direct naar inhoud van Regels
Plan: Marum - Kruisweg 43, Synwood locatie
Status: ontwerp
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.1969.BPMA22HERS1-OW01

Regels

Hoofdstuk 1 Inleidende regels

Artikel 1 Begrippen

1.1 plan

het bestemmingsplan Marum - Kruisweg 43, Synwood locatie met identificatienummer NL.IMRO.1969.BPMA22HERS1-OW01 van de gemeente Westerkwartier;

1.2 bestemmingsplan

de geometrisch bepaalde planobjecten met de bijbehorende regels en de daarbij behorende bijlagen;

1.3 aanduiding

een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels, regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden;

1.4 aanduidingsgrens

de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft;

1.5 aaneengebouwde woning

blokken van meer dan twee niet-gestapelde woningen waarvan de hoofdgebouwen aan elkaar zijn gebouwd;

1.6 aan-huis-verbonden beroep of bedrijf

de uitoefening van een beroep of het bedrijfsmatig verlenen van diensten op administratief, juridisch, medisch, therapeutisch, kunstzinnig, ontwerptechnisch, consumentverzorgend, ambachtelijk of hieraan gelijk te stellen gebied dat door zijn beperkte omvang in een woning en daarbij behorende gebouwen kan worden uitgeoefend, waarbij tevens de woonfunctie in overwegende mate gehandhaafd blijf en waaronder in ieder geval niet wordt begrepen prostitutie en detailhandel slechts voor zover dit direct verband houdt met het aan-verbonden-beroep of bedrijf. Een voorbeeldlijst is opgenomen in bijlage 1;

1.7 aan- of uitbouw

een onderdeel van een hoofdgebouw dat in architectonisch opzicht ondergeschikt is aan de hoofdvorm en hiermee in directe verbinding staat;

1.8 bebouwing

één of meer gebouwen en/of bouwwerken, geen gebouwen zijnde;

1.9 bed & breakfast

het bieden van de, ten opzichte van het hoofdgebruik ondergeschikte, mogelijkheid tot recreatief nachtverblijf en ontbijt aan personen die hun hoofdverblijf elders hebben;

1.10 bedrijfsvloeroppervlakte

de totale vloeroppervlakte van de ruimte die wordt gebruikt voor een aan-huis-verbonden beroep c.q. een (dienstverlenend) bedrijf of een dienstverlenende instelling, inclusief opslag- en administratieruimten;

1.11 bestaand
  • a. bij bouwwerken: bouwwerken die op het tijdstip van vaststelling van dit plan bestonden of in uitvoering waren dan wel gebouwd zijn of gebouwd kunnen worden overeenkomstig de Woningwet of de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht of krachtens die wetten gegeven voorschriften;
  • b. ten aanzien van gebruik: het gebruik dat op het tijdstip van de vaststelling van dit plan bestond en niet in strijd was met een gebruiksverbod;
1.12 bestemmingsgrens

de grens van een bestemmingsvlak;

1.13 bestemmingsvlak

een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming;

1.14 bijgebouw

een opzichzelfstaand, al dan niet vrijstaand gebouw, dat in architectonisch opzicht ondergeschikt is aan een op hetzelfde bouwperceel gelegen hoofdgebouw;

1.15 bouwen

het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk, alsmede het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen van een standplaats;

1.16 bouwgrens

de grens van een bouwvlak;

1.17 bouwperceel

een aaneengesloten stuk grond, waarop volgens de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten;

1.18 bouwvlak

een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar volgens de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zijn toegelaten;

1.19 bouwwerk

elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die hetzij direct, hetzij indirect met de grond is verbonden, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond;

1.20 dak

iedere bovenbeëindiging van een gebouw;

1.21 dakopbouw

de bovenste bouwlaag van een hoofdgebouw waarbij de oppervlakte maximaal 30% van het basisoppervlak van het hoofdgebouw bedraagt;

1.22 detailhandel

het bedrijfsmatig te koop aanbieden, uitstallen, verkopen en/of leveren van goederen aan personen. Tot detailhandel wordt niet gerekend het te koop aanbieden, uitstallen, verkopen en/of leveren van goederen aan bedrijven of personen die die goederen gebruiken bij de uitoefening van een aan-huis-verbonden beroep of bedrijf;

1.23 erf

een al dan niet bebouwd perceel of een gedeelte daarvan, dat direct ligt bij een gebouw en geheel of gedeeltelijk is ingericht voor het gebruik van dit gebouw, waarbij geldt dat deze inrichting niet in strijd is met het bestemmingsplan;

1.24 gebouw

elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt;

1.25 gebruiksmogelijkheden

de mogelijkheden om gronden en bouwwerken overeenkomstig de daaraan toegekende bestemming te gebruiken;

1.26 hoofdgebouw

een gebouw dat op een bouwperceel door zijn constructie of afmetingen, dan wel gelet op de bestemming, als belangrijkste gebouw valt aan te merken;

1.27 huishouden

een zelfstandig(e) dan wel samenwonend persoon of groep van personen met een zekere mate van onderlinge verbondenheid die binnen een complex van ruimte gebruik maken van dezelfde voorzieningen zoals een keuken, sanitaire voorzieningen en de entree;

1.28 kampeermiddel

een tent, een vouwwagen, een kampeerauto, een caravan of een stacaravan, dan wel enig ander daarmee vergelijkbaar voertuig of onderkomen, dat geheel of ten dele is bestemd of opgericht dan wel wordt of kan worden gebruikt voor recreatief nachtverblijf;

1.29 kunstwerk

een bouwwerk, geen gebouw zijnde, bedoeld voor civieltechnische en/of infrastructurele doeleinden, zoals een brug, een dam, een duiker, een tunnel, een via- of aquaduct of een sluis dan wel een daarmee gelijk te stellen voorziening;

1.30 landschappelijke waarden

de aan een gebied toegekende waarden in verband met de waarneembare verschijningsvorm van dat gebied en de herkenbaarheid van het historische ontwikkelingsproces;

1.31 meetverschil

een door feitelijke terreininrichting aanwezig verschil tussen het beloop van lijnen in het veld en een aangegeven bestemmings- of bouwgrens;

1.32 nutsvoorzieningen

voorzieningen ten behoeve van het openbaar nut zoals transformatorhuisjes, gasreduceerstations, schakelhuisjes, duikers, bemalingsinstallaties, gemaalgebouwtjes, voorzieningen ten behoeve van (ondergrondse) afvalinzameling, telefooncellen en apparatuur voor telecommunicatie;

1.33 overkapping

een bouwwerk, geen gebouw zijnde, zoals een carport, met een dak en dat niet is voorzien van een wand, bestaande wanden van gebouwen niet meegerekend;

1.34 peil
  • a. voor een gebouw waarvan de hoofdtoegang direct aan de weg grenst: de hoogte van de weg ter plaatse van die hoofdtoegang;
  • b. voor een gebouw waarvan de hoofdtoegang niet direct aan de weg grenst: de hoogte van het terrein ter plaatse van die hoofdtoegang bij voltooiing van de bouw;
  • c. voor bouwwerken geen gebouw zijnde: de gemiddelde hoogte van het direct aansluitend terrein;
  • d. indien in of op het water wordt gebouwd: het plaatselijk te hanteren waterpeil (t.o.v. NAP);
1.35 platte afdekking

een horizontale afdekking of een afdekking met die een hoek met het dakvlak maakt van maximaal 5 graden;

1.36 seksinrichting

een voor het publiek toegankelijke besloten ruimte waarin bedrijfsmatig, of in de omvang alsof zij bedrijfsmatig was, seksuele handelingen worden verricht, of vertoningen van erotisch/pornografische aard plaatsvinden.

Onder een seksinrichting wordt in ieder geval verstaan: een prostitutiebedrijf, waaronder begrepen een erotische-massagesalon, een seksbioscoop, een seksautomatenhal, een sekstheater of een parenclub, al dan niet in combinatie met elkaar;

1.37 straat- en bebouwingsbeeld

de stedenbouwkundige waarde van een gebied die wordt bepaald door de mate van samenhang in aanwezige bebouwing. De mate van samenhang wordt bepaald door de verhouding tussen bouwmassa en open ruimte, de onderlinge verhouding tussen bebouwing op het gebied van bouwhoogte en -breedte en de wijze waarop bebouwing die ruimtelijk op elkaar georiënteerd is zich tot elkaar verhoudt op het vlak van bouwvorm en ligging;

1.38 tuin

beplant deel van het erf;

1.39 twee-aaneen gebouwde woning

een blok van twee aaneengebouwde woningen;

1.40 verbeelding

de analoge en digitale voorstelling van de in het plan opgenomen digitale ruimtelijke informatie;

1.41 verkeersveiligheid

de waarde van een gebied voor de veiligheid van het verkeer die wordt bepaald door de mate van overzichtelijkheid en vrij uitzicht (met name bij kruisingen van wegen en uitritten) en de (mogelijke) effecten van bebouwing en overige inrichtingselementen op de gedragingen van verkeersdeelnemers;

1.42 voorgevelrooilijn/voorbouwgrens

de naar de weg gekeerde bouwgrens;

1.43 vrijstaande woning

een niet-aaneengebouwde woning;

1.44 weg

alle voor het openbaar rij- of ander verkeer openstaande wegen of paden daaronder begrepen de daarin gelegen bruggen en duikers, de tot de wegen of paden behorende bermen en zijkanten, alsmede de aan de weg liggende parkeergelegenheden;

1.45 wonen

het gebruik maken van een woning;

1.46 woning/wooneenheid

een complex van ruimten, uitsluitend bedoeld voor de huisvesting van één afzonderlijk huishouden;

1.47 woonsituatie

de waarde van een gebied voor de woonfunctie, die wordt bepaald door de situering van om die woonfunctie liggende functies en bebouwing. Bij de bepaling van de waarde wordt in het bijzonder gelet op de daglichttoetreding, het uitzicht, de mate van privacy en het voorkomen of beperken van hinder;

1.48 zijdelingse perceelgrens

de grens tussen twee bouwpercelen.

Artikel 2 Wijze van meten

Bij toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:

2.1 de bouwhoogte van een bouwwerk:

vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een bouwwerk met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes, en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen;

2.2 de dakhelling:

langs het dakvlak ten opzichte van het horizontale vlak;

2.3 de goothoogte van een bouwwerk:

vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot, c.q. de druiplijn, het boeibord, of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel;

2.4 de inhoud van een bouwwerk:

tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidingsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen;

2.5 de oppervlakte van een bouwwerk:

tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk;

2.6 de afstand tot de perceelgrens:

vanaf de kortste afstand van enig punt van een bouwwerk tot de perceelgrens.

Bij toepassing van het bepaalde in het plan ten aanzien van het bouwen binnen bouwvlakken of bestemmingsvlakken, worden afwijkingen ten gevolge van meetverschillen buiten beschouwing gelaten, mits dat meetverschil, mede gelet op de aard en omvang van hierdoor toegelaten of toe te laten (bouw)werken of werkzaamheden, als van zeer beperkte betekenis moet worden aangemerkt.

Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels

Artikel 3 Agrarisch

3.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Agrarisch' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. gebouwen en overkappingen ten behoeve van de uitoefening van een agrarisch bedrijf met een grondgebonden agrarische bedrijfsvoering;
  • b. het behoud, het herstel en de ontwikkeling van de waarden van het gebied;

met daaraan ondergeschikt:

  • c. cultuurgrond;
  • d. een cultuurhistorisch waardevol pad, ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van waarde - cultuurhistorisch waardevol pad';
  • e. een bed & breakfast met een oppervlakte van ten hoogste 50 m²;
  • f. wegen, straten en paden;
  • g. groenvoorzieningen;
  • h. nutsvoorzieningen;
  • i. parkeervoorzieningen;
  • j. water en waterhuishoudkundige voorzieningen;

met de daarbij behorende:

  • k. tuinen, erven en terreinen;
  • l. bouwwerken, geen gebouwen zijnde.
3.2 Bouwregels
3.2.1 Gebouwen

Voor het bouwen van gebouwen gelden de volgende regels:

  • a. een gebouw wordt ter plaatse van de aanduiding 'bouwvlak' gebouwd;
  • b. de goothoogte van een gebouw bedraagt ten hoogste 4,5 m, dan wel ten hoogste de goothoogte van de bestaande gebouwen indien deze meer is;
  • c. de bouwhoogte van een gebouw bedraagt ten hoogste 12 m, dan wel ten hoogste de bouwhoogte van de bestaande gebouwen indien deze meer is;

3.2.2 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde

Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende regels:

  • a. kuilvoerplaten, sleufsilo's en mestsilo's mogen uitsluitend binnen het gebied, ter plaatse van de aanduiding 'bouwvlak' worden gebouwd;
  • b. de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde en geen overkappingen zijnde ter plaatse van de aanduiding 'bouwvlak' bedraagt ten hoogste 12 m;
  • c. de bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen bedraagt ten hoogste 2 m, met dien verstande dat de bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen voor de voorgevelrooilijn en het verlengde daarvan ten hoogste 1 m bedraagt;
  • d. de bouwhoogte van een overkapping bedraagt ten hoogste 3 m;
  • e. de oppervlakte van overkappingen bedraagt per gebouw ten hoogste 30 m²;
  • f. overkappingen worden achter de voorgevelrooilijn gebouwd;
  • g. de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, bedraagt ten hoogste 3 m.
3.3 Nadere eisen

Burgemeester en wethouders kunnen, ten behoeve van een goede woonsituatie, de milieusituatie, de sociale veiligheid, de verkeersveiligheid en de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden, nadere eisen stellen aan de plaats en de afmetingen van de bebouwing.

3.4 Afwijken van de bouwregels

Met een omgevingsvergunning kan, mits geen onevenredige aantasting plaatsvindt van het bebouwingsbeeld, de verkeersveiligheid en de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden worden afgeweken van:

  • a. het bepaalde in lid 3.2.1 sub a in die zin dat de gezamenlijke staloppervlakte ten behoeve van een intensieve veehouderij bij een gelijk aantal dieren met 2.000 m² wordt vergroot, mits:
    • 1. de noodzaak tot vergroting voortvloeit uit aangescherpte eisen in wet- en regelgeving op het gebied van milieu en dierenwelzijn;
    • 2. de goothoogte niet meer bedraagt dan 4,5 m;
    • 3. de bouwhoogte niet meer bedraagt dan 12 m;
3.5 Specifieke gebruiksregels

 Tot een gebruik, strijdig met deze bestemming, wordt in ieder geval begrepen:

  • a. de opslag van mest en voer buiten het gebied, ter plaatse van de aanduiding 'bouwvlak';
  • b. het gebruik van de gronden en bouwwerken voor een bed & breakfast met een oppervlakte van meer dan 50 m²;
  • c. het vergisten van mest en het verhandelen van de daarbij vrijkomende energie;
  • d. het kappen en rooien van houtsingels, met dien verstande dat hieronder niet wordt verstaan het normale onderhoud.
3.6 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
3.6.1 Vergunningsplichtige werken en werkzaamheden

Voor de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden is een omgevingsvergunning vereist:

  • a. de bescherming van de herkenbare verkaveling;
  • b. het aanleggen en/of verharden van paden, ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van waarde - cultuurhistorisch waardevol pad';
  • c. het planten, kappen en/of verwijderen van bomen en houtgewas, ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van waarde - cultuurhistorisch waardevol pad';
  • d. het graven en/of dempen van waterlopen, ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van waarde - cultuurhistorisch waardevol pad'.

3.6.2 Uitzonderingen

Het bepaalde in lid 3.6.1 is niet van toepassing op werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden die:

  • a. het normale onderhoud betreffen;
  • b. reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van het van kracht worden van dit plan.

3.6.3 Toetsingscriteria a

De omgevingsvergunning kan slechts worden verleend indien geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de natuurlijke en landschappelijke waarden van het houtsingelgebied.

3.6.4 Toetsingscriteria b t/m d

De omgevingsvergunning kan slechts worden verleend indien geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de natuurlijke, landschappelijke en cultuurhistorische waarden van het gebied.

Artikel 4 Groen

4.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Groen' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. ter plaatse van de aanduiding 'houtsingel', het behoud, het herstel en de ontwikkeling van houtsingels;
  • b. groenvoorzieningen;
  • c. voet- en fietspaden;
  • d. waterberging;
  • e. oevers, bermen en beplanting;

met daaraan ondergeschikt:

  • f. wegen, straten en paden;
  • g. nutsvoorzieningen;

met de daarbij behorende:

  • h. bouwwerken, geen gebouwen zijnde.
4.2 Bouwregels
4.2.1 Gebouwen en overkappingen

Op of in deze gronden mogen geen gebouwen en overkappingen worden gebouwd.

4.2.2 Bouwwerken, geen gebouwen en overkappingen zijnde

Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen en overkappingen zijnde geldt de volgende regel:

  • de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen en overkappingen zijnde bedraagt ten hoogste 5 m.
4.3 Nadere eisen

Burgemeester en wethouders kunnen ten behoeve van de verkeersveiligheid en de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden, nadere eisen stellen aan de plaats en de afmetingen van de bebouwing.

4.4 Specifieke gebruiksregels

Tot een gebruik, strijdig met deze bestemming, wordt in ieder geval gerekend:

  • a. de aanleg van parkeervoorzieningen;
  • b. het kappen en rooien van houtsingels ter plaatse van de aanduiding 'houtsingel', met dien verstande dat hieronder niet wordt verstaan het normale onderhoud en het kappen en rooien in verband met sanering van de bodem op basis van een vastgesteld saneringsplan.
4.5 Afwijken van de gebruiksregels

Mits geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan:

  • het straat- en bebouwingsbeeld;
  • de woonsituatie;
  • de verkeersveiligheid;
  • de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden;

kan met een omgevingsvergunning worden afgeweken van het bepaalde in lid 4.4 sub a in die zin dat parkeervoorzieningen worden gerealiseerd tot een maximale horizontale diepte van 5,00 m gemeten uit de kant van de weg of (woon)straat en overige verhardingen.

4.6 Voorwaardelijke verplichting

Het is uitsluitend toegestaan de gronden te gebruiken en/of in gebruik te (laten) nemen voor de doeleinden als beschreven in lid 5.1, 6.1 en 7.1 nadat de houtsingelstructuur ter plaatse van de aanduiding 'houtsingel' volledig is gerealiseerd en vervolgens in stand wordt gehouden en beheerd.

Artikel 5 Verkeer

5.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Verkeer' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. wegen en straten;
  • b. fiets- en voetpaden;
  • c. parkeervoorzieningen;
  • d. groenvoorzieningen;
  • e. nutsvoorzieningen;
  • f. water;
  • g. oevers, bermen en beplanting;
  • h. waterberging;

met de daarbijbehorende:

  • i. gebouwen;
  • j. bouwwerken, geen gebouwen zijnde, waaronder bruggen, duikers en/of dammen.
5.2 Bouwregels
5.2.1 Gebouwen en overkappingen

Voor het bouwen van gebouwen en overkappingen gelden de volgende regels:

  • a. er mogen uitsluitend gebouwen en overkappingen ten behoeve van verkeers- en verblijfsdoeleinden en nutsvoorzieningen worden gebouwd;
  • b. de inhoud per gebouw bedraagt ten hoogste 30 m³;
  • c. de bouwhoogte bedraagt ten hoogste 3 m.
5.2.2 Bouwwerken, geen gebouwen en overkappingen zijnde

Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen en overkappingen zijnde geldt de volgende regel:

  • de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen en overkappingen zijnde, bedraagt ten hoogste 5 m.
5.3 Nadere eisen

Burgemeester en wethouders kunnen, ten behoeve van een goede woonsituatie, de milieusituatie, de sociale veiligheid, de verkeersveiligheid en de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden, nadere eisen stellen aan de plaats en de afmetingen van de bebouwing.

5.4 Specifieke gebruiksregels

Tot een gebruik, strijdig met deze bestemming, wordt in ieder geval gerekend:

  • het inrichten van het bestemmingsvlak met een groter aantal rijstroken dan 2.

Artikel 6 Water

6.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Water' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. water;
  • b. oevers, bermen en beplanting;
  • c. waterberging;

met de daarbij behorende:

  • d. bouwwerken, geen gebouwen zijnde, waaronder bruggen, duikers en/of dammen.
6.2 Bouwregels
6.2.1 Gebouwen en overkappingen

Op of in deze gronden mogen geen gebouwen en overkappingen worden gebouwd.

6.2.2 Bouwwerken, geen gebouwen en overkappingen zijnde

Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen en overkappingen zijnde, geldt de volgende regel:

  • de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen en overkappingen zijnde, bedraagt ten hoogste 5 m.
6.3 Nadere eisen

Burgemeester en wethouders kunnen, ten behoeve van een goede waterhuishouding en de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden, nadere eisen stellen aan de afmetingen van de bebouwing.

6.4 Specifieke gebruiksregels

Tot een gebruik, strijdig met deze bestemming, wordt in ieder geval gerekend:

  • het gebruik van de gronden als ligplaats voor (woon)schepen.

Artikel 7 Woongebied

7.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Woongebied' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. gebouwen en overkappingen ten behoeve van:
    • 1. wonen in aaneengebouwde, twee-aaneen gebouwde en vrijstaande woningen, al dan niet in combinatie met een aan-huis-verbonden beroep of bedrijf;
    • 2. een bed & breakfast met een oppervlakte van ten hoogste 50 m2;

met daaraan ondergeschikt:

  • b. wegen, straten en paden;
  • c. groenvoorzieningen;
  • d. nutsvoorzieningen;
  • e. parkeervoorzieningen;
  • f. speelvoorzieningen;

met de daarbij behorende:

  • g. tuinen, erven en terreinen;
  • h. bouwwerken, geen gebouwen zijnde.
7.2 Bouwregels
7.2.1 Hoofdgebouwen

Voor het bouwen van hoofdgebouwen gelden de volgende regels:

  • a. ter plaatse van de aanduiding 'bouwvlak' wordt het hoofdgebouw binnen een bouwvlak gebouwd;
  • b. er zijn ten hoogste 115 wooneenheden toegestaan;
  • c. ter plaatse van de aanduiding 'overige zone - fase 1' zijn ten hoogste 68 wooneenheden toegestaan;
  • d. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke bouwaanduiding - twee-aaneen en vrijstaand' zijn uitsluitend halfvrijstaande en vrijstaande woningen toegestaan;
  • e. de afstand van een hoofdgebouw of een blok van aaneengebouwde hoofdgebouwen tot de zijdelingse perceelgrens bedraagt ten minste 2,5 m;
  • f. de goothoogte van een hoofdgebouw bedraagt ten hoogste 7 m, dan wel de ter plaatse van de aanduiding 'maximum goothoogte (m)' aangegeven hoogte;
  • g. de bouwhoogte van een hoofdgebouw bedraagt ten hoogste 11 m, dan wel de ter plaatse van de aanduiding 'maximum bouwhoogte (m) aangegeven hoogte;
  • h. ten hoogste 60% van het oppervlak wordt afgedekt met een plat dak, dan wel een kap met een dakhelling van ten minste 30°, met uitzondering van de gronden ter plaatse voorzien van de aanduiding 'plat dak' in welk geval een plat dak is toegestaan.

7.2.2 Gebouwen ten behoeve van nutsvoorzieningen

Voor het bouwen van gebouwen ten behoeve van nutsvoorzieningen gelden de volgende regels:

  • a. de inhoud bedraagt per gebouw ten hoogste 30 m3;
  • b. de bouwhoogte bedraagt ten hoogste 3 m.

7.2.3 Bijgebouwen

Voor het bouwen van bijgebouwen gelden de volgende regels:

  • a. de gezamenlijke oppervlakte aan bijgebouwen, inclusief de oppervlakte van aan- en uitbouwen die niet voldoen aan de eisen van het hoofdgebouw, bedraagt niet meer dan 80 m², met dien verstande dat ten hoogste 50% van een bouwperceel mag worden bebouwd;
  • b. de goothoogte bedraagt ten hoogste 3 m;
  • c. de bouwhoogte bedraagt ten hoogste 5 m;
  • d. de bijgebouwen worden ten minste 1 m achter (het verlengde van) de naar de weg gekeerde gevel van het hoofdgebouw gebouwd.

7.2.4 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde

Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende regels:

  • a. de bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen bedraagt ten hoogste 2 m, met dien verstande dat de bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen voor de voorgevelrooilijn en het verlengde daarvan ten hoogste 1 m bedraagt;
  • b. de bouwhoogte van een overkapping bedraagt ten hoogste 3 m;
  • c. de oppervlakte van een overkapping bedraagt per hoofdgebouw ten hoogste 30 m2;
  • d. een overkapping wordt achter de voorgevelrooilijn gebouwd;
  • e. de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen en overkappingen zijnde, bedraagt ten hoogste 3 m.
7.3 Nadere eisen

Burgemeester en wethouders kunnen, ten behoeve van een goede woonsituatie, de milieusituatie, de sociale veiligheid, de verkeersveiligheid en de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden, nadere eisen stellen aan de plaats en de afmetingen van de bebouwing.

7.4 Afwijken van de bouwregels

Met een omgevingsvergunning kan, mits geen onevenredige aantasting plaatsvindt van het bebouwingsbeeld, de verkeersveiligheid en de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden worden afgeweken van:

  • het bepaalde in lid 7.2.1 sub c in die zin dat het maximaal aantal toegestane wooneenheden wordt verhoogd met 5, met dien verstande dat het in lid 7.2.1 sub b opgenomen maximum niet wordt overschreden.
7.5 Specifieke gebruiksregels

Tot een gebruik, strijdig met deze bestemming, wordt in ieder geval gerekend:

  • a. het gebruik van de gronden en bouwwerken voor een aan-huis-verbonden beroep of bedrijf, zodanig dat:
    • 1. het bedrijfsvloeroppervlak voor een aan-huis-verbonden beroep of bedrijf meer bedraagt dan 50 m²;
    • 2. degene die de activiteiten in de woning uitvoert, geen hoofdbewoner van de woning is;
    • 3. de woonfunctie niet in overwegende mate behouden blijft;
    • 4. er detailhandel plaatsvindt, anders dan detailhandel die ondergeschikt is aan en verbonden aan met het aan-huis-verbonden beroep of bedrijf;
    • 5. de activiteiten qua aard, omvang en uitstraling niet passen in een woonomgeving;
    • 6. de activiteiten meldingplichtig of vergunningplichtig zijn ingevolge de Wet milieubeheer respectievelijk de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht, tenzij er aantoonbaar geen sprake zal zijn van overlast voor de (woon)omgeving;
    • 7. de verkeersaantrekkende werking van het beroep of bedrijf leidt tot verkeersoverlast in de omgeving en/of vereist dat er verkeersmaatregelen genomen moeten worden;
  • b. het gebruik van de gronden en bouwwerken voor bedrijfsmatige activiteiten anders dan een aan-huis-verbonden beroep of bedrijf;
  • c. het gebruik van bijgebouwen voor zelfstandige bewoning;
  • d. het gebruik van de gronden en bouwwerken voor een bed & breakfast van meer dan 50 m2.

Artikel 8 Waarde - Archeologie 5

8.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Waarde - Archeologie 5' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor:

  • doeleinden ter bescherming en veiligstelling van de in de grond verwachte (middelhoog) archeologische waarden, waarbij geldt dat indien strijd ontstaat tussen het belang van het behoud en de bescherming van archeologische waarden en andere bestemmingen de bestemming 'Waarde - Archeologie 5' prevaleert.
8.2 Bouwregels
8.2.1 Bouwwerken met een oppervlakte groter dan 1000 m²
  • a. Op of in de in 8.1 bedoelde gronden mogen uitsluitend bouwwerken ten behoeve van een overige aan deze gronden toegekende bestemming worden gebouwd, mits op basis van archeologisch (voor)onderzoek is vastgesteld dat ter plaatse geen behoudenswaardige archeologische waarden aanwezig zijn of de aanwezige behoudenswaardige archeologische waarden niet onevenredig worden geschaad.
  • b. het vereiste archeologische (voor)onderzoek in 8.2.1 sub a is niet van toepassing op bouwactiviteiten die betrekking hebben op grondroerende werkzaamheden over een oppervlakte niet groter dan 1.000 m².
8.3 Afwijken van de bouwregels
  • a. Met een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in lid 8.2.1 ten behoeve van een overige aan deze gronden toegekende bestemming, indien is gebleken dat het oprichten van een bouwwerk, waarvoor de omgevingsvergunning wordt gevraagd, niet zal leiden tot een verstoring van archeologische waarden, zowel in directe als in indirecte zin.
  • b. Er wordt niet afgeweken van het bepaalde in lid 8.2.1 dan nadat de aanvrager een rapport heeft overlegd, waarin de archeologische waarde van het terrein dat blijkens de aanvraag zal worden verstoord, naar het oordeel van burgemeester en wethouders in voldoende mate is vastgesteld. Dit rapport, het onderzoeksproces dat tot het rapport heeft geleid als ook de archeologische waardestelling dienen te voldoen aan de binnen de archeologische beroepsgroep algemeen gangbare kwaliteitsafspraken en -criteria.
  • c. Voor zover het oprichten van het bouwwerk, waarvoor de omgevingsvergunning wordt gevraagd, kan leiden tot een onevenredige verstoring van behoudenswaardige archeologische waarden, zowel in directe als in indirecte zin, kunnen burgemeester en wethouders afwijken van het bepaalde in lid 8.2.1, indien aan de vergunning één, of een combinatie, van de volgende voorschriften worden verbonden:
    • 1. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen, waardoor archeologische waarden in de bodem kunnen worden behouden;
    • 2. de verplichting tot het doen van opgravingen zoals bedoeld in de Monumentenwet 1988;
    • 3. de verplichting de oprichting van een bouwwerk te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg die voldoet aan de door burgemeester en wethouders bij de vergunning te stellen kwalificaties.
8.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
8.4.1 Vergunningsplicht

Voor de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden is in het belang van de archeologische monumentenzorg en ter voorkoming van onevenredige aantasting van aanwezige of verwachte archeologische waarden, een omgevingsvergunning vereist:

  • a. het ophogen en ontgraven van de bodem;
  • b. het aanleggen, verbreden of verharden van wegen, paden, banen of parkeergelegenheid en het aanbrengen van andere oppervlakteverhardingen;
  • c. het aanleggen, verbreden en dempen van sloten, vijvers en andere wateren;
  • d. het verlagen of het verhogen van het waterpeil, tenzij dit een maatregel is van het bevoegd waterschap;
  • e. het aanbrengen of verwijderen van ondergrondse transport-, energie-, telecommunicatie- of andere leidingen en de daarmee verband houdende constructies;
  • f. het bebossen van gronden die op het tijdstip van het van kracht worden van dit plan niet als bosgrond kunnen worden aangemerkt;
  • g. het rooien van bos of boomgaard, waarbij de stobben worden verwijderd;
  • h. het aanleggen van bos of boomgaard;
  • i. het aanbrengen van diepwortelende beplanting;
  • j. het scheuren van grasland;
  • k. het uitvoeren van grondbewerkingen, waartoe gerekend worden woelen, mengen, diepploegen, egaliseren, en leggen van drainage en ontginnen.

8.4.2 Uitzondering

Het bepaalde in lid 8.4.1 is niet van toepassing op werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden welke:

  • a. het normale onderhoud en exploitatie betreffen;
  • b. reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van het van kracht worden van dit plan;
  • c. betrekking hebben op een oppervlakte die minder dan 1.000 m² bedragen en die minder dan 50 cm onder maaiveld plaatsvinden.

8.4.3 Voorwaarden

De genoemde omgevingsvergunning kan slechts worden verleend indien:

  • a. door die werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden, dan wel door de daarvan hetzij direct, hetzij indirect te verwachten gevolgen, één of meer archeologische waarden van de betreffende gronden niet onevenredig worden of kunnen worden aangetast, dan wel de mogelijkheden voor het herstel van die waarden niet onevenredig worden of kunnen worden verkleind; en
  • b. vooraf door aanvrager van de omgevingsvergunning een rapport op basis van de in de beroepsgroep geldende normen is overgelegd waaruit naar het oordeel van burgemeester en wethouders in voldoende mate blijkt dat:
    • 1. de archeologische waarden in voldoende mate zijn zeker gesteld; of
    • 2. er geen archeologische waarden aanwezig zijn; of
    • 3. de archeologische waarden niet of niet onevenredig worden geschaad.

Voor zover de in lid 8.4.1 genoemde werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden kunnen leiden tot een onevenredige verstoring van behoudenswaardige archeologische waarden, kunnen burgemeester en wethouders afwijken van het bepaalde in lid 8.4.1 indien aan de vergunning één, of een combinatie, van de volgende voorschriften worden verbonden:

  • a. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen, waardoor archeologische waarden in de bodem kunnen worden behouden;
  • b. de verplichting tot het doen van opgravingen zoals bedoeld in de Monumentenwet 1988;
  • c. de verplichting de oprichting van een bouwwerk te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg die voldoet aan de door burgemeester en wethouders bij de vergunning te stellen kwalificaties.

Het in lid 8.4.1 gestelde verbod geldt niet voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden:

  • a. in het kader van archeologisch vooronderzoek en het doen van opgravingen, mits verricht door een daartoe erkende partij;
  • b. waarmee is of mag worden begonnen op het tijdstip van in werking treding van het bestemmingsplan.

De in lid 8.4.2 genoemde uitzonderingsregels gelden niet indien in de periode van 24 maanden voor de datum van voorgenomen werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden een uitzonderingsregel van toepassing is geweest op aangrenzende terreinen of terreinen op een afstand van minder dan 25 meter van het onderhavige terrein.

Alvorens een omgevingsvergunning te verlenen als bedoeld in lid 8.4.1 winnen burgemeester en wethouders advies in van een door hen aan te wijzen ter zake deskundige.

8.5 Wijzigingsbevoegdheid

Burgemeester en Wethouders kunnen het plan wijzigen in die zin dat:

  • a. de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 5' wordt gewijzigd in de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 3' voor gronden die op basis van deskundig archeologisch (voor)onderzoek archeologische waarden blijken te bevatten die op grond van de gangbare waarderingssystematiek door burgemeester en wethouders als behoudenswaardig zijn bevonden (positief selectiebesluit);
  • b. de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 5' wordt gewijzigd in de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 4' voor gronden die op basis van deskundig archeologisch (voor)onderzoek een hoge archeologische verwachting blijken te hebben;
  • c. de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 5' wordt verwijderd, indien uit deskundig archeologisch onderzoek blijkt dat ter plaatse geen sprake is van behoudenswaardige archeologische waarden.

Hoofdstuk 3 Algemene regels

Artikel 9 Anti-dubbeltelregel

Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.

Artikel 10 Algemene bouwregels

10.1 Plinten, pilasters, kozijnen, gevelversieringen, ventilatiekanalen, schoorstenen, gevel- of kroonlijsten en erkers

Bij toepassing van het bepaalde ten aanzien van het bouwen binnen bouwvlakken of bestemmingsvlakken worden ondergeschikte bouwdelen als plinten, pilasters, kozijnen, gevelversieringen, ventilatiekanalen, schoorstenen, gevel- of kroonlijsten en erkers buiten beschouwing gelaten, mits de bouw- c.q. de bestemmingsgrens met niet meer dan 1,5 m wordt overschreden.

10.2 Balkons

Bij de toepassing van het bepaalde ten aanzien van het bouwen worden balkons buiten beschouwing gelaten, mits de overschrijding van bouw-, c.q. bestemmingsgrenzen ten hoogste 2 m bedraagt.

10.3 Dakopbouwen

Bij toepassing van het bepaalde ten aanzien van de bouwhoogte van een bouwwerk worden dakopbouwen als ondergeschikte bouwonderdelen aangemerkt, mits de bouwhoogte van een bouwwerk met niet meer dan 1,5 m wordt overschreden.

10.4 Reclamemasten

De bouwhoogte van reclamemasten bedraagt, ook na toepassing van een afwijkingsbevoegdheid, ten hoogste 6,00 m.

Artikel 11 Algemene gebruiksregels

11.1 Strijdig gebruik

Tot een gebruik, strijdig met de gegeven bestemmingen, wordt in ieder geval gerekend:

  • a. het gebruik van gronden voor de opslag van schroot, afbraak- en bouwmaterialen, grond, bodemspecie en puin en het storten van puin en afvalstoffen anders dan voor de uitvoering van krachtens de bestemming toegelaten bouwactiviteiten en werken en werkzaamheden;
  • b. het gebruik van gronden voor de stalling en opslag van (aan het oorspronkelijk verkeer onttrokken) voer-, vaar- of vliegtuigen;
  • c. het gebruik van de gronden en bouwwerken voor seksinrichtingen;
  • d. het gebruik van de gronden als standplaats voor kampeermiddelen.

Artikel 12 Algemene afwijkingsregels

Mits geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan:

  • het straat- en bebouwingsbeeld;
  • de woonsituatie;
  • de verkeersveiligheid;
  • en de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden;

kan met een omgevingsvergunning worden afgeweken van bepaalde bestemmingen in dit bestemmingsplan:

  • a. de aanduidingen en in de regels gegeven maten, afmetingen en percentages, tot ten hoogste 10% van die maten, afmetingen en percentages, met dien verstande dat deze afwijkingsbevoegdheid niet van toepassing is op reclamemasten;
  • b. de bestemmingsregels in die zin dat de bouwgrens voor geringe afwijkingen wordt overschreden, mits de overschrijding ten hoogste 2 m bedraagt;
  • c. de bestemmingsregels in die zin dat niet voor bewoning bestemde bouwwerken ten behoeve van openbaar nut zoals wachthuisjes, telefooncellen, kiosken, gebouwtjes ten behoeve van de bediening van kunstwerken, lichtmasten, toiletgebouwtjes, en naar de aard en omvang daarmee gelijk te stellen bouwwerken worden gebouwd, met uitzondering van verkooppunten van motorbrandstoffen, voor zover deze bouwwerken een bouwhoogte hebben van ten hoogste 3,5 m en een oppervlakte van ten hoogste 60 m²;
    • 1. de inhoud per gebouwtje ten hoogste 100 m3 bedraagt;
    • 2. de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, ten hoogste 15 m bedraagt;
  • d. de bestemmingsregels in die zin dat de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, ten behoeve van zend-, ontvang- en/of sirenemasten, wordt vergroot tot ten hoogste 25 m, met dien verstande dat:
    • 1. de noodzaak voor plaatsing van de antenne dient te worden aangetoond;
    • 2. bij de plaatsing van een antennemast wordt aangesloten bij bestaande verticale elementen, zoals bestaande masten of anderszins bestaande bouwwerken;
  • e. de bestemmingsregels en toestaan dat duurzame energievoorzieningen op dorpsniveau (biomassa/warmtepomp/zonnepark) worden geplaatst.
  • f. voor het wijzigen van het beloop of het profiel van wegen en/of de aansluiting van wegen onderling indien de verkeersveiligheid en/of intensiteit daartoe aanleiding geven.

Artikel 13 Overige regels

13.1 Voldoende parkeergelegenheid
  • a. Een bouwwerk, waarvan een behoefte aan parkeergelegenheid wordt verwacht, kan niet worden gebouwd of gebruikt wanneer op het bouwperceel of in de omgeving daarvan niet in voldoende parkeergelegenheid is voorzien en in stand wordt gehouden;
  • b. Bij een omgevingsvergunning wordt beoordeeld of sprake is van voldoende parkeergelegenheid aan de hand van de beleidsregels 'parkeernormen gemeente Westerkwartier' zoals opgenomen in bijlage 2. Indien gedurende de planperiode de voornoemde beleidsregels worden gewijzigd, met die wijziging rekening wordt gehouden;
  • c. Bij een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in sub a en worden toegestaan dat in minder dan voldoende parkeergelegenheid wordt voorzien, indien aangetoond wordt dat de parkeerdruk niet toeneemt en geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de bereikbaarheid.
13.2 Laden en lossen
  • a. Indien het beoogde gebruik van een bouwwerk aanleiding geeft tot een te verwachten behoefte aan ruimte voor het laden of lossen van goederen, wordt een omgevingsvergunning voor het bouwen uitsluitend verleend indien aan of in dat bouwwerk dan wel op het onbebouwde terrein bij het bouwwerk wordt voorzien in de laad- en losruimte. Deze bepaling geldt niet:
    • 1. voor bestaand gebruik, waarbij de herbouw van een bouwwerk zonder functiewijziging wordt beschouwd als bestaand gebruik;
    • 2. voor zover op andere wijze in de nodige laad- of losruimte wordt voorzien.
  • b. Bij een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in sub a en worden toegestaan dat in minder dan voldoende laad- en losgelegenheid wordt voorzien, indien aangetoond wordt dat de parkeerdruk niet toeneemt en geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de bereikbaarheid.

Hoofdstuk 4 Overgangs- en slotregels

Artikel 14 Overgangsrecht

14.1 Overgangsrecht bouwwerken
  • 1. Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot:
    • a. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
    • b. na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning voor het bouwen wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan.
  • 2. Het bevoegd gezag kan eenmalig in afwijking van het eerste lid een omgevingsvergunning verlenen voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in het eerste lid met maximaal 10%.
  • 3. Het eerste lid is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.
14.2 Overgangsrecht gebruik
  • 1. Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet.
  • 2. Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in het eerste lid, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.
  • 3. Indien het gebruik, bedoeld in het eerste lid, na het tijdstip van inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.
  • 4. Het eerste lid is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.

Artikel 15 Slotregel

Deze regels worden aangehaald als:

Regels van het

bestemmingsplan  Marum - Kruisweg 43, Synwood locatie

van de gemeente Westerkwartier .

Behorend bij het besluit van (...)