Plan: | Provinciaal inpassingsplan Waterberging en Natuur Zuidelijk Westerkwartier |
---|---|
Status: | vastgesteld |
Plantype: | bestemmingsplan |
IMRO-idn: | NL.IMRO.9920.IPwaterbergingZWK-VA01 |
In het verleden is veel natuur verloren gegaan en zijn natuurgebieden versnipperd geraakt. Om de natuur in Nederland te versterken realiseren de Nederlandse provincies het Natuurnetwerk Nederland (NNN), voorheen de Ecologische Hoofdstructuur (EHS). Door het natuurnetwerk worden bestaande natuurgebieden uitgebreid en weer met elkaar verbonden. Dit vergroot de overlevingskansen van zeldzame planten en dieren.
In het Zuidelijk Westerkwartier, in de gemeenten Leek, Marum en Grootegast, moet de komende jaren het NNN worden gerealiseerd. Hiervoor wordt circa 2.100 ha nieuwe natuur aangelegd.
De realisatie van het natuurnetwerk wordt deels gecombineerd met waterberging. Door de klimaatverandering stijgt de zeespiegel en neemt de kans op extreme regenval toe. Om overstromingen vanuit de boezem te voorkomen moet het waterschap maatregelen treffen. Binnen het natuurnetwerk zijn daarom drie waterbergingsgebieden aangewezen. Het gaat om de gebieden Het Dwarsdiep, Polder De Dijken-Bakkerom en De Drie Polders, gelegen in de gemeenten Leek en Marum.
De ligging van de waterbergingsgebieden komt voort uit de studie Droge Voeten 2050. Met de inrichting van deze waterbergingsgebieden wordt de regionale waterveiligheid voor een deel van de provincie verbeterd. De drie gebieden die gecombineerd worden met waterberging hebben prioriteit en zijn de zogenaamde prioritaire gebieden.
Verschillende partijen werken samen aan de realisering van het NNN en de waterbergingsgebieden in het Zuidelijk Westerkwartier. Er zijn vier inrichtingsplannen voor het gebied opgesteld. Deze geven een beschrijving van de gewenste inrichting van een gebied. Er zijn drie gedetailleerde inrichtingsplannen voor de prioritaire gebieden opgesteld. Er is verder één globaal inrichtingsplan opgesteld voor de acht deelgebieden die met name als natuurgebied worden ontwikkeld. Dit inrichtingsplan wordt in een later stadium gedetailleerd uitgewerkt. Als aanvulling op de inrichtingsplannen is een achtergronddocument opgesteld. In dit document zijn voor het gehele gebied Zuidelijk Westerkwartier de onderdelen beleidsopgaven, gebiedsbeschrijving en potenties uitgewerkt.
Het plan bevat naast het NNN en de waterbergingsgebieden ook de realisering van opgaven voor de Kaderrichtlijn Water en opgaven voor het waterschap uit het Nationaal Bestuursakkoord Water. Naast de hoofddoelen natuur en waterberging worden ook maatregelen op het gebied van waterhuishouding, landbouw, landschap en recreatie waar mogelijk meegenomen in de planvorming.
Omdat de waterbergingsgebieden ruimtelijk moeten worden gereserveerd in het bestemmingsplan en ook het onlangs door de provincie opnieuw begrensde NNN moet worden vastgelegd, wordt voorliggend provinciaal inpassingsplan (PIP) opgesteld.
Voorliggend PIP gaat over het projectgebied in de gemeenten Leek en Marum. Het bestemmingsplan Buitengebied van de gemeente Grootegast regelt de inrichting van de gronden in die gemeente. Het moment van de aanpassing van dit bestemmingsplan is nog niet bepaald.
Het plangebied is gelegen in het zuidwesten van de Provincie Groningen. Op onderstaande afbeelding is de begrenzing van de gehele ontwikkeling in het Zuidelijk Westerkwartier weergegeven. De drie prioritaire gebieden zijn blauw gearceerd weergegeven, in deze gebieden wordt waterberging en natuur gecombineerd: Het Dwarsdiep, Polder De Dijken-Bakkerom en De Drie Polders. De andere acht gebieden die zijn aangegeven zijn de gebieden die als natuur worden ontwikkeld.
Projectgebied (Inrichtingsplan Natuurnetwerk Zuidelijk Westerkwartier, algemeen deel)
Voorliggend PIP heeft enkel betrekking op de gronden die liggen in de gemeenten Leek en Marum. Een deel van het prioritaire gebied Polder De Dijken-Bakkerom is gelegen in de gemeente Grootegast. Op dit deel heeft voorliggend PIP derhalve geen betrekking. Verder zijn de te ontwikkelen natuurgebieden Doezumermieden en Kaleweg, Bombay, De Jouwer, 't Faan en Matsloot en Pasop (deels) gelegen in de gemeente Grootegast. Op onderstaande afbeelding is de begrenzing van het plangebied weergegeven waar voorliggend PIP betrekking op heeft.
Begrenzing plangebied PIP
In het najaar van 2014 hebben Provinciale Staten van Groningen de aangepaste begrenzing van het Groningse natuurnetwerk (NNN) vastgesteld. Een deel van het natuurnetwerk in het Zuidelijk Westerkwartier hebben Provinciale Staten aangewezen als waterbergingsgebied. De principekeuze om water te bergen is al gekozen en onderbouwd door een m.e.r.-procedure (m.e.r. = milieueffectrapportage). Hiervoor is het planMER Droge Voeten 2050 opgesteld.
De waterbergingsgebieden moeten ruimtelijk planologisch worden gereserveerd. Verder kunnen maatregelen (bijvoorbeeld op het gebied van recreatie) in het integrale plan andere ruimtelijke reserveringen nodig maken. Voorliggend plan is hiervoor opgesteld, waarin de bestemming waterberging planologisch is vastgelegd evenals plaatselijke wijzigingen in de bestemming natuur (na de herijking van de NNN-gebieden in 2014). Daarnaast zijn de milieueffecten in beeld gebracht (in een milieueffectrapportage), zijn er inrichtingsplannen opgesteld en is bij de uitvoering mogelijk een ontgrondingsvergunning nodig. Het waterschap moet een nieuw peilbesluit nemen.
Voor het planologisch reserveren van de waterbergingsgebieden en het opnieuw begrensde NNN hebben Gedeputeerde Staten, in overleg met de gemeenteraden van Leek en Marum, besloten een Provinciaal Inpassingsplan (PIP) op te stellen. De Wet ruimtelijke ordening (Wro) maakt het mogelijk, dat de provincie een bestemmingsplan kan opstellen. Een dergelijk bestemmingsplan heet in dat geval een PIP. Er dient sprake te zijn van een provinciaal belang om een inpassingsplan te mogen opstellen. Een inpassingsplan maakt na vaststelling deel uit van het bestemmingsplan, waarop het plangebied betrekking heeft. De herziening van de bestemming vindt dus plaats in het PIP in plaats van in twee afzonderlijke bestemmingsplannen (één plan voor Leek en één plan voor Marum).
Voor de ruimtelijke reservering van de waterbergingsgebieden in het PIP is een planMER opgesteld, die is gekoppeld aan de vaststelling van het PIP door Provinciale Staten. Gebleken is verder, dat in het gebied waarop het PIP betrekking heeft, een functiewijziging van water, natuur, recreatie of landbouw plaatsvindt met een oppervlakte groter dan 125 ha. Dat betekent dat niet alleen voor de waterbergingsgebieden maar voor het gehele plangebied van het PIP een planMER moet worden opgesteld. Dit planMER is, vergeleken met het planMER die is uitgevoerd voor het project Droge Voeten 2050, een nadere en gedetailleerde uitwerking van het gebied Zuidelijk Westerkwartier. Daarnaast schenkt het meer aandacht aan andere thema's dan waterberging. Het planMER wordt verder toegelicht in hoofdstuk 4 van deze toelichting.
Voor meer informatie over de procedure is een publieksflyer bijgevoegd (zie bijlage 1).
Hoofdstuk 2 beschrijft de beleidsopgaven die gelden voor voorliggend PIP. In hoofdstuk 3 is het Zuidelijk Westerkwartier op regioniveau beschreven en wordt het gebied per deelgebied beschreven. In hoofdstuk 4 worden, aan de hand van het milieueffectrapport dat is opgesteld voor dit plan, de effecten van het plan op de omgeving beschreven en getoetst aan beleid en wetgeving. Hoofdstuk 5 bevat de juridische vormgeving en in hoofdstuk 6 wordt ingegaan op de maatschappelijke en economische uitvoerbaarheid van het plan.
In dit hoofdstuk wordt ingegaan op de opgaven voortkomend uit het beleid voor het Natuurnetwerk Nederland en de opgaven die gelden voor waterberging. Deze beleidsopgaven vormen de primaire doelstelling bij de inrichting van de gebieden. Daarnaast zijn er wellicht mogelijkheden om beleidsopgaven voor landbouw, landschap, en recreatie mee te nemen in het inrichtingsplan. Het relevante beleid voor voorliggend PIP is opgenomen. Voor een uitgebreidere toelichting op de beleidsopgaven voor natuur en waterberging wordt verwezen naar het achtergronddocument bij de vastgestelde inrichtingsplannen.
In het jaar 2000 is de nieuwe Europese Kaderrichtlijn Water in werking getreden. Het doel van deze richtlijn is de vaststelling van een kader voor de bescherming van landoppervlaktewater, overgangswater, kustwater en grondwater in de Europese Gemeenschap, waarmee:
De doelstellingen uit de Kaderrichtlijn Water zijn ook opgenomen in het landelijke waterbeleid en in het lokale beleid van Waterschap Noorderzijlvest (zie paragraaf 2.5).
Het Europese Verdrag van Valletta, ook wel het Verdrag van Malta genoemd, beoogt het cultureel erfgoed dat zich in de bodem bevindt beter te beschermen. De implementatie van het Verdrag van Malta heeft in Nederland geleid tot de Wet op de archeologische monumentenzorg (Wamz). De Wamz is een wijzigingswet die tot aanpassing van de Monumentenwet 1988, Woningwet, Ontgrondingenwet en Wet milieubeheer heeft geleid. Ook in de Wet ruimtelijke ordening en het Besluit ruimtelijke ordening heeft de archeologie zijn plek gekregen.
De Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) is op 13 maart 2012 vastgesteld. De Structuurvisie vervangt de Nota Ruimte (2006). In de Structuurvisie staan de plannen voor ruimte en mobiliteit van nationaal belang. Zo beschrijft het kabinet in de Structuurvisie in welke infrastructuurprojecten zij de komende jaren wil investeren en op welke manier de bestaande infrastructuur beter benut kan worden. Provincies en gemeenten krijgen in de plannen meer bewegingsvrijheid op het gebied van ruimtelijke ordening.
Het Rijk zet met de ontwerp structuurvisie het ruimtelijk- en mobiliteitsbeleid in voor een concurrerend, bereikbaar, leefbaar en veilig Nederland. Het Rijk formuleert drie hoofddoelen om Nederland concurrerend, bereikbaar, leefbaar en veilig te houden voor de middellange termijn (2028):
Waterveiligheid en zoetwatervoorziening
In de Structuurvisie zijn 13 nationale belangen opgenomen, waaronder het belang om ruimte te bieden aan waterveiligheid, een duurzame zoetwatervoorziening en kaders voor klimaatbestendige stedelijke (her)ontwikkeling (nationaal belang 9).
In de Structuurvisie wordt uitgegaan van beheer van het watersysteem dat is gericht op het meebewegen met natuurlijke processen waar het kan en het bieden van weerstand waar het moet. Naast preventie als primaire pijler bij de bescherming tegen overstromingen, is het waterveiligheidsbeleid ook gericht op het beperken van de gevolgen van een overstroming door keuzes in de ruimtelijke planning en het op orde krijgen en houden van de rampenbeheersing (meerlaagse veiligheid).
Het nationale waterbeleid is inmiddels uitgewerkt in het Nationaal Waterplan 2016-2021 (opvolger van het Nationaal Waterplan 2009-2015) en komt aan de orde in het jaarlijkse Deltaprogramma. Hierin wordt gerapporteerd over de te nemen maatregelen en voorzieningen.
Natuur
Verder is één van de 13 nationale belangen gericht op het thema natuur. Het belang beschrijft het bieden van ruimte voor een nationaal netwerk voor natuur voor het overleven en ontwikkelen van flora- en faunasoorten.
In Nederland is dit belang onder andere verder uitgewerkt in het Natuurnetwerk Nederland (voorheen Ecologische Hoofdstructuur). Dit netwerk is de belangrijkste Nederlandse bijdrage aan het keren van de internationale achteruitgang van biodiversiteit. Sinds 2011 is natuurbeheer en het NNN de verantwoordelijkheid van provincies. In het provinciaal beleid wordt dit verder uitgewerkt.
Het Nationaal Waterplan 2016-2021 geeft de hoofdlijnen, principes en richting van het nationale waterbeleid in de planperiode 2016-2021, met een vooruitblik richting 2050.
Het watersysteem is verankerd door het Rijk volgens de volgende principes:
In het Waterplan zijn de thema's waterveiligheid, zoetwater, waterkwaliteit en een aantal gebiedsgerichte uitwerkingen van grote wateren en zee en kust uitgewerkt in beleid.
Het Rijk, provincies, gemeenten, waterschappen en drinkwaterbedrijven hebben samen het Nationaal Bestuursakkoord Water gesloten. Landelijk is afgesproken dat een bepaalde mate van wateroverlast geaccepteerd zal moeten worden, omdat het te duur is om alle wateroverlast te voorkomen. De kosten voor het voorkomen van wateroverlast moeten in verhouding staan tot de schade die de wateroverlast veroorzaakt. Er zijn daarom normen voor regionale wateroverlast vastgesteld in het Nationaal Bestuursakkoord Water. Bij het bepalen van de normen is rekening gehouden met de omvang van de schade die wateroverlast kan veroorzaken. Hoe groter de mogelijke schade, des te strenger de norm. Hierdoor is bijvoorbeeld de norm voor bebouwd gebied veel strenger dan voor grasland.
In het bestuursakkoord zijn ook afspraken gemaakt over de manier waarop het waterschap samen met medeoverheden uitvoering geeft aan zijn taken. Ook is afgesproken dat het Rijk en de waterschappen elk 50% financieren van toekomstige projecten in het kader van het Hoogwaterbeschermingsprogramma. Daarnaast heeft het bestuursakkoord afspraken opgeleverd over een betere verdeling van taken en verantwoordelijkheden tussen overheden en het bevorderen van samenwerking tussen gemeenten en waterschappen.
Het Deltaprogramma Zoetwater is een landelijk programma waarin initiatieven en maatregelen om zoetwaterdoelen te bereiken zijn opgenomen.
In het programma is ook de natuurlijke inrichting van het Dwarsdiep opgenomen als bijdrage aan het klimaatbestendig maken van de hogere (zand)gronden. De zoetwateropgave in het gebied is omschreven als het robuust inrichten van het beekdal. De maatregelen die zijn opgenomen zijn:
Op 1 juni 2016 is de Omgevingsvisie provincie Groningen 2016 - 2020 vastgesteld. De Omgevingsvisie heeft de status van een structuurvisie. In de Omgevingsvisie is het beleid voor verschillende onderwerpen zoals ruimtelijke ordening, milieu en verkeer en vervoer in één document gebundeld. In het kader van de in ontwikkeling zijnde Omgevingswet wordt dit document de Omgevingsvisie genoemd.
Tegelijk met de Omgevingsvisie is ook de Omgevingsverordening provincie Groningen 2016 vastgesteld. In de Omgevingsverordening zijn de regels voor de fysieke leefomgeving gebundeld in een document.
Natuur
In de Omgevingsvisie wordt natuur één van de kenmerkende karakteristieken van de provincie genoemd. Natuur wordt gekoesterd en waar nodig versterkt. Met het provinciale natuurbeleid wordt ingezet op internationale doelen voor biodiversiteit. De belangrijkste wegen waar langs dit gebeurt zijn:
Er zijn verschillende type natuurgebieden aangewezen in de provinciale verordening, namelijk:
De begrenzing van bovenstaande gebieden is vastgelegd in de provinciale Omgevingsverordening.
Water
In de Omgevingsvisie worden voor het thema water twee hoofdlijnen genoemd: de bouw van veilige dijken in combinatie met de natuur en het nemen van ruimtelijke maatregelen om toekomstige waterveiligheidsopgaven te voorkomen.
De waterbergingen Het Dwarsdiep, Polder De Dijken-Bakkerom en De Drie Polders worden in de Omgevingsvisie genoemd als te realiseren waterbergingen. In de Omgevingsverordening zijn regels opgenomen voor het gebruik van de grond in waterbergingsgebieden en zijn de genoemde gebieden aangewezen als bergingsgebied.
Het Natuurbeheerplan Groningen wordt jaarlijks vastgesteld en beschrijft de beleidsdoelen van de provincie en de subsidiemogelijkheden voor de ontwikkeling en het beheer van natuurgebieden, agrarische natuur en landschapselementen in de provincie. Onderdeel van het Natuurbeheerplan is de Natuurbeheerplankaart 2017. Op deze kaart staat de begrenzing van de verschillende natuurgebieden zoals ook in de Omgevingsverordening is opgenomen, en gedetailleerder per perceel voor welke doel en bijpassend natuurbeheer grondeigenaren subsidie kunnen aanvragen.
Intergemeentelijke structuurvisie Leek - Roden
Op 21 oktober 2009 hebben de gemeenteraden van de gemeenten Noordenveld en Leek de Intergemeentelijke structuurvisie Leek - Roden (IGS) vastgesteld. De IGS is een integrale visie op de ruimtelijke ontwikkeling van het gebied Leek-Roden tot het jaar 2030 op het gebied van wonen, werken, natuur en landschap en verkeer en is een uitwerking van de Regiovisie Groningen-Assen 2030.
In de structuurvisie worden een aantal kernwaarden genoemd om te behouden en een aantal kernwaarden om te ontwikkelen. De structuurvisie gaat niet in op waterberging in het buitengebied. Wel worden de NNN-gebieden (voorheen EHS) benoemd in de structuurvisie als belangrijke kernwaarde om te behouden.
Vigerend bestemmingsplan
De gemeenteraad van Leek heeft op 17 maart 2010 het bestemmingsplan Buitengebied Leek vastgesteld. Dit bestemmingsplan heeft betrekking op het gehele gebied van de gemeente dat buiten de kernen ligt.
Voor het deel van het plangebied dat in de gemeente Leek is gelegen, zijn in het vigerende bestemmingsplan met name de bestemmingen Natuur - Agrarisch en Agrarisch met waarden - Natuur van toepassing, met op een aantal locaties de bestemmingen Bos of Wonen.
Structuurvisie Marum - Kiezen voor kansen
De gemeente Marum heeft in 2010 de Structuurvisie 'Kiezen voor kansen' vastgesteld. De structuurvisie is opgesteld als beleidskader voor de komende 10 tot 15 jaar. In de structuurvisie wordt beschreven wat de bestaande waarden zijn van de gemeente en welke waarden versterkt kunnen worden in de toekomst. Met de visie wordt gewerkt aan de balans tussen landschap en natuur enerzijds en ontwikkelingen op het gebied van wonen, toerisme en werken anderzijds.
Wat betreft landschapsontwikkeling is het de ambitie van de gemeente om het Oude Diep, gelegen ten zuiden van de A7 weer zichtbaar te maken. De gemeente Marum ondersteunt verder het behoud en herstel van de houtwallen. De ecologische verbindingen en natuurgebieden waar voorliggend PIP op van toepassing is, zijn op de kaart in de structuurvisie weergegeven.
Vigerend bestemmingsplan
De gemeenteraad van Marum heeft op 1 maart 2010 het bestemmingsplan Buitengebied vastgesteld. Dit bestemmingsplan heeft betrekking op het gehele gebied van de gemeente dat buiten de kernen ligt. Op 8 februari 2012 is het plan hersteld naar aanleiding van een uitspraak van de Raad van State over de bescherming van pingo's.
Het plan van 1 maart 2010 is voor het overgrote deel rechtsgeldig geworden. Door een reactieve aanwijzing van de provincie Groningen is het plan voor een deel niet rechtsgeldig. Op 28 april 2014 is een partiële en correctieve herziening van het bestemmingsplan Buitengebied vastgesteld, waarin deze reactieve aanwijzing is verwerkt, een aantal kleinere ontwikkelingen zijn meegenomen en het nieuwe archeologiebeleid is verwerkt.
Voor het deel van het plangebied dat in de gemeente Marum is gelegen, zijn in het vigerende bestemmingsplan met name de bestemmingen Bos, Natuur-Agrarisch en Natuur van toepassing, met op een aantal locaties de bestemmingen Water, Wonen of Agrarisch (-Agrarisch bedrijf).
De gemeenten Grootegast, Leek, Marum en Zuidhorn hebben gezamenlijk archeologie- en cultuurhistorie beleid opgesteld.
In het rapport Archeologie en cultuurhistorie in de Westerkwartiergemeenten Grootegast, Leek, Marum en Zuidhorn (Vestigia, 10 maart 2014) zijn de cultuurhistorisch bepalende waarden in beeld gebracht. Daarnaast is op grond van onderzoek naar de ontstaansgeschiedenis van het landschap een archeologische verwachtingenkaart en een archeologische beleidsadvieskaart opgesteld. In paragraaf 4.4 wordt verder ingegaan op de aspecten archeologie en cultuurhistorie.
De gemeenten Grootegast, Leek, Marum en Zuidhorn, de Waterschappen Noorderzijlvest en Fryslân en de provincie Groningen hebben een visie ontwikkeld voor de karakteristieke houtsingels in het Zuidelijk Westerkwartier. Er is een visie ontwikkeld op hoe men zowel de houtsingels kan beschermen, als ook de landbouw mogelijkheden kan geven tot schaalvergroting. Het achterliggende doel is om met deze visie de samenhang tussen landschap. Landbouw, wonen en natuur te behouden en versterken. De houtsingelhoofdstructuur (HSHS) kan hieraan bijdragen.
De visie heeft geleid tot een kaart met daarin de volgende deelgebieden:
Aan de deelgebieden is een opgave gekoppeld, zoals behoud en herstel, omvorming ten behoeve van landbouw, omvorming ten behoeve van natuur, (her)ontwikkeling of passief beheer. Aan de verschillende opgaven zijn regels gebonden. In een gebied waar de opgave behoud en herstel is, moet bijvoorbeeld altijd compensatie plaatsvinden bij het rooien van singels. In een gebied waar de opgave passief beheer is, zijn geen regels opgenomen voor compensatie bij rooien. De regels uit de visie zijn opgenomen in de bestemmingsplannen buitengebied van de gemeenten.
Er is een visiekaart opgesteld waarop de opgaven zijn weergegeven en waarop de te behouden houtsingels zijn aangewezen. De kaart is als bijlage 2 bij deze toelichting gevoegd.
Per 1 januari 2016 is het waterbeheerprogramma van het Waterschap Noorderzijlvest in werking getreden. Het programma geeft inzicht in hoe het waterschap omgaat met zijn taken in het beheergebied in de periode 2016-2021. Het beheerprogramma geeft ook uitvoering aan de doelstellingen die zijn opgenomen in het Nationaal Waterplan, het Nationaal Bestuursakkoord Water en de regionale waterplannen van de provincies. Daarnaast is de Europese Kaderrichtlijn Water een belangrijk thema in het Waterbeheerprogramma voor de verbetering van de waterkwaliteit.
Alle grotere wateren zijn door Waterschap Noorderzijlvest aangewezen als KRW-waterlichaam, en hiervoor zijn specifieke doelstellingen voor benoemd met betrekking tot ecologische waarden en nutriëntengehaltes. In het rapport ‘Achtergronddocumenten per waterlichaam planperiode 2016-2021’ van het waterschap zijn de doelen voor elk waterlichaam beschreven en vergeleken met de huidige situatie en verwachte ontwikkelingen voor de korte termijn op basis van (reeds genomen of geplande) inrichtingsmaatregelen en/of beheermaatregelen.
Jaarlijks wordt een landelijk Deltaprogramma opgesteld waarin maatregelen staan om Nederland te beschermen tegen hoogwater en om te zorgen voor voldoende zoet water. In het Waterbeheerprogramma 2016-2021 is opgenomen dat Waterschap Noorderzijlvest ernaar streeft om het watersysteem meer zelfvoorzienend in te richten en minder afhankelijk te worden van de aanvoer van gebiedsvreemd water. Voor de natuurgebieden in het Zuidelijk Westerkwartier zijn door Waterschap Noorderzijlvest geen specifieke doelen voor waterconservering vastgesteld, met uitzondering van Het Dwarsdiep. De zoet water opgave voor Het Dwarsdiep betreft het robuust inrichten van het beekdal en de flanken, zodat de afhankelijkheid van waterinlaat verkleind word en de beschikbaarheid van voldoende grond- en oppervlaktewater vergroot wordt ten tijde van droge periodes.
In het project 'Droge Voeten 2050' hebben de provincies Drenthe en Groningen en de Waterschappen Noorderzijlvest en Hunze en Aa's onderzocht welke maatregelen nodig zijn om wateroverlast te voorkomen. Uit het onderzoek blijkt dat het watersysteem robuuster gemaakt moet worden. Er moet actie ondernomen worden om het onderzochte gebied te beschermen tegen de extremere (weers)omstandigheden die worden verwacht.
In de maatregelenstudie 'Droge Voeten 2050' worden drie mogelijke maatregelpakketten (A, B en C) genoemd. Alle maatregelpakketten hebben als doel om de maximale waterstanden in wateren als het Wolddiep, Lettelberterdiep, Van Starkenborghkanaal, Hoendiep en Reitdiep (onderdeel van zogenaamde ‘derde schil Electraboezem’) te verlagen.
Het Algemeen Bestuur van Waterschap Noorderzijlvest heeft gekozen voor maatregelpakket A. Dit pakket bestaat uit: het realiseren van drie waterbergingsgebieden in het Zuidelijk Westerkwartier, het vergroten van gemaalcapaciteit Schaphalsterzijl, het inzetten van een maalstop en optimaliseren van waterberging Eelde-Peizermade. Daarnaast zullen plaatselijk de regionale keringen verhoogd moeten worden. Een belangrijk argument voor het kiezen van maatregelpakket A is de combinatiemogelijkheid van waterberging met het realiseren van natuur (NNN). De provincie Groningen heeft vervolgens de drie gebieden in het Westerkwartier aangewezen om in te richten als waterbergingsgebied.
De ligging van de drie waterbergingsgebieden is niet willekeurig: Ze bevinden zich in dát deel van het beheergebied van Noorderzijlvest waar een groot knelpunt is ten aanzien van regionale waterveiligheid. De inzet van deze drie waterbergingsgebieden, gelegen in een centraal en laag gelegen deel van het beheergebied, ontlast daarmee efficiënt de boezem. Provincie Groningen en Waterschap Noorderzijlvest hebben hier nadrukkelijk gekozen voor de combinatie van waterberging met de inrichting van NNN.
De studie Droge Voeten is gebaseerd op de klimaatscenario’s van het KNMI uit 2006. In 2014 heeft het KNMI de klimaatscenario’s geactualiseerd. Op basis van de nieuwe klimaatscenario's worden extremere buien verwacht dan in 2006 werd aangenomen. Vanwege de nieuwe klimaatscenario’s van het KNMI is maatregelpakket A opnieuw doorgerekend en beoordeeld. De uitkomst is dat maatregelpakket A effectief is, maar het is niet helemaal voldoende om in de derde schil van de Electraboezem aan de veiligheidsnormen te voldoen (Arcadis, 2016). Het Algemeen Bestuur van Waterschap Noorderzijlvest heeft daarom in september 2016 besloten tot een aanvulling van het vastgestelde maatregelenpakket met het vergroten van de pompcapaciteit van het gemaal H.D. Louwes, (inclusief de bijbehorende, aanvullende maatregelen 1). De grotere capaciteit van het gemaal H.D. Louwes zorgt ervoor dat de waterstanden in de derde schil Electraboezem iets minder hoog stijgen in situaties van extreme regenval. Dit geldt ook ter hoogte van de in te richten bergingsgebieden Polder De Dijken-Bakkerom en De Drie Polders. De grotere capaciteit van het gemaal heeft geen invloed op het bergingscapaciteit van Het Dwarsdiep.
Het Waterschap Noorderzijlvest beschikt over de Procedureverordening nadeelcompensatie 2012 en beleidsregel 'schadevergoeding waterbergingsgebieden 2012' die van toepassing zijn op de afhandeling van de schade door het inzetten van de waterbergingsgebieden. Het gaat dan om schade / nadeel doordat daadwerkelijk water in de aangewezen en ingerichte bergingsgebieden wordt geborgen.
In de Procedureverordening en de beleidsregel zijn de procedures die gelden voor de afhandeling van een nadeelcompensatieverzoek (ook in relatie tot waterberging) opgenomen. De verordening is specifiek bedoeld voor de schade in relatie tot waterberging. Er staat onder andere een indicatief overzicht in van posten die bij de beoordeling van een nadeelcompensatieverzoek met betrekking tot waterberging voor vergoeding in aanmerking kunnen komen. In de verordening staan geen vastgestelde normbedragen.
Wanneer de geleden schade al op een andere wijze (bijvoorbeeld verzekering of landelijke regeling) is vergoed, dan bestaat er geen aanspraak op schadevergoeding in het kader van de genoemde Procedureverordening en beleidsregel.
De schade, die is ontstaan door eigen schuld, het welbewust nemen van risico's of het niet nemen van schade beperkende maatregelen, komt niet voor vergoeding in aanmerking. Het uitgangspunt bij een nadeelcompensatievergoeding is dat 'alleen' de onevenredige geleden schade (naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid te bepalen) voor een tegemoetkoming in aanmerking komt. Hier dient dan op basis van de Procedureverordening een procedure worden doorlopen.
De bovenstaande wijze van schadeafhandeling staat los van de schade die men lijdt, als gevolg van de aanwijzing van de waterbergingsgebieden, zoals nu in het provinciaal inpassingsplan wordt gedaan. Deze vorm van schade wordt ook wel planschade genoemd.
Zoals beschreven in paragraaf 1.1, zijn voor het plangebied vier inrichtingsplannen en een achtergronddocument opgesteld. In het achtergronddocument zijn voor het gehele gebied Zuidelijk Westerkwartier de onderdelen beleidsopgaven, gebiedsbeschrijving en potenties uitgewerkt. In de inrichtingsplannen zijn uitgebreide gebiedsbeschrijvingen opgenomen per gebied en zijn de maatregelen die genomen moeten worden in het kader van waterberging en natuurontwikkeling beschreven. De inrichtingsplannen voor de prioritaire gebieden zijn gedetailleerd uitgewerkt. Het inrichtingsplan voor de 8 gebieden die met name als natuur worden ontwikkeld is globaal van opzet. Dit inrichtingsplan wordt in een later stadium nader uitgewerkt. Uitgangspunt is dat voorliggend PIP de uitvoering van de inrichtingsplannen mogelijk maakt.
In dit hoofdstuk wordt kort de inhoud van de inrichtingsplannen weergegeven. In paragraaf 3.1 is een gebiedsbeschrijving opgenomen van het gehele Zuidelijk Westerkwartier. Hierin wordt kort ingegaan op de huidige situatie van het gebied vanuit verschillende thema´s. Vervolgens is in paragraaf 3.2 een korte gebiedsbeschrijving per deelgebied opgenomen. In paragraaf 3.3 worden de te nemen maatregelen per deelgebied beschreven.
Voor een uitgebreide gebiedsbeschrijving en beschrijving van de te nemen maatregelen wordt verwezen naar de inrichtingsplannen (vastgesteld op 2 oktober 2018).
Hoogte en geomorfologie
Het Zuidelijk Westerkwartier is gelegen op de overgang van het Drents (keileem)plateau naar het noordelijk zeekleigebied. De naar verhouding hooggelegen (keileem)ruggen, dekzandwelvingen en –vlakten worden doorsneden door laaggelegen, met veen gevulde beekdalen. In de beekdalen is het keileem grotendeels weggesleten door het water. De invloed die de zee in de middeleeuwen in het gebied gehad heeft, blijkt uit de aanwezigheid van een kleidek op het veen in het noordelijke deel van het Zuidelijk Westerkwartier. De bodem in het Zuidelijk Westerkwartier kan worden onderverdeeld in kleigronden in het noorden, veengronden in laaggelegen gebieden waar geen klei is en zandgronden op de hoogstgelegen gedeelten van het plangebied.
In sommige delen van het plangebied komt ook potklei voor. Dit zijn de oudste afzettingen in de ondiepe ondergrond. Potklei heeft de eigenschap dat het nauwelijks water doorlaat. Het vormt daarom een belangrijke hydrologische scheidingslaag in de ondergrond.
Waterhuishouding
De hoofdstroming van het diepe grondwater in het Zuidelijk Westerkwartier is noordoostelijk gericht. In een aantal van de laaggelegen gebiedsdelen is sprake van een sterke toestroom van regionaal kwelwater. Binnen het gebied is er, onder invloed van het reliëf en keileemlagen, sprake van lokale grondwaterstromingen in diverse richtingen. Water infiltreert daarbij op de hogere delen, om over de keileem af te stromen naar de lagere delen in de vorm van lokale kwel.
De natuurgebieden liggen voor het overgrote deel in de lagere, natte delen. Hier is de grondwaterstand in de winter minder dan 40 cm en in de zomer 50 tot 120 cm onder het maaiveld. In de delen van het gebied waar keileem aanwezig is, zijn de grondwaterstanden in natte perioden relatief hoog en in droge perioden laag vanwege weinig nalevering.
Het Wolddiep en de Enumatilster Matsloot vormen de belangrijkste waterafvoerwegen van het zuidelijke gedeelte van het Westerkwartier. Het meeste water wordt via het Dwarsdiep bij Boerakker op het waterlichaam Matsloot afgevoerd. Een deel van het wateroverschot stroomt via het Wolddiep naar het Van Starkenborghkanaal en dan verder via het Hoendiep naar Lauwersoog in het noordwesten. Het andere deel van het water surplus stroomt via de Matsloot en het Hoendiep in noordelijke richting. In het Matslootgebied liggen verschillende bemalen polders.
Landschappelijke kwaliteiten
Het landschap in het Zuidelijk Westerkwartier wordt gekenmerkt door de hooggelegen, besloten ruggen met bebouwing en houtsingels en lage, open dalen. De houtsingels staan vaak loodrecht op de wegen en bepalen de kijkrichting in het gebied. Vanaf de wegen zijn lange zichtlijnen aanwezig, soms tot in de erachter gelegen laagten. De ruggen hebben kenmerkende knikken en bochten.
Het verkavelingspatroon in het gebied is wisselend, in het noorden van het gebied vanuit ontginningbasissen als de Lauwers en Zuidhorn tot strakke veenkoloniale structuren in het zuidelijk deel van het gebied. De kleinschaligheid van de bebouwing en de borgen en kerken zijn ook voorbeelden van kenmerkende eigenschappen van het gebied.
Natuur
De natuurgebieden in het Zuidelijk Westerkwartier bestaan uit een afwisseling van vochtige, schrale graslanden, bloemrijke graslanden en moerasbegroeiingen in verlandende petgaten en boezemlanden. De meeste graslanden in het Zuidelijk Westerkwartier behoren tot de matig soortenarme graslanden en overstromingsgraslanden. Dit is het gevolg van intensief gebruik van deze percelen gedurende een kortere of langere periode. Op de hogere gronden gaan deze graslanden over in drogere graslandtypen. Lokaal zijn echter nog graslanden met hoge botanische waarden te vinden. Het betreft veelal gebiedsdelen die te nat waren voor landbouwkundig gebruik, en daarom niet of slechts kortstondig in agrarisch gebruik zijn genomen. Verder zijn nog tal van (voormalige) petgaten te vinden binnen het NNN-gebied. De graslanden worden doorsneden door tal van jaarrond watervoerende sloten.
Landbouw en recreatie
Veel delen van het plangebied zijn in gebruik als agrarische grond. Hiervan is het grootste deel in gebruik als grasland, waarvan een deel extensief gebruikt wordt. De agrarische bedrijven in het Zuidelijk Westerkwartier zijn relatief klein. Ongeveer eenzesde van deze bedrijven is bezig met verbredingsactiviteiten in de categorieën landbouw, bosbouw en visserij. Natuurbeheer valt hier ook onder. Binnen de reservaten is een groot deel van de landbouwgronden in eigendom en vaste pacht bij agrariërs.
Wat betreft recreatie is het gebied aantrekkelijk door de kleinschaligheid en diversiteit. Het gebied is vrij goed ontsloten met wandel- en fietspaden. Het gebied is verder niet rijk aan recreatieve voorzieningen. Landgoed Nienoord, en ook Steenhuis en Coendersborg hebben wel een belangrijke toeristische functie.
De te onderscheiden deelgebieden in het Zuidelijk Westerkwartier kunnen worden onderverdeeld in gebieden waar een combinatie van waterberging en natuurontwikkeling plaatsvindt (prioritaire gebieden) en gebieden waar met name een natuuropgave ligt.
De volgende gebieden zijn prioritaire gebieden:
De volgende gebieden hebben een natuuropgave:
De deelgebieden Bombay, Doezumermieden en Polder De Kaleweg, De Jouwer en 't Faan zijn geheel gelegen in de gemeente Grootegast. Omdat voorliggend PIP niet van toepassing is op de gemeente Grootegast maar enkel betrekking heeft op de gronden in de gemeente Leek en Marum, worden deze natuurgebieden in deze paragraaf buiten beschouwing gelaten.
Onderstaand zijn de ruimtelijke kenmerken per deelgebied beschreven. In de inrichtingsplannen is dit uitgebreid toegelicht en wordt gedetailleerder ingegaan op thema's als hoogteligging en bodemopbouw, waterhuishouding, archeologie en cultuurhistorie.
Het plangebied Dwarsdiep ligt aan de noordzijde van de A7, tussen Marum en Boerakker. In onderstaande figuur is de begrenzing van het gebied weergegeven. Het gebied bestaat uit het Dwarsdiep - Beekdal en de Marumerlage. Het gebied ligt in de gemeente Marum.
Dwarsdiep (Inrichtingsplan natuur- en waterbergingsgebied Dwarsdiep, Antea Group, 2017)
Het gebied betreft een beekdal en is overwegend een weidegebied. Het NNN-gebied Het Dwarsdiep heeft een oppervlak van 865 ha waarvan een deel duurzaam beschikbaar is voor natuur. Het overige deel is in landbouwkundig gebruik. De Marumerlage is grotendeels ingericht als natuurgebied.
Binnen het Dwarsdiep komen veel verschillende graslandtypen voor, die een afspiegeling vormen van het landgebruik, de periode waarop ze uit landbouwkundig gebruik zijn genomen en hoogteverschillen in het beekdal. Veel percelen zijn nog in agrarisch gebruik. De natuurpercelen worden veelal verpacht aan agrariërs.
Bewoning vindt plaats verspreid in het gebied, voornamelijk aan de randen van het NNN-gebied, langs de Beldam en in het zuidwesten langs de Hamrik. In het beekdal is een aantal agrarische bedrijven gevestigd.
Het Dwarsdiep is relatief open in het beekdal en besloten door meerdere houtsingels op de flanken en de hogere delen. Het verkavelingspatroon en de verkavelingsrichting variëren sterk, wat er op wijst dat de ontginning op verschillende momenten vanuit verschillende assen heeft plaatsgevonden. De soms grillige loop van de kavelsloten wijst er op dat hier gebruik is gemaakt van natuurlijke waterlopen als kavelgrens. In het zuidwesten, ten zuiden van het Dwarsdiep, is de historische verkaveling nog vrijwel geheel intact.
Op de historische kaarten zijn verscheidene wegen aangegeven, die nu nog steeds in het landschap aanwezig zijn. Het betreft de Balkweg, aan de westgrens van het deelgebied Het Dwarsdiep en de ‘Oude hooiweg van Noordwijk over Lucaswolde’ die tegenwoordig wordt aangeduid als Hooiweg, langs de noordgrens van het plangebied. Aan de zuidwestzijde van het Dwarsdiep ligt nog een historische hooiweg, Hamrik.
Het gebied Polder De Dijken-Bakkerom ligt ten noorden van het dorp Boerakker. Onderstaande figuur geeft het gebied weer. Het gebied valt binnen de gemeenten Marum, Leek en Grootegast. De gebieden Bakkerom-Zuid en Bakkerom-Noord vormen gezamenlijk het gebied Bakkerom. De andere gebieden vormen gezamenlijk Polder De Dijken. Het gebied Bakkerom-Zuid hoort waterhuishoudkundig bij Polder De Dijken.
Polder De Dijken-Bakkerom (Inrichtingsplan natuur- en waterbergingsgebied Polder De Dijken-Bakkerom, Antea Group, 2017)
Natuurgebied Bakkerom is een kleinschalig natuurgebied met een afwisseling van laagveenbossen met soortenrijke natte schraallanden en enkele petgaten. Ten zuiden van dit natuurgebied ligt een waterplas omringd door een dijk. Deze plas is specifiek aangelegd ten behoeve van het natuurgebied Bakkerom. Het hoge waterpeil in de plas biedt tegendruk tegen wegzijging van grondwater uit Bakkerom en gaat zo verdroging tegen.
De noordoosthoek is grotendeels in eigendom van Staatsbosbeheer en BBL. Een deel van dit gebied is nog in particulier agrarisch gebruik.
Bewoning vindt plaats verspreid in het gebied. Het gebied wordt doorsneden door de N388, de noord-zuid gerichte provinciale weg met veel verkeer en aan de oostzijde begrenst door de Mensumaweg. Ontsluiting van het gebied vindt verder plaats door de wegen in oost-westelijke richting vanaf de Tjabbenvenneweg aan de zuidzijde, Bakkerom, de Dijkweg in het midden en de Redendijk aan de noordzijde.
Het gebied is net als het grootste deel van het Zuidelijk Westerkwartier een oud ontginningslandschap. Het natuurgebied De Bakkerom is nog een overblijfsel van de veenontginning die in het gebied heeft plaatsgevonden. Aan de westzijde wordt het plangebied begrensd door het Wolddiep. Dit kanaal stamt uit de middeleeuwen.
In de vijftiger jaren van de vorige eeuw is het gebied tijdens een ruilverkaveling opnieuw ingericht. De Matsloot is daarbij vrijwel rechtgetrokken en het gedeelte tussen Matsloot en Dijkweg is daarbij herverkaveld. De verkavelingsstructuur in Bakkerom-De Dijken is daarom niet meer zo oud als in andere delen van het Zuidelijk Westerkwartier. Het gebied tussen Matsloot en Dijkweg is ingericht als natuurgebied. Ook de Dijkweg is in het verleden verlegd, waardoor deze nu nog maar deels de inversierug van de voormalige rivier De Oude Riet volgt.
In tegenstelling tot andere delen van het Zuidelijk Westerkwartier zijn er in Polder De Dijken-Bakkerom relatief weinig houtsingels. Opgaande beplanting is vooral gekoppeld aan de bebouwing aan de randen van de polders.
Het gebied De Drie Polders ligt ten noorden van de A7 ter hoogte van het dorp Lettelbert. Onderstaande figuur geeft de begrenzing van het gebied weer. Het gebied valt binnen de gemeente Leek.
De Drie Polders (Inrichtingsplan natuur- en waterbergingsgebied De Drie Polders, Antea Group, 2017)
De percelen in het plangebied zijn grotendeels al verworven en in eigendom van Staatsbosbeheer. Daarnaast liggen er verspreid in het gebied nog een aantal percelen van particulieren. In een deel van het plangebied vindt particulier natuurbeheer plaats. In de huidige situatie bestaat het plangebied overwegend uit grasland. De percelen van Staatsbosbeheer worden verpacht voor agrarisch gebruik. Bewoning is beperkt tot langs de grenzen van het plangebied. Zowel langs de west-, noordwest- als oostgrens staan verspreid een aantal woningen. Aan de west- en noordwestzijde zijn ook enkele agrarische bedrijven gevestigd. De woningen worden ontsloten door middel van een smalle, doodlopende binnenweg. De westgrens wordt gevormd door de provinciale weg N978, die Zuidhorn verbindt met Leek.
De Drie Polders is net als het grootste deel van het Zuidelijk Westerkwartier een oud ontginningslandschap. Het is vroeger ontgonnen dan de nabijgelegen gebieden en het is dus een relatief oud cultuurlandschap. De oostelijke grens van deelgebied Drie Polders wordt gevormd door het Lettelberterdiep. Dit kanaal is waarschijnlijk in de late middeleeuwen gegraven om het Leekstermeer te kunnen afwateren.
Binnen deelgebied De Drie Polders was sprake van een gemengde verkaveling. Het noordelijke deel (klei) vertoonde vooral kenmerken van blokverkaveling en het zuidelijke deel (klei op veen en veen op zand) vooral van strokenverkaveling. Een aanzienlijk deel van de oorspronkelijke verkaveling binnen deelgebied De Drie Polders is nog intact.
In tegenstelling tot andere delen van het Zuidelijk Westerkwartier zijn in De Drie Polders nauwelijks houtwallen en elzensingels aanwezig. Dergelijke elementen zijn in het gebied beperkt tot rondom de bebouwing aan de weg Pasop.
Matsloot-Pasop
Deelgebied Matsloot-Pasop ligt tussen Niekerk en Midwolde in de gemeenten Grootegast (enkele noordelijke percelen) en Leek. Het gebied ligt tussen de prioritaire inrichtingsgebieden Polder De Dijken-Bakkerom en De Drie Polders in. Centraal door het gebied loopt de Enumatilster Matsloot, die een voortzetting vormt van het Dwarsdiep. Deze ging ten oosten van het Wolddiep over in de Oude Ae en vervolgens de Matsloot. Het gekanaliseerde en vrijwel geheel rechtgetrokken deel wordt de Enumatilster Matsloot genoemd.
Het deel van het plangebied ten noorden van de vaart wordt aangeduid als deelgebied Matsloot; het gedeelte ten zuiden van de vaart wordt aangeduid als deelgebied Pasop.
Matsloot-Pasop (Inrichtingsplan 8 natuurgebieden, Antea Group, 2017)
In de huidige situatie kent het landschap een overwegend open karakter en vormt het een door een dicht slotennetwerk dooraderd graslandgebied. Deelgebied Matsloot vormde in het verleden een belangrijk weidevogelgebied. De weidevogelstand is duidelijk afgenomen, maar alle soorten zijn nog wel aanwezig in het gebied. De percelen worden op basis van de vegetatie voornamelijk ingedeeld bij matig soortenrijke overstromingsgraslanden. Het deelgebied Pasop bestaat voor het grootste deel uit matig soortenrijke overstromingsgraslanden, raaigrasweiden en witbolgraslanden.
Leekstermeer en Midwolde
Het gebied Leekstermeer en Midwolde is gelegen in de gemeente Leek tussen Tolbert/Leek en het Leekstermeer. De huidige verkavelingsstructuur van het gebied weerspiegeld in belangrijke mate de ontginningsgeschiedenis. In de huidige situatie is een groot deel van het gebied in gebruik als agrarisch grasland. Ten zuiden van de Molenwijk liggen enkele natuurontwikkelingspercelen. Het aangrenzende landgoed Nienoord bestaat uit een parklandschap met loofbossen, met daarbinnen diverse recreatieve functies (o.a. museum, pretpark, aangespannen rijden, fiets- en wandelpaden).
Leekstermeergebied en Midwolde (Inrichtingsplan 8 natuurgebieden, Antea Group, 2017)
Het plangebied bestaat grotendeels uit kruidenrijke graslanden van voedselrijke tot matig voedselrijk groeiplaatsen. De noordwestelijke helft van het plangebied heeft een besloten karakter door de bomensingels. Langs het Leekstermeer en Lettelberterdiep komen een aantal moerassen en natte graslanden voor. De fietspaden in dit deel van het plangebied liggen hoog in het gebied op oude dijkjes.
Coendersborg
Landgoed Coendersborg ligt tussen Marum en Nuis in de gemeente Marum. Het landgoed strekt zich uit tussen de Nieuweweg in het noorden en de Jonkersvaart in het zuiden. De in neo-classicistische stijl opgetrokken Coendersborg werd in 1831 gebouwd op de plaats van de laatmiddeleeuwse Fossemaheerd. De borg en de bijbehorende historische buitenplaats van 74 ha werd in 1956 aangekocht door de stichting Het Groninger Landschap en wordt tot op de dag van vandaag hierdoor beheerd. Het borgterrein betreft een archeologisch monument en staat op de Archeologische Monumentenkaart (AMK) geregistreerd. De borg ligt aan het Malijksepad, een middeleeuwse ontginningsas.
Coendersborg (Inrichtingsplan 8 natuurgebieden, Antea Group, 2017)
Het landgoed bestaat uit een afwisseling van loof- en naaldbos, heideveldjes en halfopen agrarisch gebied, bestaand uit door houtsingels omzoomde, veelal langgerekte, smalle kavels met bloemrijk grasland. Een aanzienlijk deel van het huidige NNN-terrein betreft momenteel nog intensief beheerde agrarische graslandpercelen, die nog moeten worden omgevormd naar natuur.
Het Groninger Landschap vormt het productiebos van het landgoed om naar natuurbos. De natte heide in het zuidelijke deel van het landgoed wordt gefaseerd gemaaid. Hier wordt gestreefd naar behoud en uitbreiding van het aanwezige veenmosveen. Houtsingels worden behouden en gericht onderhouden. Vanaf het landgoed is door polder Oude Riet een ecologische verbinding naar het Dwarsdiep in het noorden aangelegd: deze maakt net als het landgoed deel uit van het Natuurnetwerk Nederland.
Steenhuis
Deelgebied Steenhuis ligt ten zuiden van Niebert in de gemeente Marum, circa 1,5 km ten oosten van deelgebied Coendersborg. In het gebied staat het Iwema-steenhuis en een boerderij Bouwsemaherd. Het steenhuis en de boerderij vormen een archeologisch monument.
Net als deelgebied Coendersborg ligt het Iwema-steenhuis aan de middeleeuwse ontginningsas van het Malijkse pad, vanaf Niebert ’t Pad geheten. Eveneens overeenkomstig met Coendersborg vormde het zuidelijke deel van deelgebied Steenhuis tot in de eerste helft van de 19e eeuw een onontgonnen veengebied, dat daarna vanuit de Jonkersvaart in ontginning is genomen. Een groot gedeelte van Steenhuis is in eigendom van en beheer bij stichting Het Groninger Landschap; tevens zijn diverse percelen in particulier eigendom.
Steenhuis (Inrichtingsplan 8 natuurgebieden, Antea Group, 2017)
Landschappelijk bezien maakt Steenhuis deel uit van het besloten houtsingellandschap tussen Leek en Marum. Aan de zuidzijde van het steenhuis bevindt zich een fruitboomgaard. In de afgelopen jaren heeft stichting Groninger Landschap deze hersteld. Een deel van het huidige NNN-terrein betreft momenteel nog agrarische graslandpercelen, die nog moeten worden omgevormd naar natuur.
Voor de prioritaire gebieden en voor de te ontwikkelen natuurgebieden die geen prioritair gebied zijn, zijn in het kader van de inrichtingsplannen schetssessies gehouden met belanghebbenden. In de schetssessies zijn de wensen voor de inrichting van de gebieden geïnventariseerd. Op basis hiervan, en op basis van de doelen voor natuur en waterberging, zijn uitgangspunten en randvoorwaarden opgesteld. Vervolgens is per gebied een basisschets opgesteld en een of meerdere alternatieven. De alternatieven staan voor wezenlijke keuzes in inrichtingsmogelijkheden. Hieronder volgt per deelgebied de beschrijving van het uiteindelijk gekozen voorkeursalternatief en een globale beschrijving van de te nemen inrichtingsmaatregelen.
Zoals genoemd in paragraaf 1.1, is de uitwerking van de toekomstige situatie van de prioritaire gebieden in de inrichtingsplannen gedetailleerder dan de uitwerking voor de te ontwikkelen natuurgebieden die niet onder de prioritaire gebieden vallen. Het globale inrichtingsplan dat nu voor de te ontwikkelen natuurgebieden is opgesteld, wordt later gedetailleerder uitgewerkt.
Voor een uitgebreide toelichting op de toekomstige situatie en een uitwerking van de effecten van de inrichtingsmaatregelen wordt verwezen naar de inrichtingsplannen.
Voor het Dwarsdiep geldt een natuuropgave en een waterbergingsopgave. De invulling van het gebied in de toekomstige situatie is, volgens het voorkeursalternatief, een combinatie van natuur en waterberging, waarin ook (beperkt) ruimte is voor behoud van de landbouwkundige functie. Hoe de uitwerking van het behoud van de landbouwkundige functie er precies komt uit te zien moet nog worden onderzocht. De definitieve uitwerking wordt in een later stadium opgenomen in een uitwerking van het inrichtingsplan voor het Dwarsdiep. De inrichtingsmaatregelen kunnen al wel globaal beschreven worden.
Waterhuishouding en waterberging
In de toekomstige situatie wordt een groot deel van de Wemerpolder en de polder Oude Riet ontpolderd. De polders komen in open verbinding te staan met het Dwarsdiep en de waterstand in de polders kan mee bewegen met de waterstand in het Dwarsdiep. In het plangebied zijn locaties aanwezig met bebouwing waar het watersysteem moet blijven functioneren in de reguliere situatie en bij inzet van de waterberging. Daarnaast moet de waterhuishouding in gebieden buiten de waterberging blijven functioneren. Rondom bebouwing en in peilgebieden buiten het plangebied blijven de streefpeilen gelijk aan de huidige situatie. De exacte situering en formulering van de peilgebieden worden in het peilbesluit geregeld en vastgelegd. Verder wordt het profiel van het Dwarsdiep aangepast (breder en ondieper dan in de huidige situatie) om de afvoer van water geleidelijker te maken.
Voor de waterberging het Dwarsdiep is voorzien dat deze gemiddeld 1 keer per tien jaar wordt ingezet. Hiervoor wordt de eindstuw omhoog gezet. Er kan dan 2.700.000 m3 water worden vastgehouden. De inzet vindt plaats in situaties waarin het extreem nat is en de waterstanden in de boezem hoog zijn. Het waterschap heeft een bedieningsprotocol waarin het moment van inzet van de waterberging wordt geregeld.
Natuur
Wat betreft de natuurinrichting is het doel om verdroging van het gebied op te heffen en natte natuurwaarden zoals moeras en vochtige hooilanden te ontwikkelen. Dit wordt onder andere bereikt door de grondwaterstand te verhogen, een meander aan te leggen in het Dwarsdiep en een aantal kleinere waterlopen te verondiepen om de drainerende werking te verminderen.
Landschap, archeologie, cultuurhistorie en recreatie
Het gebied wordt zo ingericht dat een afwisseling ontstaat van moeras in de lage delen, vochtige grasland op de overgangen en drogere graslanden op de hoogste delen. Het aanwezige hoogteverschil in het gebied wordt zo beter zichtbaar gemaakt. Dit versterkt de beleving van de landschapsstructuur. De uitwerking van specifieke maatregelen voor recreatie, zoals fiets- en wandelroutes, vindt in een later stadium plaats.
Voor Polder De Dijken-Bakkerom geldt een natuuropgave en een waterbergingsopgave. Het gebied is in het voorkeursalternatief verdeeld in deelgebieden die elk een eigen streefpeil krijgen. In het algemeen geldt dat de invulling van het gebied in de toekomstige situatie een combinatie is van natuur en waterberging met centraal in de polder gelegen de bestaande bebouwing. Het gebied Bakkerom-Zuid krijgt een open verbinding met de boezem en loopt bij hoog water onder.
Waterhuishouding en waterberging
Zoals genoemd, krijgen de verschillende deelgebieden in Polder De Dijken-Bakkerom elk een eigen streefpeil. Rondom bebouwing en particuliere eigendommen blijven de streefpeilen gelijk aan de huidige situatie. Het watersysteem blijft daar functioneren in de reguliere situatie en bij inzet van de waterberging.
Om de streefpeilen te kunnen realiseren, moet het watersysteem worden aangepast. Hiervoor worden bijvoorbeeld nieuwe hoofdwatergangen aangelegd, wordt een bestaande duiker gedicht en worden op andere plaatsen maatregelen als een duiker, stuw of opmaling gerealiseerd. De exacte situering en formulering van de peilgebieden worden in het peilbesluit geregeld en vastgelegd.
Voor de waterberging Polder De Dijken-Bakkerom is voorzien dat deze gemiddeld 1 keer per 25 jaar wordt ingezet. De inzet vindt plaats in situaties waarin het extreem nat is en de waterstanden in de boezem hoog zijn. Het waterschap heeft een bedieningsprotocol waarin het moment van inzet van de waterberging wordt geregeld. De waterberging kan binnen 24 uur worden gevuld met circa 1.100.000 m3 water vanuit de Matsloot. De waterberging is afsluitbaar.
Natuur
Voor Polder De Dijken-Bakkerom geldt dat het doel van de natuurinrichting is om verdroging van het gebied op te heffen en natte natuurwaarden te ontwikkelen. Teveel permanent open water is niet gewenst. Maatregelen die hiervoor worden genomen zijn bijvoorbeeld het aanleggen van een slenk voor de waterinlaat uit de Matsloot om Bakkerom ook te voorzien van water in tijden van droogte, het aanleggen van een rietmoerasstrook om water te zuiveren, het aanleggen van petgaten en duikers en het natuurlijk inrichten van de waterplas Bakkerom Zuid.
Landschap, archeologie en cultuurhistorie
Het gebied wordt zo heringericht dat een afwisseling ontstaat van moeras in de lage delen, vochtige grasland op de overgangen en drogere graslanden op de hoogste delen. Het aanwezige hoogteverschil in het gebied wordt zo beter zichtbaar gemaakt.
Verder wordt de tracering van de kade tussen de Bevervallei en de Noordoosthoek gebaseerd op het reliëf en het tracé van de oude Hooiweg. Hiermee ontstaat een vloeiende lijn die aansluit bij de natuurlijke patronen van de inversierug van de voormalige rivier De Oude Riet. De inversierug wordt beter zichtbaar in het landschap.
Voor De Drie Polders geldt een natuuropgave en een waterbergingsopgave. In het gebied wordt in het voorkeursalternatief afwisseling gecreëerd van gevarieerde natte en vochtige gras- en schraallanden, met een uitgebreid netwerk van sloten met brede moeraszones. Het gebied wordt opgedeeld in twee peilgebieden waardoor beter afgestemd kan worden op de natuurdoelen in het gebied.
Waterhuishouding en waterberging
Het plangebied wordt opgedeeld in twee peilgebieden die elk een eigen streefpeil krijgen. Deze nieuwe peilen zijn hoger dan in de huidige situatie. Langs de buitengrenzen van het plangebied is bebouwing aanwezig waar het watersysteem moet blijven functioneren, in reguliere situaties en bij inzet van de bergingsgebieden.
Het huidige gemaal Lettelbert voldoet niet meer. Er moet een nieuw gemaal gerealiseerd worden die wordt gecombineerd met een inlaat voor de inzet van waterberging. Verder moet voor het realiseren van de twee peilgebieden een stuw geplaatst worden op de scheiding van beide peilvakken. In het oostelijke deel van het plangebied wordt een hoger peil ingesteld dan in het zuidwestelijke deel. Voor de afwatering van het zuidwestelijke deel wordt een extra gemaaltje of molentje geplaatst. De exacte situering en formulering van de peilgebieden worden in het peilbesluit geregeld en vastgelegd.
Voor de waterberging De Drie Polders is voorzien dat deze gemiddeld 1 keer per 25 jaar wordt ingezet. De inzet vindt plaats in situaties waarin het extreem nat is en de waterstanden in de boezem hoog zijn. Het waterschap heeft een bedieningsprotocol waarin het moment van inzet van de waterberging wordt geregeld. De waterberging kan binnen 24 uur worden gevuld met ongeveer 1.200.000 m3 water vanuit het Lettelberterdiep. De waterberging is afsluitbaar.
Natuur
Het doel is om verdroging in het gebied op te heffen en natte natuurwaarden zoals moeras, natte schraallanden en vochtige hooilanden te ontwikkelen. De watergangen in het hele natuurgebied worden voorzien van een brede moeraszone. Ten zuiden van de watergang langs de noordgrens wordt een zone van 50 tot 100 m breed ingericht als brede moeraszone. Daarmee wordt invulling gegeven aan een ecologische verbinding voor de doelsoorten, richting de natuurgebieden Pasop en Matsloot.
Verder worden een aantal nieuwe petgaten aangelegd. Hiermee kunnen nieuwe verlandingsreeksen op gang komen en wordt de variatie in dit gebied vergroot.
Door de inrichtingsmaatregelen voor de natuur zal het gebied functioneren als een stapsteen, als onderdeel van de robuuste natte verbinding.
Landschap, archeologie, cultuurhistorie en recreatie
Het gebied wordt zo heringericht dat een afwisseling ontstaat van moeras in de lage delen, vochtige grasland op de overgangen en drogere graslanden op de hoogste delen. De kenmerkende openheid van het landschap, in contrast met de besloten dekzandkop van Pasop blijft zo behouden. Het verkavelingspatroon dat eeuwenlang nauwelijks is veranderd wordt door de ingrepen aan de sloten extra benadrukt. Door de aanleg van nieuwe petgaten en broekbossen wordt het landschappelijke contrast tussen het open, oostelijke deel en het meer besloten, zuidwestelijke deelgebied versterkt.
Voor recreatie wordt als mogelijke maatregel een uitkijktoren genoemd.
Matsloot-Pasop
Het gebied Matsloot-Pasop is onderdeel van het NNN. In het kader hiervan zijn enkele doeltypen vastgesteld met bijbehorende ambities, zoals vochtig weidevogelgrasland, kruiden- en faunarijk grasland en hoog- en laagveenbos. Voor het gebied geldt verder de invulling van de waterkwaliteitsdoelen langs de Matsloot in het kader van de KRW als beleidsopgave.
De inrichting van het deelgebied Matsloot (ten noorden van de Matsloot) richt zich op het creëren van weidevogelgraslanden door middel van een gericht beheer. In het deelgebied Pasop (ten zuiden van de Matsloot) wordt water ingelaten en worden de peilen opgezet om de verdroging terug te dringen. In het voorkeursalternatief wordt het grootste deel van het gebied aan de noordzijde van de Matsloot voor de boezem gelegd en worden oeverzones verbreed en sloten verruimd. In de huidige situatie staat alleen de oostelijke helft in open verbinding met de boezem. Er is aandacht voor de woningen aan de westzijde van het gebied. Aan de zuidzijde van de Matsloot wordt in het voorkeursalternatief een deel van de bovengrond ontgraven en een deel van de kade verlegd, waardoor er een moeraszone/boezemland met natuurvriendelijke oevers langs de Matsloot komt.
Om het streefbeeld te realiseren, worden ook een aantal nieuwe watergangen gegraven. Er wordt vanuit de vaart Matsloot een nieuwe inlaat gerealiseerd met regelbare stuw in het deelgebied Pasop. Verder worden er een aantal nieuwe petgaten gegraven en wordt een faunaduiker gerealiseerd.
Leekstermeergebied en Midwolde
Voor het Leekstermeergebied en Midwolde gelden verschillende beleidsopgaven, vanuit het NNN, Natura-2000 en de KRW.
In het voorkeursalternatief voor dit deelgebied wordt het hoogteverschil binnen het plangebied benadrukt door het onderscheid in soortensamenstelling en productiviteit tussen de graslanden op de hoge en lage delen te vergroten. De laaggelegen graslanden worden vernat, door de waterpeilen in de zomer op te zetten, zodat deze zich ontwikkelen tot vochtige hooilanden. De graslanden op de hogere delen worden ontwikkeld tot kruiden- en faunarijke graslanden. Het onderscheid tussen de hoog en laag gelegen graslanden wordt zo versterkt.
Verder worden op de percelen ten zuiden van Lettelbert de slootoevers verruimd zodat meer ruimte ontstaat voor soortenrijke oeverbegroeiingen. De oppervlakte van de boezemlanden rond het Leekstermeer wordt vergroot. Ten zuiden van de Molenwijk wordt een aantal percelen voor de boezem gelegd om de ontwikkeling van rietland te stimuleren.
Om bovenstaande bereiken moeten een aantal (hoofd)watergangen worden aangepast. Verder is het noodzakelijk om een nieuwe stuw te plaatsen om de waterstanden te kunnen reguleren. Vanuit recreatie is er de wens om een aantal nieuwe (fiets)paden en bruggen aan te leggen.
Coendersborg
De beleidsopgave voor Coendersborg komt voort uit het NNN, waarin ook voor dit deelgebied verschillende doeltypen met bijbehorende ambities zijn vastgelegd, zoals dennen-, eiken- en beukenbos, kruiden- en faunarijk grasland, waterplassen en vochtige heide.
Voor de inrichting van Coendersborg ligt de nadruk op het behouden van het historische karakter van het plangebied. Het houtsingellandschap wordt versterkt door aanplant van nieuwe singels. Aangetaste singels worden versterkt door opvullen van gaten in de beplanting en inhalen van achterstallig onderhoud. De agrarische percelen worden omgevormd tot natuurlijke graslanden. Ten behoeve van de voeding van de landbouwgronden buiten het plangebied zal gebruik worden gemaakt van een alternatieve aanvoerroute via bestaande sloten. De graslanden en natte heide in de zuidelijke helft van het plangebied worden vernat door gebiedseigen water beter vast te houden. Daarnaast moet nog een klein deel van de ecologische verbindingszone die de Coendersborg verbindt met het Dwarsdiep worden gerealiseerd.
Steenhuis
Voor deelgebied Steenhuis ligt de opgave in natuurdoelen voor het gebied. In het gebied komen gebiedstypen voor als park- of stinzenbos, landschapselementen en houtwallen of -singels.
Voor Steenhuis ligt de nadruk op het behouden van het historische karakter van het plangebied. Het voorkeursalternatief voor deelgebied Steenhuis gaat uit van landschapsherstel. Bij deze schets wordt het houtsingellandschap versterkt door aanplant van nieuwe singels. Aangetaste singels worden versterkt door opvullen van gaten in de beplanting en inhalen van achterstallig onderhoud. De oorspronkelijk percelering van het gebied wordt daarbij weer teruggebracht, waarbij het oorspronkelijke reliëf (kruinig) van de percelen wordt benadrukt. De agrarische percelen worden door verschralingsbeheer geleidelijk omgevormd tot bloemrijke graslanden. Daarnaast worden enkele nieuwe poelen gegraven.
In dit hoofdstuk komen de verschillende milieueffecten ten gevolge van de realisatie van natuur en waterberging aan bod.
Voor het Zuidelijk Westerkwartier is de m.e.r.-procedure doorlopen en is een MER opgesteld. Het MER is een nadere, gedetailleerde toetsing van de effecten op de omgeving.
Gezien de samenhang van de totale natuurontwikkeling en de specifieke ontwikkeling van de waterbergingen met daaraan gekoppelde natuurontwikkeling, heeft de provincie Groningen besloten om een combinatie-MER op te stellen. Dit combinatie-MER kent een projectMER gedeelte en een planMER gedeelte.
In het MER zijn per milieuthema de effecten bepaald ten opzichte van de referentiesituatie. Dit is de huidige situatie plus autonome ontwikkelingen in de omgeving waar al een besluit over is genomen.
In het MER zijn, per deelgebied, de effecten van het plan op de volgende thema’s bepaald: bodem, water, natuur, archeologie, landschap/cultuurhistorie, landbouw en overig gebruik en leefbaarheid. Er zijn per deelgebied alternatieven getoetst. Per thema is het voornemen getoetst aan de relevante wettelijke kaders en beleidskaders en normen en richtlijnen daarin. Vervolgens zijn per thema mitigerende en compenserende maatregelen onderzocht.
Voor het MER en de aanvulling hierop en het toetsingsadvies van de Commissie voor de m.e.r. wordt verwezen naar bijlage 3 , bijlage 4 en bijlage 5 van deze toelichting.
In deze paragraaf is de effectbeoordeling van het voornemen samengevat. De realisatie van de waterbergingsgebieden en de NNN heeft geen impact op de thema's verkeer, luchtkwaliteit, geur, geluid en externe veiligheid. In het MER is een vergelijking gemaakt tussen de verschillende alternatieven die in de inrichtingsplannen zijn beschouwd. Voor de volledige beschrijving en effectbeoordeling van de alternatieven wordt verwezen naar het MER (zie bijlage 3).
De thema's in het MER zijn beoordeeld op effect: sterk positief (++), positief (+), neutraal (0), negatief (-) of sterk negatief (--). De volgende thema's zijn beoordeeld:
Uit de effectbeoordeling in het MER blijkt dat uitvoering van de voorkeursalternatieven voor alle deelgebieden leidt tot het bereiken van de natuurdoelen en de doelen voor waterberging zoals deze zijn bepaald voor het Zuidelijk Westerkwartier. Uitzondering hierop is Het Dwarsdiep, voor dit gebied is nog geen definitieve uitwerking van het voorkeursalternatief beschikbaar (zie paragraaf 3.3.1).
In alle deelgebieden geldt dat bij uitvoering van de voorkeursalternatieven een groot deel van de ecosysteempotenties gerealiseerd zijn. De versterking van natuurwaarden in het gebied geeft een impuls aan de natuurkwaliteit van het Zuidelijk Westerkwartier. Daarnaast versterkt de uitvoering van de voorkeursalternatieven de verbinding met natuurgebieden in de nabije omgeving. Hierdoor ontstaat een natuurnetwerk met verhoogde natuurwaarden.
Voor de prioritaire gebieden (De Drie Polders, Polder De Dijken – Bakkerom en Het Dwarsdiep) geldt dat de beoogde bergingscapaciteit van totaal 5,0 miljoen m3 wordt behaald, mits hiervoor in het nog uit te werken voorkeursalternatief voor Het Dwarsdiep hier voldoende ruimte voor geeft. Door de beoogde bergingscapaciteit te behalen, lopen de boezempeilen niet te hoog op. Realisatie van de voorkeursalternatieven leidt naast de zeer positieve effecten op natuurdoelen, beschermde soorten en waterberging ook tot overige effecten.
Over het algemeen leidt de realisatie van de voorkeursalternatieven tot positieve effecten op de aspecten bodem, ruimtelijke kwaliteit, grondwater, recreatie en landschap en cultuurhistorie.
Voor Polder De Dijken - Bakkerom en Het Dwarsdiep geldt dat de inrichting negatief scoort op het aspect wonen. Dit wordt veroorzaakt door een mogelijke beperking van het uitzicht door de aanleg van kaden voor enkele woningen, waarbij gezegd moet worden dat de hoogte van de kaden lager dan 1,50 m boven de begane grond blijft. Bij het bepalen van de exacte ligging wordt samen met de bewoners/eigenaren bekeken waar de kades komen, rekening houdend met inpassing in het landschap en beheer en onderhoud. Voor Polder De Dijken - Bakkerom en De Drie Polders wordt ook een negatief effect verwacht voor de bodemstructuur en archeologische verwachtingen, omdat het aanleggen en mogelijk maken van de waterberging leidt tot vergravingen.
De effecten op de aspecten bodemverontreinigingen, archeologische monumenten, landbouw (alle criteria) en kabels en leidingen zijn als neutraal beoordeeld. Uitzondering hierop is één van de alternatieven die is onderzocht voor Het Dwarsdiep: hierbij wordt het aspect landbouw als positief beoordeeld. Voor dit gebied moet het voorkeursalternatief nog definitief uitgewerkt worden.
Tijdens de aanlegfase worden ook enkele negatieve effecten verwacht doordat bepaalde soorten kunnen omkomen tijdens de werkzaamheden en doordat het landschap minder beleefbaar en toegankelijk is als gevolg van de werkzaamheden.
In het MER wordt ingegaan op compenserende en mitigerende maatregelen per deelgebied.
Er worden een aantal mitigerende maatregelen genoemd in het MER. De meeste maatregelen hebben betrekking op de aanlegfase, bijvoorbeeld het gefaseerd werken om verstoring op voorkomende soorten te voorkomen en het werken buiten het broedseizoen. Verder wordt aanbevolen om voor een aantal soorten aanvullend soortgericht onderzoek te doen in verschillende deelgebieden, om mitigerende maatregelen te concretiseren. De effecten op voorkomende soorten en toetsing aan de Wet natuurbescherming worden verder toegelicht in paragraaf 4.3. Een andere mitigerende maatregel die wordt genoemd, voor inzet tijdens de aanlegfase, is het betrekken van archeologische begeleiding bij afgravingen.
De in het MER genoemde maatregelen hoeven niet geborgd te worden of hebben niet geleid tot aanpassingen in het PIP, maar kunnen wel indien gewenst op grond van het PIP worden uitgevoerd.
Als leemte in kennis wordt genoemd voor deelgebied Coendersborg dat nader onderzoek moet worden gedaan naar de effecten op het heideterrein in Coendersborg en peilveranderingen in Veenwijk. Het voorkeursalternatief voor dit gebied is nog globaal van opzet. De effecten moeten nader worden onderzocht bij verdere uitwerking van het voorkeursalternatief.
In het MER worden geen andere leemten in kennis genoemd. Er zijn geen leemten in kennis die besluitvorming over het PIP in de weg staan.
Om de uitvoerbaarheid van het plan te toetsen is onderzoek gedaan naar de natuurwaarden in het gebied. Er is een voortoets uitgevoerd waarin is onderzocht of het plan leidt tot effecten op in de omgeving gelegen Natura 2000-gebieden die worden beschermd door de Wet natuurbescherming (Wnb). Daarnaast is in het MER onderzocht of het plan leidt tot effecten op voorkomende soorten die beschermd zijn vanuit de Wnb (de soorten die voorheen voorkwamen in de Flora- en faunawet).
De voorgenomen ingrepen in het Zuidelijk Westerkwartier leiden mogelijk tot effecten op verschillende Natura 2000-gebieden die worden beschermd door de Wnb. Om te onderzoeken of hier sprake van is, is een voortoets in het kader van de Wnb uitgevoerd. Voor de voortoets en bijbehorende Aerius-berekening wordt verwezen naar bijlage 6 en 7 van deze toelichting. De voortoets vormt een oriënterende toetsing van het initiatief in het kader van de gebiedsbescherming. De centrale vraag is of significant negatieve effecten op instandhoudingsdoelstellingen van Natura 2000-gebied op voorhand kunnen worden uitgesloten. Uit het rapport is het volgende naar voren gekomen. De voorgenomen ontwikkelingen in het Zuidelijk Westerkwartier vinden plaats in de directe omgeving van het Natura 2000-gebied Leekstermeergebied. Andere Natura 2000-gebieden liggen op enkele kilometers afstand, buiten de maximale effectafstanden voor verstoringsfactoren (uitgezonderd stikstofdepositie). Effecten als gevolg van de herinrichting van het Zuidelijk Westerkwartier op andere gebieden treden niet op.
In het MER is onderzocht of het plan leidt tot effecten op voorkomende soorten die beschermd zijn vanuit de Wet natuurbescherming (Wnb).
Juridisch beschermde soorten die in het plangebied voorkomen zijn bijvoorbeeld een aantal soorten vleermuizen, steenmarter, waterspitsmuis, de grote modderkruiper, poel- en heidekikker, de das, belangrijke weidevogelpopulaties en broedende vogels.
Uit de beoordeling blijkt dat er weliswaar negatieve effecten kunnen optreden doordat bepaalde soorten individuen kunnen omkomen tijdens de werkzaamheden, maar dat dit in de meeste gevallen kan worden voorkomen met een goed werkprotocol. Bovendien worden op de middellange termijn negatieve effecten gemitigeerd doordat nieuw leefgebied ontstaat en er betere condities voor beschermde soorten ontstaan. Dit geldt in het bijzonder voor gronden in het plangebied die nu nog in gebruik zijn als landbouwgrond.
Als mitigerende maatregel wordt genoemd in het MER om locatie-specifieke maatregelen te treffen tijdens de aanlegfase, om de effecten op de beschermde soorten te verminderen. De volgende maatregelen kunnen worden getroffen:
De leefgebieden van een aantal beschermde soorten zijn niet volledig in kaart gebracht. Om de mitigerende locatie-specifieke maatregelen tijdens de aanlegfase te bepalen is aanvullend soortgericht onderzoek gewenst om eventuele maatregelen verder te concretiseren. Voor het vaststellen van voorliggend PIP is aanvullend onderzoek niet noodzakelijk.
Uit de voortoets blijkt dat het plan voor waterberging en natuurontwikkeling in het Zuidelijk Westerkwartier niet leidt tot mogelijk significante negatieve effecten op omliggende Natura-2000 gebieden. Het uitvoeren van een Passende Beoordeling in het kader van de Wnb is daarom niet noodzakelijk.
Daarnaast blijkt uit het MER dat er door de realisatie van de waterberging en natuurontwikkeling tijdens de aanlegfase weliswaar negatieve effecten op beschermde soorten kunnen voorkomen, maar dat deze op middellange termijn worden gemitigeerd of al eerder voorkomen kunnen worden door een goed werkprotocol tijdens de aanlegfase. Het uitvoeren van aanvullend soortgericht onderzoek is dan ook niet aan de orde.
De Wnb leidt niet tot belemmeringen voor de uitvoerbaarheid van voorliggend PIP.
In het rapport Archeologie en cultuurhistorie in de Westerkwartiergemeenten Grootegast, Leek, Marum en Zuidhorn (Vestigia, 10 maart 2014) zijn de cultuurhistorisch bepalende waarden in beeld gebracht. Als aanvulling hierop heeft Prolander in 2016 een bureauonderzoek laten uitvoeren naar de archeologische en cultuurhistorische waarden in het Zuidelijk Westerkwartier (“Gebiedsontwikkeling Zuidelijk Westerkwartier, Een archeologische en cultuurhistorische inventarisatie”, Libau, 12 april 2016 – rapport 15-263). Daarin is voor het gehele Zuidelijk Westerkwartier per deelgebied in beeld gebracht welke cultuurhistorische en archeologische waarden aanwezig zijn. In deze paragraaf is een beknopte samenvatting opgenomen.
In de archeologische en cultuurhistorische analyse is uitvoerig per deelgebied en cluster van percelen aangegeven welke archeologische en cultuurhistorische waarden (naar verwachting) aanwezig zijn. De resultaten en adviezen zijn verwerkt in advieskaarten. Op de advieskaarten worden met betrekking tot de bekende en verwachte archeologische waarden een aantal categorieën onderscheiden. Per gebied is daarmee duidelijk waar zeker of hoogstwaarschijnlijk archeologische waarden in de ondergrond zitten, of er werkzaamheden onder archeologische begeleiding dienen plaats te vinden, of waar vervolgonderzoek aan de orde kan zijn bij bodemingrepen en waar geen archeologisch vervolgonderzoek nodig is.
Als gevolg van de bewogen ontstaansgeschiedenis van het Zuidelijk Westerkwartier en de wijze waarop de mens erin heeft gewerkt en geleefd en vorm gegeven heeft aan het gebied, zijn er nog veel archeologische resten in de ondergrond te verwachten en zijn er nog veel cultuurhistorisch waardevolle locaties. Zo moet onder andere rekening gehouden worden met:
Het inpassingsplan maakt geen activiteiten mogelijk die veranderingen in het risicoprofiel mogelijk maken. Er worden geen verblijfsfuncties toegevoegd en er is geen toename van risicobronnen, kortom: er treedt geen wijziging ten aanzien van de externe veiligheid op.
Het inpassingsplan is geregeld in artikel 3.26 van de Wro. In het tweede lid van dat artikel worden de afdelingen 3.1, 3.2 en 3.3 van de Wro van overeenkomstige toepassing verklaard. Dit houdt onder meer in dat een inpassingsplan dezelfde procedure doorloopt als een gemeentelijk bestemmingsplan, gebaseerd op de Uniforme Openbare Voorbereidingsprocedure. Dit houdt onder meer in dat een ontwerpinpassingsplan wordt opgesteld dat zes weken ter inzage moet worden gelegd, zodat een ieder zienswijzen kan indienen. Provinciale Staten moeten op basis van artikel 3.26 lid 1 Wro de betrokken gemeenteraden horen als Provinciale Staten het voornemen hebben om voor (een gedeelte van) het grondgebied van de gemeente een PIP vast te stellen.
Op 3 juni 2015 is de gemeenteraad van Marum geïnformeerd en gehoord over de planologische procedure voor de waterbergingsgebieden en de Ecologische Hoofdstructuur in het Zuidelijk Westerkwartier. In een unaniem aangenomen motie wordt het college verzocht een aantal aandachtspunten onder de aandacht van het college van Gedeputeerde Staten van Groningen te brengen. Dat is gebeurd en de motie is als bijlage 8 bij deze toelichting opgenomen.
Op 20 mei 2015 is de gemeenteraad van Leek geïnformeerd en gehoord over het provinciaal inpassingsplan voor de realisering van het NNN en de waterbergingsgebieden in het Westerkwartier.
In het Bro wordt een inpassingsplan gelijkgesteld aan een bestemmingsplan. Dit houdt onder meer in dat de overlegverplichting die voor gemeentebesturen op grond van artikel 3.1.1 Bro voorafgaat aan de formele planprocedure ook geldt voor provinciale inpassingsplannen. Het voor gemeenten voorgeschreven overleg met de provincie geldt hier omgekeerd. De provincie is verplicht overleg te plegen met betrokken gemeenten (naast andere instanties als het waterschap). Artikel 3.26, lid 3 Wro bepaalt dat in het inpassingsplan kan worden bepaald in hoeverre bestemmingsplannen binnen het plangebied van het inpassingsplan hun werking behouden. Het onderhavige inpassingsplan is vormgegeven als integraal ruimtelijk document. Dit betekent dat het de bestemmingsplannen buitengebied van Leek en Marum binnen het plangebied volledig vervangt.
Voor de prioritaire gebieden, waar natuur en waterberging wordt gecombineerd, zijn drie gedetailleerde inrichtingsplannen opgesteld die beschrijven welke functies waar komen in het gebied en welke maatregelen hiervoor nodig zijn. Uitvoering van de inrichtingsplannen kan pas als het bestemmingsplan is aangepast. Niet alle gronden hebben namelijk al een bestemming voor natuur en/of waterberging. Met voorliggend PIP zorgt de provincie Groningen voor het aanpassen van de bestemmingen in de gemeenten Leek en Marum. De aanpassingen in de bestemmingen zorgen voor uitvoerbare inrichtingsplannen.
Het PIP houdt rekening met wijzigingen in de uitvoering omdat bepaalde maatregelen wellicht nog anders worden uitgevoerd. Het PIP kan deze aanpassingen opvangen. Het PIP bevat de flexibiliteit om de nog te maken keuzes in de inrichtingsplannen voor dit gebied te volgen.
De regels behorende bij dit inpassingsplan zijn vormgegeven conform de Standaard Vergelijkbare Plannen (SVBP 2012) die onderdeel uitmaakt van de regeling Standaarden ruimtelijke ordening. Dit uit zich onder meer in de indeling van de regels, de benamingen van de bestemmingen en ook in het gebruik van aanduidingen die voorkomen in deze Standaard.
Agrarisch
De bestemming Agrarisch is grotendeels overgenomen uit het bestemmingsplan Buitengebied Leek. De gronden die deze bestemming hebben vallen wel binnen het PIP, omdat het nationaal bestuursakkoord water hiervoor geldt, maar de bestemming verandert niet ten opzichte van het Buitengebied Leek.
Bos en Natuur
Deze bestemming is opgenomen voor de overige bos- en natuurgebieden binnen het plangebied.
Natuur
De bestaande NNN-gebieden vallen binnen deze bestemming. De gronden moeten ingericht worden conform de inrichtingsplannen die zijn opgesteld.
Natuur - Agrarisch
Deze bestemming is opgenomen voor de nieuwe natuurgebieden. Ook voor deze gronden geldt dat inrichtingsplannen aangeven hoe ze ingericht moeten worden. Natuur en agrarisch grondgebruik zijn beide toegestaan binnen deze bestemming. De bestemming regelt dat gronden die zijn ingericht voor natuur niet meer mogen worden omgezet in agrariscxhe gronden.
Water
De hoofdwatergangen in de niet-prioritaire gebieden hebben de bestemming 'Water' gekregen.
Leiding - Gas en Leiding - Hoogspanningsverbinding
Deze twee dubbelbestemmingen zijn opgenomen ten behoeve van de aardgasleiding en de hoogspanningsverbinding die door het plangebied lopen. De regels sluiten aan bij de dubbelbestemming zoals opgenomen in het bestemmingsplan Buitengebied Leek.
Waarde - Archeologie 3, 4 en 5
Deze drie dubbelbestemmingen zijn opgenomen om de in het plangebied aanwezige archeologische waarden te beschermen. De regelingen sluiten aan bij de regels opgenomen in de bestemmingsplannen voor de buitengebieden van Leek en Marum.
Aangezien bij de uitvoering van het inrichtingsplan rekening zal worden gehouden met de uitkomsten van het bureauonderzoek en de daarin opgenomen aanbevelingen, geldt de verplichting voor een omgevingsvergunning niet voor werkzaamheden op basis van het inrichtingsplan.
Waarde - Besloten gebied
Deze dubbelbestemming is opgenomen om het besloten karakter van het gebied, gekenmerkt door onder meer houtsingels, te beschermen.
Waarde - Pingoruïne
De dubbelbestemming beschermt de in het plangebied aanwezige pingoruïne.
Waterstaat - Waterberging
De dubbelbestemming Waterstaat - Waterberging maakt het mogelijk de aangewezen gronden te gebruiken als bergingsgebied. Er is een omgevingsvergunningstelsel (voorheen aanlegvergunning) opgenomen voor bepaalde werkzaamheden die mogelijk een verstoring van de functie als bergingsgebied tot gevolg kunnen hebben. Het gaat hierbij nadrukkelijk niet om werkzaamheden met betrekking tot de inrichting van het gebied als bergingsgebied. Werkzaamheden met betrekking tot het normale onderhoud vallen eveneens niet onder deze vergunningplicht.
Waterstaat - Waterkering
Deze dubbelbestemming is opgenomen om de in het plangebied aanwezige waterkeringen te beschermen.
Algemene aanduidingsregels
Er zijn twee algemene aanduidingen in het plan opgenomen. De aanduidingen 'veiligheidszone - mijnbouw' is overgenomen uit het bestemmingsplan Buitengebied Leek. De aanduiding 'overige zone - houtsingelgebied' komt overeen met de regeling Houtsingelgebied Zuidelijk Westerkwartier uit de Provinciale Omgevingsverordening. In de Houtsingel Hoofdstructuur Westerkwartier zijn de belangrijkste houtsingels aangegeven. De hierbij behorende kaart is opgenomen als bijlage 2.
Aanlegvergunningenstelsel
In het inpassingsplan is een aanlegvergunningenstelsel opgenomen wat is gebaseerd op de stelsels die zijn opgenomen in de bestemmingsplannen voor de buitengebieden van Leek en Marum. De volledige toelichting op het aanlegvergunningenstelsel uit deze bestemmingsplannen is openomen in bijlage 9. Deze toelichting is voor dit plan voorzover relevant van overeenkomstige toepassing. Er zijn enige aanpassingen gedaan om het stelsel goed aan te laten sluiten bij het doel van dit inpassingsplan: het realiseren van het NNN en de waterbergingsgebieden.
Het stelsel heeft betrekking op werken en werkzaamheden in het buitengebied. Het gaat dus niet om bouwen maar om het uitvoeren van werkzaamheden zoals egaliseren, diepploegen, het aanplanten of kappen van bomen of het aanleggen van recreatieve paden. Afhankelijk van de bestemming of de specifieke gebiedswaarden zijn bepaalde werkzaamheden toegestaan, verboden of mogelijk nadat een aanlegvergunning is verleend.
Het aanlegvergunningenstelsel biedt zo veel mogelijk maatwerk: er is zo veel mogelijk geprobeerd de landschappelijke of cultuurhistorische waarden op de plek waar ze daadwerkelijk voorkomen of potenties tot ontwikkeling hebben (m.n. het geval bij natuurwaarden/beheersgebieden) te bestemmen. Dit betekent niet per definitie dat de regeling tot op individueel perceelsniveau klopt, maar er is geprobeerd hier zo dicht mogelijk bij te komen.
In de regels is opgenomen dat er geen aanlegvergunning nodig is voor werken en werkzaamheden die betrekking hebben op het inrichten van het gebied conform de inrichtingsplannen.
Het voorontwerp van het PIP is in het kader van wettelijk vooroverleg verzonden naar diverse overheidsinstanties. Van 11 januari tot en met 21 februari 2018 hebben de ontwerp-inrichtingsplannen, het voorontwerp-PIP en het MER met bijbehorende stukken ter inzage gelegen. De reacties in het kader van het vooroverleg en de ter inzage legging van de stukken zijn verwerkt in de Nota Reactie en Commentaar, deze is opgenomen als bijlage 10 bij de toelichting.
De aanpassingen die aan het plan gedaan zijn worden hieronder opgesomd.
Toelichting:
Regels
Verbeelding
De uitvoeringskosten van de waterberging en natuurontwikkeling in het Zuidelijke Westerkwartier zijn bij de provincie Groningen en het Waterschap Noorderzijlvest bekend. Financiering van deze kosten vindt plaats door inzet van eigen middelen van de provincie Groningen en het Waterschap Noorderzijlvest. Er is sprake van een sluitende exploitatieopzet. Daarmee is het PIP op dit punt uitvoerbaar.
Het opstellen van een exploitatieplan voor het PIP is niet verplicht aangezien er geen bij algemene maatregel van bestuur aangewezen bouwplan is voorgenomen.