direct naar inhoud van Ruimtelijke onderbouwing
Plan: Omgevingsvergunning Industrieweg 1 Uithuizen
Status: vastgesteld
Plantype: omgevingsvergunning
IMRO-idn: NL.IMRO.1966.BP04Uithuizenpo01-VS01

Ruimtelijke onderbouwing

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding

De brandweerkazerne in Uithuizen is momenteel gevestigd op een tijdelijke locatie in een bedrijfspand aan de Nijverheidsweg 16 in Uithuizen. De Veiligheidsregio Groningen heeft aan de Industrieweg 1 in Uithuizen een kavel van de gemeente Eemsmond gekocht om daar een nieuwe brandweerkazerne te realiseren. De bestaande bebouwing aan de Industrieweg 1 is niet geschikt als kazerne. Het pand wordt daarom gesloopt en vervangen door nieuwbouw.

Het project past voor een klein deel niet binnen de regels van het geldende bestemmingsplan. Door de gemeente Eemsmond is aangegeven medewerking te kunnen verlenen aan realisatie van het project. Dit houdt in dat een omgevingsvergunning voor afwijking van het bestemmingsplan dient te worden aangevraagd. Ten behoeve daarvan moet worden gemotiveerd dat met de afwijking sprake is van een goede ruimtelijke ordening. Deze ruimtelijke onderbouwing voorziet hier in.

afbeelding "i_NL.IMRO.1966.BP04Uithuizenpo01-VS01_0001.jpg"

Projectgebied (bron: kadastralekaart.com)

1.2 Ligging en begrenzing projectgebied

Het projectgebied (kadastraal: gemeente Uithuizen, sectie C, nummer 3026) heeft een oppervlakte van circa 2.500 m2. Het bevindt zich in het noorden van de kern Uithuizen. Aan de zuidzijde wordt het projectgebied begrensd door de Industrieweg. Ten westen van het projectgebied bevinden zich woonpercelen aan de Departementsstraat. Aan de overige zijden vormen bedrijfspercelen op het bedrijventerrein Noord de begrenzing.

1.3 Geldend bestemmingsplan

Het projectgebied ligt in het bestemmingsplan 'Uithuizen' (vastgesteld 14 januari 2016) en heeft de bestemming 'Bedrijventerrein' met als functieaanduiding 'bedrijf tot en met categorie 3.2'. Het projectgebied heeft daarnaast de aanduiding 'vrijwaringszone - molenbiotoop 2'. Het projectgebied heeft verder deels de gebiedsaanduidingen 'geluidzone - spoor' en 'veiligheidszone - vervoer gevaarlijke stoffen'.

afbeelding "i_NL.IMRO.1966.BP04Uithuizenpo01-VS01_0002.png"

Uitsnede bestemmingsplan 'Uithuizen' (bron: ruimtelijkeplannen.nl)

De nieuwbouw van de brandweerkazerne is niet mogelijk binnen de regels van het geldende bestemmingsplan. Aan de zuidzijde overschrijdt de nieuwbouw namelijk voor een deel het bouwvlak. Op onderstaande situatietekening is deze overschrijding weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.1966.BP04Uithuizenpo01-VS01_0003.png"

Situatietekening nieuwbouw brandweerkazerne Uithuizen (bron: BCT architecten)

Door de gemeente is aangegeven, op grond van artikel 2.12, lid 1, sub a onder 3 Wabo, medewerking te kunnen verlenen aan deze ontwikkeling. Dit houdt in dat een omgevingsvergunning voor afwijking van het bestemmingsplan dient te worden aangevraagd. Ten behoeve daarvan moet worden gemotiveerd dat met de afwijking sprake is van een goede ruimtelijke ordening. Deze ruimtelijke onderbouwing voorziet hierin.

1.4 Leeswijzer

Hoofdstuk 2 gaat in op het relevante beleid op rijksniveau, provinciaal, regionaal en gemeentelijk niveau. In hoofdstuk 3 komt het project aan bod. Hoofdstuk 4 beschrijft vervolgens de milieukundige- en ruimtelijke omgevingsaspecten. De hoofdstukken 5 en 6 gaan achtereenvolgens in op de economische uitvoerbaarheid en de resultaten van inspraak en overleg.

Hoofdstuk 2 Beleid

2.1 Rijk

Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte

Op 13 maart 2012 is de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) van kracht geworden. In de SVIR is de visie van de rijksoverheid op de ruimtelijke en mobiliteitsopgaven voor Nederland richting 2040 aangegeven. Dit betreft een integraal kader dat de basis vormt voor bestaand en nieuw rijksbeleid met ruimtelijke consequenties.

In de SVIR is gekozen voor een meer selectieve inzet van het rijksbeleid dan voorheen. Voor de periode tot 2028 zijn de ambities van het Rijk in drie doelen uitgewerkt:

  • vergroten van de concurrentiekracht door versterking van de ruimtelijk-economische structuur van Nederland;
  • verbeteren van de bereikbaarheid;
  • zorgen voor een leefbare en veilige omgeving met unieke natuurlijke en cultuurhistorische waarden.

Met de hiervoor genoemde doelen zijn 13 nationale belangen aan de orde die in de SVIR verder gebiedsgericht zijn uitgewerkt in concrete opgaven voor de diverse onderscheiden regio's. Buiten deze nationale belangen hebben decentrale overheden meer beleidsvrijheid op het terrein van de ruimtelijke ordening gekregen. Het kabinet is van mening dat provincies en gemeenten beter op de hoogte zijn van de actuele situatie in de regio en de vraag van bewoners, bedrijven en organisaties en daardoor beter kunnen afwegen welke (ruimtelijke) ingrepen in een gebied nodig zijn.

Bij gebiedsontwikkeling is 'een zorgvuldige afweging en transparante besluitvorming bij alle ruimtelijke en infrastructurele besluiten' van belang. Hierbij hanteert het Rijk de Ladder voor duurzame verstedelijking. Deze is opgenomen in het Besluit ruimtelijke ordening (Bro).

In het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening heeft het Rijk voorts enkele nationale belangen voorzien van bindende regels. Deze moeten bij ruimtelijke plannen in acht worden gehouden. Eén van deze nationale belangen betreft Waddenzee en waddengebied. Het projectgebied ligt in het waddengebied. Het project sluit qua bebouwing aan op de bebouwing in de omgeving. Gezien de beperkte aard en de omvang van het project zijn er geen significante gevolgen voor de landschappelijke en cultuurhistorische kwaliteiten van het waddengebied.

Ladder voor duurzame verstedelijking

Bij gebiedsontwikkeling is 'een zorgvuldige afweging en transparante besluitvorming bij alle ruimtelijke en infrastructurele besluiten' van belang. Hierbij hanteert het Rijk de Ladder voor duurzame verstedelijking. Deze is opgenomen in het Besluit ruimtelijke ordening (Bro). De Ladder houdt in dat de toelichting bij een ruimtelijk plan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, een beschrijving bevat van de behoefte aan die ontwikkeling, en, indien het bestemmingsplan die ontwikkeling mogelijk maakt buiten het bestaand stedelijk gebied, een motivering waarom niet binnen het bestaand stedelijk gebied in die behoefte kan worden voorzien.

STEDELIJKE ONTWIKKELING

Voordat de Ladder voor duurzame verstedelijking wordt doorlopen, moet de vraag worden beantwoord of er wel sprake is van een nieuwe stedelijke ontwikkeling. Artikel 1.1.1 Bro definieert een stedelijke ontwikkeling als 'een ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein of zeehaventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen'.

Het projectgebied bevindt zich op een bestaand bedrijventerrein in de kern Uithuizen. Op het perceel zijn bedrijven tot en met milieucategorie 3.2 toegestaan. In de huidige situatie is op het perceel, van circa 2.500 m2, een bedrijfsloods aanwezig van circa 1.000 m2. Deze loods wordt gesloopt en vervangen door een nieuwe brandweerkazerne van circa 435 m2.

Het project leidt niet tot een naar aard en omvang substantiële wijziging van de gebruiksmogelijkheden van het perceel ten opzichte van de bestaande mogelijkheden. Er vindt daarnaast een afname van bebouwing plaats. Gesteld kan worden dat er geen sprake is van een nieuwe stedelijke ontwikkeling. De Ladder is daarmee niet van toepassing op het project.

In het kader van een goede ruimtelijke ordening wordt in het vervolg van deze onderbouwing aangetoond dat de ontwikkeling wel leidt tot een zorgvuldige benutting van de ruimte en in die zin in overeenstemming is met de Ladder.

2.2 Provincie

Omgevingsvisie

De Omgevingsvisie 2016 - 2020 van de provincie Groningen bevat de integrale lange termijnvisie van de provincie op de fysieke leefomgeving. Doel van de omgevingsvisie is het aantrekkelijke woon- en leefklimaat in de provincie verder verbeteren. Het accent in het beleid ligt op het benutten van de ontwikkelingsmogelijkheden, naast het beschermen van de karakteristieke bebouwde en onbebouwde elementen. De provincie wil ruimte bieden voor ondernemerschap om in te spelen op de dynamische ontwikkelingen. Activiteiten lopen steeds meer door elkaar heen. Dat heeft gevolgen voor het ruimtegebruik. Functies, als bijvoorbeeld wonen en werken, zijn steeds minder van elkaar gescheiden. Door samenwerking met medeoverheden en andere partijen en het leveren van maatwerk wil de provincie haar doelen bereiken.

Een belangrijk doel van de Omgevingsvisie is om op strategisch niveau samenhang aan te brengen in het beleid voor de fysieke leefomgeving. Daarom zijn in deze Omgevingsvisie zoveel mogelijk de visies op verschillende terreinen zoals ruimtelijke ontwikkeling, landschap en cultureel erfgoed, natuur, verkeer en vervoer, water, milieu en gebruik van natuurlijke hulpbronnen samengevoegd en inhoudelijk met elkaar verbonden. Er zijn ook onderdelen opgenomen van het provinciale beleid voor economie, energie en cultuur en welzijn, voor zover die gevolgen hebben voor de fysieke leefomgeving. In deze Omgevingsvisie is al het provinciale beleid dat op een of andere manier raakt aan de fysieke leefomgeving geformuleerd en geordend in vijf samenhangende thema's en elf provinciale 'belangen':

RUIMTE

  • Ruimtelijke kwaliteit
  • Aantrekkelijk vestigingsklimaat
  • Ruimte voor duurzame energie
  • Vitale landbouw

NATUUR EN LANDSCHAP

  • Beschermen landschap en cultureel erfgoed
  • Vergroten biodiversiteit

WATER

  • Waterveiligheid
  • Schoon en voldoende water

MOBILITEIT

  • Bereikbaarheid

MILIEU

  • Tegengaan milieuhinder
  • Gebruik van de ondergrond

De Omgevingsvisie is een kaderstellend document voor de uitwerking van het beleid op deelterreinen door de provincie zelf en door gemeenten en waterschappen. Ook voor andere partijen (bedrijven) die iets willen dat invloed heeft op de fysieke leefomgeving, biedt de Omgevingsvisie houvast. De provincie wil met de Omgevingsvisie ruimte bieden en uitnodigen. Maar uit deze Omgevingsvisie vloeien ook richtlijnen en voorschriften voort, die zijn vastgelegd in de provinciale Omgevingsverordening. Hiermee werkt het omgevingsbeleid (ruimtelijke ordening, water, mobiliteit en milieu) door in plannen van gemeenten en waterschappen.

Omgevingsverordening

De Omgevingsverordening Provincie Groningen 2016 (hierna Omgevingsverordening genoemd) bevat regels voor de fysieke leefomgeving in de provincie Groningen. Deze regels richten zich op de thema's ruimtelijke ordening, water, infrastructuur, milieu en ontgrondingen. De Omgevingsverordening is nauw verbonden met de Omgevingsvisie provincie Groningen 2016 - 2020 zoals hierboven is beschreven. Hieronder zijn de artikelen weergegeven die relevant zijn voor het projectgebied:

  • 1. Beeldbepalende en/of karakteristieke gebouwen (afdeling 2.1)
  • 2. Invloedsgebied provinciaal basisnet Groningen (artikel 2.23.3)
  • 3. Veiligheidszone rondom wegen en spoorwegen in verband met de bescherming van minder zelfredzame personen (artikel 2.23.4)

AD 1.

Afdeling 2.1 ziet toe op de bescherming van beeldbepalende en/of karakteristieke gebouwen en op de sloop van gebouwen binnen het aardbevingsgebied. De bebouwing in het projectgebied bestaat uit een niet-karakteristieke bedrijfsloods. Het project is op dit punt dan ook niet in strijd met de Omgevingsverordening.

AD 2.

Het projectgebied ligt binnen de ‘veiligheidszone 2 invloedsgebied provinciale wegen'. De toelichting op een plan dat betrekking heeft op de deze zone bevat een nadere verantwoording van het groepsrisico en biedt inzicht in de manier waarop rekening is gehouden met het advies van de Veiligheidsregio Groningen. In afwijking hiervan kan worden volstaan met een beperkte groepsrisicoverantwoording als:

  • a. het projectgebied geheel is gelegen op een afstand van minimaal 200 meter van de betreffende infrastructuur; of
  • b. in het vigerende, minder dan 10 jaar geleden vastgestelde, bestemmingsplan reeds een nadere verantwoording van het groepsrisico is opgenomen en het bestemmingsplan voorziet in de toevoeging van:
    • 1. maximaal 41 woningen per hectare buiten de PRmax; of
    • 2. maximaal 3.000 m2 bruto vloeroppervlakte kantoorruimte per hectare buiten de PRmax; of
    • 3. maximaal 3.000 m2 bruto vloeroppervlakte winkelruimte per hectarebuiten de PRmax; of
    • 4. maximaal 100 personen per hectare buiten de PRmax in de vorm van objecten of een combinatie van objecten die leiden tot een personen dichtheid van maximaal 100 per hectare.

AD 3.

Het projectgebied ligt deels binnen de ‘veiligheidszone 3 transport'. Een plan voorziet niet in de bouw van nieuwe objecten of het gebruik van bestaande objecten voor minder zelfredzame personen binnen deze zone.

In paragraaf 4.4 wordt ingegaan op externe veiligheid. In die paragraaf wordt ook nader ingegaan op de ligging van het projectgebied in het invloedsgebied van de provinciale weg N363.

2.3 Regionaal

Woon- en Leefbaarheidsplan

In het convenant 'Woon- en Leefbaarheidsplan Eemsdelta' (26 april 2012) hebben 35 partijen, waaronder de gemeente Eemsmond, aangegeven gezamenlijk te willen werken aan de leefbaarheid in de regio. Dit is uitgewerkt in het 'Woon- en Leefbaarheidsplan Eemsdelta - Beter leven voor minder mensen (Stuurgroep PLUS Wonen en Voorzieningen Eemsdelta, 7 november 2012). De bevolking in de Eemsdelta krimpt en verandert van samenstelling. Het aantal ouderen groeit en het aantal jongeren neemt af. Voorzieningen op het gebied van wonen, werken, school en zorg komen daardoor onder druk te staan. Het Woon- en Leefbaarheidsplan bevat maatregelen om de leefbaarheid te verbeteren.

Inmiddels is het Woon- en Leefbaarheidsplan geactualiseerd; Woon- en Leefbaarheidsplan 2017-2021 - Noord-Groningen Leeft! (Stuurgroep Plus Wonen en Voorzieningen, De Marne en Eemsdelta, 16 maart 2017). Een herijking bleek nodig vanwege de grote impact van de aardbevingen op de leefbaarheid. Doelstelling van het nieuwe Woon- en Leefbaarheidsplan is dat voor 2021 de leefbaarheid ten minste terug is op het niveau van 2011. "Voor een deel heeft dat met 'stenen' te maken (sterke, duurzame en toekomstbestendige woningen bijvoorbeeld), maar ook met goede zorg, voor iedereen passend onderwijs en sociale vitaliteit. En het gaat over vertrouwen, samenwerking, energie en 'eigenaarschap': het gevoel mee te kunnen denken en beslissen over je eigen woon- en leefomgeving."

2.4 Gemeente

Identiteitsstudie Uithuizen

De Identiteitsstudie voor Uithuizen uit 2009 geeft een visie weer waar ruimtelijke ontwikkelingen kunnen plaatsvinden en geeft globaal de randvoorwaarden aan. In de ID-studie wordt onder meer aangegeven waar woningbouw zou kunnen plaatsvinden en waar bedrijvigheid zou kunnen worden gerealiseerd.

In de ID-studie komt ook de revitalisering van bedrijventerrein Noord aan de orde. De zone langs de N363 ten noorden van de kern van Uithuizen kent een rommelige structuur en wisselt woonfuncties af met bedrijfsgebouwen. Het bedrijventerrein zelf kent leegstand en panden verkeren in slechte staat. Revitalisering is een pré om de interne structuur van Uithuizen te versterken.

Welstandsnota

Op 13 oktober 2016 is de Welstandsnota Gemeente Eemsmond vastgesteld. Het doel van deze nota is om een bijdrage te leveren aan het behouden van en daar waar nodig het versterken van de schoonheid en aantrekkelijkheid van de gemeente Eemsmond. Het projectgebied maakt deel uit van welstandsgebied 7. Dit gebied betreft de bedrijventerreinen.

afbeelding "i_NL.IMRO.1966.BP04Uithuizenpo01-VS01_0004.png"

Uitsnede Welstandskaart (bron: Welstandsnota gemeente Eemsmond)

Voor plaatsing, hoofdvorm, aanzicht en opmaak zijn voor bedrijventerreinen de volgende beleidsintenties opgenomen:

PLAATSING

  • Plaatsing in de rooilijn of licht verspringend
  • Onderlinge afstand tussen gebouwen is zodanig dat er een enigszins open beeld ontstaat
  • Representatieve deel naar de weg gekeerd
  • Opslag buiten zoveel mogelijk van de weg afgekeerd
  • Hoofdrichting gerelateerd aan de weg of de kavelrichting

HOOFDVORM

  • Platte of licht hellende daken
  • Gevels indelen (geleden) en bij voorkeur het volume opdelen zodat te grote gevelvlakken kunnen worden voorkomen
  • Installaties niet op het dak indien deze vanuit de openbare ruimte zichtbaar zijn
  • Installatieonderdelen niet zichtbaar vanuit de openbare ruimte. Indien wel zichtbaar vanuit de openbare ruimte, dan dient de installatie onderdeel te zijn van het gebouwontwerp

AANZICHT EN OPMAAK

  • Stijl eigentijds met extra aandacht voor architectuur op zichtlocaties
  • Zowel horizontale als verticale compositie is mogelijk
  • Gesloten gevels voor loodsen, kantoren meer transparant
  • Materiaal- en kleurgebruik laten aansluiten bij omliggende bebouwing
  • Gevelpuien en panelen in gedempte kleurtonen
  • Geen licht of glimmend kleurgebruik richting buitengebied
  • Grijze of zwarte beplating of glas op hellende daken

Hoofdstuk 3 Projectbeschrijving

3.1 Huidige situatie

Het projectgebied aan de Industrieweg 1 bevindt zich op het bedrijventerrein Noord. Op dit bedrijventerrein zijn voornamelijk lichte en middelzware bedrijfsvormen aanwezig. In het projectgebied staat nu een bedrijfsloods. Zoals eerder aangegeven in paragraaf 2.4 laat de kwaliteit van het bedrijventerrein te wensen over.

3.2 Toekomstige situatie

De gemeente Eemsmond is bezig met een revitalisering en herstructurering van het bedrijventerrein Noord. Een verbetering van de beeldkwaliteit van het bedrijventerrein is daarbij ook gewenst. De realisatie van een nieuwe representatieve brandweerkazerne op een zichtlocatie aan de Industrieweg past binnen deze transformatie. Op onderstaande afbeeldingen zijn impressies van de toekomstige situatie weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.1966.BP04Uithuizenpo01-VS01_0005.png"

Vogelvluchtperspectief vanuit het zuidoosten (bron: BCT architecten)

afbeelding "i_NL.IMRO.1966.BP04Uithuizenpo01-VS01_0006.png"

Gevelaanzicht voorzijde (bron: BCT architecten)

afbeelding "i_NL.IMRO.1966.BP04Uithuizenpo01-VS01_0007.png"

Gevelaanzicht achterzijde (bron: BCT architecten)

Plaatsing

Vanuit het welstandsbeleid volgt voor het bedrijventerrein in principe de intentie om de bebouwing zo ver mogelijk naar voren te plaatsen, richting de Industrieweg. Dit heeft echter niet de voorkeur van de brandweer vanwege de opstelruimte die nodig is voor het veilig uitrukken van de brandweerwagens. Er moet namelijk voldoende opstelruimte zijn vóór de bebouwing. Dit betekent dat het gebouw naar achteren is geplaatst, zodat er aan de straatzijde een opstelruimte is van 15 meter.

Vormgeving

De gebouwvorm is rechthoekig waarbij de stallingsruimte van de brandweerwagens en de overige functies in één gebouwvorm zijn samengebracht. In het ontwerp wordt de nadruk gelegd op accentuering van de brandweerwagens met een luifel en transparante overheaddeuren.

Aanzicht en opmaak

Het criterium van transparante gevels is vertaald voor de specifieke opgave van een brandweerkazerne met een zeer open gevel bij de brandweerwagens en kleinere ramen in het linkerdeel van de voorgevel. Het criterium voor een interessante vormgeving van de gevelindeling bij platte afdekking wordt vertaald in een luifel als architectonisch accent dat past bij de uitrit van de brandweerwagens.

Voor de brandweerkazerne geldt dat het wenselijk is dat de functie gezien en herkend wordt en dat er duidelijke uitingen zichtbaar zijn. De komt tot uiting in het logo links op de gevel en het woord 'brandweer' boven de luifel.

Materiaalgebruik

Door de steenrode kleurstelling en het materiaalgebruik wordt aangesloten bij het materiaalgebruik en de kleurstelling van gebouwen in Uithuizen (Gronings rood). Overigens is er sprake van gebruik van keramische tegels in plaats van rode baksteen, in verband met aardbevingsbestendig bouwen. De vormgeving van luifel en plint en de belijning in de gevel tonen een verwantschap met de eenvoudige, maar zorgvuldige traditionele ontwerptraditie van het noorden.

Hoofdstuk 4 Omgevingsaspecten

4.1 Archeologie en cultuurhistorie

Toetsingskader

De Monumentenwet 1988 is per 1 juli 2016 vervallen. Een deel van de wet is op deze datum overgegaan naar de Erfgoedwet. Het deel dat betrekking heeft op de besluitvorming in de fysieke leefomgeving gaat over naar de Omgevingswet, wanneer deze in werking treedt. Vooruitlopend op de datum van ingang van de Omgevingswet zijn deze artikelen te vinden in het Overgangsrecht in de Erfgoedwet, waar ze ongewijzigd van toepassing blijven zolang de Omgevingswet nog niet van kracht is.

De Erfgoedwet bundelt en wijzigt een aantal wetten op het terrein van cultureel erfgoed. De kern van deze wet is dat wanneer de bodem wordt verstoord, de archeologische resten intact moeten blijven (in situ).

Wanneer dit niet mogelijk is, worden archeologische resten opgegraven en elders bewaard (ex situ). Daarnaast moet ieder ruimtelijk plan een analyse van de overige cultuurhistorische waarden van het projectgebied te bevatten. Voor zover in een projectgebied sprake is van erfgoed, moet op grond van voorgaande dan ook te worden aangegeven op welke wijze met deze cultuurhistorische waarden en in de grond aanwezige of te verwachten archeologie rekening wordt gehouden.

Archeologie

De gemeenten in Noord-Groningen hebben gezamenlijk een archeologische verwachtingskaart en beleidsadvieskaart op laten stellen. Het projectgebied is op de archeologische beleidskaart van de gemeente Eemsmond aangeduid als 'moderne woonwijken en industrieën'. Archeologisch veldonderzoek is hier op grond van het gemeentelijk beleid niet noodzakelijk.

afbeelding "i_NL.IMRO.1966.BP04Uithuizenpo01-VS01_0008.png"

Uitsnede archeologische beleidsadvieskaart met projectgebied (blauwe rechthoek)

Cultuurhistorie

Op de oorsprong van het projectgebied is in paragraaf 3.1 al ingegaan. Het gebied heeft geen bijzondere cultuurhistorische waarden.

4.2 Bodem

Toetsingskader

Voor de beoordeling van de bodemkwaliteit vormen de Wet bodembescherming (Wbb) en het (bijbehorende) Besluit bodemkwaliteit het toetsingskader. Gestreefd wordt naar een duurzaam gebruik van de bodem. Bij een ruimtelijk plan moet de bodemkwaliteit van het betreffende gebied inzichtelijk worden gemaakt. Het uitgangspunt wat betreft de bodem in het projectgebied is dat de kwaliteit ervan zodanig moet zijn dat er geen risico's zijn voor de volksgezondheid bij het gebruik van het projectgebied voor de voorgenomen functie.

Onderzoek

Er is een verkennend bodemonderzoek uitgevoerd (Bijlage 1). Uit de onderzoeksresultaten blijkt dat in de boven- en ondergrond en in het grondwater overschrijdingen van de achtergrond- en streefwaarden uit de Wet bodembescherming zijn aangetoond.

Gezien de aard en de concentraties van de aangetoonde parameters in relatie tot de toekomstige bestemming van het terrein als brandweerkazerne, is de conclusie dat verhoogde risico's voor de volksgezondheid en/of het milieu op basis van de aangetoonde milieuhygiënische bodemkwaliteit, niet te verwachten zijn. De resultaten van het onderzoek vormen dan ook geen aanleiding tot nader onderzoek en zijn geen milieuhygiënische belemmering in relatie tot de toekomstige bestemming van het terrein als brandweerkazerne.

4.3 Ecologie

Toetsingskader

Om de uitvoerbaarheid van het project te toetsen, is een quick scan Wet natuurbescherming uitgevoerd uitgevoerd (Bijlage 2). Het doel hiervan is om na te gaan of aanvullend onderzoek in het kader van de Wet natuurbescherming (Wnb) of het provinciaal ruimtelijk natuurbeleid noodzakelijk is.

Onderzoek

SOORTENBESCHERMING

De te slopen loods is in potentie geschikt als verblijfplaats voor gebouwbewonende vleermuizen. Er is daarom een nader onderzoek naar vleermuizen uitgevoerd (Bijlage 3). Bij het nader onderzoek zijn geen verblijfplaatsen van vleermuizen waargenomen. Binnen het onderzoeksterrein zijn alleen foeragerende of doortrekkende vleermuizen waargenomen. Gezien de lage aantallen gaat het hier niet om essentieel foerageergebied of essentiële vliegroutes. Bovendien zijn in de directe omgeving voldoende alternatieven aanwezig. Bij de voorgenomen sloopwerkzaamheden worden geen verblijfplaatsen aangetast. Een ontheffing van de Wet natuurbescherming ten aanzien van vleermuizen is daarom niet nodig.

Ter plaatse van het projectgebied is sprake van broedgelegenheid van diverse (niet jaarrond beschermde) vogelsoorten. Indien er geen werkzaamheden plaats vinden binnen het broedseizoen (globaal 1 maart t/m 1 september), of indien de werkzaamheden voor het broedseizoen starten en doorlopen tot in het broedseizoen, wordt er geen overtreding van de Wnb verwacht wat betreft nestlocaties voor vogels. Indien binnen het broedseizoen ontwikkelingen starten moet voorafgaand hieraan de locatie worden vrijgegeven door een ervaren ecoloog.

De overige te verwachte diersoorten ter plaatse van het projectgebied zijn aangemerkt als soorten waarvoor in het kader van bestendig beheer, bestendig gebruik, onderhoud aan infrastructuur of ruimtelijke ontwikkelingen een vrijstelling geldt. Dit houdt in dat in het kader van de Wnb geen ontheffing noodzakelijk is voor het uitvoeren van de voorgenomen werkzaamheden.

Te allen tijde blijft de zorgplicht gelden. Deze zorgplicht houdt in dat nadelige gevolgen voor flora en fauna zoveel mogelijk moeten worden voorkomen. Deze zorg geldt voor alle individuen van in Nederland voorkomende soorten planten en dieren, ongeacht of deze soort beschermd is en ongeacht of ontheffing of vrijstelling is verleend.

GEBIEDSBESCHERMING

Het dichtstbijzijnde Natura 2000-gebied is de Waddenzee. De afstand tussen de onderzoekslocatie en het Natura 2000-gebied bedraagt ca. 4,8 kilometer. Gelet op de afstand tot het gebied, de kernopgave van het gebied en de aard van de geplande ingreep is er geen onderzoek in het kader van gebiedsbescherming binnen de Wnb uitgevoerd.

Daarnaast is de locatie gelegen buiten het Natuur Netwerk Nederland en buiten gebieden aangewezen, in de provinciale Omgevingsverordening, als bos- en natuurgebieden buiten het NNN. Daar deze gebieden geen externe werking kennen is verder onderzoek in het kader hiervan niet noodzakelijk.

Conclusie

Het aspect ecologie vormt geen belemmering voor het project.

4.4 Externe veiligheid

Toetsingskader

Externe veiligheid betreft het risico dat aan bepaalde activiteiten verbonden is voor niet bij de activiteit betrokken personen. Het externe veiligheidsbeleid richt zich op het voorkomen en beheersen van risicovolle bedrijfsactiviteiten en van risicovol transport (onder andere van gevaarlijke stoffen). Het gaat daarbij om de bescherming van individuele burgers en groepen tegen ongevallen met gevaarlijke stoffen of omstandigheden. Risicobronnen kunnen worden onderscheiden in risicovolle inrichtingen (onder andere lpg-tankstations), vervoer van gevaarlijke stoffen (via wegen, spoorwegen, waterwegen) en leidingen (onder andere aardgas, vloeibare brandstof en elektriciteit).

Om voldoende ruimte te scheppen tussen de risicobron en de personen of objecten die risico lopen (kwetsbare of beperkt kwetsbare objecten), moeten vaak afstanden in acht worden genomen. Ook ontwikkelingsmogelijkheden die ingrijpen in de personendichtheid kunnen om onderzoek vragen.

Bij externe veiligheid wordt onderscheid gemaakt in het plaatsgebonden risico (PR) en het groepsrisico (GR). Het PR is de kans dat een persoon die (onafgebroken aanwezig en onbeschermd) op een bepaalde plaats overlijdt als gevolg van een calamiteit met een inrichting of een transportmodaliteit. Het GR bestaat uit de cumulatieve kans per jaar dat een groep van een bepaalde omvang overlijdt als gevolg van een calamiteit met een inrichting of een transportmodaliteit.

Inrichtingen en buisleidingen

Uit een inventarisatie van de risicokaart (risicokaart.nl) blijkt dat zich in of in de directe omgeving van het projectgebied geen inrichtingen en buisleidingen bevinden die relevant zijn in het kader van externe veiligheid. Het projectgebied ligt niet in het invloedsgebied van risicovolle inrichtingen en leidingen.

Transport

SPOOR

Op circa 60 m ten zuiden van het projectgebied bevindt zich de spoorlijn tussen Groningen en Roodeschool. Over deze spoorlijn, die is opgenomen in het Basisnet, worden gevaarlijke stoffen getransporteerd. Deze spoorweg heeft geen PR-max of plasbrandaandachtsgebied. Het GR-plafond (10-8) bedraagt maximaal 18 m. Vanuit de provinciale Omgevingsverordening geldt voor het spoor aan beide zijden een veiligheidszone van 30 m waarbinnen de bouw van nieuwe kwetsbare objecten en het gebruik voor minder zelfredzame personen niet is toegestaan. Het projectgebied ligt buiten zowel de 30 m-zone als het invloedsgebied.

WEG

  • veiligheidszone 3 transport

Op circa 25 m ten zuiden van het projectgebied bevindt zich de provinciale weg N363, die is opgenomen in het provinciaal basisnet Groningen. Langs deze weg bevindt zich aan weerszijde een zone van 35 m rondom wegen en spoorwegen in verband met de bescherming van minder zelfredzame personen (veiligheidszone 3 transport). Een ruimtelijk plan voorziet niet in de bouw van nieuwe objecten of het gebruik van bestaande objecten voor minder zelfredzame personen binnen deze veiligheidszone.

Het projectgebied ligt deels binnen veiligheidszone 3. Het project voorziet in de bouw van een nieuwe brandweerkazerne. Een kazerne is geen object ten behoeve van minder zelfredzame personen. Op dit onderdeel is er dan ook geen strijdigheid met het provinciaal beleid.

  • veiligheidszone 2 invloedsgebied provinciale wegen

Daarnaast bevindt zich aan weerszijde van de weg een invloedsgebied provinciaal basisnet Groningen (veiligheidszone 2) van 360 m. De toelichting op een ruimtelijk plan dat betrekking heeft op de deze zone bevat een nadere verantwoording van het groepsrisico en biedt inzicht in de manier waarop rekening is gehouden met het advies van de Veiligheidsregio Groningen. In afwijking hiervan kan worden volstaan met een beperkte groepsrisicoverantwoording als:

  • a. het plangebied geheel is gelegen op een afstand van minimaal 200 meter van de betreffende infrastructuur; of
  • b. in het vigerende, minder dan 10 jaar geleden vastgestelde, bestemmingsplan reeds een nadere verantwoording van het groepsrisico is opgenomen en het bestemmingsplan voorziet in de toevoeging van:
    • 1. maximaal 41 woningen per hectare buiten de PRmax; of
    • 2. maximaal 3.000 m2 bruto vloeroppervlakte kantoorruimte per hectare buiten de PRmax; of
    • 3. maximaal 3.000 m2 bruto vloeroppervlakte winkelruimte per hectarebuiten de PRmax; of
    • 4. maximaal 100 personen per hectare buiten de PRmax in de vorm van objecten of een combinatie van objecten die leiden tot een personen dichtheid van maximaal 100 per hectare.

Het projectgebied ligt in zijn geheel binnen de ‘veiligheidszone 2 invloedsgebied provinciale wegen'. Daarnaast ligt het ook binnen een afstand van 200 meter van de betreffende infrastructuur.

Voor Uithuizen is op 14 januari 2016 een bestemmingsplan vastgesteld. Het projectgebied maakt, zoals aangegeven in paragraaf 1.3, onderdeel uit van dit geldende bestemmingsplan. Voor het bestemmingsplan 'Uithuizen' is het groepsrisico berekend. De uitkomst daarvan is dat het berekende groepsrisico voor de N363 door Uithuizen en de spoorlijn Sauwerd - Roodeschool ruim onder de oriëntatiewaarde ligt.

Dit project voorziet in de ontwikkeling van een brandweerkazerne op een locatie waar nu een bedrijfsloods staat. De dichtheid van personen in het gebied neemt daardoor niet significant toe. Voor zover er sprake is van een verhoging van het groepsrisico, is deze beperkt.

Conclusie

Een nadere verantwoording van het groepsrisico wordt gezien de aard en omvang van de ontwikkeling niet noodzakelijk geacht. Het aspect externe veiligheid vormt geen belemmering voor het project.

4.5 Geluid

Wet geluidhinder

WEGEN

In het kader van de Wet geluidhinder bevinden zich langs alle wegen zones, met uitzondering van wegen die zijn gelegen binnen een als woonerf aangeduid gebied en wegen waarvoor een maximumsnelheid van 30 km/uur geldt. Binnen de bebouwde kom bedraagt de zonebreedte voor tweestrookswegen die aan weerszijden van de weg, gerekend vanuit de wegas, in acht moet worden genomen 200 meter. In het geval van het realiseren van geluidsgevoelige bebouwing binnen deze zone dient een akoestisch onderzoek plaats te vinden. Formeel kan akoestisch onderzoek achterwege blijven bij wegen waarvoor een maximumsnelheid van 30 km/uur geldt. Op grond van een goede ruimtelijke ordening dient echter ook aan dit soort wegen aandacht geschonken te worden.

SPOORWEGEN

In het kader van de Wet geluidhinder bevinden zich langs spoorwegen zones. Deze zones zijn aangegeven op de geluidplafondkaart of de zonekaart. In hetgeval van het realiseren van geluidsgevoelige bebouwing binnen deze zones dient een akoestisch onderzoek plaats te vinden.

INRICHTINGEN

De brandweerkazerne valt onder de werkingssfeer van het Activiteitenbesluit. Gezien de nabijheid van woningen en eerdere ervaringen met de bouw van brandweerkazernes in stedelijk gebied, wordt een akoestisch onderzoek noodzakelijk geacht.

Onderzoek

WEGEN EN SPOORWEGEN

De toekomstige bebouwing, bestaande uit een brandweerkazerne, wordt op basis van de Wet geluidhinder niet als een geluidsgevoelig object aangemerkt. Er hoeft geen nader onderzoek plaats te vinden naar geluid vanuit de omgeving (in dit geval: weg- en spoorwegverkeerslawaai) op de ontwikkeling.

INRICHTINGEN

Uitgaande van de gewenste activiteiten en locaties binnen de inrichting, zoals beschreven in het akoestisch onderzoek (Bijlage 4), doen zich een aantal overschrijdingen van streef- en grenswaarden voor.

Ten gevolge van het uitrukken worden de gehanteerde grenswaarden voor het langtijdgemiddelde beoordelingsniveau gerespecteerd.

Uitrukkende brandweerauto’s overschrijden de maximale grenswaarde voor maximale niveaus in alle drie de perioden. Aangezien de maximale geluidsniveaus ten gevolge van het uitrukken niet beoordeeld behoeven te worden, kan wel worden voldaan aan de grenswaarden van het Activiteitenbesluit.

Bij het oefenen met de redset zullen de langtijdgemiddelde beoordelingsniveaus bij de omliggende woningen in de avondperiode worden overschreden. Hierbij zal door de inrichting reeds gebruik worden gemaakt van een benzinepomp op de redset voorzien van een omkasting. De maximale geluidsniveaus voldoen wel aan de richt- en grenswaarden. Een dergelijke situatie kan gezien worden als een regelmatige afwijking van de representatieve bedrijfssituatie waarvoor middels een maatwerkvoorschrift ruimere grenswaarden kunnen worden verleend. Ook is het wellicht mogelijk om via een ontheffingsverzoek dergelijke activiteiten ten hoogste 12 keer per jaar uit te voeren.

De voorkeursgrenswaarde voor indirecte hinder wordt bij een aantal woningen overschreden. De maximale grenswaarde wordt nergens overschreden.

Gezien het algemeen maatschappelijk belang, de noodzaak en de beperkte regelmaat zal het woon- en leefklimaat aanvaardbaar worden geacht.

Conclusie

Het aspect geluid vormt geen belemmering voor het project.

4.6 Luchtkwaliteit

Toetsingskader

Nederland heeft de regels ten aanzien van luchtkwaliteit geïmplementeerd in de Wet milieubeheer. De in deze wet gehanteerde normen gelden overal, met uitzondering van een arbeidsplaats (hierop is de Arbeidsomstandighedenwet van toepassing) en locaties waartoe leden van het publiek gewoonlijk geen toegang hebben.

NSL/NIBM

Op 15 november 2007 is dit deel van de Wet milieubeheer in werking getreden. Kern van de wet is het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL). Hierin staat wanneer en hoe overschrijdingen van de luchtkwaliteit moeten worden aangepakt. Het programma houdt rekening met nieuwe ontwikkelingen zoals bouwprojecten of de aanleg van infrastructuur. Projecten die passen in dit programma, hoeven niet meer te worden getoetst aan de normen (grenswaarden) voor luchtkwaliteit.

De ministerraad heeft op voorstel van de minister van Infrastructuur en Milieu ingestemd met het NSL. Het NSL is op 1 augustus 2009 in werking getreden. Ook projecten die 'niet in betekenende mate' (nibm) van invloed zijn op de luchtkwaliteit hoeven niet meer te worden getoetst aan de grenswaarden voor luchtkwaliteit. De criteria om te kunnen beoordelen of er voor een project sprake is van nibm, zijn vastgelegd in de AMvB-nibm. In de AMvB-nibm is vastgelegd dat na vaststelling van het NSL of een regionaal programma een grens van 3% verslechtering van de luchtkwaliteit (een toename van maximaal 1,2 µg/m3 NO2 of PM10) als 'niet in betekenende mate' wordt beschouwd.

In 2015 is door Infomil een onderzoek uitgevoerd naar de verhouding tussen de concentratie PM10 en PM2,5 in de lucht. Uit de resultaten hiervan blijkt dat de concentratie PM10 en PM2,5 in de lucht sterk samenhangen. Op basis hiervan merkt Infomil op dat "wanneer wordt voldaan aan de maatgevende grenswaarde voor PM10, vrijwel altijd ook wordt voldaan aan de grenswaarde voor de jaargemiddelde concentratie PM2,5".

Onderzoek

Op grond van de nibm-tool (versie 2017) is een project pas in betekende mate bij een toename van het aantal verkeersbewegingen met ruim 750 per dag, waarvan 5% vrachtverkeer (weekdaggemiddelde). Het project biedt de mogelijkheid tot het realiseren van een brandweerkazerne, op een locatie waar zich nu een bedrijfsloods bevindt. Het is daarmee dusdanig kleinschalig van aard dat, voor zover er sprake is van een toename van verkeer, het aantal verkeersbewegingen zeer ruim onder het genoemde aantal van 750 blijft. Het blijft daarmee ruimschoots onder de nibm-grens en kan als 'niet in betekenende mate' van invloed op de luchtkwaliteit worden beschouwd.

Hoewel geconstateerd is dat het project een zogenaamd nibm-project betreft, dient ook te worden bezien of de luchtkwaliteit in het projectgebied niet zodanig is dat de normen voor een goed woonklimaat worden overschreden. Hiervoor kan gebruik worden gemaakt van de Grootschalige Concentratiekaarten Nederland 2011.

De meest relevante luchtkwaliteitseisen voor ruimtelijke plannen zijn stikstofdioxide (NO2) en fijn stof (PM10). De grenswaarden voor stikstofdioxide (NO2) en fijn stof (PM10) uit de wet zijn opgenomen in de navolgende tabel.

afbeelding "i_NL.IMRO.1966.BP04Uithuizenpo01-VS01_0009.png"

Getoetst dient te worden aan de norm voor NO2 per 1 januari 2015. Vanaf die datum moet blijvend aan de norm van NO2 worden voldaan. Per 21 juni 2011 moet aan de grenswaarden voor fijn stof worden voldaan. Uit de Grootschalige Concentratiekaarten blijkt dat in het projectgebied de achtergrondniveaus voor NO2 en PM10 in zowel 2011, 2015 als 2020 ruimschoots onder de grenswaarden liggen.

Conclusie

Het project moet worden beschouwd als een nibm-project. Uit de achtergrondniveaus blijkt dat deze ruim onder de wettelijke normen blijven. Nader onderzoek naar luchtkwaliteit kan achterwege blijven.

4.7 Milieuzonering

Toetsingskader

Milieuzonering zorgt voor voldoende afstand tussen milieubelastende activiteiten (zoals bedrijven) en milieugevoelige functies (zoals woningen) in ruimtelijke plannen. Het doel hiervan is om reeds in ruimtelijke plannen milieuhinder bij woningen te voorkomen en tegelijkertijd aan bedrijven voldoende milieuruimte te bieden voor het uitoefenen van hun bedrijfsactiviteiten. Regels voor milieuzonering zijn opgenomen in de VNG-publicatie Bedrijven en Milieuzonering (editie 2009). Hierin wordt, onderscheiden naar omgevingstypen waarvoor een bepaalde mate van milieuhinder aanvaardbaar wordt geacht, een richtafstand tot woningen per bedrijfstype aangegeven.

Voor een scala aan milieubelastende activiteiten zijn richtafstanden aangegeven ten opzichte van een rustige wijk. In de lijsten wordt onderscheid gemaakt voor de ruimtelijk relevante milieuaspecten geur, stof, geluid en gevaar. De grootste van deze vier richtafstanden is bepalend voor de indeling van een activiteit in een milieucategorie. Indien de aard van de omgeving dit rechtvaardigt, kan gemotiveerd een kleinere afstandrichtlijn worden aangehouden, omdat gezien de aanwezige functiemenging of ligging nabij drukke wegen al een hogere milieubelasting aanwezig is.

Onderzoek

Het projectgebied bevindt zich in het noorden van de kern Uithuizen. In de omgeving van het projectgebied bevindt zich een mengeling van woonfuncties en bedrijvigheid in ten hoogste milieucategorie 3.2. Op basis van de aanwezigheid van diverse bedrijven op het bedrijventerrein in combinatie met wonen, kan de omgeving worden gekarakteriseerd als een ‘gemengd gebied’.

Voor een brandweerkazerne bedraagt de ‘grootste afstand’ voor geluid 50 meter. De opgenomen richtafstanden in de VNG-publicatie gelden ten opzichte van een rustige woonwijk. De richtafstanden zoals weergegeven in de publicatie kunnen, zonder dat dit ten koste gaat van het woon- en leefklimaat, met één afstandsstap worden verlaagd indien sprake is van omgevingstype 'gemengd gebied' (dus van 50 naar 30 meter). Voor dit project is de woning Hamrikhof 7 net binnen deze afstand gelegen.

Ten behoeve van het project is een akoestisch onderzoek naar industrielawaai uitgevoerd door NAA (Bijlage 4). In het kader van het akoestisch onderzoek zijn de dagelijkse werkzaamheden en het uitrukken als één representatieve bedrijfssituatie beschouwd. Oefeningen met de redset wordt als een afwijkende representatieve bedrijfssituatie beschouwd.

Uitgaande van de gewenste activiteiten en locaties binnen de inrichting doen zich een aantal overschrijdingen van streef- en grenswaarden voor.

Ten gevolge van het uitrukken worden de gehanteerde grenswaarden voor het langtijdgemiddelde beoordelingsniveau gerespecteerd.

Uitrukkende brandweerauto’s overschrijden de maximale grenswaarde voor maximale niveaus in alle drie de perioden. Aangezien de maximale geluidsniveaus ten gevolge van het uitrukken niet beoordeeld behoeven te worden, kan wel worden voldaan aan de grenswaarden van het Activiteitenbesluit.

Bij het oefenen met de redset zullen de langtijdgemiddelde beoordelingsniveaus bij de omliggende woningen in de avondperiode worden overschreden. Hierbij zal door de inrichting reeds gebruik worden gemaakt van een benzinepomp op de redset voorzien van een omkasting. De maximale geluidsniveaus voldoen wel aan de richt- en grenswaarden. Een dergelijke situatie kan gezien worden als een regelmatige afwijking van de representatieve bedrijfssituatie waarvoor middels een maatwerkvoorschrift ruimere grenswaarden kunnen worden verleend. Ook is het wellicht mogelijk om via een ontheffingsverzoek dergelijke activiteiten ten hoogste 12 keer per jaar uit te voeren.

De voorkeursgrenswaarde voor indirecte hinder wordt bij een aantal woningen overschreden. De maximale grenswaarde wordt nergens overschreden.

Gezien het algemeen maatschappelijk belang, de noodzaak en de beperkte regelmaat zal het woon- en leefklimaat aanvaardbaar worden geacht.

Conclusie

Zoals aangegeven doen zich als gevolg van het project een aantal overschrijdingen van streef- en grenswaarden voor. Het uiteindelijke oordeel over de toelaatbaarheid is aan het bevoegd gezag.

4.8 Molenbiotoop

Toetsingskader

Op circa 300 m ten zuidwesten van het projectgebied bevindt zich aan de Mennonietenkerkstraat molen De Liefde. Hiervoor geldt een vrijwarings- en beschermingszone van 100 m respectievelijk 500 m. In de eerste zone mag in beginsel niet boven de stellinghoogte van de molen van 10,35 m +NAP gebouwd worden, tenzij zwaarwegende argumenten bestaan welke leiden tot een afwijkingsnoodzaak van de maximale hoogte. Daarbuiten geldt binnen een zone van 500 m dat de hoogte van nieuwe bebouwing in de betreffende omgeving mag toenemen met 2 cm per meter afstand ten opzichte van de stellinghoogte. Met deze regeling wordt de molen beschermd in het recht op windvang en als waardevol beeldbepalend element. Het projectgebied bevindt zich binnen de beschermingszone van 500 m.

Onderzoek

De afstand van de brandweerkazerne tot de vrijwaringszone is circa 190 m. De bouwhoogte van de kazerne mag daarmee 10,35 + (190 x 0,02) = 14,15 m bedragen. De werkelijke bouwhoogte van de kazerne bedraagt circa 7,2 m.

Conclusie

De molenbiotoop vormt geen belemmering voor het project.

4.9 Verkeer en parkeren

Verkeer

Het project maakt de bouw van een brandweerkazerne mogelijk, in een gebied waar zich nu nog een bedrijfsloods bevindt. Afname en toename van het aantal verkeersbewegingen als gevolg van respectievelijk de sloop van de loods en nieuwbouw van de kazerne houden elkaar naar verwachting in evenwicht. De verkeersaantrekkende werking van het project is daarmee beperkt.

Het projectgebied wordt zowel in de huidige als in de toekomstige situatie ontsloten op de Industrieweg. Het terrein van de inrichting is bereikbaar via een inrit aan de Industrieweg die zowel wordt gebruikt voor auto’s van manschappen als voor uitrukken en terugkeren van brandweermaterieel.

De dichtsbijzijnde aansluiting op de provinciale weg N363 bevindt zich in de huidige situatie op circa 100 m ten westen van het projectgebied (kruising Departementsstraat). Op circa 400 m ten oosten van het projectgebied sluit de Industrieweg via de kruising met de Talmaweg aan op de N363. De Veiligheidsregio Groningen is in overleg met de provincie Groningen en de gemeente Eemsmond om direct ten zuiden van het projectgebied een aansluiting van de Industrieweg op de N363 te realiseren. Met zo'n directe aansluiting vinden de verkeersbewegingen plaats op grotere afstand van de woningen in de directe omgeving (met name Departementsstraat) van het projectgebied. Dit leidt naar verwachting tot een lagere geluidsbelasting op die woningen.

Het uitrukken van de brandweer zal zowel in oostelijke als westelijke richting plaatsvinden. Van de voertuigbewegingen van personeel en vrijwilligers wordt aangenomen dat deze evenveel uit oostelijke als westelijke richting komen. De wegen in de omgeving van het projectgebied kunnen de verkeersgeneratie als gevolg van het project aan. Er ontstaan op verkeerskundig gebied geen belemmeringen.

Parkeren

Het uitgangspunt is dat een ontwikkeling voorziet in de eigen parkeerbehoefte. Voor het parkeren wordt daarbij CROW-publicatie 317 'Kencijfers parkeren en verkeersgeneratie' als uitgangspunt genomen. In de CROW-publicatie zijn geen specifieke parkeerkencijfers voor brandweerkazernes opgenomen.

De functie die enigszins vergelijkbaar is, is een arbeidsextensief/bezoekersextensief bedrijf. Hiervoor geeft de CROW-publicatie (uitgaande van 'rest bebouwde kom' in een 'weinig stedelijk gebied') een kencijfer van maximaal 1,3 parkeerplaatsen per 100 m2 bruto vloeroppervlak (bvo). De kazerne heeft een bvo van 650 m2. Het noodzakelijke aantal parkeerplaatsen bedraagt daarmee, afgerond, negen.

In het projectgebied worden echter 21 parkeerplaatsen voor personeel (en 4 voor bezoekers) gerealiseerd. Daarnaast worden 30 fietsparkeerplaatsen voor personeel gerealiseerd. Dit om het personeel dat bij een grote uitruk wordt ingezet een eigen parkeerplaats te bieden. In een dergelijk geval wordt een groter aantal personen opgeroepen, waarvan een deel doorgaans met de fiets naar de kazerne komt. Het project kan daarmee voorzien in de benodigde parkeerbehoefte.

4.10 Water

Op grond van artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening moet bij ruimtelijke plannen een waterparagraaf worden opgenomen. Bij ruimtelijke ontwikkelingen, waaronder verbouw- en nieuwbouwplannen, wordt getoetst welke consequenties deze plannen hebben voor de waterhuishouding en hoe in de plannen wordt omgegaan met aspecten van water. Het beleid van het waterschap Noorderzijlvest is neergelegd in het Waterbeheerprogramma 2016-2021 en de Notitie Water en Ruimte. In beide documenten is vastgelegd hoe het waterschap invulling geeft aan het integrale waterbeheer, nu en in de toekomst.

Dit project maakt een nieuwe ontwikkeling mogelijk. Op 9 februari 2018 is een digitale watertoets uitgevoerd (Bijlage 5). Op het project is de korte procedure van toepassing. Voor de verdere procedurele afhandeling van de watertoets is het van belang het waterschap verder te betrekken en rekening te houden met de hierna aangegeven adviezen.

Het waterschap heeft in haar overlegreactie (Bijlage 6) aangegeven dat de uitgangspunten in de waterparagraaf omtrent het aanwezige rioolstelsel niet correct zijn. Naar aanleiding daarvan is onderstaande paragraaf aangepast.

Wateradvies

De wijziging van de bestemming en/of de omvang van onderdelen in het plan hebben invloed op de waterhuishouding en/of raken de belangen van het waterbeheer en/of die van de initiatiefnemer.

  • Gelijkblijvend/afname verhard oppervlak

Indien het verhard oppervlak in een ruimtelijk plan toeneemt met meer dan 750 m2 is het vereist om de mogelijkheden voor afkoppelen van regenwater te onderzoeken en vast te leggen.

  • Riolering

Bij de aanleg van riolering in een nieuw plan wordt uitgegaan van de aanleg van een gescheiden stelsel, daar waar het, gelet op de aard van de aangesloten verharde oppervlakken en de mogelijke verontreiniging daarvan, verantwoord is. De initiatiefnemer van een afkoppelproject dient aannemelijk te maken dat het omringende watersysteem over voldoende berging- en afvoercapaciteit beschikt. Dit wordt in samenspraak met Waterschap Noorderzijlvest vastgelegd. Tevens worden mogelijkheden om water langer vast te houden zoveel mogelijk benut.

  • Vervuiling verhard oppervlak

Het is alleen mogelijk om verhard oppervlak, aangemerkt als schoon, af te koppelen. Dit wordt in overleg met het Waterschap Noorderzijlvest bepaald. Maatregelen om vervuiling te voorkomen, dan wel te verminderen, kunnen noodzakelijk zijn. Voorbeelden hiervan zijn:

  • 1. uitlogende materialen voorzien van een coating;
  • 2. toepassen van olie-/vetafscheiders bij wegen en parkeerplaatsen;
  • 3. in sommige gevallen mag hemelwater van vervuild verhard oppervlak via een voorzuivering, zoals een bodempassage (groenstrook), helofytenfilter of afscheider worden afgevoerd naar het oppervlaktewater of grondwater. Bij ernstiger vervuild oppervlak dient een verbeterd gescheiden rioolsysteem te worden toegepast.

  • Bestaand stedelijk gebied

In bestaand stedelijk gebied is ruimte moeilijk te vinden. Bij herinrichting zal het als streefdoel worden ingebracht door het waterschap in het planvormingsproces. Ruimte voor oppervlaktewater in stedelijk gebied is vaak duur. Inzetten op meervoudig ruimtegebruik is daarom een mogelijkheid om te overwegen. Als dat niet voldoende ruimte oplevert zal buiten het stedelijk gebied ruimte moeten worden gezocht ter compensatie. Uitgangspunt is het behoud van het watersysteem en het bergend vermogen ervan in het stedelijk gebied. Binnen het bebouwde gebied mogen hiertoe geen watergangen worden gedempt, tenzij er met het waterschap afspraken zijn gemaakt over compensatie van de afvoer en berging. Met het dempen van sloten, aanleggen van dammen en lange duikers in plaats van een sloot moet kritisch worden omgegaan.

Goed omgaan met het relatief schone hemelwater biedt veel kansen. Zo kunnen we veel problemen in het stedelijk watersysteem oplossen of voorkomen. Grondwateronttrekking voor drinkwater worden minder als men in stedelijk gebied meer gebruik maakt van hemelwater. Bijvoorbeeld voor sproeien van tuinen of spoelen van toiletten vanuit een grijs watercircuit.

  • Grondwater

In nieuw bebouwd gebied wordt een minimale drooglegging voor woningen geadviseerd van 1,30 m. Daarnaast dient rekening gehouden te worden met een minimale ontwateringsdiepte van 0,70 m. Bij kruipruimteloos bouwen kan een kleinere drooglegging toegepast worden. In een ruimtelijk plan kan een variërende drooglegging gerealiseerd worden in overleg met Waterschap Noorderzijlvest. Bij gebieden die met enige regelmaat mogen inunderen kan een kleinere drooglegging toegepast worden (groenstroken, ecologische zones). Op deze manier kan op creatieve wijze invulling gegeven worden aan de vereiste waterberging (zie onderstaande tabel minimale droogleggingseisen). Als dit wordt toegepast, dient dit in de waterparagraaf te worden vastgelegd.

Droogleggingseisen

Woningen met kruipruimte   1,30 m  
Woningen zonder kruipruimte   1,00 m  
Gebiedsontsluitingswegen   0,80 m  
Erftoegangswegen   0,80 m  
Groenstroken/ecologische zones   0,50 m  

  • Invloed op de waterhuishouding

Het aanwezige oppervlaktewater dient niet alleen voldoende ruimte te hebben voor het afstromende hemelwater, maar ook aan de inrichting dient aandacht te worden besteed. Voor een gezond watersysteem is de inrichting en het beheer van het bestaande of nieuw te realiseren oppervlaktewater belangrijk. Bij oppervlaktewatersystemen in stedelijk gebied wordt daarom gestreefd naar zo groot mogelijke eenheden.

Afweging

Door het project neemt de hoeveelheid verharding in het gebied niet toe. In de huidige situatie is op het perceel van circa 2.500 m2 een bedrijfsloods aanwezig van circa 1.000 m2. Deze loods wordt gesloopt en vervangen door een nieuwe brandweerkazerne van circa 435 m2.

In de huidige situatie is het perceel grotendeels verhard. In de toekomstige situatie wordt het perceel aan de straatzijde deels groen ingericht. In de noordoosthoek van het perceel wordt een oefenvlak/wasplaat gerealiseerd. Deze wasplaats wordt uitgevoerd in vloeistofdicht beton om te voorkomen dat mogelijk verontreinigd water kan infiltreren of afvloeien naar het hemelwaterriool. Met de verdere uitwerking van het bouwplan wordt rekening gehouden met de afvoer van verontreinigd water.

In de omgeving van het projectgebied bevindt zich een gemengd stelsel. Er is ook geen oppervlaktewater aanwezig om het hemelwater op af te voeren. Infiltratiemogelijkheden in het gebied zijn beperkt. Hemelwater zal dus op het gemengde stelsel afgevoerd moeten worden. Met de bouw van de brandweerkazerne wordt al wel rekening gehouden met het scheiden van hemelwater en afvalwater in de toekomst door in het projectgebied zelf een gescheiden stelsel aan te leggen.

4.11 Vormvrije m.e.r.

Wettelijk kader

Op 1 april 2011 is het Besluit milieueffectrapportage gewijzigd door het 'Besluit reparatie en modernisering milieueffectrapportage' en is bepaald dat de grenswaarden voor een m.e.r.-beoordelingsplicht indicatief zijn. Het bevoegd gezag moet bij de betreffende activiteiten die niet aan de bijbehorende drempelwaarden voldoen, nagaan of sprake kan zijn van belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu, gelet op de omstandigheden als bedoeld in bijlage III van de EEG-richtlijn milieueffectbeoordeling (85/337/EEG). In het kader hiervan is een vormvrije m.e.r.-beoordeling uitgevoerd.

In het kader van de wijziging van het Besluit m.e.r. is een handreiking opgesteld over de vraag hoe moet worden vastgesteld of een activiteit met een omvang onder de drempelwaarde toch belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu kan hebben. In de handreiking is opgenomen dat voor elk besluit of plan dat betrekking heeft op activiteit(en) die voorkomen op de D-lijst en die een omvang hebben die beneden de drempelwaarden ligt, een toets moet worden uitgevoerd of belangrijke nadelige milieugevolgen kunnen worden uitgesloten. Voor deze toets wordt de term vormvrije m.e.r.-beoordeling gebruikt. Uit deze toets kunnen twee conclusies volgen: belangrijke nadelige milieueffecten zijn uitgesloten of belangrijke nadelige milieueffecten zijn niet uitgesloten. In het eerste geval is de activiteit niet m.e.r.-(beoordelings)plichtig, in het andere geval moet een m.e.r.-beoordeling worden uitgevoerd en de bijbehorende procedure te worden gevolgd. De toetsing in het kader van de vormvrije m.e.r.-beoordeling moet plaatsvinden aan de hand van de selectiecriteria in bijlage III van de EEG-richtlijn milieueffectbeoordeling.

Afweging

Het project maakt de bouw van een brandweerkazerne op een perceel van circa 0,25 hectare mogelijk. Voor de aanleg, wijziging of uitbreiding van een industrieterrein (onderdeel D 11.3 van de bijlage bij het Besluit milieueffectrapportage) geldt een grenswaarde van 75 hectare. Het project blijft met het genoemde aantallen en oppervlaktes ruimschoots onder de drempelwaarde, zoals die is opgenomen op de D-lijst van het Besluit m.e.r.

Uit de verrichte milieuonderzoeken, zoals opgenomen in deze onderbouwing, en de Aanmeldnotitie vormvrije m.e.r.-beoordeling (Bijlage 7) blijkt dat de effecten van de realisatie van het project in het betreffende gebied niet van dien aard zijn dat er sprake is van belangrijke nadelige gevolgen. De aard van de voorgenomen activiteit is niet van die omvang dat er onevenredig nadelige effecten op de omgeving plaatsvinden. Daarnaast vindt de ingreep niet plaats in een gevoelig gebied. Er zijn geen negatieve effecten op de omgeving te verwachten.

Het project is van een relatief geringe omvang. Daarbij is het project qua situering en potentiële negatieve effecten op de omgeving niet van dien aard dat het nader beoordeeld moet worden in een afzonderlijke m.e.r.(beoordelings)procedure.

Hoofdstuk 5 Economische uitvoerbaarheid

Door middel van de grondexploitatieregeling beschikt de gemeente over de mogelijkheid tot het verhalen van kosten, bijvoorbeeld voor het bouw- en woonrijp maken en kosten voor de ruimtelijke procedure. Wanneer sprake is van een bouwplan als bepaald in artikel 6.12 Wro en 6.2.1 Bro moet de gemeente hiervoor in beginsel een exploitatieplan vaststellen. Het opstellen van een exploitatieplan is niet nodig als het gaat om gronden die in eigendom zijn van de gemeente.

In dit geval wordt een overeenkomst gesloten tussen gemeente en initiatiefnemer, waarin het kostenverhaal is geregeld. Hierin wordt ook rekening gehouden met mogelijke planschade. De vaststelling van een exploitatieplan bij de omgevingsvergunning is dan ook niet nodig.

Hoofdstuk 6 Maatschappelijke uitvoerbaarheid

De ruimtelijke onderbouwing is samen met de ontwerpbeschikking zes weken ter inzage gelegd. Tijdens de inzagetermijn van het ontwerp zijn geen zienswijzen ingediend.