Plan: | Marum - Kruisweg 43, Synwood locatie |
---|---|
Status: | ontwerp |
Plantype: | bestemmingsplan |
IMRO-idn: | NL.IMRO.1969.BPMA22HERS1-OW01 |
Aan de Kruisweg 43 in Marum stond een timmerfabriek. Deze locatie staat daarom bekend als de Synwood-locatie. Op een deel van het terrein vinden nog bedrijfsactiviteiten plaats. Een gedeelte van de bebouwing is in het verleden reeds gesloopt/gesaneerd. De bedrijfsactiviteiten op deze locatie zijn grotendeels beëindigen. De initiatiefnemer wil op deze locatie voorzien in woningbouw. De gemeente heeft aangegeven een herontwikkeling tot woningbouwlocatie toe te juichen.
Op basis van het geldende planologische regime is op deze locatie geen woningbouw mogelijk. Het vaststellen van een nieuw juridisch planologisch regime is daarom noodzakelijk. Dit bestemmingsplan voorziet in een juridisch-planologische regeling waarbinnen de voorgestelde woningbouw mogelijk is.
Het plangebied ligt in het oosten van Marum, en betreft het perceel Kruisweg 43 (kadastraal sectie F 5160 en 3751. Het perceel loopt vanaf de Kruisweg tot en met het Malijkse pad. In figuur 1.1 is de ligging van het plangebied globaal weergegeven. In figuur 1.2 is meer ingezoomd op de projectlocatie.
Figuur 1.1 Ligging van het plangebied
Het plangebied is momenteel geregeld in het bestemmingsplan Marum Dorp 2015, dat is vastgesteld op 16 december 2015, door de voormalige gemeente Marum (nu Westerkwartier). Op basis van het bestemmingsplan is het plangebied grotendeels bestemd als 'Bedrijf'. Het noordelijke deel van de bedrijfsbestemming is voorzien van de aanduiding 'Bedrijf tot en met categorie 3.1' en het zuidelijke deel is aangeduid als 'Bedrijf tot en met categorie 3.2'. Het westelijke en zuidelijke deel van het perceel is bestemd als 'Agrarisch'. Het Malijksepad is cultuurhistorisch waardevol, waardoor de aanduiding 'specifieke vorm van waarde - cultuurhistorisch waardevol pad' is opgenomen. Tot slot is het plangebied voorzien van de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 5'. In figuur 1.3 is een uitsnede van het geldende bestemmingsplan weergegeven.
Figuur 1.3 Uitsnede bestemmingsplan Marum Dorp 2015
Na deze inleiding beschrijft hoofdstuk 2 de huidige situatie van het plangebied en de gewenste ontwikkelingen. In hoofdstuk 3 worden de ontwikkelingen getoetst aan het relevante beleid. Hier wordt ingegaan op het rijks-, provinciaal en het gemeentelijk beleid. Vervolgens gaat hoofdstuk 4 in op de verschillende van toepassing zijnde milieu- en omgevingsaspecten. In hoofdstuk 5 wordt een toelichting op het juridisch systeem en op de bestemmingen gegeven. Hoofdstuk 6 geeft inzicht in zowel de maatschappelijke als de economische uitvoerbaarheid.
Het plangebied betreft het perceel Kruisweg 43 te Marum en ligt aan de oostzijde van het dorp. In het noorden van het plangebied was de bedrijfsbebouwing van een timmerfabriek aanwezig. De bedrijfsactiviteiten zijn recent verhuisd naar een locatie buiten de gemeente. Een deel van de opstallen is nog in gebruik door middel van kortlopende huurovereenkomsten. De overige opstallen zijn buiten gebruik geraakt en raken in verval. Een groot gedeelte van de bebouwing is vooroorlogs. Er zijn nog funderingen aanwezig van de reeds verwijderde bebouwing. De terreinverhardingen zijn nog steeds aanwezig. Het zuidelijk deel van het plangebied bestaat uit agrarische gronden. In figuur 2.1 is een luchtfoto van de huidige situatie weergegeven.
Figuur 2.1 Huidige situatie in het plangebied
Het plangebied wordt aan de oost- en zuidzijde omgeven door agrarische gronden met verspreide solitaire woningbouw. Aan de westzijde wordt het plangebied begrensd door een woonwijk. Aan de noordzijde loopt de Kruisweg, een lint van voornamelijk woningen, maar er komen ook andere functies voor. Zo is er bijvoorbeeld een kerk, een sportschool en een kringloopcentrum. Het gaat om met wonen verenigbare functies.
In de beoogde situatie wordt de locatie herontwikkeld ten behoeve van woningbouw. De bestaande bedrijfsbebouwing wordt gesloopt. Het gebied wordt ontwikkeld door er maximaal 115 woningen te realiseren, in verschillende types en voor verschillende doelgroepen. Zo zijn er zowel rijwoningen als twee-onder-één-kappers en vrijstaande woningen mogelijk, maar ook appartementen in woongebouwen. Er is gekozen voor een hoofdstructuur waarmee het plan wordt ontsloten op Alberdaheerd I, de nieuwbouwwijk ten westen van het plangebied, en de Kruisweg. Deze hoofdstructuur vormt de ontsluiting van de wijk. Vanaf deze hoofdstructuur is gekozen voor kleinere aftakkingen, waar hofjes en/of kleinere stratenpatronen zijn gesitueerd. In figuur 2.2 is het stedenbouwkundig ontwerp weergegeven. In figuur 2.3 een proefverkaveling.
De cultuurhistorische plek is indicatief op de verbeelding weergegeven. De precieze locatie en de inrichting dient nog nader uitgewerkt te worden.
Figuur 2.2 Stedenbouwkundig ontwerp
Figuur 2.3 Proefverkaveling
De beoogde woningbouw wordt in twee fasen gerealiseerd. In fase 1 wordt het zuidelijke deel ontwikkeld, deze fase wordt opgedeeld in fase 1A en 1B. Na 2025 wordt fase 2 ontwikkeld. De hoofdstructuur wordt ook fasegewijs gerealiseerd. Bouwverkeer en woonverkeer wordt zoveel mogelijk gescheiden, met als hoofduitgangspunt dat het bouwverkeer niet door de woonwijk (Alberdaheerd I) hoeft. Wanneer gewenst kunnen 5 woningen vanuit fase 2 naar fase 1 worden verplaatst.
De Pierswijk sluit in de huidige situatie aan op de Kruisweg (fiets- en wandelroute, zowel recreatief als voor omwonenden). Deze route kan niet in zijn geheel worden behouden. Initiatiefnemer en de Heemkundekring hechten er wel veel waarde aan om een (alternatieve) fiets- voet verbinding aan te leggen. Deze alternatieve route is in figuur 2.3 weergegeven (rode stippellijn). De benodigde voorzieningen (waaronder een brug) voor deze route worden aangelegd en in stand gehouden.
In de planvorming wordt verder rekening gehouden met de toegankelijkheid van de naastgelegen ijsbaan.
In figuur 2.2 en 2.3 is een cultuurhistorische plek weergegeven. De precieze locatie en de invulling hiervan moet nog worden uitgewerkt. Het betreft dus een indicatieve locatie.
Verkeer en parkeren
Verkeersstructuur
Het plangebied krijgt aan twee zijden een hoofdontsluiting: op de Kruisweg aan de noordzijde en op de Holtropslaan aan de westzijde van het plangebied. Deze twee hoofdontsluiting zijn voor het nieuwe plan, maar ook voor de bestaande wijken Alberdaheerd I en II. De bestaande wijken hebben nu alleen een directe ontsluiting op de Holtropslaan.
Om de woningen te bereiken worden hierop aftakkingen gerealiseerd die als erfontsluitingswegen gelden. Een aantal hiervan worden aangesloten op wegen in de omgeving aan de zuid- en westzijde. Door de aanleg van deze nieuwe wegenstructuur wordt de ontsluitingscapaciteit van Alberdaheerd 1 en 2 vergroot, en zal in de richting van Nuis en Leek de ontsluiting versneld worden.
In figuur 2.4 is de verkeersstructuur weergegeven. Voor de ontsluiting aan de Kruisweg wordt nog een nadere uitwerking opgesteld om dit op een verkeersveilige manier vorm te geven in combinatie met het bestaande fietspad.
Tijdens de bouwfase van Synwood wordt het bouw- en woonverkeer van de nieuwe wijk ontsloten op de Kruisweg. Na afronding van de wijk, wordt de nieuwe wijk (per fase) ook ontsloten op Alberdaheerd.
Figuur 2.4 Verkeersstructuur
Verkeersgeneratie
De verkeersgeneratie van maximaal 115 woningen bedraagt op basis van VNG-publicatie 381 is maximaal 1.048 motorvoertuigbewegingen per etmaal. Om dit verkeer goed af te kunnen voeren is de bovengenoemde verkeersstructuur opgezet. Het verkeer kan op deze wijze op meerdere manieren het plangebied bereiken en verlaten. Op deze wijze kunnen de verkeersstromen zonder belemmeringen plaatsvinden.
Parkeren
De gemeente Westerkwartier hanteert de meest actuele landelijke parkeerkencijfers van het CROW met de stedelijkheidsgraad ‘weinig stedelijk’ als parkeernorm. Er wordt daarbij uitgegaan van het rekenkundige gemiddelde van de door het CROW aangegeven bandbreedte. Er is in voorkomende gevallen echter wel ruimte voor maatwerk. Aanpassing van de te hanteren parkeernorm vindt alleen plaats op basis van een, door de initiërende of ontwikkelende partij aan te leveren, transparante onderbouwing. Indien de landelijke parkeerkencijfers van het CROW in de toekomst worden geactualiseerd, dan worden deze actuele kencijfers als parkeernorm voor de gemeente Westerkwartier aangehouden.
Het parkeren ten behoeve van de voorgenomen woningen vindt volledig binnen het plangebied plaats. Hierbij wordt een gemiddelde parkeernorm van 2.3 gehanteerd. Hiermee voldoet de parkeernorm aan de uitgangspunten van het CROW. Voor de vrijstaande en halfvrijstaande woningen worden per woning 2 parkeerplaatsen op eigen erf aangelegd, waarmee voor deze woningen de parkeerbehoefte volledig op eigen terrein wordt opgevangen. Voor de rijwoningen worden voldoende parkeerplaatsen in openbaar gebied aangelegd. Dit gebeurt in de vorm van insteekparkeerplaatsen langs de wegen en parkeerkoffers in de te vormen woonhofjes.
In het plan is verder rekening gehouden met een opening van de ijsbaan. Parkeren vindt in deze gevallen plaats op de reguliere parkeerplaatsen, langs de waterpartij / wadi en op de groenstroken binnen het plangebied. Mocht dit niet afdoende zijn, dan wordt geparkeerd ten noorden van het plangebied.
Ruimtelijke inpassing
De woningen sluiten functioneel aan op de omgeving. Aan de noordzijde en de westzijde van het plangebied zijn woonlinten en woonwijken aanwezig. Qua maatvoering zal met name worden aangesloten op de woningen in Alberdaheerd I. Daarmee wordt een eenduidig ruimtelijk beeld geschept aan deze zijde van het dorp. Het plangebied wordt landschappelijk ingepast op de wijze die is opgenomen in het beeldkwaliteitsplan. Deze is opgenomen in bijlage 2. Door te voorzien in een goede landschappelijke inpassing, wordt een geleidelijke overgang naar het buitengebied gerealiseerd. Op onderstaande figuur is de water- en groenstructuur van het plangebied weergegeven.
Figuur 2.5 Water- en groenstructuur
Nationale Omgevingsvisie (NOVI)
Op 11 september 2020 is de Nationale Omgevingsvisie (hierna: NOVI) vastgesteld. De NOVI is de langetermijnvisie van het Rijk op de toekomstige inrichting en ontwikkeling van de leefomgeving in Nederland. De NOVI geeft richting en helpt om keuzes te maken, te kiezen voor slimme combinaties van functies en uit te gaan van de specifieke kenmerken en kwaliteiten van gebieden. En er nu mee aan de slag te gaan en beslissingen niet uit te stellen of door te schuiven. Het versterken van de omgevingskwaliteit staat in de NOVI centraal. Dat wil zeggen dat alle plannen met oog voor de natuur, gezondheid, milieu en duurzaamheid gemaakt moeten worden. Bij de NOVI hoort een Uitvoeringsagenda. Hierin staat hoe uitvoering wordt gegeven aan de NOVI.
Binnen de NOVI zijn 8 voorlopige aandachtsgebieden geformuleerd als zogeheten NOVI-gebied. In een NOVI-gebied krijgt een aantal concrete vraagstukken extra prioriteit. Dit helpt om grote veranderingen en ruimtelijke opgaven in een regio beter te realiseren
Opgaven
Er is in Nederland sprake van een aantal dringende maatschappelijke opgaven. Deze opgaven kunnen niet apart van elkaar worden opgelost. Ze moeten in samenhang bekeken worden. Ze grijpen in elkaar en vragen meer ruimte dan beschikbaar is in Nederland. Niet alles kan, niet alles kan overal. Op het niveau van nationale belangen wil het Rijk sturen en richting geven aan de omgeving in Nederland, verwoord in vier opgaven:
Uitvoering
De NOVI gaat vergezeld van een uitvoeringsagenda, waarin staat aangegeven hoe het Rijk invulling geeft aan zijn rol bij de uitvoering van de NOVI. In de Uitvoeringsagenda is onder andere een overzicht van instrumenten en (gebiedsgerichte) programma's op de verschillende beleidsterreinen te vinden. De Uitvoeringsagenda zal, indien nodig, jaarlijks worden geactualiseerd.
De ontwikkeling in het plangebied raakt, gezien de relatief kleine omvang, geen opgaven die zijn opgenomen in de NOVI en draagt bij aan het sterker maken van de regio.
Besluit algemene regels ruimtelijke ordening
Het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) is op 30 december 2011 in werking getreden. Het Barro stelt regels omtrent de 14 aangewezen nationale belangen zoals genoemd in de SVIR. Dit plan raakt geen rijksbelangen zoals deze genoemd zijn in het Barro.
Ladder voor duurzame verstedelijking
In de SVIR is de 'ladder voor duurzame verstedelijking' geïntroduceerd. De ladder is ook als procesvereiste opgenomen in het Besluit ruimtelijke ordening (Bro). Dat betekent dat overheden nieuwe stedelijke ontwikkelingen moeten motiveren met oog voor de behoefte en de beschikbare ruimte binnen stedelijk gebied.
De realisatie van ten hoogste 115 woningen betreft een stedelijke ontwikkeling in het kader van de ladder voor duurzame verstedelijking. Dit houdt in dat de ontwikkeling moet worden getoetst aan de ladder. De behoefte aan woningen is onderbouwd aan de hand van het gemeentelijke woonbeleid en de vraag naar woningen die daarin uiteengezet is. Dit is weergegeven in paragraaf 3.3.
De locatie ligt grotendeels binnen bestaand stedelijk gebied. Voor de delen buiten bestaand stedelijk gebied, geldt dat deze gronden hier wel direct aan grenzen. De woningbehoefte kan niet uitsluitend binnen bestaand stedelijk gebied worden opgevangen. Voor een samenhangend woningbouwprogramma is, binnen de kern van Marum, te weinig ruimte beschikbaar. In de structuurvisie Marum (vastgesteld 1 maart 2010) is al voorzien in een woningbouwontwikkeling op deze locatie.
Omgevingsvisie provincie Groningen (geconsolideerd juni 2022)
De Omgevingsvisie provincie Groningen is op 1 juni 2016 vastgesteld. Nadien zijn een drietal actualisaties doorgevoerd, waarna in juni 2022 een geconsolideerde versie is uitgebracht. De Omgevingsvisie bevat de lange termijnvisie van de provincie op de fysieke leefomgeving.
De provincie wil het aantrekkelijke woon- en leefklimaat van de provincie verder verbeteren. Het accent in het beleid ligt op het benutten van de ontwikkelingsmogelijkheden, naast het beschermen van de karakteristieke bebouwde en onbebouwde elementen. De provincie wil ruimte bieden voor ondernemerschap om in te spelen op de dynamische ontwikkelingen. Een belangrijk doel is om op strategisch niveau samenhang aan te brengen in het beleid voor de fysieke leefomgeving.
In de Omgevingsvisie is al het provinciale beleid geformuleerd en geordend in vijf samenhangende thema's en elf provinciale belangen:
Ruimte
Natuur en landschap
Water
Mobiliteit
Milieu
Ruimtelijke kwaliteit
De provincie streeft naar een zo hoog mogelijke ruimtelijke kwaliteit. Ruimtelijke kwaliteit wordt bepaald door de mate waarin binnen een gebied de gebruikswaarde, de belevingswaarde en de toekomstwaarde in onderlinge verhouding geoptimaliseerd zijn. In het beleid wordt onderscheid gemaakt tussen stedelijk gebied en buitengebied. Onderhavig plangebied ligt grotendeels in het stedelijk gebied. Hier kunnen stedelijke functies, zoals woningen, toegevoegd worden. Gemeenten zijn primair verantwoordelijk voor de ruimtelijke kwaliteit binnen het stedelijk gebied. Bij de inpassing van grootschalige ruimtelijke ontwikkelingen in het stedelijk gebied en ruimtelijke ingrepen in het stedelijk gebied die een effect hebben heeft de provincie een faciliterende rol.
In dit geval ligt de huidige locatie van de vertrokken timmerfabriek binnen stedelijk gebied. Het zuidwestelijk deel van het plangebied ligt hier net buiten, maar grenst wel direct aan het stedelijk gebied. In paragraaf 3.1 is een afweging opgenomen van de ruimtevraag, de beschikbare ruimte en de ontwikkeling waarin het gebied ligt.
Aantrekkelijk vestigingsklimaat
De kwaliteit van het wonen levert een belangrijke bijdrage aan de leefbaarheid van de provincie. Een hoge woonkwaliteit kan worden bereikt door het woningaanbod optimaal te laten aansluiten bij de wens van de inwoners; ook als het gaat om het soort kern waar men wil wonen. De provincie geeft aan dat inbreidingslocaties geschikte locaties zijn voor woningbouw. De provincie heeft hierin zelf een faciliterende rol.
In dit geval wordt op het terrein een recent vertrokken timmerfabriek gesloopt, en wordt op deze locatie en de aangrenzende gronden, een woonwijk gerealiseerd. Deze nieuwbouwwoningen dragen bij aan een aantrekkelijk vestigingsklimaat van Marum.
Beschermen landschap en cultureel erfgoed
De provincie Groningen kent veel verschillende landschappen met elk hun eigen belangrijke natuurlijke, cultuurhistorische en aardkundige waarden. De provincie hecht grote waarde aan de bijzondere kwaliteiten van het landschap. Deze kwaliteiten vormen een belangrijke onderlegger voor het ruimtelijke beleid. Binnen de provincie worden zeven deelgebieden onderscheiden. Het plangebied ligt binnen het deelgebied Zuidelijk Westerkwartier.
Het Zuidelijk Westerkwartier kent een afwisseling van besloten parallelle zandruggen en open veengebieden. Op zandruggen liggen langgerekte wegdorpen met haaks daarop houtsingels als kavelgrenzen. Het zuidelijkste deel van het Zuidelijk Westerkwartier heeft een veenkoloniaal landschap. Het herstel van de houtsingelstructuur, de herbestemming van vrijkomende agrarische bebouwing en het vormgeven van collectief natuur- en landschapsbeheer zijn belangrijke opgaven voor dit gebied. Van oudsher kent dit gebied een relatief sterke samenhang tussen wonen en werken, met name in de oude linten.
Het plangebied bestaat uit zowel een bedrijfskavel als agrarische gronden. Aan de oostelijke rand van het plangebied loopt een houtsingel. Deze vormt de buitengrens van het plangebied en is gelegen op een dijklichaam. Uit een uitgevoerd bodemonderzoek blijkt dat in het dijklichaam sprake is van bodemverontreiniging. De bodem dient gesaneerd te worden. Dit is nader onderbouwd in hoofdstuk 4.4. De aanwezige kan hierdoor niet behouden blijven. Compensatie vindt plaats in het plangebied, aansluitend op de houtsingel die centraal in het plangebied loopt. De instandhouding van de houtingels wordt in dit bestemmingsplan conform de provinciale regels geborgd.
Omgevingsverordening provincie Groningen (geconsolideerd juni 2022)
De Omgevingsverordening stelt regels aan het gestelde beleid en de visie die in de Omgevingsvisie uiteen is gezet. Hier wordt getoetst aan de relevante artikelen en hieronder weergegeven.
Artikel 2.13.1
In paragraaf 3.1 is eerder omschreven dat voor een dergelijke woningbouwontwikkeling geen ruimte beschikbaar is binnen stedelijk gebied. Daarom is het in dit geval verantwoord om de ontwikkeling deels buiten stedelijk gebied uit te voeren.
Artikel 2.15.1
Onverminderd artikel 3.1.6, tweede lid, van het Besluit ruimtelijke ordening kan een bestemmingsplan alleen voorzien in de bouw van nieuwe woningen, voor zover deze woningbouwmogelijkheden naar aard, locatie en aantal overeenstemmen met een regionale woonvisie die rekening houdt met regionale woningbehoefteprognoses die de provincie elke twee jaar uitbrengt.
In paragraaf 3.3 wordt beschreven dat de voorgenomen woningbouwontwikkeling past binnen de woonvisie van de gemeente Westerkwartier.
Artikel 2.55.1
Een bestemmingsplan dat betrekking heeft op de op kaart 7 (Omgevingsverordening) aangegeven houtsingelgebied Zuidelijk Westerkwartier bevat regels gericht op bescherming van de herkenbare verkaveling en de houtsingels. Ook bevat het in elk geval een verbod op het kappen of rooien van houtsingels, als dat niet gebeurt voor normaal onderhoud.
De bestaande houtsingel op de Pierswijk kan niet worden behouden, omdat de grond ter plaatse gesaneerd dient te worden. Compensatie vindt plaats in het plangebied. Aangezien de Pierswijk met het dijklichaam en de houtsingel ook van cultuurhistorische betekenis is, wordt een deel van het dijklichaam hersteld en voorzien van nieuwe beplanting. Het noordelijke deel van het dijklichaam wordt niet hersteld en is onderdeel van de kavel. Aan de buitenrand zullen wel bomen worden geplaatst om de cultuurhistorische betekenis van deze houtsingel te herstellen. Hiervoor worden elzen gepland in een los verband. Middels een privaatrechtelijke overeenkomsten zal de instandhouding hiervan worden geborgd.
In het plan wordt de houtsingelstructuur op twee plekken gecompenseerd (figuur 3.1), aansluitend op de houtsingel die centraal in het plangebied loopt. De houtsingels bestaan uit elzenbomen, met struweel in de vorm van bijvoorbeeld mei- en/of sleedoorn. Door middel van een specifieke aanduiding wordt de te behouden houtsingelstructuur beschermd en wordt de aanleg van de nieuwe houtsingel geborgd en ook gelijk beschermd. Een nadere onderbouwing is ook opgenomen in het beeldkwaliteitsplan die als bijlage is 2 toegevoegd.
Figuur 3.1 De opgenomen houtsingels in het bestemmingsplan
Conclusie
Op basis van het voorgaande kan geconcludeerd worden dat het plan in overeenstemming is met de Omgevingsvisie en de Omgevingsverordening van de provincie Groningen. Echter wordt een deel van de bestaande houtsingel, vanwege een noodzakelijke sanering, verwijderd. compensatie vindt plaats in het plangebied.
Woonvisie Westerkwartier 2020-2025
De woonvisie beschrijft het beleid op het gebied van wonen in het Westerkwartier voor de komende 5 jaar. Het beleid geeft handvatten om in te spelen op de woonopgaven die in het gebied spelen. De gemeente wil graag stimuleren, uitnodigen en kansen bieden. Dit doen ze onder andere met de woningcorporaties, waaronder Wold & Waard.
De gemeente investeert in alle kernen in woonkwaliteit. Overal creëert de gemeente bij behoefte ruimte voor nieuwbouw en verbetering van bestaande woningen. Ook lokale initiatieven op het gebied van recreatie en duurzaamheid worden verwelkomd.
De gemeente zet in op een versnelde ontwikkeling van dorpen die nu al goed ontsloten zijn door trein of snelweg, hier wordt de nadruk op gelegd. Marum is één van deze dorpen.
De woonvisie is gebaseerd op een uitgevoerde woningmarktanalyse. Hieruit blijkt dat de gemeente verder groeit. De gemeente moet, om aan de toekomstige behoefte te voldoen, in de periode 2020 t/m 2029 jaarlijks netto 175 tot 250 woningen toevoegen om de vraag te bedienen, met als zwaartepunt de eerste jaren. Een verdeling van deze aantallen over de verschillende kernen laat zien dat in Marum in de periode 2020 t/m 2029 een vraag is van 225 tot 275 woningen. Met de provincie Groningen zijn separate afspraken gemaakt over de woningbouwontwikkeling binnen Marum. De beoogde woningbouwontwikkeling past binnen deze afspraken.
Het voorgenomen initiatief voorziet in maximaal 115 woningen in Marum. Op basis van de woonvisie wordt hiermee voorzien in een deel van de woningbehoefte in de periode 2020 - 2029. Daarmee past het initiatief binnen het gemeentelijke woonbeleid.
Welstandsnota gemeente Westerkwartier
De gemeente Westerkwartier heeft, nadat deze is ontstaan uit een fusie van meerdere gemeentes, de geldende welstandsnota's opnieuw toegepast op haar gemeentegronden. Voor het plangebied geldt de welstandsnota van de voormalige gemeente Marum.
Binnen Marum geldt in beginsel een welstandsvrij regime, met uitzondering van vergunningplichtige bouwactiviteiten aan cultuurhistorisch waardevolle gebouwen. In dit geval is hier geen sprake van, waardoor de ontwikkeling welstandsvrij ontwikkeld kan worden. Gelijktijdig met dit bestemmingsplan wordt een actueel welstandskader (beeldkwaliteitsplan) voor deze ontwikkeling vastgesteld.
Bij nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen moet aandacht worden besteed aan de wet- en regelgeving voor de verschillende omgevingsaspecten. Het gaat hierbij om het minimaliseren van de invloeden vanuit het plangebied op de omgeving en omgekeerd. Dat zijn milieu aspecten (bedrijvigheid, geluid, bodem) en water, archeologie, cultuurhistorie, ecologie, luchtkwaliteit, externe veiligheid en kabels en leidingen.
Toetsingskader
Wegverkeerslawaai
In de Wet geluidhinder wordt de omvang van de wettelijke zones langs verkeerswegen aangegeven. Op grond van de Wet geluidhinder hebben alle wegen een geluidszone, tenzij er sprake is van een woonerf, een 30-km/uur- zone of een gemeentelijke geluidsniveaukaart waaruit blijkt dat de geluidsbelasting op 10 meter uit de as van de meest nabijgelegen rijstrook 48 dB of minder bedraagt. De 48 dB is de voorkeursgrenswaarde voor het wegverkeerslawaai. Voor nieuwe geluidsgevoelige bestemmingen die in een zone geprojecteerd worden, bepaald de wet dat akoestisch onderzoek verplicht is. De geluidbelasting van het verkeer op de buitengevels van geluidsgevoelige bestemmingen mag de in de wet genoemde normen niet overschrijden.
Toetsing
Het plangebied ligt (deels) binnen de geluidzone van de Kruisweg. Deze weg loopt langs de noordzijde van het plangebied en ter plaatse geldt een maximale snelheid van 50 km/uur en, verder in oostelijke richting, 60 km/uur. In het kader hiervan is een akoestisch onderzoek noodzakelijk om inzichtelijk te maken in hoeverre wordt voldaan aan de voorkeursgrenswaarde uit de Wgh, dan wel hogere waarden moeten worden vastgesteld.
In het kader van dit bestemmingsplan is een eerder uitgevoerd akoestisch onderzoek naar wegverkeerslawaai uit 2017 geactualiseerd op basis van de nieuwe stedenbouwkundige opzet van het plangebied. Dit onderzoek is opgenomen in bijlage 3 van deze toelichting. Uit het onderzoek komt naar voren dat realisatie van het plan mogelijk is binnen de randvoorwaarden van de Wet geluidhinder. Voor twee woningen geldt dat er een hogere waarde nodig is. Bij het afwegen van hogere waarden dient te worden onderzocht of er maatregelen mogelijk en/of doelmatig zijn. Aangezien het hier gaat om twee woningen waarvoor een hogere waarde nodig is, zijn maatregelen (geluidreducerend wegdek en/of geluidschermen) niet kosteneffectief. De nieuwe woning aan de Kruisweg staat verder van de weg dan de bestaande woningen, zodat maatregelen eerder relevant zijn voor de bestaande woningen.
Omdat het grootste deel van het plangebied een geluidbelasting ondervindt van de Kruisweg lager dan 48 dB is er sprake van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat.
Voor de nieuwe woning aan de Kruisweg geldt dat vanuit het Bouwbesluit 2012 eisen worden gesteld aan de geluidwering. Op basis van de geluidbelasting exclusief aftrek art. 110g Wgh van Lden= 64 dB, dient de karakteristieke geluidwering ten minste GA;k = 64-33 = 31 dB(A) te bedragen voor deze woning.
Toetsingskader
In het kader van een goede ruimtelijke ordening is ruimtelijke afstemming tussen bedrijfsactiviteiten, voorzieningen en gevoelige functies (waaronder woningen) noodzakelijk. Bij deze afstemming wordt gebruik gemaakt van de richtafstanden uit de VNG-brochure 'Bedrijven en milieuzonering' (2009). Een richtafstand wordt beschouwd als de afstand waarbij onaanvaardbare milieuhinder als gevolg van bedrijfsactiviteiten redelijkerwijs kan worden uitgesloten. Bedrijfsactiviteiten zijn daarvoor ingedeeld in een aantal milieucategorieën. Per bedrijfsvorm is voor de hinderfactoren: geluid, gevaar, stof en geur een aan te houden afstand bepaalt. De grootste afstand vormt de richtafstand en bepaald de milieucategorie.
In het kader van een goede ruimtelijke ordening is het van belang dat bij de aanwezigheid van bedrijven in de omgeving van milieugevoelige functies zoals woningen:
Wet geurhinder en veehouderij
De Wet geurhinder en veehouderij (Wgv) bevat het beoordelingskader voor geurhinder van veehouderijen die vergunningplichtig zijn op basis van de Wet milieubeheer (Wm). Het beoordelingskader is als volgt:
Indien sprake is van meer dan drie dieren in de categorie "rundveehouderij", moet de Regeling geurhinder en veehouderij worden toegepast. Bij minder dan drie dieren is sprake van een hobbymatig gebruik.
Daarbij wordt onderscheid gemaakt tussen concentratiegebieden (conform Reconstructiewet) en niet-concentratiegebieden en tussen situaties binnen de bebouwde kom en buiten de bebouwde kom. De wet beschrijft in artikel 3 de maximale norm voor geurbelasting van een veehouderij ten opzichte van een gevoelig object in vier situaties, deze zijn weergegeven in de onderstaande tabel.
Tabel 1 Overzicht geurnormen Wgv
Concentratiegebied | Niet-concentratiegebied | ||
Binnen bebouwde kom | Diercategorieën Rgv | max. 3 ouE/m3 | max. 2 ouE/m3 |
Andere diercategorieën | min. 100 meter t.o.v. geurgevoelig object | min. 100 meter t.o.v. geurgevoelig object | |
Buiten bebouwde kom | Diercategorieën Rgv | max. 14 ouE/m3 | max. 8 ouE/m3 |
Andere diercategorieën | max. 14 ouE/m3 | min. 50 meter t.o.v. geurgevoelig object |
Voor geurgevoelige objecten die onderdeel uitmaken van een andere veehouderij gelden niet de maximale geurbelastingen, maar de minimale afstanden van 100 meter binnen de bebouwde kom en 50 meter buiten de bebouwde kom.
Regeling geurhinder en veehouderij
In de Regeling geurhinder en veehouderij (Rgv) is de wijze vastgelegd waarop:
Activiteitenbesluit
Per 1 januari 2013 zijn agrarische activiteiten onder de werkingssfeer van het Activiteitenbesluit gebracht. In het Activiteitenbesluit zijn voor alle agrarische activiteiten, waaronder akkerbouwbedrijven en veehouderijen, eisen opgenomen. Voor de veehouderijen is aangesloten bij de systematiek uit de Wgv, dat wil zeggen dat in bepaalde gevallen een maximaal toegestane geurbelastingen geldt (diercategorieën waarvoor een geuremissiefactor is vastgesteld, bijvoorbeeld varkens en pluimvee) en in andere gevallen vaste afstandseisen gelden (diercategorieën waarvoor geen geuremissiefactor is vastgesteld, waaronder melkrundvee).
Toetsing
Bedrijvigheid aan de Kruisweg
Aan de noordzijde van het plangebied liggen aan weerszijden van de Kruisweg meerdere bedrijven. Gezien de verscheidenheid aan functies is hier sprake van een gemengd gebied. Dit komt ook tot uiting in de geldende bestemming 'Gemengd'. In onderstaande tabel zijn deze bedrijven, inclusief richtafstand op basis van de VNG-brochure weergegeven, waarbij rekening is gehouden met het feit dat één stap terug mag worden gedaan op basis van gemengd gebied.
Tabel 2 Bedrijvigheid aan de Kruisweg
Adres | Type bedrijf | Richtafstand conform VNG-brochure in gemengd gebied | Afstand tot plangebied |
Kruisweg 29 | Sportschool Elsomo | 10 meter | circa 20 meter |
Kruisweg 28 | Kringloopcentrum | 0 meter | circa 20 meter |
Kruisweg 30 | Kerk | 10 meter | circa 50 meter |
Kruisweg 40 | Brandweerkazerne | 30 meter | circa 50 meter |
Kruisweg 42 | Horeca cat. 2 | 10 meter | circa 60 meter |
Op basis van bovenstaande tabel is te concluderen dat voor de verscheidene functies aan de Kruisweg wordt voldaan aan de richtafstanden. Er is dan ook geen nader onderzoek noodzakelijk met betrekking tot deze bedrijvigheid.
Het voormalige agrarische bedrijf aan de Malijksepad 13 is niet meer actief (uitgeschreven uit register Kamer van Koophandel). Ondanks dat het bedrijf niet meer actief is, heeft het perceel nog wel een agrarische bestemming. Theoretisch gezien kan zich hier weer een agrarisch bedrijf vestigen. De afstand van het bedrijf (grens inrichting) tot de dichtstbijzijnde woning bedraagt in de huidige situatie circa 50 meter. Het beoogde woningbouwplan ligt op een grotere afstand, waardoor dit plan geen hinder oplevert voor een eventuele vestiging van een nieuw agrarisch bedrijf aan de Malijksepad 13.
De naastgelegen ijsbaan is zeer beperkt in gebruik. Daarom is het wenselijk dat de toekomstige bewoners via de verkoop op de hoogte worden gebracht van de aanwezigheid van deze ijsbaan.
Toetsingskader
Op grond van het Besluit ruimtelijke ordening dient in verband met de uitvoerbaarheid van een plan rekening gehouden te worden met de bodemgesteldheid in het plangebied. Bij functiewijziging dient te worden bekeken of de bodemkwaliteit voldoende is voor de beoogde functie en moet worden vastgesteld of er sprake is van een saneringsnoodzaak. In de Wet bodembescherming is bepaald dat indien de desbetreffende bodemkwaliteit niet voldoet aan de norm voor de beoogde functie, de grond zodanig dient te worden gesaneerd dat zij kan worden gebruikt door de desbetreffende functie (functiegericht saneren).
Toetsing
Op 7 augustus 2008 is door Aveco de Bondt een verkennend bodemonderzoek aan de Kruisweg 43 te Marum uitgevoerd en op 1 augustus 2022 is een actualiserend vooronderzoek. Dit onderzoek is als bijlage 4 opgenomen in deze toelichting.
Uit het onderzoek blijkt dat sprake is van een zestal kwetsbare punten.
In relatie tot het doel van het onderzoek, te weten nagaan of mogelijk sprake is van bodemverontreinigingen die een belemmering vormen voor de wijziging van het bestemmingsplan tot een woonfunctie, geldt dat weliswaar enige verontreiniging in de bodem bekend is (locaties 1 en 2) dan wel mogelijk kan zijn ontstaan (locaties 3 t/m 6).
Op 23 december 2021 is indicatief bodemonderzoek verricht naar de Pierswijk. Aanleiding van dit onderzoek is de wens om meer inzicht te verkrijgen in de milieuhygiënische kwaliteit van de grond ter plaatse. Het onderzoek is opgenomen in bijlage 5.
Uit het indicatief bodemonderzoek is gebleken dat in de puinverharding van de Pierswijk in alle gegraven sleuven asbesthoudend materiaal is aangetroffen waarbij de hergebruiksnorm (100 mg/kg ds) wordt overschreden. Daarnaast is gebleken dat in de taluds bij alle sleuven ook asbesthoudend materiaal aanwezig is, waarbij in twee sleuven asbesthoudend materiaal boven de hergebruiksnorm aanwezig is.
In de grond onder de verhardingslaag in de Pierswijk zijn geen verhoogde gehalten aan onderzochte parameters vastgesteld, in de taluds naast het pad is de grond licht verontreinigd en voldoet aan klasse Wonen of Industrie.
Op 25 juli 2023 is een actualiserend (asbest)bodemonderzoek, nader bodemonderzoek en asfaltonderzoek conform de NEN 5740, de NTA 5755, de NEN 5707 en de CROW210 uitgevoerd. Dit onderzoek is opgenomen in bijlage 6.
Uit het uitgevoerde actualiserend en nader (asbest)bodemonderzoek is gebleken dat de aanwezige verontreinigingen in de grond in voldoende mate in kaart zijn gebracht, de verontreinigingen in het grondwater zijn grotendeels in kaart gebracht, maar nog niet volledig. Op het overige terrein zijn ten hoogste wat licht verhoogde gehalten in grond en grondwater aangetroffen. Het asfalt op het terrein is niet teerhoudend.
Voor alle verontreinigingssituaties geldt dat voor grond meer dan 25 m³ en voor grondwater meer dan 100 m³ sterk verontreinigd is en deze voor 1987 zijn ontstaan (asbest voor 1993), waardoor er een historisch geval van ernstige bodemverontreiniging in de zin van de Wet bodembescherming aanwezig is.
Concluderend kan worden gesteld dat er beperkingen bestaan voor de herontwikkeling van de locatie tot woningbouw, voorafgaand dient een (functiegerichte) bodemsanering uitgevoerd te worden zodat de locatie geschikt gemaakt wordt voor de bestemming.
Voor de sanering is een saneringsplan opgesteld, die is opgenomen in bijlage 7 van deze toelichting. Het doel van het (deel)saneringsplan is het beschrijven van de uit te voeren bodemsanering, waarbij zowel uitvoeringstechnische als milieuhygiënische aspecten aan de orde komen. De uit te voeren sanering is zodanig beschreven, dat hierop door het bevoegd gezag in het kader van de Wet bodembescherming (Wbb) een beschikking kan worden afgegeven. Deze beschikking is aangevraagd.
Na uitvoering van de sanering wordt het bestemmingsplan op het aspect bodem uitvoerbaar geacht.
Externe veiligheid gaat over het beheersen van de risico's voor de omgeving bij gebruik, opslag en vervoer van gevaarlijke stoffen. De normen voor externe veiligheid zijn vastgelegd in onder andere het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi), het Besluit externe veiligheid transportroutes en het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb).
Toetsingskader
Bij ruimtelijke plannen dient ten aanzien van externe veiligheid naar verschillende aspecten te worden gekeken, namelijk:
Voor zowel bedrijvigheid als vervoer van gevaarlijke stoffen zijn twee aspecten van belang, te weten het plaatsgebonden risico (PR) en het groepsrisico (GR). Het PR is de kans per jaar dat een persoon dodelijk wordt getroffen door een ongeval, indien hij zich onafgebroken (dat wil zeggen 24 uur per dag gedurende het hele jaar) en onbeschermd op een bepaalde plaats zou bevinden. Het PR wordt weergegeven met risicocontouren rondom een inrichting dan wel infrastructuur. Het GR drukt de kans per jaar uit dat een groep van minimaal een bepaalde omvang overlijdt als direct gevolg van een ongeval waarbij gevaarlijke stoffen betrokken zijn. De norm voor het GR is een oriëntatiewaarde. het bevoegd gezag heeft een verantwoordingsplicht als het GR toeneemt en/of de oriëntatiewaarde overschrijdt.
Risicovolle inrichtingen
Het Besluit externe veiligheid inrichtingen (hierna: Bevi) geeft een wettelijke grondslag aan het externe veiligheidsbeleid rondom risicovolle inrichtingen. Op basis van het Bevi geldt voor het PR rondom een risicovolle inrichting een grenswaarde voor kwetsbare objecten en een richtwaarde voor beperkt kwetsbare objecten. Beide liggen op een niveau van 10-6 per jaar. Bij een ruimtelijke ontwikkeling moet aan deze normen worden voldaan. Het Bevi bevat geen grenswaarde voor het GR; wel geldt op basis van het Bevi een verantwoordingsplicht ten aanzien van het GR in het invloedsgebied rondom de inrichting. De in het externe veiligheidsbeleid gehanteerde norm voor het GR geldt daarbij als oriëntatiewaarde. Deze verantwoordingsplicht geldt zowel in bestaande als in nieuwe situaties.
Vervoer van gevaarlijke stoffen
Per 1 april 2015 is het Besluit externe veiligheid transportroutes (BEVT) en het Basisnet in werking getreden. Het BEVT vormt de wet- en regelgeving, en de concrete uitwerking volgt in het Basisnet. Met het inwerking treden van het BEVT vervalt de circulaire Risiconormering vervoer gevaarlijke stoffen. Het Basisnet beoogt voor de lange termijn (2020, met uitloop naar 2040) duidelijkheid te bieden over het maximale aantal transporten van, en de bijbehorende maximale risico's die het transport van gevaarlijke stoffen mag veroorzaken. Het Basisnet is onderverdeeld in drie onderdelen: Basisnet Spoor, Basisnet Weg en Basisnet Water.
Het BEVT en het bijbehorende Basisnet maakt bij het PR onderscheid in bestaande en nieuwe situaties. Voor bestaande situaties geldt een grenswaarde voor het PR van 10-5 per jaar ter plaatse van kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten en een streefwaarde van 10-6 per jaar. Voor nieuwe situaties geldt de 10-6 waarde als grenswaarde voor kwetsbare objecten, en als richtwaarde bij beperkt kwetsbare objecten. In het Basisnet Weg en het Basisnet Water zijn veiligheidsafstanden (PR 10-6 contour) opgenomen vanaf het midden van de transportroute. Tevens worden in het Basisnet de plasbrandaandachtsgebieden benoemd voor transportroutes. Hiermee wordt geanticipeerd op de beperkingen voor ruimtelijke ontwikkelingen die samenhangen met deze plasbrandaandachtsgebieden. Het Basisnet vermeldt dat op een afstand van 200 m vanaf de rand van het tracé in principe geen beperkingen hoeven te worden gesteld aan het ruimtegebruik.
Onderzoek
In het kader van de externe veiligheid is de risicokaart geraadpleegd. In de directe omgeving van het plangebied is geen sprake van risicovolle inrichtingen, buisleidingen en transportroutes. Op grotere afstand is wel sprake van een risicovolle inrichting en risicovolle transportroute.
Van Kammen Texaco
Uit de risicokaart blijkt dat ten noorden van het plangebied een LPG-tankstation, Van Kammen Texaco, is gevestigd aan de Noorderweg 13. De inrichting ligt op 670 meter afstand van het plangebied. Dit is een dermate grote afstand dat deze niet van invloed is op de externe veiligheidssituatie in het plangebied.
Rijksweg A7
Ten noorden van het plangebied vindt vervoer van gevaarlijke stoffen plaats over de weg Rijksweg A7. Het invloedsgebied bedraagt 48 meter. Het plangebied ligt echter op meer dan 800 meter tot het midden van de weg en ligt dan ook buiten de invloedzone van deze inrichting.
Buisleiding
Ten zuiden en westen van het plangebied zijn buisleidingen gelegen op respectievelijk 5,6 en 4,5 kilometer. Dit is een dermate grote afstand dat deze niet van invloed is op de externe veiligheidssituatie in het plangebied.
Toetsingskader
In de Wet milieubeheer zijn normen voor luchtkwaliteit opgenomen. Deze normen zijn bedoeld om de negatieve effecten op de volksgezondheid, als gevolg van te hoge niveaus van luchtverontreiniging, tegen te gaan. Als maatgevend voor de luchtkwaliteit worden de gehalten fijn stof (PM10) en stikstofdioxide (NO2) gehanteerd.
In het kader van een goede ruimtelijke ordening wordt bij het opstellen van een ruimtelijk plan uit het oogpunt van de bescherming van de gezondheid van de mens rekening gehouden met de luchtkwaliteit. Het toetsingskader voor luchtkwaliteit wordt gevormd door hoofdstuk 5, titel 5.2 van de Wet milieubeheer. Dit onderdeel van de Wet milieubeheer (Wm) bevat grenswaarden voor zwaveldioxide, stikstofdioxide en stikstofoxiden, fijn stof, lood, koolmonoxide en benzeen. Hierbij zijn in de ruimtelijke ordeningspraktijk langs wegen vooral de grenswaarden voor stikstofdioxide (jaargemiddelde) en fijn stof (jaar- en daggemiddelde) van belang. De grenswaarden van de laatstgenoemde stoffen zijn in onderstaande tabel weergegeven.
Tabel 3 Grenswaarden maatgevende stoffen Wm
Stof | Toetsing van | Grenswaarde |
stikstofdioxide (NO2) | jaargemiddelde concentratie | 40 µg/m³ |
fijn stof (PM10) | jaargemiddelde concentratie | 40 µg/m³ |
fijn stof (PM2,5) | 24-uurgemiddelde concentratie | max 35 keer per jaar meer dan 50 µg/m³ |
fijn stof (pm | jaargemiddelde concentratie | 25 µg/m³ |
Op grond van artikel 5.16 van de Wm kunnen bestuursorganen bevoegdheden die gevolgen kunnen hebben voor de luchtkwaliteit onder andere uitoefenen indien de bevoegdheden/ontwikkelingen niet leiden tot een overschrijding van de grenswaarden of de bevoegdheden/ontwikkelingen niet in betekenende mate bijdragen aan de concentratie in de buitenlucht.
Besluit niet in betekenende mate
In dit Besluit niet in betekenende mate is bepaald in welke gevallen een plan vanwege de gevolgen voor de luchtkwaliteit niet aan de grenswaarden hoeft te worden getoetst. Hierbij worden 2 situaties onderscheiden:
Toetsing
Het bestemmingsplan maakt de realisatie van 115 woningen mogelijk. Dit aantal valt ruim onder de grens van 1.500 woningen, die is vrijgesteld aan toetsing aan de grenswaarden voor luchtkwaliteit. Het plan draagt dan ook niet in betekenende mate bij aan de toename van de hoeveelheid stikstofdioxide en fijn stof in de lucht. Er wordt dan ook voldaan aan de luchtkwaliteitswetgeving en nader onderzoek is niet noodzakelijk.
In het kader van een goede ruimtelijke ordening is een indicatie van de luchtkwaliteit ter plaatse van het plangebied gegeven. Dit is gedaan aan de hand van de NSL-monitoringstool 2021 die bij het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit hoort. De dichtstbijzijnde maatgevende weg betreft de A7, tussen Drachten en Groningen, ten noorden van het plangebied. Uit de NSL-monitoringstool blijkt dat in 2020 de jaargemiddelde concentraties stikstofdioxide en fijnstof langs deze weg ruimschoots onder de grenswaarden lagen. De concentraties luchtverontreinigende stoffen bedroegen in 2020; 12.4 µg/m³ voor NO2, 13.5 µg/m³ voor PM10 en 6.6 µg/m³ voor PM2,5. Het aantal overschrijdingsdagen van de 24-uur gemiddelde concentratie PM10 bedroeg 6 dagen. Hierdoor is er ter plaatste van het plangebied sprake van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat.
Wet natuurbescherming
Met de Wnb zijn alle bepalingen met betrekking tot de bescherming van natuurgebieden en dier- en plantensoorten samengebracht in één wet. De Wnb implementeert diverse Europeesrechtelijke regelgeving, zoals de Vogelrichtlijn en de Habitatrichtlijn in de Nederlandse wetgeving.
De Wnb kent diverse soorten natuurgebieden, te weten:
Natura-2000 gebieden;
Natuurnetwerk Nederland (NNN).
Natura-2000 gebieden
De Minister van Economische Zaken (EZ) wijst gebieden aan die deel uitmaken van het Europese netwerk van natuurgebieden: Natura 2000. Een dergelijk besluit bevat de instandhoudingsdoelstellingen voor de leefgebieden van vogelsoorten (Vogelrichtlijn) en de instandhoudingsdoelstellingen voor de natuurlijke habitats en habitats van soorten (Habitatrichtlijn). Een bestemmingsplan dat afzonderlijk of in combinatie met andere plannen of projecten significante gevolgen kan hebben voor een Natura 2000-gebied, kan uitsluitend vastgesteld worden indien uit een passende beoordeling de zekerheid is verkregen dat het plan, onderscheidenlijk het project de natuurlijke kenmerken van het gebied niet zal aantasten. Indien deze zekerheid niet is verkregen, kan het plan worden vastgesteld, indien wordt voldaan aan de volgende drie voorwaarden:
De bescherming van deze gebieden heeft externe werking, zodat ook ingrepen die buiten deze gebieden plaatsvinden verstoring kunnen veroorzaken en moeten worden getoetst op het effect van de ingreep op soorten en habitats.
Natuurnetwerk Nederland (NNN)
Gebieden die deel uitmaken van het Natuurnetwerk Nederland (NNN) worden aangewezen in de provinciale verordening. Voor dit soort gebieden geldt het 'nee, tenzij' principe, wat inhoudt dat binnen deze gebieden in beginsel geen nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen mogen plaatsvinden.
Toetsing
Het plangebied vormt geen onderdeel van een natuur- of groengebied met een beschermde status, zoals Natura 2000. Het plangebied maakt ook geen deel uit van het Natuurnetwerk Nederland (NNN). Uit de kaart van het Natuurbeheerplan blijkt dat in het plangebied en de directe omgeving geen beschermde landschapselementen aanwezig zijn. De Natura 2000-gebieden die binnen 25 kilometer van het plangebied zijn gelegen betreffen de Bakkeveense duinen, Fochteloërveen, Wijnjeterper Schar, Van Oordt's Mersken, Alde Feanen, Drents-Friese Wold & Leggelderveld en Lauwersmeer. Van deze Natura 2000-gebieden betreffen delen van Van Oordt's Mersken, Bakkeveense duinen, Fochteloërveen, Alde Feanen en Drents-Friese Wold & Leggelderveld stikstofgevoelige Natura 2000-gebieden binnen 25 kilometer van het plangebied. De afstand tot andersoortig natuurgebied, in dit geval NNN, bedraagt circa 1 km.
Gezien de ligging buiten beschermde natuurgebieden, kunnen directe effecten zoals areaalverlies en versnippering worden uitgesloten. Gezien de afstand tot natuurgebieden en de locatie van het plangebied (grotendeels in en voor het overige direct grenzend aan stedelijk gebied) kunnen ook verstoring en verandering van de waterhuishouding worden uitgesloten. Het Natura 2000-gebied Bakkeveense Duinen is gevoelig voor stikstofdepositie. In het kader van deze ontwikkeling is een stikstofonderzoek uitgevoerd voor de sloop-, aanleg- en exploitatiefase. De Aerius berekening, inclusief verantwoording is opgenomen in bijlage 8 van deze toelichting.
Uit de berekeningen blijkt dat de stikstofdepositie nergens hoger is dan afgerond 0,00 mol/ha/jaar en er derhalve geen relevant effect is. Negatieve effecten in de vorm van vermesting en verzuring zijn derhalve niet aan de orde. De aanleg- zijn worst-case in dezelfde berekening meegenomen. Voor dit plan geldt geen vergunningplicht op basis van de Wet natuurbescherming (Wnb).
In de Wnb wordt een onderscheid gemaakt tussen:
De Wnb bevat onder andere verbodsbepalingen ten aanzien van het opzettelijk vernielen of beschadigen van nesten, eieren en rustplaatsen van vogels als bedoeld in artikel 1 van de Vogelrichtlijn. Gedeputeerde Staten (hierna: GS) kunnen hiervan ontheffing verlenen en bij verordening kunnen Provinciale Staten (hierna: PS) vrijstelling verlenen van dit verbod. De voorwaarden waaraan voldaan moet worden om ontheffing of vrijstelling te kunnen verlenen zijn opgenomen in de Wnb en vloeien direct voort uit de Vogelrichtlijn. Verder is het verboden in het wild levende dieren van soorten, genoemd in bijlage IV, onderdeel a, bij de Habitatrichtlijn, bijlage II bij het Verdrag van Bern of bijlage I bij het Verdrag van Bonn, in hun natuurlijk verspreidingsgebied opzettelijk te doden of te vangen of te verstoren. GS kunnen hiervan ontheffing verlenen en bij verordening kunnen PS vrijstelling verlenen van dit verbod. De gronden voor verlening van ontheffing of vrijstelling zijn opgenomen in de Wnb en vloeien direct voort uit de Habitatrichtlijn.
Ten slotte is een verbodsbepaling opgenomen voor overige soorten. Deze soorten zijn opgenomen in de bijlage onder de onderdelen A en B bij de Wnb. De provincie kan ontheffing verlenen van deze verboden. Verder kan bij provinciale verordening vrijstelling worden verleend van de verboden. De noodzaak tot ontheffing of vrijstelling kan hierbij ook verband houden met handelingen in het kader van de ruimtelijke inrichting of ontwikkeling van gebieden.
Bij de voorbereiding van het bestemmingsplan moet worden onderzocht of de Wet natuurbescherming de uitvoering van het plan niet in de weg staat. Dit is het geval wanneer de uitvoering tot ingrepen noodzaakt waarvan moet worden aangenomen dat daarvoor geen vergunning of ontheffing ingevolge de wet zal kunnen worden verkregen.
Uitwerking Verordening uitvoering Wet natuurbescherming provincie Groningen
In de provincie Groningen wordt vrijstelling verleend voor het weiden van vee en voor het op of in de bodem brengen van meststoffen. In verband met de uitvoering van werkzaamheden in het kader van ruimtelijke ontwikkeling en inrichting, de uitvoering van werkzaamheden in het kader van bestendig beheer of onderhoud aan vaarwegen, watergangen, waterkering, waterstaatswerken, oevers, vliegvelden, wegen, spoorwegen of bermen, of in het kader van natuurbeheer, de uitvoering van werkzaamheden in het kader van bestendig beheer of onderhoud in de landbouw of bosbouw of bestendig gebruik worden vrijstellingen verleend ten aanzien van de soorten genoemd in bijlage II bij deze verordening. Het betreft aardmuis, bastaardkikker, bosmuis, bruine kikker, bunzing, dwergmuis, dwergspitsmuis, egel, gewone bosspitsmuis, gewone pad, haas, hermelijn, huisspitsmuis, kleine watersalamander, konijn, meerkikker, ondergrondse woelmuis, ree, rosse woelmuis, tweekleurige bosspitsmuis, veldmuis, vos, wezel en woelrat.
Toetsing
In het kader van de voorgenomen ontwikkeling is een natuurtoets naar beschermde soorten uitgevoerd. Dit onderzoek is opgenomen als bijlage 9. In het onderzoeksrapport zijn zowel de quickscan flora en fauna, een aanvullend onderzoek naar vleermuizen en een aanvullend onderzoek naar de poelkikker opgenomen. Hieruit zijn de volgende resultaten naar voren gekomen:
Vleermuizen
Verblijfplaatsen
Tijdens de quickscan zijn potentiële verblijfplaatsen van gebouwbewonende vleermuizen aangetroffen in het plangebied. Deze zijn aanwezig in de gebouwen met de platte daken en gaan verloren indien deze gebouwen gesloopt worden. Daarom is een aanvullend onderzoek naar vleermuizen uitgevoerd. Tijdens het aanvullende onderzoek is een zomerverblijfplaats van een gewone dwergvleermuis aangetroffen. Er zijn geen aanwijzingen gevonden voor kraam- of paarverblijfplaatsen van de gewone dwergvleermuis. Ook zijn geen verblijfplaatsen van overige vleermuissoorten aangetroffen.
Voor uitvoering van de sloop van de bebouwing is, in verband met de zomerverblijfplaats van de gewone dwergvleermuis, een ontheffing in het kader van de Wnb noodzakelijk. In het kader hiervan zullen bij de herinrichting van het plangebied nieuwe groenstructuren aangelegd worden die voor gewone dwergvleermuizen zorgen voor nieuw leefgebied. Gewone dwergvleermuis is een algemene soort in de omgeving van het plangebied. Door het nemen van mitigerende maatregelen, zoals voorzien in tijdelijke en permanente vervangende verblijfplaatsen en werken buiten de kwetsbare perioden, wordt de lokale staat van instandhouding niet bedreigd.
Vliegroutes en foerageergebieden
Door aanwezigheid van opgaande lijnvormige structuren in de vorm van bomensingels worden de randen van het plangebied mogelijk gebruikt als foerageergebied en vliegroute voor soorten als gewone dwergvleermuis, ruige dwergvleermuis, laatvlieger en rosse vleermuis (NDFF, 2020). Tijdens het aanvullende onderzoek naar vleermuizen zijn slechts enkele foeragerende gewone dwergvleermuizen en overvliegende rosse vleermuizen aangetroffen. Een vliegroute is niet waargenomen.
Door de sloop en nieuwbouw is tijdelijk minder foerageergebied aanwezig. Het betreft een gering oppervlak en in de direct omgeving is alternatief foerageergebied aanwezig in de vorm van tuinen, bomenrijen, bosjes en sloten. Na de realisatie van de plannen vormt het plangebied weer een geschikt foerageergebied door de aanleg van tuinen en groenzones en bieden woonblokken mogelijkheden voor een eventuele vliegroute. Rondom het plangebied blijven te allen tijde vliegroutes aanwezig in vorm van bebouwing en bomen. Vervolgstappen in het kader van de Wnb voor vliegroutes en foerageergebieden van vleermuizen zijn niet aan de orde.
Grondgebonden zoogdieren
Verblijfplaatsen en leefgebied van beschermde grondgebonden zoogdieren zonder provinciale vrijstelling, zoals steenmarter en das, worden op basis van terreinkenmerken, het terreingebruik, de veldbezoeken en bekende verspreidingsgegevens niet verwacht. Vervolgstappen voor deze soorten zijn niet aan de orde.
Wel zijn in het plangebied vaste verblijfplaatsen van enkele algemeen voorkomende grondgebonden zoogdiersoorten, zoals haas, mol, bosspitsmuis en huismuis aangetroffen en/of te verwachten. Bij de geplande ingrepen kunnen enkele verblijfplaatsen en/of exemplaren van deze grondgebonden zoogdieren geschaad worden. In voorliggende situatie geldt voor deze soorten in de provincie Groningen een vrijstelling van de verbodsartikelen uit de Wnb, waardoor het nemen van vervolgstappen voor deze zoogdieren niet aan de orde is. De zorgplicht blijft wel van kracht op deze soorten. Hieraan kan invulling gegeven worden door bijvoorbeeld één richting op te werken zodat dieren kunnen vluchten en door gefaseerd te werken.
Vogels met jaarrond beschermde nesten
Tijdens het veldbezoek zijn geen nestlocaties of territorium indicerende waarnemingen van vogels met jaarrond beschermde nesten aangetroffen in en rondom het plangebied. Ook zijn in en in de directe omgeving van het plangebied geen territorium- of nestindicerende waarnemingen bekend van vogels met jaarrond beschermde nestplaatsen (NDFF, 2020). Op basis van de bouwkundige constructie van de bebouwing (platte daken en golfplaten) worden nesten van gebouwbewonende vogelsoorten met jaarrond beschermde nesten, zoals huismus en gierzwaluw, niet verwacht.
De weilanden binnen het plangebied worden mogelijk wel gebruikt als foerageergebied door soorten als buizerd en kerkuil. De verharding binnen het plangebied is marginaal geschikt als foerageergebied. Echter zijn in de directe omgeving van het plangebied voldoende alternatieve foerageergebieden aanwezig, zoals weilanden. Zodoende is er geen sprake van onmisbaar foerageergebied van vogels met jaarrond beschermde nesten binnen het plangebied. Vervolgstappen in het kader van de Wnb zijn voor broedvogels met jaarrond beschermde nesten niet aan de orde.
Vogels zonder jaarrond beschermde nesten
Door de aanwezigheid van bomen, sloten, jonge opslag en bebouwing zijn soorten als houtduif, merel, roodborst, wilde eend, zwarte roodstaart en witte kwikstaart te verwachten. Voor alle inheemse vogelsoorten geldt een verbod op handelingen die soorten, nesten eieren of vaste rust- of verblijfplaatsen beschadigen of verstoren. In het kader van de Wnb wordt voor het broedseizoen geen standaardperiode gehanteerd, omdat deze per soort en vaak per jaar kan verschillen. Van belang is of een broedgeval wordt verstoord, ongeacht de datum.
Uitvoering van de werkzaamheden dient zoveel mogelijk buiten het broedseizoen plaats te vinden. Voor de meeste soorten kan de periode tussen half maart en half juli worden aangehouden als broedseizoen. Vooral soorten als houtduif en merel kunnen tot laat in het seizoen doorgaan met broeden en ook vroeg in het seizoen starten met broeden. Indien werkzaamheden in de periode half februari tot half december worden opgestart wordt geadviseerd om voorafgaand aan de werkzaamheden een broedvogelcontrole door een ter zake deskundige uit te voeren. Mochten broedvogels aanwezig zijn, dan dienen de werkzaamheden ter plekke te worden uitgesteld tot de jongen zijn uitgevlogen.
Vervolgstappen voor vogels (zonder jaarrond beschermde nesten) zijn niet aan de orde, mits rekening gehouden wordt met het broedseizoen. Het onderdeel vogels vormt daarmee geen belemmering voor het vaststellen van het bestemmingsplan.
Poelkikker
Door de aanwezigheid van permanent oppervlaktewater en bekende verspreidingsgegevens (NDFF, 2020) kan op basis van het quickscan veldbezoek aanwezigheid van poelkikker in het plangebied niet met zekerheid worden uitgesloten. Tijdens het onderzoek naar kooractiviteit is een enkele poelkikker en zijn meerdere bastaardkikkers gehoord ten zuiden van het plangebied. Omdat de exacte locatie van de poelkikker niet kon worden vastgesteld is een dagbezoek uitgevoerd gericht op het vangen en determineren van adulte exemplaren in en direct rondom het plangebied. Er zijn echter geen poelkikkers of andere groene kikkers gevangen of gehoord (roepend of geplons). Tijdens het aanvullend onderzoek is gebleken dat slechts twee van de sloten de aanwezige sloten permanent waterhoudend zijn. Beide sloten zijn door de slechte waterkwaliteit (stinkend, zwart, rottend water) en het ontbreken van open water en zonplekjes ongeschikt als voortplantingswater voor poelkikker. Doordat geschikt voortplantingswater niet in of direct rondom het plangebied aanwezig is, wordt op basis van de afstand en tussenliggend geschikt land- en overwinteringshabitat en de bekende verspreidingsgegevens ook geen overwintering van poelkikker in het plangebied verwacht. Vervolgstappen in het kader van de Wnb zijn voor poelkikker niet aan de orde.
Overige amfibieën
Op basis van het veldbezoek, terreinkenmerken en verspreidingsgegevens (NDFF, 2020) wordt voortplanting en overwintering van overige beschermde amfibieën zonder vrijstelling, zoals rugstreeppad, uitgesloten.
Wel zijn in het plangebied voortplantings- en/of overwinteringsverblijfplaatsen van enkele algemeen voorkomende amfibieën, zoals kleine watersalamander en gewone pad aangetroffen en/of te verwachten. Bij de geplande ingrepen kunnen enkele verblijfplaatsen en/of exemplaren van deze amfibieën geschaad worden. In voorliggende situatie geldt voor deze soorten in de provincie Groningen een vrijstelling van de verbodsartikelen uit de Wnb, waardoor het nemen van vervolgstappen voor deze amfibieën niet aan de orde is. De zorgplicht (zie kader 2.1) blijft wel van kracht op deze soorten. Hieraan kan invulling gegevens worden door bijvoorbeeld één richting op te werken zodat dieren kunnen vluchten en door gefaseerd te werken.
Overige soortgroepen
Op basis van terreinkenmerken, habitateisen en bekende verspreidingsgegevens (NDFF, 2020) worden in het plangebied geen beschermde plantensoorten, reptielen, vissen en ongewervelden verwacht. Het nemen van vervolgstappen is ten aanzien van deze soortgroepen in het kader van de Wnb niet aan de orde.
Nader ecologisch onderzoek houtsingel
In het kader van de asbestsanering van de taluds van het dijklichaam en de asbestweg op het dijklichaam van de Pierswijk dient de houtsingel verwijderd te worden. Ter plaatse van deze houtsingel kunnen zich beschermde natuurwaarden bevinden. Hiervoor is een ecologisch onderzoek uitgevoerd, die is opgenomen in bijlage 10 van deze toelichting. Hieronder worden de conclusies uit dit rapport weergegeven.
Tijdens het veldbezoek zijn geen in de Wet natuurbescherming beschermde plantensoorten aangetroffen. Op basis van de aangetroffen soortensamenstelling, de terreingesteldheid en bekende verspreidingsgegevens (NDFF 2023) worden deze soorten ook niet verwacht. Het nemen van vervolgstappen ten aanzien van de soortgroep flora is in het kader van de Wet natuurbescherming niet aan de orde.
Tijdens eerder uitgevoerd vleermuisonderzoek is een zomerverblijfplaats van gewone dwergvleermuis aangetroffen in één van de warenhuizen (Alberts, 2018; Gerritsma & Scholten, 2020). De warenhuizen binnen het projectgebied zijn geschikt voor verblijfplaatsen van vleermuizen. Aan de oostelijke, westelijke en zuidelijke rand van het projectgebied zijn houtsingels aanwezig, welke als gevolg van het plan tijdelijk verdwijnen. Door het ontbreken aan geschikte holten en spleten zijn de hier aanwezige bomen niet geschikt als vaste verblijfplaatsen voor vleermuizen. Verblijfplaatsen in de bomen zijn zodoende uit te sluiten.
Bij de voorgenomen werkzaamheden gaat één zomerverblijfplaats van gewone dwergvleermuis verloren (Gerritsma & Scholten, 2020). Voor de uitvoering van deze werkzaamheden is daarom een ontheffing Wet natuurbescherming noodzakelijk. Er is uitzicht op ontheffing als voldaan is aan elk van de volgende drie cumulatieve voorwaarden:
Aan deze voorwaarden kan worden voldaan, waardoor het bestemmingsplan op dit punt uitvoerbaar is.
Er is geen sprake van verlies van onmisbaar foerageergebied. Vervolgstappen voor (onmisbare) foerageergebieden zijn daardoor niet aan de orde.
In en rond het projectgebied zijn mogelijke vliegroutes aanwezig zijn in de vorm van lijnvormige elementen, zoals bebouwing en bomenrijen. Uit dit onderzoek is gebleken dat tussen de 15 en 20 gewone dwergvleermuizen langs deze houtsingel vliegen samen met enkele exemplaren van ruige dwergvleermuis en laatvlieger. De houtsingel vormt daardoor een vliegroute voor gewone dwergvleermuis gedurende zowel de kraam- als paarperiode.
Vervolgens is nader beoordeeld of hier mogelijk sprake is van een essentiële (onmisbare) vliegroute. Ten eerste is een alternatieve (alhoewel kleinere) houtsingel aanwezig in het westen van het projectgebied die niet verloren gaat. Ook in het zuiden bevindt zich een kleine alternatieve houtsingel, evenwijdig aan het Malijksepad, die direct in verbinding staat met het zuidelijke uiteinde van de te verwijderen oostelijke houtwal. De ligging van het projectgebied in combinatie met het aanbod aan alternatieve geleidende elementen zorgt dat vleermuizen zich kunnen blijven verplaatsen tussen hun verblijfplaatsen (vaak in de bebouwde kom) en foerageergebieden (zowel in als buiten de bebouwde kom).
Verder wordt de te verwijderen houtsingel gecompenseerd door bomen later terug te brengen op private terrein. De zuidoostelijk gelegen houtwal wordt in zijn geheel teruggebracht in de nieuwe situatie. Ook wordt in het noorden van het projectgebied een nieuwe houtsingel aan te brengen. Deze staat in verbinding met de andere te behouden houtsingels in het projectgebied, waardoor dit verbonden lijnvormige elementen vormen. Ook worden woningen gerealiseerd in het projectgebied, waaronder op de plek waar de te verwijderen houtsingel zich bevindt. Deze woningen zijn voor vleermuizen een geleidend lijnvormig element. Zodoende zijn als gevolg van de plannen er geen negatieve effecten op essentiële (onmisbare) vliegroutes van vleermuizen te verwachten. Vervolgstappen voor vliegroutes zijn daardoor niet aan de orde.
Mogelijk worden de velden van het projectgebied wel gebruikt als foerageergebied door haas. Het betreft echter geen essentiële foerageergebieden doordat in de omgeving ruim voldoende geschikte alternatieve foerageergebieden aanwezig zijn in de vorm van velden en bosranden. Haas heeft namelijk een groot leefgebied (Zoogdiervereniging, 2023). Vervolgstappen voor haas zijn niet aan de orde.
Het betreft geen essentieel foerageergebied voor de steenmarter. In de omgeving zijn ruim voldoende beter geschikte alternatieve foerageergebieden aanwezig in de vorm van velden en bosranden. Vervolgstappen voor steenmarter zijn niet aan de orde.
Het betreft eveneens geen essentieel foerageergebied voor de Bunzing en de Hermelijn. In de omgeving zijn ruim voldoende beter geschikte alternatieve foerageergebieden aanwezig in de vorm van agrarische percelen en bossen. Vervolgstappen voor bunzing zijn niet aan de orde.
Wel zijn binnen en in de directe omgeving van het projectgebied vaste verblijfplaatsen van grondgebonden zoogdiersoorten, zoals huisspitsmuis en bosspitsmuis, met provinciale vrijstelling te verwachten. Bij de geplande ingrepen kunnen enkele exemplaren van deze grondgebonden zoogdieren geschaad worden. In voorliggende situatie geldt in de provincie Groningen vrijstelling van de verbodsartikelen uit de Wet natuurbescherming, waardoor het nemen van vervolgstappen voor deze zoogdieren niet aan de orde is. De zorgplicht (zie kader 2.1) blijft wel van kracht op deze soorten. Hieraan kan invulling gegevens worden door bijvoorbeeld één richting op te werken zodat dieren kunnen vluchten en door gefaseerd te werken.
Er zijn geen essentiële (onmisbaar) foerageergebied van vogels met jaarrond beschermde nesten binnen het plangebied. Vervolgstappen voor vogels met jaarrond beschermde nesten zijn niet aan de orde. Vervolgstappen voor vogels (zonder jaarrond beschermde nesten) zijn eveneens niet aan de orde, mits rekening gehouden wordt met het broedseizoen
In het projectgebied bevinden zich een aantal smalle, ondiepe sloten. Daarom is in 2020 onderzoek gedaan naar de aanwezigheid van poelkikker (Gerritsma & Scholten, 2020). Hierbij is de soort niet aangetroffen. Op basis van de verspreidingsgegevens, het veldbezoek en terreinkenmerken wordt voortplanting en overwintering van andere beschermde amfibieën zonder vrijstelling, zoals rugstreeppad, eveneens uitgesloten. Vervolgstappen zijn voor poelkikker en andere beschermde amfibieën zonder vrijstelling niet aan de orde.
Wel zijn in het plangebied voortplantings- en/of overwinteringsverblijfplaatsen van enkele algemeen voorkomende amfibieën, zoals kleine watersalamander en gewone pad aangetroffen en/of te verwachten. Bij de geplande ingrepen kunnen enkele verblijfplaatsen en/of exemplaren van deze amfibieën geschaad worden. In voorliggende situatie geldt voor deze soorten in de provincie Groningen een vrijstelling van de verbodsartikelen uit de Wnb, waardoor het nemen van vervolgstappen voor deze amfibieën niet aan de orde is. De zorgplicht blijft wel van kracht op deze soorten. Zodoende wordt geadviseerd maatregelen de voor amfibieën opgestelde maatregelen te volgen in de natuurtoets van 2020 (Gerritsma & Scholten, 2020). De werkzaamheden worden als zodanig uitgevoerd.
Toetsingskader
De initiatiefnemer dient in een vroeg stadium overleg te voeren met de waterbeheerder over een ruimtelijk planvoornemen. Hiermee wordt voorkomen dat ruimtelijke ontwikkelingen in strijd zijn met duurzaam waterbeheer. Het plangebied ligt binnen het beheersgebied van het Waterschap Noorderzijlvest, verantwoordelijk voor het waterkwantiteits- en waterkwaliteitsbeheer. Bij het tot stand komen van dit bestemmingsplan is de digitale watertoets doorlopen om het waterschap in te lichten over het voornemen.
Waterbeheer en watertoets
Het plangebied ligt binnen het beheergebied van het Waterschap Noorderzijlvest. Het waterschap is verantwoordelijk voor het waterkwantiteits- en waterkwaliteitsbeheer. Bij het tot stand komen van dit bestemmingsplan wordt overleg gevoerd met de waterbeheerder over de voorgestane ontwikkeling. Dit is gedaan door middel van het doorlopen van de digitale watertoets. Het resultaat is opgenomen als bijlage 11.
Beleid duurzaam stedelijk waterbeheer
Op verschillende bestuursniveaus zijn de afgelopen jaren beleidsnota's verschenen aangaande de waterhuishouding, allen met als doel een duurzaam waterbeheer (kwalitatief en kwantitatief). Deze paragraaf geeft een overzicht van de voor het plangebied relevante nota's, waarbij het beleid van de waterschappen nader wordt behandeld.
Europa:
Nationaal:
Provinciaal:
Waterschapsbeleid
Het beleid van waterschap Noorderzijlvest is vastgelegd in het Waterbeheerprogramma 2022-2027, Keur van het waterschap Noorderzijlvest en de leggers. Het waterbeheerplan bevat de hoofdlijnen van het beleid voor de taken van het waterschap met betrekking tot de waterveiligheid, het oppervlaktewater- en grondwaterbeheer, het beheer van afvalwaterketen en emissies, en het vaarwegenbeheer in Groningen en Noord-Drenthe. De focus ligt op klimaatklaar blijven en een natuurlijker, duurzamer waterbeheer. Het voorkomen van droogte en verzilting, de uitvoering van de Kaderrichtlijn Water, het stimuleren van de biodiversiteit, winnen van grondstoffen en energie uit afvalwater en verdergaande samenwerking in de waterketen.
Toetsing
Het plan is via de digitale watertoets kenbaar gemaakt bij het waterschap Noorderzijlvest.
Waterkwantiteit
Het verhard oppervlak neemt in de toekomstige situatie in dusdanige zin toe, dat zowel de grenswaarde binnen stedelijk gebied als de grenswaarde buiten stedelijk gebied wordt overschreden. In het kader van dit bestemmingsplan is daarom watercompensatie noodzakelijk. In het plan is voldoende water toegevoegd, waardoor wordt voldaan aan de compensatie eis.
Afvalwaterketen en riolering
Conform de Leidraad Riolering en vigerend waterschapsbeleid is het voor nieuwbouw gewenst een gescheiden rioleringsstelsel aan te leggen zodat schoon hemelwater niet bij een rioolzuiveringsinstallatie terecht komt. Afvalwater wordt aangesloten op de bestaande gemeentelijke riolering. Voor hemelwater wordt de volgende voorkeursvolgorde aangehouden:
In dit geval wordt een gescheiden stelsel aangelegd, waarbij hemelwater wordt geïnfiltreerd in de grond en wordt weggeleid via watergangen rondom het plangebied. De riolering wordt aangesloten op het bestaande netwerk.
Watersysteemkwaliteit en ecologie
Ter voorkoming van diffuse verontreinigingen van water en bodem worden duurzame, niet-uitloogbare materialen gebruik, zowel gedurende de bouw- als de gebruiksfase.
Waterbeheer
Voor aanpassingen aan het bestaande watersysteem dient bij het waterschap vergunning te worden aangevraagd op grond van de "Keur". Dit geldt dus bijvoorbeeld voor het graven van nieuwe watergangen, het aanbrengen van een stuw of het afvoeren van hemelwater naar het oppervlaktewater. In de Keur is ook geregeld dat een beschermingszone voor watergangen en waterkeringen in acht dient te worden genomen. Dit betekent dat binnen de beschermingszone niet zonder ontheffing van het waterschap gebouwd, geplant of opgeslagen mag worden. De genoemde bepaling beoogt te voorkomen dat de stabiliteit, het profiel en/of de veiligheid wordt aangetast, de aan- of afvoer en/of berging van water wordt gehinderd dan wel het onderhoud wordt gehinderd.
In het plangebied is geen sprake van beheerzones waar rekening mee gehouden dient te worden.
Aanvullende afspraken waterschap
op 21 september 2023 heeft overleg plaatsgevonden met het waterschap Noorderzijlvest over de gewijzigde uitgangspunten in het ontwerp van de locatie. Ten behoeve van het uitvoeren van een noodzakelijke sanering wordt het dijklichaam van de Pierswijk (deels) verwijderd. Vanwege de naastgelegen ijsbaan kan het afgraven invloed hebben binnen het plangebied. Om dit te voorkomen is het plan zodanig aangepast dat de waterkerende dijk tot aan de ingang van de ijsbaan zijn waterkerende functie behoudt.
Ter voorkoming van kwel wordt momenteel gewerkt aan een drainagesysteem tussen de woningen en de Pierswijk. Na uitwerking zal dit ter goedkeuring worden toegezonden aan het waterschap.
Nabij de zwaaikom wordt in samenwerking met de gemeente gezocht naar een oplossing van de grote peilverschillen. Vooralsnog wordt ingezet op een peilscheiding onder het bruggetje. Dit wordt nader uitgewerkt en besproken met het waterschap. Verder dient bij de uitwerking van de plannen rekening gehouden te worden met de waterpeilen aan de oostzijde van het plan. De noordelijke sloot zit op ca +1.45 m NAP, de zuidelijke sloot (langs ijsbaan) op ca +1.80 mNAP/ca. +2.50 mNAP (als ijsbaan is gevuld).
Verder adviseert het waterschap om kruipruimtevrij te bouwen langs de Pierswijk. Bij kruipruimtevrij bouwen is een drooglegging vereist van 1,00 meter (met kruipruimte is dit 1,30 meter). Dit uitgangspunten wordt gehanteerd bij de verdere uitwerking van de plannen.
Bij de technische uitwerking van het plan wordt als uitgangspunt gehanteerd dat de waterafvoer, via een duiker onder het Malijksepad door, richting Alberdaheerd gaat. Het is onwenselijk dat de afvoer via de Welkoop gaat. Hierin is in een afsluitende voorziening voorzien. Bij de waterafvoer via de zuidwestzijde van het plangebied (zuidzijde Malijksepad) naar de hoofdwatergang 'Oude Diepje van Malijk' dient aandacht geschonken te worden aan de afmetingen en de bereikbaarheid van onderhoudsmaterieel. Hier wordt in de uitwerking rekening mee gehouden.
Om stilstaand water te voorkomen adviseert het waterschap om de grote waterpartij uit te voeren als wadi. De plannen zijn hierop aangepast.
Planvoornemen
Het voornemen is om op het plangebied woningen te realiseren. In onderstaande tabel zijn de te compenseren oppervlakten weergegeven. Voor de rijwoningen is in de berekening uitgagaan dat 90% van het perceel wordt verhard en voor de vrijstaande en 2 onder 1 kapwoningen 70 %.
Te compenseren | Oppervlakte in m² | |
Verharding | 12.129 | |
Rijwoningen | 9.954 | |
2 kap / vrijstaand | 15.003 | |
Totaal verharding | 37.086 | |
Bestaande verharding | 22.780 | |
Saldo toename verharding | 14.306 |
De toename aan verharding in het plangebied bedraagt 14.306 m². Hiervan dient 10% gecompenseerd te worden in waterberging. Dit komt neer op 1.430,6 m². In het plan is voorzien in het toevoegen van extra water door middel van extra watergangen en een wadi. Er wordt in totaal 880 m² extra oppervlaktewater gecreëerd en 1.420 m² in de vorm van een wadi. Hiermee wordt voldaan aan de compensatieeis.
Conclusie
De ontwikkeling heeft geen negatieve gevolgen voor het waterhuishoudkundige systeem ter plaatse. De uitwerking van de plannen vindt in nauw overleg met het waterschap plaats.
Toetsingskader
Per 1 juli 2016 is de Monumentenwet 1988 vervallen. Een deel van de wet is op deze datum overgegaan naar de Erfgoedwet. Het deel dat betrekking heeft op de besluitvorming in de fysieke leefomgeving gaat over naar de Omgevingswet, wanneer deze in werking treedt. Dit geldt ook voor de verordeningen, bestemmingsplannen, vergunningen en ontheffingen op het gebied van archeologie. Vooruitlopend op de datum van ingang van de Omgevingswet zijn deze artikelen te vinden in het Overgangsrecht in de Erfgoedwet, waar ze ongewijzigd van toepassing blijven zolang de Omgevingswet nog niet van kracht is.
In de wet zijn archeologische resten beschermd. Wanneer de bodem wordt verstoord moeten archeologische resten intact blijven. Als dit niet mogelijk is, is opgraving een optie. Om inzicht te krijgen in de kans op het aantreffen van archeologische resten in bepaalde gebieden zijn op basis van historisch onderzoek archeologische verwachtingskaarten opgesteld.
Op basis van Waarden- en Verwachtingenkaart voor de voormalige gemeenten Leek, Marum, Grootegast en Zuidhorn (nu allen gefuseerd in gemeente Westerkwartier) blijkt dat deels sprake is van een middelhoge (geel) en een lage (groen) verwachting. Een
uitsnede van deze kaart is weergegeven in figuur 4.1.
Figuur 4.1 Uitsnede Waarden- en Verwachtingenkaart AO II.
Toetsing
In het kader van de voorgenomen ontwikkelingen is een archeologisch onderzoek uitgevoerd, dat is opgenomen als bijlage 12. Uit het onderzoek zijn geen aanwijzingen naar voren gekomen voor de aanwezigheid van een archeologische vindplaats. Daarom is hieruit geadviseerd om geen nader archeologisch onderzoek uit te voeren en het plangebied op archeologische gronden vrij te geven voor de geplande woningbouw. De gemeente heeft op 11 januari 2022 laten weten dit advies over te nemen.
Wel geldt dat als onverhoopt toch archeologische waarden worden aangetroffen en/of vondsten worden gedaan, dat daarvan direct melding dient te worden gemaakt conform de Erfgoedwet 2015, artikel 5.10.
Aan de zuidzijde van het plangebied, ter hoogte van het Malijksepad, vinden geen wijzigingen plaats. Dit deel is ook niet archeologisch onderzocht. Voor dit gebied is conform de huidige situatie een beschermende archeologische dubbelbestemming opgenomen.
Toetsingskader
In het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) is bepaald dat in een ruimtelijk plan een beschrijving opgenomen moet worden van de manier waarop met de aanwezige cultuurhistorische waarden rekening is gehouden.
Op basis van de Cultuurhistorische waardenkaart A0 voor de voormalige gemeenten Leek, Marum, Grootegast en Zuidhorn (nu allen gefuseerd als Gemeente Westerkwartier) is het plangebied aangemerkt als "Houtsingelgebied". Hierbij wordt aangesloten bij de Omgevingsverordening van de provincie Groningen. Op basis hiervan is het plangebied grotendeels aangewezen als "Houtsingelgebied". In de verordening is geregeld dat een bestemmingsplan dat betrekking heeft op de op kaart 7 aangegeven houtsingelgebied Zuidelijk Westerkwartier regels bevat die gericht zijn op bescherming van de herkenbare verkaveling en de houtsingels. Ook bevat het in elk geval een verbod op het kappen of rooien van houtsingels, als dat niet gebeurt voor normaal onderhoud.
In het cultuurhistorische rapport deel B van Vestigia, rapportnummer V1019b d.d. 10-03-2014 is aangegeven dat de Pierswijk (blauw) in de tekeningen de aanduiding “Historische waterloop” heeft tot en met de bestaande kom voorbij het Malijksepad, het plangebied heeft de roze arcering met de omschrijving “Houtsingel/wal” (figuur 4.2)
Figuur 4.2 Uitsnede van de cultuurhistorische waardekaart
Door Libau is eveneens een toets uitgevoerd naar de cultuurhistorische betekenis van de Pierswijk. Dit is vastgelegd in een separaat document. Libau hecht meer betekenis aan de cultuurhistorische betekenis van de lijnstructuur van de Pierswijk.
Toetsing
De huidige situatie is de Pierswijk voorzien van een pad op een dijklichaam met daaraan gekoppeld een houtsingelstructuur. Het pad is niet van cultuurhistorische betekenis. In het stedenbouwkundig plan blijft een deel van het pad behouden, maar vervolgt zijn weg richting de Kuisweg via de nieuwe woonwijk.
Uit bodemonderzoeken is gebleken dat het dijklichaam en de demping van de Pierswijk vervuild is en hierdoor gesaneerd dient te worden. Het dijklichaam, inclusief de houtsingelstructuur dient hiervoor verwijderd te worden. Het dijklichaam wordt gedeeltelijk hersteld, ter hoogte van de ijsbaan blijft de waterkerende functie intact (zie hoofdstuk 4.8)
Het is gewenst om de cultuurhistorische lijn ter plaatse te herstellen. Hierdoor wordt ter hoogte van de cultuurhistorische lijn de houtsingel terug gebracht. Aangezien deze houtsingel is gelegen op particuliere gronden, wordt privaatrechtelijk geborgd dat de houtsingel in stand gelaten dient te worden. Aangezien de compensatie deels plaatsvindt op particuliere gronden is besloten dit niet formeel vast te leggen als houtsingelstructuur. Compensatie vindt plaats binnen het plangebied (zie figuur 2.2).
De bescherming van de bestaande en de nieuw aan te leggen houtsingelstructuur is in de regels van dit bestemmingsplan geborgd.
De Historische waterloop genaamd de Pierswijk blijft in de planvorming ongewijzigd aanwezig, alsook het Malijksepad. Een deel van het Malijksepad is onderdeel van het plangebied. Hiervoor is een beschermende regeling opgenomen.
Toetsingskader
Bij de uitvoering van ruimtelijke ontwikkelingen moet rekening worden gehouden met de aanwezigheid van elektriciteit- en communicatiekabels en nutsleidingen in de grond. Hier gelden beperkingen voor ingrepen in de bodem. Daarnaast zijn zones, bijvoorbeeld rondom hoogspanningsverbindingen, straalpaden en radarsystemen van belang. Deze vragen vaak om het beperken van gevoelige functies of van de hoogte van bouwwerken. Voor ruimtelijke plannen zijn alleen de hoofdleidingen van belang. De kleinere, lokale leidingen worden bij de uitvoering door middel van een Klic-melding in kaart gebracht.
Toetsing
Binnen het plangebied loopt een hoogspanningsverbinding. In de planvorming is hier rekening mee gehouden door de aanleg van een groenzone ter hoogte van deze verbinding. Dit is ook planologisch ingebed. Voor het overige zijn geen planologisch relevante buisleidingen of straalpaden aanwezig. Het aspect kabels en leidingen staat de beoogde ontwikkeling niet in de weg.
Toetsingskader
In onderdeel C en D van de bijlage bij het Besluit m.e.r. is aangegeven welke activiteiten in het kader van het omgevingsvergunning plan mer-plichtig, project mer-plichtig of mer-beoordeling plichtig zijn. Voor deze activiteiten zijn in het Besluit m.e.r. drempelwaarden opgenomen. Daarnaast dient het bevoegd gezag bij de betreffende activiteiten die niet aan de bijbehorende drempelwaarden voldoen, na te gaan of sprake kan zijn van belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu, gelet op de omstandigheden als bedoeld in bijlage III van de EEG-richtlijn milieueffectbeoordeling. Deze omstandigheden betreffen de kenmerken en plaats van de projecten en de kenmerken van potentiële effecten.
Per 7 juli 2017 is de regelgeving voor de MER en m.e.r.-beoordeling gewijzigd met daarin een nieuwe procedure voor de vormvrije m.e.r.-beoordeling.
Toetsing
In het Besluit milieueffectrapportage is opgenomen dat de aanleg, wijziging of uitbreiding van een stedelijk ontwikkelingsproject m.e.r.-beoordelingsplichtig is in gevallen waarin de activiteit betrekking heeft op een oppervlakte van 100 hectare of meer of een aaneengesloten gebied en 2000 of meer woningen omvat (Besluit milieueffectrapportage, Bijlage onderdeel D11.2).
In dit geval worden maximaal 115 woningen gerealiseerd. De grenswaarden voor een stedelijke ontwikkeling worden niet overschreden. Desondanks is het wel noodzakelijk een vormvrije m.e.r.-beoordeling op te stellen. De aanmeldnotitie vormvrije mer-beoordeling is opgenomen in bijlage 13 van deze toelichting.
In voorgaande hoofdstukken zijn de aanwezige functies, de ontwikkelingen daarbinnen en de uitgangspunten ten aanzien daarvan aan de orde geweest. Dit beleid krijgt zijn juridische vertaling in bestemmingen. Deze regelen de gebruiks- en bebouwingsmogelijkheden. Het bestemmingsplan geeft aan voor welke doeleinden de gronden zijn bestemd.
Het bestemmingsplan voldoet aan de RO standaarden 2012. Het bestemmingsplan is opgezet als een digitaal raadpleegbaar plan. Deze digitale versie is bedoeld om de burger "online" informatie te verschaffen omtrent het bestemmingsplan. Bovendien is de digitale versie bedoeld voor uitwisseling van gegevens binnen de gemeente en met andere instanties. Het bestemmingsplan is naar aanleiding van de Wet ruimtelijke ordening opgesteld volgens de landelijke Standaard Vergelijkbare BestemmingsPlannen (SVBP 2012), met inachtneming van de aanpassingen die voortvloeien uit de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo), die op 1 oktober 2010 in werking is getreden.
De regels zijn vervat in artikelen die onderverdeeld zijn in vier delen.
In de 'Inleidende regels' zijn algemene artikelen opgenomen die voor het gehele plan van belang zijn. In artikel 1 zijn omschrijvingen opgenomen van de in het plan voorkomende relevante begrippen. In artikel 2 is vastgelegd op welke wijze dient te worden gemeten. Door deze vaste omschrijving van de begrippen én van de wijze van meten, wordt eenduidigheid in de bedoelingen van het plan gegeven en wordt de rechtszekerheid vergroot.
In de 'Bestemmingsregels' zijn de bestemmingen en de gebruiks- en/of bebouwingsmogelijkheden van de betreffende gronden aangegeven. De bestemmingen zijn op alfabetische volgorde benoemd.
In de 'Algemene regels' staan artikelen benoemd die voor alle of meerdere bestemmingen gelden. Het betreffen onder andere de voor alle bestemmingen geldende gebruiksregels en de algemeen geldende afwijkingsregels.
In de 'Overgangs- en slotregels' is het overgangsrecht conform het bepaalde in artikel 3.2.1 en 3.2.2 van het Bro. Daarnaast bevatten de regels een slotregel met daarin de citeertitel van het bestemmingsplan.
De wijze van bestemmen is afgestemd op de algemene systematiek van de gemeente Westerkwartier. Zoveel mogelijk wordt aangesloten bij het bestemmingsplan Marum Dorp 2015. Binnen het plangebied komen de volgende bestemmingen voor.
Agrarisch
Het plangebied van dit bestemmingsplan sluit aan de zuidzijde aan bij de plangrens van het bestemmingsplan "Buitengebied Marum". Hierdoor is een kleine strook grond ter hoogte van het Malijksepad meegenomen in dit bestemmingsplan. De gronden hebben conform het huidige bestemmingsplan "Marum Dorp 2015" de bestemming 'agrarisch' gekregen'. Het Malijksepad is een cultuurhistorisch waardevol pad. Dit is geborgd in de regels van het bestemmingsplan.
Groen
Het openbaar groen en met name de houtsingels aan de oostzijde en centraal in het plangebied zijn bestemd als 'Groen'. Binnen deze bestemming mogen geen gebouwen en overkappingen worden gebouwd en zijn groenvoorzieningen, samen met voet- en fietspaden, primair toegestaan. Hiermee wordt de groenstructuur in de wijk geborgd.
Voor de bescherming van de aanwezige houtsingels is een verbodsbepaling opgenomen om de houtsingel te kappen of te rooien. De aanleg van de nieuwe houtsingelstructuur is geborgd door middel van een voorwaardelijke verplichting.
Aangezien een deel van de houtsingel gerooid dient te worden vanwege een geconstateerde asbestvervuiling is rooien op basis van een vastgesteld saneringsplan mogelijk.
Centraal in het gebied is in een wadi voorzien. Binnen de bestemming groen is ook waterberging toegestaan.
Verkeer
De hoofdwegenstructuur in het plangebied in bestemd als 'Verkeer'. Dit geldt voor de centrale ontsluitingsroutes naar de verschillende woongebieden binnen het plangebied en aansluitend op de omringende infrastructuur. Ter plaatse zijn de gronden bestemd voor wegen en straten en voet- en fietspaden. Ook parkeervoorzieningen zijn binnen deze bestemming toegestaan. Omwille van de uitwisselbaarheid en een groene inrichting, zijn ook groenvoorzieningen toegestaan.
Water
Binnen het plangebied en met name aan de randen zijn enkele bestaande watergangen en toekomstige waterpartijen voorzien. Om te borgen dat dit voor watervoorzieningen vrijgehouden blijft, zijn deze gronden bestemd als 'Water'.
Woongebied
De gronden waar woningen en bijbehorende erven worden voorzien zijn bestemd als Woongebied. Op voorhand is nog niet helemaal duidelijk hoe deze gebieden worden ingedeeld en waar de woningen, tuinen, erfontsluiting en parkeervoorzieningen precies komen. Daarom is er een globale bestemming toegepast, die als het ware vrij invulbaar is met deze functies. Bepaalde gebieden zijn voorzien van de aanduiding 'specifieke bouwaanduiding - twee-aaneen en vrijstaand'. Ter plaatse zijn alleen deze type woningen toegestaan en wil men geen rijwoningen en/of appartementen gerealiseerd hebben. Het maximum aantal woningen is vastgelegd op 115. De maximale goot- en bouwhoogte bedragen 7 en 11 meter, tenzij hier middels een aanduiding op de verbeelding van wordt afgeweken omdat dit op een aantal locaties stedenbouwkundig meerwaarde oplevert. Verder geldt voor een aantal woningen dat deze plat mogen worden afgedekt. Dit komt voort uit het beeldkwaliteitsplan.
Er is vastgelegd dat in fase 1 van de gebiedsontwikkeling ten hoogste 68 woningen zijn toegestaan. Middels een afwijking kan dit aantal met 5 worden opgehoogd. Hierbij is als voorwaarde opgenomen dat het aantal van 115 woningen voor de totale gebiedsontwikkeling niet overschreden mag worden.
Waarde - archeologie 5
Aan de zuidzijde van het plangebied is een deel niet archeologisch onderzocht. Dit is het gebied rond het Malijksepad. Dit gebied wordt ook niet bebouwd. Hiervoor is conform het huidige bestemmingsplan "Marum Dorp 2015" een archeologische dubbelbestemming aan gegeven.
Conform artikel 3.1.1 van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) dient ten aanzien van een
bestemmingsplanprocedure vroegtijdig overleg plaats te vinden met de betrokken adviespartners en overheden. Het plan is voor overleg toegestuurd naar de provincie Groningen en het waterschap. Het waterschap heeft per brief van 8 november 2023 gereageerd op het voorontwerpbestemmingsplan. De reactie is opgenomen in bijlage 14 van deze toelichting. De provincie heeft gereageerd per brief van 18 november 2022 en aangevuld per brief van 20 november 2023. Deze brieven zijn opgenomen in bijlage 15 en 16 van deze toelichting. Hieronder worden de reacties samengevat en voorzien van een reactie.
Waterschap Noorderzijlvest
Het waterschap is al geruime tijd betrokken bij deze ontwikkeling. Het nu voorliggende plan is het resultaat van het laatstgehouden overleg tussen de initiatiefnemer, de gemeente en het waterschap. Het waterschap kan op hoofdlijnen instemmen met het bestemmingsplan. Er dient nog wel een nadere uitwerking plaats te vinden van het grondwater, het hemelwater en oppervlaktewater.
Reactie
De wateraspecten zijn op een juiste wijze verwoord in het plan. De initiatiefnemer blijft in overleg met het waterschap de plannen verder uitwerken.
Provincie Groningen
Brief November 2022
De provincie geeft aan dat het plangebied zich bevindt binnen het grondgebied van de voormalige gemeente Marum. Dit gebied valt niet binnen de Regio Groningen-Assen. Voor de voormalige gemeente Marum zijn er bilaterale afspraken gemaakt tussen gemeente en provincie. De provincie verzoekt hier aanvullend naar te verwijzen.
Reactie
De toelichting van het bestemmingsplan is aangepast. Er is een verwijzing gemaakt naar de afspraken tussen de provincie en de gemeente.
De provincie adviseert rekening te houden met de volgende aandachtspunten: De nieuwe ontwikkeling bevindt zich tussen het hoofdlint (de Kruisweg) en het oorspronkelijke ontginningslint (het Malijksepad). Dit zijn twee autonome structuren met een eigen logica en afleesbaarheid, die daardoor veel doen met betrekking tot de beleving van het gebied. Het is wenselijk om deze twee structuren ook deze mate van autonomie te laten behouden en hun eigen laag te laten zijn in het landschap en ze niet te laten vergroeien met de nieuwe ontwikkeling waardoor de structuren min of meer onderdeel zullen uit gaan maken van deze ontwikkeling. Gekozen zou kunnen worden om de woonwijk meer aansluiting te laten zoeken met de kern en niet zozeer of minder met de linten, zoals in de proefverkaveling die in de toelichting is opgenomen.
Reactie
De nieuwe woonwijk wordt direct ontsloten vanaf de bestaande wijk Alberdaheerd, zowel voor autoverkeer als voor fiets- en voetgangers. Wij realiseren ons dat zowel de Kruisweg als het Malijksepas twee autonome structuren zijn met een eigen logica en afleesbaarheid. Voor de aansluiting van de nieuwe woonwijk op het Malijksepad is er voor gekozen om niet direct aan dit pad te bouwen, maar op enige afstand hiervan. Dit is ook geborgd in het bestemmingsplan. Hiermee wordt de (cultuurhistorische) loop van dit pad zoveel als mogelijk behouden.
De ontsluiting van het beoogde woningbouwplan vindt plaats op de Kruisweg. Er is voorzien in de bouw van een woning aan de Kruisweg om de structuur van de Kruisweg te versterken.
De afstand tot het dichtstbijzijnde Natura 2000-gebied Bakkeveense Duinen bedraagt circa 6 km. Dit gebied is gevoelig voor stikstofdepositie. De provincie verzoekt het stikstofonderzoek toe te voegen aan het ontwerpbestemmingsplan.
Reactie
Het stikstofonderzoek is toegevoegd aan het ontwerpbestemmingsplan.
In het plan wordt verwezen naar een lijst met vrijgestelde soorten van een aantal specifieke genoemde verbodsbepalingen in de Wet natuurbescherming. Op 18 februari 2022 is de Actualisatie Omgevingsverordening provincie Groningen 2021 in werking getreden en de lijst bijgewerkt. Op grond daarvan zijn haas, hermelijn en bunzing binnen de provincie Groningen inmiddels niet langer vrijgesteld. De provincie verzoekt de toelichting op dit punt aan te passen. Voor het bestemmingsplan is een ecologisch onderzoek (quickscan) uitgevoerd. Voor de soorten haas, bunzing en hermelijn dient het onderzoek te worden aangevuld.
De provincie Groningen hanteert voor vogels geen Jaarrond beschermde lijst', hoewel het geen probleem is dat er eventueel naar deze lijst verwezen wordt. Er kunnen echter meer vogelsoorten onder deze categorie vallen waardoor wij geen strikte lijst hanteren, zoals het geval bij de kwetsbare akker- en weidevogels (categorie S-soorten). Het is dus van belang dat breder gekeken wordt dan alleen naar de soorten die op de lijst staan. Veel van deze soorten hebben geen gunstige staat van instandhouding en aan deze groep dient er extra aandacht aan geschonken te worden in de uitwerking. Uit de toetsing moet naar voren komen of deze groep ter plaatse aanwezig is en of het hier gaat om een nest of rustplaats (artikel 3.1, lid 2, Wnb), er alternatieven zijn en of de staat van instandhouding in het geding komt door de ontwikkeling. lndien dit een probleem is, dan is een ontheffing Wet natuurbescherming aan de orde. Deze onderbouwing staat los van het provinciaal beleid, zoals ten aanzien van leefgebied akkervogels en leefgebied weidevogels. Hierbij is het dus belangrijk om goed onderscheid te hebben in de juridische kaders en het beleid.
Reactie
Er heeft inmiddels aanvullend onderzoek plaatsgevonden naar de soorten zoals genoemd door de provincie Groningen. Voor enkele soorten dient ontheffing Wnb aangevraagd te worden bij de provincie. De betreffende ontheffing wordt momenteel voorbereid.
Het plangebied bevindt zich op grond van de Omgevingsverordening in het houtsingelgebied Zuidelijk Westerkwartier. Een bestemmingsplan dat betrekking heeft op dit gebied bevat op grond van artikel 2.55.1 van de Omgevingsverordening regels gericht op bescherming van de herkenbare verkaveling en houtsingels. De planregels bevatten in elk geval een verbod op het kappen of rooien van houtsingels anders dan voor normaal onderhoud. ln de regels van het bestemmingsplan ontbreekt echter een verbod op het kappen of rooien van houtsingels. lk verzoek u in de bestemmingsplanregels het kappen of rooien van houtsingels als gebruik strijdig met de bestemming op te nemen. De provincie verzoekt het plan in overeenstemming te brengen met de regels uit de Omgevingsverordening
Reactie
Vanwege een noodzakelijk sanering van het dijklichaam ter plaatse van de houtsingelstructuur, kan de betreffende houtsingelstructuur voor een deel niet behouden blijven. Waar mogelijk wordt deze hersteld. Een deel van het herstel vindt plaats op particuliere gronden. Middels een privaatrechtelijke overeenkomst wordt geborgd dat de te herstellen houtsingel in stand gehouden dient te blijven. Voor het deel van de houtsingelstructuur die is gelegen op particuliere gronden is besloten deze structuur niet formeel als houtsingelstructuur aan te wijzen. Compensatie van de houtsingelstructuur wordt gerealiseerd binnen het plangebied. Er is een beschermende regeling in het bestemmingsplan opgenomen om de deels te behouden houtsingelstructuur te beschermen en de nieuwe structuur aan te leggen en eveneens te beschermen.
Brief November 2023
De provincie vraagt om in de toelichting een beschrijving op te nemen van het vooroverleg van de provincie d.d. 18 november 2022. Verder vraagt de provincie een stikstofberekening uit te voeren.
Reactie
De reactie op de brief van de provincie d.d. 18 november 2022 is hierboven weergegeven. Het stikstofonderzoek is opgenomen in de toelichting van het bestemmingsplan.
Inloopbijeenkomst 21 november 2023
Op 21 november 2023 heeft een inloopbijeenkomst plaatsgevonden voor omwonenden en belangstellenden. Dit is aangekondigd in de plaatselijke huis-aan-huis krant. Er was een zeer grote belangstellen voor de inloopbijeenkomst. Naar schatting waren er 75 - 100 personen aanwezig.
Een groot deel van de aanwezigen waren potentiële kopers. Deze waren positief over de planvorming. Vooral de diversiteit in type woningen sprak deze groep heel erg aan.
Er waren ook diverse (direct) omwonenden aanwezig. Ook deze waren over het algemeen positief over van de plannen. Een paar direct omwonenden hadden enkele detailvragen die in de uitvoering onderzocht / gerealiseerd worden. Hiervoor vindt nader overleg plaats.
Een persoon vond het jammer dat er geen haven wordt gerealiseerd. Binnen het plangebied is hier echter geen ruimte voor aanwezig.
Ontwerpbestemmingsplan
Het ontwerpbestemmingsplan ligt gedurende zes weken ter inzage voor zienswijzen (artikel 3.8 Wro). Eenieder kan tijdens deze periode een zienswijze indienen.
Eventueel ingekomen zienswijzen worden al dan niet verwerkt in het bestemmingsplan. Na ter inzage legging besluit de gemeenteraad over de eventuele zienswijzen en de vaststelling van het plan. De indieners van de zienswijzen worden hiervan op de hoogte gesteld. Uiteindelijk is tegen het bestemmingsplan beroep mogelijk bij de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State.
Voor de uitvoerbaarheid van het plan is het van belang te weten of het economisch uitvoerbaar is. De economische uitvoerbaarheid wordt enerzijds bepaald door de exploitatie van het plan (financiële haalbaarheid) en anderzijds door de wijze van kostenverhaal van de gemeente (grondexploitatie).
Financiële haalbaarheid
Het plan wordt ontwikkeld door een projectontwikkelaar. De initiatiefnemer heeft aannemelijk gemaakt dat het plan financieel haalbaar is en dat er voldoende financiële middelen aanwezig zijn om de beoogde ontwikkeling te realiseren.
Grondexploitatie
Door middel van de grondexploitatieregeling beschikken gemeenten over mogelijkheden voor het verhalen van kosten, bijvoorbeeld voor het bouw- en woonrijp maken en kosten voor de ruimtelijke procedure. Indien er sprake is van bepaalde bouwplannen, dient de gemeente hiervoor in beginsel een exploitatieplan op te stellen. Van deze verplichting kan worden afgezien als het kostenverhaal anderszins verzekerd is. Voor vaststelling van het planologisch besluit dient duidelijk te zijn op welke wijze de kosten zullen worden verhaald.
In dit geval is een anterieure overeenkomst gesloten tussen de gemeente en de initiatiefnemer. Hierin is het kostenverhaal verzekerd. Hierbij is eveneens voorzien in het verhaal van planschade.