Plan: | Delfzijl - Viking-locatie en Landenbuurt fase 2 |
---|---|
Status: | vastgesteld |
Plantype: | bestemmingsplan |
IMRO-idn: | NL.IMRO.1979.116BP-VG01 |
Perspectieflocaties
Met het project Perspectieflocaties wordt nieuw woonaanbod ontwikkeld (circa 1.000 woningen) in reactie op de sloop- en nieuwbouwopgave als gevolg van de versterkingsopgave in de Zandplatenbuurt en omgeving. Hiervoor worden ontwikkelingen opgestart en zijn in sommige gevallen reeds uitgevoerd in de gaten die zijn ontstaan uit de krimp- en sloopgave van rond de eeuwwisseling. De nieuwe woningen zijn nadrukkelijk ter vervanging van bestaande woningen in de Zandplatenbuurt die op termijn gesloopt moeten worden. Er vindt dus toename van het aantal woningen plaats.
Locaties Vikinglocatie en Landenbuurt fase 2
Naar aanleiding van dit project is de gemeente Eemsdelta voornemens om twee locaties in Delfzijl te herontwikkelen. Aan de Sont in Delfzijl was basisschool De Viking gevestigd. Deze basisschool en de bijbehorende sporthal zijn circa 10 jaar geleden gesloopt. Op de locatie aan de Finsestraat zijn de Christelijke Woonzorgflat Filadelfia en een aantal grondgebonden rijwoningen aanwezig. Deze bebouwing is niet aardbevingsbestendig. Woningcorporatie Acantus is voornemens om op beide locaties levensloopbestendige woningen en eengezinswoningen in de sociale huursector te ontwikkelen, ter vervanging van niet-aardbevingsbestendige woningen in de Zandplatenbuurt.
Deze ontwikkeling is niet mogelijk op basis van het geldende bestemmingsplan 'Delfzijl - Kern Noord', omdat in de huidige situatie het plangebied op de Vikinglocatie is bestemd als 'Maatschappelijk' en in de Landenbuurt omdat een deel van de woningen buiten het bouwvlak wordt gerealiseerd en de huidige woonbestemmingen niet passen bij het planvoornemen. Om de ontwikkeling juridisch-planologisch te kunnen regelen, is het opstellen van een nieuw bestemmingsplan noodzakelijk. Voorliggend bestemmingsplan voorziet hierin.
Het plangebied bestaat uit twee deelgebieden en maakt deel uit van de wijken Bornholm en Landenbuurt in het noorden van Delfzijl. Het plangebied omvat de percelen Sont 1 (Vikinglocatie) en Finsestraat 166 t/m 212C met omringende gronden. De ligging van beide delen van het plangebied is weergegeven in figuur 1.1.
Figuur 1.1 Ligging van het plangebied, rood omlijnd
Delfzijl Kern-Noord
Het plangebied is momenteel geregeld in het bestemmingsplan 'Delfzijl-Kern Noord', dat is vastgesteld op 19 augustus 2010. In dit bestemmingsplan heeft het plangebied de enkelbestemmingen 'Groen', 'Maatschappelijk', 'Verkeer - Verblijf', 'Wonen - 3B', 'Wonen - Woongebouw' en 'Wonen - Uit te werken'. Voor de Vikinglocatie ('Maatschappelijk') is tevens de gebiedsaanduiding 'wro-zone-wijzigingsgebied' van toepassing. Hier kan echter geen gebruik van worden gemaakt ten behoeve van de herinrichting en de verbetering van de woonkwaliteit (zoals is aangegeven in de planregels), omdat een deel van de nieuwe hoofdgebouwen uit twee bouwlagen met kap of één bouwlaag met dubbelhoge kap zal bestaan en het aantal woningen binnen het gebied met meer dan 10% wijzigt (het terrein ligt nu braak).
Groen
De voor 'Groen' aangewezen gronden zijn bestemd voor groenvoorzieningen, met het/de daarbijbehorende water, fiets- en voetpaden en ontsluiting voor woningen, parkeervoorzieningen en speelvoorzieningen. Binnen deze bestemming mogen geen gebouwen worden gebouwd.
Maatschappelijk
Binnen de bestemming 'Maatschappelijk' zijn de gronden bestemd voor maatschappelijke voorzieningen met de daarbij behorende verkeers- en verblijfsvoorzieningen, openbare nutsvoorzieningen, groenvoorzieningen en water. Onder maatschappelijke voorzieningen worden educatieve, sociaal-medische, sociaal-culturele, levensbeschouwelijke, sport- en recreatieve voorzieningen, voorzieningen ten behoeve van openbare dienstverlening, alsook ondergeschikte detailhandel en horeca ten dienste van deze voorzieningen verstaan.
Verkeer - Verblijf
Binnen de bestemming 'Verkeer - Verblijf' zijn wegen, fiets- en voetpaden, parkeer- en groenvoorzieningen en openbare nutsvoorzieningen toegestaan. Binnen deze bestemming zijn hoofdgebouwen niet toegestaan. Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, geldt dat de bouwhoogte, anders dan voor bouwwerken rechtstreeks ten dienste van geleiding, beveiliging en regeling van het verkeer, niet meer dan 3 m bedraagt.
Wonen - 3B
De voor 'Wonen - 3B' aangewezen gronden zijn bestemd voor woningen, al dan niet in combinatie met ruimte voor een aan-huis-verbonden beroep en/of bedrijf. Als hoofdgebouw mogen uitsluitend woonhuizen worden gebouwd. Deze worden twee aaneen en/of aaneengesloten gebouwd. De goot- en bouwhoogte bedraagt maximaal 6 respectievelijk 10 meter. De dakhelling bedraagt niet minder dan 30° en niet meer dan 60°.
Wonen - Woongebouw
De voor 'Woongebouw' aangewezen gronden zijn bestemd voor woningen, al dan niet in combinatie met ruimte voor een aan-huis-verbonden beroep en/of bedrijf. De woningen worden gestapeld gebouwd. De bouwhoogte bedraagt maximaal 15 meter. Er is geen goothoogte of dakhelling van toepassing.
Wonen - Uit te werken
Het stuk openbaar gebied in de Landenbuurt is bestemd met de enkelbestemming 'Wonen - Uit te werken'. De voor 'Wonen - Uit te werken' gronden zijn bestemd voor woningen, al dan niet in combinatie met ruimte voor een aan-huis-verbonden beroep en/of bedrijf. Alvorens tot uitwerking zal worden overgegaan, dient onderzoek te worden verricht naar een goede stedenbouwkundige inpassing en, voor zover noodzakelijk, naar de aspecten geluid, veiligheid, bodem, water, archeologie, ecologie, luchtkwaliteit en overige relevante milieutechnische aspecten. Deze aspecten worden in deze plantoelichting nader onderbouwd.
Bij de uit te werken bestemming gelden de volgende regels:
In de planregels worden deze voorwaarden in acht genomen.
In figuur 1.2 is een uitsnede van het geldende plan weergegeven.
.
Figuur 1.2 Ligging plangebieden met geldend bestemmingsplan Delfzijl-Kern Noord
Figuur 1.3 Ligging plangebied Vikinglocatie met geldend bestemmingsplan
Figuur 1.4 Ligging plangebied Landenbuurtlocatie met geldend bestemmingsplan
Facetbestemmingsplan kamergewijze verhuur
Tevens is het 'Facetbestemmingsplan kamergewijze verhuur' van toepassing op het plangebied, dat op 25 april 2023 is vastgesteld. Gemeente Eemsdelta heeft dit plan opgesteld om kamerverhuur binnen woonbestemmingen tegen te gaan. Dit geldt voor het gehele gemeentelijke grondgebied. Het plan is een aanvulling op de reeds geldende bestemmingsplannen. Het bepaalde in deze bestemmingsplannen blijft van toepassing, met dien verstande dat in geval van strijdigheid van bepalingen, de bepalingen van dit facetbestemmingsplan voorgaan op de regels die ingevolge andere artikelen op de desbetreffende gronden van toepassing zijn. Ingevolge artikel 4 van de planregels is het niet toegestaan om een (bedrijfs)woning te gebruiken of te laten gebruiken ten behoeve van meer dan één huishouden, daaronder begrepen kamerverhuur.
Facetplan Cultuurhistorie
Het 'Facetplan Cultuurhistorie', dat is vastgesteld op 26 november 2020, is tevens van toepassing op het plangebied. Op grond van dit bestemmingsplan hebben beide locaties de dubbelbestemming 'Waarde - Ruimtelijke kwaliteit'. De voor deze dubbelbestemming aangewezen gronden zijn mede bestemd voor het behoud van de bestaande ruimtelijke kwaliteiten. De bouw- en gebruiksregels van dit artikel zien verder op de aanduiding 'specifieke vorm van waarde - karakteristiek gebied' en 'specifieke vorm van waarde - karakteristiek object'. Beide locaties beschikken niet over een dergelijke aanduiding.
De dubbelbestemming 'Waarde - Ruimtelijke kwaliteit' is verder vastgelegd in het 'Veegplan Eemsdelta 2022', dat is vastgesteld op 9 juni 2022. Dit heeft geen gevolgen voor dit bestemmingsplan.
Facetplan parkeren en actualisering diverse bestemmingen
Tenslotte is het 'Facetplan parkeren en actualisering diverse bestemmingen' van toepassing op het plangebied, dat op 22 december 2021 is vastgesteld. Door middel van dit plan is een bepaling ten aanzien van parkeren opgenomen in de vigerende gemeentelijke plannen. Zo kan bij de aanvraag om een omgevingsvergunning een parkeertoets plaatsvinden.
Dit bestemmingsplan valt onder het bereik van de Crisis- en herstelwet. In bijlage 1 van deze wet is namelijk opgenomen dat de wet van toepassing is op woningbouwprojecten vanaf 11 woningen. Deze wet beoogt een versnelde ontwikkeling en realisering van ruimtelijke en infrastructurele projecten als bijdrage aan de bestrijding van de economische crisis. Het gaat er hierbij met name om dat de procedure van een plan sneller kan worden afgerond, waarmee in dit geval ook vlotter met de realisatie van de woningen kan worden gestart.
Hiertoe bevat de Crisis- en herstelwet een tweetal hoofdstukken met bijzondere wettelijke voorzieningen van tijdelijke aard en een hoofdstuk met wijzigingen van een groot aantal wetten, waaronder de Wet ruimtelijke ordening. Deze wijzigingen hebben een blijvend karakter. Het toepassen van deze wet heeft als grootste voordeel een snelle afhandeling bij beroep. Bij beroep moet de Raad van State de zaak binnen zes maanden na indiening van het beroepschrift afhandelen.
Er is ook geen mogelijkheid voor belanghebbenden om een pro-forma beroep in te dienen en om beroepsgronden aan te voeren na het einde van de beroepstermijn. Een ander voordeel is dat een nieuw besluit na vernietiging (of na een tussenuitspraak) gebaseerd kan worden op de feiten waarop het oude besluit berustte, behalve wanneer die feiten reden waren voor de vernietiging. Bij de Crisis- en herstelwet geldt onder andere de verplichting dat bij het besluit en de bekendmaking of mededeling van het besluit wordt vermeld dat de procedurele versnellingen van de Crisis- en herstelwet van toepassing zijn. De gemeente Eemsdelta zal dit bij de vaststelling van het bestemmingsplan expliciet vermelden.
Het bestemmingsplan voldoet aan de landelijke standaarden voor de opzet van (digitale) bestemmingsplannen. Voor wat betreft structuur, indeling en bestemmingen is zoveel als mogelijk aangesloten bij de geldende bestemmingsplannen voor het centrum van Delfzijl en bij de bestaande door Delfzijl gehanteerde plansystematiek. De stedenbouwkundige randvoorwaarden en beleidsmatige keuzes zijn op hoofdlijn vastgelegd.
In deze plantoelichting wordt het plan beschreven en de uitgangspunten, die daaraan ten grondslag liggen, gemotiveerd. Na deze inleiding (hoofdstuk 1) worden in de volgende hoofdstukken beschreven:
Historische schets, ruimtelijke ontwikkeling
Het plangebied is onderdeel van Delfzijl-Noord. Dit deel van Delfzijl is op te delen in zes wijken/buurten, te weten Bornholm, Vestingbuurt, Landenbuurt, Zandplatenbuurt, Kwelderland en Schrijversbuurt. Het plangebied ligt in de buurten Bornholm (Vikinglocatie) en Landenbuurt.
Nadat de industrialisatie van Delfzijl op gang kwam, zijn in een hoog tempo woonwijken verrezen rond de oude kern. Nadat de Sterrenbuurt en Vestingbuurt/Kuilsburg gebouwd werden, kwam de Landenbuurt ten westen van het wijkcentrum Kuilsburg en de Vestingbuurt op gang. Deze is in het begin van de 21e eeuw op de schop gegaan. Een deel van de wijk dat kort na halverwege de twintigste eeuw werd gebouwd, werd gesloopt. De bewoning bestond uit flatjes en rijtjeshuizen die voor de groei van de stad waren gebouwd. De buurt kwam net als de rest van de wijk langzaam leger te staan. Voor de Landenbuurt werd grotendeels voor sloop gekozen nadat er lang werd gediscussieerd over een grote renovatie met hier en daar vernieuwing. De buurt werd in oppervlakte ook verkleind.
In de jaren '70 vormt de wijk Bornholm de afronding van de woningbouw in Delfzijl-Noord, waarbij er geen sprake meer is van een koppeling van de woningen aan de straat, auto's en parkeren op terreinen die afgezonderd liggen ten opzichte van de woningen. De woonstraten kennen over het algemeen aan weerszijden trottoirs waaraan de tuinen zijn gelegen. Naast het stratenpatroon is er in de planmatig gerealiseerde woongebieden veel ruimte voor groen en speelplekken. Het parkeren vindt plaats in de straten en in de wijken uit de jaren '70 en '80 op geclusterde parkeerterreinen.
Voorheen was het plangebied primair ingericht ten behoeve van een maatschappelijke functie en de woonfunctie. Aan de Sont 1 (de Vikinglocatie) bevond zich basisschool de Viking. De basisschool en de bijbehorende sporthal bestonden uit één bouwlaag met kap. De gebouwen zijn ongeveer 10 jaar geleden gesloopt. Sindsdien betreft het een onbebouwd grasveld. De locatie is groen ingericht, met veel bomen aan de randen. Er is bewust voor gekozen om het groene veld dat zich aan de oostzijde bevindt niet bij het plangebied te betrekken, vanwege de grote monumentale bomen.
Aan de Finsestraat 166 tot en met 212C (Landenbuurt) bevinden zich woonzorgflat Filadelfia (nr. 200-212C), 9 grondgebonden rijwoningen (nr. 166-182), een stuk openbaar gebied, parkeer- en groenvoorzieningen. De twaalf voormalig aanwezige garageboxen zijn inmiddels gesloopt. De woonzorgflat bestaat uit 26 appartementen en heeft 5 bouwlagen met een plat dak. De rijwoningen bestaan uit 2 lagen met een zadeldak. De noklijn is haaks op de weg georiënteerd. De gebouwen worden in de nabije toekomst gesloopt. Voor de bewoners van de woonzorgflat is inmiddels een nieuwe locatie gevonden. Zij verhuizen naar de voormalige LTS-locatie, waar een nieuwbouwflat voor hen wordt gerealiseerd. De bewoners van de grondgebonden woningen verhuizen op termijn (begin 2025) naar de woningen die in de eerste fase van het Landenbuurtproject zijn gerealiseerd.
In figuur 2.1 t/m 2.3 is de ligging van het plangebied weergegeven. In figuur 2.4 en 2.5 is het vooraanzicht van het plangebied weergegeven.
Figuur 2.1 Ligging plangebied met luchtfoto bestaande situatie (Vikinglocatie)
Figuur 2.2 Ligging plangebied met luchtfoto bestaande situatie (Landenbuurt)
Figuur 2.3 Ligging plangebieden totaal met luchtfoto bestaande situatie
Figuur 2.4 Vooraanzicht Vikinglocatie vanaf de Sont
Figuur 2.5 Vooraanzicht Landenbuurt vanaf de Finsestraat
Binnen het rijksbeleid zijn de Nationale Omgevingsvisie, de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte, de Ladder voor Duurzame verstedelijking en het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening van belang.
Op 11 september 2020 is de Nationale Omgevingsvisie (hierna: NOVI) vastgesteld. De NOVI is de langetermijnvisie van het Rijk op de toekomstige inrichting en ontwikkeling van de leefomgeving in Nederland. De NOVI geeft richting en helpt om keuzes te maken, te kiezen voor slimme combinaties van functies en uit te gaan van de specifieke kenmerken en kwaliteiten van gebieden. En er nu mee aan de slag te gaan en beslissingen niet uit te stellen of door te schuiven. Het versterken van de omgevingskwaliteit staat in de NOVI centraal. Dat wil zeggen dat alle plannen met oog voor de natuur, gezondheid, milieu en duurzaamheid gemaakt moeten worden. Bij de NOVI hoort een Uitvoeringsagenda. Hierin staat hoe uitvoering wordt gegeven aan de NOVI.
Binnen de NOVI zijn 8 voorlopige aandachtsgebieden geformuleerd als zogeheten NOVI-gebied. In een NOVI-gebied krijgt een aantal concrete vraagstukken extra prioriteit. Dit helpt om grote veranderingen en ruimtelijke opgaven in een regio beter te realiseren
Opgaven
Er is in Nederland sprake van een aantal dringende maatschappelijke opgaven. Deze opgaven kunnen niet apart van elkaar worden opgelost. Ze moeten in samenhang bekeken worden. Ze grijpen in elkaar en vragen meer ruimte dan beschikbaar is in Nederland. Niet alles kan, niet alles kan overal. Op het niveau van nationale belangen wil het Rijk sturen en richting geven aan de omgeving in Nederland, verwoord in vier opgaven:
Uitvoering
De NOVI gaat vergezeld van een uitvoeringsagenda, waarin staat aangegeven hoe het rijk invulling geeft aan zijn rol bij de uitvoering van de NOVI. In de Uitvoeringsagenda zijn onder andere een overzicht van instrumenten en (gebiedsgerichte) programma's op de verschillende beleidsterreinen te vinden. De Uitvoeringsagenda zal, indien nodig, jaarlijks worden geactualiseerd.
Toetsing
De ontwikkeling in het plangebied raakt de opgave 'steden en regio's sterker en leefbaarder maken'. Steden moeten zich duurzaam ontwikkelen door middel van een samenhangende aanpak van wonen, werken, mobiliteit, gezondheid en leefomgevingskwaliteit. In het kader van de versterkingsopgave wordt hier rekening mee gehouden. De gemeente Eemsdelta is bezig om niet-aardbevingsbestendige woningen te slopen en hier nieuwbouw voor terug te bouwen op geschikte locaties. Deze locaties betreffen inbreidingslocaties.
Het woningaanbod in de regio's sluit aan bij de vraag naar aantallen en typen woningen, woonmilieus en prijsklasse. In de Landenbuurt worden 26 niet-aardbevingsbestendige woningen gesloopt. Hier komen 30 sociale huurwoningen voor terug. Op de Vikinglocatie worden 24 sociale huurwoningen gerealiseerd. De toename van sociale huurwoningen bedraagt in de toekomstige situatie 28. Uit het 'Woningmarktonderzoek Eemsdelta (2022-2032-2042)' volgt dat tot 2032 nog zo'n 200 extra sociale huurwoningen nodig zijn om in de vraag te voorzien. Dit zijn zo'n 20 woningen per jaar. Zodoende draagt het planvoornemen bij aan het aansluiten bij de vraag naar de aantallen en typen woningen, woonmilieus en prijsklasse. Door de strategie van herstructurering middels de perspectieflocaties ontstaat de unieke kans om nieuwe woonmilieus te ontwikkelen die een toevoeging zijn op het redelijk eenzijdige woningbestand van de stad. Dit houdt de stad leefbaar.
Conclusie
Het plan voldoet aan de Nationale Omgevingsvisie.
De Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) is op 13 maart 2012 door de minister vastgesteld. Met de Structuurvisie zet het kabinet het roer om in het nationale ruimtelijke beleid. Om de verantwoordelijkheden te leggen waar deze het beste passen brengt het Rijk de ruimtelijke ordening meer over aan gemeenten en provincies. Het Rijk kiest voor een selectievere inzet van rijksbeleid op slechts 14 nationale belangen. Voor deze belangen is het Rijk verantwoordelijk en wil het resultaten boeken. Buiten deze 14 belangen hebben decentrale overheden beleidsruimte voor het faciliteren van ontwikkelingen.
Het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) is op 30 december 2011 in werking getreden. Het Barro stelt regels omtrent de 14 aangewezen nationale belangen zoals genoemd in de SVIR. Dit plan raakt geen rijksbelangen zoals deze genoemd zijn in het Barro.
In de SVIR is de 'Ladder voor duurzame verstedelijking' geïntroduceerd. De Ladder is ook als procesvereiste opgenomen in het Besluit ruimtelijke ordening (Bro). Dat betekent dat overheden nieuwe stedelijke ontwikkelingen moeten motiveren met oog voor de behoefte en de beschikbare ruimte binnen stedelijk gebied.
Binnen het plangebied worden, verdeeld over twee deelgebieden, 52 woningen gerealiseerd, bestaande uit levensloopbestendige woningen en eengezinswoningen. Deze ontwikkeling maakt deel uit van een grotere ontwikkeling (de perspectieflocaties), namelijk de versterkingsopgave die als gevolg van de aardbevingsproblematiek in de gemeente is ontstaan. In het kader hiervan worden niet-aardbevingsbestendige woningen gesloopt en worden aardbevingsbestendige woningen teruggebouwd. In de beoogde situatie worden 26 niet-aardbevingsbestendige woningen in de Landenbuurt gesloopt en vervangen door nieuwbouw. Aan de Landenbuurt worden twee extra sociale huurwoningen toegevoegd. Samen met de nieuwbouw van 24 woningen op de Vikinglocatie neemt het totale aantal huurwoningen in de toekomstige situatie met 26 toe.
Hierbij neemt het aantal woningen in totaal af. Ondanks dat 26 woningen in het plangebied worden gebouwd, neemt het aantal woningen van de totale ontwikkeling af. Verder ligt het plangebied binnen bestaand stedelijk gebied. De behoefte naar deze woningen is nader onderbouwd in de paragrafen 3.3 en 3.4, waarin het regionaal en gemeentelijk beleid uiteen is gezet. Daarmee wordt voldaan aan de Ladder voor duurzame verstedelijking.
Conclusie
Het plan voldoet aan de Ladder voor duurzame verstedelijking.
Op 25 mei 2022 hebben Provinciale Staten de Omgevingsvisie 2022 vastgesteld. De omgevingsvisie bevat de integrale lange termijnvisie van de provincie op de fysieke leefomgeving. Deze is in de plaats van het Provinciaal Omgevingsplan (POP) gekomen. Uit de omgevingsvisie vloeien richtlijnen en voorschriften voort die zijn vastgelegd in de provinciale omgevingsverordening.
In de omgevingsvisie heeft de provincie al het provinciale beleid dat op een of andere manier raakt aan de fysieke leefomgeving geformuleerd en geordend in vijf samenhangende thema's en elf provinciale 'belangen'.
Ruimte
Natuur en landschap
Water
Mobiliteit
Milieu
Voor de ontwikkeling is het thema 'ruimte' met de daar bijbehorende belangen 'ruimtelijke kwaliteit' en 'aantrekkelijk vestigingsklimaat ' van belang.
Ruimtelijke kwaliteit
De provincie streeft naar een zo hoog mogelijke ruimtelijke kwaliteit. Ruimtelijke kwaliteit wordt bepaald door de mate waarin binnen een gebied de gebruikswaarde, de belevingswaarde en de toekomstwaarde in onderlinge verhouding geoptimaliseerd zijn. In het beleid wordt onderscheid gemaakt tussen stedelijk gebied en buitengebied. Het plangebied ligt in het stedelijk gebied. Hier kunnen stedelijke functies, zoals woningen, aan toegevoegd worden. Gemeenten zijn primair verantwoordelijk voor de ruimtelijke kwaliteit binnen het stedelijk gebied. Er worden vanuit het provinciale beleid dan ook geen aanvullende eisen gesteld.
Aantrekkelijk vestigingsklimaat
De kwaliteit van het wonen levert een belangrijke bijdrage aan de leefbaarheid van de provincie. Een hoge woonkwaliteit kan worden bereikt door het woningaanbod optimaal te laten aansluiten bij de wens van de inwoners; ook als het gaat om het soort kern waar men wil wonen. De provincie geeft aan dat inbreidingslocaties geschikte locaties zijn voor woningbouw. De provincie heeft hierin zelf een faciliterende rol.
Conclusie
Op basis van het voorgaande kan geconcludeerd worden dat het plan in overeenstemming is met de Omgevingsvisie 2022 van de provincie Groningen.
Ter uitvoering van het beleid uit de Omgevingsvisie hebben Provinciale Staten op 1 juni 2016 de provinciale Omgevingsverordening vastgesteld. De verordening bevat regels over de fysieke leefomgeving en wel voor de onderwerpen ruimtelijke ordening, milieu, water, verkeer en ontgrondingen. Daarmee sluit het aan bij eerdere verordeningen. De verordening bevat algemene regels omtrent de inhoud van bestemmingsplannen en de daarbij behorende toelichting. Deze regels moeten bewerkstelligen dat provinciale ruimtelijke belangen doorwerken op het lokale niveau. Dat betekent dat gemeenten zich bij het opstellen van (nieuwe) bestemmingsplannen hieraan moeten houden; de voorwaarden zijn zowel inhoudelijk als methodisch. In de Omgevingsverordening wordt met betrekking tot de inhoud van bestemmingsplannen onder meer aandacht gevraagd voor de wijze waarop met de ruimtelijke kwaliteit en aspecten van duurzaamheid wordt omgegaan. Na vaststelling op 1 juni 2016 is de verordening inmiddels diverse malen gewijzigd. Toetsing aan de verordening heeft plaats gevonden op basis van de geconsolideerde versie van 15 november 2022 die is bekendgemaakt op ruimtelijkeplannen.nl.
De provinciale omgevingsverordening ziet primair op het buitengebied. Het stedelijk gebied wordt met name geregeld in gemeentelijk beleid. Desondanks zijn wel regels opgenomen ten aanzien van woningbouw.
In artikel 2.15.1 is opgenomen dat een bestemmingsplan alleen kan voorzien in de bouw van nieuwe woningen voor zover deze woningbouwmogelijkheden naar aard, locatie en aantal overeenstemmen met een regionale woonvisie, die rekening houdt met regionale woningbehoefteprognoses. In paragraaf 3.3.1 en 3.4.1 is onderbouwd dat hier sprake van is. Daarmee is het voornemen in overeenstemming met de provinciale omgevingsverordening.
Op basis van de Ontwikkelingsvisie wil de regio werken aan een veilig en duurzaam ingerichte Eemsdeltaregio in 2030; een regio met een aantrekkelijk woonklimaat en een goede balans tussen de economie en de ecologie. De Ontwikkelingsvisie wil daarbij twee functies vervullen:
Ten aanzien van de concentratie in centrumdorpen wordt in de visie vermeld dat lokale voorzieningen op het gebied van zorg, onderwijs en detailhandel gevoelig zijn voor de concentratie van functies. Het totale niveau van bovenlokale voorzieningen voor de regio als geheel wordt op niveau gehouden door deze te concentreren in de regionale centra en in een beperkt aantal centrumdorpen. De centrumdorpen zijn robuust, goed bereikbaar via weg en/of spoor en samen met de regionale centra de dragers van de robuuste ruimtelijke structuur.
Ten aanzien van wonen is de uitvoering nader uiteengezet in de woonvisie Eemsdelta 2022-2032 (vastgesteld 2 maart 2022), zie paragraaf 3.4.1. De regio wil mensen zo lang mogelijk in de eigen woning of leefomgeving laten wonen. Dat betekent dat de gemeente uitgebreid gaat investeren in het behoud en de verbetering van woningen, wijken en dorpen. Nieuwbouw gebeurt alleen in regionale centra en de centrumdorpen.
De voorgenomen ontwikkeling sluit aan op het beleid uit de ontwikkelingsvisie Eemsdelta 2030, in die zin dat de nieuwbouwwoningen in een regionaal centrum worden gerealiseerd. Meer over woningen is opgenomen in de volgende subparagraaf.
Op 18 december 2019 zijn door Provinciale Staten de kaders voor het Leefbaarheidsprogramma 2020-2023 vastgesteld. Het uitvoeringsprogramma is de uitwerking van die kaders. Het doel is om 'de Brede Welvaart' in de provincie te verbeteren. Brede Welvaart is een nieuwe internationale maatstaf die is ontwikkeld om welvaart te meten voorbij economische groei alleen, het gaat ook over de gezondheid, het onderwijsniveau en het gevoel van veiligheid van mensen, de toegankelijkheid van voorzieningen, de kwaliteit van de natuurlijke leefomgeving en vele andere factoren.
In het uitvoeringsprogramma werd Gemeente Eemsdelta aangemerkt als officiële krimpregio. Inmiddels heeft woningmarktonderzoek aangetoond dat er behoefte is aan uitbreiding van de woningvoorraad, zie paragraaf 3.4.1. De afgelopen jaren heeft de provincie Groningen sterk ingezet om naast overheden ook essentiële spelers zoals woningcorporaties, zorg- en welzijnsorganisaties en onderwijs te verbinden aan de krimpopgaven in de regio's. Doelstelling van het krimpbeleid is niet het bestrijden van krimp, maar de neveneffecten hiervan. Uit onderzoek van het Kadaster van 2019 naar de woningmarkt in krimpgebieden volgt dat er de afgelopen tien jaar nauwelijks meer nieuwbouw is gerealiseerd in de krimpregio Eemsdelta, terwijl de woningvoorraad in de krimpregio's vaak verouderd en onvoldoende duurzaam is. Met het planvoornemen worden 26 gezinswoningen gerealiseerd. Daarmee draagt het planvoornemen bij aan het realiseren van nieuwbouw in gemeente Eemsdelta. Het initiatief is in overeenstemming met het Uitvoeringsprogramma.
Op 2 maart 2022 is de 'Woonvisie Eemsdelta 2022-2023: Met vertrouwen aan de slag!' uitgebracht door gemeente Eemsdelta.
Perspectieflocaties
Voorliggend plan voorziet in de bouw van 24 woningen op de Vikinglocatie en 30 woningen in de Landenbuurt. Van nieuwbouw is echter geen sprake, nu dit plan onderdeel uitmaakt van een grotere opgave, namelijk het project Perspectieflocaties. Met dit project wordt nieuw woonaanbod ontwikkeld (circa 1.000 woningen) in reactie op de sloop- en nieuwbouwopgave als gevolg van de versterkingsopgave in de Zandplatenbuurt en omgeving. Dit project wordt genoemd in de woonvisie. De nieuwe woningen zijn nadrukkelijk ter vervanging van bestaande woningen in de Zandplatenbuurt die op termijn gesloopt moeten worden. Met de perspectieflocaties wordt Delfzijl compacter en bouwt Delfzijl een kwalitatief gevarieerd woningbouwprogramma dat beter aansluit bij de huidige marktvraag en demografische ontwikkelingen.
Programma aardbevingen de baas
In Eemsdelta wordt op grote schaal geïnvesteerd als gevolg van de aardbevingen, met als resultaat woningverbetering en vernieuwing van de omgeving. Nieuwe woningen dienen aardbevingsbestendig gebouwd te worden. Het vervangen van verouderde en niet-aardbevingsbestendige woningen door nieuwe woningen in het plangebied voldoet aan deze doelstelling.
Conclusie
Op basis van het bovenstaande wordt geconcludeerd dat de voorgenomen ontwikkeling in overeenstemming is met de woonvisie van de gemeente Eemsdelta.
Om de functie van Delfzijl als regionaal en economisch centrum te behouden zijn maatregelen nodig, zowel op het gebied van wonen als voorzieningen. Deze maatregelen zijn beschreven in het 'Integraal InvesteringsProgramma Delfzijl 2012-2022 (IIP)'. Investeringen zijn nodig om bij een afnemende woningbehoefte de kwaliteit van wijken en dorpen op peil te houden. Daarnaast moet Delfzijl regionale voorzieningen blijven bieden zoals een goed zorgcluster, stevige scholen, inclusief voorgezet en beroepsonderwijs, een aantrekkelijk winkelcentrum en een divers cultureel aanbod. De voormalige gemeente Delfzijl en de provincie Groningen hebben als nadere uitwerking van het IIP het 'Actieplan Dorpen en Wijken' opgesteld. In het Actieplan staan concrete projecten uitgewerkt waaraan de komende jaren in de dorpen en wijken wordt gewerkt. Binnen deze verschillende projecten is er één hoofdlijn gekozen: het versterken van woningen in deze dorpen en wijken.
Binnen het plangebied is sprake van vervanging van sociale huurwoningen. Dit maakt deel uit van een grotere ontwikkeling (Perspectieflocaties) waarbij zo'n 1.000 woningen worden vervangen. In het plangebied zelf worden ten opzichte van de huidige situatie in totaal 4 extra woningen gerealiseerd. Echter, per saldo leidt de gehele ontwikkeling van de Perspectieflocaties tot een afname aan woningen. De te realiseren woningen dragen niet alleen bij aan een goede woningvoorraad, maar ook aan een leefbare woonomgeving in het groen.
Conclusie
Het plan sluit aan bij het Integraal IIP en het Actieplan Dorpen en Wijken en is passend binnen de behoefteraming.
In de Welstandsnota is de Landenbuurt als ontwikkelingsgebied aangemerkt. Deze gebieden zijn onderdeel van de herstructureringsoperatie. Het gaat om de op dit moment bekende plannen waarvan de uitvoer zeker is. Voor deze gebieden geldt dat de planvorming zal moeten worden voorzien in een beeldkwaliteitsparagraaf die wordt opgenomen in het bestemmingsplan. Na het gereedkomen van deze gebieden kan bij herziening van de welstandsnota gekozen worden voor het onderbrengen van het gebied in de welstandsnota.
De buurt Bornholm (Vikinglocatie) is na de jaren '70 gebouwd. Hiervoor geldt dat de onduidelijkheid van wijken die na de jaren '70 zijn gebouwd minder gewaardeerd wordt. Wel is er waardering voor de groene openbare ruimten. De vaak saaie architectuur is een negatief punt. Negatief is ook de waardering voor de wit gekleurde bebouwing aan de rand met het landschap. Het beleid is erop gericht incidentele wijzigingen toe te staan en in bepaalde delen ook planmatig te wijzigen.
Voor beide locaties wordt een beeldkwaliteitsplan opgesteld. Dit beeldkwaliteitsplan zal deel gaan uitmaken van de welstandsnota en het toetsingskader voor de voorgenomen ontwikkelen vormen. In paragraaf 4.2 wordt aan deze beeldkwaliteitscriteria getoetst.
De voorgenomen woningbouwontwikkeling is verdeeld over twee gebieden en is gelegen in zowel de Landenbuurt als de Bornholm, in het noorden van Delfzijl. Het plangebied, bestaande uit parkachtig terrein (voormalige schoollocatie) en een woningbouwlocatie, wordt herontwikkeld tot volledige woningbouwlocatie.
Vikinglocatie - Sont 1
Het huidige gebied aan de Vikinglocatie is groen ingericht, met veel bomen aan de randen. Het is het voornemen om het groene karakter te behouden door zoveel mogelijk bomen aan de rand van het gebied te behouden. Voor dit gebied worden 24 woningen beoogd, in wooneilanden van 3x8, bestaande uit 2 rijtjes van 4 woningen die met de achterzijde aan elkaar grenzen. Er worden gezinswoningen gerealiseerd, bestaande uit één laag met een dubbelhoge kap en/of twee lagen met kap. Het openbare gebied rondom de woningen blijft een parkachtige inrichting behouden. Ten behoeve van het parkeren worden aan de noordzijde, langs de Sont, twee parkeerkoffers aangelegd die ruimte bieden aan 38 parkeerplaatsen. De woningen zelf worden vervolgens ontsloten door midden van wandel- en fietspaden.
In figuur 4.1 is een situatietekening van de voorgenomen situatie weergegeven.
Figuur 4.1 Situatietekening voorgenomen situatie Vikinglocatie
Landenbuurt fase 2 - Finsestraat 166 t/m 212C
Op deze locatie staat de Filadelfia flat, een woongebouw voor zorgbehoevenden. Zij verhuizen naar de voormalige LTS-locatie, waar een nieuwbouwflat voor hen wordt gerealiseerd. De bewoners van de grondgebonden woningen verhuizen op termijn (begin 2025) naar de woningen die in het kader van de eerste fase van het Landenbuurtproject worden gerealiseerd. Alle bebouwing wordt vervolgens gesloopt, waarna 30 rijwoningen, bestaande uit maximaal twee bouwlagen met kap, worden gerealiseerd. Het gaat hier om 23 gezinswoningen en 7 levensloopbestendige woningen. Het nieuwe gebied zal uit een vierkant blok bestaan met vier keer een rij woningen naar alle zijden gekeerd. Parkeren vindt centraal plaats tussen de woningen, in het gebied dat momenteel al is ingericht als parkeerterrein. Hier wordt ruimte geboden voor 34 parkeerplaatsen. Deze parkeerplaats wordt ontsloten via de Finsestraat.
In figuur 4.2 is een situatietekening van de voorgenomen situatie weergegeven.
Figuur 4.2 Situatietekening voorgenomen situatie Landenbuurt
Voor de ontwikkeling is per deellocatie een beeldkwaliteitsplan opgesteld. Deze beeldkwaliteitsplannen zijn opgenomen als bijlage 1 en 2. Hierin zijn beeldkwaliteitseisen opgenomen waaraan de ontwikkeling moet voldoen. Dit gaat onder meer in op de hoofdvorm van de gebouwen, de situering, materialisatie en de buitenruimte en erfafscheidingen. Door hieraan te voldoen wordt het plangebied passend ingericht. Dit beeldkwaliteitsplan wordt aan de definitieve versie van het bestemmingsplan toegevoegd.
Toetsingskader
Per 1 juli 2016 is de Monumentenwet 1988 vervallen. Een deel van de wet is op deze datum overgegaan in de Erfgoedwet. Het deel dat betrekking heeft op de besluitvorming in de fysieke leefomgeving gaat over in de Omgevingswet wanneer deze in 2023 in werking treedt. Dit geldt ook voor de verordeningen, ruimtelijke plannen, vergunningen en ontheffingen op het gebied van archeologie. Vooruitlopend op de datum van inwerkingtreding van de Omgevingswet zijn deze artikelen te vinden in het overgangsrecht in de Erfgoedwet, waar ze ongewijzigd van toepassing blijven zolang de Omgevingswet nog niet van kracht is. De kern van de wet is dat wanneer de bodem wordt verstoord, archeologische resten intact moeten blijven. Als dit niet mogelijk is, is opgraving een optie.
Toetsing
Ter plaatse van het plangebied is het geldende bestemmingsplan 'Delfzijl - Kern Noord' geraadpleegd. Op de plankaart is te zien dat het plangebied voor beide deelgebieden geen archeologische dubbelbestemming kent.
Daarnaast is de gemeentelijke archeologische verwachtingskaart geraadpleegd. Op de kaart zijn eveneens geen archeologische verwachtingswaarden ter plaatse van het plangebied opgenomen.
Daarom hoeft geen rekening te worden gehouden met eventuele archeologische waarden in de grond.
Conclusie
Wegens het ontbreken van archeologische verwachtingswaarden is geen archeologisch onderzoek noodzakelijk. Wel blijft de meldplicht van kracht. Mocht tijdens de werkzaamheden toch op archeologische vondsten gestuit worden, dan zal dit moeten worden gemeld bij het bevoegd gezag.
Toetsingskader
In het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) is vastgelegd dat gemeenten vanaf 1 januari 2012 in hun bestemmingsplannen rekening moeten houden met aanwezige cultuurhistorische waarden. Burgers krijgen hiermee het recht om bij de planning van bouwwerkzaamheden aan te geven of er cultureel erfgoed wordt geraakt.
Toetsing
Op basis van het erfgoedregister en de erfgoedkaart van gemeente Eemsdelta is in het plangebied geen sprake van cultuurhistorische waarden (zie figuur 4.3). Het zuiden van de Landenbuurt is aangemerkt als karakteristiek gebied, maar dit heeft geen invloed op het plangebied. De Vikinglocatie is een onbebouwd grasveld. De cultuurhistorische waarden binnen dat gebied zijn daarmee reeds verdwenen.
Figuur 4.3 Erfgoedregister en -kaart gemeente Eemsdelta
Conclusie
Er is geen onderzoek noodzakelijk naar cultuurhistorische waarden in het plangebied, omdat deze niet aanwezig zijn.
Wet natuurbescherming
Met de Wnb zijn alle bepalingen met betrekking tot de bescherming van natuurgebieden en dier- en plantensoorten samengebracht in één wet. De Wnb implementeert diverse Europeesrechtelijke regelgeving, zoals de Vogelrichtlijn en de Habitatrichtlijn in de Nederlandse wetgeving.
De Wnb kent diverse soorten natuurgebieden, te weten:
Natura-2000 gebieden
De Minister van Economische Zaken (EZ) wijst gebieden aan die deel uitmaken van het Europese netwerk van natuurgebieden: Natura 2000. Een dergelijk besluit bevat de instandhoudingsdoelstellingen voor de leefgebieden van vogelsoorten (Vogelrichtlijn) en de instandhoudingsdoelstellingen voor de natuurlijke habitats en habitats van soorten (Habitatrichtlijn). Een bestemmingsplan dat afzonderlijk of in combinatie met andere plannen of projecten significante gevolgen kan hebben voor een Natura 2000-gebied, kan uitsluitend vastgesteld worden indien uit een passende beoordeling de zekerheid is verkregen dat het plan, onderscheidenlijk het project de natuurlijke kenmerken van het gebied niet zal aantasten. Indien deze zekerheid niet is verkregen, kan het plan worden vastgesteld, indien wordt voldaan aan de volgende drie voorwaarden:
De bescherming van deze gebieden heeft externe werking, zodat ook ingrepen die buiten deze gebieden plaatsvinden verstoring kunnen veroorzaken en moeten worden getoetst op het effect van de ingreep op soorten en habitats.
Natuurnetwerk Nederland (NNN)
Gebieden die deel uitmaken van het Natuurnetwerk Nederland (NNN) worden aangewezen in de provinciale verordening. Voor dit soort gebieden geldt het 'nee, tenzij'-principe, wat inhoudt dat binnen deze gebieden in beginsel geen nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen mogen plaatsvinden.
Toetsing
Het plangebied ligt in de kern van Delfzijl en ligt ten zuiden en westen van de Waddenzee, op een afstand van circa 400 meter. Het plangebied ligt in binnenstedelijk gebied en kent in de huidige situatie een maatschappelijke functie en een woonfunctie. Omdat de ontwikkeling in binnenstedelijk gebied ligt en er dus al sprake is van een stedelijke functie, zal de toekomstige situatie geen negatieve effecten hebben op beschermde natuurwaarden in de omgeving. Het plangebied maakt zelf geen deel uit van beschermde natuurgebieden. De situatie blijft, wat betreft impact op natuurgebieden, min of meer gelijk.
Stikstof
Ten aanzien van stikstofgevoelige gebieden is in het kader van deze ontwikkeling een stikstofberekening uitgevoerd. Dit onderzoek is opgenomen in Bijlage 3 en Bijlage 4. Uit de berekeningen blijkt dat de stikstofdepositie nergens hoger is dan afgerond 0,00 mol/ha/jaar en er derhalve geen relevant effect is.
Bomen
Ten behoeve van de voorgenomen ontwikkeling is in november 2022 onderzoek uitgevoerd naar de kwaliteit en levensverwachting van de bomen en houtopstanden in het plangebied. Dit onderzoek is opgenomen in Bijlage 5.
Vikinglocatie
Uit de resultaten van het onderzoek volgt voor de bomen op de Vikinglocatie de volgende conditie.
Tabel 5.1 Conditie bomen Vikinglocatie
Het grootste deel van de bomen (93%) heeft een redelijke tot goede conditie. De overige 7% (totaal 6 stuks) heeft een matige conditie. De toekomstverwachting van de bomen is weergegeven in tabel 5.2.
Tabel 5.2 Toekomstverwachting bomen Vikinglocatie
Bijna alle bomen hebben een redelijke tot goede toekomstverwachting. Slechts 4 bomen hebben een toekomstverwachting van 5 tot 10 jaar. De kastanje (Aesculus hippocastanum) is aangetast door kastanjebloedingsziekte. De essen (Fraxinus excelsior) hebben een aantasting van essentaksterfte. De els (Alnus glutinosa) wordt beperkt in de bovengrondse groeiruimte.
Vanuit boomtechnisch oogpunt wordt geadviseerd om:
De conditie van de houtopstanden is per vak bepaald. Uit de opname komt naar voren dat de conditie van de beplanting in alle vakken goed is. Vanuit groentechnisch oogpunt wordt geadviseerd de beplanting te behouden.
Landenbuurt fase 2
Uit de resultaten van het onderzoek volgt voor de bomen in de Landenbuurt fase 2 de volgende conditie.
Tabel 5.3 Conditie bomen Landenbuurt fase 2
De conditie van de bomen op de locatie Landenbuurt fase 2 is overwegend redelijk (35%) en goed (62%). Twee bomen hebben een slechte conditie. Dit betreft de Zweedse meelbes (Sorbus intermedia ‘Brouwers’) en de zomereik (Quercus robur). De toekomstverwachting van de bomen is weergegeven in tabel 5.4.
Tabel 5.4 Toekomstverwachting bomen Landenbuurt fase 2
De meeste bomen (totaal 96%) hebben een redelijke tot goede toekomstverwachting (meer dan 10 jaar). Een drietal bomen heeft een (duidelijk) verminderde toekomstverwachting van minder dan 10 jaar. Dit betreft de Zweedse meelbessen en de zomereik. Beide Zweedse meelbessen staan scheef, de boom met nummer 3 heeft een
aantasting door reuzenzwam. De zomereik staat onderstandig aan de naast staande bomen.
Vanuit boomtechnisch oogpunt wordt geadviseerd om:
De conditie van de houtopstanden is per vak bepaald. Uit de opname komt naar voren dat de conditie van de beplanting in vak C tot en met I goed is. Vanuit groentechnisch oogpunt wordt geadviseerd de beplanting te behouden. De conditie van de beplanting in vak A en B is matig tot slecht. Vanuit groentechnisch oogpunt wordt geadviseerd de beplanting te behouden en de beplanting die na aanplant niet is aangeslagen in te boeten.
In de uitvoering van de ontwikkelingen wordt zoveel mogelijk rekening gehouden met de uitkomsten van dit onderzoek. De insteek is om de bomen zoveel mogelijk te behouden en alleen wanneer het echt noodzakelijk is tot kap over te gaan.
In de Wnb wordt een onderscheid gemaakt tussen:
De Wnb bevat onder andere verbodsbepalingen ten aanzien van het opzettelijk vernielen of beschadigen van nesten, eieren en rustplaatsen van vogels als bedoeld in artikel 1 van de Vogelrichtlijn. Gedeputeerde Staten (hierna: GS) kunnen hiervan ontheffing verlenen en bij verordening kunnen Provinciale Staten (hierna: PS) vrijstelling verlenen van dit verbod. De voorwaarden waaraan voldaan moet worden om ontheffing of vrijstelling te kunnen verlenen zijn opgenomen in de Wnb en vloeien direct voort uit de Vogelrichtlijn. Verder is het verboden in het wild levende dieren van soorten, genoemd in bijlage IV, onderdeel a, bij de Habitatrichtlijn, bijlage II bij het Verdrag van Bern of bijlage I bij het Verdrag van Bonn, in hun natuurlijk verspreidingsgebied opzettelijk te doden of te vangen of te verstoren. GS kunnen hiervan ontheffing verlenen en bij verordening kunnen PS vrijstelling verlenen van dit verbod. De gronden voor verlening van ontheffing of vrijstelling zijn opgenomen in de Wnb en vloeien direct voort uit de Habitatrichtlijn.
Ten slotte is een verbodsbepaling opgenomen voor overige soorten. Deze soorten zijn opgenomen in de bijlage onder de onderdelen A en B bij de Wnb. De provincie kan ontheffing verlenen van deze verboden. Verder kan bij provinciale verordening vrijstelling worden verleend van de verboden. De noodzaak tot ontheffing of vrijstelling kan hierbij ook verband houden met handelingen in het kader van de ruimtelijke inrichting of ontwikkeling van gebieden.
Bij de voorbereiding van het bestemmingsplan moet worden onderzocht of de Wet natuurbescherming de uitvoering van het plan niet in de weg staat. Dit is het geval wanneer de uitvoering tot ingrepen noodzaakt waarvan moet worden aangenomen dat daarvoor geen vergunning of ontheffing ingevolge de wet zal kunnen worden verkregen.
Uitwerking Verordening uitvoering Wet natuurbescherming provincie Groningen
In de provincie Groningen wordt vrijstelling verleend voor het weiden van vee en voor het op of in de bodem brengen van meststoffen. In verband met de uitvoering van werkzaamheden in het kader van ruimtelijke ontwikkeling en inrichting, de uitvoering van werkzaamheden in het kader van bestendig beheer of onderhoud aan vaarwegen, watergangen, waterkering, waterstaatswerken, oevers, vliegvelden, wegen, spoorwegen of bermen, of in het kader van natuurbeheer, de uitvoering van werkzaamheden in het kader van bestendig beheer of onderhoud in de landbouw of bosbouw of bestendig gebruik worden vrijstellingen verleend ten aanzien van de soorten genoemd in bijlage II bij deze verordening. Het betreft aardmuis, bastaardkikker, bosmuis, bruine kikker, bunzing, dwergmuis, dwergspitsmuis, egel, gewone bosspitsmuis, gewone pad, haas, hermelijn, huisspitsmuis, kleine watersalamander, konijn, meerkikker, ondergrondse woelmuis, ree, rosse woelmuis, tweekleurige bosspitsmuis, veldmuis, vos, wezel en woelrat.
Toetsing
Ten behoeve van de voorgenomen ontwikkeling is een ecologische quickscan uitgevoerd. De onderzoeken zijn opgenomen in Bijlage 6 en Bijlage 7.
Vikinglocatie
Uit de resultaten van het onderzoek volgt dat een aantal soorten is aangetroffen of potentieel aanwezig is, zie tabel 3.1. In de Wet natuurbescherming zijn vooral vaste verblijfsplaatsen van belang, maar ook de functionele leefomgeving die vaste verblijfsplaatsen in stand houdt.
Tabel 3.1 Overzicht van aangetroffen en potentieel voorkomende beschermde flora en fauna in en rond het plangebied
Algemene broedvogels
Binnen en vlak buiten het plangebied kunnen enkele vogelsoorten tot broeden komen waarvan de nesten geen jaarronde bescherming genieten. Geadviseerd wordt om de voorgenomen werkzaamheden buiten het broedseizoen uit te voeren. Voor het broedseizoen wordt over het algemeen de periode van 15 maart-15 juli aangehouden. Afhankelijk van de soort en klimatologische omstandigheden kunnen soorten echter eerder of later in het jaar tot broeden komen. Wat voor deze soorten van belang is, is of er sprake is van een broedgeval. Zo ja, dan is deze altijd beschermd.
Vleermuizen
Tijdens het veldbezoek werd een tweetal bomen met daarin voor vleermuizen geschikte boomholtes aangetroffen. Geadviseerd wordt de betreffende bomen binnen het planvoornemen te ontzien. Indien dit niet mogelijk is, wordt geadviseerd om nader onderzoek uit te voeren om de aanwezigheid van verblijfplaatsen van vleermuizen in boomholtes binnen het plangebied vast te stellen, dan wel uit te sluiten.
Zorgplicht
Er kunnen soorten voorkomen in het plangebied waarvoor een vrijstelling geldt voor ruimtelijke ingrepen. De zorgplicht van de Wnb (art. 1.11) schrijft echter voor dat men verplicht is om alles wat redelijkerwijze mogelijk is, te doen of juist te laten om schade aan wilde planten en dieren zo veel mogelijk te voorkomen. Dit kan bijvoorbeeld tot uiting worden gebracht door altijd zo te werken, dat dieren kunnen ontsnappen en/of deze te verplaatsen naar een geschikt biotoop in de directe omgeving, bijvoorbeeld door de bebouwing in één richting te slopen. De algemene zorgplicht geldt voor elke soort en elk individu in Nederland.
Overzicht vervolgstappen
Het planvoornemen kan zonder bezwaren doorgang vinden binnen de kaders van de vigerende natuurwetgeving, mits aan de volgende voorwaarden wordt voldaan:
Landenbuurt fase 2
Uit de resultaten van het onderzoek volgt dat een aantal soorten is aangetroffen of potentieel aanwezig is, zie tabel 3.2. In de Wet natuurbescherming zijn vooral vaste verblijfsplaatsen van belang, maar ook de functionele leefomgeving die vaste verblijfsplaatsen in stand houdt.
Tabel 3.2 Overzicht van aangetroffen en potentieel voorkomende beschermde flora en fauna in en rond het plangebied
Algemene broedvogels
Binnen en vlak buiten het plangebied kunnen enkele vogelsoorten tot broeden komen waarvan de nesten geen jaarronde bescherming genieten. Geadviseerd wordt om de voorgenomen werkzaamheden buiten het broedseizoen uit te voeren. Voor het broedseizoen wordt over het algemeen de periode van 15 maart-15 juli aangehouden. Afhankelijk van de soort en klimatologische omstandigheden kunnen soorten echter eerder of later in het jaar tot broeden komen. Zo begint het broedseizoen van zwarte kraai al vanaf begin februari. Wat voor deze soorten van belang is, is of er sprake is van een broedgeval. Zo ja, dan is deze altijd beschermd.
Jaarrond beschermde nesten (huismus)
Tijdens het veldbezoek werden enkele huismusnesten vastgesteld onder de gegolfde dakpannen op de woningen binnen het plangebied. Nesten van huismussen genieten doorgaans jaarronde bescherming. De aanwezigheid van meer jaarrond beschermde nesten van huismussen onder de gegolfde dakpannen kan niet op voorhand worden uitgesloten. Geadviseerd wordt de woningen met gegolfde dakpannen binnen het planvoornemen te ontzien. Indien dit niet mogelijk is, wordt geadviseerd nader onderzoek uit te voeren om alle aanwezigheid van jaarrond beschermde nesten van huismussen binnen het plangebied in kaart te brengen. Dit dient uitgevoerd te worden aan de hand van een tweetal gerichte veldbezoeken in de periode 1 april – 15 mei, wanneer de trefkans het hoogst is. Voor deze soort is inmiddels een ontheffing te aangevraagd aan de Wet natuurbescherming bij het bevoegd gezag, de provincie Groningen. De overeenkomst ten behoeve hiervan is reeds getekend voor de 27 te slopen woningen aan de Finsestraat (Landenbuurt fase 1 e 2). Er worden preventief mitigerende maatregelen genomen op beide deellocaties van dit bestemmingsplan om hieraan te voldoen.
Jaarrond beschermde nesten (gierzwaluw)
De aanwezigheid van jaarrond beschermde nesten van gierzwaluwen onder de gegolfde dakpannen op de woningen die hierover beschikken binnen het plangebied kan tevens niet op voorhand worden uitgesloten. We adviseren de woningen met gegolfde
dakpannen binnen het planvoornemen te ontzien. Indien dit niet mogelijk is, wordt geadviseerd nader onderzoek uit te voeren om de aanwezigheid van jaarrond beschermde nesten van gierzwaluwen vast te stellen, dan wel uit te sluiten. Dit onderzoek dient uitgevoerd te worden aan de hand van een drietal gerichte avondbezoeken in de periode 1 juni – 15 juli, wanneer de trefkans het hoogst is. Indien er bij dit onderzoek jaarrond beschermde nesten van gierzwaluwen worden aangetroffen, dient voor deze soort een ontheffing te worden aangevraagd aan de Wet natuurbescherming bij het bevoegd gezag, de provincie Groningen. Deze ontheffing wordt in de regel afgegeven onder de voorwaarde dat er mitigerende en compenserende maatregelen worden uitgevoerd.
Vleermuizen
De woningen, het flatgebouw en aanvankelijk de garageboxen werden tijdens het veldbezoek geschikt bevonden als verblijfplaatsen voor vleermuizen. Geadviseerd wordt om de bouwwerken binnen het planvoornemen te ontzien. Indien dit niet mogelijk is, is het advies om nader onderzoek uit te voeren om de aanwezigheid van verblijfplaatsen van vleermuizen in kunstmatige bouwwerken binnen het plangebied vast te stellen, dan wel uit te sluiten. Tijdens een eerdere planologische procedure voor de Finsestraat is nader onderzoek naar de functionaliteit van de garageboxen in de Landenbuurt uitgevoerd in de vorm van een volledige veldinspectie, zie Bijlage 8. Dit onderzoek heeft aangetoond dat er in de garageboxen en in de openingen onder de houten betimmeringen geen vleermuizen zijn waargenomen. De garageboxen zijn vanwege de lage bouw, het ontbreken van droge plaatsen en de slechte staat waarin het verkeerd (rottend hout) niet geschikt als verblijfplaats voor gebouwbewonende vleermuizen. Derhalve zijn deze in mei 2023 gesloopt.
Steenmarter
De aanwezigheid van (verblijfplaatsen van) steenmarter in de bebouwing binnen het plangebied kan niet op voorhand worden uitgesloten. Geadviseerd wordt de bouwwerken binnen het planvoornemen te ontzien. Indien dit niet mogelijk is, wordt geadviseerd nader onderzoek uit te voeren om de aanwezigheid van deze soort vast te stellen, dan wel uit te sluiten. Dit nader onderzoek kan gelijktijdig met het vleermuisonderzoek en kosteloos worden uitgevoerd. Indien verblijfplaatsen van steenmarters worden vastgesteld binnen het plangebied, dient voor deze soort een ontheffing aan de Wet natuurbescherming te worden aangevraagd bij het bevoegd gezag, de provincie Groningen
Zorgplicht
Er kunnen soorten voorkomen in het plangebied waarvoor een vrijstelling geldt voor ruimtelijke ingrepen. De zorgplicht van de Wnb (art. 1.11) schrijft echter voor dat men verplicht is om alles wat redelijkerwijze mogelijk is, te doen of juist te laten om schade aan wilde planten en dieren zo veel mogelijk te voorkomen. Dit kan bijvoorbeeld tot uiting worden gebracht door altijd zo te werken, dat dieren kunnen ontsnappen en/of deze te verplaatsen naar een geschikt biotoop in de directe omgeving, bijvoorbeeld door de bebouwing in één richting te slopen. De algemene zorgplicht geldt voor elke soort en elk individu in Nederland.
Overzicht vervolgstappen
Het planvoornemen kan zonder bezwaren doorgang vinden binnen de kaders van de vigerende natuurwetgeving, mits aan de volgende voorwaarden wordt voldaan:
Conclusie
Het advies om buiten het broedseizoen van vogels te werken en bomen en bouwwerken met geschikte holtes voor vleermuizen te ontzien, wordt opgevolgd. Nader onderzoek is derhalve niet noodzakelijk. Ten aanzien van de huismus, gierzwaluw en steenmarter is nader onderzoek noodzakelijk, dit wordt uitgevoerd. Voor het uitvoeren van de werkzaamheden wordt met de resultaten van het onderzoek rekening gehouden. Het aspect ecologie staat de voorgenomen ontwikkeling niet in de weg.
Toetsingskader
Op grond van het Besluit ruimtelijke ordening dient in verband met de uitvoerbaarheid van een plan rekening gehouden te worden met de bodemgesteldheid in het plangebied. Bij een functiewijziging dient te worden bekeken of de bodemkwaliteit voldoende is voor de beoogde functie en moet worden vastgesteld of er sprake is van een saneringsnoodzaak. In de Wet bodembescherming is bepaald dat indien de desbetreffende bodemkwaliteit niet voldoet aan de norm voor de beoogde functie, de grond zodanig dient te worden gesaneerd dat zij kan worden gebruikt door de desbetreffende functie (functiegericht saneren). Nieuwe bestemmingen dienen bij voorkeur op schone grond te worden gerealiseerd.
Toetsing
Ten behoeve van de voorgenomen woningbouwontwikkeling is ter plaatse van de Vikinglocatie een verkennend bodemonderzoek uitgevoerd. Dit onderzoek is opgenomen als Bijlage 11. Voor de Landenbuurt heeft reeds een verkennend asbest- en (water)bodemonderzoek en een verhardingsonderzoek plaatsgevonden ten tijde van de ontwikkeling van de Finsestraat (Landenbuurt fase 1). Dit onderzoek is opgenomen als Bijlage 12.
Vikinglocatie
Op basis van de gemeten gehalten in de grond en het grondwater kan de gestelde onderzoekshypothese, een onverdachte locatie, aangenomen worden. Vanuit milieuhygiënisch oogpunt zijn er geen belemmeringen voor de voorgenomen plannen.
Landenbuurt fase 2
Uit de resultaten van dit onderzoek volgt dat op de gehele locatie in de geroerde bodem, door het (historische) gebruik van de locatie, plaatselijk maximaal licht verhoogde gehalten in de grond en in het grondwater zijn aangetoond. Er is geen aanleiding tot vervolgonderzoek.
Conclusie
Het aspect bodem staat de voorgenomen ontwikkeling niet in de weg.
Verkeer en ontsluiting
Het gebied op de Vikinglocatie betreft onbebouwd grasland. In de toekomstige situatie worden hier 24 sociale huurwoningen gerealiseerd. De verkeersgeneratie is berekend op basis van de gemiddelde kentallen die afkomstig zijn van CROW (publicatie 381 Toekomstbestendig parkeren). De locatie ligt in 'rest bebouwde kom'. De toekomstige verkeersgeneratie bedraagt 134,4 mvt/etmaal (24*5,6).
Het plangebied wordt ontsloten door de Sont. Via het Skagerrak en de Eemsweg kan de N997 worden bereikt. Deze wegen hebben voldoende capaciteit om de toename van verkeersgeneratie af te wikkelen. De woningen zijn op deze manier goed ontsloten om de toename van verkeer op te vangen. Vanuit de omwonenden is aangegeven dat de Sont een drukke eenrichtingsweg is. Er wordt geparkeerd op de Sont waardoor er een smalle doorgang ontstaat en dat wordt als onprettig ervaren. Er wordt gekeken naar een ingreep in de bestaande structuur om te zorgen dat de aanvullende verkeersbewegingen van de nieuwe woningen niet voor extra overlast gaan zorgen.
Parkeren
Gemeente Eemsdelta hanteert een parkeernorm van 1,2 parkeerplaatsen per woning. Dit naar aanleiding van een parkeerdrukonderzoek dat is uitgevoerd door BVA verkeersadvies. Dit onderzoek is opgenomen in Bijlage 9. Met een parkeernorm van 1,2 komt dit neer op een parkeerbehoefte van 29 parkeerplaatsen. Op de Vikinglocatie vindt parkeren plaats in aan te leggen parkeerkoffers. Parkeren wordt binnen het plangebied opgelost. Daarmee wordt voorzien in de toekomstige parkeerbehoefte.
Verkeer en ontsluiting
In de Landenbuurt fase 2 worden 26 appartementen in de flat Filadelfia en 9 rijwoningen gesloopt. Hier komen 30 woningen voor terug. Daarmee neemt ter plaatse de woningvoorraad met 5 woningen af. De verkeersgeneratie is berekend op basis van de gemiddelde kentallen die afkomstig zijn van CROW (publicatie 381 Toekomstbestendig parkeren). De woningen vallen binnen de categorie 'huur, huis, sociale huur'. Gemeente Eemsdelta betreft een weinig stedelijke gemeente en het plangebied ligt in 'rest bebouwde kom'. In de toekomstige situatie neemt de verkeersgeneratie, op basis van de afnamen van 5 sociale huurwoningen, met 29 mvt/etmaal af.
Het plangebied wordt ontsloten door de Finsestraat. Deze weg sluit aan op de Europaweg. Via deze weg kan de N997 worden bereikt. Deze wegen hebben voldoende capaciteit om de toename van verkeersgeneratie af te wikkelen. De woningen zijn op deze manier goed ontsloten om de toename van verkeer op te vangen.
Parkeren
Gemeente Eemsdelta hanteert een parkeernorm van 1,2 parkeerplaatsen per woning. Dit komt neer op een parkeerbehoefte van 36 plaatsen voor de Landenbuurt fase 2. Parkeren vindt plaats tussen de woningen op een centraal parkeerterrein, waar 34 parkeerplaatsen worden gerealiseerd. Voor de overige 2 benodigde parkeerplaatsen kan in de openbare ruimte worden geparkeerd. Daarmee wordt voorzien in de toekomstige parkeerbehoefte.
Conclusie
Het aspect verkeer en parkeren staat de voorgenomen ontwikkeling niet in de weg.
Toetsingskader
In het kader van een goede ruimtelijke ordening is het van belang dat bij de aanwezigheid van bedrijven in de omgeving van milieugevoelige functies zoals bijvoorbeeld woningen een goed woon- en leefmilieu kan worden gegarandeerd. Hierbij dient rekening gehouden te worden met de bedrijfsvoering en milieuruimte van de betreffende bedrijven.
Om in de bestemmingsregeling de belangenafweging tussen bedrijvigheid en (nieuwe) milieugevoelige functies in voldoende mate mee te nemen, wordt in deze rapportage gebruikgemaakt van de richtafstanden uit de basiszoneringslijst van de VNG-publicatie Bedrijven en milieuzonering (editie 2009). Een richtafstand wordt beschouwd als de afstand waarbij onaanvaardbare milieuhinder als gevolg van bedrijfsactiviteiten redelijkerwijs kan worden uitgesloten. Voor de richtafstanden wordt onderscheidt gemaakt tussen rustige woongebieden/rustige buitengebieden en gemengde gebieden.
Toetsing
Vikinglocatie
De omgeving van de Vikinglocatie bestaat uit overwegend de woon- en groenfunctie. Ook dit gebied wordt aangemerkt als 'woonwijk'. Ten noorden van het plangebied bevindt zich een tattooshop. Een tattooshop komt niet voor in de VNG-publicatie, maar kan worden gelijkgesteld met een schoonheidsinstituut of met persoonlijke dienstverlening. Voor beide bedrijven geldt een milieucategorie 1, met een richtafstand van 10 meter. Met een afstand van circa 120 meter tussen de Vikinglocatie en de tattooshop wordt ruimschoots aan deze richtafstand voldaan. Op verdere afstand bevinden zich enkele bedrijven die zich ook in de milieucategorie 1 bevinden. Op voorhand kan worden gesteld dat ook aan deze richtafstand wordt voldaan.
Landenbuurt fase 2
De omgeving van de Landenbuurt bestaat overwegend uit de woon- en groenfunctie. Hierdoor wordt het plangebied aangemerkt als 'woonwijk'. Ten zuidoosten van de Landenbuurt bevindt zich een supermarkt. Voor supermarkten geldt milieucategorie 1 met een richtafstand van 10 meter. Met een afstand van 400 meter wordt hier ruimschoots aan voldaan. Verder is ten oosten van de Landenbuurt een basisschool gevestigd. Hiervoor geldt milieucategorie 2 met een richtafstand van 30 meter. Met een minimale afstand van 280 meter tussen de basisschool en het plangebied wordt ook aan deze richtafstand voldaan. Verder ten zuiden van de Landenbuurt zit een autowasserij. Hiervoor geldt ook milieucategorie 2 met een richtafstand van 30 meter. Met een richtafstand van 400 meter wordt aan deze richtafstand voldaan.
Conclusie
Voor alle omliggende inrichtingen wordt voldaan aan de richtafstanden, waardoor geen onderzoek ten behoeve van milieuzonering noodzakelijk is. Het aspect bedrijven en milieuzonering staat de voorgenomen ontwikkeling niet in de weg.
Toetsingskader
Wegverkeerslawaai
In de Wet geluidhinder wordt de omvang van de wettelijke zones langs verkeerswegen aangegeven. Op grond van de Wet geluidhinder hebben alle wegen een geluidszone, tenzij er sprake is van een woonerf, een 30-km/uur-gebied of een gemeentelijke geluidsniveaukaart waaruit blijkt dat de geluidsbelasting op 10 meter uit de as van de meest nabijgelegen rijstrook 48 dB of minder bedraagt. De 48 dB is de voorkeursgrenswaarde voor het wegverkeerslawaai. Voor nieuwe geluidsgevoelige bestemmingen die in een zone geprojecteerd worden, bepaald de wet dat akoestisch onderzoek verplicht is. De geluidbelasting van het verkeer op de buitengevels van geluidsgevoelige bestemmingen mag de in de wet genoemde normen niet overschrijden.
Geluidzone industrielawaai
Een geluidzone wordt vastgesteld rond industrieterreinen waar inrichtingen zijn gevestigd die 'in belangrijke mate geluidhinder kunnen veroorzaken' zoals bedoeld in de Wet geluidhinder (Wgh). Dergelijke bedrijven worden in de volksmond ook wel 'grote lawaaimakers' genoemd. Op grond van de wet behoort tot de geluidzone het gebied tussen het industrieterrein zelf en de buitengrens van de zone. Het industrieterrein zelf maakt dus geen deel uit van de zone. Buiten een geluidzone mag de geluidsbelasting als gevolg van het betreffende industrieterrein niet meer dan 50 dB(A) bedragen. Voor het gezoneerde industrieterrein zelf en daarop aanwezige of geprojecteerde woningen gelden geen geluidnormen. In dit geval liggen beide deellocaties van het plangebied niet binnen de geluidzone van een gezoneerd industrieterrein.
Grenswaarden voor nieuwe gevoelige functies
Binnen de geluidzone zijn woonbestemmingen en andere geluidsgevoelige bestemmingen slechts aanvaardbaar indien de geluidsbelasting aan de gevel aan de wettelijke grenswaarden voldoet. Voor nieuwe geluidsgevoelige functies, zoals woningen, geldt een wettelijke voorkeursgrenswaarde van 50 dB(A). Voor nieuwe woningen die binnen de geluidzone liggen is in het algemeen de vaststelling van een hogere waarde tot 55 dB(A) mogelijk. Op grond van de momenteel vigerende Wet geluidhinder kan het bevoegd gezag de betreffende hogere grenswaarden vaststellen indien blijkt dat maatregelen onvoldoende doeltreffend zijn, dan wel overwegende bezwaren ondervinden van stedenbouwkundige, landschappelijke of financiële aard.
Toetsing
Vikinglocatie
De Vikinglocatie wordt ontsloten door de Sont. Dit is een weg met een 30 km/uur-regime. Akoestisch onderzoek naar wegverkeerslawaai is derhalve niet noodzakelijk. De Vikinglocatie valt met circa 300 meter buiten het invloedsgebied van de Hogelandsterweg.
Landenbuurt
De Landenbuurt wordt ontsloten door de Finsestraat. Voor deze weg geldt een 30 km/uur-regime. De Wet geluidhinder is niet van toepassing op wegen die liggen binnen een woonerf en op 30 km/uur-wegen. Wel ligt ten westen van de Landenbuurt de Hogelandsterweg. Voor een weg (niet zijnde een auto(snel)weg) binnen de bebouwde kom, bestaande uit één of twee rijstroken, geldt een invloedsgebied van 200 meter. De locatie valt met 25 meter binnen het invloedsgebied van de Hogelandsterweg. Het invloedsgebied van de Damsterlaan reikt buiten de ligging van de Landenbuurt (circa 600 meter).
Omdat Landenbuurt fase 2 binnen een wettelijke geluidzone ligt en vanuit een goede ruimtelijke ordening, is voor beide locaties een akoestisch onderzoek wegverkeerslawaai uitgevoerd, dat is opgenomen als bijlage 10. Hieruit komen de volgende conclusies:
Vikinglocatie
Voor de Vikinglocatie geldt dat er wordt voldaan aan de voorkeursgrenswaarde Lden = 48 dB. Hogere waarden zijn niet aan de orde en er is sprake van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat. De cumulatieve geluidbelasting bedraagt ten hoogste Lden = 52 dB. Hogere geluidweringseisen dan de minimumwaarde van het Bouwbesluit 2012 van 20 dB(A) zijn niet nodig.
Landenbuurt fase 2
Op basis van de in dit rapport beschreven uitgangspunten kan worden geconcludeerd dat voor het plandeel Landenbuurt fase 2 de geluidbelasting vanwege de Hogelandsterweg hoger is dan de voorkeursgrenswaarde. De hoogst berekende waarde bedraagt Lden = 55 dB (zie figuur 5.1), waarmee wel wordt voldaan aan de grenswaarde van Lden = 63 dB. Het plan voldoet daarmee aan de randvoorwaarden van de Wet geluidhinder. De waarden hoger dan de voorkeursgrenswaarde van Lden = 48 dB dienen te worden vastgelegd als hogere waarde.
Hogere grenswaarden kunnen alleen worden verleend, nadat is onderbouwd dat maatregelen om de geluidbelasting op de gevel van geluidgevoelige bestemmingen terug te dringen onvoldoende doeltreffend zijn, dan wel overwegende bezwaren ontmoeten van stedenbouwkundige, verkeerskundige, vervoerskundige, landschappelijke of financiële aard. In de situatie van Landenbuurt fase 2 is sprake van een relatief kleine ontwikkeling en vervangende nieuwbouw. Het treffen van bronmaatregelen (geluidreducerend asfalt) is daarmee niet kosteneffectief en geluidschermen worden vanuit stedenbouwkundig oogpunt niet wenselijk geacht.
De cumulatieve geluidbelastingen kunnen worden gehanteerd bij het bepalen van de benodigde geluidwering van de gevels. Uitgaande van de cumulatieve geluidbelasting vanwege wegverkeerslawaai dient de karakteristieke geluidwering van de aan de Hogelandsterweg gesitueerde woningen ten minste GA;k = 60 – 33 = 27 B(A) te bedragen.
Conclusie
Ten behoeve van de deellocatie Landenbuurt fase 2 wordt gelijktijdig met de terinzagelegging van het ontwerp-bestemmingsplan een hogere waarden procedure doorlopen. Daarnaast zal in de uitvoering rekening worden gehouden met een verhoogde karakteristieke geluidwering. Door toepassing hiervan staat het aspect geluid de voorgenomen ontwikkeling niet in de weg.
Toetsingskader
Bij ruimtelijke plannen dient ten aanzien van externe veiligheid naar verschillende aspecten te worden gekeken, namelijk:
Voor zowel bedrijvigheid als vervoer van gevaarlijke stoffen zijn twee aspecten van belang, te weten het plaatsgebonden risico (PR) en het groepsrisico (GR). Het PR is de kans per jaar dat een persoon dodelijk wordt getroffen door een ongeval, indien hij zich onafgebroken (dat wil zeggen 24 uur per dag gedurende het hele jaar) en onbeschermd op een bepaalde plaats zou bevinden. Het PR wordt weergegeven met risicocontouren rondom een inrichting dan wel infrastructuur. Het GR drukt de kans per jaar uit dat een groep van minimaal een bepaalde omvang overlijdt als direct gevolg van een ongeval waarbij gevaarlijke stoffen betrokken zijn. De norm voor het GR is een oriëntatiewaarde. Het bevoegd gezag heeft een verantwoordingsplicht als het GR toeneemt en/of de oriëntatiewaarde overschrijdt.
Risicovolle inrichtingen
Het Besluit externe veiligheid inrichtingen (hierna: Bevi) geeft een wettelijke grondslag aan het externe veiligheidsbeleid rondom risicovolle inrichtingen. Op basis van het Bevi geldt voor het PR rondom een risicovolle inrichting een grenswaarde voor kwetsbare objecten en een richtwaarde voor beperkt kwetsbare objecten. Beide liggen op een niveau van 10-6 per jaar. Bij een ruimtelijke ontwikkeling moet aan deze normen worden voldaan. Het Bevi bevat geen grenswaarde voor het GR; wel geldt op basis van het Bevi een verantwoordingsplicht ten aanzien van het GR in het invloedsgebied rondom de inrichting. De in het externe veiligheidsbeleid gehanteerde norm voor het GR geldt daarbij als oriëntatiewaarde. Deze verantwoordingsplicht geldt zowel in bestaande als in nieuwe situaties.
Toetsing
In het kader van externe veiligheid is een advies uitgebracht door de Omgevingsdienst Groningen (bijlage 19). Hieruit komen de volgende resultaten:
Ten aanzien van externe veiligheid is advies aangevraagd bij de Veiligheidsregio Groningen. Zij hebben aangegeven dat wat hen betreft op de planontwikkeling geen significante externe veiligheidsrisico's van invloed zijn.
Beknopte verantwoording
Bestrijdbaarheid en bereikbaarheid
Voor zowel de bereikbaarheid en bestrijdbaarheid van 'dagelijkse incidenten', zoals brand of wateroverlast, als voor calamiteiten op het gebied van externe veiligheid, is het van belang dat de bereikbaarheid voor hulpdiensten en bluswatervoorzieningen voldoende geborgd zijn. De bestrijdbaarheid is afhankelijk van de inzetbaarheid van hulpverleningsdiensten. De brandweer moet in staat zijn om zijn taken goed uit te kunnen voeren om daarmee verdere escalatie te voorkomen. Hierbij kan gedacht worden aan het voldoende/adequaat aanwezig zijn van aanvalswegen en bluswatervoorzieningen. Beide deelgebieden van het plangebied zijn goed bereikbaar en beschikken over goede vluchtroutes. Voor de locatie Landenbuurt fase 2 geldt dat via de Finsestraat en de Europaweg de N970 en de N360 kan worden bereikt. Voor de Vikinglocatie kan dit eveneens, maar dan via de Eemsweg. Het wegennetwerk biedt vluchtmogelijkheden in verschillende richtingen, waardoor altijd van de bron af kan worden gevlucht. Het gedegen netwerk komt de bestrijdbaarheid ten goede.
Zelfredzaamheid
In de toekomstige situatie worden woningen gerealiseerd. De aanwezigen zullen hoofdzakelijk zelfredzaam zijn. Kinderen en ouderen worden wel beschouwd als verminderd zelfredzaam. Er wordt vanuit gegaan dat ouders/verzorgers de verminderd zelfredzame kinderen en ouderen kunnen begeleiden. De mogelijkheden voor zelfredzaamheid bestaan globaal uit schuilen en vluchten. Als gevolg van een incident met toxische stoffen over de weg geldt dat een toxische wolk zich snel kan ontwikkelen en verplaatsen. Dit effect is vaak niet zichtbaar. Zelfredzaamheid in deze scenario's is alleen mogelijk als tijdige alarmering plaatsvindt en gebouwen geschikt zijn om enkele uren te schuilen. Denk hierbij aan het sluiten van ramen en deuren en met name het uitschakelen van (mechanische) ventilatiesystemen. Hiermee worden de aanwezigen beschermd tegen de blootstelling aan toxische gassen. Daarnaast dienen, in het kader van effectieve zelfredzaamheid, de gebruikers van de objecten door risicocommunicatie te worden geïnstrueerd over de risico's en de mogelijke maatregelen die zij kunnen nemen. De alarmering van de aanwezigen wordt momenteel nog gerealiseerd middels het landelijke waarschuwings- en alarmeringssysteem (WAS). Dit systeem wordt de komende jaren uitgefaseerd. Het waarschuwingssysteem wordt vervangen door een totaalpakket aan alarmeringsmiddelen, waaronder de calamiteitenzenders, de sirenes, crisis.nl, NL-Alert en het gebruik van sociale media.
Conclusie
Het aspect externe veiligheid staat de voorgenomen ontwikkeling niet in de weg.
Toetsingskader
In het kader van een goede ruimtelijke ordening wordt bij het opstellen van een ruimtelijk plan uit het oogpunt van de bescherming van de gezondheid van de mens rekening gehouden met de luchtkwaliteit. Het toetsingskader voor luchtkwaliteit wordt gevormd door hoofdstuk 5, titel 5.2 van de Wet milieubeheer. Dit onderdeel van de Wet milieubeheer (Wm) bevat grenswaarden voor zwaveldioxide, stikstofdioxide en stikstofoxiden, fijn stof, lood, koolmonoxide en benzeen. Hierbij zijn in de ruimtelijke ordeningspraktijk langs wegen vooral de grenswaarden voor stikstofdioxide (jaargemiddelde) en fijn stof (jaar- en daggemiddelde) van belang.
Op grond van artikel 5.16 van de Wm kunnen bestuursorganen bevoegdheden die gevolgen kunnen hebben voor de luchtkwaliteit onder andere uitoefenen indien de bevoegdheden/ontwikkelingen niet leiden tot een overschrijding van de grenswaarden of de bevoegdheden/ontwikkelingen niet in betekenende mate bijdragen aan de concentratie in de buitenlucht.
Besluit niet in betekenende mate
In dit Besluit niet in betekenende mate is bepaald in welke gevallen een plan vanwege de gevolgen voor de luchtkwaliteit niet aan de grenswaarden hoeft te worden getoetst. Hierbij worden twee situaties onderscheiden:
Toetsing
Het bestemmingsplan maakt 26 woningen mogelijk. Dit aantal valt ruim onder de grens van 1.500 woningen die is vrijgesteld voor toetsing aan de grenswaarden voor luchtkwaliteit. Het plan draagt dan ook niet in betekenende mate bij aan de toename van de hoeveelheid stikstofdioxide en fijnstof in de lucht. Er wordt voldaan aan de luchtkwaliteitswetgeving en nader onderzoek is niet noodzakelijk.
In het kader van een goede ruimtelijke ordening is een indicatie van de luchtkwaliteit ter plaatse van het plangebied gegeven. Dit is gedaan aan de hand van de NSL-monitoringstool 2020 die bij het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit hoort. De dichtstbijzijnde maatgevende weg betreft de N360 ten zuiden van het plangebied. Uit de NSL-monitoringstool blijkt dat in 2020 de jaargemiddelde concentraties stikstofdioxide en fijnstof langs deze weg ruimschoots onder de grenswaarden lagen. De concentraties luchtverontreinigende stoffen bedroegen in 2020; 11,2 µg/m³ voor NO2, 14,9 µg/m³ voor PM10 en 8,2 µg/m³ voor PM2,5. Het aantal overschrijdingsdagen van de 24-uur gemiddelde concentratie PM 10 bedroeg 6 dagen. Hierdoor is er ter plaatste van het plangebied sprake van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat.
Conclusie
Het aspect luchtkwaliteit vormt geen belemmering voor de beoogde ontwikkeling in het plangebied. Ter plaatse van het plangebied is er sprake van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat.
Toetsingskader
Op grond van de Wet ruimtelijke ordening dient de uitvoerbaarheid van een ruimtelijk plan te worden aangetoond en dient in het plan te worden onderbouwd dat er sprake is van een goede ruimtelijke ordening. In dit kader dient een watertoets te worden uitgevoerd. Het doel van de watertoets is het hele proces van vroegtijdig informeren, adviseren, afwegen en uiteindelijk beoordelen van waterhuishoudkundige aspecten in ruimtelijke plannen en aspecten. In dit hoofdstuk zijn de sectorale aspecten beschreven die voor dit plan relevant zijn. De resultaten en conclusies van eventuele onderzoeken zijn per aspect opgenomen in de betreffende paragraaf.
Waterbeheer en watertoets
Het plangebied ligt binnen het beheergebied van het Waterschap Noorderzijlvest. Het waterschap is verantwoordelijk voor het waterkwantiteits- en waterkwaliteitsbeheer. Bij het tot stand komen van dit bestemmingsplan wordt overleg gevoerd met de waterbeheerder over de voorgestane ontwikkeling. Dit is gedaan door middel van het doorlopen van de digitale watertoets. Het resultaat is opgenomen als Bijlage 13 en Bijlage 14. Hieruit komt naar voren dat de maatwerkprocedure gevolgd moet worden.
Beleid duurzaam stedelijk waterbeheer
Op verschillende bestuursniveaus zijn de afgelopen jaren beleidsnota's verschenen aangaande de waterhuishouding, allen met als doel een duurzaam waterbeheer (kwalitatief en kwantitatief). Deze paragraaf geeft een overzicht van de voor het plangebied relevante nota's, waarbij het beleid van de waterschappen nader wordt behandeld.
Europees:
Nationaal:
Provinciaal:
Waterschapsbeleid
Het beleid van waterschap Noorderzijlvest is vastgelegd in het Waterbeheerprogramma 2022-2027, de keur en de leggers. Het waterbeheerplan bevat de hoofdlijnen van het beleid voor de taken van het waterschap met betrekking tot het watersysteem, de waterkeringen en de waterketen. Het waterschap staat voor veilig, voldoende en schoon water. Daarbij is het volgende kader van belang:
Waterschap Noorderzijlvest werkt met drie programma's, te weten 'Veilig leven met water', 'Voldoende en gezond water: voldoende water in elk seizoen, schoon en gezond water, vaarwegen, recreatie, cultuurhistorie, ruimtelijke kwaliteit' en 'Gezuiverd water'. Daarnaast geldt ook de Keur, deze geeft met verboden aan welke activiteiten in de buurt van water en waterkeringen niet zijn toegestaan.
Gemeentelijk beleid
In het watertakenplan DAL/W2 specifieke Delfzijl 2018-2022 worden de gemeentelijke watertaken van Delfzijl uitgewerkt. Er zijn drie zorgplichten die ook gehandhaafd zullen worden in de nieuwe Omgevingswet. Dit zijn: de zorgplicht voor inzameling en transport van stedelijk afvalwater, zorgplicht voor doelmatige inzameling en verwerking van hemelwater en de zorgplicht voor het voorkomen/beperken van schade door grondwateroverlast. Naast de DAL-gemeenten (Delfzijl, Appingedam en Loppersum) doen in totaal 27 gemeenten, 2 waterschappen en 2 waterbedrijven mee in de samenwerkingsovereenkomst Groningen en Noord-Drenthe. Het Watertakenplan is afgestemd op de regionale aanpak. Er zijn 5 doelen gedefinieerd omtrent de uitvoering van de gemeentelijke watertaken. Deze betreffen:
Toetsing
Het plan is via de digitale watertoets kenbaar gemaakt bij waterschap Noorderzijlvest.
Waterkwantiteit
Het gebied in de Landenbuurt was voorheen al in gebruik ten behoeve van de woonfunctie. Echter, een stuk openbaar terrein van circa 1.100 m2 wordt in de toekomstige situatie gebruikt voor nieuwe woningen. Hierdoor neemt de verharding in het plangebied toe en dient aldus watercompensatie plaats te vinden. Hetzelfde geldt voor de Vikinglocatie, waarbij het momenteel braakliggende terrein in de toekomstige situatie wordt ingericht ten behoeve van de woonfunctie. Ook hiervoor dient watercompensatie plaats te vinden.
Afvalwaterketen en riolering
Conform de Leidraad Riolering en vigerend waterschapsbeleid is het voor nieuwbouw gewenst een gescheiden rioleringsstelsel aan te leggen zodat schoon hemelwater niet bij een rioolzuiveringsinstallatie terecht komt. Afvalwater wordt aangesloten op de bestaande gemeentelijke riolering. Voor hemelwater wordt de volgende voorkeursvolgorde aangehouden:
Deelgebied Landenbuurt fase 2
Peilgebieden
Het plangebied loost het regenwater op het peilgebied Schrijversbuurt met een operationeel peil (jaarrond) -1,00 m NAP.
Afvalwaterketen en riolering
Het plan wordt uitgelegd met een gescheiden rioolstelsel aangelegd. Een DWA-stelsel zamelt het vuilwater in en transporteert dit onder vrij verval naar een inspectieput van het bestaande gemengde stelsel in de Finsestraat.
Een RWA-stelsel voor inzameling en afvoeren van het regenwater van straatjes, parkeerplaats en daken voert aan de zuidzijde af naar de nog te realiseren watergang rondom het plangebied 'Landenbuurt fase 1'.
Het lozingspunt van het regenwaterriool zorgt voor doorspoeling van de watergang.
Grasbetonstenen
De parkeerplaatsen bestaan uit grasbetonstenen. Hiermee zal regenwater over het algemeen infiltreren dan wel enigszins vertraagd afvoeren. Drainage onder de grasbetonstenen zal worden aangesloten op het RWA-stelsel. Bij hevige neerslag zal het overtollige water in kolken vloeien en naar oppervlaktewater afvloeien.
Het areaal aan verharde oppervlakken, ten opzichte van de huidige situatie, neemt niet toe. Aanvullende compenserende maatregelen zijn daarom niet nodig.
Het rioleringsplan is opgenomen als bijlage 15
Deelgebied Vikinglocatie
Peilgebieden
Het plangebied ligt in het peilgebied Ladysmith (ZP -1,80 m NAP en WP -1,85 m NAP) maar zal het regenwater lozen op het peilgebied Schrijversbuurt met een operationeel peil (jaarrond) -1,00 m NAP.
Afvalwaterketen en riolering
Het plan wordt uitgelegd met een gescheiden rioolstelsel aangelegd.
Een DWA-stelsel zamelt het vuilwater in en transporteert dit onder vrij verval naar drie bestaande inspectieputten van het bestaande gemengde stelsel in de Sont.
Een RWA-stelsel voor inzameling en afvoeren van het regenwater van straatjes, parkeerplaats en daken voert aan de zuidzijde af naar de nog te realiseren watergang langs de Noorsestraat, die uit zal komen in een eveneens nog te realiseren watergang in het plangebied 'Landenbuurt fase 1'. Als deze niet vroegtijdig zijn gerealiseerd, dan wordt het water geloosd op het bestaande peilgebied. In alle gevallen belandt het regenwater in de Schrijversbuurt.
Het lozingspunt van het regenwaterriool zorgt voor doorspoeling van de watergang.
Grasbetonstenen
De parkeerplaatsen bestaan minimaal uit grasbetonstenen. Er wordt ook gekeken naar een doorlatende verharding, mogelijk een halfverharding. Het regenwater zal infiltreren dan wel enigszins vertraagd afvoeren. Drainage onder de halfverharding of grasbetonstenen zal worden aangesloten op het RWA-stelsel. Bij hevige neerslag zal het overtollige water in kolken vloeien en naar oppervlaktewater afvloeien.
In het parkachtige gebied, ten oosten van het plangebied, wordt het regenwater niet rechtstreeks geloosd op de riolering. Hier zal worden getracht het regenwater in te maken wadi's zoveel mogelijk te laten infiltreren. Slokops moeten wateroverlast voorkomen als de wadi's te vol dreigen te raken.
Bijlage
Bijlage 16 toont het ontwerp van het rioleringssysteem.
Watersysteemkwaliteit en ecologie
Ter voorkoming van diffuse verontreinigingen van water en bodem worden duurzame, niet-uitloogbare materialen gebruik, zowel gedurende de bouw- als de gebruiksfase.
Waterbeheer
Voor aanpassingen aan het bestaande watersysteem dient bij het waterschap een vergunning te worden aangevraagd op grond van de Keur. Dit geldt bijvoorbeeld voor het graven van nieuwe watergangen, het aanbrengen van een stuw of het afvoeren van hemelwater naar het oppervlaktewater. In de Keur is ook geregeld dat een beschermingszone voor watergangen en waterkeringen in acht dient te worden genomen. Dit betekent dat binnen de beschermingszone niet zonder ontheffing van het waterschap gebouwd, geplant of opgeslagen mag worden. De genoemde bepaling beoogt te voorkomen dat de stabiliteit, het profiel en/of de veiligheid wordt aangetast, de aan- of afvoer en/of berging van water wordt gehinderd dan wel het onderhoud wordt gehinderd.
Conclusie
De ontwikkeling heeft geen negatieve gevolgen voor het waterhuishoudkundige systeem ter plaatse.
Toetsingskader
Rond planologisch relevante leidingen dient rekening te worden gehouden met zones waarbinnen mogelijke beperkingen gelden (belemmeringenzones).
Toetsing en conclusie
Binnen het plangebied en in de directe omgeving zijn geen planologisch relevante buisleidingen, hoogspanningsverbindingen of straalpaden aanwezig. Het aspect kabels en leidingen staat de beoogde ontwikkeling niet in de weg.
Toetsingskader
Tijdens de Tweede Wereldoorlog is ook in het gebied van de gemeente Eemsdelta, waaronder in de kern Delfzijl, gevochten en hebben bombardementen plaatsgevonden. Daar zaten zogenaamde blindgangers bij, explosieven die niet tot explosie kwamen en in de grond zijn blijven liggen. Een groot deel van die blindgangers is tijdens de Tweede Wereldoorlog al geruimd. Een deel daarvan kan nog steeds in de grond liggen. Deze niet gesprongen explosieven (verder NGE genoemd) vormen een risico op het moment dat in de nabijheid van deze explosieven activiteiten in de bodem worden uitgevoerd. Als een gebied verdacht is van explosieven dient er een vervolgonderzoek te worden uitgevoerd door een gecertificeerd explosieven opsporingsbedrijf.
Toetsing
Om na te gaan of mogelijk sprake is van niet gesprongen explosieven in het plangebied, is onderzoek gedaan naar deze NGE's. Dit onderzoek is opgenomen in Bijlage 17. Uit de resultaten van het onderzoek volgt dat de Vikinglocatie volledig binnen het onderzoeksgebied van het 'Aanvullend vooronderzoek en algemene risicoanalyse Conventionele Explosieven, Delfzijl Noord' ligt. Dit onderzoek is in 2019 in opdracht van de voormalige gemeente Delfzijl uitgevoerd. In het kader van dit uitgevoerde onderzoek zijn alle verplichte en enkele aanvullende bronnen geraadpleegd. Op basis hiervan zijn binnen het onderzoeksgebied diverse zogenaamde OO-risicogebieden (ontplofbare oorlogsresten) afgebakend. Uit het rapport blijkt dat ter plaatse van de Vikinglocatie geen op OO-verdachte gebieden zijn afgebakend. De dichtstbijzijnde op OO-verdachte gebieden bevinden zich ten zuidoosten van de Vikinglocatie, hier was een loopgravenstelsel aanwezig. Hierin kan infanteriemunitie zijn achtergelaten. Hierdoor wordt de Vikinglocatie als gedeeltelijk verdacht aangemerkt op de aanwezigheid van OO. Om de geïdentificeerde risico's te beheersen, worden risicobeperkende maatregelen in de vorm van opsporing van OO geadviseerd. Dit zal geschieden in de vorm van nader onderzoek. De resultaten van dit onderzoek worden aan een volgende versie van dit bestemmingsplan toegevoegd.
Ook de Landenbuurt ligt volledig binnen het onderzoeksgebied van het 'Aanvullend vooronderzoek en algemene risicoanalyse Conventionele Explosieven, Delfzijl Noord'. Uit het rapport blijkt dat ter plaatse van de Landenbuurt geen op OO-verdachte gebieden zijn afgebakend. De dichtstbijzijnde op OO-verdachte gebieden bevinden zich ten zuidoosten van de Landenbuurt. De Landenbuurt wordt als onverdacht op de aanwezigheid van OO aangemerkt. Omdat de locatie onverdacht is, is deze in het vervolg van het onderzoek niet meegenomen.
Conclusie
Het aspect Niet Gesprongen Explosieven staat de voorgenomen ontwikkeling niet in de weg.
Beleid en normstelling
In onderdeel C en D van de bijlage bij het Besluit m.e.r. is aangegeven welke activiteiten in het kader van het omgevingsvergunning plan-m.e.r.-plichtig, project-m.e.r.-plichtig of m.e.r.-beoordelingsplichtig zijn. Voor deze activiteiten zijn in het Besluit m.e.r. drempelwaarden opgenomen. Indien een activiteit onder de drempelwaarden blijft, dient alsnog een vormvrije m.e.r.-beoordeling uitgevoerd te worden, waarbij onderzocht dient te worden of de activiteit belangrijke nadelige gevolgen heeft voor het milieu, gelet op de omstandigheden als bedoeld in bijlage III van de EEG-richtlijn milieueffectbeoordeling. Deze omstandigheden betreffen de kenmerken van het project, de plaats van het project en de kenmerken van de potentiële (milieu)effecten.
Per 16 mei 2017 is de regelgeving voor de MER en m.e.r.-beoordeling gewijzigd met daarin een nieuwe procedure voor de vormvrije m.e.r.-beoordeling.
Toetsing
In het Besluit milieueffectrapportage is opgenomen dat de aanleg, wijziging of uitbreiding van een stedelijk ontwikkelingsproject m.e.r.-beoordelingsplichtig is in gevallen waarin de activiteit betrekking heeft op een oppervlakte van 100 hectare of meer of een aaneengesloten gebied en 2000 of meer woningen omvat (Besluit milieueffectrapportage, Bijlage onderdeel D11.2). De beoogde ontwikkeling bestaat uit de realisatie van 36 woningen. De beoogde ontwikkeling blijft daarmee ruim onder de drempelwaarde. Dit betekent wel dat een zogenaamde 'vormvrije m.e.r.-beoordeling' noodzakelijk is.
Onderhavig bestemmingsplan biedt een planologisch kader voor de voorgenomen ontwikkeling van 26 woningen in Delfzijl-Noord. Deze ontwikkeling maakt deel uit van een grotere woningbouwontwikkeling die wordt uitgevoerd als gevolg van de versterkingsopgave. Per saldo wordt hiermee de woningvoorraad ingekort.
Op basis van voorgaande paragrafen kan geconcludeerd worden dat er geen grote milieutechnische belemmeringen gelden voor de uitvoering van dit plan. Elk van de milieu- en omgevingsaspecten zijn te ondervangen. Voor een groot aantal zijn geen nadere onderzoeken en/of maatregelen noodzakelijk. Voor anderen is middels onderzoek reeds aangetoond dat er geen belemmeringen gelden. Alleen voor het aspect geluid dient nog onderzoeken te worden uitgevoerd. Op voorhand kan echter al gesteld worden dat dit niet zal leiden tot een volledige MER.
Het bestemmingsplan voldoet aan alle vereisten die zijn opgenomen in de Wet ruimtelijke ordening (Wro), het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) en de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo). Inherent hieraan is de toepassing van de Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen (SVBP) 2012. De SVBP maakt het mogelijk om bestemmingsplannen te maken die op vergelijkbare wijze zijn opgebouwd en op eenzelfde manier worden verbeeld. De SVBP 2012 is toegespitst op de regels die voorschrijven hoe bestemmingsplannen conform de Wro en het Bro moeten worden gemaakt. De SVBP geeft bindende standaarden voor de opbouw en de verbeelding van het bestemmingsplan, digitaal en analoog. De regels van dit bestemmingsplan zijn opgesteld conform deze standaarden.
Het bestemmingsplan regelt de gebruiks- en bebouwingsmogelijkheden van de gronden in het plangebied. De juridische regeling is vervat in een verbeelding en bijbehorende regels. Op de verbeelding zijn de verschillende bestemmingen vastgelegd, in de regels (per bestemming) de bouw- en gebruiksmogelijkheden.
Het plangebied is in onderhavig bestemmingsplan opgedeeld in twee enkelbestemmingen. In deze paragraaf is per bestemming toelichting gegeven. Met de gekozen wijze van bestemmen is enige mate van flexibiliteit in het bestemmingsplan gewaarborgd.
Groen
De gronden die worden ingericht ten behoeve van openbaar groen zijn bestemd als 'Groen'. Binnen deze bestemming zijn groenvoorzieningen toegestaan. Ondergeschikt zijn ook andere functies als water en paden toegestaan, om de openbare ruimte zo vrij en toegankelijk mogelijk te kunnen inrichten. Om de gronden zo groen mogelijk te houden zijn geen gebouwen toegestaan. Hiermee wordt de groene, parkachtige uitstraling en inrichting van de Vikinglocatie geborgd in het bestemmingsplan.
Verkeer - Verblijfsgebied
De erfontsluitingswegen en parkeerterreinen zijn bestemd als 'Verkeer - Verblijfsgebied'. Deze gronden hebben een primaire functie ter ontsluiting van de woningen en waar kan worden voorzien in de parkeerbehoefte.
Woongebied
De toekomstige woonpercelen, met woonhuizen bestaande uit twee bouwlagen met kap of één bouwlaag met kap, zijn bestemd als 'Woongebied'. Hier geldt een maximale goot- en bouwhoogte van respectievelijk 6,5 en 11 meter. Het plangebied heeft geen bouwvlak. Het aantal te bouwen woningen bedraagt voor de Vikinglocatie maximaal 24 en voor de Landenbuurt maximaal 30, zoals ook op de verbeelding is aangegeven. De woningen worden twee aaneen en/of aaneengesloten gebouwd. In beginsel bedraagt de afstand van de vrijstaande zijgevels tot de zijdelingse bouwperceelgrens niet minder dan 3 meter. Een bouwperceel mag niet meer dan 50% worden bebouwd. Voor terreinafscheidingen geldt dat de bouwhoogte voor de naar de weg gekeerde bouwgrens ten hoogste 1 meter bedraagt en daarachter ten hoogste 2 meter. Door toepassing van deze bestemming is de gewenste flexibiliteit in het plan gewaarborgd omdat de woonhuizen niet op een exacte locatie worden inbestemd. Er is ruimte om te schuiven met de inrichting van het gebied. Om het gebied verder goed in te kunnen richten zijn ook verkeers-, parkeer en groenvoorzieningen toegestaan binnen deze bestemming.
Voor de uitvoerbaarheid van het plan is het van belang te weten of het economisch uitvoerbaar is. De economische uitvoerbaarheid wordt enerzijds bepaald door de exploitatie van het plan (financiële haalbaarheid) en anderzijds door de wijze van kostenverhaal van de gemeente (grondexploitatie).
Grondexploitatie
Doel van de in de Wet ruimtelijke ordening (Wro) opgenomen grondexploitatieregeling is het bieden van ruimere mogelijkheden voor het kostenverhaal en het creëren van meer sturingsmogelijkheden. Daarbij wordt onderscheid gemaakt tussen de publiekrechtelijke weg via een exploitatieplan en de privaatrechtelijke weg in de vorm van overeenkomsten. In het geval van een exploitatieplan kan de gemeente eisen en regels stellen voor de desbetreffende gronden, (woning)bouwcategorieën en fasering. Bij de privaatrechtelijke weg worden dergelijke afspraken in een (anterieure) overeenkomst vastgelegd.
Er is een grondexploitatie opgesteld die voorziet in de financiële haalbaarheid van de plannen. Door de overheid zijn inpassingsgelden toegekend die worden gebruikt om de financiële haalbaarheid te garanderen. Daarnaast is een planschadeovereenkomst worden gesloten met de initiatiefnemer, waarmee het planschaderisico voor rekening van de initiatiefnemer zal zijn.
Vooroverleg
In het kader van het vooroverleg ex artikel 3.1.1 Besluit ruimtelijke ordening (Bro) is het bestemmingsplan eerst voorgelegd aan de betrokken overleginstanties. De reacties zijn samengevat en beantwoord in de nota van vooroverleg die is opgenomen als bijlage 20
Het plan wordt vervolgens voor zes weken ter inzage gelegd voor een ieder.
Ontwerpfase en zienswijzen
Het ontwerpbestemmingsplan is gedurende zes weken ter inzage gelegd, met ingang van 13 december 2023. Tijdens deze periode zijn geen zienswijzen ingediend. Ook hebben er geen overlegpartners een reactie ingediend op het ontwerpbestemmingsplan.
Vaststelling
Het plan is vervolgens door de gemeenteraad op 23 april 2024 ongewijzigd vastgesteld . Na de vaststelling wordt het bestemmingsplan nogmaals zes weken ter inzage gelegd. Tijdens deze periode is het mogelijk beroep in te stellen bij de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State.