Plan: | Schuur en kas Provincialeweg 158 Opende |
---|---|
Status: | vastgesteld |
Plantype: | omgevingsvergunning |
IMRO-idn: | NL.IMRO.1969.OVOP24HERG01-VA01 |
Op 14 december 2021 heeft de initiatiefnemer van het onderhavig voornemen een omgevingsvergunning ontvangen voor het oprichten van een schuur op het perceel aan de Provincialeweg 158 in Opende. Deze schuur is niet gerealiseerd op de positie zoals is aangegeven op de situatietekening die onderdeel is van de omgevingsvergunning. Doordat de oude schuur nog deels is blijven staan en de nieuwe schuur achter de oude schuur is gerealiseerd, staat de nieuw gebouwde schuur deels op een agrarische bestemming. Binnen de bestemming agrarisch van het bestemmingsplan 'Buitengebied Grootegast' is het niet toegestaan om gebouwen te bouwen. Daarnaast is binnen de woonbestemming aan de Provincialeweg 158 een tuinkas geplaatst welke zich niet bevindt in het achtererfgebied. Hierdoor voldoet de bouw van de kas niet aan de voorwaarden voor vergunningvrij bouwen zoals die zijn opgenomen in artikel 2 en 3 van bijlage II van het Besluit omgevingsrecht. De kas zal in de nieuwe situatie in noordoostelijke richting worden verplaatst, zodat deze achter de voorgevel is gesitueerd. De realisatie van (een gedeelte van) de schuur en de kas past niet binnen de geldende regels van het bestemmingsplan. Dit houdt in dat hiervoor en omgevingsvergunning voor het afwijken van het bestemmingsplan aangevraagd dient te worden. Ten behoeve hiervan moet gemotiveerd worden dat met de afwijking sprake is van een goede ruimtelijke ordening. Deze ruimtelijke onderbouwing voorziet hierin.
De schuur en de kas bevinden zich aan de Provincialeweg 158 te Opende in de gemeente Westerkwartier. Op afbeelding 1.1 die onderstaand is weergegeven, is de locatie van de schuur (in het oosten) en de (nieuwe) locatie van de kas (in het westen) rood omkaderd. Het projectgebied is onderdeel van het kadastrale gebied 'GTG00 - F - 4675'.
Afbeelding 1.1 Luchtfoto met het projectgebied rood omkaderd (Bron: Ruimtelijkeplannen.nl, d.d. 18-04-2023)
Op het projectgebied is het 'bestemmingsplan Buitengebied Grootegast' (vastgesteld 01-06-2010) van toepassing. Dit bestemmingsplan is twee keer gedeeltelijk herzien via 'bestemmingsplan Buitengebied Grootegast 2010 - Gedeeltelijke herziening 2014' (vastgesteld 16-02-2016 en vastgesteld 21-03-2017). Ook heeft er een gerechtelijke uitspraak plaatsgevonden over de eerste herziening (uitgesproken 18-01-2017), maar dit heeft geen betrekking op dit projectgebied. Tevens is er een geconsolideerde versie vastgesteld (16-02-2016).
Zoals op afbeelding 1.2 is weergegeven, is de enkelbestemming 'Agrarisch' van toepassing op een gedeelte van het projectgebied. Verder rust op dit deel van het projectgebied de dubbelbestemming 'Waarde - Besloten gebied'. Uit het bestemmingsplan 'Buitengebied Grootegast 2010 - Gedeeltelijke herziening 2014' volgt ook dat op dit gebied ook de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 5' geldt. Hierbij wordt toegezien op een archeologische beschermingsregeling bij bouwwerken groter dan 1.000 m2.
Afbeelding 1.2 Uitsnede van bestemmingsplan 'Buitengebied Grootegast' met het projectgebied betreffende de schuur rood omkaderd (bron: Ruimtelijkeplannen.nl, d.d. 9-08-2023)
Zoals weergegeven op afbeelding 1.3, rust op het andere gedeelte van het projectgebied de enkelbestemming 'Wonen'. Verder is er, net als het deel van het projectgebied met een agrarische bestemming, een dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 5'. Tevens is de bouwaanduiding 'karakteristiek' aanwezig die zorgt voor de instandhouding van de bestaande karakteristieke hoofdvorm van de gebouwen.
Afbeelding 1.3 Uitsnede van het bestemmingsplan 'Buitengebied Grootegast 2010 - Gedeeltelijke herziening 2014' met het projectgebied betreffende de tuinkas rood omkaderd. (bron: Ruimtelijkeplannen.nl, d.d. 18-04-2023)
Strijdigheden
De bouw van de schuur is strijdig met het geldende bestemmingsplan voor de enkelbestemming 'Agrarisch':
De bouw van de schuur is strijdig met het geldende bestemmingsplan voor de enkelbestemming 'Wonen':
De bouw van de tuinkas is strijdig met het geldende bestemmingsplan voor de enkelbestemming 'Wonen':
Procedure art. 2.12, lid 1, onder a, sub 3 van de Wabo
Er is voor gekozen om een procedure artikel 2.12, lid 1, onder a, sub 3 van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) voor de ruimtelijke ontwikkeling te volgen. Met een dergelijke procedure wordt een omgevingsvergunning verleend voor het afwijken van een geldend bestemmingsplan. Een omgevingsvergunning herziet het bestemmingsplan niet, maar is te beschouwen als een uitzondering die wordt gemaakt ten aanzien van de regels zoals die zijn opgenomen in het geldende bestemmingsplan. Een omgevingsvergunning geeft geen beheerregeling. Een omgevingsvergunning volgt verder een procedure die vergelijkbaar is met die van een bestemmingsplan.
Goede ruimtelijke onderbouwing
Een dergelijke omgevingsvergunning voor het afwijken van het bestemmingsplan moet samengaan met een goede ruimtelijke onderbouwing. Hierin is uiteengezet of er vanwege de ruimtelijke ontwikkeling sprake is van een goede ruimtelijke ordening. In voorliggende ruimtelijke onderbouwing is de uitvoerbaarheid van de ruimtelijke ontwikkeling vanuit diverse invalshoeken verantwoord. Deze notitie voorziet in deze goede ruimtelijke onderbouwing.
Na de inleiding in dit hoofdstuk is in Hoofdstuk 2 nader op het plan ingegaan. Relevant overheidsbeleid is daaropvolgend in Hoofdstuk 3 uiteengezet. Een omschrijving van de milieu- en omgevingsaspecten is opgenomen in Hoofdstuk 4. Verder is in Hoofdstuk 5 de (economische en maatschappelijk) uitvoerbaarheid van de ruimtelijke ontwikkeling uiteengezet. Bijlagen bij deze notitie zijn te vinden in de Bijlagen bij deze ruimtelijke onderbouwing.
Het projectgebied is gelegen ten oosten van Opende, net buiten de bebouwde kom aan de zuidkant van de Provincialeweg N981. Op dit moment staan in het projectgebied twee schuren (bijgebouwen), een tuinkas en parkeerplekken aan de zijkant van het erf. De bouwwerken (schuren en tuinkas) en de parkeerplekken zijn planologisch niet toegestaan in het projectgebied. Zie voor de bestaande situatie afbeelding 2.1.
Afbeelding 2.1 Bestaande situatie projectgebied (d.d. 02-05-2024, ruimtelijkeplannen.nl)
In de nieuwe situatie worden de tuinkas en het zuidelijk gelegen bijgebouw (288 m2) gelegaliseerd. De oude schuur, tussen de woning en de nieuwe schuur, wordt gesloopt. In 2019 is in samenspraak met de welstandscommissie de erfinrichting bepaald. Vooral van belang was waar op het erf geparkeerd zou worden. In de vergunning van 2019 is de voorwaarde opgenomen dat parkeren op de verharding aansluitend aan het bijgebouw gerealiseerd dient te worden. In de bestaande situatie liggen de parkeerplekken bij de ingang van het perceel. In de nieuwe situatie worden de parkeervakken verplaatst naar waar de oude schuur staat. De tuinkas is buiten de gevelrooilijn gesitueerd. De tuinkas wordt verplaatst binnen deze lijn. De nieuwe situatie is afgebeeld in afbeelding 2.4.
Ook is deze schets van de terreinindeling bijgevoegd als Bijlage 2. De schuur en de kas worden gebruikt voor eigen gebruik. De bewoners van de appartementen in het hoofdgebouw maken hier gebruik van. Daarnaast vervullen de schuur en kas een sociale rol in de buurt. Voor de groenten uit de kas komen buurtgenoten bijvoorbeeld regelmatig langs.
In afbeelding 2.2 en 2.3 zijn de bouwtekeningen van de schuur en de kas weergegeven. Zie voor een vergrote weergave van de bouwtekeningen Bijlage 1.
Afbeelding 2.2 Plattegrond en verschillende gevels schuur (bron: ir. M. van der Sluis Architectenbureau & Bouwbedrijf)
Afbeelding 2.3 Plattegrond kas (bron: ir. M. van der Sluis Architectenbureau & Bouwbedrijf)
Afbeelding 2.4 Situatieschets terreinindeling nieuwe situatie (bron: ir. M. van der Sluit Architectenbureau & Bouwbedrijf, d.d. 11-04-2024)
Landschappelijke inpassing
Als onderdeel van de ruimtelijke procedure vraagt de gemeente om een goede ruimtelijke inpassing. Om te voorzien in een goede ruimtelijke inpassing is een een landschappelijk inpassingsplan opgesteld. Dit inpassingsplan is bijgevoegd als Bijlage 3.
Gezien de landschappelijke structuur en historische contect van het projectgebied, is het voor de landschappelijke inpassing van de schuur en de kas van belang om de elzensingel en coulissenlandschap te versterken, zodat het contrast tussen de hoger gelegen keileemruggen met veel begroeiing (waar het plangebied in ligt) en de open beekdalen wordt versterkt. Daarnaast is het goed om met de inpassing aan te sluiten op de opstrekkende kavelstructuur, om hiermee de landschappelijke karakteristieken te behouden en te versterken.
Voor het behoud en verdere versterking van de ruimtelijke kwaliteit van de omgeving, wordt rekening gehouden met een aantal eisen die in de Kwaliteitsgids van Groningen zijn benoemd. Dit zorgt ervoor dat de nieuwe ontwikkeling aansluit op de kernkarakteristieken van het landschap. Deze uitgangspunten zijn:
Afbeelding 2.5 Kaart landschappelijk inpassingsplan (bron: BügelHajema adviseurs, d.d. 18-04-2024)
De landschappelijke inpassing heeft als doel om het contrast tussen de open beekdalen en de dicht begroeide keileemruggen te versterken. Dit wordt gedaan door elzensingels aan beide zijden van het plangebied extra aan te zetten. Dit houdt in dat er nieuwe elzen worden bijgeplant ter verdichting van het bladerdek. Een nieuwe elzensingel die dwars over het perceel wordt aangeplant, zorgt voor een versterking van het coulissenlandschap. Daarnaast wordt hierdoor het zicht op de nieuwe schuur vanaf de Openderweg significant verminderd. De nieuwe elzensingel dient tevens als ecologisch verantwoorde verbinding tussen de twee bestaande singels. Ook wordt er onderbeplanting in de vorm van heesters bijgeplant op een wijze die aansluit bij de singelstructuren in de omgeving (zie de afbeelding hierboven). Het perceel wordt verder ingedeeld op een wijze die aansluit bij het bestaande landschap. Met het ontwerp wordt aangesloten op de kwaliteiten van het bestaande landschap. Het versterkt de aanwezige elementen van het landschap binnen het plangebied en voorziet een deel in landschapsherstel.
Op 11 september 2020 is de Nationale Omgevingsvisie (NOVI) van kracht geworden. De NOVI is een instrument van de nieuwe Omgevingswet en loopt vooruit op de inwerkingtreding van die wet. Vanwege het uitstel van de inwerkingtreding van de Omgevingswet komt de NOVI als structuurvisie uit onder de Wet ruimtelijke ordening (Wro). Zodra de Omgevingswet in werking is getreden, zal deze structuurvisie gelden als de Nationale Omgevingsvisie, zoals in de nieuwe wet bedoeld.
De NOVI bevat de hoofdzaken van het beleid voor de fysieke leefomgeving. Uit de Omgevingswet volgt dat al het strategische beleid uit de bestaande beleidsdocumenten, met en zonder wettelijke grondslag, én het nieuwe strategische beleid op het beleidsterrein van de fysieke leefomgeving worden opgenomen in de NOVI.
Het Nationaal Milieubeleidsplan (NMP4, 2001) en de Rijksnatuurvisie 2014 gaan op in en worden vervangen door de NOVI en het bijbehorende Nationaal Milieubeleidskader. De Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) vervalt geheel, behalve paragraaf 4.9 Caribisch Nederland en Caribische Exclusieve Economische Zone. De NOVI geldt verder als wijziging van enkele onderdelen van het Nationaal Waterplan 2016-2021 (NWP) op grond van de Waterwet.
In zijn totaliteit kent de NOVI 21 nationale belangen en opgaven die het verder uitwerkt. Die opgaven zijn niet meer op zichzelf staand op te lossen, maar grijpen in elkaar. Met de NOVI zoekt het Rijk een perspectief om de grote opgaven aan te pakken, om Nederland mooier en sterker te maken en daarbij voort te bouwen op het bestaande landschap en de (historische) steden. Om die reden worden binnen de NOVI prioriteiten gesteld. De NOVI stelt daarbij een integrale aanpak voor: integraal, samen met andere overheden en maatschappelijke organisaties, en met meer regie vanuit het Rijk. Met steeds een zorgvuldige afweging van belangen werkt het Rijk aan de vier prioriteiten:
Centraal bij de afweging van belangen staat een evenwichtig gebruik van de fysieke leefomgeving, zowel van de boven- als van de ondergrond. De NOVI onderscheidt daarbij drie afwegingsprincipes:
Het Rijk zal bij de uitvoering van de NOVI zichtbaar maken hoe de omgeving-inclusieve benadering vorm krijgt en de afwegingsprincipes benut worden.
Met de NOVI presenteert het Rijk een integrale, op samenwerking gerichte aanpak. De NOVI geeft een gebiedsgericht afwegingskader en sturende visie in een, gericht op het realiseren van een gezond, leefbaar, herkenbaar en economische sterk Nederland.
Het project is in overeenstemming met de NOVI.
Bij gebiedsontwikkeling is 'een zorgvuldige afweging en transparante besluitvorming bij alle ruimtelijke en infrastructurele besluiten' van belang. Hierbij hanteert het Rijk de ladder voor duurzame verstedelijking. Deze is opgenomen in het Besluit ruimtelijke ordening (Bro). De Ladder voor duurzame verstedelijking bestaat uit drie treden. Daarbij gaat het om: "eerst kijken of er vraag is naar een bepaalde nieuwe ontwikkeling, vervolgens kijken of het bestaande stedelijk gebied of bestaande bebouwing kan worden hergebruikt en, mocht nieuwbouw echt nodig zijn, altijd zorgen voor een optimale (multimodale) bereikbaarheid." Voorliggend project maakt geen nieuwe stedelijke functies mogelijk. Toetsing aan 'de ladder' kan hierdoor achterwege blijven.
Voorliggend project met als doel het legaliseren van de gedeelte van de schuur en de tuinkas wordt wat betreft vigerend nationaal beleid uitvoerbaar geacht.
Op 1 juni 2016 is door Provinciale Staten de Omgevingsvisie provincie Groningen 2016-2020 en de Omgevingsverordening provincie Groningen 2016 vastgesteld. In de jaren is de Omgevingsvisie een aantal keren geactualiseerd. 25 mei 2022 is de laatste keer dat Provinciale Staten de Omgevingsvisie hebben geactualiseerd.
Doel van de Omgevingsvisie is het aantrekkelijke woon- en leefklimaat in de provincie verder verbeteren. Het accent in het beleid ligt op het benutten van de ontwikkelingsmogelijkheden, naast het beschermen van de karakteristieke bebouwde en onbebouwde elementen. De provincie wil ruimte bieden voor ondernemerschap om in te spelen op de dynamische ontwikkelingen. Activiteiten lopen steeds meer door elkaar heen. Dat heeft gevolgen voor het ruimtegebruik. Functies, als wonen en werken, zijn steeds minder van elkaar gescheiden. Door samenwerking met medeoverheden en andere partijen en het leveren van maatwerk wil de provincie haar doelen bereiken.
Een belangrijk doel van de Omgevingsvisie is om op strategisch niveau samenhang aan te brengen in het beleid voor de fysieke leefomgeving. Daarom zijn in deze Omgevingsvisie zoveel mogelijk de visies op verschillende terreinen zoals ruimtelijke ontwikkeling, landschap en cultureel erfgoed, natuur, verkeer en vervoer, water, milieu en gebruik van natuurlijke hulpbronnen samengevoegd en inhoudelijk met elkaar verbonden. Er zijn ook onderdelen opgenomen van het provinciale beleid voor economie, energie en cultuur en welzijn, voor zover die gevolgen hebben voor de fysieke leefomgeving. In deze Omgevingsvisie is al het provinciale beleid dat op een of andere manier raakt aan de fysieke leefomgeving geformuleerd en geordend in vijf samenhangende thema's en elf provinciale 'belangen':
1. Ruimte:
2. Natuur en landschap:
3. Water:
4. Mobiliteit:
5. Milieu:
De Omgevingsvisie is een kaderstellend document voor de uitwerking van het beleid op deelterreinen door de provincie zelf en door gemeenten en waterschappen. Ook voor andere partijen (bedrijven) die iets willen dat invloed heeft op de fysieke leefomgeving, biedt de Omgevingsvisie houvast. De provincie wil met de Omgevingsvisie ruimte bieden en uitnodigen. Maar uit deze Omgevingsvisie vloeien ook richtlijnen en voorschriften voort, die zijn vastgelegd in de provinciale Omgevingsverordening. Hiermee werkt het omgevingsbeleid (ruimtelijke ordening, water, mobiliteit en milieu) door in plannen van gemeenten en waterschappen.
De Omgevingsverordening stamt uit 2016 en is voor het laatst geconsolideerd in november 2022. De provinciale belangen uit de Omgevingsvisie zijn in de Omgevingsverordening vertaald in bindende regels die bij ruimtelijke plannen en ontwikkelingen in acht dienen te worden genomen. Het gaat hierbij om zowel ruimtelijke aspecten waaronder landschapswaarden en cultuurhistorische waarden als functionele aspecten waaronder verkeer en vervoer en wonen.
Inpassing van ruimtelijke ontwikkelingen
Op grond van artikel 2.8 van de Omgevingsverordening dient een ruimtelijk plan dat betrekking heeft op het buitengebied, afhankelijk van en evenredig aan de aard, omvang en ruimtelijke gevolgen van een ruimtelijke ontwikkeling, inzicht te bieden in:
Bovengenoemde punten worden besproken in het landschappelijk inpassingsplan dat is bijgevoegd als Bijlage 3 en besproken in paragraaf 2.2 van deze onderbouwing.
Ten aanzien van het laatste punt kan hierbij worden opgemerkt dat de nieuwe invulling van het erf en de manier waarop dit landschappelijk wordt ingepast, ertoe leidt dat de verrommeling van het perceel van vóór de bouw van de schuur en de kas tot het verleden behoort.
Stilte en duisternis
Gezien de ligging in het buitengebied is eveneens artikel 2.24.1 van de Omgevingsverordening relevant. Stilte en duisternis zijn kernkarakteristieken van de provincie Groningen. Ruimtelijke plannen, die betrekking hebben op het buitengebied, dienen inzicht te bieden in hoe met deze kernkwaliteiten rekening is gehouden. Hierbij kan bijvoorbeeld gedacht worden aan het weren en terugdringen van geluidbronnen (zoals wegverkeer, lawaai vanwege bedrijfsmatige activiteiten, en dergelijke) en van lichtbronnen door kassen, open schuren, openbare verlichting en dergelijke.
De legalisering van de schuur en de kas zorgen niet voor extra geluidbelasting. Dit komt doordat er geen bedrijfsmatige activiteiten plaatsvinden in de schuur en de kas. De schuur en kas horen bij het woonperceel en dienen enkel voor eigen gebruik. Het gebruik veroorzaakt geen verstoring in de vorm van geluid op de omgeving.
Door de voorgenomen ontwikkeling is ook geen sprake van toename van verlichtingsbronnen. De kas zal niet worden verlicht. Door het realiseren van het landschappelijkelijke inpassingsplan, waarbij onder andere een dwarssingel wordt gerealiseerd en de bestaande elzensingel wordt versterkt, wordt eventuele lichtuitstraling van de schuur op het omringende landschap tot een minimum beperkt.
De legalisering van het gedeelte van de schuur en de tuinkas wordt wat betreft vigerend provinciaal beleid uitvoerbaar geacht.
Op 16 februari 2022 is de Omgevingsvisie Westerkwartier 2040 vastgesteld. De omgevingsvisie van de gemeente stelt net als de omgevingsvisie van de provincie de visie en de ambitie vast. Daarnaast gaat het in op de bestaande kwaliteiten van de fysieke leefomgeving in de gemeente.
Zes randvoorwaarden gelden voor de hele gemeente:
De gemeente biedt ruimte voor ontwikkelingen, maar wil dat de waarden en kwaliteiten van de gemeente behouden blijven en waar mogelijk worden ontwikkeld en versterkt.
Bij nieuwe ontwikkelingen wordt rekening gehouden met de mogelijkheden en beperkingen van het natuurlijke bodem- en watersysteem.
Minder wordt op voorhand vastgelegd in regels, het doel is in dialoog te komen tot maatwerk.
Opgaven in de fysieke leefomgeving worden integraal benaderd. Dit betekent dat gezocht wordt naar mogelijkheden om verschillende kansen te koppelen, zodat de beschikbare ruimte optimaal wordt gebruikt.
De omgevingsvisie is leidend en waar deze strijdig is met beleid van het rijk of de provincie wordt in overleg gezocht naar ruimte om te experimenteren en pionieren.
Constant wordt gemonitord óf en hoe de ambities uit de visie gerealiseerd worden en de visie wordt aangepast wanneer dat wenselijk is.
Daarnaast stelt de visie vier integrale (hoofd)ambities voor de gemeente vast:
Eén van de randvoorwaarden is het bieden van ruimte voor ontwikkelingen, maar met behoud en versterking van de de waarden en kwaliteiten van de gemeente Westerkwartier. In deze ruimtelijke onderbouwing wordt door middel van diverse onderzoeken (onder andere het landschappelijk inpassingsplan zoals bijgevoegd in Bijlage 3) aangetoond dat deze ontwikkeling geen waarden en kwaliteiten van de gemeente aantast.
De kas heeft naast de functie van het op kleinschalige basis telen van groenten, ook een sociale functie in de buurt. De kas vergroot de sociale cohesie tussen de bewoners doordat buurtgenoten regelmatig bij de kas komen buurten en gebruik maken van de geteelde groenten. Dit past binnen de ambitie 'Verbonden met de omgeving, verbonden met elkaar'. In de Omgevingsvisie wordt gesteld dat in de participatiesamenleving inwoners meer regie nemen voor hun leven en omgeving. De gemeente ziet dat bijvoorbeeld al in initiatieven op het gebied van het gezamenlijk onderhouden van groen, het oprichten van energie-coöperaties en het opzetten van educatieve projecten. Het is de ambitie daarbij aan te sluiten door ruimte te bieden aan initiatieven vanuit de samenleving en door inwoners de ruimte te geven zelf meer verantwoordelijkheid te nemen.
Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen, kan worden gesteld dat het initiatief in overeenstemming is met de omgevingsvisie.
Op 18 september 2012 heeft de raad van de gemeente Grootegast de ‘Welstandsnota 2012 Gemeente Grootegast’ vastgesteld. In 2019 zijn de gemeenten Grootegast, Leek, Marum en Zuidhorn gefuseerd tot de gemeente Westerkwartier. De welstandsnota van de voormalige gemeente Grootegast is door de gemeenteraad van de gemeente Westerkwartier op 2 december 2020 opnieuw vastgesteld voor het grondgebied van deze voormalige gemeente.
De welstandsnota maakt op een heldere manier de welstandseisen duidelijk voor aanvragers van een omgevingsvergunning, de architect, de aannemer, de aanwonenden en de welstandscommissie. Het is voor alle partijen vooraf duidelijk aan welke criteria een bouwwerk moet voldoen. Bouwplannen die niet voldoen aan redelijke eisen van welstand, worden zo geweerd. Het doel van de welstandsnota is een bijdrage te leveren aan het behouden van en daar waar nodig het versterken van de schoonheid en aantrekkelijkheid van de gemeente.
Naast de algemene welstandscriteria worden in deze welstandsnota worden vier deelgebieden onderscheiden. Het projectgebied maakt onderdeel uit van het deelgebied ‘De linten’. Ook voor dit deelgebied zijn specifieke welstandscriteria opgenomen.
Deze ontwikkeling zal worden getoetst aan alle voor dit gebied relevante criteria.
Normstelling en beleid
Ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening, als uitgangspunt van de Wet ruimtelijke ordening (Wro), is het waarborgen van voldoende afstand tussen hinderveroorzakende functies, zoals bedrijven en voorzieningen, en hindergevoelige functies, zoals woningen, noodzakelijk. Bij de ruimtelijkfunctionele afstemming hiervan kan gebruik worden gemaakt van de richtafstanden uit de basiszoneringslijst van de publicatie Bedrijven en milieuzonering (2009) van de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG). Een richtafstand wordt beschouwd als de afstand tussen een hinder veroorzakend bedrijf en een gevoelige functie (zoals een woning) waarbij onaanvaardbare milieuhinder als gevolg van bedrijfsactiviteiten (betreffende geluid, geur, stof en gevaar) redelijkerwijs kan worden uitgesloten. Daarbij wordt onderscheid gemaakt tussen gebieden met functiescheiding (omgevingstype 1: rustige woonwijk dan wel rustig buitengebied) en gebieden waarbij functies meer worden gemengd (zoals een stadscentrum). De grootst aangegeven afstand is bepalend voor de aan te houden afstand. Als aan de gestelde richtafstanden tussen de omliggende bedrijven en de gevoelige functie wordt voldaan, is op dit punt sprake van een goede ruimtelijke ordening. De richtafstanden zijn ’niet hard’ en met een goede motivering kan en mag hiervan worden afgeweken.
De richtafstanden zijn overigens niet alleen gekoppeld aan de milieucategorie van een te beoordelen bedrijf/voorziening maar ook aan de karakterisering van de omgeving. Zo kan in geval van een gemengd gebied (omgevingstype 2), waar sprake is van functiemenging in plaats van functiescheiding, worden gewerkt met een verkleinde richtafstand. Hiertoe kan de minimale richtafstand met één afstandsstap worden verkleind.
Toetsing
Omliggende bedrijven en andere functies kunnen een invloed hebben op de ruimtelijke ontwikkeling zoals hierboven besproken. In de nabije omgeving van het projectgebied zijn twee functies van belang:
Andersom kan de ruimtelijke ontwikkeling ook effect hebben op de omgeving. In dit geval is dit niet van toepassing omdat het hier niet een hinderveroorzakende functie betreft.
Conclusie
Voorliggend project wordt wat betreft bedrijven en milieuzonering uitvoerbaar geacht.
Normstelling
Voor een ruimtelijk plan geldt dat de verkeerseffecten die optreden als gevolg van een ruimtelijke ontwikkeling in het kader van een goede ruimtelijke ordening moeten worden onderbouwd. De nadruk ligt daarbij op de effecten van de ontwikkeling op de verkeersafwikkeling en parkeren (bereikbaarheid), de verkeersveiligheid en de verkeershinder (leefbaarheid). In publicatie nr. 381: Toekomstbestendig parkeren (2018) van CROW (het nationale kennisplatform voor infrastructuur, verkeer, vervoer en openbare ruimte) zijn vuistregels en kengetallen aangereikt om verkeerseffecten bij ontwikkelingen te bepalen. Er zijn kencijfers omtrent de ritproductie voor woon-, werk- en voorzieningenfuncties per weekdagetmaal gegeven en ook parkeerkencijfers, met een minimale en maximale aan te houden bandbreedte.
Onderzoek
Bij de beoordeling of er voldoende parkeergelegenheid bestaat hoeft alleen rekening te worden gehouden met de toename van de parkeerbehoefte als gevolg van het realiseren van het bouwplan. De realisatie van de schuur en de tuinkas leidt niet tot een grotere parkeerbehoefte, aangezien de gebouwen worden gerealiseerd ten behoeve van de reeds bestaande activiteiten op het perceel.
Conclusie
Het project leidt niet tot een verslechtering van de verkeerssituatie in het projectgebied. Wat betreft verkeerseffecten wordt het project dan ook uitvoerbaar geacht.
Normstelling en beleid
In het kader van de uitvoerbaarheid van ruimtelijke plannen is het conform artikel 3.1.6 Bro noodzakelijk om aandacht te besteden aan de effecten op natuurwaarden. Effecten dienen te worden beoordeeld in relatie tot geldende wet- en regelgeving op het terrein van soortenbescherming en gebiedsbescherming. Deze beoordeling vindt plaats in relatie tot de Wet natuurbescherming (Wnb) die per 01-01-2017 in werking is getreden en het provinciale gebiedsgerichte natuurbeleid. Voor wat betreft de effecten op natuurwaarden moet onder meer aangegeven worden of er als gevolg van een plan vergunningen of ontheffingen noodzakelijk zijn en, zo ja, of deze verkregen kunnen worden.
Onderzoek
In het kader van eerdere omgevingsvergunning is in 2019 een ecologisch onderzoek uitgevoerd in de omgeving van het projectgebied. De rapportage van dit onderzoek is te vinden in bijlage 4.
Uit dit onderzoek bleek dat in opgaande begroeiing of daken zich nesten van zangvogels kunnen bevinden. Daarnaast konden in de dakgoten van de andere gebouwen op het perceel vleermuizen voorkomen. Gezien het feit dat de kas en de schuur niet op de plek van opgaande begroeiing of andere gebouwen zijn gebouwd, kunnen we ervan uitgaan dat de realisatie van de schuur en de kas naar alle waarschijnlijkheid geen significante verstoring heeft opgeleverd voor beschermde vogels of vleermuizen. Tevens zijn in het kader van de onderhavige ontwikkeling geen sloten gedempt.
Stikstof
Voor de invloed van het plan op het gebied van stikstofdepositie is een AERIUS-berekening uitgevoerd. De rapportage hiervan is opgenomen in Bijlage 5 bij deze ruimtelijke onderbouwing.
Voor de stikstofdepositie kan zowel de aanlegfase als de gebruiksfase relevant zijn. De aanlegfase van de schuur is niet meegenomen, omdat voor de schuur reeds een bouwvergunning is verleend. De bouw van de kas is wel meegenomen in de berekening. Voor de gebruiksfase geldt dat de schuur en kas gasloos zijn uitgevoerd. Dit betekent dat geen rekening behoeft te worden gehouden met een emissie van stikstof ten behoeve van de verwarming in de gebruiksfase. Tevens vinden er in de gebruiksfase geen extra verkeersbewegingen plaats.
Uit de berekening blijkt dat er geen stikstofgevoelige Natura 2000-gebieden zijn met een overschrijding van een projectbijdrage van meer dan 0,00 mol N/ha/jaar. Er treedt door de stikstofdepositie geen negatief effect op in het kader van de Wet natuurbescherming (Wnb) beschermde Natura 2000-gebieden. Een vergunning van de Wnb is in het kader van de stikstofdepositie dan ook niet nodig.
Conclusie
Het aspect ecologie (soorten- en gebiedsbescherming) levert, op grond van de beschikbare informatie, geen noemenswaardige belemmeringen op.
Normstelling en beleid
De Monumentenwet 1988 is per 1 juli 2016 vervallen. Een deel van de wet is op deze datum overgegaan naar de Erfgoedwet. Het deel dat betrekking heeft op de besluitvorming in de fysieke leefomgeving gaat over naar de Omgevingswet, wanneer deze op 1 januari 2024 inwerkingtreedt. Vooruitlopend op de datum van ingang van de Omgevingswet zijn deze artikelen te vinden in het Overgangsrecht in de Erfgoedwet, waar ze ongewijzigd van toepassing blijven zolang de Omgevingswet nog niet van kracht is. De Erfgoedwet bundelt en wijzigt een aantal wetten op het terrein van cultureel erfgoed. De kern van deze wet is dat wanneer de bodem wordt verstoord, de archeologische resten intact moeten blijven (in situ). Wanneer dit niet mogelijk is, worden archeologische resten opgegraven en elders bewaard (ex situ). Daarnaast dient ieder ruimtelijk plan een analyse van de overige cultuurhistorische waarden van het projectgebied te bevatten. Voor zover in het projectgebied sprake is van erfgoed, dient op grond van voorgaande dan ook aangegeven te worden op welke wijze met deze cultuurhistorische waarden en in de grond aanwezige of te verwachten archeologie rekening wordt gehouden.
Onderzoek
ARCHEOLOGIE
In het geldende bestemmingsplan is een archeologische beschermingsregeling getroffen. Hiermee wordt op de bescherming van eventueel te verwachten archeologische waarden in het gebied toegezien. In het bestemmingsplan zijn verschillende regimes vastgelegd die bepalen bij welke planomvang en diepte rekening moet worden gehouden met archeologie. Voor het gehele projectgebied geldt een archeologische dubbelbestemming ‘Waarde – Archeologie 5’, met een onderzoeksverplichting bij bouwactiviteiten die betrekking hebben op grondroerende werkzaamheden over een oppervlakte groter dan 1.000 m2. Verder geldt dat er een vergunningsplicht (omgevingsvergunning) bestaat voor werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden die betrekking hebben op een oppervlakte die meer dan 1.000 m2 bedragen en meer dan 50 centimeter onder het maaiveld plaatsvinden.
Voor de bouw van de schuur (ca. 300 m²) en de kas (ca. 60 m²) hebben geen grondroerende werkzaamheden plaatsgevonden over een oppervlakte groter dan 1.000 m². Archeologisch onderzoek is dus niet noodzakelijk.
CULTUURHISTORIE
Het gedeelte van het projectgebied met de woonbestemming heeft de bouwaanduiding 'karakteristiek'. Deze aanduiding zorgt ervoor dat de instandhouding van de bestaande karakteristieke hoofdvorm wordt nagestreefd. Omdat dit project de hoofdvorm van de bebouwing op het perceel niet aanpast, is er geen belemmering op dit punt.
Daarnaast geldt voor het gedeelte van het projectgebied met een agrarische bestemming de dubbelbestemming 'Waarde - Besloten gebied'. Deze gronden zijn mede bestemd voor het behoud, de bescherming en/of het herstel van de landschappelijke en cultuurhistorische waarden zoals deze tot uitdrukking komen in de vorm van besloten gebied met houtsingelstructuur, de pingoruïnes en de daarbijbehorende (opstrekkende) verkaveling. Het is daarbij verboden om zonder aanlegvergunning bepaalde werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden uit te voeren. Dit gaat bijvoorbeeld om het aanbrengen van meer dan 200 m² aan verharding. Het gedeelte van de schuur waarop deze dubbelbestemming rust is 135 m², waardoor voor de plaatsting van de schuur geen aanlegvergunning vereist was. De plaatsing van de schuur zorgt niet voor een verlies aan landschappelijke en cultuurhistorische waarden in het gebied. Zie hiervoor het landschappelijk inpassingsplan zoals bijgevoegd in Bijlage 3.
Conclusie
De ruimtelijke ontwikkeling kan op het gebied van archeologie en cultuurhistorie uitvoerbaar worden geacht.
Normstelling en beleid
Met het oog op een goede ruimtelijke ordening moet in geval van ruimtelijke ontwikkelingen worden aangetoond dat de bodem geschikt is voor het beoogde functiegebruik. Ter plaatse van locaties die verdacht worden van bodemverontreiniging, moet in ieder geval een verkennend bodemonderzoek worden uitgevoerd. In geval van verontreinigingen is de Wet bodembescherming (Wbb) van toepassing. Hierin is geregeld dat als ter plaatse van een projectgebied ernstige verontreinigingen worden aangetroffen er sprake is van een saneringsgeval. Voor te ontgraven en eventueel buiten een projectgebied af te voeren gronden kan op basis van het Besluit Bodemkwaliteit (Bbk) een milieuhygiënische verklaring van de gronden noodzakelijk zijn (en deze is met bodemonderzoek te verkrijgen). Dit is echter sterk afhankelijk van de toepassingslocatie.
Toetsing
Op de bodeminformatiekaart beheerd door Rijkswaterstaat is zoveel mogelijk informatie verzameld over de kwaliteit van de bodem in Nederland. Dit zogeheten bodemloket biedt informatie over bodemonderzoeken en -saneringen die in het verleden zijn uitgevoerd. Ook is er informatie opgenomen over bedrijven of terreinen waar 'verdachte' werkzaamheden hebben plaatsgevonden die mogelijk bodemverontreiniging hebben veroorzaakt en waar mogelijk bodemonderzoek moet worden uitgevoerd. Op onderstaande afbeeldingen staat de uitkomst hiervan.
Afbeelding 4.1 Kaartfragment Bodemloket (bron: Bodemloket, d.d. 10-08-2023)
Afbeelding 4.2 Historie verontreinigde (onderzochte) activiteiten aan de Provincialeweg 158 (Bron: Bodemloket, d.d. 10-08-2023)
Uit bovenstaande afbeeldingen van het bodemloket blijkt dat ten noorden van het projectgebied sinds 1937 een timmerwerkplaats en sinds 1992 een bovengrondse dieseltank aanwezig is geweest.
Vanwege de historische gegevens is in 2019 een milieukundig verkennend bodemonderzoek uitgevoerd door Sigma Bouw & Milieu op de vermoedelijke plaats van de bodemvervuiling. De rapportage van het onderzoek is als bijlage 6 bij deze onderbouwing gevoegd. Het verkennend bodemonderzoek volgens NEN-5740+A1 heeft tot doel inzicht te verkrijgen in de milieuhygiënische kwaliteit van de bodem en vast te stellen of er sprake is van bodemverontreiniging. Op basis van de onderzoeksresultaten is een milieuhygiënische beoordeling gegeven ten aanzien van de beoogde gebruiksmogelijkheden van de locatie.
Uit het onderzoek is gebleken dat de locatie ten noorden van het projectgebied niet vrij is van bodemverontreiniging, maar dat de plaatselijk aangetroffen verhoogde waarden de tussenwaarde en/of de bodemindex niet overschrijden. De waarden gaven geen aanleiding tot het instellen van nader onderzoek. Op de plaats van de te legaliseren schuur zijn geen boringen verricht. Echter, gezien het feit dat op de plek van verwachte verontreiniging de verhoogde waarden de tussenwaarde en/of de bodemindex niet overschrijden, kan worden aangenomen dat in het projectgebied ook geen overschrijding valt te verwachten.
Conclusie
Vanuit het oogpunt van de milieuhygiënische bodemkwaliteit bestaan er momenteel met de beschikbare gegevens geen belemmeringen voor het project.
Wet- en regelgeving
Op grond van artikel 3.1.6 Bro dient in de toelichting op ruimtelijke plannen een waterparagraaf te worden opgenomen van de wijze waarop rekening is gehouden met de gevolgen van het plan voor de waterhuishoudkundige situatie. Het is de schriftelijke weerslag van de zogenaamde watertoets. Het doel hiervan is het waarborgen dat waterhuishoudkundige doelstellingen expliciet en op evenwichtige wijze in beschouwing worden genomen bij alle waterhuishoudkundig relevante ruimtelijke plannen en besluiten. Door middel van de watertoets als procesinstrument wordt in een vroegtijdig stadium aandacht besteed aan het wateraspect. Het gaat hierbij om de thema’s waterkwantiteit, waterkwaliteit, waterkeringen, wegen, afvalwaterketen en beheer & onderhoud van nieuw en bestaand oppervlaktewater.
WATERWET
De Waterwet, die per 22-12-2009 van kracht is geworden, heeft gezorgd voor een ingrijpende bundeling van deze wetgeving. Daarnaast heeft het Nationaal Waterplan (NWP), waarvan de eerste versie tegelijk met de Waterwet is verschenen, een formele rol in de ruimtelijke ordening.
Normstelling en beleid
De waterbeheerder in het projectgebied en in de directe omgeving van het projectgebied is het Wetterskip Fryslân. In 2022 heeft het Wetterskip Fryslân het waterbeheerplan 2022-2027 gepubliceerd, hier wordt het beleid van de waterbeheerder ten aanzien van het waterbeheer in bebouwd gebied toegelicht. Het beleid is gesplitst in drie thema's: waterveiligheid, voldoende water en schoon water.
Onderzoek/Wateradvies
Bij het Wetterskip Fryslân is op 17-8-2023 een digitale watertoets ingevuld. Documentatie hieromtrent is als bijlage opgenomen. (zie bijlage 7). Op basis van de watertoets dient de normale procedure bij het Wetterskip Fryslân te worden gevolgd. Daarnaast komt in verband met de verharding het volgende naar voren:
'Door ruimtelijke ontwikkelingen neemt de hoeveelheid verhard oppervlak toe met als gevolg een versnelde afvoer van hemelwater. Het is nodig om deze versnelde afvoer te compenseren om de waterberging in een gebied in stand te houden. Dit geldt ook voor toevoegen van oppervlakteverharding die wel past binnen het bestemmingsplan, maar waarvan de grond al meer dan vijf jaar braak ligt en waar in het verleden niet voor gecompenseerd is.'
Het is daarnaast niet toegestaan zonder watervergunning neerslag versneld tot afvoer te laten komen indien daarbij meer dan 200 m² onverharde grond in stedelijk gebied en 1.500 m² in landelijk gebied wordt bebouwd of verhard. De toename van het verhard oppervlak blijft ruim onder de 1.500 m², waardoor compensatie niet noodzakelijk is.
Conclusie
Uit oogpunt van het aspect water gelden geen belemmeringen voor de uitvoerbaarheid van het project.
Wet- en regelgeving
Externe veiligheid gaat over het beheersen van de risico's voor de omgeving bij het gebruik, de opslag en het vervoer van gevaarlijke stoffen, zoals vuurwerk, LPG en munitie. Het aandachtsveld richt zich op zowel inrichtingen (bedrijven) waar gevaarlijke stoffen aanwezig zijn als het transport van gevaarlijke stoffen over weg, water en spoor en door buisleidingen. Het externe veiligheidsbeleid is verankerd in diverse wet- en regelgeving waaraan een ruimtelijk besluit moet worden getoetst. Vaak zijn de volgende besluiten relevant:
Toetsing
De risicokaart is opgesteld om inzicht te krijgen in mogelijke risicosituaties, die kunnen leiden tot rampen en ongevallen. Uit de kaartfragmenten van de risicokaart in afbeelding 8 en 9 is het resultaat te zien van het projectgebied.
Afbeelding 4.3 Fragment risicokaart voor Provincialeweg 158 Opende, met in het blauw het gebied waarin de schuur en tuinkas zich bevinden. (bron: Risicokaart.nl. d.d. 10-08-2023)
Afbeelding 4.4 Fragment uitgezoomde risicokaart voor Provincialeweg 158 Opende, met in het blauw het gebied waarin de schuur en tuinkas zich bevinden. (bron: Risicokaart.nl, d.d. 10-08-2023)
BESLUIT EXTERNE VEILIGHEID INRICHTINGEN (BEVI)
In het projectgebied bevinden zich geen inrichtingen of situaties die een mogelijk risico vormen.
BESLUIT EXTERNE VEILIGHEID BUISLEIDINGEN (BEVB)
In het projectgebied bevinden zich geen buisleidingen die een mogelijk risico vormen. Ten westen van het projectgebied bevindt zich op circa 450 meter een buisleiding, dit is echter ruimschoots op voldoende afstand en belemmert de ruimtelijke ontwikkeling niet.
BESLUIT EXTERNE VEILIGHEID TRANSPORTROUTES (BEVT)
Op de risicokaart bevinden zich geen transportroutes van gevaarlijke stoffen die een mogelijk risico vormen. Ook in kaart 3 'Veiligheid en milieu' van de Provinciale Omgevingsverordening bevindt het projectgebied zich niet in een veiligheidszone. Wel heeft het gebied ten noorden van het projectgebied de gebiedsaanduiding 'veiligheidszone - vervoer gevaarlijke stoffen' in het bestemmingsplan. Het oprichten van kwetsbare objecten zijn in deze zone niet toegestaan. Deze zone is geen onderdeel van het projectgebied.
Conclusie
Het aspect externe veiligheid is geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van de ruimtelijke ontwikkeling.
Normstelling en beleid
In hoofdstuk 5 van de Wet milieubeheer (Wm) zijn de grenswaarden op het gebied van de luchtkwaliteit vastgelegd. Daarbij zijn in de ruimtelijke ordeningspraktijk vooral de grenswaarden voor stikstofdioxide (NO2), fijn stof (PM10) en zeer fijn stof (PM2,5) van belang. Grenswaarden ten aanzien van de jaargemiddelde concentratie betreffen 40 µg/m3 voor zowel NO2 als PM10 en 25 µg/m3 voor PM2,5. Projecten met een invloed van 'niet in betekende mate' (nibm) op de luchtkwaliteit zijn verder vrijgesteld van toetsing aan de grenswaarden. Op grond van de Regeling niet in betekenende mate bijdragen (luchtkwaliteitseisen) zijn (onder andere) de volgende projecten vrijgesteld van toetsing:
PM10 en PM2,5 zijn overigens sterk gerelateerd, aangezien PM2,5 onderdeel uitmaakt van de emissie van PM10. Als aan PM10 wordt voldaan, mag daarom worden aangenomen dat ook de grenswaarde van PM2,5 niet wordt overschreden.
Toetsing
Omdat door dit project geen extra verkeersbewegingen mogelijk worden gemaakt, heeft deze ontwikkeling niet in betekende mate invloed op de luchtkwaliteit.
Conclusie
De uitvoerbaarheid van voorliggend project wordt niet door onaanvaardbare gevolgen voor de luchtkwaliteit belemmerd.
Wet- en regelgeving
De Wet geluidhinder (Wgh) is er op gericht om de geluidhinder vanwege onder andere spoorweglawaai, industrielawaai en wegverkeerslawaai te voorkomen en te beperken. De Wgh bepaalt dat de 'geluidsbelasting' op gevels van woningen en andere geluidsgevoelige objecten niet hoger mag zijn dan een in de wet bepaalde norm die als voorkeursgrenswaarde wordt aangeduid.
Aangezien in de omgeving van het projectgebied verder geen sprake is van spoorweglawaai en geluidzones ten behoeve van industrielawaai, afkomstig van een aangewezen gezoneerd industrieterrein, is hierop verder niet ingegaan.
Toetsing
Een schuur en een tuinkas zijn geen geluidsgevoelig object. Hierdoor is akoestisch onderzoek niet noodzakelijk. Daarnaast blijkt, wellicht ten overvloede, uit eerder uitgevoerd geluidsonderzoek in het kader van een omgevingsverguning dat de geluidsbelasting op de gevels van de toen te verbouwen schuur onder de wettelijke norm van 48 dB blijft. Dit onderzoek is toegevoegd als bijlage 8. Gezien de ligging van de schuur en de kas blijft de geluidsbelasting op de schuur en de tuinkas ook ruim onder de wettelijke norm.
Conclusie
Dit project wordt uit het oogpunt van een goede ruimtelijke ordening niet belemmerd door het geluidsaspect.
Wet- en regelgeving
De bij elk ruimtelijk plan uit te voeren m.e.r.-verantwoording houdt in dat nagegaan moet worden of er activiteiten plaatsvinden die negatieve effecten op het milieu kunnen hebben. De grondslag hiervoor is enerzijds het Besluit m.e.r. (Besluit milieueffectrapportage) en anderzijds de hiervoor beschreven onderzoeken.
Toetsing
Het project bevat geen activiteit die in kolom D van het Besluit m.e.r. is opgenomen. Er is dan ook geen sprake van het overschrijden van drempelwaarden in de D-lijst van het Besluit m.e.r. Voor de ruimtelijke ontwikkeling geldt daarom geen plan-MER-plicht en een (vormvrije) m.e.r.-beoordeling is ook niet aan de orde.
Conclusie
Voorts kan op basis van voorgaande verantwoording van de omgevingsaspecten in redelijkheid worden aangenomen dat geen onaanvaardbare milieueffecten in het projectgebied hoeven te worden verwacht.
De kosten die gepaard gaan met het project worden door de initiatiefnemer gedragen. De kosten die ook uit dit project kunnen voortvloeien, zijn aanvragen voor een tegemoetkoming in schade. Aanvragen om tegemoetkoming in schade kunnen op voorhand niet worden uitgesloten. De gemeente zal daarom met de initiatiefnemer een overeenkomst sluiten, zoals bedoeld in artikel 6.4a Wro. Daarmee kan worden voorkomen dat de gemeenschap de kosten moet betalen die worden gemaakt in het belang van de aanvrager. Een exploitatieplan is voor deze ruimtelijke onderbouwing niet nodig.
In het kader van participatie voor dit project heeft de initiatiefnemer met omwonenden gesproken over deze ontwikkeling. In deze gesprekken met buurtgenoten heeft de initiatiefnemer enkel positieve reacties ontvangen over de gerealiseerde schuur en kas.
In art. 3.10 Wabo is bepaald dat voor de in deze ruimtelijke onderbouwing bedoelde omgevingsvergunning de uitgebreide voorbereidingsprocedure als beschreven in dit artikel van toepassing is.
Na aankondiging in de Staatscourant en publicatie op www.overheid.nl wordt de ontwerpomgevingsvergunning gedurende zes weken ter inzage gelegd. Gedurende deze periode kan een ieder zienswijzen op het ontwerp naar voren brengen. Deze procedure is vastgelegd in de Algemene wet bestuursrecht (Awb), afdeling 3.4.
De beslistermijn op de ontwerp-omgevingsvergunning van zes maanden begint te lopen daags na ontvangst van de aanvraag (art. 3.12, lid 7 Wabo). Deze beslistermijn mag eenmaal verlengd worden, met ten hoogste zes weken (art. 3.12, lid 8 Wabo). Na vaststelling van de omgevingsvergunning maakt het bevoegd gezag het vaststellingsbesluit bekend. De mededeling van het definitieve besluit wordt tevens langs elektronische weg gedaan en beschikbaar gesteld (art. 6.14 Bor jo. Regeling standaarden ruimtelijke ordening 2012).
Op de ontwerp-omgevingsvergunning moet tevens het overleg als bedoeld in art. 3.1.1 Bro worden gevoerd (art. 6.18 Bor). Indien door Gedeputeerde Staten of de Inspectie Leefomgeving en Transport (ILT) een zienswijze is ingediend en deze zienswijze niet volledig is overgenomen, wordt het vaststellingsbesluit na zes weken na de vaststelling van de omgevingsvergunning bekendgemaakt. Uiterlijk zes weken na bekendmaking van het vaststellingsbesluit kan er beroep worden ingesteld bij de sector bestuursrecht van de rechtbank en eventueel hoger beroep bij de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State (ABRvS).
In het kader van het bestuurlijk vooroverleg ex artikel 3.1.1 Bro is deze ruimtelijke onderbouwing aan verschillende maatschappelijke instanties voorgelegd voor een reactie. De overlegpartners kunnen instemmen met het besluit.
Het ontwerpbesluit heeft voor een ieder gedurende zes weken ter inzage gelegen, met ingang van 13 juni 2024 aan de Hooiweg 9 in Zuidhorn. Er zijn op het besluit geen zienswijzen ingediend.
Het besluit en de bijbehorende stukken liggen vanaf de dag na publicatie tot en met zes weken later ter inzage bij de gemeente Westerkwartier.