bouwwerk, geen gebouw zijnde ten behoeve van civieltechnische en/of infrastructurele doeleinden, zoals een brug, een dam, een duiker, een tunnel, een via- of aquaduct, een sluis, dan wel een daarmee gelijk te stellen voorziening.
het geheel van waarden in verband met bijzondere waarneembare landschappelijke kenmerken van een gebied of object, in de zin van karakteristieke verschijningsvorm, herkenbaarheid/identiteit en diversiteit, dat bestaat uit aardkundige, archeologische, cultuurhistorische en visueel-ruimtelijke waarden die wordt bepaald door de onderliggende samenhang en beïnvloeding van levende en niet levende (abiotische) natuur.
een bedrijf dat tot hoofddoel heeft het verstrekken van voor consumptie ter plaatse bereide kleine etenswaren en niet-alcoholische dranken.
de aan een gebied toegekende waarde, gekenmerkt door geologisch, geomorfologische, bodemkundige en biologische elementen, zowel afzonderlijk als in onderlinge samenhang.
voorzieningen ten behoeve van algemeen nut in ruime zin zoals: voorzieningen / installaties ten behoeve van gas, water en elektriciteit, signaalverdeling, telecommunicatieverkeer, waterzuivering, waterbeheersing, waterhuishouding, vuil- en afvalverwerking, compostering, wijkverwarming, milieuvoorzieningen e.d.
woonruimte, welke geen eigen toegang heeft en welke niet door een huishouden kan worden bewoond zonder dat dit daarbij afhankelijk is van een of meer gedeelde wezenlijke voorzieningen buiten die woonruimte.
met een parkeerbalans wordt de (on)balans berekend tussen parkeervraag en parkeeraanbod binnen een bepaald gebied. Vaak valt de parkeervraag van functies niet samen in de tijd. Gecombineerd gebruik van parkeerplaatsen is dan mogelijk (dubbelgebruik).
een voor het publiek toegankelijke besloten ruimte waarin tegen vergoeding seksuele handelingen worden verricht.
een bedrijf uitsluitend gericht op het verstrekken van maaltijden voor consumptie ter plaatse, met als nevenactiviteit het verstrekken van dranken.
gemarkeerd gedeelte van de rijweg dat voldoende plaats biedt aan een enkele rij motorvoertuigen op meer dan twee wielen met uitzondering van in- en uitvoegstroken, voorsorteerstroken en fietspaden.
een voor het publiek toegankelijke besloten ruimte waarin bedrijfsmatig, of in de
omvang alsof zij bedrijfsmatig was, seksuele handelingen worden verricht, of vertoningen
van erotische/pornografische aard plaatsvinden.
Onder seksinrichting wordt in ieder geval verstaan: een prostitutiebedrijf, alsmede
een erotische massagesalon, een seksbioscoop, seksautomatenhal, sekstheater of een
parenclub, al dan niet in combinatie met elkaar.
de bouwlaag respectievelijk bouwlagen die boven de begane grondbouwlaag gelegen is/zijn.
de naar de weg of aan het openbaar gebied gekeerde gevel van een gebouw of, indien het een gebouw betreft van meer dan één naar de weg of het openbaar gebied gekeerde gevel, de gevel die door zijn aard, functie, constructie dan wel gelet op uitstraling ervan als belangrijkste gevel kan worden aangemerkt.
De denkbeeldige lijn die strak langs de voorgevel wordt getrokken tot aan de zijdelingse perceelsgrenzen.
al het oppervlaktewater zoals sloten, greppels, (infiltratie)vijvers, kanalen, beken en andere waterlopen, ook als deze incidenteel of structureel droogvallen.
voorziening voor het tijdelijk vasthouden van regenwater dat afstroomt vanaf de oppervlakte van een bouwwerk.
voorzieningen die nodig zijn ten behoeve van een goede wateraanvoer, waterafvoer, waterberging, hemelwaterinfiltratie en waterkwaliteit (zoals duikers, stuwen, infiltratievoorzieningen, gemalen, inlaten, sloten, greppels en vijvers, ook als deze incidenteel of structureel droogvallen etc.).
het feitelijk wijzigen van de gebruiksfunctie van gronden en/of gebouwen, waarbij geen sprake is van een omgevingsvergunningsplichtige bouwactiviteit als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder a van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht.
Bij toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:
een aangegeven percentage, dat de grootte van het deel van het bouwvlak aangeeft dat maximaal mag worden bebouwd.
vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot, c.q. de druiplijn, het boeiboord, of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel, met dien verstande dat de goothoogte van een woonwagen/woonwagenwoning wordt gemeten vanaf het aansluitend terrein.
tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen.
vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een bouwwerk, geen gebouw zijnde, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes, liftopbouwen, installatieruimten, zonnepanelen en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen, met dien verstande dat de bouwhoogte van een woonwagen/woonwagenwoning wordt gemeten vanaf het aansluitend terrein.
tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk.
bij de toepassing van het bepaalde ten aanzien van het bouwen wordt de overschrijding van de bouwgrens door ondergeschikte bouwdelen, zoals plinten, pilasters, kozijnen, gevelversieringen, gevel- en kroonlijsten, gevelisolatie, ventilatiekanalen, reclameaanduidingen, luifels, erkers, balkons en overstekende daken e.d. buiten beschouwing gelaten, mits de overschrijding van de bouwgrens niet meer dan 1 meter bedraagt.
De voor `Horeca´ aangewezen gronden zijn bestemd voor:
met daarbij behorende:
met dien verstande dat:
Voor het bouwen van gebouwen gelden de volgende regels:
Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende regels:
Tot een gebruik, strijdig met deze bestemming, zoals bedoeld in lid 3.1 wordt in ieder geval gerekend:
Het gebruiken of laten gebruiken van gronden en bouwwerken met de bestemming 'Horeca' is slechts toegestaan nadat de landschappelijke inpassing als in Bijlage 1 bij deze regels binnen 12 maanden is gerealiseerd en vervolgens in stand wordt gehouden en beheerd.
De voor `Natuur - 2´ aangewezen gronden zijn bestemd voor:
met de daarbij behorende:
Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het onder 4.2.3 bepaalde en een bouwhoogte van 4 m toestaan, mits dit aantoonbaar noodzakelijk is voor het natuurbeheer.
Onder het gebruiken dan wel laten gebruiken van gronden of bouwwerken in strijd met het bestemmingsplan, als bedoeld in artikel 2.1, 1e lid, aanhef en onder c van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht, wordt in ieder geval begrepen:
Het is verboden zonder of in afwijking van een schriftelijke vergunning van burgemeester en wethouders (omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerken zijnde, of van werkzaamheden) op of in de gronden met de bestemming `Natuur - 2´ de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden uit te voeren:
Het in lid 4.5.1 vervatte verbod is niet van toepassing op werken en werkzaamheden:
De in lid 4.5.1 genoemde vergunning kan slechts worden verleend indien:
De voor 'Waarde - Cultuurhistorie - 2' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor het behoud, het herstel en het bevorderen van de cultuurhistorische waarden en kenmerken van het aangewezen gebied en/of de aanwezige cultuurhistorisch waardevolle en kenmerkende (landschaps)elementen.
In geval van strijdigheid van bepalingen gaan de bepalingen van dit artikel voor de bepalingen die ingevolge andere artikelen op de desbetreffende gronden van toepassing zijn.
Voor het bouwen van bouwwerken gelden de volgende regels:
Het bevoegd gezag kan met het oog op het belang van het behoud van de ter plaatse aanwezige cultuurhistorische waarden en kenmerkende elementen, nadere eisen stellen aan het materiaalgebruik voor bouwwerken, alsmede aan de situering ervan.
Het is verboden om zonder of in afwijking van een schriftelijke vergunning van burgemeester en wethouders (omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden) op of in de gronden met de bestemming 'Waarde - Cultuurhistorie - 2' de volgende werken of werkzaamheden uit te voeren:
Het verbod als bedoeld in lid 5.4.1 is niet van toepassing op werken en werkzaamheden :
De in lid 5.4.1 genoemde werken en werkzaamheden mogen geen onevenredige aantasting van de cultuurhistorische waarden en kenmerkende elementen als bedoeld in lid 5.1 tot gevolg hebben. Ter beoordeling of daarvan sprake is:
De voor 'Waterstaat - Waterbergingsgebied' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor de tijdelijke opvang van water en het behoud van het waterbergend vermogen van het regionaal waterbergingsgebied, met de daarvoor ten dienste staande bouwwerken, geen gebouwen zijnde. De bestemming 'Waterstaat - Waterbergingsgebied' heeft voorrang op de andere daar voorkomende bestemming(en)
Het bevoegd gezag kan bij omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 6.1 voor het bouwen van bouwwerken ten behoeve van de op deze gronden liggende andere bestemming(en) mits het waterbergend vermogen van de gronden niet wordt aangetast. Alvorens burgemeester en wethouders beslissen op een daartoe strekkende omgevingsvergunning winnen zij advies in van het waterschap.
Het is verboden zonder of in afwijking van een schriftelijke vergunning van burgemeester en wethouders (omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden), op of in de gronden met de bestemming 'Waterstaat - Waterbergingsgebied' de volgende werken, geen bouwwerk zijnde, of werkzaamheden uit te voeren:
Het in lid 6.4.1 vervatte verbod is niet van toepassing op werken en werkzaamheden welke:
De in lid 6.4.1 genoemde vergunning kan slechts worden verleend als door die werken of werkzaamheden dan wel door de daarvan hetzij direct, hetzij indirect te verwachten gevolgen geen afbreuk wordt gedaan aan het behoud, het herstel en de ontwikkeling van het waterbergend vermogen van de gronden. Alvorens burgemeester en wethouders beslissen op een daartoe strekkende omgevingsvergunning winnen zij advies in van het waterschap.
Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.
Al dan niet in afwijking van het bepaalde in de bestemmingsregels van Hoofdstuk 2 wordt ter plaatse van een functie-aanduiding het gebruik van gronden en opstallen in overeenstemming met die functie-aanduiding aangemerkt als gebruik overeenkomstig die bestemming.
De gronden ter plaatse van de aanduiding 'milieuzone - boringsvrije zone' zijn, behalve voor de daar voorkomende bestemmingen, tevens bestemd voor de bescherming van de kwaliteit van het grondwater ten behoeve van de drinkwatervoorziening.
Het bevoegd gezag kan, mits geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan het straat- en bebouwingsbeeld, de woonsituatie, de milieusituatie, de verkeersveiligheid, de sociale veiligheid en de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden, bij een omgevingsvergunning afwijken van:
Bij omgevingsvergunning kan in bijzondere gebieden of situaties worden afgeweken van het bepaalde in lid 11.1, mits geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de bereikbaarheid en/of ruimtelijke situatie.
Het bevoegd gezag kan bij omgevingsvergunning nadere eisen stellen ten aanzien van de maatvoering van de (fiets)parkeervoorzieningen, zoals bedoeld in lid 11.1, indien dit, gelet op de feitelijke omstandigheden, noodzakelijk is.
Als gebruik in strijd met het bestemmingsplan geldt het wijzigen van de gebruiksfunctie van gronden en/of gebouwen in een andere gebruiksfunctie passend binnen de bestemming, indien niet in voldoende mate parkeergelegenheid wordt gerealiseerd en in stand wordt gehouden, een en ander volgens de beleidsregeling 'Actualisatie Nota Parkeernormen (2019)' van burgemeester en wethouders van de gemeente Eindhoven zoals vastgesteld op 24 september 2019 en opgenomen in 'Actualisatie Nota Parkeernormen (2019)' bij de planregels.
Bij omgevingsvergunning kan in bijzondere gebieden of situaties worden afgeweken van het bepaalde in lid 12.1, mits geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de bereikbaarheid en/of ruimtelijke situatie.
Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot,
het bevoegd gezag kan eenmalig in afwijking van lid 14.1 een omgevingsvergunning verlenen voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in lid 14.1 met maximaal 10%.
Lid 14.1 is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.
Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet.
Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in lid 14.4, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.
Indien het gebruik, bedoeld in lid 14.4, na het tijdstip van inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.
Lid 14.4 is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.