|
Het bestemmingsplan Buiksloterham is op 16 december 2009 door de raad vastgesteld. Na de vaststelling zijn er enkele ontwikkelingen geweest die niet, of in onvoldoende mate, in het bestemmingsplan waren opgenomen. Om deze ontwikkelingen mogelijk te maken zijn de eerste t/m achtste partiële herziening van het bestemmingsplan opgesteld alsmede het Wijzigingsplan Waterkavel Buiksloterham. Ten opzichte van de plannen voor de ontwikkeling van Buikloterham zoals die waren beschreven in het Investeringsbesluit uit 2006 en het daaropvolgende bestemmingsplan 2009 zijn de ontwikkelstrategie, het gemeentelijk beleid en de stedenbouwkundige uitgangspunten inmiddels gewijzigd. Deze wijzigingen zijn inmiddels vastgelegd in de Herijking Investeringsnota Buiksloterham (hierna: HIB) zoals de raad heeft vastgesteld op 10 november 2020.
Voorliggende herziening van het bestemmingsplan Buiksloterham heeft betrekking op nieuw aan te leggen gebieden in het IJ ter hoogte van kavels 39a en 46 bij de pontaanlanding aan de Distelweg hoek Grasweg. Deze aanleg gaat op termijn onderdeel uitmaken van het toekomstige IJ-oeverpark. Daarmee draagt de landaanwining en de inrichting tot park bij aan het gebruiksgroen in Buiksloterham. Het levert een bijdrage aan de ontwikkeling van een groene oever langs het IJ en vormt een onderdeel van de Groen-Blauwe-Kralenketting uit de Omgevingsvisie.
Daarnaast is in de HIB over sanering en bouwrijp maken de ambitie van een gesloten grondbalans opgenomen: gronden die vrijkomen worden volledig ingezet binnen of in de nabijheid van Buiksloterham. In dit kader is het voornemen om de sterk verontreinigde grond in Buiksloterham te gaan gebruiken om het nieuwe land aan te leggen. In het HIB is uitgegaan van een hoeveelheid van circa 61.000 m3. Voorwaarde is wel dat de grond wordt opgesloten in een constructie, om uitloging naar het oppervlaktewater te voorkomen. Daarop komt dan een leeflaag en op termijn wordt het terrein als park (onderdeel van het IJ-oeverpark) ingericht.
Het plangebied van voorliggende herziening en de aanleg van nieuwe land waar deze herziening betrekking op heeft, is gelegen in het IJ, aansluitend op de kop van de zuidelijke landtong van het Johan van Hasseltkanaal bij de Distelweg en het noordelijke deel van de Grasweg. De landaanwinning is gelegen ter hoogte van het einde van de Distelweg aan weerszijden van de daar aanwezige pontaanlanding. Aan de zuidzijde van de pontaanlanding loopt het plangebied evenwijdig aan de kade van de Grasweg tot aan de inham van het Tolhuiskanaal. Aan de noordzijde van de pontaanlanding loopt het plangebied tot aan de kop van de zuidoever van het Johan van Hasseltkanaal West. In de onderstaande afbeelding (afbeelding 1) is rood omcirkeld de ligging van het plangebied in Amsterdam aangegeven. Daaronder is in afbeelding 2 rood omkaderd het nieuwe land aangegeven (afbeelding 2). In de daaropvolgende afbeelding (afbeelding 3) is op een luchtfoto de plangrens van voorliggende herziening met rode stippellijn in het IJ aangegeven.
Afbeelding 1: ligging plangebied in Amsterdam Noord
afbeelding 2: de situering van het landmaken is rood omlijnd aangegeven.
Afbeelding 3: Locatie van het plangebied met rode stippellijn aangegeven.
Het plangebied is gelegen binnen de grenzen van het stadsdeel Noord. Bij besluit van de gemeenteraad van 22 juni 2016 is Buiksloterham, waar het bestemmingsplangebied deel van uitmaakt, aangewezen als grootstedelijk gebied. Dit besluit heeft tot gevolg dat de voorbereiding van bestemmingsplannen door het college van B&W wordt uitgevoerd. Het dagelijks bestuur van stadsdeel Noord heeft bij de voorbereiding van voorliggende herziening van het bestemmingsplan conform de Verordening op de stadsdelen en het stadsgebied advies uitgebracht. De onderwerpen uit het finaaladvies (advies d.d. 13 december 2022, registratienummer Z17-81484/2606) zijn overgenomen en verwerkt in voorliggende herziening.
De Crisis- en herstelwet beoogt een versnelling in de ontwikkeling en verwezenlijking van ruimtelijke projecten te bewerkstelligen, teneinde bij te dragen aan de bestrijding van de economische crisis. Hiertoe zijn tijdelijke wijzigingen in de ruimtelijke procedures (bijvoorbeeld het bestemmingsplan) van toepassing verklaard op verschillende soorten projecten. Zo zijn bijvoorbeeld de behandelingstermijnen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State verkort. De projecten waarvoor dit geldt, zijn opgenomen in bijlagen I en II van de Crisis- en herstelwet. De Crisis- en herstelwet is van toepassing, omdat het plangebied binnen een gebied als aangewezen in bijlage 2 van de Crisis- en herstelwet valt (Chw, bijlage II, onder A, nummer 1: project Noordelijke IJ-oevers Amsterdam). Daarom is afdeling 2 van hoofdstuk 1 van de Crisis- en herstelwet van toepassing.
Het voorliggende bestemmingsplan bestaat uit een verbeelding met bijbehorende regels, vergezeld van een toelichting. De regels en de verbeelding vormen de juridisch bindende elementen van het bestemmingsplan. In de toelichting is een beschrijving van het plangebied opgenomen en zijn de aan het plan ten grondslag gelegen keuzes en beleidsuitgangspunten beschreven.
De toelichting bestaat uit 7 hoofdstukken. Hoofdstuk 2 beschrijft de bestaande ruimtelijke en functionele structuur van het plangebied en geeft aan welke ontwikkelingen zich voordoen in het plangebied.
In hoofdstuk 3 wordt ingegaan op de verschillende milieuaspecten en hoofdstuk 4 behandelt de relevante omgevingsaspecten.
Een toelichting op het juridische systematiek, een omschrijving van de afzonderlijke bestemmingen is beschreven in hoofdstuk 5. In hoofdstuk 6 wordt de economische uitvoerbaarheid beschreven en in hoofdstuk 7 de maatschappelijke uitvoerbaarheid en de te doorlopen procedures.
Het plangebied van voorliggende herziening is momenteel gelegen in het IJ.
In het plangebied is de pontaanlanding Distelweg aanwezig. Deze wordt gebruikt voor de veerdienst tussen de Grasweg in Buiksloterham en Pontsteiger bij de Houthavens. Deze functie blijft aanwezig en wordt overgenomen in voorliggende herziening. Mogelijk dat de pontaanlanding van positie verschuift en meer in de richting van het IJ komt te liggen. Deze aanpassingen zijn meegenomen in voorliggend plan.
Even buiten het plangebied, aan de noord- westzijde in het IJ is een walradar aanwezig. Deze walradar is in beheer bij Rijkswaterstaat en dient de veilige en vlotte doorstroming van het scheepvaartverkeer op het IJ en het Zijkanaal I.
In het zuidelijk gedeelte van het plangebied,bevindt zich aan de kade evenwijdig aan de Grasweg het kunstwerk De Knoop van André Volten (zie afbeelding 4 hieronder). Dit beeldbepalende object bevindt zich op de grens van land en water en is geplaatst op een kademuur. Het voornemen is om het beeld te verplaatsen zodat het - ook nadat de landaanwinning is gerealiseerd - op de grens van het land (Amsterdam Noord) en het IJ staat. Het inpassen en verplaatsen van het kunstwerk dient met alle mogelijke zorgvuldigheid te geschieden. Voorliggende herziening voorziet in de mogelijkheid dat het kunstobject kan worden verplaatst aan de waterzijde van het nieuwe land. Om verplaatsing aan de waterzijde van het nieuwe land mogelijk te maken zijn hiervoor de specifieke (bouw-)aanduidingen opgenomen, nl 'specifieke bouwaanduiding-1' (afgekort sba-1) en de aanduiding 'specifieke vorm van water-1' (afgekort swa-1) opgenomen op de verbeelding.
Afbeelding 4: De Knoop van Andre Volten.
Het plangebied van voorliggende herziening maakt onderdeel uit van het plangebied Buiksloterham waarvoor de raad in 2009 het gelijknamige bestemmingsplan heeft vastgesteld. Voorliggende herziening past het bestemmingsplan aan zodat daar de aanleg en het landmaken ten behoeve van het realiseren van het IJ-oeverpark op termijn mogelijk wordt gemaakt.
Het gebied Buiksloterham ligt in Amsterdam-Noord, aan de Noordelijke IJ-oever. Het plangebied van het bestemmingsplan Buiksloterham uit 2009 beslaat een oppervlakte van ongeveer 100 hectare gelegen tussen Overhoeks, de Klaprozenweg en Zijkanaal I. De grens van het plangebied van het bestemmingsplan Buiksloterham uit 2009 ligt aan de noordzijde ligt in het midden van de Klaprozenweg. Aan de oostzijde ligt de grens in het midden van het Buiksloterkanaal en loopt via de Distelkade naar de Klaprozenweg. Het plangebied wordt aan de westzijde begrensd door het Zijkanaal I en het IJ, op de stadsdeelgrens. In het zuiden wordt Buiksloterham begrensd door de Grasweg, het midden van het Tolhuiskanaal en het New Technology Centre van Shell.
In de onderstaande afbeelding 5 is een afbeelding opgenomen van de plankaart van het Bestemmingsplan Buiksloterham uit 2009. Daarin is rood omcirkeld globaal de ligging van het plangebied aangegeven van voorliggende 9e herziening.
Afbeelding 5: afbeelding plankaart bestemmingsplan Buiksloterham uit 2009. Rood omcirkeld is globaal de locatie aangegeven van het plangebied van voorliggende 9e herziening.
De gronden van plangebied van voorliggende herziening zijn in het in het bestemmingsplan Buiksloterham uit 2009 aangewezen met de bestemmingen Water-1 (WA-1) en Water-3 (WA-3). Het gebied bij de pontaanlanding is aangewezen met de bestemming Water-3 (WA-3).
Volgens de regels van het bestemmingsplan Buiksloterham is het gebruik als groenvoorziening slechts toegestaan binnen het bestemmingsvlak Water-2 en -3 (WA-2 en -3) (zie daarvoor artikel 7.1 aanhef en onder g. in samenhang met artikel 7.4 onder f. van de regels van het bestemmingsplan Buiksloterham uit 2009). Het uitgangspunt bij het aanwijzen van de gronden met de bestemming Water is dat het water als aangegeven op de plankaart ook daadwerkelijk water is. Uit de toelichting van het bestemmingsplan Buiksloterham staat op p. 49: “(…)
De bestaande situatie is voor deze bestemming bepalend. Binnen de bestemming WA-2 in het IJ is een boardwalk en vlonders mogelijk maar het kan ook een groene oeverstrook worden gerealiseerd. Elders zijn binnen deze bestemming geen dempingen mogelijk, waarmee het aangegeven wateroppervlak is gegarandeerd. (…)”
Aangezien het voornemen is om extra land aan te leggen in het IJ en daarop een park in te richten (op termijn het IJ-Oeverpark) verandert het water naar groen. De bestemming Water-1 en Water-3 worden om die reden omgezet naar de bestemming Groen met uitzondering waar de pontaanlanding en de Distelwegveer is gelegen. Voor het gedeelte van het plangebied met de bestemming water, worden de regels van de bestemming Water-1 en -3 uit het bestemmingsplan overgenomen. In deze bestemmingen zijn ook groenvoorzieningen toegelaten en onder Water -3 zijn daarnaast ook wegen toegestaan.
Onder de bestemming Water-3 is onder het oude bestemmingsplan Buiksloterham naast groenvoorzieningen en wegen, ook Horeca I, III en IV toegestaan met maximum oppervlakte van 130m² en een maximum bouwhoogte van 12 meter (artikel 7.2 aanhef en onder e. in samenhang met artikel 7.4 onder l. van de regels van het bestemmingsplan Buiksloterham uit 2009).
Aangezien deze horecafunctie nog niet onder het oude plan is gerealiseerd en het nog onzeker is of en waar het wenselijk is om gebouwde voorzieningen in het IJ-oeverpark willen toestaan, wordt in voorliggende herziening alleen kleinschalige mobiele horeca toegestaan. Onder kleinschalige mobiele horeca dient te worden verstaan horeca voorzover niet gevestigd in een gebouw. Dit gaat dan om het gebruik van horeca in de vorm van een staanplaats ambulante handel buiten de markt.Toegestaan zijn dan horeca in de vormen van Horeca I, III en IV zoals ook in het bestemmingsplan Buiksloterham uit 2009 was vastgelegd. Daaronder vallen fastfood (waaronder begrepen o.a. automatiek, snackbar, loketverkoop), cafés (café, bar of naar de aard daarmee gelijk te stellen bedrijven) en restaurants (waaronder koffie-, theehuis, lunchroom, juicebar). Passanten voor de pont en/of bezoekers van het park kunnen dan bij een verkooppunt dranken en/of versnaperingen halen. Nadere invulling van de exploitatie van het verkooppunt vindt dan plaats via de vergunning op grond van de Verordening staan- en ligplaatsen buiten de markt en venten. Daarin kunnen dan voorwaarden worden gesteld of eisen worden opgenomen omtrent de omvang, locatie, inrichting van de verkoopplaats en openingstijden.
In voorliggend herziening is de verkooplocatie ambulante handel beperkt in omvang (namelijk oppervlak van 3 bij 4,5 meter) en aantal (namelijk de aanwezigheid van één verkooppunt is hier toegestaan) om te voorkomen dat een dergelijk verkooppunt als een wijkvoorziening kan worden aangemerkt en extra verkeeraantrekkende werking genereerd in het plangebied. Het is met name bedoelt voor passenten van de pont en bezoekers van het aangrenzende park.
Een verkooppunt op deze locatie is passend binnen het Ruimtelijk-economisch kader voor verkooppunten in de openbare ruimte van de gemeente Amsterdam (gepubliceerd in het gemeenteblad van 27 september 2018, nummer 204306) (hierna: Ruimtelijk-economisch kader). In dit kader is een verkooppunt op deze locatie gelegen bij de aanlandingspunt van de pont over het IJ (meer in het bijzonder aan het eind van de Distelweg, hoek Grasweg) waar veel verkeer langskomt, geschikt om een kleinschalige vorm van ambulante handel toe te staan. Een dergelijke locatie is volgens het Ruimtelijk-economisch kader aan te merken als een trafficlocatie.
De regels behorende bij de bestemmingen Water -1 en Water-3 worden aangepast door de elementen die van toepassing zijn voor het plangebied van voorliggende herziening over te nemen. Bepalingen uit deze bestemmingen die betrekking hebben op andere locaties, elders in Buiksloterham, zijn niet overgenomen.
In de bestemming Groen zijn o.a. groenvoorzieningen, sport- en speelvoorzieningen, fiets- en/of voetpaden, water en waterstaatkundige werken toegestaan. In het gebied is tot op 25 meter afstand van de pontaanlanding een aanduiding opgenomen waarin een nutsvoorziening is toegestaan ten behoeve van elektrificatie van het pontvervoer. Voor dergelijke nutsvoorzieningen is een oppervlakte van in ieder geval 60m² vereist. Door middel van de regels gekoppeld aan deze aanduiding is een dergelijke grotere nutsvoorziening toegestaan.
Voor het kunstwerk De Knoop van Andre Volten is het voornemen om deze op termijn te verplaatsen. De mogelijkheid bestaat dat deze aan de oever met het IJ van het nieuwe land wordt geplaatst. Voorliggende herziening voorziet daarin door voor dit gedeelte de aanduidingen 'specifieke bouwaanduiding-1' binnen de bestemming Groen op te nemen en de aanduiding 'specifieke vorm van water-1' binnen de bestemming Water-1, -3 aan te wijzen. Op grond van de regels bij deze aanduidingen is één object van openbare kunst met een maximum bouwhoogte van 15 meter met een grondoppervlak van 50m² toegestaan. Dit gebied kan worden beschouwd als een zoekgebied. Het kunstwerk is momenteel aanwezig aan de kade van de Grasweg ten zuiden van de pontaanlanding.
In het plangebied van voorliggende herziening geldt volgens het huidige bestemmingsplan de gebiedsaanduiding 'Geluidszone-industrie 1' Deze aanduiding wordt overgenomen in voorliggende herziening.
Buiksloterham maakt deel uit van de Noordelijke IJ-oever en transformeert naar een duurzaam gebied waar wonen en werken vanzelfsprekend naast elkaar plaatsvinden.
Het bedrijventerrein Buiksloterham aan de noordelijke IJ-oever biedt van oudsher ruimte aan industriële bedrijvigheid. Na de ontmanteling van de grootschalige industrie in de jaren ‘70 en ‘80 werden delen van het bedrijventerrein opnieuw ingevuld met nieuwere, veelal lichtere vormen van bedrijvigheid. Vanaf eind jaren ‘90 wordt Buiksloterham ontdekt door de creatieve klasse en doen kunstenaars en bedrijven als architectenbureaus hun intrede. Vervolgens komt het gebied in het Masterplan Noordelijke IJ-Oevers (2003) als potentiële verdichtingslocatie op de kaart. In 2006 is het Investeringsbesluit Buiksloterham, getiteld 'Transformatie naar stedelijk wonen en werken' vastgesteld. In vervolg daarop is het bestemmingsplan aangepast Op 16 december 2009 (besluitnummer 276/881) heeft de gemeenteraad het bestemmingsplan “Buiksloterham” vastgesteld om de gewenste ontwikkelingen naar een gemengde woon-werkwijk verder mogelijk te maken.
Omdat de ontwikkeling van het gebied gedurende de economische crisis (ongeveer 2008-2014) is achtergebleven en vanwege het bijstellen van het gemeentelijk beleid, heeft de gemeenteraad op 10 november 2020 de Herijking van de Investeringsnota Buiksloterham 2020 (hierna: HIB) vastgesteld. In de HIB is rekening gehouden met de bijstelling van het beleid zoals in ‘Koers 2025’ uit 2016 is vastgelegd. Hierin is een forsere stedelijke woningbouwambities neergelegd en is Buiksloterham als versnellings- en verdichtingslocatie aangemerkt.
Het landmaken in het IJ waar deze herziening betrekking op heeft, is in de HIB als ontwikkeling opgenomen (zie hiervoor o.a. de spelregelkaart als opgenomen op pagina 92, 93 van de HIB).
De HIB is opgenomen als bijlage 1 Herijking Investeringsbesluit Buiksloterham 2020 bij deze toelichting.
De crisis op de Amsterdamse woningmarkt is nu, anno 2023, ruim voorbij. Buiksloterham is een van de meest veelbelovende gebieden om tegemoet te komen aan de enorme vraag naar stedelijk wonen en werken.
In de HIB staan vier beleidsmatige opgaven centraal. Deze opgaven zijn uitgewerkt in negen leidende principes voor Buiksloterham. Deze leidende principes vormen de basis voor randvoorwaarden op perceelsniveau, in bouwenveloppen en in ontwikkelovereenkomsten. De vier opgaven en de negen leidende principes kunnen worden beschouwd als de basis waaraan verdere uitwerkingen in deze investeringsnota aan ontleend zin. De vier opgaven zin:
Verdichting
In Koers 2025, de woningbouwstrategie uit 2016 die voortbouwt op de Structuurvisie-ambities, is Buiksloterham aangewezen als 'gemengde stadsbuurt' en als versnellingslocatie. De buurt is zeer geschikt om de hoge verstedelijkingsambities van Koers 2025 mede een plek te geven, zowel door te versnellen als door de dichtheid te verhogen.
Circulaire wijk
Buiksloterham moet een voorbeeldwijk zin voor circulariteit en duurzaamheid, op allerlei manieren: energie, materiaalgebruik, sanitatie, mobiliteit enzovoorts. De basis hiervoor is in 2015 door ruim 20 partijen, waaronder de gemeente, vastgelegd in een Manifest Circulair Buiksloterham.
Productieve wijk
De derde opgave is behoud en ontwikkeling van een productieve wijkeconomie. Terwijl de woonfunctie sterk toeneemt, behoudt maakindustrie een plek. Deels zijn dat bestaande bedrijven, deels ook nieuwe. Verdichten met wonen gecombineerd met werken vergt een verfijnde menging van functies, maar hier liggen ook kansen; steeds meer vormen van bedrijvigheid laten zich mengen met wonen. Het vergt ook duidelijke spelregels voor ontwikkelaars.
Ongedeelde wijk
Buiksloterham staat onder grote druk van centraal Amsterdam. Alles waaraan daar een tekort is, klotst over het IJ heen. Deels is dat goed, want de krachten moeten ergens heen. De stad mag oprukken naar Buiksloterham. Tegelijkertijd staat Buiksloterham onder invloed van het naastgelegen Volewijck, een van de sociaal zwakste wijken van Amsterdam. De botsing tussen het succesvolle, uitrollende centrum en het zwakke Volewijck is in de ogen van velen hard en openbaart zich volop in Buiksloterham. De strategie is om genoemde botsing te verzachten en Buiksloterham met omliggende buurten te ontwikkelen als ongedeelde wijk.
Ontwikkeling IJ-oever park
In de Herijking van de Investeringsnota Buiksloterham 2020 (HIB) is, naast de verondieping van het Johan van Hasseltkanaal, ook de landaanwinning waar deze herziening betrekking op heeft, als wijziging ten opzichte van het oude investeringsbesluit uit 2006 opgenomen. Deze landaanwinning is ten behoeve van het IJ-oeverpark ter hoogte van kavel 46 en 39a.
Aan totaal groen oppervlak is in de HIB ca 227.100 m² opgenomen. Voor deze uitgangspunten wordt verwezen naar tabel 2.2 op pagina 15 van de HIB.
Bij deze uitgangspunten is het groen van het IJ-oeverpark meegenomen, waar ook gedacht wordt om daar kleinschalige sport mogelijk te maken. De landaanwinning van voorliggende herziening maakt op termijn onderdeel uit van dit IJ-oeverpark en is een noodzakelijke voorwaarde voor de transformatie van het gebied als aangegeven in de HIB.
De realisatie van het nieuwe land ter hoogte van kavel 46 en 39a en het op termijn onderdeel te laten uitmaken van het IJ-oeverpark draagt bij voor de groennorm binnen het projectgebied Buiksloterham.
De tweede belangrijke doelstelling van het land maken in het IJ wordt ingegeven vanuit de noodzaak om bergingscapaciteit beschikbaar te maken voor het onderbrengen van immobiele sterk verontreinigde grond uit Buiksloterham. In Buiksloterham is op verschillende locaties sterk verontreinigde grond aanwezig. In de HIB is over sanering en bouwrijp maken de ambitie van een gesloten grondbalans opgenomen.: gronden die vrijkomen worden volledig ingezet binnen of in de nabijheid van Buiksloterham. In dit kader is het voornemen om de sterk verontreinigde grond te gaan gebruiken om het nieuwe land aan te leggen. In de HIB is uitgegaan van een hoeveelheid van circa 61.000 m3. Voorwaarde is wel dat de grond wordt opgesloten in een constructie, om uitloging naar het oppervlaktewater te voorkomen. Daarop komt dan een leeflaag en op termijn wordt het terrein als park (onderdeel van het IJ-oeverpark) ingericht.
De derde doelstelling van de landaanwinning - naast het onderbrengen van grond en het realiseren van groen voor de bewoners van Buiksloterham - is dat de landaanwinning onderdeel vormt van een grotere opgave die Buiksloterham overstijgt, namelijk de ontwikkeling van de groen-blauwe kralenketting zoals deze in de Omgevingsvisie Amsterdam 2050 wordt genoemd (zie afbeelding 6 hieronder en pagina's 125, 130 en 131 van de Omgevingsvisie). "(...) De noordoever van het IJ wordt nog sterker een aaneenschakeling van plekken met een stedelijke betekenis (cultuurgebouwen, horeca, parken, standjes en festivallocaties). Deze plekken zijn met elkaar verbonden door routes langs het water en parallel aan de oever en met de rest van Noord dankzij groene routes (...)", p. 131 Omgevingsvisie Amsterdam 2050.
De landaanwinningen leveren een bijdrage aan de ontwikkeling van een groene oever langs het IJ en Zijkanaal vanaf Eye tot aan de Klaprozenweg.
afbeelding 6: Kaart uit de Omgevingsvisie (zie pag 130 van de Omgevingsvisie)
De reden dat het bestemmingsplan nu wordt opgesteld is primair ingegeven vanuit de noodzaak om bergingscapaciteit beschikbaar te maken voor het onderbrengen van immobiele sterk verontreinigde grond uit Buiksloterham. Inrichting van het park zal in een later stadium volgen op basis van ontwerpprincipes die gaan gelden voor het gehele IJ-Oeverpark (deel Buiksloterham) dat zich (vooralsnog) zal uitstrekken vanaf Kop Grasweg totaan de Klaprozenweg. Het bestemmingsplan biedt hiertoe voldoende flexibiliteit. Dit neemt niet weg dat nu al een aantal belangrijke keuzes gemaakt moeten worden om uiteindelijk tot een aantrekkelijk en goed functionerend park te komen. Met name de inpassing van de pontaanlanding met daarbij nieuwe eisen ten aanzien van elektrificatie van de pontenvloot, radarpost en De Knoop van Volten zijn belang, maar ook het hoogteverloop van het nieuwe park, de wijze waarop de kademuur wordt ingepast en de oeverbescherming zijn belangrijke ruimtelijke keuzes waarop bij de aanleg van het nieuwe land zorgvuldig op dient te worden geanticipeerd.
Om deze doelen te behalen is het van belang om land te kunnen maken ter hoogte van kavel 46 en kavel 39a. Hiervoor is een 9e herziening nodig van het vigerende bestemmingsplan.
Zoals reeds benoemd dient het bestemmingsplan in de eerste instantie om capaciteit te creëren voor het onderbrengen van grond. Inrichting van het gebied volgt in een later stadium. Uitgangspunt bij inrichting is dat het nieuwe land als vanzelfsprekend onderdeel wordt van het IJ-Oeverpark, dat zich voor Buiksloterham vooralsnog zal uitstrekken van Kop Grasweg totaan de Klaprozenweg. Het is overigens uiteindelijk de bedoeling om op enigerlei wijze een verbinding te maken tussen Kop Grasweg en Overhoeks. Ondanks dat feitelijke inrichting later volgt dient nu al een aantal ontwerpkeuzes te worden gemaakt omdat deze samenhangen met het maken van het land. Dit geldt in ieder geval voor:
en mogelijk ook voor
In de toekomst wordt dit terrein ingericht als park en gaat het onderdeel uitmaken tot de andere delen van het IJ-Oeverpark. Ten aanzien van de programmering van het deel van het park waarop deze herziening betrekking heeft, wordt gedacht aan verblijf- en speelplekken en eventueel kleinschalige sport.
Spelregelkaart HIB
In onderstaande afbeelding (afbeelding 7) is een detail opgenomen van de spelregelkaart uit de HIB waarin een gedeelte is aangewezen als Nieuw land IJ-Oeverpark. Het nieuwe land is met witte strepen gearceerd aangegeven (zie voor de spelregelkaart pagina's 92 en 93 van de HIB Bijlage 1 Herijking Investeringsbesluit Buiksloterham 2020). Dit gebied komt overeen met het plangebied van voorliggende herziening.
Voor een beter begrip van deze afbeelding is in de afbeelding daaronder is een detail van de legenda van de spelregelkaart uit het HIB opgenomen (zie afbeelding 8)
Afbeelding 7: detail spelregelkaart HIB. Wit gearceerd (met witte strepen) is het gebied met volgens de legenda 'Nieuw land IJ-Oeverpark. (Bron: HIB pagina's 92 en 93)
Afbeelding 8: detail legenda spelregelkaart HIB. (Bron: HIB pagina 93)
In het kader van het bestemmingsplan Buiksloterham (2009) zijn diverse (milieu)onderzoeken uitgevoerd naar de haalbaarheid van de realisatie van woningen in het gehele plangebied Buiksloterham. Er is onderzoek gedaan naar bodem, externe veiligheid, verkeer, lucht, geluid, geurhinder, flora en fauna.
Deze onderzoeken zijn gebaseerd op de planologisch-juridische mogelijkheden zoals die in het bestemmingsplan Buiksloterham (2009) voor de gronden in voorliggende herziening reeds zijn voorzien. De gronden waar deze herziening betrekking op heeft, zijn in het bestemmingsplan Buiksloterham (2009) bestemd als Water-1 resp. Water-3. In voorliggende herziening is dit deels gehandhaafd en deels gewijzigd in Groen.
De aanleiding van deze negende herziening, zoals beschreven in hoofdstukken 1 en 2, heeft tot gevolg dat diverse aspecten opnieuw zijn beschouwd. Deze zijn in de volgende paragrafen beschreven.
Milieueffectrapportage.
Het doel van een milieu effect rapportage (m.e.r.) is om vooraf de mogelijke milieueffecten van plannen en besluiten in beeld te brengen en deze een volwaardige rol te laten spelen bij de besluitvorming van plannen en besluiten.
Wet- en regelgeving
In hoofdstuk 7 van de Wet milieubeheer (Wm) en in het daarop gebaseerde Besluit milieueffectrapportage
(Besluit m.e.r.) worden de verplichtingen inzake milieueffectrapportage geregeld.
Deze regelgeving is gebaseerd op Europese regelgeving. Doel van het instrument milieueffectrapportage
(m.e.r.) is om de milieuaspecten volwaardig mee te kunnen nemen in de besluitvorming.
In het milieueffectrapport (MER) worden de effecten van de beoogde ontwikkeling voor
alle relevante milieuaspecten systematisch in beeld gebracht. Tevens wordt nagegaan
of er alternatieven of maatregelen zijn waarmee eventuele negatieve effecten kunnen
worden verminderd of voorkomen.
Een milieueffectrapportage kan zowel betrekking op een plan ("plan-m.e.r.") als op een besluit ("project-m.e.r."). In het Besluit m.e.r. 1994 staat wanneer een project-m.e.r. of een plan-m.e.r. moet worden opgesteld. Het besluit bevat een bijlage C met daarin een overzicht van activiteiten (kolom 1) waarvoor een m.e.r.-plicht kan gelden. Bij de activiteiten horen ook drempelwaarden; niet voor elke activiteit geldt een m.e.r.-plicht. Die plicht geldt alleen als bepaalde drempelwaarden worden overschreden (kolom 2). Verder zijn in de bijlage de besluiten aangegeven waarvoor dan een plan-m.e.r (kolom 3) of een project-m.e.r. (kolom 4) verplicht is.
Naast de m.e.r.-plicht kent de Wm ook een plicht tot het maken van een m.e.r.-beoordeling. Op basis van deze beoordeling dient het bevoegd gezag te beslissen of er bijzondere omstandigheden aanwezig zijn die maken dat voor de activiteit een MER moet worden opgesteld. Wanneer een m.e.r.-beoordeling dient te worden opgesteld is - evenals de m.e.r.-plicht - geregeld in het Besluit m.e.r. De activiteiten (kolom 1) en drempelwaarden (kolom 2) waarvoor dit geldt, zijn opgenomen in bijlage D (D-lijst) van het Besluit m.e.r. Voor een plan dat kaderstellend is voor een m.e.r.-beoordelingsplichtig besluit, kan een plan-m.e.r.-plicht gelden. De plannen die het betreft, zijn genoemd in kolom 3. De besluiten die m.e.r.-beoordelingsplichtig zijn, staan tot slot genoemd in kolom 4.
Voorts bestaat er de vormvrije m.e.r.-beoordeling. Ingevolge artikel 2, vijfde lid, onder b, van het Besluit m.e.r. zijn de drempelwaarden voor m.e.r-beoordelingsplichtige activiteiten indicatief. Het gaat om die activiteiten die wel worden genoemd in kolom 1 van de D-lijst, maar die in omvang blijven onder de drempelwaarden zoals aangegeven in kolom 2 van de D-lijst. Dit betekent dat ook onder de m.e.r.-beoordelingsnorm zoals opgenomen in kolom 2, moet worden gemotiveerd waarom geen m.e.r. noodzakelijk is. Als toetsingskader daarvoor gelden de selectiecriteria als bedoeld in bijlage III bij de EEG-richtlijn milieu-effectbeoordeling (M.e.r.-richtlijn (85/337/EG)). Daarbij wordt gekeken naar de kenmerken van de activiteit, de plaats ervan in relatie tot de omgeving, en naar de potentiële effecten. Indien op basis van toetsing aan die criteria niet kan worden uitgesloten dat de activiteit belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu kan hebben, dient in ieder geval een m.e.r.-beoordeling met toepassing van de artikelen 7.16 tot en met 7.19 Wm te worden gedaan.
Resultaten toetsing
Deze 9e herziening maakt geen ontwikkelingen mogelijk die kunnen worden aangemerkt als een aangewezen activiteit waarvoor op grond van de C-lijst een m.e.r.-plicht geldt.
Wel kan het voorgenomen landmaken worden gezien als 'een landinrichtingsproject dan wel een wijziging of uitbreiding daarvan' als opgenomen in kolom 1 van D-9 in de D-lijst. In kolom 2 van D-9 is aangegeven dat het gaat om een functiewijziging met een oppervlakte van 125 hectare of meer van water, natuur, recreatie of landbouw. Voorliggende herziening heeft betrekking op circa 1 hectare. De omvang van dit project blijft ruim onder de drempelwaarden als genoemd in kolom 2 van D-9. Op basis daarvan geldt geen verplichting tot een m.e.r.-beoordeling.
Ook op grond van de toetsing conform artikel 2, vijfde lid, onder b, van het Besluit m.e.r. zijn er geen omstandigheden op grond waarvan een m.e.r.-beoordeling met toepassing van de artikelen 7.16 tot en met 7.19 Wm moet worden gedaan. Hierbij wordt het volgende overwogen:
Conclusie
Er bestaat geen plicht of aanleiding voor het volgen van een m.e.r. procedure.
In het kader van een goede ruimtelijke ordening dient bij het opstellen van een bestemmingsplan uit oogpunt van de bescherming van de volksgezondheid rekening te worden gehouden met luchtkwaliteit. Vanuit een oogpunt van goede ruimtelijke ordening kunnen belemmeringen bestaan om een project te realiseren op een locatie waar de luchtkwaliteit slecht is. Ook een verslechtering van de luchtkwaliteit op bestaande locaties kan bezwaarlijk zijn.
Beleid en regelgeving
Wet milieubeheer (Wet luchtkwaliteit)
Luchtkwaliteitsaspecten zijn verankerd in de Wet milieubeheer (hoofdstuk 5, titel 5.2) en betreffen een implementatie van diverse Europese richtlijnen omtrent luchtkwaliteit, waarin onder andere grenswaarden voor vervuilende stoffen in de buitenlucht zijn vastgesteld ter bescherming van mens en milieu. In Nederland zijn stikstofdioxide (NO2) en zwevende deeltjes als PM10 (fijn stof) de maatgevende stoffen waarvan de concentratieniveaus het dichtst bij de grenswaarden liggen. Overschrijdingen van de grenswaarden komen, uitzonderlijke situaties daargelaten, bij andere stoffen niet voor. De wet voorziet onder meer het rijksprogramma het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL), het begrip "in betekenende mate" (ibm) en gebiedssaldering. De kern van de wet wordt gevormd door een programmatische aanpak om de grenswaarden zo snel als redelijkerwijs mogelijk is, te halen en door de introductie van het begrip "in betekenende mate".
Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL) en Besluit NIBM
Hoewel de luchtkwaliteit de afgelopen jaren flink is verbeterd, kan Nederland nog niet overal voldoen aan de luchtkwaliteitseisen die sinds 2010 van kracht zijn. De EU heeft Nederland derogatie (uitstel) verleend op grond van het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL). Dit betreft een gemeenschappelijke aanpak van het Rijk en diverse regio's om samen te werken aan een schonere lucht waarbij ruimte wordt geboden aan noodzakelijke ruimtelijke ontwikkelingen. Projecten die in betekenende mate bijdragen aan luchtverontreiniging worden opgenomen in het NSL in de provincies c.q. regio's waar overschrijdingen plaatsvinden. Het maatregelenpakket in het NSL is hiermee in evenwicht en zodanig dat op termijn de luchtkwaliteit in heel Nederland onder de grenswaarden ligt. Voorts bestaat in het wettelijk stelsel voor luchtkwaliteit de mogelijkheid van projectsaldering. Saldering is de mogelijkheid om ruimtelijke plannen uit te voeren in gebieden waar te veel fijn stof en stikstofdioxide in de lucht zit. Het gaat daarbij ook om plannen die de luchtkwaliteit ter plekke iets kunnen verslechteren, maar in een groter gebied per saldo verbeteren. Projectsaldering is aan de orde wanneer de gevolgen van een project de 3% grens, voor 'niet in betekenende mate' overschrijden. Projecten die 'niet in betekenende mate' (NIBM) bijdragen aan luchtverontreiniging hoeven niet langer individueel getoetst te worden aan de Europese grenswaarden, aangezien deze niet leiden tot een significante verslechtering van de luchtkwaliteit. Deze grens is in de AMvB NIBM gelegd bij 3% van de grenswaarde van een stof: Voor NO2 en PM10 betekent dit en maximaal toegestane verslechtering van 1,2 ìg/m³.
Besluit gevoelige bestemmingen
Gevoelige bestemmingen zoals scholen, kinderdagverblijven, bejaarden- en zorgtehuizen genieten op grond van het "Besluit gevoelige bestemmingen" extra bescherming. Substantiële uitbreiding of nieuwvestiging binnen 50 meter van een provinciale weg of 300 meter van een Rijksweg is alleen toegestaan als de concentraties luchtvervuilende stoffen zich onder de grenswaarden bevinden.
Beleidskader - Amsterdam
Actieplan luchtkwaliteit
In het Actieplan Luchtkwaliteit Amsterdam zijn diverse maatregelen opgenomen om de kwaliteit van de lucht in zijn geheel te verbeteren. Omdat dit met alleen specifieke maatregelen niet lukt, bevat het plan daarnaast ook generieke maatregelen. Daardoor wordt een algemene verbetering van de luchtkwaliteit in de gehele stad bewerkstelligd. Op grond van het Actieplan Luchtkwaliteit moet in het ruimtelijke ordeningsbeleid meer rekening gehouden worden dat voorzieningen voor gevoelige groepen niet in de directe nabijheid van grote verkeersaders worden geplaatst of dat er maatregelen worden getroffen om de gevoelige groepen beter te beschermen dan nu doorgaans het geval is.
Amsterdamse Richtlijn gevoelige bestemmingen luchtkwaliteit
In januari 2010 is de 'Amsterdamse Richtlijn gevoelige bestemmingen luchtkwaliteit' van kracht geworden. Daarin wordt gesteld dat in Amsterdam, onafhankelijk van het wel of niet overschrijden van de normen, geen gevoelige bestemmingen worden gebouwd binnen 300 meter van de rand van een snelweg of in de eerstelijns bebouwing binnen 50 meter van een provinciale weg/drukke stadsweg. Daarbij gaat het om wegen waar meer dan 10.000 voertuigen per etmaal rijden. Hetzelfde geldt voor het uitbreiden van een bestaande gevoelige bestemming met 10% of meer van de capaciteit. De GGD adviseert in deze gevallen over de locatie en mogelijke maatregelen.
Agenda Duurzaamheid: Schone lucht en duurzame mobiliteit
De Amsterdamse ambitie voor het thema schone lucht gaat verder dan de wettelijke eisen voor luchtkwaliteit en is gericht op een gezonde luchtkwaliteit. Het gaat daarbij met name om mobiliteit gerelateerde maatregelen en een (stedenbouwkundig) ontwerp, met bijv. autoluwe gebieden, dat bijdraagt aan een gezonde leefomgeving. Vaak zijn de negatieve effecten op de luchtkwaliteit met name van het verkeer afkomstig.
Goede OV- en fietsverbindingen
De bebouwingsdichtheid van het gebied is hoog, in de omgeving is een mix van functies aanwezig en er komt een hoogwaardige openbare ruimte. De voorwaarden zijn daarmee aanwezig voor een levendig stedelijk milieu, waar de voetganger en de fietser zich thuis voelt. Dit sluit ook mooi aan bij de beleidsdoelstelling 'Bewegende Stad'. In de ontwikkeling van het plangebied geeft de gemeente voorrang aan de voetganger en de fiets. Daarbij wordt de bereikbaarheid per fiets vergroot door te investeren in extra fietsverbindingen en fietsparkeerplaatsen in de openbare ruimte. Om de rest van de stad te bereiken, is ook een goede ontsluiting van het gebied met openbaar vervoer belangrijk.
Parkeren
De inzet is om het autogebruik zoveel mogelijk te beperken door een lage parkeernorm te hanteren. Ook wordt ingezet op het verduurzamen van het resterende auto verkeer. Parkeren door bewoners en bedrijven gebeurt in principe op eigen kavel. Ook geldt dat ontwikkelaars gestimuleerd worden om (elektrische) autodeelconcepten toe te passen om daarmee het autobezit in het plangebied te beperken. De parkeervoorzieningen op private kavels moeten voor 100% zijn voorbereid voor een 'slim' laadpunt. Ook de capaciteit van de elektriciteitsaansluiting moet hierop zijn toegerust. Het aantal parkeerplaatsen in de openbare ruimte voor bezoekers wordt beperkt. Bovendien wordt bij 15% - 25% van de parkeerplaatsen in de openbare ruimte een elektrische laadvoorziening geplaatst.
Goederenvervoer
De bevoorradingsroutes voor o.a. bedrijven, kantoren en winkels verdienen vanuit luchtkwaliteit aandacht. Zorg bijvoorbeeld voor voldoende laad- en losvoorzieningen in de nabijheid zodat het overige verkeer goed kan doorstromen (en daarmee minder luchtvervuiling veroorzaakt). Onderzoek daarnaast mogelijkheden m.b.t. optimaliseren van venstertijden, slimme laad- en losplekken en het faciliteren van locaties voor overslagplekken of cargohubs/oplaadhubs (voor elektrisch vervoer).
Elektrisch Vervoer
Elektrisch vervoer heeft de toekomst: het is duurzaam en draagt bij aan een gezonde leefomgeving. Om elektrisch vervoer in het gebied mogelijk te maken, is het van belang dat hiervoor afdoende duurzame infrastructuur en bronnen aanwezig zijn. Er is daarbij een onderscheid te maken in de oplaadinfra die bij oplevering aanwezig moet zijn en de oplaadinfra voor de toekomst die in eerste instantie alleen moet zijn voorbereid. Het gaat zowel om voldoende oplaadfaciliteiten in de openbare ruimte als in de privégarages op eigen terrein. Door nu in de openbare ruimte en gebouwen voldoende voorbereidingen te treffen, wordt geanticipeerd op een toekomst met meer elektrisch vervoer.
Er is voor de voorgenomen ontwikkelingen in de Buiksloterham onderzoek naar de effecten op de luchtkwaliteit uitgevoerd (Bijlage 6 Onderzoek Luchtkwaliteit). Er is getoetst aan grenswaarden voor stikstofdioxide (NO2), fijn stof (PM10) en zeer fijn stof (PM2,5). Uit het onderzoek volgt dat er wat betreft stikstofdioxide en (zeer) fijn stof op basis van artikel 5.16 lid 1 onder a van de Wet milieubeheer ten aanzien van de luchtkwaliteitseisen van de Wm geen knelpuntlocaties binnen het plangebied bestaan. Er worden in de plansituatie geen grenswaarden overschreden en de hoogst berekende waarden die uit dit absolute worst case scenario berekend worden liggen ruim onder de grenswaarden.
In geval van de 9e herziening worden geen gevoelige functies voorzieningen mogelijk gemaakt in het bestemmingsplan. Er zijn geen rijkswegen of provinciale wegen aanwezig binnen een afstand van 300 meter respectievelijk 50 meter. Aan de bepalingen uit het Besluit gevoelige bestemmingen kan worden voldaan.
Conclusie
Op grond van de voorgenoemde bevindingen vormen de luchtkwaliteitseisen uit titel 5.2 Wet milieubeheer en bijbehorende uitvoeringsbesluiten alsmede de Amsterdamse Richtlijn gevoelige bestemmingen luchtkwaliteit zijn er geen belemmering voor de beoogde ontwikkeling van het plangebied van deze 9e partiële herziening.
Een van de grondslagen voor de ruimtelijke afweging is de Wet geluidhinder (Wgh). De Wet geluidhinder bevat geluidnormen en richtlijnen met betrekking tot de toelaatbaarheid van geluidniveaus als gevolg van spoor-, wegverkeerslawaai en industrielawaai. Op grond van de Wet geluidhinder gelden zones rond geluidbronnen met een grote geluiduitstraling, zoals (spoor)wegen en industrieterreinen.
Naast toetsing aan de Wet geluidhinder dient tevens in het kader van goede ruimtelijke ordening beoordeeld te worden of er sprake is van een akoestisch gezien aanvaardbaar woon- dan wel verblijfsklimaat.
Bij het ontwikkelen van een nieuw ruimtelijk plan is het belangrijk rekening te houden met geluidsbronnen en de mogelijke hinder of overlast daarvan voor mensen. De beoordeling van het aspect geluid in ruimtelijke plannen vindt zijn grondslag vooral in de Wet geluidhinder (Wgh). Daarnaast vindt de beoord m eling zijn grondslag in de Wet ruimtelijke ordening (Wro), doordat een goede ruimtelijke ordening vereist dat een goed woon- en leefklimaat wordt gerealiseerd ter plaatse van bijv. gevoelige functies.
In de Wet geluidhinder (Wgh) zijn sinds het eind van de jaren '70 de wetten en regels voor het bestrijden en voorkomen van geluidhinder ten gevolge van wegverkeer, railverkeer en industrie vastgelegd. Hierin staat bijvoorbeeld wanneer de geluidbelasting moet worden getoetst. Daarnaast is vastgelegd hoeveel decibel geluid in deze situaties zijn toegestaan. Wanneer een overschrijding van de norm wordt geconstateerd bij de toetsing, moeten er maatregelen worden getroffen om de geluidbelasting terug te brengen. De akoestische berekeningen moeten voldoen aan de regels die zijn vastgelegd in Reken- en Meetvoorschriften.
Wet- en regelgeving
In de Wet geluidhinder (hierna: Wgh) is aangegeven dat een akoestisch onderzoek moet worden verricht bij het voorbereiden van de vaststelling en/of herziening van een bestemmingsplan voor zover die geheel of gedeeltelijk betrekking heeft op gronden behorende tot een zone als bedoeld in artikel 74 van de Wgh.
Wanneer een nieuw (of gewijzigd) bestemmingsplan het mogelijk maakt geluidsgevoelige bebouwing in de geluidzone van een industrieterrein of (spoor)weg te realiseren, is een akoestisch onderzoek noodzakelijk naar de geluidbelasting van een industrieterrein of spoor(weg) op geluidsgevoelige bebouwing. Geluidsgevoelige bebouwing betreft woningen, onderwijsgebouwen, ziekenhuizen en verpleeghuizen, verzorgingstehuizen, psychiatrische inrichtingen en kinderdagverblijven.
Anders dan de naam van de Wgh misschien suggereert, worden niet alle milieugerichte geluidsaspecten in de Wgh geregeld. De belangrijkste onderwerpen die in de Wgh worden geregeld zijn:
Wegverkeerslawaai
De breedte van de zone langs een weg is afhankelijk van de ligging van de weg (in stedelijk – of buitenstedelijk gebied) en van het aantal rijstroken. De breedte van een zone is maximaal 600 meter (buitenstedelijk, vijf of meer rijstroken). Binnen deze zone is de Wgh van toepassing.
De hoogte van de voorkeursgrenswaarde en de maximale hogere waarde is onder andere afhankelijk van het type geluidsgevoelige bebouwing, de ligging in binnen- of buitenstedelijk gebied en of het om nieuwbouw of bestaande bouw gaat.
Voor wegen die gelegen zijn binnen een woonerf en voor 30 km-wegen gelden geen zones. Deze vrijstelling wordt gemotiveerd door het feit dat deze wegen meestal geen geluidsbelastingen veroorzaken boven de voorkeurswaarde.
In het kader van de Herijking van het Investeringsbesluit Buiksloterham in Amsterdam is akoestisch onderzoek naar geluid vanwege wegverkeer gedaan. Hierbij is rekening gehouden met de eerdere partiële herzieningen. Het onderzoeksrapport Herijking Investeringsbesluit Buiksloterham in Amsterdam, Akoestisch onderzoek wegverkeer, LBP Sight, is als 4 aan deze toelichting gevoegd.
De Wgh biedt de mogelijkheid om af te wijken van de voorkeursgrenswaarden tot een maximale waarde. Indien de voorkeursgrenswaarde wordt overschreden kan nieuwbouw van geluidsgevoelige functies worden gerealiseerd indien een hogere waarde kan worden verleend. Voorwaarde voor een hogere waarde is in ieder geval dat het toepassen van maatregelen gericht op het terugbrengen van de geluidbelasting onvoldoende doeltreffend zijn, of overwegende bezwaren van stedenbouwkundige, verkeerskundige, landschappelijke of financiële aard een rol spelen.
Wanneer de maximale toelaatbare waarde voor geluidbelasting wordt overschreden, biedt de Wgh de mogelijkheid woningen te realiseren met een dove gevel (een gevel zonder te openen/met slechts incidenteel te openen delen) of vliesgevel. De geluidwaarde binnen de woningen (binnenwaarde) dient in alle gevallen te voldoen aan de in het Bouwbesluit neergelegde norm van 33 dB.
In het Amsterdamse geluidbeleid (maart, 2019) is bepaald dat de woningen waarvoor een hogere waarde wordt vastgesteld in principe dienen te beschikken over een stille zijde (geluidsluwe zijde).
Van dit principe kan slechts worden afgeweken op grond van zwaarwegende argumenten. Woningen met een dove gevel of een geluidwerende gevel dienen altijd over een stille gevel of stil geveldeel te beschikken, behoudens zeer uitzonderlijke gevallen zoals tijdelijke situaties.
Bedrijfslawaai
Voor de geluidemissie van inrichtingen (w.o. de bedrijven in het plangebied) gelden conform de Wabo / Wet milieubeheer geluidnormen. Indien ter plaatse van de nieuwbouw niet aan deze geluidnormen wordt voldaan, worden de bedrijven belemmerd in hun bestaande rechten. De voor de bedrijven geldende geluidnormen zijn gebaseerd op een etmaalwaarde van 50 dB(A). Deze norm van 50 dB(A) geldt conform de Wet milieubeheer (Activiteitenbesluit) niet voor alle activiteiten van een bedrijf. Uitgezonderd van toetsing zijn stemgeluid, piekgeluiden bij laad- en losactiviteiten in de dagperiode, piekgeluiden van het uitrukken voor brandbestrijding en het aan en afrijden op de openbare weg.
Goede ruimtelijke ordening voorkomt hinder en gevaar. Dit kan door voldoende afstand te houden tussen milieubelastende activiteiten (zoals bedrijven) en gevoelige functies (zoals woningen). In de handreiking 'Bedrijven en milieuzonering' van de VNG zijn de richtafstanden opgenomen die voor het bepalen van de afstand van de omliggende bedrijven tot de geplande woningen worden gehanteerd.
Spoorweglawaai
Vanwege het ontbreken van spoorwegen (en de daarbij horende geluidzones) in en rond het plangebied wordt dit aspect buiten beschouwing gelaten
Scheepvaartlawaai
De geluidemissie van scheepvaart in en rond het IJ is onderzocht voor Buiksloterham. Voor scheepvaartlawaai bestaan in Nederland geen wettelijke normen en is er geen wettelijke berekeningsmethode voor de geluidbelasting door de varende schepen. Over het algemeen ervaren mensen scheepvaartlawaai als minder hinderlijk dan industrie- of wegverkeerslawaai, maar hinderlijker dan bijvoorbeeld spoorweglawaai.
Industrielawaai Wet geluidhinder
In tegenstelling tot wegverkeerslawaai en spoorweglawaai is de grootte van de zone niet vastgelegd in de Wgh of een daaraan gekoppeld besluit. De grootte van de zone is afhankelijk van de benodigde of gewenste geluidsruimte van het gezoneerde industrieterrein. In het bestemmingsplan moet de zone (die niet kleiner mag zijn dan de 50 dB(A)-contour) worden vastgelegd. Binnen de zone rond industrieterreinen kunnen echter wel geluidsgevoelige bestemmingen liggen waarvoor hogere maximale grenswaarden kunnen worden vastgesteld.
Het plangebied ligt binnen de geluidszone van het industrieterrein Johan van Hasseltkanaal West. Op de verbeelding van de herziening is de aanduiding ‘geluid – industrie’ overgenomen. De geluidbelasting bij nieuwe woningen binnen de zone mag niet hoger zijn dan 55 dB(A) etmaalwaarde. Daarbij moeten voor woningen met een geluidbelasting boven 50 dB(A) hogere waarden worden vastgesteld. In voorliggende herziening worden geen woningen mogelijk gemaakt.
Resultaten toetsing
Voorliggende herziening heeft tot doel de bestemmingen Water-1 en water-3 aan te passen om daar land te maken. Het land wordt op termijn ingericht als park en krijgt grotendeels een groen bestemming. Binnen de regels van het plan ytworden geen geluidgevoeilige objecten mogelijk gemaakt.
Conclusie
Het aspect geluid vormt geen belemmering voor de uitvoering van het bestemmingsplan. Realisatie van het nieuwe land en het park is mogelijk.
Bij externe veiligheid gaat het om het binnen aanvaardbare grenzen houden van risico's voor de omgeving voor het gebruik, de opslag en de productie van gevaarlijke stoffen (inrichtingen); het transport van gevaarlijke stoffen (openbare wegen, water- en spoorwegen, buisleidingen), het gebruik van luchthavens en het gebruik van windmolens. Bij externe veiligheid risico's wordt onderscheid gemaakt tussen het plaatsgebonden risico (PR) en het groepsrisico (GR).
Plaatsgebonden risico
Het plaatsgebonden risico is de kans per jaar dat een persoon op een bepaalde plaats overlijdt als rechtstreeks gevolg van een ongeval met gevaarlijke stoffen, indien hij onafgebroken en onbeschermd op die plaats zou verblijven.
Groepsrisico
Het groepsrisico drukt de kans per jaar uit dat een groep mensen van minimaal een bepaalde omvang overlijdt als rechtstreeks gevolg van een ongeval met gevaarlijke stoffen. Deze begrippen vullen elkaar aan; met het PR wordt de aan te houden afstand geëvalueerd tussen de risicovolle activiteit en kwetsbare functies, terwijl met het GR wordt beoordeeld of er een groot aantal slachtoffers kan vallen als gevolg van een ongeval. Voor het PR worden risiconormen gesteld in de vorm van grens- en richtwaarden waaraan getoetst moet worden bij vaststelling van bestemmingsplannen. Voor het GR geldt geen norm; het bevoegd gezag moet afwegen of de gevolgen van een ongeval al dan niet aanvaardbaar zijn. Er is wel een oriëntatiewaarde vastgesteld die in het algemeen als acceptabel niveau geldt. Het bevoegd gezag dient het groepsrisico te verantwoorden, waarbij in ieder geval de mogelijkheden voor hulpverlening en rampbestrijding betrokken worden. De Veiligheidsregio dient in gelegenheid te worden gesteld om over deze aspecten advies uit te brengen.
(Beperkt) kwetsbare objecten
Er moet getoetst worden wanneer bij een ontwikkeling (beperkt) kwetsbare objecten worden toegestaan in de buurt van een risicobron. (Beperkt) kwetsbare objecten zijn o.a. woningen, scholen, ziekenhuizen, hotels restaurants.
Het doel van het de regelgeving en beleid is: het beheersen, maar ook minimaliseren van de risico's voor de omgeving vanwege activiteiten met gevaarlijke stoffen en risico's rond luchthavens en het voorkomen van nieuwe knelpuntsituaties. De mogelijkheden voor het beperken van risico's bestaat uit twee soorten beleid: brongericht of omgevingsgericht. Brongericht beleid is gericht op maatregelen bij de bron en het verminderen van de kans van optreden en het effect van een incident. Omgevingsgericht beleid is gericht op terughoudendheid van het bouwen van kwetsbare bestemmingen in de omgeving van risicovolle activiteiten en transportassen van gevaarlijke stoffen. Om effectief omgevingsbeleid te kunnen voeren is het noodzakelijk inzicht te krijgen in de locaties waar risicovolle objecten zijn en risicovolle activiteiten plaatsvinden. Daartoe heeft de provincie een risicokaart opgesteld. De risicokaart geeft inzicht in de risico's in woon- en werkomgevingen. Op de kaart staan meerdere typen rampen, zoals ongevallen met brandbare, explosieve en giftige stoffen, grote branden of verstoring van de openbare orde. Deze gegevens zijn afkomstig van gemeenten, waterschappen, provincie en de Rijksoverheid.
Risicovolle inrichtingen
Voor risicovolle inrichtingen is het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) van toepassing. Voorbeelden van deze risicovolle bedrijven zijn LPG-tankstations, ammoniakkoelinstallaties en chemische fabrieken. Het Bevi is opgesteld om de risico's waaraan burgers in hun leefomgeving worden blootgesteld vanwege risicovolle bedrijven te beperken. De normstelling van het Bevi richt zich zowel op vergunningverlening als ruimtelijke ordening. In nieuwe situaties geldt voor het PR een grenswaarde van 10-6 voor kwetsbare objecten en een richtwaarde van 10-6 voor beperkt kwetsbare objecten. Dit betekent dat binnen de PR 10-6 contour van een Bevi-inrichting geen nieuwe kwetsbare objecten mogen worden opgericht. Indien binnen de contour beperkt kwetsbare objecten worden opgericht moet het bevoegd gezag motiveren waarom dat wenselijk en aanvaardbaar is. Indien het bestemmingsplan de aanleg, bouw of vestiging van een kwetsbaar of een beperkt kwetsbaar object in het invloedsgebied toelaat, dient tevens het groepsrisico te worden verantwoord.
Vervoer gevaarlijke stoffen over de weg, per spoorweg en binnenwateren
De Wet vervoer gevaarlijke stoffen regelt de wijze van vervoer van gevaarlijke stoffen over weg, per spoor en over de binnenwateren; hierin is onder andere vastgelegd welke stoffen behoren tot de categorie 'gevaarlijke stoffen' en dat het transport binnen de bebouwde kom zoveel mogelijk dient te worden vermeden. Om bij ruimtelijke ontwikkelingen het vervoer van gevaarlijke stoffen te laten voldoen aan de externe veiligheidsnormen moet het bevoegd gezag rekening houden met het PR en het GR.
Per 1 april 2015 is de wet aangevuld met de regelgeving over het Basisnet. De wetgeving over het Basisnet wordt ook wel "Wet Basisnet" genoemd en omvat een heel stelsel van wetten en regels die hun oorsprong hebben liggen in verschillende gebieden. De voornaamste die in dit verband van belang zijn, betreffende volgende:
Met de inwerkingtreding van het Basisnet is de circulaire Risiconormering vervoer
gevaarlijke stoffen (cRNVGS) komen te vervallen.
Het Basisnet heeft als doel een evenwicht voor de lange termijn te creëren tussen de belangen van het vervoer van gevaarlijke stoffen, de bebouwde omgeving en de veiligheid van mensen die wonen of verblijven dicht in de buurt van de infrastructuur waar dit vervoer plaatsvindt. Het Basisnet stelt verder regels aan het vaststellen en beheersen van de risico's voor het vervoer van gevaarlijke stoffen (vervoerskant). Het Basisnet beoogt aan de gemeenten duidelijkheid te bieden over de maximale risico's die het transport van gevaarlijke stoffen mag veroorzaken. Die maximaal toelaatbare risico's worden met de bijbehorende risicozones voor alle relevante spoor-, weg- en vaarwegtrajecten in tabellen vastgelegd. Om bij ruimtelijke ontwikkelingen het vervoer van gevaarlijke stoffen te laten voldoen aan de externe veiligheidsnormen moet het bevoegd gezag rekening houden met het PR en het GR.
Plasbrandaandachtsgebied (PAG)
Een plasbrandaandachtsgebied is het gebied waar bij het realiseren van kwetsbare of beperkt kwetsbare objecten rekening dient te worden gehouden met de mogelijke gevolgen van een ongeval met brandbare vloeistoffen.
Buisleidingen
Voor buisleidingen waardoor gevaarlijke stoffen worden vervoerd, is het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb) van toepassing. Op grond van het Bevb geldt voor de aanleg, bouw of vestiging van een kwetsbaar object dichtbij dergelijke buisleiding, een grenswaarde van 10-6 per jaar voor het plaatsgebonden risico. Voor beperkt kwetsbare objecten geldt deze waarde als richtwaarde.
Indien het bestemmingsplan de aanleg, bouw of vestiging van een kwetsbaar of een beperkt kwetsbaar object in het invloedsgebied toelaat, dient tevens het groepsrisico te worden verantwoord.
In onderstaande gevallen kan men volstaan met een zogenaamde lichte verantwoording, waarbij maatregelen ter beperking van het GR niet hoeven te worden onderzocht:
Op grond van het Bevb is het tevens verplicht om in bestemmingsplannen de ligging van buisleidingen weer te geven. Hierbij wordt ook een belemmeringsstrook meegenomen, waarbinnen geen bouwwerken mogen worden opgericht. Verder dienen bestemmingsplannen een vergunningstelsel in te stellen voor het uitwerken van werken, geen bouwwerk zijnde, of werkzaamheden binnen de belemmeringsstrook die de integriteit en werking van de buisleiding kunnen verhinderen.
ADN, Richtlijn Vaarwegen en BPR
Ingevolge het ADN en het Binnenvaart Politiereglement (BPR) moeten schepen met gevaarlijke stoffen, de zogenaamde kegelschepen, aparte opstel-, tevens wachtplaatsen krijgen. Een onderzoek van het maatgevende verkeersaanbod dient om de noodzaak van dergelijke plaatsen aan te tonen. Bij lage intensiteiten van kegelschepen kan met verkeersmanagement het ligplaats nemen op de wachtplaatsen voorkomen of beperkt worden, waardoor niet altijd een aparte ligplaats voor kegelschepen nodig is. De situering ervan is in het verlengde van de opstel- en wachtruimte of, als dit niet mogelijk is, aan de andere oever. Hierbij gelden minimale afstanden ten opzichte van andere schepen en bebouwing.
In de Richtlijnen Vaarwegen 2017 staat in paragraaf 6.2.5 beschreven welke criteria van toepassing zijn bij het aanwijzen van kegelligplaatsen. De aard van de lading bepaalt het aantal te voeren blauwe kegels. De aan te houden minimumafstanden zijn beschreven in het ADN en overgenomen in het BPR.
Uitvoeringsbeleid Externe veiligheid Amsterdam
Het Uitvoeringsbeleid Externe veiligheid Amsterdam (vastgesteld op 8 juni 2012 door
burgemeester en wethouders) gaat nader in op de manier waarop Amsterdam omgaat met
externe veiligheid in de besluitvorming. Het doel van Amsterdam is om risico s zoveel
mogelijk te beperken. Dit kan via bronmaatregelen en ruimtelijke maatregelen.
Bronmaatregelen zijn de meest effectieve maatregelen die kunnen worden genomen om
het risico te beperken. De afgelopen jaren is er veel aandacht gegaan naar de reductie
van risico's aan de bronkant. Hier was namelijk de meeste veiligheidswinst te behalen.
Amsterdam continueert via dit uitvoeringsbeleid het bronbeleid door in te zetten op
clustering van risicobedrijven in het havengebied.
Dit betekent dat in nieuwe ruimtelijke besluiten buiten het westelijk havengebied
geen ruimte wordt gegeven aan nieuwe risicobedrijven. Ook wordt gekeken of er alternatieven
zijn voor transport van gevaarlijke stoffen door dicht bevolkt gebied gaat. Hierbij
kan gedacht worden aan vervoer per water in plaats van vervoer per spoor door de stad.
Het uitvoeringsbeleid hanteert de lijn dat nieuwe overschrijdingen van de oriëntatiewaarde
van het groepsrisico slechts met expliciete toestemming van burgemeester en wethouders
worden toegestaan. Reeds bekende overschrijdingen langs de A10 Zuid en West worden
vooralsnog verantwoord geacht omdat er met het Rijk maatregelen zijn overeengekomen
ter reductie van de risico´s.
Om de risico's voor kwetsbare, minder zelfredzame groepen (kinderen, ouderen, zieken)
te verminderen is het niet wenselijk dat deze groepen te dichtbij risicobronnen verblijven.
Deze groepen zijn minder zelfredzaam in geval van een ongeval met gevaarlijke stoffen.
Concreet betekent dit dat in nieuwe ruimtelijke plannen een strook langs transportassen
met structureel vervoer van gevaarlijke stoffen (rijkswegen 80 meter, enkele spoortrajecten
100 meter, hogedruk aardgasleidingen circa 25 tot 175 meter) en rond risicobedrijven
wordt vrijgehouden van nieuwe kwetsbare, minder zelfredzame groepen. Afwijking is
mogelijk mits door het bevoegd gezag expliciet is toegestaan.
De volgende risicovolle activiteiten bevinden zich op en nabij het plangebied (zie figuur hieronder): Transport van gevaarlijke stoffen over weg, spoor, water;
In de rapportage Herijking investeringsbesluit Buiksloterham, Onderzoek externe veiligheid van 20 juli 2020, zie bijlage 7 Onderzoek Externe Veiligheid is onderzoek gedaan naar de risicovolle activiteiten en verschillende bronnen externe veiligheid.
In paragraaf 1.2.2. van dit onderzoek wordt het transport gevaarlijke stoffen over het IJ beoordeeld. Hierbij wordt verwezen naar het Advies Externe Veiligheid IJ-oevers Amsterdam, Brandweer Amsterdam-Amstelland, september 2011, (opgenomen als bijlage 8 Advies Externe Veiligheid brandweer bij deze toelichting) en de Risicoberekeing vaarweg het IJ, van AVIS rapport 122209 van 1 mei 2013 (opgenomen als bijlage 9 Risicoberekening Vaarweg het IJ bij deze toelichting). De passage concludeert dat op basis van de berekening blijkt dat er geen plaatsgebonden risicocontour van 1 bij 10-6/jaar buiten de vaarweg aanwezig is. Hiermee wordt voldaan aan de huidige normen van het plaatsgebonden risico en zijn uit oogpunt van het plaatsgebonden risico geen ruimtelijke beperkingen langs de vaarweg. Ten opzichte van 2013 zijn de transporten over het IJ niet gewijzigd.
Uit de berekeningen blijkt tevens dat voor het transport over het IJ geen berekenbaar groepsrisico aanwezig is. Ook met een uitgebreider programma voor de invulling van het plangebied is dit het geval. Formeel hoeft er voor dit transport geen verantwoording van het groepsrisico afgelegd te worden als bedoeld in Besluit externe veiligheid transportroutes. De brandweer heeft echter wel een generieke verantwoording opgesteld waarin voldoende rekening is gehouden met de (her)ontwikkelingen en de groei van de IJ-oevers, maar ook met de gevolgen van externe veiligheidsrisico’s op het IJ. Met alle ontwikkelingen die aan de IJ-oevers in de planning staan, is er behoefte aan inzicht in de (on)mogelijkheden van de hulpdiensten. In de betreffende rapportage doet de brandweer aanbevelingen voor het treffen van maatregelen ter beperking van de effecten en ter bevordering van de zelfredzaamheid.
Conclusie
Op basis van de berekening blijkt dat er geen plaatsgebonden risicocontour van 1 bij 10-6/jaar buiten de vaarweg aanwezig is. Hiermee wordt voldaan aan de huidige normen van het plaatsgebonden risico en zijn uit oogpunt van het plaatsgebonden risico geen ruimtelijke beperkingen langs de vaarweg.
Voordat een locatie bouwrijp gemaakt kan worden, is het noodzakelijk om voldoende inzicht te hebben in de bodemkwaliteit en ondergrondse obstakels. De bodemopbouw van Amsterdam is bepaald door een combinatie van natuurlijke processen en menselijke ingrepen. Ophogingen, dempingen, calamiteiten, industriële activiteiten, lozingen en slordige bedrijfsvoeringen hebben her en der verontreinigingen veroorzaakt. Funderingsrestanten en verlaten leidingen vormen onzichtbare ondergrondse obstakels. Militaire activiteiten hebben vaak een explosieve erfenis nagelaten. Op basis van historisch archief wordt beoordeeld wat zich in de bodem bevindt.
In het plangebied, met name in het noord-westelijke gedeelte van het plangebied, kan niet worden uitgesloten dat er explosieven te vinden zijn. Hiervoor is een vooronderzoek uitgevoerd. Dit onderzoek is als bijlage 10 bijgevoegd bij deze toelichting.
Geconcludeerd kan worden dat een deel van het plangebied verdacht is. Tijdens de realisatie van het landmaken moet overeenkomstig de aanbevelingen uit het vooronderzoek (bijlage 10 Vooronderzoek explosieven na-conflictperiode) worden gevolgd. Het aspect niet gesprongen explosieven vormt daarmee geen belemmering voor de voorgenomen ontwikkelingen.
Het doel van de Wet Bodembescherming is het behoud en de verbetering van de milieuhygiënische bodemkwaliteit. In geval van graafwerkzaamheden is een bodemonderzoek aan de orde om te bepalen of eventuele vervuilde grond gesaneerd dient te worden. Ook als er sprake is van een functieverandering, dient in een aantal gevallen aangetoond te worden dat de bodem geschikt is voor de nieuwe functie. Voor het bestemmingsplan heeft dit voornamelijk betekenis voor zover nieuwe ontwikkelingen worden toegestaan. Daarnaast geldt dat de bodemkwaliteit invloed kan hebben op de financiële haalbaarheid als blijkt dat de bodem gesaneerd moet worden.
Het plangebied betreft momenteel water. Het waterkwaliteit- en kwantiteitsbeheer ligt momenteel bij het Rijk en valt onder de Waterwet. In 2021 is de waterbodem milieukundig onderzocht. Uit dit onderzoek is gebleken dat de waterbodem heterogeen sterk verontreinigd is met zware metalen. De waterbodemdiepte bedraagt ca 4 meter.
In overleg met Rijkswaterstaat en de Omgevingsdienst Noordzeekanaalgebied is overeengekomen dat het “landmaken” wordt uitgevoerd onder het Raamsaneringsplan Buiksloterham vanuit de Wet Bodembescherming. De Omgevingsdienst Noordzeekanaalgebied heeft ingestemd met het Raamsaneringsplan bij beschikking van 20 maart 2020, documentnummer 16867908. Deze beschikking met raamsaneringsplan Buiksloteham is gepubliceerd op de website van de omgevingsdienst: https://odnzkg.nazca4u.nl/rapportage/viewerLookUp/Geolocator.aspx
Het plangebied maakt onderdeel uit van het Raamsaneringsplan na het plaatsen van damwanden. Doordat deze locatie onderdeel uitmaakt van het Raamsaneringsplan kan de landaanwinning worden uitgevoerd met in het gebied van de raamsanering vrijkomende immobiele sterk verontreinigde grond. Dit kan door middel van “herschikken” van grond. In de grondbalans van de Buiksloterham is uitgegaan van het hergebruik van circa 61.000 m3 sterk verontreinigde grond in de landaanwinning.
Deze verontreinigde grond zal worden afgedekt met een leeflaag van minimaal 1 meter dikte. Er is vanuit de Wet Bodembescherming geen milieu hygiënische beperking voor het beoogde gebruik zolang de leeflaag en de constructie van het nieuwe land in tact blijft.
Algemeen
Buiksloterham wordt ontsloten vanaf de Klaprozenweg door de Ridderspoorweg, de Papaverweg en de Distelweg. Een vierde gebiedsontsluitingsweg, de Westelijke Ontsluitingsweg, is nog in voorbereiding. In het bestemmingsplan 'Buiksloterham' (2009) is deze weg juridisch planologisch mogelijk gemaakt. In het bestemmingsplan Buiksloterham 5e en 6e herziening is het tracé van deze westelijke ontsluitingsweg iets verplaatst met circa 30 meter in oostelijke richting.
In Buiksloterham komt een aantal andere wegen voor, waaronder de Grasweg en de Asterweg, die aansluiten op de Distelweg en de Papaverweg.
De pontaanlanding van de Distelveer valt binnen het plangebied van voorliggende herziening en grenst aan het einde van de Distelweg hoek Grasweg. Op termijn wordt hier ook aangesloten op de nog aan te leggen Westelijke Ontsluitingsweg.
Aangezien voorliggende herziening geen significante nieuwe ontwikkelingen mogelijk maakt ten opzichte van wat reeds op grond van het bestemmingsplan 'Buiksloterham' (2009) is toegestaan, ontstaan geen extra verkeersbewegingen en is geen nieuw verkeersonderzoek noodzakelijk.
Deze herziening is getoetst aan het verkeersonderzoek Verkeersonderzoek Buiksloterham 2020 dat in het kader van de HIB is uitgevoerd om een beeld te krijgen van de actuele situatie én om aan te kunnen tonen dat voorliggende herziening geen extra bijdrage levert ten opzichte van het programma zoals vastgesteld in het bestemmingsplan 'Buiksloterham' (2009).
Resultaten toetsing
Het programma waar voorliggende herziening in voorziet, is reeds mogelijk gemaakt in het bestemmingsplan 'Buiksloterham' (2009). Omdat het bij de voorliggende 9e herziening niet om een significante programmawijziging gaat, wordt er gerekend met het planjaar 2030 waarbij wordt uitgegaan van een totale ontwikkeling van Buiksloterham.
De onderzoeksresultaten laten zien dat het bouwprogramma Buiksloterham in 2030 in totaal circa 15.000 motorvoertuigen per etmaal (mvt/etm) genereert. De rapportage (Verkeersonderzoek Investeringsnota Buiksloterham 2020, V&OR, d.d. 1 september 2020) is als bijlage 5 bij deze toelichting gevoegd.
De planvariant van deze partiële herziening laat geen extra toename zien van het aantal verkeersbewegingen dat op grond van de autonome ontwikkeling mag worden verwacht.
Conclusie
De aspecten verkeer en parkeren vormen geen belemmering voor vaststelling en uitvoering van voorliggende partiële herziening.
Op grond van artikel 3.1.6 lid b van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) moet in de toelichting bij het bestemmingsplan een beschrijving worden opgenomen over de wijze waarop rekening is gehouden met de gevolgen van het plan voor de waterhuishouding. Dit is de zogenaamde waterparagraaf.
Deze waterparagraaf moet inzicht geven in de wijze waarop het waterbeleid is vertaald naar de verbeelding en de regels van het bestemmingsplan. Daarbij wordt een beschrijving gegeven van de wijze waarop bij het plan rekening is gehouden met de gevolgen voor de waterhuishouding. Daarbij wordt aandacht besteed aan de volgende onderdelen:
De waterparagraaf geeft ook een weergave van de watertoets. Het doel van de watertoets is te waarborgen dat waterhuishoudkundige doelstellingen expliciet en op evenwichtige wijze in beschouwing worden genomen bij alle waterhuishoudkundig relevante ruimtelijke plannen en besluiten. De watertoets heeft betrekking op alle waterhuishoudkundige aspecten, zoals veiligheid, wateroverlast, riolering, watervoorziening, volksgezondheid, bodemdaling, grondwaterkwaliteit, verdroging en natte natuur.
Beleid en regelgeving
Europese Kaderrichtlijn Water
Omdat water zich weinig aantrekt van landsgrenzen, zijn internationale afspraken nodig. Sinds eind 2000 is daarom de Europese Kaderrichtlijn Water (KRW) van kracht. Deze moet ervoor zorgen dat de kwaliteit van het oppervlakte- en grondwater in Europa in 2015 op orde is.
Om dit te bereiken moeten de landen van de Europese Unie een groot aantal maatregelen nemen. Enerzijds om de kwaliteit van de 'eigen' wateren op peil te brengen, anderzijds om ervoor te zorgen dat andere landen geen last meer hebben van de verontreinigingen die hun buurlanden veroorzaken.
De uitvoering van de KRW schept de nodige verplichtingen en biedt tegelijkertijd voor Nederland ook veel mogelijkheden. Nederland ligt immers benedenstrooms en is voor zijn waterkwaliteit voor een belangrijk deel afhankelijk van het buitenland. Door de invoering van de richtlijn kunnen landen niet langer problemen van hun bord schuiven. Aan Nederland de opgave om de richtlijn goed en doelmatig uit te voeren.
Waterwet
Op 22 december 2009 is de Waterwet in werking getreden. De Waterwet stelt integraal waterbeheer op basis van de 'watersysteembenadering' centraal. Hierbij moet worden gedacht aan de relaties tussen waterkwaliteit, -kwantiteit, oppervlakte- en grondwater, maar ook aan de samenhang tussen water, grondgebruik en watergebruikers. De Waterwet regelt het beheer van oppervlaktewater en grondwater, en verbetert ook de samenhang tussen waterbeleid en ruimtelijke ordening. Op grond van de Waterwet kan een watervergunning worden aangevraagd.
Rijksbeleid
Het Nationaal Waterplan 2016-2021 (NWP) bevat de hoofdlijnen van het nationaal waterbeleid en de daartoe behorende aspecten van het ruimtelijk beleid. Het NWP 2016-2021 is de opvolger van het NWP 2009-2015 en vervangt dat plan en de partiële herzieningen hiervan. Op basis van de Waterwet is het NWP voor de ruimtelijke aspecten tevens een structuurvisie. Het NWP is zelfbindend voor het Rijk. In dit nieuwe NWP komt een aantal onderwerpen uit het vorige NWP niet terug. Alleen de onderwerpen die in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) als rijksbelang zijn aangemerkt, staan in dit NWP. Gedecentraliseerde onderwerpen komen niet meer aan de orde.
Vanuit de verantwoordelijkheid voor het watersysteem verankert het Rijk de volgende principes:
In 2014 heeft het Kabinet de nationale deltabeslissingen vastgesteld en via een tussentijdse wijziging van het voornoemde Nationaal waterplan als beleid heeft verankerd. In de deltabeslissing Ruimtelijke Adaptatie heeft het Deltaprogramma voorstellen opgenomen om de ruimtelijke inrichting van Nederland klimaatbestendig en waterrobuust te maken. Alle overheden en marktpartijen zijn daar samen verantwoordelijk voor. In 2014 heeft de gemeente Amsterdam de intentieverklaring 'Ruimtelijke Adaptatie' ondertekend, voortkomend uit de Deltastrategie. In haar beleid 'Amsterdam Waterbestendig' onderschrijft de gemeente de noodzaak voor klimaatbestendigheid en een robuuste watersysteem, mede in verband met de ambitie om de stad verder te verdichten. Op rijksniveau heeft de Commissie Waterbeheer in de 21ste eeuw, geadviseerd de wateroverlast in een watersysteem aan te pakken door het volgen van de drietrapsstrategie vasthouden-bergen-afvoeren. In het Nationaal Bestuursakkoord Water hebben alle partijen deze aanpak onderschreven. Op grond van 'Amsterdam Waterbestendig' gaat Amsterdam de komende decennia werken aan de volgende opgaven:
Provinciale watervisie 2021
Op 16 november 2015 hebben Provinciale Staten van Noord-Holland de Watervisie 2021 vastgesteld. De Watervisie biedt een doorkijk voor het regionale waterbeleid tot 2040 en geeft aan waar in de periode 2016-2021 de prioriteiten liggen voor waterveiligheid en schoon en voldoende water. De Watervisie 2021 is op 23 december 2015 in werking getreden en vervangt het Waterplan 2010-2015. Voor de Watervisie is een Uitvoeringsprogramma 2016-2021 opgesteld, waarin staat wat de provincie concreet gaat doen. Het Uitvoeringsprogramma wordt jaarlijks geactualiseerd.
Waterbeheerplan
Het beleid van het hoogheemraadschap Amstel, Gooi en Vecht is vertaald in het Waterbeheerplan Waterschap Amstel, Gooi en Vecht 2016-2021. In het Waterbeheersplan is uitgewerkt hoe Amstel, Gooi en Vecht (AGV) in de planperiode invulling geeft aan haar taken op het gebied van waterbeheer, zoals veiligheid, waterkwaliteit, waterkwantiteit. Zie: https://www.waternet.nl/over-ons/publicaties/.
Het waterbeheerplan gaat in op de verantwoordelijkheden van het waterschap: zorgen voor voldoende, schoon water en veiligheid achter de dijken. Ook komen de maatschappelijke (neven)taken aan bod: zorgen voor goede en veilige vaarwegen, verbeteren van recreatie- en natuurgebieden en onderhouden van het cultuurhistorisch landschap. Het waterbeheerplan is sturend voor de programmering van activiteiten en de verdeling van geld en menskracht voor de periode 2016-2021.
Keur AGV (2019)
De taak van het waterschap is om te zorgen voor een veilig en gezond watersysteem. Volgens de Waterwet gaat het daarbij om drie hoofddoelstellingen:
Om deze doelen te kunnen realiseren beschikken de waterschappen over een eigen verordening: de Keur. De Keur kent 'verboden' en 'geboden' voor de manier van inrichten, gebruik en onderhoud van waterkeringen, oevers en wateren. De Keur is een belangrijk instrument voor het hoogheemraadschap om activiteiten in en rond het watersysteem in goede banen te leiden en risico's voor het watersysteem te voorkomen. Dit maakt het mogelijk om het watersysteem en de keringen voor méér te gebruiken dan alleen voor bescherming tegen wateroverlast en het creëren van een ecologisch gezond watersysteem.
Watervisie Amsterdam 2040
Op 14 september 2016 heeft de gemeenteraad de Watervisie Amsterdam 2040 vastgesteld. In de visie is een ruimtelijk-economisch perspectief op het gebruik van water geschetst waar een uitvoeringsagenda tot 2018 aan is gekoppeld. De Watervisie gaat over het gebruik van water en water als onderdeel van de openbare ruimte. Andere aspecten, zoals waterbestendigheid, veiligheid, waterkwaliteit en ecologie zijn of worden uitgewerkt in ander beleid en andere programma's.
Gemeentelijk rioleringsplan Amsterdam 2016-2021
De gemeente Amsterdam is wettelijk verantwoordelijk voor drie watertaken. Deze zogenaamde zorgplichten betreffen: de inzameling en transport van stedelijk afvalwater, de inzameling en verwerking van afvloeiend hemelwater en het nemen van grondwatermaatregelen. In het Gemeentelijk Rioleringsplan Amsterdam 2016 - 2021 staat hoe deze drie zorgplichten de komende periode door de gemeente Amsterdam worden ingevuld. Doel van het plan is om aan het bevoegd gezag te verantwoorden op welke wijze de gemeente Amsterdam deze watertaken uitvoert, en in hoeverre zij afdoende middelen heeft om dit in de toekomst te blijven doen. Hiermee voldoet de gemeente aan de planverplichting zoals die in de Wet milieubeheer (artikel 4.22) is opgenomen. Het plan is tot stand gekomen in samenwerking met de waterschappen Hollands Noorderkwartier, Rijnland, Amstel, Gooi en Vecht en Rijkswaterstaat.
Hemelwaterverordening
Op 26 april 2021 is de Hemelwaterverordening Amsterdam vastgesteld. Deze verordening regelt een verplichting voor nieuwe gebouwen en voor bestaande gebouwen die ingrijpend worden gerenoveerd, waaraan één of meer bouwlagen worden toegevoegd, of waarvan het bebouwde oppervlak wordt uitgebreid, om per m² minimaal 60 liter hemelwater te bergen en dit hemelwater over de opvolgende 60 uur af te voeren.
Grondwaterneutrale kelders
Op meerdere plekken in Amsterdam leidt het aanleggen van kelders tot problemen met het grondwaterpeil. Amsterdam heeft daarom regels opgesteld voor het aanleggen van een kelder. Deze regels zijn vastgelegd in het paraplubestemmingsplan Grondwaterneutrale kelders (vastgesteld oktober 2021).
Voor kleine kelders (<300 m2) is het nodig dat er een vaste kD-waarde wordt teruggebracht in het gebied (bijlage 2c van het afwegingskader grondwaterneutraal bouwen geeft voor het plangebied van dit bestemmingsplan een kD van 10 m2/dag aan). Bij grote kelders (>300m2) is er maatwerk nodig. Dit betekent dat ze grondwaterneutraal moeten worden aangelegd maar er wordt geen vaste kD waarde aangegeven waaraan moet worden voldaan.
In voorliggende herziening zijnd e bepalingen uit het paraplubestemmingsplan Grondwaterneutrale kelders overgenomen. Zie hiervoor artikelen 3.2.3 en 3.3.1 van de planregels.
Het plangebied Buiksloterham ligt geheel binnen de gemeente Amsterdam, dat de zorg heeft voor de drie watertaken: stedelijk afvalwater, hemelwater en grondwater.
Het plangebied ligt in het IJ en is binnen het beheersgebied van Rijkswaterstaat.
De gemeente heeft de uitvoering van deze taken aan Waternet gemandateerd. Voor al het oppervlaktewater in Buiksloterham is Rijkswaterstaat de gebiedsbeheerder.
In het kader van de HIB is de waterparagraaf opgesteld (Bijlage 11 Waterparagraaf) waarvan hieronder de samenvatting is opgenomen.
Grondwater
Oppervlaktewater
Waterveiligheid en oevers
Afvalwater
Hemelwater
Nautische veiligheid
Watercompensatie
Als gevolg van de aanleg van extra verharding (zoals bebouwing of wegen) neemt de
belasting op het oppervlaktewatersysteem toe aangezien er over de verhardingen een
versnelde waterafvoer plaatsvindt. Om wateroverlast te voorkomen moet extra belasting
van het watersysteem gecompenseerd worden met de aanleg van extra waterberging. Dat
betekent dat het watersysteem na de realisering van de verharding niet zwaarder belast
mag worden dan voordien. Hoogheemraadschap AGV hanteert hierbij de regel uit de Keur
dat bij aanleg van 1.000 m² of meer extra verharding gecompenseerd moet worden door
de aanleg van extra oppervlaktewater ter grootte van 10 procent van het oppervlak
van de extra verharding of door alternatieve vormen van berging. Als binnen het plangebied
geen mogelijkheid is voor het creëren van compensatie dient elders in hetzelfde peilvak
gecompenseerd te worden. Dempingen van oppervlaktewater dienen 1 op 1 gecompenseerd
te worden in hetzelfde peilvak.
In het kader van voorliggende herziening is sprake van demping van oppervlaktewater. In de huidige situatie bedraagt het dempingsoppervlak circa 10.000 m². Het verlies aan watermassa wordt gecompenseerd in de Noorder IJplas. De beheerder van het IJ, Rijkswaterstaat, heeft bij brief van 10 juni 2020, kenmerk RWS-2020/33778 ingestemd met de compensatie van deze dempingen. Deze brief is als bijlage 11 Brief watercompensatie RWS bij deze toelichting opgenomen.
Conclusie
Het aspect water vormt geen belemmering vormt voor de uitvoering van het bestemmingsplan. Met Rijkswaterstaat, de Omgevingsdienst en het Waterschap zal bij de verdere uitwerking van de plannen nader afstemming plaatsvinden.
Op de kop van het Johan van Hasseltkanaal in het IJ is sinds medio 2012 een post van de walradar van Rijkswaterstaat aanwezig. Deze walradar (een Vessel Traffic Service installatie met radar, maritieme radiocommunicatie en CCTV) zorgt voor een veilige en vlotte doorstroming van het scheepvaartverkeer op het IJ en het Zijkanaal I. Om te zorgen dat de walradar goed functioneert dienen ruimtelijke ontwikkelingen voorafgaand te worden getoetst door de beheerder van de walradar. Mogelijk dat dit leidt tot aanpassingen van het ruimtelijke ontwikkeling. In de Richtlijnen Vaarwegen 2020 wordt nader ingegaan op de relevante nautische aspecten van de Walradar.
In voorliggende herziening is een specifieke regeling opgenomen die tegemoet komt aan belangen voor een goedwerkende walradar. Deze regeling is opgenomen in artikel 5.1 Vrijwaringszone - radar bij de regels van dit plan. Deze regeling is hieronder nader toegelicht in paragraaf 5.2. Voorliggende herziening is verenigbaar met het gebruik van de walradar.
In het IJ ligt de Rijksvaarweg. Op de onderstaande afbeelding (afbeelding 9) is de loop van de Rijksvaarweg in het IJ opgenomen.
Afbeelding 9: Rijksvaarweg in het IJ (bron: dataregister Rijkswaterstaat)
Aan weerszijde van de vaarweg geldt op grond van het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) een vrijwaringszone.
In hoofdstuk 2 van de toelichting in de Barro wordt gesproken over het bestemmen van vrijwaringszones langs vaarwegen om het belang van een vlotte en veilige doorvaart voor de scheepvaart te borgen. In deze zone dienen belemmeringen voor de veiligheid van de scheepvaart op de Rijksvaarweg (doorvaart, zicht en hulpverlening) voorkomen te worden. De vrijwaringzone Barro van het Noordzeekanaal en/of de vaargeul van Het Binnen IJ loopt tot in nabijheid van het plangebied van het bestemmingsplan Buiksloterham uit 2009. Hiermee is ook het onderdeel vrijwaringzone vaarweg van het Barro relevant voor het plangebied.
De vrijwaringszone Barro wordt gerekend vanaf de begrenzinglijn van de Rijksvaarweg zoals opgenomen in de legger conform artikel 5.1 van de Waterwet. De legger is te vinden op www.rws.nl/apps/geoservices/legger. Het noordzeekanaal en Het afgesloten IJ zijn onderdeel van de zeehaventoegang. De vrijwaringszone zee-haventoegang is 40 meter. Nabij vaarwegsplitsingen of havenuitvaarten bedraagt de vrijwaringszone, tot een afstand van 300 meter van de splitsing of uitgang, aan weerszijden van de vaarweg 50 meter.
Het plangebied van het bestemmingsplan Buiksloterham 9e herziening ligt op circa 160 meter van de Rijksvaarweg voor het plangedeelte ten zuiden van de pontaanlanding Distelveer. Het gedeelte van het plangebied ten noorden van de pontaanlanding ligt op circa 220m van de Rijksvaarweg. Het plangebied van voorliggende herziening van het bestemmingsplan ligt buiten de vrijwaringszone van de legger en is verenigbaar met de belangen van de vrijwaringszone en het gebruik van de Rijksvaarweg.
Wet op de archeologische monumentenzorg
In 1998 is het Verdrag van Valletta geratificeerd. Het verdrag is geïmplementeerd door inwerkingtreding van de Wet op de archeologische monumentenzorg per 1 september 2007. De wet regelt de bescherming van archeologisch erfgoed in de bodem, de inpassing ervan in de ruimtelijke ontwikkeling en de financiering van opgravingen. Uitgangspunt is dat 'de veroorzaker betaalt'. De wet schrijft voor dat in elk bestemmingsplan rekening wordt gehouden met de in de grond aanwezige dan wel te verwachten archeologische waarden.
Erfgoedwet
De huidige juridische basis voor het omgaan met archeologische waarden en erfgoed is vastgelegd in de Erfgoedwet, d.d. 9 december 2015, in werking getredeng op 1 juli 2016. Met de Erfgoedwet wil de overheid het cultureel erfgoed in Nederland beter beschermen. De wet vervangt onder meer de Monumentenwet 1988 en de Wet tot behoud van cultuurbezit. De Monumentenwet 1988 is per 1 juli 2016 vervallen. Een deel van de wet is op deze datum overgegaan naar de Erfgoedwet. Het deel dat betrekking heeft op de besluitvorming in de fysieke leefomgeving gaat over naar de Omgevingswet, wanneer deze in 2021 in werking treedt. Vooruitlopend op de datum van ingang van de Omgevingswet zijn deze artikelen te vinden in het Overgangsrecht in de Erfgoedwet, waardoor deze delen van de Monumentenwet1988 ongewijzigd van toepassing blijven zolang de Omgevingswet nog niet van kracht is.
In de Erfgoedwet is vastgelegd hoe met het erfgoed van nationaalbelang wordt omgegaan, wie welke verantwoordelijkheden daarin heeft en hoe het toezicht daarop wordt uitgeoefend.
De Erfgoedwet kent een aantal nieuwe bepalingen. Artikel.16 van de Erfgoedwet stelt dat de gemeenteraad een erfgoedverordening kan vaststellen (lid 1). Deze betreft het beheer en behoud van cultureel erfgoed dan van bijzonder belang is voor die gemeente vanwege de cultuurhistorische of wetenschappelijke betekenis (lid 3). Burgemeester en wethouders zijn verplicht een gemeentelijk erfgoedregister van aangewezen cultureel erfgoed bij te houden.
De Provincie Noord-Holland en de Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed hebben voor wat betreft het aspect archeologie, formeel een adviserende en toetsende rol op basis van de Wet ruimtelijke ordening.
Volgens de Erfgoedwet moeten (toevals)vondsten worden gemeld bij de minister. Deze verwittigt het Rijk. Indien tijdens de uitvoering van bouwwerkzaamheden vondsten worden gedaan waarvan redelijkerwijs kan worden vermoed dat deze van archeologische waarde zijn, wordt dit aan Monumenten en Archeologie, Gemeente Amsterdam gemeld, zodat in overleg met de opdrachtgever maatregelen getroffen worden tot documentatie en berging van de vondsten.
Besluit ruimtelijke ordening
Op grond van artikel 3.1.6 lid 5 onder a van het Besluit ruimtelijke ordening dient in de toelichting van een bestemmingsplan een beschrijving te worden opgenomen van de wijze waarop met de in het gebied aanwezige cultuurhistorische waarden en in de grond aanwezige of te verwachten monumenten rekening is gehouden. In de toelichting staat dat dit betekent dat de gemeente een analyse moet verrichten van de cultuurhistorische waarden en aanwezige of naar verwachting aanwezige monumenten, en aangeven op welke wijze rekening is gehouden met deze waarden van de in het plan begrepen gronden.
Provinciale Ruimtelijke Verordening Noord-Holland (PRV)
In de Provinciale Ruimtelijke Verordening Noord-Holland (PRV) zijn in de artikelen 20-22 regels opgenomen ten aanzien van enkele UNESCO werelderfgoederen, waaronder De Stelling van Amsterdam. Het gebiedVuurtoreneiland bij de IJdoornpolder in bij Durgerdam maakt deel uit van deze Stelling. Dit vloeit voort uit de verplichting in het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro), artikel 2.13.4, ten aanzien van enkele Unesco Werelderfgoederen. De PRV bepaalt dat in het bestemmingsplan regels dienen te worden opgenomen ten behoeve van het behoud of versterking van de kernkwaliteiten van deze erfgoederen van uitzonderlijke universele waarde. De Verordening geeft daarnaast regels voor mogelijke ontwikkelingen aan in deze gebieden.
De PRV geldt niet ten aanzien van het UNESCO-werelderfgoed De Grachtengordel van Amsterdam. De bescherming van de Amsterdamse Grachtengordel is namelijk al geregeld op basis van de Erfgoedwet en de Monumentenwet.
Structuurvisie Noord-Holland 2040
De Leidraad Landschap en Cultuurhistorie is op 21 juni 2010 als onderdeel van het uitvoeringsprogramma van de Structuurvisie Noord-Holland vastgesteld en in 2018 vernieuwd. De Leidraad Landschap en Cultuurhistorie 2018 (vastgesteld door Gedeputeerde Staten op 10 april 2018) is een provinciale handreiking voor het inpassen van nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen in het landschap, zoals bebouwing, agrarische bedrijven, infrastructuur of vormen van energieopwekking. De Leidraad geeft aan welke kernkwaliteiten van landschap en cultuurhistorie van provinciaal belang zijn. De provincie beoogt met deze Leidraad om samen met bijvoorbeeld gemeenten, ontwikkelaars en initiatiefnemers te werken aan het behouden en versterken van de ruimtelijke kwaliteit van het landschap en de cultuurhistorie. Daarbij is aangegeven welke kernkwaliteiten van het landschap en cultuurhistorie van provinciaal belang zijn zodat deze kwaliteiten op een zorgvuldige wijze kunnen worden meegenomen bij nieuwe ontwikkelingen. De Leidraad 2018 is in de Provinciale Ruimtelijke Verordening (PRV) verankerd in artikel 15 (ruimtelijke kwaliteitseis). De laatste wijziging van de Verordening (vastgesteld 23 april 2018 door Provinciale Staten) en daarmee ook de Leidraad 2018 is op 2 mei 2018 in werking getreden.
Erfgoedverordening Amsterdam
Op 16 december 2015 is de Erfgoedverordening Amsterdam vastgesteld. Deze stedelijke verordening geldt voor heel Amsterdam en beschermt de boven- en ondergrondse cultuurhistorische waarden van de gemeente Amsterdam.
Monumenten en Archeologie is in de Erfgoedverordening aangewezen als het stedelijk kennis- en expertisecentrum dat gemeentelijke diensten en de Commissie Ruimtelijke Kwaliteit van de gemeente Amsterdam adviseert over de waarde van en de omgang met de onder- en bovengrondse cultuurhistorische waarden.
De Erfgoedverordening regelt voorts de aanwijzing van gemeentelijke stads- en dorpsgezichten en die van gemeentelijke monumenten.
In de artikelen 22 en 23 van de Verordening staat aangegeven welke beschrijvingen in de Toelichting van een bestemmingsplan dienen te worden opgenomen ten aanzien van bovengrondse cultuurhistorische waarden en ten aanzien van archeologische waarden.
Daarnaast is opgenomen aan welke eisen het cultuurhistorisch- en archeologisch onderzoek dient te voldoen.
Structuurvisie Amsterdam 2040 en nota Hoogbouw in Amsterdam
De Structuurvisie Amsterdam 2040 is vastgesteld door de gemeenteraad op 17 februari 2011. Hierin is ook het beleid voor hoogbouw in de stad op hoofdlijnen beschreven. Aangegeven wordt dat een zorgvuldige afweging dient te worden gemaakt ten aanzien van cultuurhistorische waarden in de omgeving. Aspecten zijn onder andere landschappelijke en stedenbouwkundige inpassing, in het bijzonder als sprake is van cultuurhistorische waarden. De visie op hoogbouw is vanzelfsprekend beschermend voor het UNESCO-gebied (kerngebied en bufferzone), en in mindere mate ook voor het metropolitane landschap. Schaalbreuk of aantasting van weefsel of typologie zijn in het UNESCO-gebied niet acceptabel. In dit gebied is maximaal middelhoogbouw toegestaan, alsmede hogere bebouwing voor zover passend binnen de vigerende bestemmingsplannen, een en ander met inachtneming van de HER-procedure (Hoogbouw Effect Rapportage). Rondom het UNESCO-gebied is op de kaart een zone van 2 kilometer opgenomen waarbinnen voor hoogbouw extra beperkingen gelden.
Het beleid voor hoogbouw is verder uitgewerkt en toegelicht in de nota 'Hoogbouw in Amsterdam' van juni 2011. Bij de inpassing van hoogbouw dient een zorgvuldige afweging plaats te vinden ten aanzien van cultuurhistorische waarden.
Archeologie beleid Amsterdam
Het archeologisch erfgoed bestaat uit voorwerpen, structuren, landschappelijke- en infrastructurele elementen die in de bodem bewaard zijn gebleven. Dit bodemarchief levert een bijdrage aan de cultuurhistorie van de stad en maakt de beleving van het verleden bovendien tastbaar.
In aansluiting op het rijks- en provinciaal beleid besteedt de gemeente specifieke aandacht aan vroegtijdige inpassing van archeologie in de ruimtelijke ordeningsprocessen. Uitgangspunt hierbij is een kwalitatief adequaat beheer van het cultureel erfgoed met aandacht voor een efficiënte voortgang van bouwprocessen en kostenbeheersing.
De wetgeving schrijft voor dat bij vaststelling van een nieuw bestemmingsplan altijd een nadere waardestelling nodig is van de aanwezige archeologische verwachting in de vorm van een bureauonderzoek. Dit bureauonderzoek wordt in Amsterdam uitgevoerd door Monumenten & Archeologie en behelst een specificatie van eventuele archeologische waarden binnen een specifiek plangebied en een advies met betrekking tot het daarbij behorende beleid en/of te nemen maatregelen. Bij de formulering van het beleid staat altijd een realistische balans tussen het archeologische belang ten opzichte van de voortgang van het ruimtelijke ontwikkelingsproces in de stad centraal.
Op basis van de resultaten van het bureauonderzoek wordt beoordeeld of een beschermende regeling in het bestemmingsplan nodig is, en zo ja, op welke wijze dat dient te gebeuren. Indien het bureauonderzoek leidt tot een bepaalde archeologische verwachting, dan kan in het bestemmingsplan een regeling worden getroffen in die zin dat in aangegeven gevallen de aanvrager om een omgevingsvergunning voor het bouwen dan wel een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van bepaalde werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden, een rapport dient te overleggen waarin de archeologische waarde van het terrein, dat blijkens de aanvraag zal worden verstoord, naar het oordeel van het college van burgemeester en wethouders in voldoende mate is vastgesteld (archeologisch rapport). Op grond van dat archeologisch rapport kunnen eventueel voorschriften aan de betreffende omgevingsvergunning worden gesteld.
In Amsterdam gelden elf beleidsvarianten, zoals de uitzondering van archeologisch onderzoek bij recente verstoringen van de bodem (beleidsvariant 11). Bij bijvoorbeeld beleidsvariant 2 geldt dat slechts geen archeologisch onderzoek hoeft plaats te vinden bij bodemingrepen kleiner dan 50 m2 of ondieper dan 0,50 meter onder het maaiveld (Appendix: Beleidsvarianten en stroomschema, M&A).In de praktijk komen per plangebied meestal twee tot zes varianten voor.
Ondanks de getroffen maatregelen om vooraf archeologisch onderzoek in te plannen kunnen toevalsvondsten bij bouwprojecten worden aangetroffen. Hiervoor blijft de meldingsplicht van kracht (artikel 5.10 lid 2 Erfgoedwet 2016). Deze houdt in dat, ondanks getroffen maatregelen om vooraf archeologisch onderzoek in te plannen, bij toevalsvondsten Monumenten & Archeologie per ommegaande dient te worden geïnformeerd door de uitvoerder of opdrachtgever.
Plangebied
Resultaten archeologisch onderzoek
Bij het HIB is archeologisch onderzoek uitgevoerd (zie bijlage 12 Archeologisch onderzoek. Op de archeologische beleidskaart Buiksloterham als afgebeeld op pagina 24 van dit onderzoek, is aangegeven dat het plangebied van voorliggend herziening is aangewezen als beleidscategorie 9. Dat wil zeggen dat voor deze zone een uitzondering van archeologisch onderzoek geldt bij ingrepen in de waterbodem kleiner dan 10.000 m2. Het plangebied van voorliggende herziening is onderzocht en geconcludeerd is dat het plangebied geen archeologische waarden bevat. Om die reden is in het rapport de conclusie opgenomen dat het gebied kan worden vrijgegeven. Dit rapport is als bijlage 13 Briefrapport Archeologisch onderzoek Landmaken bij deze toelichting gevoegd.
Het hoofd Monumenten en Archeologie van de gemeente Amsterdam heeft bij brief van 19 september 2022 het rapport beoordeeld en akkoord bevonden. Als gevolg daarvan geldt er geen verplichting tot nader archeologisch onderzoek voorafgaand aan de werkzaamheden. In de brief wordt wel melding gemaakt dat op basis van de Erfgoedwet een vondstmeldingsplicht bestaat. Als tijdens de uitvoering van werkzaamheden vondsten (voorwerpen, structuren of andere overblijfselen van menselijke aanwezigheid) worden gedaan, waarvan redelijkerwijs kan worden vermoed dat die van archeologische waarden zijn, dan wordt dit aan Monumenten en Archeologie gemeld zodat in overleg maatregelen genomen kunnen worden tot documentatie en berging van de vondsten. De brief van Monumenten en Archeologie is als bijlage 14 Akkoord briefrapport Archeologisch onderzoek bijgevoegd bij deze toelichting.
Vanwege het briefrapport archeologisch onderzoek geldt voor het plangebied van voorliggende 9e herziening van het bestemmingsplan Buiksloterham geen verplichting tot nader archeologisch onderzoek voorafgaand aan bouw- en aanlegwerkzaamheden.
Cultuurhistorie beleid Amsterdam
Bij het maken van bestemmingsplannen dient een beschrijving te worden opgenomen “van de wijze waarop met de in het gebied aanwezige cultuurhistorische waarden (en in de grond aanwezige of te verwachten monumenten) rekening is gehouden” (artikel 3.1.6 lid 5 Besluit ruimtelijke ordening). Dat betekent dat gemeenten een analyse moeten verrichten van de cultuurhistorische waarden in een bestemmingsplangebied en daar conclusies aan moeten verbinden die in een bestemmingsplan verankerd worden.
Bij cultuurhistorische waarden (bovengronds) gaat het over de positieve waardering van sporen, objecten, patronen en structuren die zichtbaar of niet zichtbaar onderdeel uitmaken van onze leefomgeving en een beeld geven van een historische situatie of ontwikkeling. In veel gevallen bepalen deze cultuurhistorische waarden de identiteit van een plek of gebied en bieden ze aanknopingspunten voor toekomstige ontwikkelingen. Deze cultuurhistorische elementen kan men niet allemaal als beschermd monument of -gezicht aanwijzen, maar zijn wel onderdeel van de manier waarop we ons land beleven, inrichten en gebruiken. Het is van belang dat cultuurhistorische waarden worden betrokken in de planvorming en worden meegewogen in de besluitvorming over de inrichting van een gebied.
Resultaten Cultuurhistorische verkenning
In het plangebied zijn een relict van een oude Spoorpont en een kademuur langs de Grasweg objecten cultuurhistorisch van belang. Een beschrijving van hiervan is opgenomen in bijlage 15 Memo Cultuurhistorie Distelweg bij deze toelichting.
Deze cultuurhistorische relicten zullen worden behouden indien deze ruimtelijk inpasbaar zijn en behoud technisch en financieel haalbaar is.
Wet natuurbescherming
Vanaf 1 januari 2017 is de Wet natuurbescherming (Wnb) van kracht. Deze wet vervangt 3 wetten: de Natuurbeschermingswet 1998, de Boswet en de Flora- en faunawet. Het beschermen van soorten en gebieden is vastgelegd in deze wet, waarbij aansluiting is gezocht van de natuurwetgeving op het omgevingsrecht.
In de Wet natuurbescherming zijn gebieden aangewezen die onderdeel uitmaken van de Europese ecologische hoofdstructuur, ook wel Natura 2000-gebieden genoemd. Indien een ruimtelijke ontwikkeling plaatsvindt in of in de nabijheid van een Natura 2000 gebied, moet worden onderzocht of de ontwikkeling significante effecten heeft op de beschermde habitats in de natuurgebieden.
De Wet natuurbescherming bevat verbodsbepalingen met betrekking tot het aantasten, verontrusten of verstoren van beschermde dier- en plantensoorten, hun nesten, holen en andere voortplantings- of vaste rust- en verblijfsplaatsen. De beschermde soorten zijn onderverdeeld in soorten van de Habitatrichtlijn, soorten van de Vogelrichtlijn en Nationale soorten. Bij ontwikkelingen in een gebied of de sloop van gebouwen dient een natuurscan te worden uitgevoerd om de soorten en gebiedsstatus in kaart te brengen.
Rode lijstsoorten, landelijk beleid
Eens per tien jaar worden er zogenoemde 'Rode Lijsten' opgesteld met soorten die uit Nederland zijn verdwenen of dreigen te verdwijnen. Voor het Ministerie van EZ zijn de rode lijsten mede richtinggevend voor het te voeren natuurbeleid. Het Ministerie stimuleert dat bij bescherming en beheer van gebieden rekening wordt gehouden met de Rode-lijst-soorten, en dat zo nodig en zo mogelijk aanvullende soortgerichte maatregelen zullen worden genomen.
Ecologische Hoofdstructuur, landelijk en provinciaal beleid
Voor heel Nederland zijn natuurgebieden met verbindingszones vastgelegd. Dit Nationaal Natuurnetwerk (NNN), voormalig Ecologische Hoofdstrcutuur (EHS), een belangrijk middel om de hoofddoelstelling van het natuurbeleid te bereiken: natuur en landschap behouden, versterken en ontwikkelen, als essentiële bijdrage aan een leefbaar Nederland en een duurzame samenleving. Het NNN moet er onder meer toe bijdragen dat afspraken over het behoud en het herstel van biodiversiteit worden nagekomen. De verbindingen zijn grensoverschrijdend, als je uitzoomt zie je dat de verbindingen in Europa met elkaar zijn verbonden, zodat diersoorten zich vrij kunnen bewegen en vermengen over Europa en de grote natuurgebieden kunnen bereiken.
Hoofdgroenstructuur, Amsterdams beleid
De Omgevingsvisie Amsterdam 2050 (vastgesteld 2021) verwijst voor de hoofdgroenstructuur naar de vastgestelde Hoofdgroenstructuur in de Structuurvisie Amsterdam 2040 (vastgesteld 2011). Deze Hoofdgroenstructuur is nog steeds geldend. Voor functiewijzigingen, die buiten de vastgelegde kaders vallen moet advies worden gevraagd aan de Technische Advies Commissie Hoofdgroenstructuur. Eventuele wijzigingen kunnen aan de Gemeenteraad worden voorgelegd. Momenteel wordt gewerkt aan een herziening van de Hoofdgroenstructuur.
Het gebied van de landaanwinning valt buiten de Hoofdgroenstructuur als aangegeven in de Structuurvisie Amsterdam 2040.
Resultaat toetsing
In het kader van de Herijking van het Investeringsbesluit Buiksloterham (HIB) is, aan de hand van een natuurtoets geïnventariseerd of er beschermde soorten in het plangebied voorkomen. In deze toets (zie bijlage 2 Natuuronderzoek Natuurtoets Buiksloterham, Omvorming voormalig industriegebied naar gemengd woon- en werkgebied, Groenadvies Amsterdam b.v., d.d. 19 juni 2019) wordt het effect van de herontwikkeling beoordeeld op (mogelijk) aanwezige beschermde soorten en beschermde gebieden binnen de invloedssfeer van het plangebied. Aangezien het landmaken tegenover kavel 38a en 46 hierin marginaal is onderzocht is ter voorbereiding van deze herziening een nadere quickscan ecologie uitgevoerd (Bureau Waardenburg, notitie update quick scan WNB Distelweg, Amsterdam, 2 juni 2022). Deze ecologische Quick Scan is opgenomen in bijlage 3 Quick Scan Wet natuurbescherming bij deze toelichting
Gebiedsbescherming
Het plangebied bevindt zich buiten de Speciale Beschermingszones (Natura 2000). Het Ilperveld, Varkensland, Oostzanerveld en Twiske zijn de dichtstbijzijnde gebieden met deze status. Er liggen geen gebieden van de Ecologische Hoofdstructuur in de omgeving van het plangebied.
Op circa 300 meter afstand liggen, langs Zijkanaal I, gebieden die deel uitmaken van de ecologische structuur van de gemeente Amsterdam. Deze strook gaat over in de gebieden aan de Buiksloterbreek. Op wat grotere afstand liggen het Flora- en Noorderpark. Onderdelen van deze gebieden, en ook de schoolwerktuinen langs de Klaprozenweg, maken deel uit van de hoofdgroenstructuur van de gemeente Amsterdam. De uit te voeren werkzaamheden hebben echter geen nadelige effecten op deze gebieden uit de ecologische dan wel hoofdgroenstructuur.
Soortenbescherming
Uit de nadere quickscan ecologie blijkt dat met de werkzaamheden mogelijk een (essentiële) vliegroute of (essentieel) foerageergebied van vleermuizen wprdt verstoord. Indien maatregelen worden getroffen, zijn negatieve effecten niet aan de orde en is geen ontheffing nodig.
De werkzaamheden kunnen algemeen voorkomende zoogdieren en amfibieën treffen. Voor deze soorten geldt een vrijstelling van de Wnb in het kader van ruimtelijke ontwikkeling en is geen ontheffing nodig.
Het plangebied is leefgebied voor algemene soorten broedvogels (waarvan nesten niet jaarrond beschermd zijn). Bij de planning en uitvoering van de werkzaamheden dient rekening te worden gehouden met de aanwezigheid van broedende vogels om negatieve effecten op deze soorten – en daarmee overtreding van verbodsbepalingen van de Wnb te voorkomen.
Voor andere beschermde soorten heeft het plangebied geen betekenis of zijn negatieve effecten van de voorgenomen ingreep uitgesloten. In het plangebied komen geen invasieve exoten voor. Negatieve effecten op beschermde gebieden zijn eveneens uitgesloten.
Conclusie
Er zijn in de nabijheid geen Natura2000-gebieden waarop een negatief effect te verwachten valt. Naast het hierboven bij de soortenbescherming besprokene, geldt in het algemeen de zorgplicht. Dit houdt in dat er zodanig gewerkt moet worden, dat er zo min mogelijk schade aan flora en fauna ontstaat. Wanneer de zorgplicht in acht gehouden wordt, middens een later op te stellen ecologisch werkprotocol, effecten op niet-beschermde soorten ook worden uitgesloten.
Het aspect natuurbescherming vormt geen belemmering voor vaststelling en uitvoering van voorliggende partiële herziening.
Het juridisch bindende gedeelte van het bestemmingsplan bestaat uit de verbeelding en de regels (zogenaamde planregels). De regels zijn gerelateerd aan de verbeelding, zodat kaart en regels ten alle tijden in onderlinge samenhang dienen te worden bezien en toegepast.
Verbeelding
De verbeelding heeft een ondersteunende rol voor toepassing van de regels alsmede de functie van visualisering van de bestemmingen. Op de verbeelding hebben alle gronden binnen het plangebied een bestemming gekregen. Binnen een bestemming kunnen nadere aanduidingen zijn aangegeven. Deze aanduidingen hebben slechts juridische betekenis indien, en voor zover, deze in de regels daaraan wordt gegeven. Soms heeft een aanduiding juridisch gezien geen enkele betekenis en is uitsluitend op de verbeelding aangegeven ten behoeve van de leesbaarheid van de kaart (bijvoorbeeld topografische gegevens). De verbeelding vormt samen met de regels het voor de burgers en overheid bindende deel van het bestemmingsplan.
Regels
De regels bevatten het juridisch instrumentarium voor het regelen van het gebruik van de gronden, bepalingen omtrent de toegelaten bebouwing, regelingen betreffende het gebruik van aanwezige en/of op te richten bouwwerken. De regels zijn onderverdeeld in meerdere hoofdstukken. In het volgende paragraaf 5.2 Planregels van deze toelichting zullen de diverse bepalingen artikelsgewijs worden besproken.
Toelichting
De toelichting heeft géén bindende werking; de toelichting maakt juridisch ook geen onderdeel uit van het bestemmingsplan, maar heeft wel een belangrijke functie bij de weergave en onderbouwing van het plan en ook bij de uitleg van bepaalde bestemmingen en regels. Door de grote flexibiliteit, of beter vrijheid in de regels, kan de rechtszekerheid van belanghebbenden in het gedrang komen. In de toelichting dienen derhalve duidelijk de beleidsintenties te worden aangegeven met betrekking tot het toekomstig grondgebruik. De toelichting heeft echter géén rechtstreeks burgers bindende werking.
Van de verschillende bestemmingen wordt kort toegelicht van de gebruiks- en bouwmogelijkheden zijn.
Artikelsgewijze toelichting
In deze paragraaf worden de regels uit voorliggende herziening toegelicht.
De regels bestaan uit 5 hoofdstukken en in totaal 8 artikelen.
In hoofdstuk 1 Herzieningsregels zijn de herzieningsregels opgenomen
Het bestemmingsplan betreft de 9e partiële herziening van het bestemmingsplan Buiksloterham uit 2009. In de herzieningsregels wordt uitleg gegeven over de samenhang tussen deze herziening en het moederplan uit 2009.
De regels, verbeelding en toelichting van dit bestemmingsplan Buiksloterham 9e partiële herziening hebben betrekking op de geometrisch bepaalde planobjecten (het plangebied zoals opgenomen op de verbeelding) van dit bestemmingsplan en hebben geen gevolgen voor het bestemmingsplan Buiksloterham uit 2009 en de daaropvolgende overige partiële herzieningen. De uitzondering daarop is het bepaalde in artikel 6 van deze Planregels dat een extra (binnenplanse) afwijkingsbevoegdheid toevoegd aan artikel 12 Algemene ontheffingsregels van het bestemmingsplan Buiksloterham. Dit is zo aangegeven in artikel 1.2 herzieningregel Algemene afwijkingsregels en artikel 7 leden a en b van de planregels.
In artikel 2 zijn de begrippen opgenomen. Dit artikel geeft, in alfabetische volgorde, een omschrijving van een aantal begrippen die in de regels worden gebruikt. Hiermee wordt formeel vastgelegd wat wel en wat niet onder het betreffende begrip moet worden verstaan. Dit artikel is dus primair bedoeld om begrippen duidelijk te begrenzen. De begrippen gelden, uitsluitend voor deze 9e partiële herziening, als vervanging van de begrippen zoals opgenomen in het bestemmingsplan Buiksloterham uit 2009 (het moederplan).
In hoofdstuk 3 zijn de bestemmingsregels opgenomen. Deze bestaan uit de bestemmingen Groen en Water -1, -3, en zijn vastgelegd in artikelen 3 repectievelijk 4.
Bestemming artikel 3 Groen
Artikel 3 bestemming Groen geldt voor het gedeelte dat betrekking heeft op het extra land in het IJ. Op het nieuwe land wordt een leeflaag van minimaal 1 meter aangelegd en op termijn wordt het ingericht als park en gaat het onderdeel uitmaken van het IJ-Oeverpark. Voor deze gronden verandert de bestemming Water-1 en Water-3 (gedeeltelijk) naar de bestemming Groen.
Het bestemmen van de gronden waar op termijn het IJ-Oeverpark wordt gerealiseerd met de bestemming Groen is in overeenstemming met de tekennormen aangegeven in de Standaarden Vergelijkbare Bestemmingsplannen (SVBP 2012).
Op de gronden met de bestemming Groen zijn groenvoorzieningen, fiets- en/of voetpaden, sport- en speelvoorzieningen, objecten van beeldende kunst, water en waterstaatsdoeleinden toegestaan. Momenteel is in het plangebied het kunstwerk De Knoop van Andre Volten aanwezig. Dit kunstwerk is vanwege zijn bouwhoogte (nl circa 15 meter hoog) in de bestemming Groen met de aanduiding 'specifieke bouwaanduiding-1' (sba-1) aangegeven. Op grond van deze aanduiding is één object van openbare kunst toegestaan met een bouwhoogte van maximaal15m. Mogelijk dat dit kunstwerk nog wordt verplaatst naar een andere locatie in het plangebied aan het de oever van het IJ. Om deze verplaatsing mogelijk te maken is aan de oeverzijde van het nieuwe land een vergelijkbare aanduiding opgenomen. Omdat het kunstwerk gedeeltelijk in het water staat is in de bestemming Water-1 de functieaanduiding 'specifieke vorm van Water-1' (swa-1) opgenomen.
In zowel de bestemming Groen als in de bestemming Water is een wijzigingsbevoegdheid opgenomen om de aanduidingen op de verbeelding aan te passen (te wijzigen) of te verwijderen indien daartoe aanleiding is. Daartoe kan gedacht worden aan de situatie dat het kunstwerk een nieuwe locatie heeft gekregen.
Binnen de bestemming zijn specifieke bouwregels opgenomen voor bouwwerken geen gebouwen zijnde. Ter plaatse van de aanduiding nutsvoorziening is een nutsvoorziening toegestaan ten behoeve van elektrificatie van het pontverkeer. Hiervoor is een grotere omvang vereist dan een gebruikelijk nutsvoorziening. Toegestaan is hier een nutsvoorziening van maximum 4m hoog en een maximum grondoppervlak van 60m².
Het plangebied van voorliggende herziening valt ook in het plangebied van het Paraplubestemmingsplan Grondwaterneutrale kelders Amsterdam. Om die reden zijn de regels hiervan overgenomen in voorliggende plan herziening. Deze zijn opgenomen in artikel 3 Groen omdat de regels in deze bestemming het bouwen van gebouwen mogelijk maakt (namelijk voor de evt. nutsvoorzieningen) en een kelder is te beschouwen als een bouwlaag bij een alleen mogelijk is bij een gebouw. De regels zijn opgenomen in artikelen 3.2.3 en 3.3.1 De daarin gebruikte begrippen zijn overgenomen in de begripsomschrijving van artikel 2.
Gebruik horeca
Op de gronden aangewezen met de bestemmingen Groen en Water -1, -3, is een verkooppunt horeca toegestaan in de vorm van Horeca I, III en IV. Onder deze vormen van horeca zijn respectievelijk fastfood, cafés en restaurant toegestaan. Deze vormen van horeca waren al toegestaan onder het bestemmingsplan uit 2009, en worden overgenomen in voorliggend plan, met de beperking dat de vorm van horeca alleen kan worden uitgeoefend in de vorm van een staanplaats ambulante handel buiten de markt.
Hiermee wordt het gebruik uit het oude bestemmingsplan van 2009 op nagenoeg de gelijke locatie als voorliggend plangebied, voortgezet. Aangezien deze horecafunctie nog niet onder het oude plan is gerealiseerd en het nog onzeker is of en waar we gebouwde voorzieningen in het IJ-oeverpark willen toestaan, is in voorliggende herziening alleen kleinschalige mobiele horeca toegestaan. Daaronder dient te worden verstaan horeca voorzover niet gevestigd in een gebouw.
Een dergelijk verkooppunt bij de aanlandingspunt van de pont over het IJ (meer in het bijzonder aan het eind van de Distelweg, hoek Grasweg) waar veel verkeer langskomt, is geschikt om een kleinschalige vorm van ambulante handel toe te staan. Een dergelijke locatie is volgens het Ruimtelijk-economisch kader aan te merken als een trafficlocatie. De verkooplocatie ambulante handel is in voorliggende herziening van het bestemmingsplan beperkt in omvang (namelijk oppervlak van 3 bij 4,5 meter) en aantal (namelijk de aanwezigheid van één verkooppunt is hier toegestaan) om te voorkomen dat een dergelijk verkooppunt als een wijkvoorziening kan worden aangemerkt. De daadwerkelijke invulling van de verkoop voor dranken en spijzen wordt dan nader gereguleerd via de daarvoor benodigde vergunning op grond van de Verordening staan- en ligplaatsen buiten de markt en venten.
Met deze regeling wordt beoogd dat passanten voor de pont en/of bezoekers van het park ook wat te drinken en een versnapering kunnen halen.
Dit horecagebruik in de vorm van staanplaats ambulante handel buiten de markt is als volgt opgenomen in de regels: In de definities van artikel 2 is bepaald dat onder ambulante handel wordt verstaan straathandel, uitgeoefend op een markt of op een staan- of ligplaats ambulante handel buiten de markt, niet zijnde venten. Deze omschrijving bevat zelf ook een aantal begrippen die in artikel 2 worden omschreven.
Met de bepalingen is aangesloten bij de 'Marktverordening' en de 'Verordening staan-
en ligplaatsen buiten de markt en venten'. Venten wordt niet in dit onderdeel geregeld,
en ook elders wordt dit niet geregeld in het Omgevingsplan Amsterdam, omdat venten
de fysieke leefomgeving niet wijzigt. Voor venten is wel een vergunning op grond van
de 'Verordening staan- en ligplaatsen buiten de markt en venten' verplicht.
Vrijwaringszone-Radar
Het bouwen van bouwwerken is in het gehele plangebied en dus ook in de bestemming
Groen beperkt toegestaan. In het gehele plangebied is ook de ook de aanduiding Vrijwaringszone-radar
aangewezen. Deze aanduiding is op de verbeelding aangegeven en de regels die hiermee
verband houden zijn opgenomen in artikel 5.1. Kort gezegd zijn alleen bouwwerken tot maximaal 1 meter bij recht toegestaan. Voor
hogere bouwwerken is een vergunning en een adviesverplichting voorgeschreven van de
beheerder van de walradar (Rijkswaterstaat). Voor een nadere toelichting van de vrijwaringszone
wordt verwezen naar paragraaf 4.3 Walradar scheepvaartverkeer kop Johan van Hasseltkanaal van deze toelichting.
Regeling begrenzing stikstofemissie
In zowel artikel 3.4 b. als artikel 4.3 onder e. van de regels bij de bestemmingen is een regeling opgenomen teneinde te borgen dat tijdens de bouwfase niet meer stikstof wordt uitgestoten op nabijgelegen Natura 2000 gebieden. Als onder deze drempels wordt gebleven zijn negatieve effecten door stikstofdepositie op Natura-2000-gebieden uitgesloten. Uit nader onderzoek blijkt dat dit het geval zal zijn indien de drempels van 133.4 kg/j NOx per jaar respectievelijk 2,3 kg/j NH3 per jaar wordt overschreden.
Daarbij is een afwijkingsbevoegdheid opgenomen om van de drempels van 133,4 kg/j NOx per jaar respectievelijk 2,3 kg/j NH3 per jaar af te wijken indien blijkt uit een actuele berekening van de AERIUS berekening Calculator dat bij een hogere emissie van NOx danwel NH3 de kritische depositiewaarden van omliggende Natura 2000 gebieden niet wordt overschreden. Zie hiervoor artikelen 3.5 respectievelijk 4.4 van de planregels).
Onder AERIUS Calculator dient te worden verstaan: rekeninstrument voor de vaststelling van de omvang van stikstofdepositie op een voor stikstof gevoelige habitat in een Natura 2000-gebied, beschikbaar op www.aerius.nl. Deze definitie is overgenomen uit de Regeling natuurbescherming (zie artikel 1.1 aanhef en onder eerste liggend streepje van de Regeling natuurbescherming).
In de regeling wordt ook verwezen naar Natura 2000 gebieden. Een definitie van Natura 2000 en Natura 2000-gebied is opgenomen in de begrippen (zie artikelen 2.31 en 2.32. Deze definities zijn overgenomen uit de Wet natuurbescherming (artikel 1.1 aanhef en onder 1). In de definities wordt ook verwezen naar de Habitatrichtlijn, waarvan de definitie uit de Wet natuurbescherming ook is overgenomen in voorliggend plan (zie artikel 2.23).
In het artikel wordt melding gemaakt van een 'kritische depositiewaarde'. Daaronder
moet in het algemeen worden verstaan "de hoeveelheid depositie die een intact ecosysteem
over langere tijd kan verdragen zonder dat significante schade optreedt aan de structuur
of het functioneren van dat systeem'. Aangetaste ecosystemen zijn meestal gevoeliger
en negatieve effecten nemen toe naarmate de kritische depositiewaarde langer wordt
overschreden. De buffercapaciteit van de bodem tegen verzuring neemt geleidelijk af
en zorgt voor een gebrek aan mineralen in het systeem, bijvoorbeeld het kalkgebrek
waar broedvogels onder lijden. Door de hoge beschikbaarheid van stikstof worden plantensoorten
verdrongen door snelgroeiende soorten, verandert het bodemleven, en verdwijnen diersoorten
die afhankelijk zijn van de verdrongen planten." waarbij verwezen wordt naar
https://www.naturetoday.com/intl/nl/nature-reports/message/?msg=28367, 2 november
2021 (bron: https://anw.ivdnt.org/article/kritische%20depositiewaarde).
Een algemene definitie van dit begrip ontbreekt maar aangezien deskundigheid wordt verondersteld met een uitvoeren van een berekening op grond van een AERIUS Calculator wordt het niet noodzakelijk geacht om daarvan een definitiebepaling op te nemen in voorliggend bestemmingsplan.
Aanleiding voor deze regeling is de Actualisatie AERIUS berekening stikstofdepostie land maken Distelweg te Amsterdam, d.d. maart 2023 (zie bijlage 4 Actualisatie AERIUS berekening bij deze toelichting). Daaruit blijkt dat indien de bouw en aanlegactiviteiten een hogere emissie heeft dan aangegeven in de regels (nl 133,4 kg/j NOx per jaar respectievelijk 2,3 kg/j NH3 per jaar) er een toename zal zijn van 0,01 mol N/ha/jaar op twee habitattypen in het Natura 2000-gebied Ilperveld, Varkensland, Oostzanerveld & Twiske. Door opname van deze regels is volgens het bestemmingsplan geen stikstofdepositie voorzien op de nabijgelegen Natura 2000-gebieden en zijn negatieve effecten door stikstofdepositie op Natura 2000-gebieden uitgesloten. In de regels is een afwijkingsbevoegdheid opgenomen voor het geval uit een actuele AERIUS berekening blijkt dat een hogere emissie de kritische depositiewaarde van nabijgelegen Natura 2000 gebieden niet wordt overschreden. Dit komt dan tegemoet voor het geval in de toekomst de natuurgebieden herstellen of zodanig verbeteren dat de noodzaak van het hanteren van de genoemde drempelwaarden in de artikelen niet meer aanwezig is.
Het karakter van deze bepaling is een voorwaardelijke verplichting: pas indien voldaan is aan de voorwaarden uit de bepaling kan de omgevingsvergunning worden verleend. Op die manier is geborgd dat het project dat het bestemmingsplan mogelijk maakt ook realiseerbaar/uitvoerbaar is. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft een vergelijkbare regeling akkoord bevonden in zijn uitspraak van 19 mei 2021 (nummer 201804031/4/R1, ECLI:NL:RVS:2021:1054, waarvoor verwezen wordt naar rechtsoverweging 16).
Bestemming Water -1 en -3
In artikel 4 is de bestemming Water -1, -3 opgenomen. Dit artikel is overgenomen uit bestemmingsplan Buiksloterham uit 2009
en aangepast voor zover relevant in dit plangebied. De regels die betrekking hebben
op andere gedeelten in Buiksloterham zijn hieruit 'gefilterd'. Op die manier is beoogd
dat direct leesbaar is welke bepalingen van toepassin zijn.
Het gedeelte Water-1 heeft betrekking op het open IJ. Het gedeelte met de bestemming Water -3 heeft voornamelijk betrekking op het gedeelte van de pontaanlanding. Binnen deze laatst genoemde bestemming zijn ook groenvoorzieningen en wegen toegestaan. Dit is overgenomen uit het bestemmingsplan Buiksloterham uit 2009. De mogelijkheid voor horeca binnen de bestemming Water-3 komt in de vorm van beperkte kleinschalige mobiele horeca terug in voorliggende herziening. De regeling is hierboven nader toegelicht in deze paragraaf onder de kop Gebruik horeca.
De bouwregels in deze bestemming zijn overgenomen uit het moederplan. Zo is de maximum bouwhoogte voor bouwwerken, geen gebouwen zijnde maximaal 3 meter, en is de aanleg van steigers alleen toegestaan tot maximaal 5 meter na advies van het Centraal Nautisch Beheer Noordzeekanaalgebied.
Zoals hierboven bij de toelichting van de bestemming artikel 3 Groen is aangegeven is ook in de bestemming Water -1, -3 een speciale regeling opgenomen voor het eventuele verplaatsen van het kunstwerk De Knoop. Mogelijk dat deze een locatie krijgt aan de oever van het nieuwe land in het IJ. Deze gronden zijn om die reden aangewezen met de aanduiding 'specifieke vorm van water-1'. Net als in de bestemming Groen is ook in de bestemming Water -1, -3 een wijzigingsbevoegdheid opgenomen om deze aanduiding aan te passen danwel te verwijderen als het kunstwerk een nieuwe locatie heeft gekregen.
In artikel 5 Algemene aanduidingsregels van hoofdstuk 4 zijn de algemene aanduidingsregels opgenomen. Dit zijn de vrijwaringszone – radar en de geluidszone- industrie-1. Deze laatste wordt overgenomen uit het bestemmingsplan Buiksloterham uit 2009. De vrijwaringszone - radar is opgenomen vanwege de aanwezigheid van een Walradar in het IJ in het noordwestelijk gedeelte van het plangebied. Deze walradar is ten behoeve van het scheepsvaartverkeer. De aanwezigheid van de radar en de samenhangende beschermende regeling ten behoeve van deze walradar is nader toegelicht in paragraaf 4.3 van deze toelichting. De nabijheid van bouwwerken kan van invloed zijn op de werking van deze radar. Om die reden is de aanduiding opgenomen. In de regels is opgenomen dat er slechts kleine bouwwerken zijn toegestaan tot maximaal 1 meter hoog (zie artikel 5.1.2). Bouwwerken van hogere bouwhoogten zijn mogelijk mits voorzien van een voorafgaand advies van de beheerder van de walradar (Rijkswaterstaat). De adviesverplichting en de bevoegdheid om hogere bouwwerken toe te staan is opgenomen in artikel 5.1.3. Het advies van Rijkswaterstaat heeft betrekking op de invloed van het bouwplan op de werking van de walradar.
Regeling verhogen gevelrand
In hoofdstuk 4 Algemene regels is een extra afwijkingsbevoegdheid opgenomen om dakinstallaties aan het zicht te onttrekken. Dit om tot een betere architectonische en stedenbouwkundige inpassing van dakinstallaties op het dak te komen. Een dergelijke regeling ontbreekt op dit moment in het bestemmingsplan Buiksloterham. Op basis van de regeling als opgenomen in artikel 6 Algemene afwijkingsregels van de planregels wordt het mogelijk om de maximum bouwhoogte te overschrijden met maximaal 3 meter voor het verhogen van het gevelrand van het dak in de gevellijn van het gebouw om installaties op het dak te onttrekken aan het zicht vanaf straatniveau. Daarnaast geeft deze afwijkingsbevoegdheid de mogelijkheid om ingeval door het toepassen van deze afwijkingsbevoegdheid de maximum bouwhoogte hoger wordt dan 30 meter, de aanvrager vrijgesteld kan worden van de verplichting uit artikel 4.2 onder t, ,van de regels van het bestemmingsplan Buiksloterham, om bij de aanvraag een rapport te overleggen waaruit de gevolgen van het gebouw op het gebied van windhinder en bezonning blijken. Dat is mogelijk ingeval het aannemelijk is dat deze extra verhoging van de gevelrand, gezien de feitelijke situatie ter plaatse, niet leidt tot onevenredige schaduw- of windhinder op de omliggende percelen en gebouwen. Anders dan de overige bepalingen in voorliggend bestemmingsplan, zal deze regeling worden toegevoegd aan het moederplan Buiksloterham en geldt de regeling voor het gehele plangebied van het bestemmingsplan Buiksloterham.
In Hoofstuk 5 Toepassingsbereik en slotregel staan de toepassingsbereik en slotregel.
In artikel 7 is het toepassingsbereik van voorliggend plan aangegeven. Dit artikel geeft daarbij als slot aan dat voorliggende herziening alleen betrekking heeft op het plangebied van deze herziening. Hiervan is uitgezonderd de regeling van artikel 6 van de planregels op grond waarvan kan worden afgeweken van de maximum bouwhoogte om de de gevelrand te verhogen met maximaal 3 meter teneinde de installaties op het dak te onttrekken aan het zicht vanaf straatniveau. Voornoemde afwijkingsbevoegdheid geldt voor het gehele plangebied van het bestemmingsplan Buiksloterham. De overige regels en verbeelding gelden alleen voor het grondgebied als aangegeven op de verbeelding van voorliggende herziening.
In artikel 7 is verder aangegeven is dat bepaalde onderdelen uit het bestemmingsplan Buiksloterham (moederplan) wel gelden voor voorliggende herziening. Daarbij moet worden gedacht aan artikel 2 wijze van meten, de bepalingen uit hoofdstuk 3 Algemene regels (artikelen 9 tot en met 14) en de overgangsbepalingen uit hoofdstuk 4 van de regels van het bestemmingsplan Buiksloterham uit 2009.
In artikel 8 van voorliggende herziening is opgenomen op welke wijze de regels van voorliggende herziening kunnen worden geciteerd.
Op basis van artikel 6.12 van de Wet ruimtelijke ordening (Wro) dient in beginsel een exploitatieplan te worden opgesteld. De gemeente Amsterdam is in dit geval volledig eigenaar van de gronden, waarmee het kostenverhaal reeds anderszins is verzekerd in de zin van de Wro. Het opstellen van een exploitatieplan behorende bij deze 9e partiële herziening is om die reden niet vereist.
Voor de realisatie van de landaanwinning is een voorziening opgenomen in de grondexploitatie Buiksloterham.
Vastgesteld kan worden dat er sprake is van een economisch-financieel uitvoerbaar plan.
Planschade
Uit de planologische vergelijking van de oude en nieuwe situatie blijkt dat er geen planologische nadelige effecten zijn op grond waarvan planschade zou kunnen ontstaan.
Het concept ontwerpbestemmingsplan is in het kader van het overleg ex artikel 3.1.1 Bro op 27 oktober 2022 toegezonden aan Waternet, Omgevingsdienst Noordzeekanaalgebied, Rijkswaterstaat West Nederland Noord, en de provincie Noord-Holland.
PM
Van xx tot en met xx heeft het ontwerpbestemmingsplan, gedurende 6 weken ter inzage gelegen. Gedurende deze periode zijn xx zienswijzen ingediend. In bijlage xx zijn de zienswijzen samengevat en beantwoord. Daarbij is aangegeven of en hoe de zienswijze heeft geleid tot een wijziging van het bestemmingsplan.
Participatie met bewoners, ondernemers en ontwikkelaars heeft plaats gehad in het kader van de Herijking van de Investeringsnota (HIB). Het voorliggend bestemmingsplan is een juridische vertaling van de uitgangspunten die in de HIB zijn vastgelegd.
Er zijn diverse bijeenkomsten georganiseerd waarbij de plannen zijn toegelicht en stakeholders de kans hebben gehad en genomen om zorgen, kansen, ideeën naar voren te brengen. Naar aanleiding van deze bijeenkomsten zijn de plannen op onderdelen aangepast en de aangepaste plannen zijn weer met de stakeholders besproken tijdens terugkoppelavonden.
Vervolgens zijn er sinds februari 2019 iedere eerste dinsdag van de maand inloopavonden georganiseerd in het kader van relatiebeheer en belenagenmanagement.
Op 3 december 2019 heeft het college van burgemeester en wethouders ingestemd met vrijgave voor inspraak van het concept investeringsnota Buiksloterham 2019. De inspraakperiode duurde van 11 december 2019 t/m 4 februari 2020. Als onderdeel van de inspraakprocedure is er op 7 januari 2020 een inspraakavond georganiseerd in de vorm van een vrije inloop met informatiepanelen over de verschillende thema's binnen de investeringsnota. Circa 250 belangstellenden kwamen op deze avond af. In acht weken tijd zijn in totaal 86 inspraakreacties ingediend die ca. 290 keer zijn ondertekend. Bewoners, omwonenden uit omliggende buurten, bedrijven, erfpachters, ontwikkelaars en corporaties hebben gebruik gemaakt van hun inspraakrecht. Door de grote diversiteit aan insprekers en belangen liepen de inspraakreacties uiteen en waren vaak tegenstrijdig.
Toch kan gesteld worden dat veel insprekers zich bekommeren om de leefbaarheid van Buiksloterham. Dit uitte zich in zorgen over de hoeveelheid groen, dichtheden en het aantal woningen, het percentage productieve bedrijfsruimte in relatie tot levendige plinten en beschikbare openbare ruimte, bereikbaarheid, verkeersveiligheid en voorzieningen. Andere inspraakreacties gingen over ondernemen in het gebied, ontwikkelkaders en over de manier waarop de gemeente de plannen maakt.
Alle inspraakreacties zijn gevat en beantwoord in de Nota van Beantwoording Buiksloterham.
Omdat de inhoud van deze 9e partiële herziening niet op significante onderdelen afwijkt van de HIB wordt er in het kader van het bestemmingsplan zelf niet integraal geparticipeerd. Daar waar relevant is de inhoud van het plan wel vooraf afgestemd met stakeholders binnen het plangebied.
Ingevolge deze Buiksloterham 9e partiële herziening wordt het bestemmingsplan Buiksloterham en de eerste, tweede, derde, vierde, vijfde, zesde, zevende en achtste partiële herziening van het bestemmingsplan Buiksloterham voor het gebied dat op de verbeelding bij deze 9e partiële herziening is aangegeven, op de volgende onderdelen herzien:
In afwijking van het bepaalde in lid 1.1 Herzieningregels wijzigt artikel 12 van het bestemmingsplan Buiksloterham zoals dat luidt na de eerste, tweede, derde, vierde, vijfde, zesde, zevende en achtste partiële herziening, alsmede na het wijzigingsplan Waterkalvevels Buiksloterham, als bepaald in artikel 6 Algemene afwijkingsregels.
rekeninstrument voor de vaststelling van de omvang van stikstofdepositie op een voor stikstof gevoelige habitat in een Natura 2000-gebied, beschikbaar op www.aerius.nl;
straathandel, uitgeoefend op een markt of op een staan- of ligplaats ambulante handel buiten de markt, niet zijnde venten;
beleidsregel Grondwaterneutrale Kelders Amsterdam vastgesteld door het college van burgemeester en wethouders d.d. 7 september 2021, waarin de criteria zijn opgenomen waar aanvragen omgevingsvergunning voor kelders aan worden getoets;
De geometrisch bepaalde planobjecten met de bijbehorende regels en de daarbijbehorende bijlagen;
een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden;
het bestemmingsplan 'Buiksloterham' met identificatienummer NL.IMRO.03630000N002BPGST- van de gemeente Amsterdam, vastgesteld op 16 december 2009;
uitbreiding van een hoofdgebouw dan wel functioneel met een zich op hetzelfde perceel bevindend hoofdgebouw verbonden, daar al dan niet tegen aangebouwd en met de aarde verbonden bouwwerk met een dak;
het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk;
een doorlopend gedeelte van een gebouw dat door op gelijke of bij benadering gelijke hoogte liggende vloeren is begrensd, bijzondere bouwlagen niet inbegrepen;
een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten;
een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken geen gebouwen zijnde zijn toegelaten;
een bouwkundige constructie van enige omvang die direct en duurzaam met de aarde is verbonden;
elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt;
het resultaat van een geohydrologisch onderzoek neergelegd in een rapport met daarin de eigenschappen en kenmerken van het grondwatersysteem op een bepaalde locatie. In het geohydrologisch rapport worden in ieder geval in beeld gebracht:
het bouwen van een kelder waarbij de stand en stroming van het grondwater buiten het perceel waarop de kelder is geprojecteerd niet of nauwelijks veranderen, waar mogelijk zal verbeteren, en geen negatieve grondwatereffecten optreden. Tot negatieve effecten worden in ieder geval gerekend risico's op opbarsten van de deklaag, welvorming, grondwateroverlast en grondwateronderlas;
Richtlijn van de Raad van 21 mei 1992 inzake de instandhouding van de natuurlijke habitats en de wilde flora en fauna (PbEG 1992 L 206);
een of meer panden, of een gedeelte daarvan, dat noodzakelijk is voor de verwezelijking van de geldende of toekomstige bestemmiing van het perceel en, indien meer panden of bouwwerken op het perceel aanwezig zijn, gelet op die bestemming het belangrijkst is;
Fastfood (waaronder begrepen automatiek, snackbar, loketverkoop, fastfoodrestaurant en naar de aard daarmee te vergelijken functies;
Restaurant (restaurant, koffie- en theehuis, lunchroom, juicebar en naar de aard daarmee te vergelijke bedrijven);
ondergronds (deel van een) gebouw, ongeacht de benaming hiervoor in het moederplan, zoals bijv. bijzondere bouwlaag, souterrain, parkeerkelder, e.d., uitgezonderd funderingsconstructies, voor zover de onderkant van de vloer van de betreffende bouwlaag dieper is gelegen dan 0,5 meter onder het peil;
Natura 2000: Europees ecologisch netwerk dat bestaat uit de speciale beschermingszones, bedoeld in artikel 4, eerste en tweede lid, van de Vogelrichtlijn en artikel 1, onderdeel l, van de Habitatrichtlijn;
gebied dat:
een voorziening ten behoeve van de waterhuishouding, de distributie van gas, water en elektriciteit, de telecommunicatie, en openbaar vervoer, alsmede soortgelijke voorzieningen van openbaar nut, waaronder in ieder geval worden begrepen transformatorhuisjes, gemalen, telefooncellen en zendmasten;
een voorwerp of vaartuig dat in, op of boven het water is aangebracht of afgemeerd en dat niet behoort tot enig andere in dit artikel genoemde begripsbepaling;
het bestemmingsplan Buiksloterham 9e partiële herziening met identificatienummer NL.IMRO.0363.N2201BPGST-OW01 van de gemeente Amsterdam;
de kleinste bij de totstandkoming functioneel en bouwkundig-constructief zelfstandige eenheid die direct en duurzaam met de aarde is verbonden en betreedbaar en afsluitbaar is.
Het paraplubestemmingsplan 'Grondwaterneutrale kelders' met identificatienummer NL.IMRO.0363.GA2102PBPGST-VG01 van de gemeente Amsterdam, vastgesteld op 7 oktober 2021;
De regels, deel uitmakende van het bestemmingsplan 'Buiksloterham 9e partiele herziening'
plaats op of aan de openbare weg of het openbaar water buiten een markt, waarop de ambulante handel wordt uitgeoefend;
een bouwwerk, geen gebouw zijnde, te water die vast met de wal is verbonden en/of door middel van palen met de grond is verbonden, dat wellicht door de gekozen constructie verticaal met het water/ getij beweegt, maar de eigenschap mist om in horizontale richting te verplaatsen, niet zijnde waterstaatkundige werken;
De voor 'Groen' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
Op en onder de in 3.1 genoemde gronden mag uitsluitend worden gebouwd ten dienste van de bestemming.
Voor het bouwen van gebouwen gelden de volgende regels:
Voor het bouwen van kelders gelden de volgende regels:
Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende regels:
Het bevoegd gezag is bevoegd om af te wijken van de drempel van 133,4 kg/j NOx per jaar respectievelijk 2,3 kg/j NH3 per jaar als opgenomen in artikel 3.4 onder b, indien blijkt uit een actuele berekening van de AERIUS Calculator dat bij een hogere emissie van NOx danwel NH3 de kritische depositiewaarden van omliggende Natura - 2000 gebieden niet wordt overschreden.
Het bevoegd gezag is bevoegd, met inachtneming van het bepaalde in artikel 3.6, lid 1, onder a, van de Wet ruimtelijke ordening het plan te wijzigen in die zin dat de aanduiding 'specifieke bouwaanduiding-1' geheel of gedeeltelijk kan worden geschrapt indien ontwikkelingen daartoe aanleiding geven.
De voor 'Water -1, -3' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
Op en onder de in 4.1 genoemde gronden mogen uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd ten dienste van de bestemming.
Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende regels:
Het bevoegd gezag is bevoegd om bij omgevingsvergunning af te wijken van het bepaalde in artikel 4.2.2 onder b, voor de bouw van een steiger tot maximaal 5 meter uit de oever mits voorzien van een positief advies van Centraal Nautisch Beheer Noordzeekanaalgebied.
Het bevoegd gezag is bevoegd om af te wijken van de drempel van 133,4 kg/j NOx per jaar respectievelijk 2,3 kg/j NH3 per jaar als opgenomen in artikel 4.3 onder e, indien blijkt uit een actuele berekening van de AERIUS Calculator dat bij een hogere emissie van NOx danwel NH3 de kritische depositiewaarden van omliggende Natura 2000 - gebieden niet wordt overschreden.
Het bevoegd gezag is bevoegd, met inachtneming van het bepaalde in artikel 3.6, lid 1, onder a, van de Wet ruimtelijke ordening het plan te wijzigen in die zin dat de aanduiding 'specifieke vorm van Water-1' geheel of gedeeltelijk kan worden geschrapt indien ontwikkelingen daartoe aanleiding geven.
De voor 'gebiedsaanduiding – vrijwaringszone - radar' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor het beschermen van de functie van de walradar ten behoeve van het scheepvaartverkeer op het IJ.
Binnen de in lid 5.1.1 bedoelde zone gelden voor bouwwerken in afwijking van de voorgaande bepalingen de volgende hoogtematen:
Het bevoegd gezag is bevoegd om bij omgevingsvergunning af te wijken van het bepaalde in lid 5.1.2 teneinde een hogere bouwhoogte toe te staan, mits de waarden genoemd onder 5.1.1 niet onevenredig worden aangetast
Alvorens de omgevingsvergunning te verlenen, wint het bevoegd gezag schriftelijk advies in bij Rijkswaterstaat omtrent de vraag of het bouwplan ter plaatse aanvaardbaar is in verband met de belangen van het beschermen van de functie van de walradar ten behoeve van het scheepvaartverkeer op het IJ.
Het bevoegd gezag is bevoegd met inachtneming van het bepaalde in artikel 3.6, lid 1, onder a, van de Wet ruimtelijke ordening het plan te wijzigen in die zin dat de aanduiding 'vrijwaringszone – radar' wordt gewijzigd of verwijderd, indien nieuwe onderzoeksresultaten, nieuwe technische inzichten, of nieuwe ontwikkelingen daartoe aanleiding geven.
Aan artikel 12 Algemene ontheffingsregels van de regels van het bestemmingsplan Buiksloterham wordt nieuw lid d. toegevoegd, luidende: "
d. de in de regels toegestane maximum bouwhoogten, anders dan bedoeld onder b en c, met ten hoogste 3 meter mogen worden overschreden ten behoeve van een gevelrand op het dak in de gevellijn van het gebouw om installaties op het dak te onttrekken aan het zicht vanaf straatniveau.
Voorzover de bouwhoogte daardoor hoger wordt dan 30 meter, en het bevoegd gezag van oordeel is dat bij toepassing van deze afwijkingsbevoegdheid, gezien de feitelijke situatie ter plaatse, het aannemelijk is dat er op voorhand geen onevenredige nadelige zon- en schaduwwerking en/of windhinder ontstaat op de omliggende percelen en bebouwing, is artikel 4.2 onder t, van de regels van het bestemmingsplan Buiksloterham niet van toepassing."