direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Buitengebied, Millseweg 13 Beers 2025
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.1982.BPBuMillseweg13Be-VA02

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding en doel

Landgoed de Barendonk is gelegen aan de Millseweg te Beers, in het buitengebied van gemeente Land van Cuijk. Het hoofdgebouw staat op de locatie Millseweg 13. Op het landgoed is sprake van een natuurkampeerterrein en verblijfsaccommodatie. Op het landgoed Barendonk is momenteel aan de zuidzijde van de hoofdgebouwen een natuurkampeerterrein gesitueerd. Om de toekomstige continuïteit en levensvatbaarheid van het landgoed duurzaam te garanderen is het initiatief ontstaan om aan de zuidzijde de recreatieve voorzieningen van het landgoed, namelijk het natuurkampeerterrein, verder uit te breiden. Aangrenzend aan deze locatie en eveneens bij initiatiefnemer in eigendom zijn agrarische gronden en de veehouderij 'Barendonk Holsteins' gelegen. Op de percelen kadastraal bekend als gemeente Cuijk, sectie N, nummers 699 (deels) en 700 met een grootte van circa 0,7 hectare is initiatiefnemer voornemens 15 ecolodges te realiseren. Met het plan wordt voorzien in de realisatie van de 15 ecolodges als uitbreiding van het bestaande natuurkampeerterrein in combinatie met natuurrealisatie in het NNB. Daarmee wordt zowel het NNB als de beleving van het Landgoed Barendonk versterkt.

Het voornemen is al meerdere keren besproken met de voormalige gemeente Cuijk en de provincie Noord-Brabant. Zowel de gemeente als provincie hebben eerder bevestigd positief te staan tegenover de ontwikkeling van ecolodges op het landgoed. Daartoe is zowel gemeente als provincie bereid op verzoek de NNB te wijzigen. De provincie heeft hierbij in haar beoordeling laten weten positief te staan tegenover de ontwikkeling van de ecolodges, indien deze buiten het NNB komen. Vanuit de provincie komt dan ook het voorstel om de ecolodges te concentreren aan de noordzijde (grenzend aan de camping) van het perceel. Dit grotere aaneengesloten gebied wordt dan uit het NNB gehaald, op grond van artikel 3.21 - Kleinschalige herbegrenzing uit de provinciale verordening.

Daarnaast geldt dat het bestaande melkveebedrijf Millseweg 15-17 deels is opgenomen binnen het Natuurnetwerk Brabant. Dit geldt ook voor onderdelen van het melkveebedrijf waar sprake is van een bestaand agrarische bouwperceel met erfverhardingen, bedrijfsbebouwing, sleufsilo's en een paardenbak. Deze bedrijfsonderdelen zijn ook als zodanig planologisch toegestaan op basis van het geldende bestemmingsplan en als zodanig in gebruik.

Het realiseren van NNB staat haaks op het agrarisch bedrijfsgebruik van deze gronden. Gelet op het feit dat het gaat om een perceel dat een ondergeschikte functie heeft in het natuurnetwerk en het een perceel betreft met daarop een gerealiseerd en in gebruik zijnde agrarisch bedrijf, is door de gemeente Land van Cuijk namens de initiatiefnemer verzocht tot herbegrenzing van het NNB. De provincie Noord Brabant heeft ingestemd met dit verzoek. De herbegrenzing van het NNB voor deze percelen is opgenomen in dit bestemmingsplan.

Naar aanleiding van een beroepsprocedure inzake de planologische regeling van voorliggend bestemmingsplan is eveneens het bestaande recreatieterrein onderdeel van het plangebied geworden. Ter plekke van dit bestaande recreatieterrein vinden juridisch-planologisch en milieutechnisch géén veranderingen plaats. Het plan voorziet onveranderd uitsluitend in de uitbreiding van het natuurkampeerterrein ten zuiden van het bestaande recreatieterrein.

1.2 Ligging plangebied in breder verband

Het plangebied is gelegen in het buitengebied van gemeente Land van Cuijk, zuidwesten van de kern Cuijk en ten noordoosten van de kern Mill. De Beerseweg en Millseweg verbinden het Landgoed Barendonk met beide kernen. Op grotere schaal is het plangebied uitstekend bereikbaar door de ligging nabij provinciale wegen N321 en N264, met aanvullend hierop de ligging nabij afslag 4 van Rijksweg A73. De Kraaijenbergse Plassen, Kasteel Tongelaar en de vele wandel- en fietsroutes in de groene omgeving hebben een publieksaantrekkende werking.

De directe omgeving van het plangebied bestaat voornamelijk uit agrarische gronden, afgewisseld door beboste en recreatieve gronden en woningen. De omgeving heeft een groen en open karakter en maakt onderdeel uit van de landgoederenzone.

afbeelding "i_NL.IMRO.1982.BPBuMillseweg13Be-VA02_0001.png"

Ligging plangebied in breder verband

1.3 Geldend bestemmingsplan

Het bestaande recreatieterrein is planologisch verankerd in het gelden bestemmingsplan Buitengebied 2010, herziening 2016 van de gemeente Cuijk. Op basis van het geldende bestemmingsplan en zoals opgenomen in het bestemmingsplan 'Buitengebied, geconsolideerd' is het recreatieterrein bestemd als 'Recreatie' met dubbelbestemmingen 'Waarde - Archeologie 5, met bouwvlak en functieaanduidingen 'specifieke vorm van recreatie - 3' en 'monumentale boom' ter plaatse van een aantal monumentale bomen, bouwaanduiding 'karakteristiek' ter plaatse van het hoofdgebouw, en gebiedsaanduidingen 'overige zone - beperkingen veehouderij', 'overige zone - boom- en vaste plantenteelt categorie 1', 'overige zone - funnel', 'overige zone - groenblauwe mantel', en 'overige zone - radarverstoringsgebied' van toepassing.

afbeelding "i_NL.IMRO.1982.BPBuMillseweg13Be-VA02_0002.png"

Uitsnede geldend bestemmingsplan 'Buitengebied Cuijk, geconsolideerd' met ligging bestaand recreatieterrein rood omlijnd

Op basis van het geldende bestemmingsplan 'Buitengebied Cuijk, geconsolideerd' is het plangebied bestemd als 'Agrarisch met waarden - Landschaps- en Natuurwaarden' met dubbelbestemmingen 'Waarde - Archeologie 5' en 'Waterstaat - Regionaal waterbergingsgebied'.

Met het planvoornemen wordt geen bebouwing of verharding toegevoegd binnen laatstgenoemde zonering. Tevens gelden de functieaanduidingen 'specifieke vorm van agrarisch met waarden - aardkundig waardevol gebied', 'specifieke vorm van agrarisch met waarden - dassen' en 'specifieke vorm van agrarisch met waarden - struweelvogels'. Daarnaast zijn de gebiedsaanduidingen 'overige zone - beperkingen veehouderij', 'overige zone - boom- en vaste plantenteelt categorie 1', 'overige zone - ecologische hoofdstructuur', 'overige zone - funnel' en 'overige zone - radarverstoringsgebied' van toepassing.

afbeelding "i_NL.IMRO.1982.BPBuMillseweg13Be-VA02_0003.png"

Uitsnede geldend bestemmingsplan 'Buitengebied Cuijk, geconsolideerd' met ligging uitbreiding recreatiebestemming rood omlijnd

Het deel van het plangebied waar herbegrenzing van NNB plaatsvindt ter plekke van het melkveebedrijf is bestemd als 'Agrarisch met waarden - Landschaps- en Natuurwaarden' met dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 5'. Dit deel van het plangebied bestaat uit een gekoppeld bouwvlak. Tevens geldt de functieaanduiding 'specifieke vorm van agrarisch- veehouderij', de bouwaanduiding 'karakteristiek' en de maatvoering 'maximum aantal wooneenheden: 2'. Daarnaast zijn de gebiedsaanduidingen 'overige zone - beperkingen veehouderij', 'overige zone - boom- en vaste plantenteelt categorie 1', 'overige zone - ecologische hoofdstructuur', 'overige zone - funnel', 'overige zone - groenblauwe mantel' en 'overige zone - radarverstoringsgebied' van toepassing.

afbeelding "i_NL.IMRO.1982.BPBuMillseweg13Be-VA02_0004.png"

Uitsnede geldend bestemmingsplan 'Buitengebied Cuijk, geconsolideerd' met ligging plangebied herbegrenzing NNB ter plekke van het melkveebedrijf

Daarnaast zijn op locatie de volgende bestemmingsplannen van toepassing:

  • Buitengebied 2010 (onherroepelijk vastgesteld op 19 september 2011)
  • Paraplubestemmingsplan Parkeren (vastgesteld op 3 februari 2020)
  • Kamerbewoning in woningen (onherroepelijk vastgesteld op 4 oktober 2021)

Uit bovenstaande bestemmingsplannen volgen geen aanvullende regels ten opzichte van het geldende bestemmingsplan 'Buitengebied Cuijk, geconsolideerd'.

Op basis van het geldende bestemmingsplan is het niet direct mogelijk om binnen de agrarische bestemming 15 ecolodges te realiseren. Daarnaast is herbestemming van het NNB mogelijk om het planvoornemen op locatie mogelijk te maken. Om de beoogde ontwikkeling juridisch-planologisch mogelijk te maken is een bestemmingsplanwijziging ex. artikel 3.1 Wro noodzakelijk. Met deze herziening van het bestemmingsplan dient aan de hand van deze toelichting aangetoond te worden dat de ontwikkeling voldoet aan de eis van een goede ruimtelijke ordening.

1.4 Leeswijzer

In Hoofdstuk 1 wordt de aanleiding en het doel van het planvoornemen, de ligging van het plangebied in breder verband en het geldend bestemmingsplan beschreven. In Hoofdstuk 2 wordt de historische ontwikkeling van het plangebied, de huidige situatie en het planvoornemen toegelicht. De toetsing van het planvoornemen aan het Rijks-, provinciaal- en gemeentelijk beleid vindt plaats in Hoofdstuk 3. In Hoofdstuk 4 wordt het planvoornemen getoetst aan alle relevante omgevingsaspecten. De hergrenzing NNB ter plekke van het melkveebedrijf betreft het herstel van een omissie van het aanwijzen van het NNB en is derhalve niet meegenomen bij de toetsing van omgevings- en milieuaspecten. De juridische plantoelichting is opgenomen in Hoofdstuk 5. In Hoofdstuk 6 en Hoofdstuk 7 wordt respectievelijk de uitvoerbaarheid van het plan en de procedure omschreven.

Hoofdstuk 2 Huidige situatie plangebied en planvoornemen

2.1 Historische ontwikkeling plangebied

Het landgoed Barendonk gaat terug tot voor het jaar 1308, toen Birdunck genoemd. Oorspronkelijk is Barendonk een leengoed geweest van de Heren van Cuijk en deed waarschijnlijk dienst als jachthuis.

In 1840 komt het landgoed Barendonk in bezit van de fam. Thijssen (gekocht door Adrianus Thijssen) te Beers en thans is het landgoed nog steeds in bezit van een van de nazaten, nl. Liesbeth en Jan Hermanussen - Thijssen.

Aanvankelijk wordt het landgoed verpacht maar sinds 1945 wordt het landgoed door de fam. Thijssen zelf geëxploiteerd. Eerst als fruitteelt bedrijf maar na 1972 wordt er overgegaan op veeteelt en wordt er melkvee gehouden.

Het landgoed is gelegen in de ecologische hoofdstructuur en er wordt veel aan agrarisch natuurbeheer gedaan. Historisch is er een duurzame relatie van landschapsbeheer – onderhoud en cultuurhistorie ontstaan.

Ter versterking van de economische draagkracht is, om het landgoed nu, maar ook in de toekomst in stand te kunnen houden, de bedrijfsvoering uitgebreid met recreatieve voorzieningen en is het recreatiebedrijf opgezet. Dit is gebeurt op het oude erf, binnen de historische grenzen van de grachten. Het recreatiebedrijf vormt een belangrijke economische drager om het landgoed binnen de familie te houden en rendabel te (blijven) exploiteren. Deze kleinschalige uitbreiding van de bedrijfsvoering is door de gemeentelijke specialisten gezien als een goed voorbeeld van het combineren van diverse functies binnen een landgoed. De toevoeging van kleinschalige recreatie geeft een versterking van de beleving van het landgoed en is daarbij een goede toevoeging aan het bestaande toeristische aanbod in de gemeente Cuijk en de regio.

De nu voorgenomen kleinschalige uitbreiding van de recreatieve functie in de vorm van ecolodges versterkt de noodzakelijke economische draagkracht van het landgoed.

afbeelding "i_NL.IMRO.1982.BPBuMillseweg13Be-VA02_0005.png"

Landgoed Barendonk in 1850 (zwart omlijnd) met globale ligging uitbreiding recreatiebestemming(rood omlijnd)

2.2 Huidige situatie plangebied

Het huis, bijgebouwen en "tuindelen" van het landgoed zijn altijd omsloten geweest door een grachtenstelsel welke bescherming boden tegen invloeden van buitenaf en tevens de afwatering reguleerde van het landgoed. Binnen het grachtenstelsel is het landgoed als verblijfsgebied ingericht en buiten de grachten vinden we de landbouw en natuurgronden, die tezamen het coulissen landschap vormen. Ook nu vormen de grachten nog steeds de contouren van het "verblijfsgebied" van het landgoed.

Van oudsher was de oriëntatie van het landgoed andersom. Oorspronkelijk werd het landgoed vanuit de oost- en noordzijde ontsloten. Later, na de aanleg van de Millseweg wordt het landgoed ontsloten vanaf de westzijde en komen de andere ontsluitingen te vervallen. Een ophaalbrug biedt toegang naar het landgoed als verwijzing naar het historische grachtenstelsel.

Nog steeds kent Landgoed Barendonk dezelfde landschappelijke eigenschappen en contouren waarbij het terrein binnen de grachten het verblijfsgebied omvat en daarbuiten het cultuurlijke coulissen landschap is terug te vinden.

afbeelding "i_NL.IMRO.1982.BPBuMillseweg13Be-VA02_0006.png"

Landgoed Barendonk (zwart omlijnd) in huidige situatie met globale ligging uitbreiding recreatiebestemming plangebied (rood omlijnd)

Ten westen van het plangebied is de veehouderij 'Barendonk Holsteins' gelegen. De agrarische gronden binnen het plangebied zijn voorheen ingezet voor de bedrijfsvoering van de veehouderij. Ten noorden van het plangebied is de natuurkampeerterrein gelegen die met het planvoornemen kleinschalig uitgebreid gaat worden. Het plangebied wordt aan oost- en zuidelijke kant (gedeeltelijk) afgeschermd door groene afscheidingselementen.

afbeelding "i_NL.IMRO.1982.BPBuMillseweg13Be-VA02_0007.png"

Obliek uitbreiding van het plangebied

2.3 Planvoornemen

2.3.1 Uitbreiding en realisatie natuurkampeerterrein met ecolodges

Het planvoornemen bestaat uit de kleinschalige uitbreiding van de bestaande natuurkampeerterrein met 15 ecolodges. De ecolodges worden gerealiseerd in een groen leefmilieu. Door op twee plekken een brugelement te realiseren worden de bestaande natuurkampeerterrein en de geplande uitbreiding binnen het plangebied met elkaar verbonden. Het natuurkampeerterrein wordt landschappelijk ingericht en ingepast. Daarnaast is sprake van natuurontwikkeling en realisatie van een deel van het NNB conform de provinciale natuurdoeltypen.

Het natuurkampeerterrein wordt daarmee aan de randen door een stevige bosschage afgeschermd van omliggende gronden en hiermee tevens uit het zicht ontnomen. De bosschage wordt met het planvoornemen aangesterkt door de realisatie van vochtig hooiland. Aan de zuidwestelijke zijde van het perceel wordt door de aanleg van de bosschage aansluiting gezocht bij een naastgelegen beboste zone. Aan de noordzijde van het plangebied wordt een verlaging van de oever aangelegd, die aansluit op het natte deel van het plangebied waar hemelwater kan worden opgeslagen dat vertraagd kan infiltreren in de ondergrond. De ecolodges beschikken over een eigen kleinschalig terras binnen het aangelegen bloemrijke grasland.

afbeelding "i_NL.IMRO.1982.BPBuMillseweg13Be-VA02_0008.png"

Landschapsplan Landgoed Barendonk

Ter verduidelijking is voor voorliggend plan is bovenstaande impressie ingevoegd. Het landschappelijk inpassingsplan van de ontwikkeling is als Bijlage 1 bij voorliggend plan opgenomen.

2.3.2 Natuurcompensatie NNB

Het plangebied is gelegen binnen een nog niet gerealiseerd onderdeel van Natuurnetwerk Brabant (NNB). Een belangrijk onderdeel van voorliggende ontwikkeling is het compenseren van het NNB. In overleg met de provincie is afgesproken om de ecolodges grenzend aan de camping aan de noordzijde van het perceel te concentreren. Het aaneengesloten gebied waarbinnen de ecolodges worden gerealiseerd wordt uit het NNB gehaald, op grond van artikel 3.21 - Kleinschalige herbegrenzing uit de provinciale verordening.

afbeelding "i_NL.IMRO.1982.BPBuMillseweg13Be-VA02_0009.png"

Herbegrenzing NNB ten behoeve van realisatie ecolodges lichtpaars weergegeven

Concreet geldt dat op locatie in overleg met de provincie bij herbegrenzing van niet-gerealiseerd NNB een deel van de gronden wordt onttrokken aan het NNB, en een ander deel als NNB wordt gerealiseerd en ingericht. Dit gebeurt op basis van volgende:

In overleg met de provincie geldt bij herbegrenzing van niet-gerealiseerd NNB

  • Onttrekken van NNB die nog niet is gerealiseerd op basis van kleinschalige herbegrenzing (art 3.21 IOV) dient gecompenseerd te worden met een factor 0,75
  • Compensatie bestaat uit het realiseren van natuur ter plekke van NNB.
  • Kleinschalig is als vuistregel
    • 1. <1 ha
    • 2. De activiteit heeft geen grootschalig effect buiten de ingreep op de omliggende natuur

Het compensatie gebied ter grootte van minimaal 75% van het plangebied wordt vormgegeven langs de randen van het plangebied waarbij nadrukkelijk ook een ecologische verbinding tot stand wordt gebracht tussen het NNB aan de westzijde en de oostzijde. Ter bescherming en realisatie van het NNB voorziet het plan in het realiseren van natuur op nu nog in gebruik zijnde landbouwgrond, aangevuld met aanwijzing van grond als onderdeel van het NNB via het Groen Ontwikkelfonds Brabant (afgekort GOB) van de provincie Noord-Brabant. Daarmee worden natuurlijke belangen versterkt en zijn de natuurlijke belangen en het functioneren van het NNB via deze kleinschalige herbegrenzing gewaarborgd. In paragraaf 3.2.2 vindt de toetsing aan artikel 3.21 van de Interim omgevingsverordening plaats.

2.3.3 Herbegrenzing NNB agrarische bedrijfslocatie Millseweg 15-17

De gemeente Land van Cuijk heeft bij de provincie Noord-Brabant een verzoek ingediend tot herbegrenzing van het Natuurnetwerk Brabant. De voorliggende notitie vormt de onderbouwing voor de voorgenomen herbegrenzing. Het betreft de volgende in de onderstaande impressie opgenomen onderdelen van het NNB:

afbeelding "i_NL.IMRO.1982.BPBuMillseweg13Be-VA02_0010.png"

Herbegrenzing NNB agrarische bedrijfslocatie Millseweg 15-17 lichtpaars weergegeven

Voor de planlocatie is de huidige planologische situatie en de planologische situatie ten tijde van de aanwijzing van de Ecologische Hoofdstructuur beschouwd. De planologische situatie van de planlocatie is vastgelegd in het bestemmingsplan Buitengebied van de gemeente Cuijk. De locatie is bestemd als 'Agrarisch met waarden - landschaps en natuurwaarden', dubbelbestemming 'Waarde- Archeologie 5'. Ter plekke van de bedrijfsgebouwen is een bouwvlak opgenomen. De planologische situatie van het plangebied was ten tijde van de aanwijzing als Ecologische Hoofdstructuur / NNB vastgelegd in het bestemmingsplan 'Buitengebied 1998' van de voormalige gemeente Cuijk.

De locatie is aangewezen als Natuurnetwerk Brabant – destijds als Ecologische Hoofdstructuur (EHS) – ten tijde van het opstellen van de Verordening ruimte. Daarbij is op basis van luchtfoto's en natuurlijke kenmerken naar een logische begrenzing gezocht. De ecologische hoofdstructuur is destijds omgezet in een planologische EHS die op perceelsniveau is ingetekend.

Bij het aanwijzen van de EHS zijn overwegingen gemaakt die op onderdelen hebben geleid tot foutieve aanwijzing. De provincie heeft reeds geconstateerd dat de EHS / NNB bij de aanwijzing niet is afgestemd op het bestemmingsvlak van het agrarische bedrijf. Dit wordt ook ondersteund door onderstaande luchtfoto's uit 2009 en 2022. Hieruit blijkt duidelijk het ongewijzigde intensieve agrarisch gebruik van de percelen. De provincie heeft aangegeven dat het voorstelbaar is om de aanwijzing van het plangebied als NNB ongedaan te maken door middel van een (ambtelijke) herbegrenzing.

Het plangebied is van oudsher erf c.q. een agrarisch bedrijf, en vertegenwoordigt daarmee geen natuurwaarde als bedoeld met NNB. Het is geen natuur en zal dit, mede vanwege de bestemming voor agrarische bedrijfsvoering (melkveehouderij en tevens het houden van paarden), ook niet worden. Daarmee zou een ambtelijke herbegrenzing van NNB een oplossing kunnen bieden om deze omissie te herstellen.

afbeelding "i_NL.IMRO.1982.BPBuMillseweg13Be-VA02_0011.png"

Luchtfoto omgeving met ligging uitbreiding plangebied 2009

afbeelding "i_NL.IMRO.1982.BPBuMillseweg13Be-VA02_0012.png"

luchtfoto agrarisch bedrijf 2022

Op basis van het positief standpunt van de provincie Noord-Brabant is namens initiatiefnemer de herbegrenzing van de percelen bij het melkveebedrijf in dit bestemmingsplan opgenomen. Daarmee wordt voldaan aan de procedure bij grenswijziging van het werkingsgebied op verzoek, conform artikel 6.2 van de Interim omgevingsverordening Noord-Brabant. Onderdeel van het bestemmingsplan is onder andere een digitaal werkingsgebied, dat wordt aangeleverd door in het op te stellen ontwerpbestemmingsplan een gebiedsaanduiding 'overige zone – in interim omgevingsverordening te verwijderen Natuurnetwerk Brabant' en de gebiedsaanduiding 'overige zone – in interim omgevingsverordening toe te voegen landelijk gebied, groen blauwe mantel' op te nemen.

Hoofdstuk 3 Beleid

3.1 Rijksbeleid

3.1.1 Nationale Omgevingsvisie (NOVI)

De Nationale Omgevingsvisie (NOVI) is op 11 september 2020 vastgesteld. Deze visie is door het Rijk opgesteld in het kader van de nieuwe Omgevingswet, die naar verwachting in 2024 in werking treedt. Aan de hand van een toekomstperspectief is hierin de langetermijnvisie in beeld gebracht. Op nationale belangen wil het Rijk sturen en richting geven. Hiervoor worden de volgende vier prioriteiten onderscheiden:

  • 1. Ruimte voor klimaat adaptatie.
  • 2. Duurzaam economisch groeipotentieel.
  • 3. Sterke en gezonde steden en regio's.
  • 4. Toekomstbestendige ontwikkeling van het landelijk gebied.

In de NOVI wordt prioriteit gegeven aan toekomstbestendige ontwikkelingen van het landelijk gebied. Dit houdt in dat landgebruik in balans moet worden gebracht met natuurlijke systemen en dat ontwikkelingen in het landelijk gebied niet ten koste moeten gaan van landschappelijke kwaliteiten. Dit draagt bij aan een landelijk gebied waar het prettig wonen en recreëren is én waarin ruimte is en blijft voor vitale landbouw.

Beoordeling

Het planvoornemen bestaat, om de toekomstige continuïteit en levensvatbaarheid van het natuurkampeerterrein duurzaam te garanderen, uit de kleinschalige uitbreiding van de bestaande natuurkampeerterrein met 15 ecolodges. Hiermee wordt bijgedragen aan de toekomstbestendige ontwikkeling van het landelijk gebied. De ecolodges worden gerealiseerd in een groen leefmilieu waarbinnen ruimte is voor wateropvang. Het geheel wordt landschappelijk ingepast. De natuurkampeerterrein wordt aan de randen door een bosschage afgeschermd van omliggende gronden en hiermee tevens uit het zicht ontnomen. Aan de noordzijde van het plangebied wordt een verlaging van de oever aangelegd. Hier kan indien nodig hemelwater worden opgeslagen en infiltreren in de ondergrond. Hiermee wordt ruimte geboden voor klimaatadaptatie.

Gevolg planvoornemen

Gelet op bovenstaande is het planvoornemen in lijn met de NOVI.

3.1.2 Barro en Rarro

Het Barro voorziet in de juridische borging van het nationale ruimtelijke beleid. Het bevat regels die de beleidsruimte van andere overheden ten aanzien van de inhoud van ruimtelijke plannen inperken, daar waar nationale belangen dat noodzakelijk maken. Navolgende onderwerpen met nationaal belang zijn opgenomen in het Barro en de eerste aanvulling (Stb. 2012, nr. 388):

  • 1. project Mainportontwikkeling Rotterdam;
  • 2. kustfundament en de daarbuiten gelegen primaire waterkeringen;
  • 3. grote rivieren en rijksvaarwegen en de veiligheid daarom heen;
  • 4. toekomstige rivierverruiming van de Maastakken;
  • 5. Waddenzee en Waddengebied, en IJsselmeergebied;
  • 6. verstedelijking in het IJsselmeer;
  • 7. defensie;
  • 8. erfgoederen van uitzonderlijke universele waarde;
  • 9. hoofdwegen en landelijke spoorwegen;
  • 10. Elektriciteitsvoorziening;
  • 11. Natuurnetwerk Nederland
  • 12. buisleidingen van nationaal belang;
  • 13. Ruimtereservering voor parallelle Kaagbaan.

Naast het Barro is ook de Regeling algemene regels ruimtelijke ordening (Rarro) in werking getreden. In het Barro is bepaald dat bij ministeriële regeling verschillende militaire terreinen, gebieden, objecten en zones worden aangewezen, waar gemeenten bij de vaststelling van bestemmingsplannen rekening mee moeten houden. In de Rarro wordt daar uitvoering aan gegeven.

Beoordeling

afbeelding "i_NL.IMRO.1982.BPBuMillseweg13Be-VA02_0013.png"

Uitsnede kaart Militaire luchtvaartterreinen

Het plangebied is conform de Rarro gelegen binnen het 'Obstakelbeheergebied rondom Vliegbasis Volkel'. Gezien de kleinschaligheid van het planvoornemen volgen vanuit de Rarro geen beperkingen voor de uitvoerbaarheid van het planvoornemen.

De locatie is gelegen binnen het Natuurnetwerk Brabant. Op nationaal niveau geeft het Barro specifiek aan op welke wijze dit beschermingsregime moet worden vormgegeven. Het Natuurnetwerk Nederland is op provinciaal niveau in de Interim omgevingsverordening Noord-Brabant opgenomen als Natuurnetwerk Brabant. De Iov vormt het afwegingskader voor ontwikkelingen binnen deze zone. De motivatie tot herbegrenzing maakt onderdeel uit van voorliggend plan. In samenspraak met de provincie Noord-Brabant en gemeente Land van Cuijk is het plan tot stand gekomen waarbij tevens sprake is van natuurcompensatie. Het plangebied ligt verder niet binnen een conform de Barro gezoneerd gebied, waardoor de Barro geen verdere consequenties heeft voor het planvoornemen.

Gevolg planvoornemen

Het Barro en de Rarro vormen geen belemmering voor het planvoornemen.

3.1.3 Ladder voor duurzame verstedelijking

De ladder voor duurzame verstedelijking is vastgelegd in artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro). Dit artikel schreef in eerste instantie voor dat alle plannen die nieuwe verstedelijking mogelijk maken eerst drie stappen moeten doorlopen. De eerste stap (of 'trede' op de ladder) verplichtte overheden te beschrijven 'dat de voorgenomen stedelijke ontwikkeling voorziet in een actuele regionale behoefte'. De tweede stap verplichtte overheden te beschrijven 'in hoeverre in die behoefte binnen het bestaand stedelijk gebied van de betreffende regio kan worden voorzien door benutting van beschikbare gronden door herstructurering, transformatie of anderszins'. Wanneer dat niet het geval was, moest worden beschreven 'in hoeverre wordt voorzien in die behoefte op locaties die, gebruikmakend van verschillende middelen van vervoer, passend ontsloten zijn of als zodanig worden ontwikkeld'. Deze beschrijvingen dienden in de plantoelichting te staan.

Artikel 3.1.6 is in 2017 aangepast. Belangrijkste veranderingen zijn het schrappen van de derde trede en het samenvoegen van de eerste twee treden. Hierdoor is de drietraps-structuur losgelaten. Tevens zijn de bijvoeglijke naamwoorden 'actueel' en 'regionaal' verdwenen bij 'behoefte'. Per 1 juli 2017 luidt het tweede lid van art. 3.1.6. als volgt:

De toelichting bij een bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, bevat een beschrijving van de behoefte aan die ontwikkeling, en, indien het bestemmingsplan die ontwikkeling mogelijk maakt buiten het bestaand stedelijk gebied, een motivering waarom niet binnen het bestaand stedelijk gebied in die behoefte kan worden voorzien.

Ook is een extra lid opgenomen om duidelijkheid te verschaffen over de relatie tussen moederplan en dochterplan. De ladderonderbouwing hoeft slechts in één van de twee plannen plaats te vinden. Het is bijvoorbeeld mogelijk om de laddertoets door te schuiven naar een wijzigingsplan.

De Ladder voor duurzame verstedelijking is als motiveringseis in het Besluit ruimtelijke ordening opgenomen. Het doel van de Ladder is een goede ruimtelijke ordening in de vorm van een optimale benutting van de ruimte in stedelijke gebieden. Met de Ladder wordt een zorgvuldige afweging en transparante besluitvorming bij alle ruimtelijke en infrastructurele besluiten nagestreefd.

Beoordeling

Het planvoornemen voorziet in de kleinschalige uitbreiding van een bestaande natuurkampeerterrein met 15 ecolodges in het buitengebied van gemeente Land van Cuijk. Een ecolodges betreft geen permanent bewoond object. Hiermee is geen sprake van een (aanzet tot) stedelijke ontwikkeling.

Gevolg planvoornemen

Gelet op bovenstaande vormt de Ladder voor duurzame verstedelijking geen belemmering voor het planvoornemen.

3.2 Provinciaal beleid

3.2.1 Omgevingsvisie 'De Kwaliteit van Brabant'

Op 14 december 2018 hebben de Provinciale Staten de Omgevingsvisie 'De kwaliteit van Brabant' vastgesteld. Deze omgevingsvisie vervangt na het inwerking treden van de Omgevingswet de provinciale structuurvisie. Met de omgevingsvisie formuleert de provincie haar ambitie over hoe zij de Brabantse leefomgeving er in 2050 uit wil laten zien. Daarbij stelt zij tussendoelen voor 2030, maar legt nu nog niet vast hoe zij die doelen wil bereiken. De provincie wil daarmee ruimte bieden voor inbreng vanuit partijen en disciplines. Om hiermee aan de slag te gaan is volgens de provincie een verdere uitwerking van de ambities nodig in de vorm van programma's.

Met de visie geeft de provincie aan wat zij belangrijk vindt voor de verbetering en duurzame ontwikkeling van Brabant. Daarbij ligt de focus op vier hoofdopgaven voor de middellange en lange termijn:

  • werken aan energietransitie;
  • een klimaatproof Brabant;
  • de slimme netwerkstad, en
  • een concurrerende duurzame economie.

Deze vier hoofdopgaven staan ten dienste van de basis opgave: werken aan veiligheid, gezondheid en omgevingskwaliteit.

Beoordeling

Het planvoornemen bestaat, om de toekomstige continuïteit en levensvatbaarheid van de camping duurzaam te garanderen, uit de kleinschalige uitbreiding van de bestaande natuurkampeerterrein met 15 ecolodges. Hiermee wordt bijgedragen aan een concurrerende duurzame economie in het buitengebied van gemeente Land van Cuijk. De ecolodges worden gerealiseerd in een groen leefmilieu. De bestaande bomenrijen worden doorgetrokken en het geheel wordt landschappelijk ingepast. De natuurkampeerterrein wordt aan de randen door een stevige bosschage afgeschermd van omliggende gronden en hiermee tevens uit het zicht ontnomen. Aan de noordzijde van het plangebied wordt het beeksysteem verruimd door binnen het 'profiel van vrije ruimte' een verlaging te realiseren die bij hoogwater functioneert als ruimte voor de beek. Het plangebied draagt daarmee bij aan het realiseren van het gebiedsplan Raam van het waterschap Aa & Maas. Hiermee wordt het plangebied klimaatproof ingericht en wordt bijgedragen aan een klimaatproof Brabant. Tevens wordt een landschapsplan opgesteld om een toename van de omgevingskwaliteit op locatie te kunnen borgen.

Gevolg planvoornemen

Gelet op bovenstaande is het planvoornemen in lijn met de Omgevingsvisie 'Kwaliteit van Brabant'.

3.2.2 Interim omgevingsverordening Noord-Brabant

De Omgevingsvisie, zoals beschreven in voorgaande paragraaf, vormt het beleidskader voor het provinciaal ruimtelijk beleid. Het juridische kader voor dit beleid is vastgelegd in de Interim omgevingsverordening Noord-Brabant (IOV). De verordening vormt derhalve een belangrijk uitvoeringsinstrument voor de provincie om haar doelen te realiseren, en wordt regelmatig aangepast en aangevuld met wijzigingsbesluiten.

In deze Interim Omgevingsverordening zijn de bestaande verordeningen samengevoegd. Deze vervangt de Provinciale milieuverordening, Verordening Natuurbescherming, Verordening Ontgrondingen, Verordening Ruimte, Verordening Water en Verordening Wegen. De Interim Omgevingsverordening is beleidsneutraal van karakter. Dat betekent dat er bij het vaststellen geen nieuwe beleidswijzigingen zijn doorgevoerd, behalve als deze voortvloeien uit vastgesteld beleid, zoals de omgevingsvisie. In principe zijn de huidige regels gehandhaafd met het huidige beschermingsniveau.

afbeelding "i_NL.IMRO.1982.BPBuMillseweg13Be-VA02_0014.png"

Uitsnede kaart natuur en stiltegebieden

Op basis van Kaart 4 Instructieregels voor gemeenten: Natuur en stiltegebieden is het plangebied gelegen binnen de zoneringen 'Stiltegebied', 'Natuur Netwerk Brabant' en 'Attentiezone waterhuishouding'.

Stiltegebied

Artikel 3.13 Toedeling activiteiten en functies in Stiltegebied

Lid 1

Een bestemmingsplan van toepassing op Stiltegebied strekt mede tot behoud van stilte en rust in het gebied en houdt daarmee rekening bij de toedeling van functies en activiteiten.

Voorliggend plan voorziet in de uitbreiding van een bestaande natuurcamping door de toevoeging van 15 ecolodges in het buitengebied van het gemeente Land van Cuijk. Binnen het plangebied is niet bereikbaar met een personenauto. De toekomstige bezoekers van de ecolodges zullen hun personenauto parkeren ter plekke van het met het planvoornemen uit te breiden parkeerterrein ten noorden van het plangebied. Geluidproductie door personenauto's binnen het plangebied is hiermee uitgesloten. Voor het gebruik van de ecolodges geldt dat er overdag sprake kan zijn van gesprekken (stemgeluid). In de avond en nacht zullen de bewoners binnen hun ecolodges verblijven waardoor er door de dempende werking van de ecolodges (muren) sprake zal zijn van volledige rust binnen het plangebied.

Lid 2

Het eerste lid is niet van toepassing op activiteiten die behoren tot het normale gebruik, beheer en onderhoud van binnen het gebied aanwezige functies en gronden.

Attentiezone waterhuishouding

Artikel 3.26 Attentiezone waterhuishouding

De attentiezone waterhuishouding kent een basis in de reconstructie- en gebiedsplannen. Doel van de attentiezone is om ontwikkelingen die een negatieve invloed hebben op de binnen de attentiezone gelegen natte natuurparels tegen te gaan. Stromingen in het grondwatersysteem kunnen veranderen door verandering van bodemopbouw of het doorboren van lagen (bij grondverzet of diepploegen). Voor activiteiten die een negatief effect op de (grond)waterstand in een natte natuurparel kunnen hebben, is een vergunning nodig. Bij het toelaten van functies die een negatief effect kunnen hebben op de waterhuishouding, geldt dat overleg met het waterschap nodig is.

Voor de voorgenomen ontwikkeling is een uitgebreid waterplan opgesteld, zoals toegelicht in paragraaf 4.8. Het waterplan is bijgevoegd als Bijlage 6. Voorliggend plan is opgesteld in lijn met de ambities van het gebiedsplan Raam. Met het planvoornemen wordt meer ruimte voor het vasthouden en vertraagd afvoeren van hemelwater. Voorliggend plan is in het kader van vooroverleg tevens voorgelegd aan het waterschap. Hiermee wordt voldaan aan de strekking van Artikel 3.26.

Natuur Netwerk Brabant

Artikel 3.21 Kleinschalige herbegrenzing

Het plangebied is gelegen binnen het Natuur Netwerk Brabant. Op basis van artikel 3.21 van de Interim omgevingsverordening bestaat de mogelijkheid voor kleinschalige herbegrenzing van het NNB. Een bestemmingsplan kan een ontwikkeling binnen het NNB mogelijk maken in het geval dat:

  • a. de aantasting van areaal Natuur Netwerk Brabant kleinschalig is;

Op basis van het provinciale beleid geldt dat de aantasting van areaal van NNB als kleinschalig wordt gezien als deze kleiner is dan 1 hectare. Met voorliggend plan vindt de uitbreiding van een bestaande natuurkampeerterrein met circa 0,7 hectare recreatieve gronden plaats. Hiermee is de aantasting van areaal NNB kleinschalig en wordt voldaan aan lid a.

  • b. de ontwikkeling slechts leidt tot een beperkte aantasting van de ecologische waarden en kenmerken van het Natuur Netwerk Brabant;

De beoogde ontwikkeling vindt plaats binnen nog niet gerealiseerd NNB. In de huidige situatie worden de gronden gebruikt voor agrarische doeleinden. Hierdoor is er niet direct sprake van de aanwezigheid van ecologische waarden en kenmerken van NNB. Om de ontwikkeling mogelijk te maken is tevens een Quickscan flora en fauna uitgevoerd, zoals toegelicht in paragraaf 4.7.1. Uit dit onderzoek volgt dat de ecologische waarden van het plangebied beperkt zijn als gevolg van de huidige agrarische functie. De ontwikkeling leidt tot een zeer beperkte aantasting van de ecologische waarden en kenmerken van het NNB.

  • c. de ontwikkeling leidt tot een kwalitatieve of kwantitatieve versterking van de ecologische waarden en kenmerken van het Natuur Netwerk Brabant als geheel;

Met het planvoornemen wordt 5.260 m² NNB gerealiseerd op de locatie. Dit is een kwalitatieve en kwantitatieve versterking van de ecologische waarden en kenmerken van het NNB als geheel ten opzichte van de huidige situatie. In de huidige situatie is het plangebied in gebruik voor agrarische doeleinden en zijn er vrijwel geen ecologische waarden en kenmerken aanwezig op locatie. Met voorliggend plan wordt aan de zuidzijde een verbindingsstrook gecreëerd tussen gerealiseerd NNB ten oosten en westen van het plangebied. Hiermee is sprake van een kwalitatieve en kwantitatieve versterking van de ecologische waarden en kenmerken van het NNB als geheel.

Daarnaast worden gronden die middels het GOB als natuur zijn ontwikkeld aangewezen als NNB. Daarmee worden de ecologische waarden en kenmerken van het NNB geborgd en zijn de natuurlijke belangen en het functioneren van het NNB via deze kleinschalige herbegrenzing gewaarborgd.

  • d. er een afweging van alternatieven heeft plaatsgevonden;

Voor voorliggend plan is een landschappelijke analyse uitgevoerd om de meest geschikte locatie voor de kleinschalige uitbreiding van de bestaande natuurkampeerterrein te vinden, bijgevoegd als Bijlage 1 bij de regels. Hiermee heeft een (uitgebreide en grondige) afweging van alternatieven voor voorliggend initiatief plaatsgevonden.

  • e. er sprake is van een goede landschappelijke en natuurlijke inpassing;

Voor de ontwikkeling is een landschappelijke inpassing opgesteld. De landschappelijke inpassing is toegelicht in paragraaf 2.3 en bijgevoegd bij de regels als Bijlage 1. De uitvoering van de landschappelijke inpassing is met een voorwaardelijke verplichting in Artikel 5.4.2 geborgd in de regels. Hiermee is sprake van een goede landschappelijke en natuurlijke inpassing.

  • f. er bij verlies van ecologische waarden en kenmerken wordt voldaan aan Artikel 3.22 Compensatie;

Met voorliggend plan is sprake van verlies van ecologische waarden en kenmerken doordat ter plekke van landgoed Barendonk het areaal NNB afneemt. Om die reden maakt natuurcompensatie in het kader van de herbegrenzing NNB onderdeel uit van het plan, zie ook onder c. Hierom wordt tevens getoetst aan Artikel 3.22.

  • g. op welke wijze de uitvoering en monitoring zijn verzekerd.

Voor de omvang van de compensatie geldt dat er sprake is van een compensatie van natuur met een ontwikkeltijd van 5 jaar of minder. Hiervoor geldt geen extra toeslag c.q. verplichting tot extra compensatie. De uitvoering en monitoring van de kleinschalige herbegrenzing van het NNB zijn vastgelegd in de regels van voorliggend bestemmingsplan. Tussen gemeente en initiatiefnemer worden afspraken aanvullend anterieur vastgelegd en geregeld.

Artikel 3.22 Compensatie

Lid 1

De verplichte compensatie vindt, naar keuze, plaats door:

  • 1. fysieke compensatie, overeenkomstig Artikel 3.23;
  • 2. financiële compensatie, overeenkomstig Artikel 3.24.

Voorliggend plan voorziet in fysieke compensatie van het NNB. Hierom wordt conform lid 1 later in deze paragraaf getoetst aan Artikel 3.23. Aangevuld met natuurgronden van het GOB.

Lid 2

De omvang van de compensatie wordt bepaald door de omvang van het vernietigde of verstoorde areaal en de ontwikkeltijd van de aangetaste natuur, conform de volgende indeling:

  • a. natuur met een ontwikkeltijd van 5 jaar of minder: geen toeslag;
  • b. tussen 5 en 25 jaar te ontwikkelen natuur: toeslag van 1/3 in oppervlak;
  • c. tussen 25 en 100 jaar te ontwikkelen natuur: toeslag van 2/3 in oppervlak;
  • d. bij een ontwikkelingsduur van meer dan 100 jaar: de toeslag in oppervlak en de gekapitaliseerde kosten van het ontwikkelingsbeheer is maatwerk;
  • e. bij verstoring van natuur: maatwerk.

Voor het plan is een natuurwaardenonderzoek uitgevoerd. Uit dit onderzoek volgt dat de natuurwaarden beperkt zijn. Er is sprake van natuur met een ontwikkeltijd van 5 jaar of minder. Er is derhalve geen sprake van een toeslag op de natuurcompensatie.

Artikel 3.23 Fysieke compensatie

Lid 1

De fysieke compensatie vindt plaats in:

  • a. de niet gerealiseerde delen van het Natuur Netwerk Brabant;
  • b. de niet gerealiseerde ecologische verbindingszones.

De fysieke compensatie vindt binnen het plangebied plaats binnen de niet gerealiseerde delen van het Natuur Netwerk Brabant.

Lid 2

Fysieke compensatie kan ook plaatsvinden in, aansluitend op of nabij het aangetaste gebied als dit deel uitmaakt van de saldobenadering bedoeld in Artikel 3.20 Toepassing van de saldobenadering.

Dit lid is niet van toepassing voor voorliggende ontwikkeling.

Lid 3

Een bestemmingsplan waarvoor een compensatieplicht geldt, borgt de uitvoering van de compensatie.

De uitvoering van de compensatieplicht is in voorliggend plan geborgd in de regels van het bestemmingsplan. De termijn van de compensatieplicht betreft, zoals in Artikel 5.4.2 met een voorwaardelijke verplichting is geborgd, 18 maanden na de ingebruikname van de gronden voor recreatief gebruik. De uitvoering van de compensatie is hiermee geborgd.

Lid 4

De toelichting bij een bestemmingsplan als bedoeld in het derde lid bevat een verantwoording over:

  • a. de omvang van het netto verlies aan ecologische waarden en kenmerken en op welke locatie dat optreedt;
  • b. de locatie waar en de wijze waarop het netto verlies, genoemd onder a, wordt gecompenseerd;
  • c. de kwaliteit en kwantiteit van de compensatie;
  • d. de termijn van uitvoering;
  • e. de inhoud en realisatie van de voorgenomen mitigerende en compenserende maatregelen;
  • f. het reguliere- en ontwikkelingsbeheer.

In Bijlage 1 van de regels zijn de genoemde voorwaarden verantwoordt. Ten behoeve van de planontwikkeling is een landschappelijk inpassingsplan recreatieterrein Landgoed Barendonk opgesteld. Het natuurcompensatieplan is integraal onderdeel van dit landschappelijk inpassingsplan. Daarbij is steeds onderscheid gemaakt tussen enerzijds de landschappelijke en kwalitatieve vormgeving van het natuurkampeerterrein en anderzijds de ingreep binnen het NNB en de herbegrenzing en compensatie NNB. De verantwoording lid 4 is derhalve opgenomen in het landschappelijk inrichtingsplan. De termijn van de compensatieplicht betreft, zoals in Artikel 5.4.2 met een voorwaardelijke verplichting geborgd, 18 maanden na de ingebruikname van de gronden voor recreatief gebruik. Het reguliere- en ontwikkelingsbeheer is opgenomen in het landschappelijk inpassingsplan.

Lid 5

De uitvoering van de fysieke compensatie wordt binnen drie jaar na onherroepelijk worden van het bestemmingsplan, bedoeld in het derde lid afgerond.

De uitvoering van de fysieke compensatie zal uiterlijk binnen 18 maanden na ingebruikname van de gronden ten behoeve van de recreatieve voorziening worden van het bestemmingsplan worden gerealiseerd. Deze verplichting maakt onderdeel uit van de anterieure overeenkomst tussen gemeente en initiatiefnemer.

Lid 6

In aanvulling op het vijfde lid, wordt bij een aantasting van bedreigde soorten of hun leefgebied, de uitvoering van de compensatie in ieder geval afgerond op het moment dat de aantasting daadwerkelijk start.

Uit het natuurwaardenonderzoek volgt dat geen sprake is van verstoring van soorten of hun leefgebied. Dit lid is derhalve niet van toepassing op de ontwikkeling.

Lid 7

In afwijking van het vijfde lid kan bij een omvangrijke en zware compensatieverplichting, de uitvoering van de compensatie een termijn van maximaal tien jaar bedragen, gerekend vanaf het onherroepelijk worden van het bestemmingsplan.

Er is sprake van beperkte natuurwaarden en een kleinschalige herbegrenzing. Dit lid is niet van toepassing op de ontwikkeling.

Toetsing overige artikelen

Het planvoornemen wordt tevens getoetst aan artikelen 3.5 t/m 3.9, 3.28 en 3.71.

Artikel 3.5 t/m 3.8

In artikel 3.5 is opgenomen dat met een bestemmingsplan invulling gegeven moet worden aan een goede omgevingskwaliteit met een veilige, gezonde leefomgeving. Hierbij wordt rekening gehouden met zorgvuldig ruimtegebruik (artikel 3.6), de waarden in een gebied met toepassing van de lagenbenadering (artikel 3.7 en meerwaardecreatie (artikel 3.8).

Met het plan is aan de hand van toetsing aan artikel 3.71 onderbouwd dat er sprake is van een uitbreiding van een bestaande natuurcamping. Hierbij is geen sprake van een stedelijke ontwikkeling en de ecolodges worden uitsluitend binnen het bouwvlak mogelijk gemaakt. Hierbij zijn de mogelijkheden voor intensivering van bestaand ruimtebeslag afgewogen en niet passend bevonden.

De toepassing van de lagenbenadering omvat het effect van de ontwikkeling op verschillende lagen. Hierbij dient onderzocht te worden wat de effecten zijn op:

  • de ondergrond;
  • de netwerklaag;
  • de bovenste laag.

Met het effect op de ondergrond worden o.a. de aspecten bodem, grondwater en archeologische waarden bedoeld. De netwerklaag omvat aspecten zoals infrastructuur, natuurnetwerk, energienetwerk, waterwegen waaronder een goede, multimodale afwikkeling van het personen- en goederenvervoer. In de beschouwing van de bovenste laag dienen aspecten zoals cultuurhistorische en landschappelijke waarden, de omvang van de functie en de bebouwing, de effecten op bestaande en toekomstige functies, de effecten op volksgezondheid, veiligheid en milieu aan bod te komen. Hierbij dient te worden gekeken naar het verleden, het heden en de toekomst. De beoogde ontwikkeling mag geen negatieve effecten hebben op de waarden in de omgeving en dient ook in de toekomst geen beperkingen op te leveren voor de omgeving.

De toetsing van de gevolgen van het initiatief op bovengenoemde aspecten is uitgebreid uiteengezet in Hoofdstuk 4 van deze toelichting.

Het aspect meerwaardecreatie omvat een evenwichtige benadering van de economische, ecologische en sociale aspecten die in een gebied en bij een ontwikkeling zijn betrokken. Het biedt de mogelijkheid om opgaven en ontwikkelingen te combineren, waardoor er meerwaarde ontstaat. Daarnaast ontstaat een bijdrage aan andere opgaven en belangen dan die rechtstreeks met de ontwikkeling gemoeid zijn. De fysieke verbetering van de landschappelijke kwaliteit zoals bedoeld in artikel 3.9 van de Iov kan deel uit maken van de meerwaardecreatie. De meerwaardecreatie van voorliggend plan hangt sterk samen met de kwaliteitsverbetering van het landschap zoals gemotiveerd bij de toetsing aan artikel 3.9 en onderbouwd in het landschappelijk inpassingsplan (in Bijlage 1).

Artikel 3.9 Kwaliteitsverbetering landschap

Lid 1

Een bestemmingsplan dat een ruimtelijke ontwikkeling mogelijk maakt in Landelijk Gebied bepaalt dat die ruimtelijke ontwikkeling gepaard gaat met een fysieke verbetering van de landschappelijke kwaliteit van het gebied of de omgeving.

Met voorliggend plan vindt een fysieke verbetering van de landschappelijke kwaliteit plaats zoals beschreven in Bijlage 1 bij de regels.

Lid 2

Het bestemmingsplan motiveert dat de verbetering past binnen de gewenste ontwikkeling van het gebied én op welke wijze de uitvoering is geborgd door dat:

  • dit financieel, juridisch en feitelijk is geborgd in het plan; of
  • de afspraken uit het regionaal overleg, bedoeld in afdeling 5.4 Regionaal samenwerken, worden nagekomen.

In hoofdstuk 2 van Bijlage 1 bij de regels is gemotiveerd dat het planvoornemen past binnen de gewenste ontwikkeling van het gebied. De uitvoering en duurzame instandhouding van het landschappelijk inpassingsplan met bijbehorende maatregelen is geborgd in Artikel 5.4.2.

Lid 3

Een verbetering van de landschappelijke kwaliteit kan mede de volgende aspecten omvatten:

  • de op grond van deze verordening verplichte landschappelijke inpassing;
  • het toevoegen, versterken of herstellen van landschapselementen die een bijdrage leveren aan de versterking van de landschapsstructuur of de relatie stad-land;
  • het behoud of herstel van cultuurhistorisch waardevolle bebouwing of terreinen;
  • het wegnemen van verharding;
  • het slopen van bebouwing;
  • de realisering van het Natuur Netwerk Brabant en ecologische verbindingszones;
  • het aanleggen van extensieve recreatieve mogelijkheden.

Met voorliggend plan vindt, zoals beschreven in Bijlage 1 bij de regels, een verbetering van de landschappelijke kwaliteit plaats aan de hand van een landschappelijke inpassing, het toevoegen van landschapseleenten, het behoud van cultuurhistorisch waardevolle terreinen (zie toetsing artikel 3.29) en de realisatie van gerealiseerd NNB.

Lid 4

Ingeval er toepassing wordt gegeven aan het tweede lid onder b geldt dat een passende financiële bijdrage in een landschapsfonds is verzekerd én over de besteding van dat fonds periodiek verslag wordt gedaan in het regionaal overleg, bedoeld in afdeling 5.4 Regionaal samenwerken.

Met voorliggend plan wordt er geen invulling gegeven aan het tweede lid onder b.

Artikel 3.28 Aardkundige waarden

Een bestemmingsplan van toepassing op Aardkundig waardevol gebied:

  • a. is mede gericht op behoud, herstel of de duurzame ontwikkeling van de aardkundige waarden en kenmerken zoals beschreven in de Aardkundig Waardevolle Gebiedenkaart Noord-Brabant;
  • b. stelt regels ter bescherming van de aardkundige waarden en kenmerken van de onderscheiden gebieden.

Het plangebied is op basis van de Aardkundig Waardevolle Gebiedenkaart Noord-Brabant gelegen binnen het gebied 'Maasterrassen, Land van Cuijk'. Hierbinnen geldt het aardkundige fenomeen Maasterrassen, wat neerkomt op een vlechtend rivierpatroon. De watergangen in de directe omgeving van het plangebied betreffen geen watergangen met een vlechtend rivierpatroon. Met voorliggend plan wordt door de verbreding van de watergang aan de noordzijde van het plangebied meer ruimte ingericht ten behoeve van water. Deze ingreep is afgestemd met het waterschap en heeft een positief effect op de waterhuishoudkundige situatie binnen het plangebied. Hiermee vindt het planvoornemen plaats binnen het huidige 'rivierpatroon' van de bestaande watergangen. De toevoeging van bebouwing binnen het plangebied wordt in de regels van voorliggend bestemmingsplan beperkt. Met voorliggend plan worden geen activiteiten mogelijk gemaakt met een negatief effect op aardkundige waarden en kenmerken.

Artikel 3.71 Bestaande niet-agrarische functie in Landelijk gebied

Een bestemmingsplan van toepassing op Landelijk gebied bevat regels voor een bestaande niet-agrarische functie die:

  • a. de bestaande planologische gebruiksactiviteit vastleggen;
  • b. een toename van de gebruiksoppervlakte voor mestbewerking uitsluiten;
  • c. kunnen voorzien in een redelijke uitbreiding, als dat past binnen de gewenste ontwikkelingsrichting van het gebied waarbij de volgende aspecten zijn betrokken:
    • 1. een gebiedsgerichte benadering welke activiteiten en functies passen in de omgeving;
    • 2. welke effecten de mogelijke ontwikkeling heeft op andere aspecten, waaronder mobiliteit, agrarische ontwikkeling, leefbaarheid en leegstand elders;
    • 3. hoe de uitbreiding bijdraagt aan het versterken van de omgevingskwaliteit, waaronder een bijdrage aan de sloop van overtollig en leegstaand vastgoed in het Landelijk Gebied.

De bestaande planologische gebruiksactiviteiten van het perceel zijn in paragraaf 2.2 omschreven. In lijn met de opzet van de regels van het bestemmingsplan dat van toepassing is op de bestaande natuurcamping, is de regelset van voorliggend bestemmingsplan opgesteld. Het toegestane gebruik van de recreatieve gronden ter plekke van de uitbreiding van de bestaande natuurcamping is vastgelegd in Artikel 5 van de regels. Mestbewerking is met voorliggend plan niet aan de orde. De toename van gebruiksoppervlakte voor mestbewerking is hiermee uitgesloten. Voorliggend plan betreft de uitbreiding van een bestaande natuurcamping met 15 ecolodges. In Bijlage 1 bij de regels is in hoofdstuk 2 de wenselijkheid van de ontwikkeling op onderhavige locatie en de passendheid binnen de omgeving van het plangebied aangetoond. Voorliggend plan voorziet tevens in het versterken van de omgevingskwaliteit door de realisatie van NNB.

Gevolg planvoornemen

Gelet op bovenstaande is het planvoornemen in lijn met de Interim omgevingsverordening Noord-Brabant.

3.3 Gemeentelijk beleid

3.3.1 Structuurvisie Cuijk 2030

Op 25 september 2011 is de Structuurvisie Cuijk 2030 vastgesteld. Met de Strategische Visie Cuijk 2030 is in 2012 een gewijzigde KOERS ingeslagen vanuit het besef dat er ontwikkelingen plaatsvinden die niet alleen grote consequenties voor onze gemeente hebben maar die ook om een andere houding en rol vragen bij de inrichting en gebruik van de ruimte. Juist (die omslag naar) het (duurzaam) kwaliteitsdenken is de boodschap die deze visie wil uitdragen.

Betekent dat de gemeente nog meer vanuit haar regierol gaat kijken naar ruimtelijke ontwikkelingen/plannen. Daarbij is niet het hoogste doel het genereren van grondopbrengsten, maar het marktbestendig maken van plannen en het beheren en kwalitatief optimaliseren van de bestaande voorraad. Het hanteren van de ruimtelijke uitgangspunten/principes (water, innovatie en duurzaamheid, samenwerking) dragen onomstotelijk bij aan die te maken kwaliteitsslag.

Trends en ontwikkelingen op het gebied van recreatie en toerisme betreffen o.a.:

  • recreanten en toeristen zoeken meer en meer een ‘beleving’ in plaats van een activiteit of bezienswaardigheid alleen, zoals bijvoorbeeld horeca in industrieel erfgoed;
  • duurzaamheid en gezondheid speelt een toenemende rol in de keuze voor het recreatieve product en maakt onder meer dat wandelen en (elektrisch) fietsen in populariteit groeien.

Dit heeft o.a. de volgende ruimtelijke consequenties:

  • groter en gedifferentieerder aanbod van vrijetijdsvoorzieningen;
  • behoefte bijzondere voorzieningen voor routegebonden recreatie en aan pleisterplaatsen neemt toe;
  • ruimte creëren voor versterking eigen kwaliteiten (water, cultuurhistorie en landschap) en koppeling recreatieve voorzieningen om dit beleefbaar te maken.

Beoordeling

afbeelding "i_NL.IMRO.1982.BPBuMillseweg13Be-VA02_0015.png"

Uitsnede visiekaart Structuurvisie Cuijk 2030 met globale ligging plangebied lichtblauw omlijnd

Het plangebied is gelegen binnen de zonering 'Versterking Raamvallei'.

Het planvoornemen bestaat, om de toekomstige continuïteit en levensvatbaarheid van de camping duurzaam te garanderen, uit de kleinschalige uitbreiding van de bestaande natuurkampeerterrein met 15 ecolodges. Hiermee wordt bijgedragen aan een groter en gedifferentieerder aanbod van vrijetijdsvoorzieningen. De bestaande natuurkampeerterrein vormt in de huidige situatie al een pleisterplaats. Met de kleinschalige uitbreiding zal de aantrekkingskracht van de natuurkampeerterrein alleen maar toenemen. De ecolodges worden gerealiseerd in een groen leefmilieu. De bestaande bomenrijen worden doorgetrokken en het geheel wordt landschappelijk ingepast. De natuurkampeerterrein wordt aan de randen door een bosschage afgeschermd van omliggende gronden en hiermee tevens uit het zicht ontnomen. Aan de noordzijde van het plangebied wordt ruimte geboden voor het beeksysteem door binnen de zone 'profiel van vrije ruimte' het maaiveld deels te verlagen als overloopzone bij hoogwater en zo water langer vast te houden in het gebied. Hiermee wordt ruimte gecreëerd om eigen kwaliteiten te versterken. Tevens wordt een landschapsplan opgesteld om een toename van de omgevingskwaliteit op locatie te kunnen borgen. Met voorliggend plan wordt nadrukkelijk bijgedragen aan de versterking van de raamvallei.

Gevolg planvoornemen

Gelet op bovenstaande is het planvoornemen in lijn met de Structuurvisie Cuijk 2030.

3.3.2 Regeling kwaliteitsverbetering van het landschap gemeente Land van Cuijk 2022

De regeling kwaliteitsverbetering van het landschap gemeente Land van Cuijk 2022 is met terugwerkende kracht op 1 januari 2022 in werking getreden. Op grond van artikel 3.9 Interim Omgevingsverordening Brabant van de provincie Noord- Brabant kunnen ontwikkelingen in het buitengebied alleen plaatsvinden indien deze gepaard gaan met een aantoonbare en uitvoerbare verbetering van de kwaliteiten van het buitengebied. Dit kan in de vorm van verbetering van de bodem, water, natuur, landschap of cultuurhistorie of van extensieve recreatiemogelijkheden. In de toelichting op een bestemmingsplan dient de gemeente aan te geven op welke wijze de beoogde landschapsverbetering is verzekerd.

Voorliggend plan betreft een ruimtelijke ontwikkeling met een behoorlijke impact en is hierom in te delen in categorie 3 conform de regeling. Voor een ontwikkeling in de categorie 3 geldt dat een berekening van de waardevermeerdering plaats moet vinden en dat een goede landschappelijke inpassing opgesteld moet worden. Indien sprake is van waardevermeerdering dient hiervan 20% in fysieke maatregelen in het landschap gestoken te worden. Voor voorliggend plan is een landschappelijk inpassingsplan opgesteld zoals bijgevoegd in Bijlage 1 van de regels van voorliggend bestemmingsplan. Hierin is de berekening van de forfaitaire bijdrage opgenomen. De forfaitaire bijdrage wordt geïnvesteerd in ruimtelijke kwaliteitsmaatregelen zoals omschreven in het document. De uitvoering en duurzame instandhouding hiervan is tevens gewaarborgd in de regels van voorliggend plan. Hiermee is voldaan aan de regeling kwaliteitsverbetering van het landschap gemeente Land van Cuijk 2022.

Hoofdstuk 4 Omgevingsaspecten

4.1 Geluid

Ten aanzien van geluid zijn de regels uit de Wet geluidhinder (Wgh) van toepassing. De Wgh voorziet rond (gezoneerde) industrieterreinen, langs wegen en langs spoorwegen in zones en bevat tevens geluidsnormen en richtlijnen met betrekking tot de toelaatbare geluidsniveaus van de voorgenoemde geluidsbronnen. Indien een bestemmingsplan een geluidsgevoelig object mogelijk maakt binnen een geluidszone van een bestaande geluidsbron, of indien het plan een nieuwe geluidsbron mogelijk maakt, dient volgens de Wgh een akoestisch onderzoek plaats te vinden bij het voorbereiden van de vaststelling van het bestemmingsplan. Het akoestisch onderzoek moet uitwijzen of de wettelijke voorkeursgrenswaarde bij geluidgevoelige objecten wordt overschreden en zo ja, welke maatregelen nodig zijn om aan de voorkeursgrenswaarde te voldoen.

Beoordeling

Het plangebied is conform de Rarro gelegen binnen het 'Obstakelbeheergebied rondom Vliegbasis Volkel', maar buiten de Ke-geluidzone én de Db(A) geluidzone. Zoals in paragraaf 3.1.2 al is onderbouwd, vormt het Rarro geen belemmering voor het planvoornemen.

Met het planvoornemen wordt een bestaande natuurkampeerterrein uitgebreid met 15 ecolodges. Een ecolodge is vergelijkbaar met een recreatiewoning en betreft op basis van de Wgh geen geluidgevoelig object. Er moet wel nagegaan worden of op locatie sprake is van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat. Gezien de relatief beperkte verkeersintensiteit over de enkelbaanse Millseweg en de ligging van de woning Millseweg 11 direct aan de Millseweg kan aangenomen worden dat ter plekke van het verder van de Millseweg gelegen plangebied sprake is van een goed woon- en leefklimaat. Hierom is de uitvoering van een akoestisch onderzoek overbodig.

Omgekeerd maakt de ontwikkeling geen geluidproducerende objecten mogelijk. Hiermee is geen sprake van omgekeerde werking.

Gevolg planvoornemen

Gelet op bovenstaande vormt het aspect geluid geen belemmering voor het planvoornemen.

4.2 Bodem

Op basis van artikel 3.1.6 Besluit ruimtelijke ordening zijn gemeenten verplicht om bij een ruimtelijk plan een paragraaf over de bodemkwaliteit op te nemen. In deze paragraaf dient gemotiveerd te worden of de aanwezige bodemkwaliteit past bij het toekomstige gebruik van de bodem. Uitgangspunt van een goede ruimtelijke ordening is dat de bodemkwaliteit geschikt is voor de beoogde bestemming en de daarin toegestane gebruiksvormen. Zo mag een eventuele aanwezige bodemverontreiniging geen onaanvaardbaar risico opleveren voor de gebruikers van de bodem en mag de bodemkwaliteit niet verslechteren door grondverzet. Bij overige ruimtelijke besluiten is ook een inzicht in de bodemkwaliteit nodig op basis van artikel 3.2 Algemene wet bestuursrecht.

Beoordeling

Met het planvoornemen wordt een bestaande natuurkampeerterrein uitgebreid met 15 ecolodges. Hiermee vindt een functiewijziging plaats van 'Agrarisch met waarden - Landschaps- en Natuurwaarden' naar 'Recreatie'. Om te kunnen borgen dat de gronden geschikt zijn voor beoogd gebruik is een verkennend bodemonderzoek (Archimil, rapportnummer C230143.011/PHE, d.d. 27 juni 2023, Bijlage 2) uitgevoerd. De resultaten hiervan worden hieronder toegelicht.

Het doel van een verkennend bodemonderzoek is door een relatief geringe inspanning een inzicht te verkrijgen van de bodemgesteldheid. Uit het onderzoek kunnen de volgende conclusies worden getrokken:

  • 1. De grond uit de bovenlaag (0-0,5 m-mv) is niet verontreinigd met één van de componenten waarop is onderzocht.
  • 2. De grond uit de onderlaag (0,5-2 m-mv) is niet verontreinigd met één van de componenten waarop is onderzocht.
  • 3. Het grondwater is matig verontreinigd met barium en licht verontreinigd met cadmium, koper, kwik, nikkel en zink.
  • 4. De hypothese niet-verdachte locatie kan voor de vaste bodem worden aangenomen op basis van de onderzoeksresultaten.

Naar aanleiding van bovenstaande conclusies merken de onderzoekers het volgende op:

  • 1. Volgens de onderzoekers behoeven er, op basis van de onderzoeksresultaten, geen restricties gesteld te worden aan de beoogde herontwikkeling van de onderzochte locatie.
  • 2. Indien, bijvoorbeeld bij bouwactiviteiten, grond vrijkomt die op een andere locatie zal worden hergebruikt dan dient bepaald te worden wat de kwaliteit is in het kader van het besluit bodemkwaliteit.

Gevolg planvoornemen

Gelet op bovenstaande vormt het aspect bodem geen belemmering voor het planvoornemen.

4.3 Bedrijven- en milieuzonering

Zowel in het kader van een goede ruimtelijke ordening als vanuit milieuwet- en regelgeving wordt gestreefd naar het voorkomen van voorzienbare hinder en gevaar door milieubelastende activiteiten, met als doel het handhaven en waar mogelijk bevorderen van een goede kwaliteit van het leefmilieu. Dit gebeurt onder andere door het fysiek scheiden van milieubelastende activiteiten (zoals bedrijven) en milieugevoelige functies (zoals woningen) door het aanbrengen van een voldoende ruimtelijke scheiding daartussen. Deze ruimtelijke scheiding bestaat doorgaans uit het aanhouden van een bepaalde afstand, hetgeen ook wel wordt aangeduid als milieuzonering. Die onderlinge afstand moet groter zijn naarmate de milieubelastende functie het milieu sterker belast.

Milieuzonering heeft twee doelen:

  • 1. Het voorkomen of zoveel mogelijk beperken van hinder en gevaar bij woningen en andere gevoelige functies;
  • 2. het bieden van voldoende zekerheid aan bedrijven dat zij hun activiteiten duurzaam onder aanvaardbare voorwaarden kunnen uitoefenen.

Voor het bepalen van de aan te houden afstanden wordt in de praktijk gebruik gemaakt van VNG-uitgave "Bedrijven en milieuzonering, editie 2009" (verder: VNG-uitgave). De VNG-uitgave geeft op systematische wijze informatie over de ruimtelijk relevante milieuaspecten van een scala aan bedrijfsactiviteiten. Deze uitgave bevat een lijst waarin voor veelvoorkomende milieubelastende activiteiten indicatieve richtafstanden zijn gegeven ten opzichte van milieugevoelige functies, uitgaande van een gemiddeld modern bedrijf. De handreiking is oorspronkelijk bedoeld als hulpmiddel bij de ruimtelijke planvorming. Uit de rechtspraak van de Afdeling vloeit voort dat de handreiking als hulpmiddel is erkend. Afwijken van de richtafstanden is mogelijk, mits wordt onderbouwd dat sprake is van een goed woon- en leefklimaat.

De indicatieve richtafstanden uit de VNG-brochure gaan uit van de afstand die dient te worden gehouden van het gebiedstype 'rustige woonwijk'. Indien sprake is van een 'gemengd gebied' mogen de richtafstanden met één afstandsstap worden verkleind (uitzondering is de richtafstand voor gevaar). Een gemengd gebied is een gebied met matige tot sterke functiemenging. Direct naast woningen komen andere functies voor zoals winkels, horeca en kleine bedrijven. Gebieden die direct langs de hoofdinfrastructuur liggen, behoren eveneens tot het omgevingstype gemengd gebied.

Beoordeling

Ten noorden van het plangebied is aangrenzend het bestaande natuurkampeerterrein gelegen. Voorliggend plan vormt een uitbreiding van de bestaande natuurkampeerterrein. Op basis van de VNG-brochure bedrijven en milieuzonering kent een natuurkampeerterrein een grootste richtafstand van 50 meter in het kader van geluid. Aangrenzend aan het bestaande natuurkampeerterrein is een woonbestemming gelegen. De uitbreiding van het natuurkampeerterrein in zuidelijke richting is op een afstand van circa 70 m gelegen tot aan deze woonbestemming. De uitbreiding van het natuurkampeerterrein heeft derhalve geen effect in het kader van milieuzonering voor deze woonfunctie.

Ten westen van het plangebied is een melkveebedrijf gelegen. Het agrarisch bouwvlak van dit bedrijf ligt op 50 meter afstand tot het plangebied. Op basis van de VNG-brochure 'Bedrijven en milieuzonering' geldt voor een veehouderij een maximale richtafstand van 30 meter ten gevolge van de aspecten stof en geluid. Voor geur geldt op grond van artikel 4, eerste lid, aanhef en onder b, van de Wgv geldt echter dat een afstand tussen een veehouderij en een geurgevoelig object van ten minste 50 meter in acht dient te worden genomen, indien het geurgevoelige object buiten de bebouwde kom is gelegen.

Voorliggend plan is gelegen in het buitengebied van gemeente Land van Cuijk. Met de ontwikkeling wordt de uitbreiding van een bestaande natuurkampeerterrein met 15 ecolodges mogelijk gemaakt. De ecolodges worden jaarrond geëxploiteerd en betreffen hierdoor een geurgevoelig object. De uitbreiding van het natuurkampeerterrein in zuidelijke richting is op een afstand van 50 gelegen tot aan het agrarisch bouwvlak van het melkveebedrijf. Daarmee wordt voldaan aan de richtafstanden voor zowel het natuurkampeerterrein als het melkveebedrijf. De uitbreiding van het natuurkampeerterrein heeft derhalve geen effect in het kader van milieuzonering. Ter plaatse van het natuurkampeerterrein is een acceptabel woon- en leefklimaat gegarandeerd. Andersom vormt de uitbreiding van de bestaande natuurkampeerterrein met 15 ecolodges geen belemmering voor bedrijfsactiviteiten in de omgeving van het plangebied.

4.4 Luchtkwaliteit

De gevolgen voor de luchtkwaliteit worden beoordeeld op basis van de Wet ruimtelijke ordening, de Wet milieubeheer luchtkwaliteitseisen (ook wel Wet luchtkwaliteit genoemd, Wlk), de AMvB 'Niet in betekenende mate' (het Besluit NIBM) en de ministeriële regeling NIBM. Er dient, ook na realisatie van het planvoornemen, sprake te zijn van een goede ruimtelijke ordening. Daarbij moet voldaan worden aan de geldende grenswaarden en luchtkwaliteitseisen.

Het toetsingskader voor luchtkwaliteit wordt gevormd door hoofdstuk 5, titel 5.2 van de Wet milieubeheer. Dit onderdeel van de Wet milieubeheer (Wm) bevat grenswaarden voor zwaveldioxide, stikstofdioxide en stikstofoxiden, fijn stof, lood, koolmonoxide en benzeen. Hierbij zijn in de ruimtelijke ordeningspraktijk langs wegen vooral de grenswaarden voor stikstofdioxide (jaargemiddelde) en fijn stof (jaar- en daggemiddelde) van belang. De grenswaarden van de laatstgenoemde stoffen zijn in onderstaande tabel weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.1982.BPBuMillseweg13Be-VA02_0016.png"

Grenswaarden stikstofdioxide en fijn stof

NIBM

In het Besluit niet in betekenende mate bijdragen (luchtkwaliteitseisen) is bepaald in welke gevallen een project vanwege de gevolgen voor de luchtkwaliteit niet aan de grenswaarden hoeft te worden getoetst. Hierbij worden 2 situaties onderscheiden:

  • een project heeft een toename van minder dan 3% van de jaargemiddelde concentratie NO2 en PM10 (= 1,2 µg/m³);
  • een project valt in een categorie die is vrijgesteld aan toetsing aan de grenswaarden; deze categorieën betreffen onder andere woningbouw met niet meer dan 1.500 woningen aan één ontsluitingsweg of kantoorlocaties met maximaal 100.000 m2 bvo bij één ontsluitingsweg.

Besluit gevoelige bestemmingen

Het Besluit gevoelige bestemmingen richt zich op bescherming van mensen die verhoogd gevoelig zijn voor fijnstof (PM10) en stikstofdioxide (NO2). Dit zijn vooral kinderen, ouderen en zieken. Het totaal aantal mensen dat hoort bij een 'gevoelige bestemming' mag niet toenemen als de grenswaarden voor PM10 of NO2 (dreigen te) worden overschreden. De volgende gebouwen met de bijbehorende terreinen zijn een gevoelige bestemming: scholen, kinderdagverblijven, en verzorgings-, verpleeg- en bejaardentehuizen. Hiervan is met onderhavige ontwikkeling geen sprake. Het besluit gevoelige bestemmingen is derhalve in de beoordeling niet verder meegenomen.

Beoordeling

Met het planvoornemen wordt de realisatie van maximaal 15 ecolodges mogelijk gemaakt. Een dergelijke ontwikkeling valt onder het 'Besluit niet in betekenende mate' onder de categorie woningbouw tot 1.500 woningen aan één ontsluitingsweg. Dit betekent dat de ontwikkeling niet in betekenende mate bijdraagt aan de luchtkwaliteit ter plaatse, en dat nader onderzoek niet noodzakelijk wordt geacht.

Uit oogpunt van goede ruimtelijke ordening is eveneens gekeken naar de concentraties stikstofdioxide (NO2) en fijnstof (zowel PM10 als PM2.5) ter plaatse van de voorgenomen ontwikkeling. Om een goed beeld te krijgen van deze concentraties is gebruik gemaakt van de resultaten uit kaarten van de Atlas Leefomgeving, een initiatief van de Rijksoverheid. De Atlas Leefomgeving biedt informatie over de kwaliteit van de Nederlandse leefomgeving. Om de huidige stikstofdioxide en fijnstof (PM10) concentraties in beeld te brengen zijn actuele luchtkwaliteitskaarten beschikbaar. Voor fijnstof (PM2,5) bestaat er geen kaart van de actuele PM2,5-concentratie, hierom is gekozen om gebruik te maken van de meest recente concentratiekaart uit 2020.

De Wereldgezondheidsorganisatie (WHO) adviseert veel lagere concentraties fijnstof voor een gezonde leefomgeving. Zij adviseren sinds 22 september 2021 de volgende normen: 15 µg/m³ PM10 en 5 µg/m³ PM2,5.

afbeelding "i_NL.IMRO.1982.BPBuMillseweg13Be-VA02_0017.png"

Uitsnede kaart Actuele stikstofdioxide concentratie in Nederland (Bron: Atlas Leefomgeving)

afbeelding "i_NL.IMRO.1982.BPBuMillseweg13Be-VA02_0018.png"

Uitsnede kaart Actuele fijnstof concentratie PM10 in Nederland (Bron: Atlas Leefomgeving)

afbeelding "i_NL.IMRO.1982.BPBuMillseweg13Be-VA02_0019.png"

Uitsnede kaart Fijnstof 2020 PM2,5 (Bron: Atlas Leefomgeving)

Uit bovenstaande kaarten blijkt dat de jaargemiddelde grenswaarden voor NO2, PM10 en PM2,5 ter plaatse van de locatie niet overschreden worden. De bijdrage van het initiatief op de luchtkwaliteit is verwaarloosbaar/niet aanwezig en er wordt geen NO2, PM10 of PM2,5 producerende activiteit op locatie mogelijk gemaakt. Voor fijnstof PM2,5 geldt dat de concentratie met (8-9) boven de WHO advieswaarde ligt, maar dat deze nog steeds ruim aan de gestelde Europese-norm van maximaal 25 µg/m³ PM2,5 voldoet en hierom geen belemmering vormt voor het planvoornemen.

Gevolg planvoornemen

Gelet op bovenstaande vormt het aspect luchtkwaliteit geen belemmering voor het planvoornemen.

4.5 Geur

Bij het verlenen van vergunningen voor veehouderijen en bij het opstellen van bestemmingsplannen of andere besluiten op het gebied van de ruimtelijke ordening moet rekening worden gehouden met de geurbelasting uit stallen van veehouderijen.

De op 1 januari 2007 in werking getreden Wet geurhinder en veehouderij (Wgv) vormt voor de vergunningverlening van veehouderijen het beoordelingskader. Deze wet geeft aan hoe bij een aanvraag voor een milieuvergunning de geuremissies uit stallen van veehouderijen en de geurbelasting op geurgevoelige objecten moet worden meegenomen.

De normen van de Wet geurhinder en veehouderij gelden in beginsel alleen voor de beoordeling van een aanvraag omgevingsvergunning, als een veehouderij zich wil vestigen of als een veehouderij wil uitbreiden. Het gaat dan dus over de relatie tussen een bestaand geurgevoelig object en een ontwikkeling van de veehouderij. Dit heet ook wel de 'directe werking' of 'directe norm'.

Beoordeling

Ten westen van het plangebied is een melkveebedrijf gelegen. Het agrarisch bouwvlak van dit bedrijf ligt op 50 meter afstand tot het plangebied. Voor geur geldt op grond van artikel 4, eerste lid, aanhef en onder b, van de Wgv geldt echter dat een afstand tussen een veehouderij en een geurgevoelig object van ten minste 50 meter in acht dient te worden genomen, indien het geurgevoelige object buiten de bebouwde kom is gelegen.

Voorliggend plan is gelegen in het buitengebied van gemeente Land van Cuijk. Met de ontwikkeling wordt de uitbreiding van een bestaande natuurkampeerterrein met 15 ecolodges mogelijk gemaakt. De ecolodges worden jaarrond geëxploiteerd en betreffen hierdoor een geurgevoelig object. De uitbreiding van het natuurkampeerterrein in zuidelijke richting is op een afstand van 50 gelegen tot aan het agrarisch bouwvlak van het melkveebedrijf. Daarmee wordt voldaan aan de richtafstanden voor zowel het natuurkampeerterrein als het melkveebedrijf. De uitbreiding van het natuurkampeerterrein heeft derhalve geen effect in het kader van milieuzonering.

Ten aanzien van geur een veehouderij is kaartenaltlas van de regionale omgevingsdienst ODZOB geraadpleegd. Daarin is tevens een kaart met de beoordeling van de achtergrondbelasting geur opgenomen. Hieruit blijkt dat de kwaliteit van de leefomgeving in het kader van geur als 'zeer goed' is beoordeeld.

afbeelding "i_NL.IMRO.1982.BPBuMillseweg13Be-VA02_0020.png"

Uitsnede kaart achtergrondbelasting geur maart 2022 (Bron: ODZOB kaartenatlas)

Ter plaatse van het natuurkampeerterrein is een acceptabel woon- en leefklimaat gegarandeerd. Andersom vormt de uitbreiding van de bestaande natuurkampeerterrein met 15 ecolodges geen belemmering voor bedrijfsactiviteiten in de omgeving van het plangebied.

Gevolg planvoornemen

Gelet op bovenstaande vormt het aspect geur geen belemmering voor het planvoornemen.

4.6 Externe veiligheid

Het beleid in het kader van de externe veiligheid is gericht op het beperken en beheersen van risico's voor de omgeving voor wat betreft handelingen met gevaarlijke stoffen. Deze handelingen kunnen zowel betrekking hebben op het gebruik, de opslag en de productie van gevaarlijke stoffen, als op het vervoer van deze stoffen.

Uit het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) en de richtlijnen voor het vervoer van gevaarlijke stoffen, vloeit de verplichting voort om in het kader van ruimtelijke plannen in te gaan op de risico's ter plaatse van het plangebied als gevolg van handelingen met gevaarlijke stoffen.

Het Nederlandse externe veiligheidsbeleid is gebaseerd op twee elementen: een harde norm in de vorm van het plaatsgebonden risico en een oriënterende waarde in de vorm van het groepsrisico. De norm voor het plaatsgebonden risico bedraagt één op de miljoen (10-6) per jaar, ofwel 1 op de miljoen blootgestelde personen. Het hanteren van een norm voor het plaatsgebonden risico biedt een basisveiligheidsniveau voor de individuele burger in de omgeving van een risicovolle activiteit. Voor nieuwe situaties geldt deze norm als grenswaarde. Dat wil zeggen dat nieuwe kwetsbare bestemmingen buiten de 10-6 contour moeten zijn gelegen.

Het groepsrisico gaat over de impact van een calamiteit met veel dodelijke slachtoffers tegelijk. Rondom een risicobron wordt een invloedsgebied gedefinieerd, waarbinnen grenzen worden gesteld aan het maximaal aanvaardbare aantal personen, de oriënterende waarde. Dit is een richtwaarde waarvan het bevoegd gezag, voldoende gemotiveerd, kan afwijken.

Beoordeling

Om het plaatsgebonden risico en het groepsrisico voor de toekomstige gebruikers van het plangebied in kaart te brengen is allereerst de kaart 'Veilige omgeving' geraadpleegd, welke ter hoogte van het plangebied hieronder is weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.1982.BPBuMillseweg13Be-VA02_0021.png"

Uitsnede kaart 'Veilige leefomgeving' met globale ligging uitbreiding recreatieve bestemming lichtblauw omlijnd

Op een afstand van circa 3,7 km ten noordoosten van het plangebied is de Rijksweg A73 met bijbehorend brand- en explosieaandachtsgebied gelegen. Het plangebied is ruimschoots buiten het brand- en explosieaandachtsgebied gelegen, maar wel binnen het invloedsgebied van de Rijksweg. Hierom is een beperkte verantwoording van het groepsrisico noodzakelijk. Met het planvoornemen neemt het aantal personen binnen het plangebied in geringe mate toe. Er wordt met de ontwikkeling geen inrichting voor minder validen mogelijk gemaakt. Er zijn in de directe omgeving van het plangebied vluchtroutes in noord-, oost- en westelijke richting aanwezig. De zelfredzaamheid van de toekomstige bezoekers van het plangebied zal hiermee groot zijn.

In de directe omgeving van het plangebied zijn een aantal Bevi-inrichtingen met brand- en explosieaandachtsgebieden gelegen. De meest dichtbijgelegen Bevi-inrichting betreft een propaan/propeentank. Het plangebied is ruimschoots buiten het bijbehorende brand- en aandachtsgebied gelegen. Omliggende Bevi-inrichtingen vormen hiermee geen belemmering voor het planvoornemen.

In de directe omgeving van het plangebied is geen vervoer van gevaarlijke stoffen over water of via buisleidingen gelegen.

De veiligheidsregio heeft d.d. 6 november 2023 beoordeelt dat het plan geen aanleiding geeft tot een inhoudelijke reactie.

Gevolg planvoornemen

Gelet op bovenstaande vormt het aspect externe veiligheid geen belemmering voor het planvoornemen.

4.7 Natuur

Sinds 1 januari 2017 is de Wet natuurbescherming van kracht. Met de invoering van deze wet zijn drie wetten vervangen; de Natuurbeschermingswet 1998, de Boswet en de Flora- en Faunawet.

4.7.1 Soortenbescherming

De bescherming van plant- en diersoorten is geregeld in de Wet natuurbescherming (Wnb). Om kwetsbare soorten te beschermen bevat de Wnb enkele verbodsbepalingen, zoals het verbod op het doden of verontrusten van dieren, en het beschadigen van voorplantings- of rustplaatsen. Dit houdt concreet in, dat voor bepaalde ruimtelijke ontwikkelingen zoals het verwijderen van bebouwing en beplanting en het bouwen dient te worden vastgesteld of daarin, of in de directe nabijheid beschermde soorten aanwezig zijn.

Bij nieuwe ruimtelijke ingrepen en activiteiten dient daarom te worden nagegaan of deze ingrepen en/of activiteiten eventueel negatieve gevolgen hebben voor aanwezige dier- en plantensoorten.

Ten behoeve van de ontwikkeling is een flora en fauna onderzoek uitgevoerd door Staro (rapportnummer 19-0348, d.d. oktober 2019). Het rapport is opgenomen als bijlage Bijlage 3. Dit onderzoek is enkele jaren oud. Om die reden is recent het onderzoek herhaald door Archimil (rapportnummer C230143.001.003/PHE, d.d. 26 juni 2023, Bijlage 4). De resultaten van de meest recente Quickscan flora en fauna worden hieronder weergegeven.

Op basis van de quickscan die is uitgevoerd ter plaatse van de Millseweg 13 te Beers kan, indien de zorgplicht in acht wordt genomen, worden uitgesloten dat de voorgenomen plaatsing van ecolodges een negatieve invloed heeft op beschermde soorten vanuit de Wet natuurbescherming.

Gezien de afstand en de aard van de ingreep worden geen negatieve effecten verwacht op de meest nabijgelegen Natura 2000 gebieden. De ruimtelijke ontwikkeling leidt vermoedelijk niet tot een toename van de stikstofdepositie op de naburige Natura 2000 gebieden. Wel is het plangebied gelegen binnen het Natuur Netwerk Brabant (NNB). Aangezien het plangebied is gelegen in een gebied was is aangeduid als 'Nog om te vormen landbouwgrond naar natuur (inrichting)' en in gebruik is als soortenarm weiland is het planvoornemen door de opdrachtgever besproken met de gemeente Land van Cuijk en de provincie Noord Brabant. Zowel de gemeente als provincie zijn bereid op verzoek de NNB te wijzigen. De fysieke compensatie zal plaatsvinden in niet gerealiseerde delen van het Natuur Netwerk Brabant (NNB) of niet gerealiseerde ecologische verbindingszones.

Gezien er op de onderzoekslocatie vrijgestelde en/of algemene soorten voor kunnen komen dient men zich aan de zorgplicht te houden. Door bijvoorbeeld één werkrichting vast te leggen kunnen dieren wegvluchten van de werkzaamheden. De vluchtrichting moet wel naar een realistisch vluchtgebied leiden. Een werkrichting geldt zowel voor landdieren als aquatische diersoorten. Voor amfibieën houdt dit onder ander in dat de beoogde aanleg van een natuurvriendelijke oever tussen maart en augustus uitgevoerd dient te worden (buiten de voortplantingsperiode van amfibieën).

4.7.2 Gebiedsbescherming

Bij een planontwikkeling moet rekening gehouden worden met de gevolgen van de ontwikkeling voor de natuur. Het natuurbeschermingsrecht is te vinden in verdragen, Europese en nationale regelgeving en in nationaal en provinciaal beleid. Vanuit de Europese regelgeving wordt met name nadruk gelegd op de bescherming van plant- en diersoorten (Vogelrichtlijn) en leefgebieden (Habitatrichtlijn). De Europese regelgeving is op nationaal niveau opgenomen in de Wet natuurbescherming. Deze wet vormt in Nederland het wettelijke kader voor de bescherming van Natura2000-gebieden. De Natura 2000-gebieden vormen samen een Europees netwerk van natuurgebieden: Natura 2000. Als ontwikkelingen (mogelijk) leiden tot aantasting van natuurwaarden binnen een Natura 2000-gebied, moet een vergunning worden aangevraagd. De wet bepaalt dat projecten en andere handelingen die de kwaliteit van natuurlijke habitats en de habitats van soorten in een Natura2000-gebied kunnen verslechteren of die een significant verstorend effect kunnen hebben op soorten waarvoor het gebied is aangewezen, niet mogen plaatsvinden zonder vergunning.

Daarnaast geldt dat op nationaal het Natuurnetwerk Nederland (NNN) is aangewezen, dat op provinciaal niveau in een provinciale verordening middels regels planologisch is beschermd en geregeld; in dit geval Natuurnetwerk Brabant (NNB). Ten aanzien van ontwikkelingen binnen het NNN geldt het 'nee, tenzij-principe'.

Beoordeling

Ten behoeve van de planontwikkeling zijn de volgende analyses uitgevoerd:

  • Analyse van het landschap en landgoed voor de keuze van de plek voor de ontwikkeling van de recreatieve functie binnen het landgoed; deze analyse is als Bijlage 1 bij de regels toegevoegd. Uit dit onderzoek blijkt dat de uitbreiding van de camping richting het zuiden als het meest inpasbaar en wenselijk is vanuit landschappelijk oogpunt als vanuit de landschappelijke opbouw van het landgoed.
  • Analyse van de huidige natuurwaarden en welke natuur zou moeten worden ontwikkeld binnen het plangebied; deze analyse maakt onderdeel uit van het flora en faunaonderzoek.
  • Uitwerking van uitgangspunten in een schetsontwerp voor de locatie. Dit is later uitgewerkt tot een landschapsplan voor de ontwikkeling. Het schetsontwerp maakt als Bijlage 1 van de regels onderdeel uit van het bestemmingsplan.

Naar aanleiding van het verzoek en de aanvullende landschappelijke analyse heeft overleg plaatst gevonden met provincie, gemeente en initiatiefnemer. Het voornemen is daarbij ook in relatie tot Gebiedsplan Raam besproken met de gemeente Cuijk en de provincie Noord Brabant. Zowel de gemeente als provincie hebben bevestigd positief te staan tegenover de ontwikkeling van ecolodges op het landgoed. Daartoe is zowel gemeente als provincie bereid op verzoek de NNB te wijzigen. De provincie had in haar beoordeling laten weten positief te staan tegenover de ontwikkeling van de ecolodges. Vanuit de provincie is het voorstel gekomen om de ecolodges te concentreren aan de noordzijde (grenzend aan de camping) van het perceel. Dit grotere aaneengesloten gebied wordt dan uit het NNB gehaald, op grond van artikel 3.21 - Kleinschalige herbegrenzing uit de provinciale verordening.

Het plan kan worden gerealiseerd middels een kleinschalige herbegrenzing van NNB, waarbij binnen het plangebied een ongerealiseerd deel van het NNB uit het NNB wordt gehaald (7.015 m2) en een deel als NNB wordt ingericht en gerealiseerd (5.260 m2). Daarnaast wordt buiten het plangebied een resterende oppervlakte landbouwgrond die via het Groen ontwikkelfonds Brabant tot natuur is omgevormd opgenomen binnen het NNB.

Op basis van het ontwikkelplan dient in totaal 7.015 m² te worden gecompenseerd in het kader van de herbegrenzing NNB. Ten aanzien van het planvoornemen is het in het licht van het voorgaande van belang om buiten het plangebied nog eens 1.755 m² die wordt onttrokken aan het NNB te compenseren via het GOB van de provincie Noord Brabant. Hiervoor is een anterieure afspraak met de gemeente en provincie gemaakt om dit juridisch en feitelijk te borgen. De herbegrenzing van het NNB wordt door de provincie meegenomen in de jaarlijkse herziening van de Interim omgevingsvverordening. Daarmee voldaan aan de compensatieplicht bij herbegrenzing NNB.

Concreet geldt dat op locatie in overleg met de provincie bij herbegrenzing van niet-gerealiseerd NNB een deel van de gronden wordt onttrokken aan het NNB, en een ander deel als NNB wordt gerealiseerd en ingericht. Dit gebeurt op basis van volgende:

  • Onttrekken van NNB die nog niet is gerealiseerd op basis van kleinschalige ingreep (art 3.21 IOV) dient gecompenseerd te worden met een factor 0,75 ter plekke.
  • Compensatie bestaat uit het realiseren van natuur ter plekke van NNB.
  • Kleinschalig is als vuistregel
    • 1. <1 ha
    • 2. De activiteit heeft geen grootschalig effect buiten de ingreep op de omliggende natuur

afbeelding "i_NL.IMRO.1982.BPBuMillseweg13Be-VA02_0022.png"

Inrichtingsschets Landgoed Barendonk

Het compensatie gebied ter grootte van minimaal 75% van het plangebied (minimaal 5.260 m2) wordt vormgegeven langs de randen van het plangebied waarbij nadrukkelijk ook een ecologische verbinding tot stand wordt gebracht tussen het NNB aan de westzijde en de oostzijde. Met deze verbinding ontstaat er een nieuwe doorgaande ecologische verbinding aan de zuidzijde van het plangebied.

De houtwal/houtsingel ten oosten en zuiden van het plangebied blijft in het plan behouden en wordt versterkt en verbreed. Aan de voorzijde van deze houtwal/housingel intensief vochtig hooiland gerealiseerd. Aan de zuidzijde wordt het natte hooiland doorgetrokken in westelijke richting parallel aan de watergang, waardoor een gerealiseerde ecologische verbinding zowel via water als op land via de houtsingel wordt gerealiseerd. De westelijke zijde van het recreatieterrein wordt afgesloten door een bomenrij van twee bomen breed, waarmee een afgesloten en omzoomd terrein ontstaat.

Het deel dat onttrokken wordt aan het NNB zal een intensievere gebruiksfunctie kennen, maar zal tegelijkertijd natuurlijk worden ingericht en daarmee tevens het aangrenzend NNB versterken t.o.v. het huidige intensieve agrarische gebruik. Het plangebied zal in de beoogde situatie natuurlijk worden ingericht met daarin gepositioneerd de ecolodges en het toegangspad dat de ecologdes ontsluit. Door een duidelijk toegangspad en afbakening van de ecolodges zijn de recreanten te gast in de natuur. De voetprint van de ecolodges en het pad is beperkt tot de situering van de ecolodges zelf en het toegangspad. De robuuste natuur die is voorzien sluit aan op de ambities uit het natuurbeheerplan van de provincie Noord-Brabant.

Ecologische beoordeling

Het plan is ecologisch beoordeeld, zie ecologische quickscan in Bijlage 4. De conclusies en aanbevelingen luiden:

Natura 2000

Circa 8,1 kilometer ten oosten van de onderzoekslocatie is het Oeffeltermeent gelegen dat is aangewezen als Natura 2000 gebied (figuur 2). Eveneens op circa 8,1 km ten noordoosten is de Sint Jansberg gelegen. Gezien de kleinschaligheid en de afstand van de activiteit worden geen nadelige effecten op het natuurgebied verwacht en leidt de beoogde activiteit vermoedelijk niet tot een toename van de stikstofdepositie in de Natura2000 gebieden. Een nadere onderbouwing hiervan wordt gegeven in paragraaf 4.7.3.

Natuurnetwerk Brabant

De locatie valt binnen het Natuurnetwerk Brabant. In bovenstaande kaart wordt duidelijk dat ten aanzien van het grootste deel van de projectlocatie nog geen specifiek natuurdoeltype is geïdentificeerd. Dit heeft de aanduiding 'N00.01 Nog om te vormen landbouwgrond naar natuur (inrichting)'. Uit de ambitiekaart van het natuurbeheerplan van de provincie Noord Brabant volgt dat gestreefd wordt naar een kruiden- en faunarijk grasland, houtwal en houtsingel en vochtig hooiland.

afbeelding "i_NL.IMRO.1982.BPBuMillseweg13Be-VA02_0023.png"

Natuurbeheerplankaart NNB met rood omlijnd de contour van de planlocatie ter plekke van de 15 ecolodges (uitbreiding bestaand recreatieterrein)

Ten aanzien van de aanduiding 'nog om te vormen landbouwgrond naar natuur (inrichting) is op de ambitiekaart van het natuurbeheerplan van de provincie Noord Brabant opgenomen dat gestreefd wordt naar een kruiden- en faunarijk grasland, houtwal en houtsingel en vochtig hooiland.

afbeelding "i_NL.IMRO.1982.BPBuMillseweg13Be-VA02_0024.png"

Ambitietypen kaart met rood omlijnd de contour van de planlocatie ter plekke van de 15 ecolodges (uitbreiding bestaand recreatieterrein)

Voor het zuidelijk en oostelijk deel is de aanduiding 'L01.02 Houtwal en houtsingel' van toepassing. Deze inrichting is ook reeds al in fysieke aard op de planlocatie aanwezig. De noordelijk aangrenzende watergang is aangewezen als 'N03.01 Beek en Bron'.

De aanleg van de ecolodges heeft verkleining van het oppervlak NNB tot gevolg. De onttrekking aan het NNB dient te worden gecompenseerd. Het plan voorziet hierin.

Houtopstanden

Op de onderzoekslocatie is de plaatsing van ecolodges beoogd. De omliggende houtwallen, bomenrijen en waterlopen blijven aanwezig. De houtwal zal tijdens het broedseizoen gebruikt worden door algemene (niet-jaarrond beschermde) vogelsoorten. In de bomen zijn geen gaten of holen aanwezig welke geschikt zouden kunnen zijn als verblijfplaats voor vleermuizen. De houtwal en de bomenrij zullen wel gebruikt worden als lijnvormig element door vleermuizen. Aangezien er geen ingrepen nabij de houtwal zijn voorzien zal geen sprake zijn van verstoring.

Buiten de noodzakelijke compensatie van oppervlak zoals volgt uit de provinciale regeling, bestaan er ecologisch gezien geen noemenswaardige bezwaren ten aanzien van de onderhavige ontwikkeling.

Gelet op bovenstaande (en de motivatie in paragraaf 4.7.3), kunnen op voorhand negatieve effecten op Natura 2000-gebieden vanwege stikstofdepositie worden uitgesloten. Ter bescherming en realisatie van het NNB voorziet het plan in het realiseren van 5.260 m² natuur op nu nog in gebruik zijnde landbouwgrond, aangevuld met aanwijzing van 1.755 m2 grond als onderdeel van het NNB via het GOB van de provincie Noord Brabant. Daarmee worden de natuurlijke belangen versterkt en zijn de natuurlijke belangen en het functioneren van het NNB via deze kleinschalige herbegrenzing gewaarborgd.

Natura2000 gebieden

Het plangebied is niet gelegen in een Natura2000-gebied. Gezien de afstand tussen het plangebied en het Natura 2000 gebied (Oeffelter Meent, ca 8 km, Sint Jansberg, a 8 km) in relatie met de aard en omvang van het planvoornemen heeft het planvoornemen gelet op de instandhoudingsdoelstellingen geen direct effect op het Natura 2000 gebied. Er is geen sprake van verstoring door licht, trilling, optische verstoring of verstoring door mechanische effecten. Als gevolg van het project uitsluitend sprake van externe werking als gevolg van mogelijke verzuring en vermesting als gevolg van stikstofuitstoot. Dit aspect is nader onderzocht om de stikstofdepositie te beoordelen.

4.7.3 Stikstof

Gezien de invulling van het plangebied op basis van het planvoornemen, de afstand van het plangebied ten opzichte van de omliggende Natura 2000-gebieden en de uitspraak van de Raad van State, met betrekking tot het voormalige PAS-beoordelingskader, dient er een stikstofberekening uitgevoerd te worden. In dit kader is door Pouderoyen Tonnaer een stikstofonderzoek, bijgevoegd als Bijlage 5, uitgevoerd. In dit onderzoek is onderzocht of er ten gevolge van het aspect stikstof sprake is van significant nadelige effecten voor Natura 2000-gebieden. Er is daarbij gekeken naar zowel de huidige als nieuwe fase. Uit de stikstofberekeningen blijkt dat geen sprake is van een toename van stikstofdepositie op stikstofgevoelige habitattypen in Natura2000 gebieden.

Ten aanzien van gebiedsbescherming is het noodzakelijk om aan te tonen dat met betrekking tot stikstofdepositie significant negatieve effecten ten aanzien van de instandhoudingsdoelstellingen van Natura 2000 gebieden op voorhand kunnen worden uitgesloten. Het is daarbij van belang inzicht te krijgen in de stikstofemissie ten tijde van de tijdelijke realisatiefase (evt. sloop-, grond- en bouwwerkzaamheden) en de nieuwe, permanente gebruiksfase. Een activiteit kan doorgang vinden als de depositie op de rekenpunten binnen nabijgelegen Natura2000-gebieden niet hoger is dan 0,00 mol/ha/jaar.

Op basis van het voorgaande is de conclusie dat op voorhand negatieve effecten ten gevolge van stikstof voor de instandhoudingsdoelstellingen van Natura 2000-gebieden kunnen worden uitgesloten. Een passende beoordeling is niet vereist. Ten aanzien van stikstof is er geen aanleiding een Wnb-vergunning aan te vragen of een verklaring van geen bedenkingen aan te vragen.

4.7.4 Conclusie

Gelet op bovenstaande vormt gebieds- en natuurbescherming en stikstof geen belemmering voor het planvoornemen.

4.8 Water

Om voor voorliggend plan te voorzien in een volledige waterparagraaf, is een waterplan (Pouderoyen Tonnaer, rapportnummer P197580.001.001, d.d. 23 januari 2024, Bijlage 6) opgesteld. In deze paragraaf worden de hoofdpunten van het waterplan toegelicht.

4.8.1 Beleid

Waterbeheerplan 2022-2027 en gebiedsplan Raam

Op 19 november 2021 heeft het Waterschap Aa en Maas het waterbeheerplan 2022-2027 vastgesteld. In dit waterbeheerplan staan de doelstellingen die het waterschap nastreeft en wat het waterschap in de periode 2022-2027 gaat doen om deze doelen te halen. De missie van het Waterbeheerplan 2022-2027 is: “het ontwikkelen, beheren en in stand houden van gezonde, robuuste en veerkrachtige watersystemen, die ruimte bieden aan een duurzaam gebruik voor mens, dier en plant in het gebied, waarbij de veiligheid is gewaarborgd en met oog voor economische aspecten.”

Voor het plangebied geldt dat deze onderdeel uitmaakt van het Gebiedsplan Raam. In het stroomgebied van de Raam in de gemeente Land van Cuijk heeft het waterschap samen met gebiedspartners gezocht naar oplossingen om meerdere doelen op het gebied van water, natuur, landbouw, recreatie, bereikbaarheid en cultuurhistorie met elkaar te verenigen. Het resultaat hiervan is het Gebiedsplan Raam. Met de vaststelling van het Gebiedsplan Raam in 2018 hebben de gebiedspartners afgesproken dat ze toe willen werken naar een robuust watersysteem, dat in staat is om de toekomstige klimaatveranderingen op te vangen, zowel in de zomer als in de winter. Samenwerking staat hierbij voorop.

Ten aanzien van de Lage Raam en de landgoederenzone is hierbij onder meer het volgende opgenomen:

“Hiervoor heeft de Lage Raam een robuuste inrichting gekregen, zowel voor waterafvoer als voor ecologische doelen van de moerasbeek. Aan de oostzijde ligt de landgoederenzone; een baken van rust. En toch, als je goed kijkt, zie je de bedrijvigheid rondom de mooie landhuizen: veeteelt, landbouw, natuur en kleinschalige recreatie gaan hand in hand. De landgoederen zijn economisch gezond en daarmee toekomstbestendig. Dit gaat gepaard met herstel, herbestemming en spaarzame nieuwbouw. Het watersysteem is robuuster, waterpeilen zijn afgestemd op de dubbelfunctie natuur en landbouw. Waar mogelijk zijn daarvoor functies veranderd of verschoven. Het cultuurhistorische landschap is versterkt via lanen en houtwallen, poelen, akkerranden en hooilandjes.”

Kwantitatieve doelstelling:

  • In extreme situaties is niet altijd voldoende berging beschikbaar en is extra waterberging noodzakelijk. Die berging is gezocht in het beekdal van de Graafsche Raam. De laarakkerse waterleiding maakt hiervan onderdeel uit.
  • Tegen gaan van verdroging. Een reden van de verdroging is dat water onderlangs Barendonk direct op de Lage Raam afwatert. Het streven is dit water langer in de landgoederenzone te houden en bij Barendonk via de Ottersgraaf in noordwestelijke richting de Biestgraaf naar Tongelaar te laten stromen. Wel is het mogelijk de verdroging nabij Barendonk te beperken door het peilbeheer in het afleidingskanaal aan te passen en in de Biestgraaf benedenstrooms van Barendonk een nieuwe stuw te plaatsen.

Kwalitatieve doelstelling:

  • Fosfaat voldoet aan de normen, behalve in de Graafsche Raam. Dat de RWZI Cuijk verbeterd is, draagt aanzienlijk bij aan een verlaagde fosfaatconcentratie in de Laarakkerse Waterleiding.
  • Bovenstrooms van de Laarakkerse Waterleiding wordt invulling gegeven aan de resterende opgaven van het IGP Laarakkersche Waterleiding om groene verbindingen te realiseren tussen de Landgoederenzone en het Maasheggengebied

Het planvoornemen speelt in op deze gebiedsbeschrijving en gebiedsdoelen. Juist door in te spelen op functiemenging en beleving. Tegelijkertijd wordt daarbij natuur ontwikkeld die nog niet is gerealiseerd. Door de realisatie van ecolodges wordt de levensvatbaarheid en duurzaamheid van de langoederenzone versterkt, door een economische drager te introduceren die tegelijkertijd de beleving van het gebied versterkt. De watergang krijgt door het planvoornemen meer ruimte in het landschap.

Beleidsregel Hydrologische uitgangspunten bij de Keurregels voor afvoeren van hemelwater

De drie Brabantse waterschappen, Aa en Maas, De Dommel en Brabantse Delta hanteren sinds 1 maart 2015 dezelfde (beleids)uitgangspunten voor het beoordelen van plannen waarbij het verhard oppervlak toeneemt. Deze (beleids)uitgangspunten zijn geformuleerd in de 'Beleidsregel Hydrologische uitgangspunten bij de Keurregels voor afvoeren van hemelwater, Brabantse waterschappen'.

Bij een toename en afkoppelen van het verhard oppervlak geldt het uitgangspunt dat plannen zoveel mogelijk hydrologisch neutraal worden uitgevoerd. De waterschappen maken bij het beoordelen van plannen met een toegenomen verhard oppervlak onderscheid tussen grote en kleine plannen. Hoewel er relatief veel kleine plannen zijn veroorzaken deze op deelstroomgebiedsniveau nauwelijks een toename van de maatgevende afvoer. Het waterschap maakt grofweg onderscheid in projecten met een toename van verhard oppervlak van maximaal 2.000 m², toename van een verhard oppervlak tussen de 500 m² en 10.000 m² en projecten met een toename van het verhard oppervlak van meer dan 10.000 m². Bij een toename van verhardingen dient het plan te voorzien in compenserende maatregelen. Het plan moet voorzien in een minimale compensatie conform de rekenregel:

Benodigde compensatie (in m3) = Toename verhard oppervlak (in m2) * Gevoeligheidsfactor * 0,06 (in m)

Wanneer sprake is van een verhardingstoename van meer dan 10.000 m2, is schriftelijke toestemming van het waterschap noodzakelijk.

afbeelding "i_NL.IMRO.1982.BPBuMillseweg13Be-VA02_0025.png"

Voor de uitbreiding van het plangebied geldt een gevoeligheidsfactor van 1 (bron: Waterschap Aa en Maas)

Beleidsregels; Art. 13.4.2. Bepalen omvang compensatie

De compensatieplicht is 600 m³ per ha toename verhard oppervlak, tenzij uit het waterhuishoudkundig onderzoek blijkt dat minder compensatie nodig is. Dit komt overeen met 60 mm neerslag per vierkante meter. De benodigde capaciteit ligt tussen de kruinhoogte van de noodoverloopconstructie en de bodem van de voorziening. Indien de bodem van de voorziening lager ligt dan de gemiddeld hoogste grondwaterstand (GHG), dan geldt de GHG als ondergrens.

Beleidsregels; Art. 13.4.3. Voorzieningen

De afvoer uit een voorziening mag maximaal 2 l/s/ha zijn. Indien gebruik wordt gemaakt van een kleinere opvangcapaciteit omdat infiltratie in de voorziening plaatsvindt, moet de voorziening binnen vijf dagen waarbinnen maximaal 2 mm hemelwater per etmaal is gevallen, leeggelopen zijn. Voor de totale uiteenzetting van de bergingsnorm en de bijhorende richtlijnen wordt verwezen naar de Keur, Algemene regels en beleidsregels 2015 en de notitie 'Hydrologische uitgangspunten bij de Keurregels voor afvoeren van hemelwater, Brabantse Waterschappen' van 9 december 2014.

Profiel van vrije ruimte

Het plangebied is onderdeel van een aangewezen zone als 'profiel van vrije ruimte bij een oppervlaktewaterlichaam'. Het profiel van vrije ruimte is bedoeld om ruimte vrij te houden voor toekomstige ontwikkeling van de watergang. Het doel van het verbod is het voorkomen van ingrepen die het uit te voeren beekherstel ernstig belemmeren of onmogelijk maken.

Op basis van de 'Algemene regels Waterschap Aa en Maas' onder 6: profiel van vrije ruimte bij oppervlaktewaterlichamen kan vrijstelling van het verbod als bedoeld in artikel 3.1. van het Keur wordt verkregen. Dit voor het plaatsen, wijzigen of behouden van werken die eenvoudig ongedaan te maken zijn of het werkzaamheden aan een bestaand object betreft die niet in vorm en afmeting verandert.

De vrijstelling is slechts van toepassing voor ingrepen die eenvoudig ongedaan gemaakt kunnen worden in relatie tot beekherstel, het meanderende en/of natuurlijke karakter van de beek en/of de aanleg van een ecologische verbindingszone. Als een werk eenvoudig te verwijderen of te verplaatsen is, wordt bijvoorbeeld het uit te voeren beekherstel niet ernstig gehinderd of onmogelijk gemaakt.

In het plan is sprake van het plaatsen van recreatiewoningen in combinatie met het realiseren van extra ruimte voor waterberging in het beeksysteem. Dit is geen eenvoudig werk zoals geregeld in de algemene regels. Voor het plan die op basis van het Keur watervergunning te worden aangevraagd naast het aanpassen van het bestemmingsplan.

Handboek Onderhoud Watersystemen

afbeelding "i_NL.IMRO.1982.BPBuMillseweg13Be-VA02_0026.png"

Uitsnede sfeerbeeldenboek van het waterschap

afbeelding "i_NL.IMRO.1982.BPBuMillseweg13Be-VA02_0027.png"

Gemeentelijk Rioleringsplan 2021-2025

De gemeente Land van Cuijk beschikt over een Beleidsplan Hemelwaterbeleid 2023. Elke nieuwe ontwikkeling dient hieraan te worden getoetst. Het bergen van hemelwater, met name bij hevige regenval, vormt een groter wordend probleem. Nieuwbouw in inbreidingslocaties of bouw aan de rand van kernen zorgen voor meer verhardingen. Het water moet echter wel opgevangen worden. Daartoe is dit beleidsplan door de gemeente opgesteld.

In het gemeentelijke beleidsplan wordt onderscheid gemaakt tussen binnen en buiten de bebouwde kom. Bij wijziging van een bestemmingsplan binnen de bebouwde kom wordt bij een bouwplan de verplichting opgelegd om hemelwater in de openbare ruimte op te vangen. Hiervoor dient men een bijdrage te betalen. Als het bestemmingsplan niet gewijzigd hoeft te worden, en er is sprake van gemengde riolering, dan dient men wel op eigen terrein het water op te vangen. In het buitengebied zal het niet langer meer toegestaan zijn het water van nieuw aan te leggen verharding, zoals opritten, te laten afvloeien naar de bermen van wegen.

Bij bouwplannen adviseert de gemeente om het hemelwater, wat op de verharding van de percelen valt, te bergen in de openbare ruimte. (Hemel)water moet als ordenend principe dienen in plannen. Hierbij houden we rekening met een waterberging in de openbare ruimte van 45 mm/m² verharding. De voornaamste maatregelen tegen hemelwateroverlast die toegepast zullen worden in de openbare ruimte zijn het aanleggen van permeo-/infiltratiebuizen en wadi's. Voor Bouwplannen in het buitengebied stelt de gemeente dat stellen al het hemelwater op particulier terrein geborgen moet worden.

De gemeente Land van Cuijk streeft naar robuuste watersystemen. Indien sprake is van een uitbreiding van het verhard oppervlak in het buitengebied dient een waterbergingsvoorziening van 45 mm per m2 over de toename van het verhard oppervlak te worden aangebracht op eigen terrein. Het gemeentelijk waterbeleid hanteert daarmee een kleinere wateropvang van hemelwater dan het waterschap.

4.8.2 Huidige situatie

De huidige situatie binnen het plangebied is in deze paragraaf beschreven. In de huidige situatie zijn de gronden agrarisch in gebruik (weide). Het plangebied is hoofdzakelijk in gebruik als huiskavel van het melkveebedrijf. De gronden hebben een agrarische bestemming. In de huidige situatie is het perceel onbebouwd en onverhard. Op het zuidelijke en oostelijke deel van deze kavel is een houtwal aanwezig. Het perceel grenst zowel aan de noord als zuidzijde aan een A- watergang.

In de onderstaande figuur is het bestaande maaiveldverloop weergegeven, gebaseerd op het Actueel Hoogtebestand Nederland (AHN). Uit de AHN blijkt dat het maaiveld varieert van 9.30 m +NAP nabij de watergang tot 9.55 m +NAP op het middenterrein. De gemiddelde maaiveldhoogte bedraagt circa 9.45 m +NAP.

afbeelding "i_NL.IMRO.1982.BPBuMillseweg13Be-VA02_0028.png"

Maaiveldniveau binnen uitbreiding recreatieve bestemming plangebied

De GHG (gemiddeld hoogste grondwaterstand) bedraagt gemiddeld in het plangebied tussen 60- 80 cm onder maaiveld. Nabij de watergang neemt dat af tot 40 – 60 cm onder maaiveld. De GLG (gemiddeld laagste grondwaterstand) bedraagt in het plangebied 100- 120 cm onder maaiveld. De planlocatie heeft een gemiddelde maaiveldhoogte van 9.45 m +NAP. de GHG is geschat op circa 8.75 m +NAP / 0,70 m-mv. Op basis van deze gegevens kan worden geconcludeerd dat sprake is van grondwatertrap IV.

Uit het gebiedsplan Raam volgt dat antiverdrogingsmaatregelen bij Barendonk gewenst zijn. 'Het streven is dit water langer in de landgoederenzone te houden en bij Barendonk via de Ottersgraaf in noordwestelijke richting de Biestgraaf naar Tongelaar te laten stromen. Onderzocht is of het hogere natuurpeil ingesteld kan worden, maar dit betekent dat aanpalende landbouwgronden vernatten, zoals in het Hollanderbroek – Lochtjesweg, evenals de waardevolle oude eikenlanen. Wel is het mogelijk de verdroging nabij Barendonk te beperken door het peilbeheer in het afleidingskanaal aan te passen en in de Biestgraaf benedenstrooms van Barendonk een nieuwe stuw te plaatsen.”

Benedenstrooms van het plangebied wordt de watergang gestuwd door stuw 108NDE. Deze stuw heeft een bereik van 7.94 m+NAP (minimum klepstand) tot 8.74 (maximum klepstand). Uitgaande van een hoogste klepstand om verdroging tegen te gaan en bij een ontwatering van het perceel naar omliggende watergangen, en met enige opbolling van 15 a 20 cm kan worden gesteld dat naar de toekomst toe wellicht rekening dient te worden gehouden met een GHG van circa 8.90m +NAP ligt.

In en om het plangebied liggen een aantal watergangen die een beschermde status hebben vanuit het waterschap. Op de navolgende figuren worden uitsneden getoond van de legger oppervlaktewateren van het Waterschap Aa en Maas. Uit de legger kan worden afgeleid dat het plangebied grenst met een primaire watergang.

Deze primaire watergang splitst zich ten oosten van het plangebied. De zuidelijke watergang ontwatert het gebied versneld op de Lage Raam. De noordelijke watergang strekt zich nog voor kilometers voor deze uitmondt in de Lage Raam/ Graafsche raam. In verband met het robuuster maken van het watersysteem kent deze watergang een profiel van vrije ruimte om toekomstige ingrepen om het watersysteem robuuster te kunnen maken niet te frustreren.

In en om het plangebied liggen een aantal watergangen die een beschermde status hebben vanuit het waterschap. Op de navolgende figuren worden uitsneden getoond van de legger oppervlaktewateren van het Waterschap Aa en Maas. Uit de legger kan worden afgeleid dat het plangebied grenst met een primaire watergang.

Deze primaire watergang splitst zich ten oosten van het plangebied. De zuidelijke watergang ontwatert het gebied versneld op de Lage Raam. De noordelijke watergang strekt zich nog voor kilometers voor deze uitmondt in de Lage Raam/ Graafsche raam. In verband met het robuuster maken van het watersysteem kent deze watergang een profiel van vrije ruimte om toekomstige ingrepen om het watersysteem robuuster te kunnen maken niet te frustreren.

De beide watergangen zijn gekanaliseerde beken. Het Waterschap Aa en Maas werkt momenteel aan aanpassingen van het watersysteem en heeft daarvoor een gebiedsplan Raam opgesteld.

afbeelding "i_NL.IMRO.1982.BPBuMillseweg13Be-VA02_0029.png"

Uitsnede legger oppervlaktewateren (bron: Waterschap Aa en Maas; geraadpleegd 22-5-2023)

afbeelding "i_NL.IMRO.1982.BPBuMillseweg13Be-VA02_0030.png"

Uitsnede legger oppervlaktewateren (bron: Waterschap Aa en Maas; geraadpleegd 22-5-2023)

Het waterpeil in de watergangen en de direct omliggende watergangen is onder andere afhankelijk van de stuwen in deze watergangen. Bovenstrooms wordt de beek gestuwd door een stuw (108BAR). Deze stuw heeft een bereik van 8.16 (minimum klepstand) tot 9.79 m+NAP (hoogste klepstand). Benedenstrooms van het plangebied wordt de watergang gestuwd door stuw 108NDE. Deze stuw heeft een bereik van 7.94 m+NAP (minimum klepstand) tot 8.74 (maximum klepstand). Op de navolgende afbeeldingen is de ligging van deze stuwen weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.1982.BPBuMillseweg13Be-VA02_0031.png"

Ligging stuwen nabij plangebied

Binnen het plangebied is geen riolering en rioleringstransportleiding aanwezig. Het bestaande landgoed Barendonk en natuurkampeerterrein is aangesloten op een hogedruk riolering. De recreatiewoningen kunnen via Millseweg 15/17 worden aangesloten.

4.8.3 Toekomstige situatie

Hemelwater

Op basis van het principe van hydrologisch neutraal ontwikkelen dient te worden voorkomen dat door bebouwing en verharding een versnelde waterafvoer plaatsvindt. De overheid streeft naar het vasthouden van gebiedseigen water door benutting van de natuurlijke bergingscapaciteit van bodem en oppervlaktewater. Transport van schoon hemelwater via de riolering moet worden vermeden. Het hemelwater dient zoveel mogelijk te worden afgekoppeld van het rioleringsstelsel, waarna het hemelwater in een collectieve hemelwatervoorziening in de openbare ruimte wordt verwerkt. Indien dit niet mogelijk is kan in overleg met het waterschap worden bekeken in hoeverre vertraagde afvoer naar het oppervlaktewater mogelijk is.

Benodigde watercompensatie

Al het regenwater dat valt op nieuwe verhardingen dient te worden opgevangen en geïnfiltreerd of vertraagd te worden afgevoerd. Daarbij geldt dat de gevoeligheidsfactor voor het berekenen van de waterbergingsopgave op basis van de Keur 1 is. Conform de rekenregel uit de Keur dient de toename aan verharding gecompenseerd te worden door 600 m3 waterberging per hectare verharding. Dit komt overeen met 60 mm neerslag per m2. De gemeente Land van Cuijk hanteert altijd 45 mm norm voor waterberging en houdt geen rekening met een gevoeligheidsfactor zoals het waterschap dat doet.

Benodigde compensatie (m3) = Toename verhard oppervlak (m2) * 0,06 (m)*gevoeligheidsfactor

Door het realiseren van het plan neemt het verhard oppervlak toe. Op basis van het stedenbouwkundig plan is de oppervlakte van de verhardingen bepaald.

  • Het plan voorziet in meerdere ecologdes met bijhorende verhardingen voor terras. Hoewel het plan voorziet in groene daken, zijn de ecolodges en de terrassen 100% meegenomen als verharding.
  • De ecolodges worden via een aan te leggen halfverhard pad onderling verbonden en met het bestaande natuurkampeerterrein en de daar aanwezige parkeerplaats.
  • Het stedenbouwkundig plan voorziet tevens in een landschappelijk plan, waarbij sprake is van groene elementen op het nieuwe gemengde terrein zelf, landschappelijke inrichtingsmaatregelen en aanvullende kwalitatieve landschappelijke maatregelen. Deze groene delen in het plangebied blijven onverhard.

Voor de waterberging geldt dat het hemelwater dat valt op de ecologdes en terrassen wordt opgevangen in te realiseren waterbuffers. Daar wordt het water gebufferd en kan het langzaam infiltreren in de bodem. Het hemelwater dat valt op de paden stroomt oppervlakkig af naar de onverharde terreindelen waar het samen met het hemelwater dat op deze onverharde terreindelen valt infiltreert in de bodem; e.e.a. conform de huidige situatie.

De hemelwateropgave met 15 ecolodges van ieder 100 m2 (inclusief terras) bedraagt dan circa 90 m3.

Transport van schoon hemelwater via de riolering moet worden vermeden. Het vuilwater wordt opgevangen en gescheiden afgevoerd via de drukriolering die aanwezig op de Millseweg. De ecolodges kunnen via Millseweg 15-17 worden aangesloten.

Realisatie waterbergingsvoorzieningen

De grondwaterstand in het gebied maakt dat infiltreren van regenwater ook in nattere perioden mogelijk, zij het ondiep tot maximaal 8.90 m + NAP. Dit rekening houdende met een grondwaterverhoging tot maximale klepstand van de stuw. De waterberging kan derhalve maximaal 50 cm diep worden om infiltratie ter plekke mogelijk te maken.

Het regenwater van de nieuw te realiseren ecolodges en terrassen valt zal worden gebufferd in daartoe te realiseren hemelwaterbergingen. Deze zijn van ruim voldoende van omvang om 90 m3 te bergen in maximaal 0,5 m1 diepe wadi's. Het hemelwater kan ter plekke infiltreren. In onderstaande figuur is de waterbergingsvoorziening schematisch weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.1982.BPBuMillseweg13Be-VA02_0032.png"

Waterbergingsvoorzieningen

Waterkwaliteit hemelwater

De gemeente streeft naar een goede waterkwaliteit, die voldoet aan de gestelde eisen. Van belang is dat zo min mogelijk vervuilende stoffen worden toegevoegd aan het grond- en oppervlaktewatersysteem. Alleen schoon hemelwater wordt afgevoerd naar de waterbergingsvoorziening (en vervolgens naar het oppervlaktewater). Om de kwaliteit van het hemelwater te garanderen, dienen onderdelen welke met regenwater in aanraking kunnen komen, te worden vervaardigd of te bestaan uit niet-uitloogbare bouwmaterialen zoals kunststoffen of gecoat staal of aluminium (in plaats van zink, lood of asfalt et cetera). Door het gebruik van niet-uitlogende materialen komen geen verhoogde concentraties verontreinigende stoffen (DuBo-maatregelen) voor in het te infiltreren water. Infiltratie van afgekoppelde verhardingen zoals opritten, parkeerplaatsen en terrassen mag niet verontreinigd zijn met chemische bestrijdingsmiddelen, olie, agressieve reinigingsmiddelen of andere verontreinigende stoffen.

Oppervlaktewater

Op de navolgende afbeelding is weergegeven welke aanpassingen worden verricht aan het oppervlaktewatersysteem.

afbeelding "i_NL.IMRO.1982.BPBuMillseweg13Be-VA02_0033.png"

Aanpassingen oppervlaktewatersysteem

Aanpassing A-watergang noordzijde plangebied

Aan de noordzijde van het plangebied is een leggerwatergang aanwezig (A-watergang). Het profiel wat hoort bij de KRW opgave R20 Beekherstel verwezen is niet toepasbaar. De betreffende waterloop is niet vanaf de noordzijde te beheren & onderhouden. Het realiseren van het profiel van waterloop + moeraszone is om deze reden niet mogelijk slechts enkelzijdig onderhoud plaats kan vinden. Dit enkelzijdig onderhoud kan echter wel tot 8m worden uitgevoerd (Laatste aanpassing in HOW).

Een optie is om een flauw talud toe te passen, hierover kan gereden worden wanneer rekening kan worden gehouden met de bovenkant van de beheermarge die hierboven is beschreven. Het waterpeil ter plekke van het plangebied is vastgesteld op 8,58m + NAP. Door het talud van 1:9 in de plas-dras zone wordt een drooglegging van 0,4m (tot 8,98 m + NAP) gerealiseerd zodat het enkelzijdig onderhoud uitgevoerd kan worden. Het talud van 1:22 bestaat uit bloemrijk grasland vanaf waar de watergang gemaaid kan worden.

afbeelding "i_NL.IMRO.1982.BPBuMillseweg13Be-VA02_0034.png"

Verruimen watersysteem door verlagen plangebied in Profiel van vrije ruimte en deels verlagen van keurzone van de A watergang (oranje stippellijn)

Het noordelijk deel van het plangebied wordt in het kader van het robuuster maken van het watersysteem verlaagd. Hiervoor wordt ook een deel van de keurzone verlaagd. Deze nieuwe inrichtingsmaatregelen zorgen voor een grotere bergingscapaciteit van de A-watergang. Daarmee wordt invulling gegeven aan de beleidsdoelstelling volgende uit het gebiedsplan Raam om nabij de Barendonk maatregelen om verdroging tegen te gaan uit te voeren.

4.8.4 Conclusie

De rapportage vormt de watertoets voor het bestemmingsplan om de ontwikkeling en uitbreiding van natuurkampeerterrein Barendonk met ecolodges mogelijk te maken. Het waterplan is opgesteld om de haalbaarheid van het bestemmingsplan aan te tonen.

In het bestemmingsplan is rekening gehouden met de waterschapsbelangen. Het bestemmingsplan wordt voorgelegd aan het Waterschap Aa en Maas.

Voor de realisatie van het plan dient een watervergunning te worden aangevraagd voor:

  • Het realiseren van brugelementen over de A watergang aan de noordzijde van het plangebied om het plangebied toegankelijk te maken;
  • Het verlagen van het maaiveld ter plekke van de zone 'profiel van vrije ruimte' in het noordelijk deel van het plangebied. Dit om het watersysteem ruimte te geven;
  • Het deels verlagen van de keurzone om de realisatie van het talud mogelijk te maken.

Voor deze onderdelen is in de voorliggende paragraaf en het waterplan de haalbaarheid aangetoond. Het plan kan worden gerealiseerd conform de uitgangspunten van het waterschap. Het is daarmee aannemelijk dat deze watervergunningen kunnen worden verleend. Daarmee is aangetoond dat het bestemmingsplan uitvoerbaar is. Het waterschapsbelang is geborgd in de Keur.

Het aspect water vormt geen belemmering voor het voorgenomen initiatief.

4.9 Archeologie en cultuurhistorie

4.9.1 Archeologie

In het Verdrag van Malta is vastgelegd in de Wet op de archeologische monumentenzorg (geïmplementeerd in de Monumentenwet 1988). Door archeologie tijdig in de planvorming te betrekken, kunnen de archeologische waarden hierin eventueel worden ingepast. Het uitgangspunt ten aanzien van de aanwezige archeologische waarden in de planvorming is, volgens Rijks- en provinciaal beleid, behoud in situ (ter plekke of binnen de context van de vindplaats).

Beoordeling

Op basis van het geldende bestemmingsplan is het plangebied gelegen binnen de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 5'. De voor ‘Waarde - Archeologie 5’ aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming, mede bestemd voor het behoud en de bescherming van de archeologische waarden van de gronden. Deze bestemming is primair ten opzichte van de overige aan deze gronden toegekende bestemmingen. Op basis van artikel 29.2 lid a geldt dat voor het bouwen overeenkomstig de regels voor de andere op deze gronden voorkomende bestemmingen dient de aanvrager van een omgevingsvergunning voor bouwwerken met een oppervlakte groter dan 2.500 m² en dieper dan 50 centimeter, een rapport te overleggen waarin de archeologische waarden van de gronden die blijkens de aanvraag zullen worden verstoord, naar oordeel van het bevoegd gezag in voldoende mate zijn vastgesteld.

Met het planvoornemen zijn ingrepen groter dan bovengenoemde oppervlakten genoemd. In het kader van de bestemmingsplanwijziging dient inzichtelijk gemaakt te worden of voorliggend plan haalbaar is en of archeologie mogelijk een risico vormt voor de haalbaarheid van het plan. Hierom is een verkennend archeologisch onderzoek (KSP Archeologie, rapportnummer 22127, d.d. 19 oktober 2023, Bijlage 7) uitgevoerd. De resultaten hiervan worden hieronder weergegeven.

Uit historische gegevens blijkt dat in 1484 ten noorden van het plangebied kasteel Barendonk is gebouwd dat zich later heeft ontwikkeld tot landgoed De Barendonk. Op basis van historisch kaartmateriaal is het plangebied vermoedelijk een (latere) uitbreiding van het landgoed, dat is beplant met hakhout. Binnen het plangebied is de verwachting op nederzettingssporen uit de Late Middeleeuwen – Nieuwe tijd daarom laag. Wel kunnen sporen van agrarische activiteit aanwezig zijn zoals greppels, oude akkerlaag, ploegsporen, los vondstmateriaal e.d.

Vervolgens is deze verwachting getoetst door middel van een inventariserend veldonderzoek, verkennende fase. Uit het booronderzoek is gebleken dat het plangebied binnen de terrasvlakte ligt en niet op hogere welvingen of een terrasrestrug. De natuurlijke ondergrond bestaat niet uit zand, maar uit overstromingsafzettingen van zandige klei op beddingzand. Deze landschappelijke ligging bevestigt de lage archeologische verwachting voor zowel vuursteenvindplaatsen uit het Laat-Paleolithicum – Neolithicum en vindplaatsen uit het Neolithicum tot en met de Volle Middeleeuwen (tot in de 13e eeuw), zoals die is toegekend in het verwachtingsmodel. De resultaten van het booronderzoek geven geen aanleiding om de lage verwachting voor resten uit de Late Middeleeuwen (vanaf de 13e eeuw) tot en met de Nieuwe tijd bij te stellen.

Op basis van de lage archeologische verwachting die volgt uit het bureau- en verkennend booronderzoek is geen vervolgonderzoek geadviseerd. Dit advies is overgenomen door het bevoegd gezag en de archeologische dubbelbestemming binnen het plangebied wordt verwijderd. Dit is opgenomen in het selectiebesluit (Bijlage 8).

Ondanks het feit dat het uitgevoerde onderzoek aannemelijk heeft gemaakt dat binnen het plangebied geen archeologische resten (meer) verwacht hoeven te worden, bestaat er altijd een mogelijkheid dat tijdens grondroerende werkzaamheden alsnog archeologische resten worden aangetroffen. Wanneer men tijdens werkzaamheden meent op archeologische resten te zijn gestuit is men gehouden aan de wettelijke archeologische meldplicht. Deze houdt in dat zo snel mogelijk de minister van OC&W in de persoon van de Rijksdienst voor Cultureel Erfgoed en het bevoegd gezag van de gemeente Land van Cuijk in de persoon van de gemeentelijk archeoloog op de hoogte worden gesteld van de aangetroffen resten. In overleg zal dan worden bepaald of en zo ja, welke stappen op het gebied van de archeologische monumentenzorg worden ondernomen.

4.9.2 Cultuurhistorie

In de Erfgoedwet is geregeld dat in het kader van de goede ruimtelijke ordening in een ruimtelijke onderbouwing een beschrijving dient te worden opgenomen hoe met de in het gebied aanwezige cultuurhistorische waarden en in de grond aanwezige of te verwachten monumenten, rekening is gehouden. Ook de facetten historische bouwkunde en historische geografie dienen te worden meegenomen in de belangenafweging. Hierbij gaat het om zowel beschermde als niet formeel beschermde objecten en structuren.

afbeelding "i_NL.IMRO.1982.BPBuMillseweg13Be-VA02_0035.png"

Uitsnede Cultuurhistorische Waardenkaart provincie Noord-Brabant met globale ligging uitbreiding recreatiebestemming rood omlijnd

Op basis van de Cultuurhistorische Waardenkaart (CHW) Noord-Brabant is het plangebied aan de noordoostelijke zijde begrensd met de zoneringen 'Cultuurhistorisch waardevol complex' (Landgoed Barendonck) en 'Cultuurhistorisch waardevol gebied' (Graafse Raam). Aan de zuidoostelijke zijde is het plangebied begrensd met de zoneringen 'Cultuurhistorisch waardevol complex' (Landgoed Ossenbroek) en 'Cultuurhistorisch waardevol gebied' (Graafse Raam). Binnen het plangebied is geen cultuurhistorisch waardevolle bebouwing of weg aanwezig. Met de landschappelijke inpassing van het geheel vindt er juist een versterking van de natuurwaarden op locatie plaats. Met het planvoornemen zijn geen ingrepen voorzien die afbreuk doen aan de reeds aanwezige cultuurhistorische waarden van Landgoed Barendonk of Landgoed Ossenbroek.

4.10 Verkeer en parkeren

Met het planvoornemen vindt een uitbreiding van de bestaande natuurkampeerterrein met maximaal 15 ecolodges plaats. Het plangebied is gelegen in het niet stedelijke buitengebied van gemeente Land van Cuijk. Op basis van de CROW 'Toekomstbestendig parkeren' (uitgifte december 2018) geldt voor een kampeerterrein op onderhavige locatie een maximale parkeernorm van 1,3 parkeerplaatsen per standplaats. Op basis van de CROW geldt voor een bungalowpark een maximale parkeernorm van 2,2 parkeerplaatsen per bungalow. Voor voorliggend plan geldt dat er sprake is van een natuurkampeerterrein met ecolodges binnen een groen milieu. De paden binnen het plangebied zijn niet geschikt voor gemotoriseerd verkeer. Gezien de groene uitstraling van de autoluwe natuurkampeerterrein wordt aangesloten bij de minimale parkeernorm van een bungalowpark. De parkeernorm voor het planvoornemen is (15 * 2) 30 parkeerplaatsen. Met het planvoornemen wordt de bestaande parkeerplaats van de natuurkampeerterrein met 30 parkeerplaatsen uitgebreid. Daarmee wordt voorkomen dat parkeren gaat plaatsvinden bij en naast de ecolodges. Het natuurkampeerterrein met ecolodges wordt autovrij. Op het bestaande landgoed cq natuurkampeerterrein is voldoende ruimte aanwezig om in de parkeerbehoefte te voorzien.

Het verkeer wordt via de bestaande inrit ontsloten op gebiedsontsluitingsweg Millseweg. Op basis van de CROW geldt voor een bungalowpark een minimale verkeersgeneratie van 2,6 verkeersbewegingen per bungalow per etmaal. Dit resulteert in (15 * 2,6) 39 verkeersbewegingen per etmaal ten gevolge van de uitbreiding van de natuurkampeerterrein. De Millseweg betreft een erftoegangsweg 1 in het buitengebied. Voor dergelijke wegen geldt dat deze zijn ingericht op een capaciteit van 5000 tot 6000 mvt per etmaal. Gezien de kleinschaligheid van de toename van het aantal verkeersbewegingen zal dit niet tot verdere problemen. De uitbreiding heeft geen gevolgen voor de verkeersafwikkeling en verkeersveiligheid op de Millseweg.

4.11 Beleidsnotitie duurzame ontwikkelingsruimte

De voormalige gemeente Cuijk bouwt aan een 'duurzaam Cuijk'. Het gaat dan om behoeften zoals veilig en gezond voedsel, energie, schoon water, maar ook ruimte om prettig te leven en schone lucht. We stellen ons zelf als doel om dit uiterlijk in 2045 bereikt te hebben.

De wegen naar een duurzaam Cuijk in 2045 worden bewandeld via een achttal thema's, ontstaan tijdens het openbare duurzaamheidsdebat met de Raad en externe partijen (zoals agrarische natuurvereniging Land van Cuijk, CEC en Verdeliet) in juni 2016:

  • 1. Natuurlijk Cuijk
  • 2. Energiek Cuijk
  • 3. Klimaatbestendig Cuijk
  • 4. Duurzaam mobiel Cuijk
  • 5. Circulair Cuijk
  • 6. Collectief Cuijk
  • 7. Gezond Cuijk
  • 8. Voorbeeldig Cuijk

Met voorliggend plan wordt aan deze ambities bijgedragen door de 15 ecolodges volledig gasloos te realiseren. Het plangebied wordt tevens, zoals in paragraaf 4.8 toegelicht, klimaatadaptatief ingericht. Tevens wordt er met het planvoornemen meer ruimte voor de aangelegen A-watergang gecreëerd. Er wordt zo min mogelijk verharding binnen het plangebied toegevoegd en de toekomstige bezoekers kunnen de ecolodges uitsluitend te voet (vanaf de parkeerplaats) bereiken. Het plangebied blijft hiermee auto-vrij. Met het planvoornemen wordt zo goed als mogelijk bijgedragen aan het duurzaam inrichten van het plangebied.

4.12 Vormvrije m.e.r.-beoordeling

In de Wet milieubeheer en het Besluit milieueffectrapportage is vast-gelegd dat voorafgaande aan een besluit of plan dat voorziet in een grootschalig project met belangrijke nadelige milieugevolgen, een milieueffectrapport opgesteld dient te worden. De activiteiten waarvoor een m.e.r.-rapportage opgesteld moet worden, zijn opgenomen in de bijlage van het Besluit m.e.r. Overigens wordt onderscheid gemaakt tussen een m.e.r.-beoordeling (categorie D), waarbij het bevoegd gezag een beslissing kan nemen of een m.e.r. nodig is en een verplicht m.e.r. (categorie C).

In gevallen dat een besluit of plan betrekking heeft op activiteiten die voorkomen op de D-lijst kent de vormvrije m.e.r.-beoordeling in essentie twee mogelijke uitkomsten:

  • het is uitgesloten dat er belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu zijn; dit moet dan in het besluit worden gemotiveerd;
  • belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu zijn niet uitgesloten; in dit geval is tenminste een m.e.r.-beoordeling nodig (bij besluiten) of een MER noodzakelijk (bij een plan).

Voor elk besluit of plan dat betrekking heeft op activiteit(en) die voor-komen op de D-lijst die beneden de drempelwaarden vallen, moet een toets worden uitgevoerd of belangrijke nadelige milieugevolgen kunnen worden uitgesloten. Voor deze toets, die dus een nieuw element is in de m.e.r.-regelgeving, wordt de term 'vormvrije m.e.r.-beoordeling' gehanteerd.

Beoordeling plan

Uit de resultaten van de opgestelde Aerius-berekening (zie ook 4.7.3) blijkt dat het voornemen niet leidt tot effecten op omliggende op Natura 2000 gebieden. Het opstellen van een passende beoordeling is dan ook niet noodzakelijk.

Om te bepalen of een m.e.r.-beoordeling noodzakelijk is, dient bepaald te worden (1) of de ontwikkeling de drempelwaarden uit lijst D van het Besluit m.e.r. overschrijdt, (2) of de ontwikkeling in een gevoelig gebied ligt en (3) of er belangrijke milieugevolgen zijn.

1. Drempelwaarden Besluit m.e.r.

Het planvoornemen voorziet in de realisatie van 15 ecolodges, natuurcompensatie en herbegrenzing van het NNB.

Op grond van de bijlage van het Besluit milieueffectrapportage dient een MER te worden opgesteld bij de aanleg, wijziging of uitbreiding van een stedelijk ontwikkelingsproject (als bedoeld in categorie 11.2) met inbegrip van de bouw van winkelcentra of parkeerterreinen met een oppervlakte van 100 hectare of meer, een aaneengesloten gebied met 2.000 of meer woningen dan wel de realisatie van een bedrijfsvloeroppervlakte met een omvang van meer dan 200.000 m². De beoogde ontwikkeling binnen het plangebied overschrijdt deze drempelwaarden niet.

Ter plaatse van het plangebied vindt toevoeging plaats van slechts 15 ecolodges plaats, waarbij het ruimtebeslag van de toe te voegen voorziene bebouwing beperkt is.

Gelet op het feit dat onderhavige ontwikkeling ruim beneden de gestelde drempelwaarden blijft, betekent dit dat er geen sprake van een stedelijk ontwikkelingsproject als bedoeld in kolom 1 van categorie 11.2 van onderdeel D van de bijlage bij het Besluit m.e.r. Het voornemen betreft daarmee geen m.e.r.beoordelingsplichtige activiteit, zoals omschreven in de C- of D-lijst van het Besluit m.e.r..

2. Ligging binnen een gevoelig gebied

In onderdeel A van de bijlage bij het Besluit m.e.r is bepaald wat verstaan wordt onder een 'gevoelig gebied'. Als gevoelig gebied zijn gebieden aangewezen die beschermd worden op basis van de natuurwaarden, landschappelijke waarden, cultuurhistorische waarden en waterwingebieden.

Onderhavig plangebied is gedeeltelijk gelegen binnen een 'gevoelig gebied' zoals gedefinieerd in het Besluit m.e.r. In hoofdstuk 3 en 4 van de toelichting is reeds aangegeven dat het plan gelet op de aard, omvang en ligging geen negatieve effecten heeft ten opzichte van een dergelijk gevoelig gebied. Met het planvoornemen wordt in overleg met het GOB nog niet gerealiseerd NNB herbegrensd en gerealiseerd. Ter bescherming en realisatie van het NNB voorziet het plan in het realiseren van natuur op nu nog in gebruik zijnde landbouwgrond, aangevuld met aanwijzing van grond als onderdeel van het NNB via het Groen Ontwikkelfonds Brabant (afgekort GOB) van de provincie Noord-Brabant. Daarmee worden natuurlijke belangen versterkt en zijn de natuurlijke belangen en het functioneren van het NNB via deze kleinschalige herbegrenzing gewaarborgd.

3. Belangrijke milieugevolgen

Met het planvoornemen wordt de uitbreiding van een bestaande natuurcamping met 15 ecolodges mogelijk gemaakt. Daarnaast vindt met het plan natuurcompensatie plaats en de herbegrenzing van NNB dat per abuis binnen een bestaande bedrijfslocatie is aangewezen. Voorliggend plan is in paragraaf 3.1.2 reeds getoetst aan de Ladder voor duurzame verstedelijking. Tevens is het plan in Hoofdstuk 2 getoetst aan het overige geldende Rijks-, provinciaal, regionaal en gemeentelijk beleid. In Hoofdstuk 3 heeft de toetsing aan alle relevante omgevingsaspecten plaatsgevonden. Meer specifiek zijn hierbij voor de aspecten bodem, natuur, stikstof, water en archeologie onderzoeken uitgevoerd. Daaruit is gebleken dat onderhavig plan geen negatieve effecten heeft ten aanzien van deze aspecten. De locatie, aard en omvang van het voornemen leiden niet tot dusdanige omstandigheden of milieueffecten, op basis waarvan alsnog een nadere m.e.r.-beoordeling noodzakelijk is.

Conclusie

Gelet op de hierboven beschreven beoordeling is het niet nodig een nadere m.e.r.-beoordeling uit te voeren.

Hoofdstuk 5 Juridische plantoelichting

5.1 Algemeen

De in deze toelichting beschreven aspecten hebben als basis gediend voor het opstellen van een juridisch plan, dat zoveel mogelijk is afgestemd op de geldende bestemmingsplannen binnen de gemeente Nederweert. Teneinde het voorgenomen initiatief te kunnen realiseren heeft een juridische vertaling van het plan in planregels en verbeelding plaatsgevonden. De planregels zijn gerelateerd aan de verbeelding. Verbeelding en planregels dienen in onderlinge samenhang te worden bezien en toegepast conform de bepalingen in Wro, Bro en SVBP 2012.

5.2 Verbeelding

Op de verbeelding heeft de uitbreiding van de natuurkampeerterrein de bestemming 'Recreatie' gekregen. De randen en landschapszones zijn bestemd als 'Natuur'. Tevens gelden de dubbelbestemmingen 'Waarde - Archeologie 5' en 'Waterstaat - Regionaal waterbergingsgebied'.

Tevens is het plangebied deels bestemd als 'Agrarisch met waarden - Landschaps- en natuurwaarden'. Dit is ter plekke van het agrarische bedrijf (met gekoppeld bouwvlak) waar een omissie in de aanwijzing van het Natuur Netwerk Brabant wordt hersteld.

De functie- en gebiedsaanduidingen conform het geldende bestemmingsplan 'Buitengebied Cuijk, geconsolideerd' zijn met voorliggend plan overgenomen.

5.3 Planregels

De planregels zijn opgesteld op basis van de landelijke standaarden zoals vastgelegd in het rapport Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen (SVBP2012). De planregels zijn conform deze standaard verdeeld in vier hoofdstukken, te weten hoofdstuk 1 'Inleidende regels', hoofdstuk 2 'Bestemmingsregels', hoofdstuk 3 'Algemene regels' en hoofdstuk 4 'Overgangs- en slotregels'.

Hoofdstuk 1, 3 en 4 zijn vrij algemeen van aard en worden niet nader beschreven in deze paragraaf. Onderstaand wordt de gebruikte bestemming toegelicht, zoals opgenomen in hoofdstuk 2 van de planregels.

De regels zijn daarbij gebaseerd op het geldende bestemmingsplan 'Buitengebied Cuijk, geconsolideerd'.

Artikel 3 Agrarisch met waarden - Landschaps- en natuurwaarden

De voor 'Agrarisch met waarden - Landschaps- en natuurwaarden' aangewezen gronden zijn bestemd voor agrarische doeleinden in de vorm van agrarisch bodemexploitatie met bijbehorende agrarische voorzieningen met één bedrijfswoning per bouwvlak. Daarnaast zijn de gronden bestemd voor behoud en herstel van kazematten, nevenfuncties in de vorm van statische opslag, (onverharde) paden, wegen en parkeervoorzieningen, groen voorzieningen en bestaande tuinen, water en waterhuishoudkundige voorzieningen, extensief recreatief medegebruik en nutsvoorzieningen.

Artikel 4 Natuur

De voor 'Natuur' aangewezen gronden zijn bestemd voor behoud, herstel en/of ontwikkeling van de natuur- en landschappelijke waarden. Daarnaast zijn de gronden bestemd voor extensieve beweiding, (onverharde) paden, wegen en parkeervoorzieningen, water en waterhuishoudkundige voorzieningen, extensief recreatief medegebruik en nutsvoorzieningen.

Artikel 5 Recreatie

De voor 'Recreatie' aangewezen gronden zijn bestemd voor recreatieve voorzieningen zoals genoemd in de 'Tabel Recreatie' (toegevoegd als bijlage bij regels) binnen deze bestemmming is één recreatiebedrijf toegestaan. De gronden mogen ook gebruikt worden ten behoeve van (onverharde) paden, wegen en parkeervoorzieningen, groenvoorzieningen, speelvoorzieningen, water en waterhuishoudkundige voorzieningen en nutsvoorzieningen.

Naar aanleiding van een uitspraak van de ABRvS is het plangebied uitgebreidt zodat het gehele recreatiebedrijf binnen deze bestemming is komen te vallen. Om dit te faciliteren is er onderscheid gemaakt door het aanbregen van een aanduiding 'specifieke vorm van recreatie - 3' en 'specifieke vorm van recreatie - 3u'. Binnen deze eerste aanduiding is het bedrijf zoals dit bestond voor vaststelling van dit bestemmingsplan geregeld. De tweede aanduiding betreft de uitbreiding van het recreatiebedrijf ten zuiden van het plangebied. beide delen zijn met elkaar verbonden middels een koppelteken. Binnen het bouwvlak ter hoogte van de uitbreiding worden maximaal 15 ecolodges mogelijk gemaakt. Binnen het bouwvlak van het bestaande recreatiebedrijf hebben geen wijziging plaatsgevonden.

Hoofdstuk 6 Uitvoerbaarheid

Naast het toetsen van de bestemmingsplanwijziging aan de diverse milieu- en veiligheidsaspecten, dient het plan ook getoetst te worden aan de uitvoerbaarheid van het project. Hierbij wordt gekeken naar de economische uitvoerbaarheid en de maatschappelijke uitvoerbaarheid.

6.1 Maatschappelijke uitvoerbaarheid

Met het planvoornemen vindt de uitbreiding van een bestaande natuurcamping met 15 ecolodges plaats. De ontwikkeling is aan alle omwonenden in de (directe) omgeving van het plangebied toegelicht. De gebruikte formulieren tijdens de omgevingsdialoog zijn toegevoegd als Bijlage 9. Hieronder is de omgevingsdialoog toegelicht.

De omgevingsdialoog is gevoerd met de bewoners van omliggende woningen. Dit betreffen de bewoners van:

  • Millseweg 7;
  • Millseweg 15;
  • Millseweg 17;
  • Millseweg 18;
  • Millseweg 18a (zelfde eigenaar als 18);
  • Broekkant 23;
  • Heuf 12;
  • Heuf 16;
  • Heuf 18;
  • Heuf 20;
  • Lochtjesweg 3.

Daarnaast is beoordeeld welke percelen direct grenzen aan danwel direct zicht hebben op de planlocatie en binnen een straal van 500 m1 vanaf het plangebied.

Hieruit blijkt dat naast bovengenoemde adressen nog sprake is van 2 grondeigenaren zonder postadres/woning op korte afstand van het plangebied. Het gaat om:

  • Percelen Cuijk N 219, 620, 622 en 623;
  • Perceel Cuijk N 76.

afbeelding "i_NL.IMRO.1982.BPBuMillseweg13Be-VA02_0036.png"

Percelen grenzend aan/ direct zicht hebbend op planlocatie binnen straal van 500 m1 vanaf het plangebied

Tijdens de omgevingsdialoog is het planvoornemen toegelicht. De inrichtingsschets is besproken met de omwonenden. Tevens zijn de beplantingslijsten behorende bij de inrichtingsschets en de herbegrenzing van het NNB voorgelegd aan de omwonenden. Ook zijn het landschapsplan en het concept ontwerpbestemmingsplan met de bewoners besproken.

De betreffende deelnemers van de omgevingsdialoog hebben met interesse kennis genomen van de plannen. De omwonenden reageerden overwegend positief op voorliggend plan en wensten initiatiefnemers succes met het voltooien hiervan. De deelnemers aan de omgevingsdialoog hebben daarnaast de mogelijkheid om formeel te reageren tijdens de procedure van het bestemmingsplan.

De ondertekende omgevingsdialoog is geanonimiseerd bijgevoegd als Bijlage 10.

6.2 Economische uitvoerbaarheid

Volgens artikel 6.12 van de Wro dient tegelijk met de vaststelling van een bestemmingsplan een exploitatie plan worden vastgesteld voor de gronden waarop een bij algemene maatregel van bestuur aangewezen bouwplan is voorgenomen, tenzij het verhaal van kosten van de grondexploitatie anderszins verzekerd is.

Kosten die samenhangen met de voorgenomen ontwikkeling worden gedragen door de initiatiefnemer. Dit is vastgelegd in de anterieure overeenkomst en de planschade overeenkomst die zijn opgesteld tussen initiatiefnemer en gemeente. Dit betekent dat er geen kosten zijn voor de gemeente Land van Cuijk. Gelet op het hiervoor genoemde wordt gesteld dat deze ontwikkeling economisch uitvoerbaar is.

Hoofdstuk 7 Procedure

7.1 Te volgen procedure

Het bestemmingsplan doorloopt als ontwerp respectievelijk vastgesteld en onherroepelijk bestemmingsplan de volgende procedure, te weten:

  • a. Ontwerp:
    • 1. Ter inzage legging (ontwerp bestemmingsplan)
    • 2. Zienswijzen
  • b. Vaststelling door de Raad
  • c. Beroep:
    • 1. (Gedeeltelijk) onherroepelijk bestemmingsplan
    • 2. Reactieve aanwijzing
    • 3. Beroep bij Raad van State

In het kader van deze procedure kunnen gedurende de ter inzageligging van het ontwerp bestemmingsplan (fase b) zienswijzen worden ingesteld. In publicaties met betrekking tot de diverse stappen die het plan moet doorlopen wordt daarvan steeds melding gemaakt. Uiteindelijk besluit de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, indien nodig, over het plan in zijn onherroepelijke vorm.

7.2 Vooroverleg met instanties

Voor voorliggend plan heeft afstemming met de provincie Noord-Brabant plaatsgevonden over de herbegrenzing van het NNB én met het waterschap omtrent de beschermingszones rondom de watergang ten noorden van het plangebied. Voorliggend plan is het resultaat van vooroverleg met bovengenoemde instanties. De nota van inspraak en het wettelijk vooroverleg is nader toegelicht in

7.3 Ontwerp en vaststelling

Het ontwerpbestemmingsplan heeft met ingang van 13 december tot en met 23 januari gedurende 6 weken ter inzage gelegen. Gedurende deze periode is iedereen in de gelegenheid gesteld om zijn/haar zienswijze kenbaar te maken. Hiervan is wel gebruik gemaakt. Er is 1 zienswijze zienswijze tegen het ontwerpbestemmingsplan ingediend. Het Waterschap heeft een verzoek tot ambtshalve wijziging ingediend. Dit wordt in deze paragraaf toegelicht. De nota van zienswijzen en wijzigingen is ter volledigheid toegevoegd als Bijlage 12.

De zienswijze betreft een zienswijze van provincie Noord-Brabant. Dit heeft geleid tot aanpassingen in de regels (verwijderen sub d artikel 4.1 ontwerp-bestemmingsplan en toevoegen artikel 10.3). Tevens is het landschappelijk inpassingsplan op enkele punten aangepast (motivering cultuurhistorie, opzet berekening kwaliteitsbijdrage). De uitgangspunten van het bestemmingsplan zijn hierbij niet gewijzigd.

Het verzoek tot ambtshalve wijziging van Waterschap Aa en Maas betreft om het door het Waterschap uitgebrachte advies in het kader van het wettelijk vooroverleg (Bijlage 11) te verwerken in de plantoelichting/waterparagraaf. Het waterschap heeft verzocht om de opmerkingen als ambtshalve wijziging te verwerken in het bestemmingsplan.

De gemeenteraad heeft het bestemmingsplan op 16 mei 2024 vastgesteld. Het ondertekend raadsbesluit van de oorsponkelijke vaststelling is als Bijlage 13 toegevoegd.

7.4 Vaststelling naar aanleiding van uitspraak ABRvS

De provincie Noord Brabant heeft beroep in gesteld bij de Raad van State. Uit de zitting en uitspraak van de ABRvS is gebleken dat de provincie Noord Brabant een positieve grondhouding heeft ten opzichte van de realisering van de uitbreiding van het bestaande natuurkampeerterrein met 15 ecolodges.

De provincie is het niet eens met de wijze waarop de ontwikkeling planologisch vorm heeft gekregen in het op 16 mei 2024 vastgestelde bestemmingsplan. Voor de provincie ligt het probleem vooral in de omstandigheid dat de uitbreiding op zichzelf staand in het bestemmingsplanis geregeld. De provincie wenst dat er een duidelijkere planologische samenhang bestaat tussen de recreatieve bestemming van de bestaande natuurcamping zoals is geregeld in het bestemmingsplan "Buitengebied 2010" en die voor de voorziene uitbreiding van de natuurcamping in het nieuwe bestemmingsplan. Als door de gemeenteraad gekozen wordt voor een andere plansystematiek en een bijbehorende planbegrenzing, dan kunnen daarmee de bezwaren voor de provincie Noord Brabant worden weggenomen.

Naar aanleiding van een uitspraak van de ABRvS is het plangebied uitgebreidt zodat het gehele recreatieterrein, dus inclusief het bestaande recreatieterrein, als plangebied is opgenomen in dit plan. Ter plekke van het bestaande recreatieterrein vinden juridisch-planologisch en milieutechnisch géén veranderingen plaats. Het plan voorziet onveranderd uitsluitend in de uitbreiding van het natuurkampeerterrein ten zuiden van het bestaande recreatieterrein.