direct naar inhoud van Regels
Plan: Provinciaal inpassingsplan Waterberging en Natuur Zuidelijk Westerkwartier
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.9920.IPwaterbergingZWK-VA01

Regels

Hoofdstuk 1 Inleidende regels

Artikel 1 Begrippen

1.1 plan:

het Provinciaal inpassingsplan Waterberging en Natuur Zuidelijk Westerkwartier met identificatienummer NL.IMRO.9920.IPwaterbergingZWK-VA01 van de provincie Groningen;

1.2 het provinciaal inpassingsplan:

de geometrisch bepaalde planobjecten met de bijbehorende regels en de daarbij behorende bijlagen;

1.3 aanduiding:

een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden;

1.4 aanduidingsgrens:

de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft;

1.5 agrarisch bedrijf:

een bedrijf dat is gericht op het voortbrengen van producten door middel van het telen van gewassen (boom- en sierkwekerijen en fruit- en houtteelt daaronder begrepen) en/of door middel van het houden van dieren, niet zijnde: een glastuinbouwbedrijf, een champignonkwekerij, een gebruiksgerichte paardenhouderij, een bollenteeltbedrijf of een vis- of wormenkwekerij;

1.6 agrarische bedrijfsbestemming:

de bestemming Agrarisch - Agrarisch bedrijf 1, Agrarisch - Agrarisch bedrijf 2, Agrarisch - Agrarisch bedrijf 3, Agrarisch - Agrarisch bedrijf 4 of Agrarisch - Paardenhouderij zoals opgenomen in het Bestemmingsplan Buitengebied Leek of zoals opgenomen in het bestemmingsplan Buitengebied Marum;

1.7 agrarisch grondgebruik:

het telen van gewassen, niet in een volkstuin(complex), en/of het weiden van dieren;

1.8 archeologische waarde:

de waarde die van belang is voor de archeologie en voor de kennis van de beschavingsgeschiedenis;

1.9 bebouwing:

één of meer gebouwen en/of bouwwerken, geen gebouwen zijnde;

1.10 bestemmingsgrens:

de grens van een bestemmingsvlak;

1.11 bestemmingsvlak:

een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming; indien en voor zover twee bestemmingsvlakken middels de aanduiding relatie met elkaar zijn verbonden worden deze aangemerkt als één bestemmingsvlak;

1.12 bestaand:

bestaand op het tijdstip van terinzagelegging van het ontwerpplan;

1.13 bevoegd gezag:

het bevoegd gezag:

  • bij een wijzigingsplan is het college van Gedeputeerde Staten van de provincie Groningen;
  • bij een omgevingsvergunning is het college van burgemeester en wethouders van de gemeente waarbinnen de gronden liggen waar de omgevingsvergunning voor wordt aangevraagd;
1.14 boom- en/of sierkwekerij:

een bedrijf dat is gericht op het voortbrengen van beplantingsgewassen zoals bos- en haagplantsoen, laan- en parkbomen, vruchtbomen, rozenstruiken, sierconiferen, sierheesters en overige sierbeplanting, een en ander in de vorm van vollegrondteelt dan wel containerteelt;

1.15 bouwen:

het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk;

1.16 bouwwerk:

een bouwkundige constructie van enige omvang die direct en duurzaam met de aarde is verbonden;

1.17 cultuurhistorische waarde:

de aan een bouwwerk of gebied toegekende waarde, gekenmerkt door het beeld dat is ontstaan door het gebruik dat de mens in de loop van de geschiedenis van dat bouwwerk of dat gebied heeft gemaakt;

1.18 fruitteeltbedrijf:

een bedrijf dat is gericht op het telen van fruit;

1.19 gebouw:

elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt;

1.20 houtteelt:

de bedrijfsmatige uitoefening van uitsluitend de functie houtproductie op gronden die in principe hiervoor tijdelijk worden gebruikt en waarvoor daartoe ontheffing is verleend van de melding en herplantplicht ex artikel 2 en 3 van de Boswet;

1.21 inrichtingsplannen:

inrichtingsplannen voor Het Dwarsdiep, Polder De Dijken - Bakkerom, De Drie Polders en het inrichtingsplan voor acht deelgebieden, zoals vastgesteld door het algemeen bestuur van Waterschap Noorderzijlvest op 19 september 2018 en door het College van Gedeputeerde Staten op 25 september 2018;

1.22 landschappelijke waarde:

de aan een gebied toegekende waarde, in verband met de waarneembare verschijningsvorm van dat gebied;

1.23 natuurlijke waarde:

de aan een gebied toegekende waarde, in verband met de geologische, bodemkundige en/of biologische elementen, voorkomend in dat gebied;

1.24 normale onderhouds- of exploitatiewerkzaamheden:

werkzaamheden die regelmatig noodzakelijk zijn voor een goed beheer van de gronden, waaronder begrepen de handhaving dan wel de realisering van de bestemming;

1.25 recreatief medegebruik:

een recreatief gebruik van gronden dat ondergeschikt is aan de functie van de bestemming waarbinnen dit recreatieve gebruik is toegestaan;

1.26 waterberging:

krachtens de Wet ruimtelijke ordening voor waterstaatkundige doeleinden bestemd gebied, niet zijnde een oppervlaktewaterlichaam of onderdeel daarvan, dat dient ter verruiming van de bergingscapaciteit van een of meer watersystemen en ook als bergingsgebied op de legger is opgenomen.

Artikel 2 Wijze van meten

Bij toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:

2.1 Gebouwen en bouwwerken:
  • a. de bouwhoogte van een bouwwerk:
    vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een bouwwerk, geen gebouw zijnde, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes, en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen.
  • b. de inhoud van een bouwwerk:
    tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidingsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen.
  • c. de oppervlakte van een bouwwerk:
    tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk.
  • d. de hoogte van een windturbine:
    vanaf het peil tot aan de (wieken)as van de windturbine.
2.2 Ondergeschikte bouwdelen:

Bij het meten worden ondergeschikte bouwdelen, als plinten, pilasters, kozijnen, gevelversieringen, ventilatiekanalen, schoorstenen, gevel- en kroonlijsten, luifels, balkons en overstekende daken buiten beschouwing gelaten, mits de overschrijding van bouwvlak- of bestemmingsgrenzen niet meer dan 1 m bedraagt.

2.3 Maatvoering:
  • a. Alle maten zijn tenzij anders aangegeven:
    • 1. voor lengten in meters (m);
    • 2. voor oppervlakten in vierkante meters (m²);
    • 3. voor inhoudsmaten in kubieke meters (m³);
    • 4. voor verhoudingen in procenten (%);
    • 5. voor hoeken/hellingen in graden (º).
  • b. Meten:
    Bij de toepassing van deze regels wordt gemeten tot of vanuit het hart van de lijn.

Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels

Artikel 3 Agrarisch

3.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Agrarisch' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. het agrarisch grondgebruik, met uitzondering van een boom- en/of sierkwekerij-, houtteelt- of fruitteeltbedrijf;
  • b. bos- en/of natuurelementen met een oppervlakte van minder dan 2 ha;
  • c. infrastructurele voorzieningen zoals deze bestonden op het tijdstip van de terinzagelegging van het ontwerpplan;
  • d. hoofdwatergangen, boezemwatergangen en kaden;
  • e. voorzieningen ten behoeve van de waterhuishouding, waaronder begrepen voorzieningen ten behoeve van het vasthouden, bergen, aan- en afvoeren van water, niet zijnde voorzieningen ten behoeve van ijsbanen of siervijvers;
  • f. natuurvriendelijke oeverzones van 5 m breed aan weerszijden van een watergang;
  • g. voorzieningen ten behoeve van extensief recreatief medegebruik en educatief medegebruik, zoals wandel-, fiets- en ruiterpaden en parkeervoorzieningen ten behoeve van toeristische overstappunten;
  • h. ter plaatse van de aanduiding 'ijsbaan' voor een ijsbaan;

met daarbij behorende bouwwerken, geen gebouw zijnde - geen windturbines zijnde - en andere-werken.

3.2 Bouwregels
  • a. Op de voor 'Agrarisch' aangewezen gronden mogen uitsluitend bouwwerken ten dienste van de bestemming worden gebouwd.
  • b. Op deze gronden mogen geen gebouwen worden gebouwd, met dien verstande dat stallen, schuren en vogelkijkhutten die legaal aanwezig zijn op het tijdstip van inwerkingtreding van het inpassingsplan of die op dat moment gebouwd mogen worden, mogen worden gehandhaafd naar de omvang die zij op dat moment hadden.
  • c. Voor een bouwwerk, geen gebouw zijnde, gelden de volgende regels:
    • 1. de bouwhoogte mag niet meer dan 1,50 m bedragen;
    • 2. kuilvoerplaten, sleufsilo's en voorzieningen ten behoeve van de opslag van mest zijn niet toegestaan.
3.3 Nadere eisen

Het bevoegd gezag kan nadere eisen stellen aan de plaats en de afmetingen van de bebouwing ten behoeve van:

  • a. de verkeersveiligheid;
  • b. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden;
  • c. de waarde van een ter plaatse voorkomende dubbelbestemming.

Bij de gebruikmaking van de bevoegdheid tot het stellen van nadere eisen is de procedure als genoemd in artikel 21 van toepassing.

3.4 Afwijken van de bouwregels

Het bevoegd gezag kan met een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in:

  • a. lid 3.2, sub a en b en toestaan dat kuilvoerplaten en/of sleufsilo's worden gebouwd, mits:
    • 1. aannemelijk is gemaakt dat plaatsing op de grond met de agrarische bedrijfsbestemming niet mogelijk is vanwege ruimtegebrek of ongewenst is vanwege milieuhygiënische of planologische redenen;
    • 2. de afstand tussen de kuilvoerplaat/sleufsilo en een gebouw op grond met de agrarische bedrijfsbestemming niet meer bedraagt dan 25 m;
    • 3. de bouwhoogte niet meer bedraagt dan 3 m;
    • 4. de gronden niet de dubbelbestemming Waarde - Houtsingelreservaat, Waarde - Open gebied hebben.
  • b. Bij toepassing van de afwijkingsbevoegdheid vindt een evenredige belangenafweging plaats als bedoeld in artikel 19, sub c.
3.5 Specifieke gebruiksregels

Tot een met deze bestemming strijdig gebruik wordt in ieder geval gerekend het:

  • a. gebruiken of laten gebruiken van de voor 'Agrarisch' aangewezen gronden ten behoeve van een (kleinschalig) kampeerterrein;
  • b. afschuiven van dijken en wierden.
3.6 Afwijken van de gebruiksregels

Het bevoegd gezag kan met een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in:

  • a. lid 3.5 ten behoeve van een kleinschalig kampeerterrein, indien en voor zover de gronden grenzen aan de agrarische bedrijfsbestemming, Agrarisch - Fruitteelt , Agrarisch - Kwekerij , Agrarisch - Paardenhouderij of Wonen zoals opgenomen in het bestemmingsplan Buitengebied Leek en op die gronden een kleinschalig kampeerterrein niet op een logische, landschappelijk verantwoorde manier kan worden ingepast en dit in de bestemming Agrarisch wel het geval is, met dien verstande dat:
    • 1. de afstand van het kleinschalig kampeerterrein tot de bebouwing op het bestemmingsvlak waar de voorzieningen zijn niet meer bedraagt dan 25 m;
    • 2. de afstand van het kleinschalig kampeerterrein tot een andere agrarische bedrijfsbestemming en de bestemmingen Agrarisch - Kwekerij , Agrarisch - Paardenhouderij en Wonen niet minder bedraagt dan 50 m;
    • 3. van deze bevoegdheid geen gebruik wordt gemaakt voor gronden met de dubbelbestemming Waarde - Open gebied of Waarde - Verkaveling.
  • b. Bij toepassing van de afwijkingsbevoegdheid vindt een evenredige belangenafweging plaats als bedoeld in artikel 19 sub c.
3.7 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde of van werkzaamheden
  • a. Het is verboden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning de volgende werken of werkzaamheden uit te voeren of te laten uitvoeren:
    • 1. het aanleggen van grondwallen en aarden wallen;
    • 2. grondbewerkingen dieper dan 40 cm;
    • 3. het dempen van kleine geïsoleerde wateren (o.a. dobben, pingo's);
    • 4. het aanbrengen van oppervlakteverhardingen met een oppervlakte van meer dan 200 m²;
    • 5. het aanleggen van recreatieve paden en voorzieningen;
    • 6. het aanbrengen of verwijderen van ondergrondse transport-, energie-, telecommunicatie- of andere leidingen en de daarmee verband houdende constructies.
  • b. Het in sub a vervatte verbod is niet van toepassing op werken, geen bouwwerk zijnde, en werkzaamheden die:
    • a. het normale onderhoud en/of de normale exploitatie betreffen;
    • b. reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van het van inwerkingtreding worden van dit inpassingsplan;
    • c. minder dan 40 cm onder maaiveld plaatsvinden.
3.8 Wijzigingsbevoegdheid
  • a. Het bevoegd gezag kan de bestemming 'Agrarisch' wijzigen in:
    • 1. in een agrarische bedrijfsbestemming ten behoeve van wijziging van de vorm van het bestemmingsvlak van de agrarische bedrijfsbestemming, indien en voor zover:
      • de gronden grenzen aan een agrarische bedrijfsbestemming en de wijziging plaatsvindt in dezelfde agrarische bedrijfsbestemming;
      • de gronden niet de dubbelbestemming Waarde - Open gebied of Waarde - Verkaveling hebben;
      • gelijktijdig de agrarische bedrijfsbestemming wordt gewijzigd in een aansluitende agrarische gebiedsbestemming;
      • de oppervlakte van het bestemmingsvlak van de agrarische bedrijfsbestemming na wijziging niet is vergroot;
    • 2. ten behoeve van natuurontwikkeling, met dien verstande dat:
      • verhoging van het waterpeil in natuurgebieden pas aan de orde is als grotere aaneengesloten waterhuishoudkundige beheersbare gebieden zijn verworven;
      • verhoging van het waterpeil in natuurgebieden niet mag leiden tot vernatting van aangrenzende landbouwgronden;
      • in beginsel geen hydrologische bufferzones buiten de ecologische hoofdstructuur worden ingesteld;
      • realisatie van de ecologische hoofdstructuur niet mag leiden tot beperkingen op aangrenzende landbouwgronden.

Artikel 4 Bos en natuur

4.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Bos en natuur' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. bos;
  • b. het behoud, het herstel en de ontwikkeling van de natuurlijke en landschappelijke waarden;
  • c. het behoud, het herstel en de ontwikkeling van de cultuurhistorische waarden zoals die ter plaatse voorkomen;
  • d. infrastructurele voorzieningen zoals deze bestonden op het tijdstip van de terinzagelegging van het ontwerpplan;
  • e. hoofdwatergangen, boezemwatergangen en kaden;
  • f. voorzieningen ten behoeve van de waterhuishouding, waaronder begrepen voorzieningen ten behoeve van het vasthouden, bergen, aan- en afvoeren van water;
  • g. voorzieningen ten behoeve van extensief recreatief en educatief medegebruik, zoals wandel-, fiets- en ruiterpaden en parkeervoorzieningen ten behoeve van toeristische overstappunten;

met daarbij behorende bouwwerken, geen gebouw zijnde en andere-werken.

4.2 Bouwregels
  • a. Op deze gronden mogen geen gebouwen worden gebouwd.
  • b. Voor een bouwwerk, geen gebouw zijnde, geldt dat:
    • 1. de bouwhoogte van een informatiebord niet meer mag bedragen dan 3 m;
    • 2. de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, niet meer dan 1,50 m mag bedragen.
4.3 Specifieke gebruiksregels

Tot een met deze bestemming strijdig gebruik wordt in ieder geval gerekend:

  • a. het ophogen, afgraven en vergraven van de bodem;
  • b. het aanleggen van grondwallen en aarden wallen;
  • c. het aanleggen van een drainagestelsel.
4.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
  • a. Het is verboden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning de volgende werken of werkzaamheden uit te voeren of te laten uitvoeren:
    • 1. het dempen van kleine geïsoleerde wateren (o.a. dobben, pingo's);
    • 2. het uitvoeren van grondbewerkingen, waartoe gerekend worden woelen, mengen, diepploegen, egaliseren en ontginnen;
    • 3. het indrijven van voorwerpen in de grond;
    • 4. het aanbrengen van onderbemaling;
    • 5. het aanleggen van dammen of stuwen;
    • 6. het aanleggen, dempen verbreden en verbeteren van sloten, greppels en andere wateren;
    • 7. het aanbrengen van oeverbeschoeiing;
    • 8. het aanbrengen van oppervlakteverhardingen met een oppervlakte van meer dan 200 m²;
    • 9. het aanleggen van recreatieve paden en voorzieningen;
    • 10. het aanbrengen of verwijderen van ondergrondse transport-, energie-, telecommunicatie- of andere leidingen en de daarmee verband houdende constructies.
  • b. Het in sub a vervatte verbod is niet van toepassing op werken, geen bouwwerk zijnde, en werkzaamheden die:
    • 1. het normale onderhoud en/of de normale exploitatie betreffen;
    • 2. reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van inwerkingtreding van dit inpassingsplan;
    • 3. minder dan 40 cm onder maaiveld plaatsvinden.

Artikel 5 Natuur

5.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Natuur' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. het behoud, het herstel en de ontwikkeling van de natuurlijke en landschappelijke waarden;
  • b. het behoud, het herstel en de ontwikkeling van de cultuurhistorische waarden zoals die ter plaatse voorkomen;
  • c. infrastructurele voorzieningen zoals deze bestonden op het tijdstip van de terinzagelegging van het ontwerpplan;
  • d. hoofdwatergangen, boezemwatergangen en kaden;
  • e. voorzieningen ten behoeve van de waterhuishouding, waaronder begrepen voorzieningen ten behoeve van het vasthouden, bergen, aan- en afvoeren van water;
  • f. voorzieningen ten behoeve van extensief recreatief en educatief medegebruik, zoals wandel-, fiets- en ruiterpaden, speeltoestellen en parkeervoorzieningen ten behoeve van toeristische overstappunten;

met daarbij behorende bouwwerken, geen gebouw zijnde en andere werken.

Onder de bestemming zijn maatregelen met het oog op de ontwikkeling van natuurwaarden in combinatie met dagrecreatieve voorzieningen begrepen, conform de door de provincie en het waterschap voor het gebied vastgestelde inrichtingsplannen.

5.2 Bouwregels
  • a. Op de voor 'Natuur' aangewezen gronden mogen uitsluitend bouwwerken ten dienste van de bestemming worden gebouwd.
  • b. Op deze gronden mogen geen gebouwen worden gebouwd, met dien verstande dat stallen, schuren en vogelkijkhutten die legaal aanwezig zijn op het tijdstip van inwerkingtreding van het inpassingsplan of die op dat moment gebouwd mogen worden, mogen worden gehandhaafd naar de omvang die zij op dat moment hadden.
  • c. Voor een bouwwerk, geen gebouw zijnde, geldt dat:
    • 1. de bouwhoogte van een informatiebord niet meer mag bedragen dan 3 m;
    • 2. de bouwhoogte van een bouwwerk, geen gebouw zijnde, ten behoeve van de waterhuishouding niet meer mag bedragen dan 11 m;
    • 3. de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, niet meer dan 1,50 m mag bedragen.
5.3 Specifieke gebruiksregels

Tot een met deze bestemming strijdig gebruik wordt in ieder geval gerekend:

  • a. het ophogen, afgraven en vergraven van de bodem;
  • b. het aanleggen van grondwallen en aarden wallen;
  • c. het egaliseren van gronden;
  • d. het aanleggen van een drainagestelsel;
  • e. het aanbrengen van onderbemaling.
5.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
  • a. Het is verboden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning volgende werken of werkzaamheden uit te voeren of te laten uitvoeren:
    • 1. het scheuren van grasland;
    • 2. het indrijven van voorwerpen in de grond;
    • 3. grondbewerkingen dieper dan 40 cm;
    • 4. het aanleggen van dammen of stuwen;
    • 5. het aanleggen, dempen verbreden en verbeteren van sloten, greppels en andere wateren;
    • 6. het aanbrengen van oeverbeschoeiing;
    • 7. het aanbrengen van houtsingels (m.u.v. erfbeplanting);
    • 8. het aanbrengen van oppervlakteverhardingen met een oppervlakte van meer dan 200 m²;
    • 9. het aanleggen van recreatieve paden en voorzieningen;
    • 10. het aanbrengen of verwijderen van ondergrondse transport-, energie-, telecommunicatie- of andere leidingen en de daarmee verband houdende constructies.
  • b. Het in sub a vervatte verbod is niet van toepassing op werken, geen bouwwerk zijnde, en werkzaamheden die:
    • 1. het normale onderhoud en/of de normale exploitatie betreffen;
    • 2. reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van het van inwerkingtreding van dit inpassingsplan;
    • 3. betrekking hebben op het inrichten van het gebied conform de inrichtingsplannen;
    • 4. minder dan 40 cm onder maaiveld plaatsvinden.
  • c. In verband met het belang ter bescherming waarvan deze bestemming is opgenomen is het verlenen van een tijdelijke ontheffing van het inpassingsplan niet toegestaan.
5.5 Wijzigingsbevoegdheid

Het bevoegd gezag kan de bestemming 'Natuur' wijzigen:

  • a. in de bestemming 'Agrarisch', met dien verstande dat
    • 1. de regels van Artikel 3 Agrarisch van overeenkomstige toepassing zijn;
    • 2. de wijziging moet passen binnen een vastgesteld gedetailleerd inrichtingsplan;
  • 1. de regels van Artikel 6 Natuur - Agrarisch van overeenkomstige toepassing zijn.
  • 2. de wijziging moet passen binnen een vastgesteld gedetailleerd inrichtingsplan.

Artikel 6 Natuur - Agrarisch

6.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Natuur - Agrarisch' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. het behoud, het herstel en de ontwikkeling van de natuurlijke en landschappelijke waarden;
    waarbij geldt dat gronden die zijn ingericht voor natuur niet mogen worden omgezet in agrarische gronden en dat het gebruik voor agrarische doeleinden respectievelijk natuurdoeleinden geen onevenredige nadelige gevolgen mag hebben voor de andere functie;
  • b. het agrarisch grondgebruik, met uitzondering van een boom- en/of sierkwekerij, een houtteelt- of een fruitteeltbedrijf;
  • c. het behoud, het herstel en de ontwikkeling van de cultuurhistorische waarden zoals die ter plaatse voorkomen;
  • d. infrastructurele voorzieningen zoals deze bestonden op het tijdstip van de terinzagelegging van het ontwerpplan;
  • e. hoofdwatergangen, boezemwatergangen en kaden;
  • f. voorzieningen ten behoeve van de waterhuishouding, waaronder begrepen voorzieningen ten behoeve van het vasthouden, bergen, aan- en afvoeren van water, niet zijnde voorzieningen ten behoeve van ijsbanen of siervijvers;
  • g. voorzieningen ten behoeve van extensief recreatief medegebruik en educatief medegebruik, zoals wandel-, fiets- en ruiterpaden en parkeervoorzieningen ten behoeve van toeristische overstappunten;

met daarbij behorende bouwwerken, geen gebouw zijnde en andere werken.

Onder de bestemming zijn maatregelen met het oog op de ontwikkeling van natuurwaarden in combinatie met dagrecreatieve voorzieningen begrepen, conform de door de provincie en het waterschap voor het gebied vastgestelde inrichtingsplannen.

6.2 Bouwregels
  • a. Op de voor 'Natuur - Agrarisch' aangewezen gronden mogen uitsluitend bouwwerken ten dienste van de bestemming worden gebouwd.
  • b. Op deze gronden mogen geen gebouwen worden gebouwd, met dien verstande dat stallen, schuren en vogelkijkhutten die legaal aanwezig zijn op het tijdstip van inwerkingtreding van het inpassingsplan of die op dat moment gebouwd mogen worden, mogen worden gehandhaafd naar de omvang die zij op dat moment hadden.
  • c. Voor een bouwwerk, geen gebouw zijnde, gelden de volgende regels:
    • 1. de bouwhoogte mag niet meer dan 1,50 m bedragen;
    • 2. kuilvoerplaten, sleufsilo's en voorzieningen ten behoeve van de opslag van mest zijn niet toegestaan;
    • 3. teeltondersteunende voorzieningen zijn niet toegestaan.
6.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde of van werkzaamheden
  • a. Het is verboden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning de volgende werken of werkzaamheden uit te voeren of te laten uitvoeren:
    • 1. het ophogen, afgraven en vergraven van de bodem;
    • 2. het aanleggen van grondwallen en aarden wallen;
    • 3. het dempen van kleine geïsoleerde wateren (o.a. dobben, pingo's);
    • 4. het uitvoeren van grondbewerkingen, waartoe gerekend worden woelen, mengen, diepploegen, egaliseren, en leggen van drainage en ontginnen;
    • 5. het scheuren van grasland;
    • 6. het indrijven van voorwerpen in de grond;
    • 7. grondbewerkingen dieper dan 40 cm;
    • 8. het aanbrengen van onderbemaling;
    • 9. het aanleggen van dammen of stuwen;
    • 10. het aanleggen, dempen verbreden en verbeteren van sloten, greppels en andere wateren;
    • 11. het aanbrengen van oeverbeschoeiing;
    • 12. het aanbrengen van houtsingels (m.u.v. erfbeplanting);
    • 13. het omzetten van grasland in bouwland;
    • 14. het omzetten van grasland of bouwland in graszoden;
    • 15. het aanbrengen van oppervlakteverhardingen met een oppervlakte van meer dan 200 m²;
    • 16. het aanleggen van recreatieve paden en voorzieningen;
    • 17. het aanbrengen of verwijderen van ondergrondse transport-, energie-, telecommunicatie- of andere leidingen en de daarmee verband houdende constructies.
  • b. Het in sub a vervatte verbod is niet van toepassing op werken, geen bouwwerk zijnde, en werkzaamheden die:
    • 1. het normale onderhoud en/of de normale exploitatie betreffen;
    • 2. reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van het van inwerkingtreding worden van dit inpassingsplan;
    • 3. betrekking hebben op het inrichten van het gebied conform de inrichtingsplannen;
    • 4. minder dan 40 cm onder maaiveld plaatsvinden.
6.4 Wijzigingsbevoegdheid
  • a. Het bevoegd gezag kan de bestemming 'Natuur - Agrarisch' wijzigen:
    • 1. in een agrarische bedrijfsbestemming ten behoeve van wijziging van de vorm van het bestemmingsvlak van de agrarische bedrijfsbestemming, met dien verstande dat:
      • de gronden grenzen aan de agrarische bedrijfsbestemming en de wijziging plaatsvindt in dezelfde agrarische bedrijfsbestemming;
      • gelijktijdig de agrarische bedrijfsbestemming wordt gewijzigd in een aansluitende agrarische gebiedsbestemming;
      • de oppervlakte van het bestemmingsvlak van de agrarische bedrijfsbestemming na wijziging niet is vergroot;
    • 2. in de bestemming 'Natuur', met dien verstande dat:
      • de wijziging moet passen binnen een vastgesteld gedetailleerd inrichtingsplan;
      • de regels van Artikel 5 Natuur na de wijziging van overeenkomstige toepassing zijn.

Artikel 7 Water

7.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Water' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. kanalen, vaarten, plassen, waterbergingen, watergangen, voorzieningen voor het keren en beheersen van water en andere waterhuishoudkundige voorzieningen;
  • b. oeverstroken;
  • c. de recreatie- en beroepsvaart;
  • d. extensief recreatief medegebruik;

met daarbij behorende bouwwerken, geen gebouw zijnde en voorzieningen, zoals bruggen, dammen, duikers, stuwen, sluizen en beschoeiingen.

7.2 Bouwregels
  • a. Op de voor 'Water' aangewezen gronden mogen uitsluitend bouwwerken ten dienste van de bestemming worden gebouwd.
  • b. Op deze gronden mogen geen gebouwen worden gebouwd.
  • c. Voor een bouwwerk, geen gebouw zijnde gelden de volgende regels:
    • 1. de bouwhoogte van scheepvaarttekens, bruggen, sluizen en daarmee gelijk te stellen kunstwerken mag niet meer bedragen dan 15 m;
    • 2. de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouw zijnde mag niet meer bedragen dan 2,5 m;
    • 3. de bouw van aanlegsteigers en vissteigers is niet toegestaan.
7.3 Afwijken van de bouwregels
  • a. Het bevoegd gezag kan met een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 7.2, sub c, onder 3 ten behoeve van de bouw van aanlegsteigers, mits:
    • 1. de lengte van de aanlegsteiger, gemeten evenwijdig aan de oever, niet meer dan 20 m bedraagt;
    • 2. de breedte van de aanlegsteiger, gemeten haaks op de oever, niet meer dan 2 m bedraagt;
    • 3. geen gevaar ontstaat voor de recreatie- en beroepsvaart.
  • b. Bij toepassing van de afwijkingsbevoegdheid vindt een evenredige belangenafweging plaats als bedoeld in artikel 19, sub c.
7.4 Specifieke gebruiksregels

Tot een met deze bestemming strijdig gebruik wordt in ieder geval gerekend het aanleggen of laten aanleggen van woonschepen.

Artikel 8 Leiding - Gas

8.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Leiding - Gas' aangewezen gronden zijn, naast de andere voor die gronden aangewezen basisbestemmingen, tevens bestemd voor:

  • a. ter plaatse en in de directe nabijheid van de aanduiding 'hartlijn leiding - gas' voor één of meer leidingen ten behoeve van het transport van aardgas;
  • b. de bescherming van de leiding(en) ten behoeve van het transport van aardgas;

met daarbij behorende bouwwerken, geen gebouw zijnde en voorzieningen.

8.2 Bouwregels

Op de voor 'Leiding - Gas' aangewezen gronden:

  • a. mag niet worden gebouwd ten dienste van de basisbestemming;
  • b. mogen bouwwerken, geen gebouw zijnde, worden gebouwd ten dienste van de aardgastransportleiding, met dien verstande dat de bouwhoogte niet meer dan 2,5 m mag bedragen.
8.3 Afwijken van de bouwregels
  • a. Het bevoegd gezag kan met een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 8.2 onder a en toestaan dat wordt gebouwd ten dienste van de basisbestemming.
  • b. Een in sub a genoemde omgevingsvergunning wordt uitsluitend verleend als:
    • 1. de veiligheid van de gasleiding niet wordt geschaad;
    • 2. vooraf schriftelijk advies wordt ingewonnen bij de leidingbeheerder;
    • 3. er geen kwetsbare objecten worden toegelaten.
8.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
  • a. Het is verboden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning de volgende werken of werkzaamheden uit te voeren of te laten uitvoeren:
    • 1. het ophogen, afgraven en vergraven van de bodem;
    • 2. het aanleggen van grondwallen en aarden wallen;
    • 3. het uitvoeren van grondbewerkingen, waartoe gerekend worden woelen, mengen, diepploegen, egaliseren, en leggen van drainage en ontginnen;
    • 4. het scheuren van grasland;
    • 5. het indrijven van voorwerpen in de grond;
    • 6. het verwijderen van stobben;
    • 7. niet handmatige grondbewerkingen dieper dan 40 cm;
    • 8. het aanleggen van een drainagestelsel;
    • 9. het aanbrengen van houtsingels (m.u.v. erfbeplanting);
    • 10. het aanbrengen van diepwortelende beplantingen en bomen;
    • 11. het rooien van erfbeplanting op de wierde;
    • 12. het omzetten van grasland in bouwland;
    • 13. het omzetten van grasland of bouwland in graszoden;
    • 14. het aanbrengen van oppervlakteverhardingen;
    • 15. het aanleggen van recreatieve paden en voorzieningen.
  • b. Het in sub a vervatte verbod is niet van toepassing op werken en werkzaamheden die het normale onderhoud en/of de normale exploitatie betreffen.
  • c. Alvorens te beslissen over een aanvraag voor een aanlegvergunning hoort het bevoegd gezag de betreffende leidingbeheerder(s).

Artikel 9 Leiding - Hoogspanningsverbinding

9.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Leiding - Hoogspanningsverbinding' aangewezen gronden zijn, naast de andere voor die gronden aangewezen bestemmingen, tevens bestemd voor:

  • a. ter plaatse en in de directe nabijheid van de aanduiding 'hartlijn leiding - hoogspanningsverbinding' voor leidingen ten behoeve van het transport van elektriciteit;
  • b. de bescherming van de leidingen ten behoeve van het transport van elektriciteit,

met daarbij behorende bouwwerken, geen gebouw zijnde en voorzieningen.

9.2 Bouwregels

Op de tot 'Leiding - Hoogspanningsverbinding' aangewezen gronden:

  • a. mag niet worden gebouwd ten dienste van de basisbestemming;
  • b. mogen bouwwerken, geen gebouw zijnde, worden gebouwd ten dienste van de hoogspanningsleiding, met dien verstande dat de bouwhoogte niet meer dan 40 m mag bedragen.
9.3 Afwijken van de bouwregels
  • a. Het bevoegd gezag kan met een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 9.2, sub a en toestaan dat wordt gebouwd ten dienste van de basisbestemming.
  • b. Een in sub a genoemde omgevingsvergunning kan slechts worden verleend indien uit overleg met de leidingbeheerder(s) blijkt dat daartegen met het oog op het doelmatig functioneren van de hoogspanningsverbinding(en) en/of het aspect veiligheid geen bezwaar bestaat.

Artikel 10 Waarde - Archeologie 4

10.1 Bestemmingsomschrijving

De voor Waarde - Archeologie 4'' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor het behoud, de bescherming en/of het herstel van de voorkomende archeologische waarden.

10.2 Bouwregels

Op de voor 'Waarde - Archeologie 4' aangewezen gronden:

  • a. mag niet worden gebouwd, indien daarvoor dieper dan 0,5 m, te rekenen vanaf het maaiveld, in de bodem zal worden geroerd en de oppervlakte van het nieuwe bouwwerk of de uitbreiding van het bestaande bouwwerk meer dan 500 m² bedraagt;
  • b. is onderkeldering van gebouwen niet toegestaan.
10.3 Afwijken van de bouwregels

Bij omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in lid 10.2 met inachtneming van de volgende regels:

  • a. indien is gebleken dat er geen archeologische resten in de bodem, waarop wordt gebouwd, aanwezig zijn, hetgeen moet blijken uit een door de aanvrager over te leggen rapport van een deskundige instantie op het gebied van de archeologie;
  • b. voor zover sprake zou kunnen zijn van een verstoring van archeologische resten, indien aan de omgevingsvergunning één of meer van de volgende voorwaarden worden verbonden:
    • 1. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen, waardoor archeologische resten in de bodem kunnen worden behouden;
    • 2. de verplichting tot het doen van opgravingen;
    • 3. de verplichting om werkzaamheden ten behoeve van de bouw te laten begeleiden door een deskundige op het gebied van de archeologische monumentenzorg (volgens Kwaliteitsnorm Nederlandse Archeologie).
10.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of werkzaamheden
  • a. Het is verboden zonder of in afwijking van een schriftelijke vergunning van het bevoegd gezag de volgende werken of werkzaamheden uit te voeren of te laten uitvoeren:
    • 1. het ophogen, afgraven en vergraven van de bodem;
    • 2. het aanleggen van grondwallen en aarden wallen;
    • 3. het uitvoeren van grondbewerkingen, waartoe gerekend worden woelen, mengen,
    • 4. diepploegen, egaliseren, en leggen van drainage en ontginnen;
    • 5. het scheuren van grasland;
    • 6. het indrijven van voorwerpen in de grond;
    • 7. het rooien van bos of boomgaard, waarbij de stobben worden verwijderd;
    • 8. het aanleggen van een drainagestelsel;
    • 9. het aanbrengen van onderbemaling;
    • 10. het aanleggen van dammen of stuwen;
    • 11. het aanleggen, dempen verbreden en verbeteren van sloten, greppels en andere wateren;
    • 12. het aanbrengen van oeverbeschoeiing;
    • 13. het (gedeeltelijk) rooien van houtsingels;
    • 14. het aanbrengen van houtsingels (m.u.v. erfbeplanting);
    • 15. het rooien van erfbeplanting op de wierde;
    • 16. het omzetten van grasland in bouwland;
    • 17. het omzetten van gras- of bouwland in graszoden;
    • 18. het aanleggen, verbreden of verharden van wegen, paden, banen of parkeergelegenheid en het aanbrengen van andere oppervlakteverhardingen;
    • 19. het verlagen of het verhogen van het waterpeil, tenzij dit een maatregel is van het bevoegd waterschap;
    • 20. het aanbrengen of verwijderen van ondergrondse transport-, energie-, telecommunicatie- of andere leidingen en de daarmee verband houdende constructies;
    • 21. het bebossen van gronden die op het tijdstip van het van kracht worden van dit plan niet als bosgrond kunnen worden aangemerkt;
    • 22. het aanleggen van bos of boomgaard;
    • 23. het aanbrengen van diepwortelende beplanting.
  • b. Het in sub a vervatte verbod is niet van toepassing op werken, geen bouwwerk zijnde, en werkzaamheden die:
    • 1. het normale onderhoud en/of de normale exploitatie betreffen;
    • 2. reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van inwerkingtreding van dit inpassingsplan;
    • 3. die worden uitgevoerd krachtens een vastgesteld beheersplan;
    • 4. betrekking hebben op het inrichten van het gebied conform de inrichtingsplannen en die voldoen aan de aanbeveling uit het rapport “Gebiedsontwikkeling Zuidelijk Westerkwartier, Een archeologische en cultuurhistorische inventarisatie”, Libau, 12 april 2016 – rapport 15-263;
    • 5. betrekking hebben op een oppervlakte die minder dan 500 m² bedragen en die minder dan 50 cm onder maaiveld plaatsvinden.
  • c. Voordat de in sub a genoemde vergunning wordt verleend dient de aanvrager een rapport te overleggen van een deskundige instantie op het gebied van de archeologie, in welk rapport de archeologische waarde van het terrein in voldoende mate is vastgesteld.
  • d. Voor zover de in sub a genoemde werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden kunnen leiden tot een onevenredige verstoring van behoudenswaardige archeologische waarden, kan het bevoegd gezag afwijken van het bepaalde in sub a, indien aan de vergunning één, of een combinatie, van de volgende voorschriften worden verbonden:
    • 1. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen, waardoor archeologische resten in de bodem kunnen worden behouden;
    • 2. de verplichting tot het doen van opgravingen;
    • 3. de verplichting om werkzaamheden ten behoeve van de bouw te laten begeleiden door een deskundige op het gebied van de archeologische monumentenzorg (volgens Kwaliteitsnorm Nederlandse Archeologie).
  • e. Het overleggen van een rapport als bedoeld in sub c is niet noodzakelijk als uit eerder archeologisch onderzoek is gebleken dat geen archeologische resten aanwezig zijn.
  • f. De in sub b genoemde uitzonderingsregels gelden niet indien in de periode van 24 maanden voor de datum van voorgenomen werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden een uitzonderingsregel van toepassing is geweest op aangrenzende terreinen of terreinen op een afstand van minder dan 25 m van het onderhavige terrein.
10.5 Wijzigingsbevoegdheid

Het bevoegd gezag kan het plan wijzigen in die zin dat

  • a. de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 4' wordt gewijzigd in de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 3' voor gronden die op basis van deskundig archeologisch (voor)onderzoek archeologische waarden blijken te bevatten die op grond van de gangbare waarderingssystematiek door het bevoegd gezag als behoudenswaardig zijn bevonden (positief selectiebesluit);
  • b. de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 4' wordt verwijderd, indien uit deskundig archeologisch onderzoek blijkt dat ter plaatse geen sprake is van behoudenswaardige archeologische waarden.

Artikel 11 Waarde - Archeologie 3

11.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Waarde - Archeologie 3' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor het behoud, de bescherming en/of het herstel van de voorkomende archeologische waarden.

11.2 Bouwregels

Op de voor 'Waarde - Archeologie 3' aangewezen gronden:

  • a. mag niet worden gebouwd, indien daarvoor dieper dan 0,5 m, te rekenen vanaf het maaiveld, in de bodem zal worden geroerd en de oppervlakte van het nieuwe bouwwerk of de uitbreiding van het bestaande bouwwerk meer dan 50 m² bedraagt;
  • b. is onderkeldering van gebouwen niet toegestaan.
11.3 Afwijken van de bouwregels

Bij omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in lid 11.2 met inachtneming van de volgende regels:

  • a. indien is gebleken dat er geen archeologische resten in de bodem, waarop wordt gebouwd, aanwezig zijn, hetgeen moet blijken uit een door de aanvrager over te leggen rapport van een deskundige instantie op het gebied van de archeologie;
  • b. voor zover sprake zou kunnen zijn van een verstoring van archeologische resten, indien aan de omgevingsvergunning één of meer van de volgende voorwaarden worden verbonden:
    • 1. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen, waardoor archeologische resten in de bodem kunnen worden behouden;
    • 2. de verplichting tot het doen van opgravingen;
    • 3. de verplichting om werkzaamheden ten behoeve van de bouw te laten begeleiden door een deskundige op het gebied van de archeologische monumentenzorg (volgens Kwaliteitsnorm Nederlandse Archeologie).
11.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of werkzaamheden
  • a. Het is verboden zonder of in afwijking van een schriftelijke vergunning van het bevoegd gezag de volgende werken of werkzaamheden uit te voeren of te laten uitvoeren:
    • 1. het ophogen, afgraven en vergraven van de bodem;
    • 2. het aanleggen van grondwallen en aarden wallen;
    • 3. het uitvoeren van grondbewerkingen, waartoe gerekend worden woelen, mengen, diepploegen, egaliseren, en leggen van drainage en ontginnen;
    • 4. het scheuren van grasland;
    • 5. het indrijven van voorwerpen in de grond;
    • 6. het rooien van bos of boomgaard, waarbij de stobben worden verwijderd;
    • 7. het aanleggen van een drainagestelsel;
    • 8. het aanbrengen van onderbemaling;
    • 9. het aanleggen van dammen of stuwen;
    • 10. het aanleggen, dempen verbreden en verbeteren van sloten, greppels en andere wateren;
    • 11. het aanbrengen van oeverbeschoeiing;
    • 12. het (gedeeltelijk) rooien van houtsingels;
    • 13. het aanbrengen van houtsingels (m.u.v. erfbeplanting);
    • 14. het rooien van erfbeplanting op de wierde;
    • 15. het omzetten van grasland in bouwland;
    • 16. het omzetten van gras- of bouwland in graszoden;
    • 17. het aanleggen, verbreden of verharden van wegen, paden, banen of parkeergelegenheid en het aanbrengen van andere oppervlakteverhardingen;
    • 18. het verlagen of het verhogen van het waterpeil, tenzij dit een maatregel is van het bevoegd waterschap;
    • 19. het aanbrengen of verwijderen van ondergrondse transport-, energie-, telecommunicatie- of andere leidingen en de daarmee verband houdende constructies;
    • 20. het bebossen van gronden die op het tijdstip van het van kracht worden van dit plan niet als bosgrond kunnen worden aangemerkt;
    • 21. het aanleggen van bos of boomgaard;
    • 22. het aanbrengen van diepwortelende beplanting.
  • b. Het in sub a vervatte verbod is niet van toepassing op werken, geen bouwwerk zijnde, en werkzaamheden die:
    • 1. het normale onderhoud en/of de normale exploitatie betreffen;
    • 2. reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van het van kracht worden van dit plan;
    • 3. die worden uitgevoerd krachtens een vastgesteld beheersplan;
    • 4. betrekking hebben op het inrichten van het gebied conform de inrichtingsplannen en die voldoen aan de aanbeveling uit het rapport “Gebiedsontwikkeling Zuidelijk Westerkwartier, Een archeologische en cultuurhistorische inventarisatie”, Libau, 12 april 2016 – rapport 15-263;
    • 5. betrekking hebben op een oppervlakte die minder dan 50 m² bedragen en die minder dan 50 cm onder maaiveld plaatsvinden.
  • c. Voordat de in sub a genoemde vergunning wordt verleend dient de aanvrager een rapport te overleggen van een deskundige instantie op het gebied van de archeologie, in welk rapport de archeologische waarde van het terrein in voldoende mate is vastgesteld.
  • d. Voor zover de in sub a genoemde werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden kunnen leiden tot een onevenredige verstoring van behoudenswaardige archeologische waarden, kan het bevoegd gezag afwijken van het bepaalde in sub a, indien aan de vergunning één, of een combinatie, van de volgende voorschriften worden verbonden:
    • 1. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen, waardoor archeologische resten in de bodem kunnen worden behouden;
    • 2. de verplichting tot het doen van opgravingen;
    • 3. de verplichting om werkzaamheden ten behoeve van de bouw te laten begeleiden door een deskundige op het gebied van de archeologische monumentenzorg (volgens Kwaliteitsnorm Nederlandse Archeologie).
  • e. Het overleggen van een rapport als bedoeld in sub c is niet noodzakelijk als uit eerder archeologisch onderzoek is gebleken dat geen archeologische resten aanwezig zijn.
  • f. De in sub b genoemde uitzonderingsregels gelden niet indien in de periode van 24 maanden voor de datum van voorgenomen werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden een uitzonderingsregel van toepassing is geweest op aangrenzende terreinen of terreinen op een afstand van minder dan 25 m van het onderhavige terrein.
11.5 Wijzigingsbevoegdheid

Het bevoegd gezag kan het plan wijzigen in die zin dat de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 3' wordt verwijderd:

  • a. indien uit deskundig archeologisch onderzoek blijkt dat ter plaatse geen sprake is van behoudenswaardige archeologische waarden;
  • b. voor gronden die ingevolge artikel 3 van de Monumentenwet 1988 zijn beschermd.

Artikel 12 Waarde - Archeologie 5

12.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Waarde - Archeologie 5' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor het behoud, de bescherming en/of het herstel van de voorkomende archeologische waarden.

12.2 Bouwregels

Op de voor 'Waarde - Archeologie 5' aangewezen gronden:

  • a. mag niet worden gebouwd, indien daarvoor dieper dan 0,5 m, te rekenen vanaf het maaiveld, in de bodem zal worden geroerd en de oppervlakte van het nieuwe bouwwerk of de uitbreiding van het bestaande bouwwerk meer dan 1.000 m² bedraagt;
  • b. is onderkeldering van gebouwen niet toegestaan.
12.3 Afwijken van de bouwregels

Bij omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in lid 12.2 met inachtneming van de volgende regels:

  • a. indien is gebleken dat er geen archeologische resten in de bodem, waarop wordt gebouwd, aanwezig zijn, hetgeen moet blijken uit een door de aanvrager over te leggen rapport van een deskundige instantie op het gebied van de archeologie;
  • b. voor zover sprake zou kunnen zijn van een verstoring van archeologische resten, indien aan de omgevingsvergunning één of meer van de volgende voorwaarden worden verbonden:
    • 1. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen, waardoor archeologische resten in de bodem kunnen worden behouden;
    • 2. de verplichting tot het doen van opgravingen;
    • 3. de verplichting om werkzaamheden ten behoeve van de bouw te laten begeleiden door een deskundige op het gebied van de archeologische monumentenzorg (volgens Kwaliteitsnorm Nederlandse Archeologie).
12.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of werkzaamheden
  • a. Het is verboden zonder of in afwijking van een schriftelijke vergunning van het bevoegd gezag de volgende werken of werkzaamheden uit te voeren of te laten uitvoeren:
    • 1. het ophogen, afgraven en vergraven van de bodem;
    • 2. het aanleggen van grondwallen en aarden wallen;
    • 3. het uitvoeren van grondbewerkingen, waartoe gerekend worden woelen, mengen, diepploegen, egaliseren, en leggen van drainage en ontginnen;
    • 4. het scheuren van grasland;
    • 5. het indrijven van voorwerpen in de grond;
    • 6. het rooien van bos of boomgaard, waarbij de stobben worden verwijderd;
    • 7. het aanleggen van een drainagestelsel;
    • 8. het aanbrengen van onderbemaling;
    • 9. het aanleggen van dammen of stuwen;
    • 10. het aanleggen, dempen verbreden en verbeteren van sloten, greppels en andere wateren;
    • 11. het aanbrengen van oeverbeschoeiing;
    • 12. het (gedeeltelijk) rooien van houtsingels;
    • 13. het aanbrengen van houtsingels (m.u.v. erfbeplanting);
    • 14. het rooien van erfbeplanting op de wierde;
    • 15. het omzetten van grasland in bouwland;
    • 16. het omzetten van gras- of bouwland in graszoden;
    • 17. het aanleggen, verbreden of verharden van wegen, paden, banen of parkeergelegenheid en het aanbrengen van andere oppervlakteverhardingen;
    • 18. het verlagen of het verhogen van het waterpeil, tenzij dit een maatregel is van het bevoegd waterschap;
    • 19. het aanbrengen of verwijderen van ondergrondse transport-, energie-, telecommunicatie- of andere leidingen en de daarmee verband houdende constructies;
    • 20. het bebossen van gronden die op het tijdstip van het van kracht worden van dit plan niet als bosgrond kunnen worden aangemerkt;
    • 21. het aanleggen van bos of boomgaard;
    • 22. het aanbrengen van diepwortelende beplanting.
  • b. Het in sub a vervatte verbod is niet van toepassing op werken, geen bouwwerk zijnde, en werkzaamheden die:
    • 1. het normale onderhoud en/of de normale exploitatie betreffen;
    • 2. reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van het van kracht worden van dit plan;
    • 3. die worden uitgevoerd krachtens een vastgesteld beheersplan;
    • 4. betrekking hebben op het inrichten van het gebied conform de inrichtingsplannen en die voldoen aan de aanbeveling uit het rapport “Gebiedsontwikkeling Zuidelijk Westerkwartier, Een archeologische en cultuurhistorische inventarisatie”, Libau, 12 april 2016 – rapport 15-263;
    • 5. betrekking hebben op een oppervlakte die minder dan 1.000 m² bedragen en die minder dan 50 cm onder maaiveld plaatsvinden.
  • c. Voordat de in sub a genoemde vergunning wordt verleend dient de aanvrager een rapport te overleggen van een deskundige instantie op het gebied van de archeologie, in welk rapport de archeologische waarde van het terrein in voldoende mate is vastgesteld.
  • d. Voor zover de in sub a genoemde werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden kunnen leiden tot een onevenredige verstoring van behoudenswaardige archeologische waarden, kan het bevoegd gezag afwijken van het bepaalde in sub a, indien aan de vergunning één, of een combinatie, van de volgende voorschriften worden verbonden:
    • 1. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen, waardoor archeologische resten in de bodem kunnen worden behouden;
    • 2. de verplichting tot het doen van opgravingen;
    • 3. de verplichting om werkzaamheden ten behoeve van de bouw te laten begeleiden door een deskundige op het gebied van de archeologische monumentenzorg (volgens Kwaliteitsnorm Nederlandse Archeologie).
  • e. Het overleggen van een rapport als bedoeld in sub c is niet noodzakelijk als uit eerder archeologisch onderzoek is gebleken dat geen archeologische resten aanwezig zijn.
  • f. De in sub b genoemde uitzonderingsregels gelden niet indien in de periode van 24 maanden voor de datum van voorgenomen werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden een uitzonderingsregel van toepassing is geweest op aangrenzende terreinen of terreinen op een afstand van minder dan 25 m van het onderhavige terrein.
12.5 Wijzigingsbevoegdheid

Het bevoegd gezag kan het plan wijzigen in die zin dat:

  • a. de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 5' wordt gewijzigd in de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 3' voor gronden die op basis van deskundig archeologisch (voor)onderzoek archeologische waarden blijken te bevatten die op grond van de gangbare waarderingssystematiek door het bevoegd gezag als behoudenswaardig zijn bevonden (positief selectiebesluit);
  • b. de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 5' wordt gewijzigd in de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 4' voor gronden die op basis van deskundig archeologisch (voor)onderzoek een hoge archeologische verwachting blijken te hebben;
  • c. de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 5' wordt verwijderd, indien uit deskundig archeologisch onderzoek blijkt dat ter plaatse geen sprake is van behoudenswaardige archeologische waarden.

Artikel 13 Waarde - Besloten gebied

13.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Waarde - Besloten gebied' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor het behoud, de bescherming en/of het herstel van de landschappelijke en cultuurhistorische waarden zoals deze tot uitdrukking komen in de vorm van besloten gebied met houtsingelstructuur, de pingoruïnes en de daarbij behorende (opstrekkende) verkaveling.

13.2 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
  • a. Het is verboden zonder of in afwijking van een schriftelijke vergunning van het bevoegd gezag de volgende werken of werkzaamheden uit te voeren of te laten uitvoeren:
    • 1. het ophogen en afgraven van de bodem;
    • 2. het aanleggen van grondwallen en aarden wallen;
    • 3. het uitvoeren van grondbewerkingen, waartoe gerekend worden woelen, mengen, diepploegen, egaliseren, en leggen van drainage en ontginnen;
    • 4. het scheuren van grasland;
    • 5. het indrijven van voorwerpen in de grond;
    • 6. grondbewerkingen dieper dan 40 cm;
    • 7. het aanbrengen van onderbemaling;
    • 8. het aanleggen van dammen of stuwen;
    • 9. het aanleggen, dempen verbreden en verbeteren van sloten, greppels en andere wateren;
    • 10. het aanbrengen van oeverbeschoeiing.
  • b. Het in sub a vervatte verbod is niet van toepassing op werken, geen bouwwerk zijnde, en werkzaamheden die:
    • 1. het normale onderhoud en/of de normale exploitatie betreffen;
    • 2. reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van inwerkingtreding van dit inpassingsplan;
    • 3. die worden uitgevoerd krachtens een vastgesteld beheersplan;
    • 4. betrekking hebben op het inrichten van het gebied conform de inrichtingsplannen;
    • 5. minder dan 40 cm onder maaiveld plaatsvinden;
    • 6. plaatsvinden buiten de kroonprojectie van de bomen in de singel.

Artikel 14 Waarde - Pingoruïne

14.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Waarde - Pingoruïne' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor het behoud, de bescherming en/of het herstel van de landschappelijke en cultuurhistorische waarden zoals deze tot uitdrukking komen in de aanwezigheid en herkenbaarheid van de pingoruïnes.

14.2 Specifieke gebruiksregels

Tot een met deze bestemming strijdig wordt in ieder geval gerekend:

  • a. het afgraven en vergraven van de bodem;
  • b. het egaliseren van gronden;
  • c. het indrijven van voorwerpen in de grond;
  • d. het aanleggen van een drainagestelsel;
  • e. het dempen van kleine geïsoleerde wateren (o.a. dobben pingo's).
14.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
  • a. Het is verboden zonder of in afwijking van een schriftelijke vergunning van het bevoegd gezag de volgende werken of werkzaamheden uit te voeren of te laten uitvoeren:
    • 1. het verwijderen van stobben;
    • 2. grondbewerkingen dieper dan 40 cm;
    • 3. het aanbrengen van oeverbeschoeiing;
    • 4. het aanbrengen van houtsingels (m.u.v. erfbeplanting).
  • b. Het in sub a vervatte verbod is niet van toepassing op werken, geen bouwwerk zijnde, en werkzaamheden die:
    • 1. het normale onderhoud en/of de normale exploitatie betreffen;
    • 2. reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van inwerkingtreding van dit inpassingsplan;
    • 3. die worden uitgevoerd krachtens een vastgesteld beheersplan;
    • 4. betrekking hebben op het inrichten van het gebied conform de inrichtingsplannen;
    • 5. minder dan 40 cm onder maaiveld plaatsvinden.

Artikel 15 Waterstaat - Waterberging

15.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Waterstaat - Waterberging' aangewezen gronden zijn behalve voor de andere daar voorkomende bestemmingen mede bestemd voor:

  • de waterberging.

Onder de bestemming zijn de aanleg van dijken, waterlopen, kaden, gemalen, inlaten en overige kunstwerken ten behoeve van het inlaten, bergen en afvoeren van boezemwater begrepen, conform de door de provincie en het waterschap voor het gebied vastgestelde inrichtingsplannen.

15.2 Bouwregels
  • a. Op de voor 'Waterstaat - Waterberging' aangewezen gronden mogen uitsluitend gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, ten dienste van de dubbelbestemming worden gebouwd;
  • b. de bouwhoogte van gebouwen bedraagt maximaal 5 m;
  • c. de bouwhoogte van een bouwwerk, geen gebouw zijnde, ten behoeve van de waterhuishouding bedraagt maximaal 11 m;
  • d. de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde bedraagt maximaal 3 m;
  • e. ten behoeve van de andere voor deze gronden geldende bestemming, mag met inachtneming van de voor de betrokken bestemming geldende bouwregels uitsluitend worden gebouwd, indien het bouwplan betrekking heeft op vervanging, vernieuwing of verandering van bestaande bouwwerken, waarbij de waterbergingscapaciteit gelijk blijft.
15.3 Afwijken van de bouwregels

Bij omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in lid 15.2 met inachtneming van de volgende regels:

  • a. de bij de betrokken bestemming behorende bouwregels worden in acht genomen;
  • b. er mag alleen hoogwaterbestendig worden gebouwd;
  • c. de waterbergingscapaciteit wordt niet onevenredig geschaad en vooraf wordt schriftelijk advies ingewonnen bij de betreffende waterbeheerder.
15.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
  • a. Het is verboden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning de volgende werkzaamheden uit te voeren of te laten uitvoeren :
    • 1. het ophogen van gronden;
    • 2. het ontgronden, afgraven of egaliseren van gronden;
    • 3. het dempen van watergangen;
    • 4. het aanbrengen van oppervlakteverharding;
    • 5. het aanbrengen van opgaande beplanting;
    • 6. het aanbrengen van ondergrondse (transport)leidingen.
  • b. Het in sub a genoemde verbod is niet van toepassing op werken, geen bouwwerk zijnde, en werkzaamheden die:
    • 1. noodzakelijk zijn voor de uitvoering van een bouwplan waarvoor omgevingsvergunning is verleend als bedoeld in 15.3;
    • 2. het normale onderhoud en/of de normale exploitatie betreffen;
    • 3. die worden uitgevoerd krachtens een vastgesteld beheersplan;
    • 4. betrekking hebben op het inrichten van het gebied conform de inrichtingsplannen;
    • 5. die op het tijdstip van inwerkingtreding van het inpassingsplan in uitvoering zijn of uitgevoerd kunnen worden op grond van een voor dat tijdstip aangevraagde dan wel verleende vergunning;
    • 6. die door de beheerder van de waterkering (kunnen) worden uitgevoerd.
  • c. De werken en werkzaamheden als bedoeld in sub a zijn slechts toelaatbaar indien de waterbergingscapaciteit gelijk blijft en vooraf advies in ingewonnen bij de betreffende waterbeheerder.

Artikel 16 Waterstaat - Waterkering

16.1 Bestemmingsomschrijving

De voor Waterstaat - Waterkering‘’ aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemmingen, mede bestemd voor de instandhouding, de bescherming, de verbetering en het beheer van de waterkering en waterhuishouding, met de daarbij behorende voorzieningen.

16.2 Bouwregels
  • a. Op de voor 'Waterstaat - Waterkering' aangewezen gronden mogen uitsluitend gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, ten dienste van de dubbelbestemming worden gebouwd;
  • b. de bouwhoogte van gebouwen bedraagt maximaal 5 m.
  • c. de bouwhoogte van een bouwwerk, geen gebouw zijnde, ten behoeve van de waterhuishouding bedraagt maximaal 11 m;
  • d. de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde bedraagt maximaal 3 m.
16.3 Afwijken van de bouwregels

Bij omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in lid 16.2 met inachtneming van de volgende regels:

  • a. geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan het doelmatig functioneren van de waterkering en de veiligheid daarvan;
  • b. vooraf schriftelijk advies is ingewonnen bij het Waterschap omtrent het onder a gestelde.
16.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
  • a. Het is verboden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning de volgende werkzaamheden uit te voeren of te laten uitvoeren :
    • 1. het ontgronden, afgraven of egaliseren van gronden;
    • 2. het aanbrengen van oppervlakteverharding;
    • 3. het aanbrengen van opgaande beplanting;
    • 4. het aanbrengen van ondergrondse (transport)leidingen.
  • b. Het in sub a genoemde verbod is niet van toepassing op werken, geen bouwwerk zijnde, en werkzaamheden die:
    • 1. noodzakelijk zijn voor de uitvoering van een bouwplan waarvoor omgevingsvergunning is verleend als bedoeld in 16.3;
    • 2. het normale onderhoud en/of de normale exploitatie betreffen;
    • 3. die worden uitgevoerd krachtens een vastgesteld beheersplan;
    • 4. betrekking hebben op het inrichten van het gebied conform de inrichtingsplannen;
    • 5. die op het tijdstip van inwerkingtreding van het inpassingsplan in uitvoering zijn of uitgevoerd kunnen worden op grond van een voor dat tijdstip aangevraagde dan wel verleende vergunning;
    • 6. die door de beheerder van de waterkering (kunnen) worden uitgevoerd.
  • c. De werken en werkzaamheden als bedoeld in sub a zijn slechts toelaatbaar indien:
    • 1. geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan het doelmatig functioneren van de waterkering en de veiligheid daarvan;
    • 2. vooraf schriftelijk advies is ingewonnen bij het Waterschap omtrent het onder 1 gestelde.

Hoofdstuk 3 Algemene regels

Artikel 17 Anti-dubbeltelregel

Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.

Artikel 18 Algemene aanduidingsregels

18.1 Overige zone - houtsingelgebied

Ter plaatse van de aanduiding 'Overige zone - houtsingelgebied':

  • a. mag de herkenbare verkaveling niet worden aangepast;
  • b. is het (gedeeltelijk) rooien van houtsingels niet toegestaan;
  • c. is het (gedeeltelijk) kappen van houtsingels niet toegestaan als dat niet gebeurt voor normaal onderhoud.
18.2 Veiligheidszone - mijnbouw

Ter plaatse van de aanduiding 'Veiligheidszone - mijnbouw' mogen geen (beperkt) kwetsbare objecten worden gerealiseerd.

Artikel 19 Algemene afwijkingsregels

  • a. Het bevoegd gezag kan bij omgevingsvergunning afwijken van:
    • 1. de bij recht in de regels gegeven maten, afmetingen, percentages, met uitzondering van oppervlakte- en inhoudsmaten en met uitzondering van de hoogte van windturbines, tot niet meer dan 10% van die maten, afmetingen en percentages;
    • 2. de bestemmingsregels en toestaan dat het beloop of het profiel van wegen of de aansluiting van wegen onderling in geringe mate wordt aangepast, indien de verkeersveiligheid en/of -intensiteit daartoe aanleiding geven;
    • 3. de bestemmingsregels met het oog op de aanpassing aan de werkelijke afmetingen van het terrein, mits de structuur van het plan niet wordt aangetast, de belangen van derden in redelijkheid niet worden geschaad en de omgevingsvergunning gewenst en noodzakelijk wordt geacht voor de juiste verwezenlijking van het plan;
    • 4. de bestemmingsregels en toestaan dat de bouwhoogte van de bouwwerken, geen gebouw zijnde wordt vergroot tot niet meer dan 10 m;
    • 5. de bestemmingsregels en toestaan dat wordt gebouwd voor nutsvoorzieningen tot een bouwhoogte van niet meer dan 3 m en een oppervlakte van niet meer dan 25 m²;
    • 6. het bepaalde ten aanzien van de maximale hoogte van gebouwen en toestaan dat de hoogte van de gebouwen wordt vergroot ten behoeve van plaatselijke verhogingen, zoals schoorstenen, luchtkokers, liftkokers, lichtkappen en schotelantennes, indien de oppervlakte van de vergroting van de verhoging niet meer bedraagt dan 1 m2, met dien verstande dat de oppervlakte van de vergroting ten behoeve van een liftkoker niet meer bedraagt dan 4 m²;
    • 7. de bestemmingsregels ten behoeve van het incidenteel gebruik van gronden voor een kampeerterrein ten behoeve van kampeermiddelen, evenwel met uitzondering van stacaravans;
    • 8. de bestemmingsregels en toestaan dat een uitkijktoren wordt gebouwd, met dien verstande dat de bouwhoogte niet meer mag bedragen dan 10 m;
    • 9. de bestemmingsregels en toestaan dat vogelkijkhutten worden gebouwd, met dien verstande dat de bouwhoogte niet meer mag bedragen dan 6 m en de oppervlakte per vogelkijkhut niet meer mag bedragen dan 20 m²;
  • b. Bij toepassing van de afwijkingsbevoegdheid vindt een evenredige belangenafweging plaats als bedoeld in sub c.
  • c. Bij toepassing van de afwijkingsbevoegdheden in dit plan vindt een evenredige belangenafweging plaats waarbij betrokken worden:
    • 1. de mate waarin de waarden, welke het plan beoogt te beschermen, kunnen worden geschaad;
    • 2. de mate waarin de belangen van gebruikers en/of van eigenaren van de aanliggende gronden kunnen worden geschaad;
    • 3. de mate waarin de uitvoerbaarheid is aangetoond, waaronder begrepen de toelaatbaarheid op het gebied van milieu, externe veiligheid, waterhuishouding, ecologie en archeologie;
    • 4. de mate waarin de landschappelijke inpasbaarheid is aangetoond;
    • 5. de mate waarin de verkeerssituatie wordt beïnvloed, waaronder begrepen de gevolgen voor de infrastructuur.
  • d. Indien de waarden en/of belangen als genoemd in sub c onder 1 en 2 onevenredig worden geschaad en/of de in sub c onder 3 en 4 genoemde uitvoerbaarheid/inpasbaarheid niet is aangetoond en/of de in sub c onder 5e genoemde verkeerssituatie onevenredig wordt beïnvloed, wordt de omgevingsvergunning niet verleend.

Artikel 20 Algemene wijzigingsregels

Het bevoegd gezag kan het plan wijzigen in die zin dat de begrenzing van de dubbelbestemming 'Waterstaat - Waterberging' wordt gewijzigd, mits dit past binnen de inrichtingsplannen.

Artikel 21 Algemene procedure regels

Nadere eisen

Bij de gebruikmaking van de bevoegdheid tot het stellen van nadere eisen is de volgende procedure van toepassing:

  • a. het voornemen tot het stellen van nadere eisen ligt, met bijhorende stukken, gedurende twee weken ter inzage;
  • b. de terinzagelegging wordt vooraf bekend gemaakt;
  • c. de bekendmaking bevat de mededeling dat belanghebbenden schriftelijk hun zienswijzen kunnen indienen gedurende de onder a genoemde termijn;
  • d. het bevoegd gezag deelt aan hen die zienswijzen hebben ingediend de beslissing daaromtrent mede.

Hoofdstuk 4 Overgangs- en slotregels

Artikel 22 Overgangsrecht

22.1 Overgangsrecht bouwwerken
  • a. Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het inpassingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot:
    • 1. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
    • 2. na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning voor het bouwen wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan.
  • b. Het bevoegd gezag kan eenmalig in afwijking van het bepaalde in sub a een omgevingsvergunning verlenen voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in het eerste lid met maximaal 10%.
  • c. Het bepaalde in sub a is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.
22.2 Overgangsrecht gebruik
  • a. Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het inpassingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet.
  • b. Het is verboden het met het inpassingsplan strijdige gebruik, bedoeld in sub a, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.
  • c. Indien het gebruik, bedoeld in sub a, na de inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.
  • d. Het bepaalde in sub a is niet van toepassing op gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende inpassingsplan , daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.
22.3 Persoonsgebonden overgangsrecht

In afwijking van en in aanvulling op het bepaalde in lid 22.1 en lid 22.2 geldt dat op de in de tabel genoemde locatie het in de tabel genoemde gebruik mag worden voortgezet door de in de tabel genoemde personen zoals besloten dor het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Leek op 5 november 2010, besluitnummer: 2010008576.

Locatie   D19  
Gebruik   als recreatiewoning  
personen   de heer A. Hoogewerf  

Artikel 23 Slotregel

Deze regels worden aangehaald als:

Regels van het Provinciaal inpassingsplan Waterberging en Natuur Zuidelijk Westerkwartier.