Plan: | Facetbestemmingsplan Paarden |
---|---|
Status: | vastgesteld |
Plantype: | bestemmingsplan |
IMRO-idn: | NL.IMRO.1952.fbmigpaarden-va01 |
Medio 2019 is door het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Midden-Groningen de beleidsnotitie Paardenhouderij Midden-Groningen vastgesteld. Deze notitie is een harmonisering van het bestaande beleid van de drie heringedeelde gemeenten (Slochteren, Menterwolde en Hoogezand-Sappemeer) en is in overeenstemming met het provinciaal beleid. In de notitie is beleid opgenomen hoe moet worden omgegaan met het hobbymatig houden van paarden, het realiseren van een paardenbak of het bedrijfsmatig opzetten van een paardenhouderij. Gekozen is om ruimte te bieden voor dergelijke ontwikkelingen mits dit geen afbreuk doet aan het woon- en leefklimaat van de omgeving. Vervolgens is het beleid in 2022 herzien en is 'Beleidsnotitie Paardenhouderijen Buitengebied Midden - Groningen 2021' vastgesteld. De beleidsnotitie is op dat moment ook opgenomen in het nieuwe bestemmingsplan Buitengebied Midden-Groningen en maakt eveneens onderdeel uit van de regels behorende bij dit bestemmingsplan (vastgesteld op 3 februari 2022).
Hoewel voor de gemeente met vaststelling van het beleid in 2019 een eenduidig beleidskader geldt wat betreft het houden van paarden, zijn de bijbehorende regelingen in de verschillende bestemmingsplannen nog niet eenduidig. Regels uit de bestemmingsplannen gaan voor op vastgesteld beleid. Dat betekent dat voor de gehele gemeente eenzelfde afwegingskader geldt bij nieuwe initiatieven maar dat verschillende procedures van toepassing zijn.
Voorliggend facetbestemmingsplan dient de al geldende bestemmingsplannen van de gemeente Midden-Groningen te herzien en ervoor te zorgen dat de regelingen voor hobbymatige paardenbakken op agrarische cultuurgrond, detailhandel en horeca bij maneges en het hobbymatig houden van paarden in het algemeen, eenzelfde procedure geldt. De vastgestelde 'Beleidsnotitie Paardenhouderijen Buitengebied Midden-Groningen 2021' vormt het uitgangspunt voor het facetbestemmingsplan.
Het plangebied van voorliggend facetbestemmingsplan omvat het gehele grondgebied van de gemeente Midden-Groningen en is op de onderstaande afbeelding uitgelicht weergegeven.
Figuur 1: Begrenzing plangebied voorliggend facetbestemmingsplan (bron: pdok.nl)
Dit facetbestemmingsplan heeft betrekking op alle bestemmingsplannen van de gemeente Midden-Groningen die zijn vastgesteld. De bestemmingsplannen die worden vastgesteld ná de vaststelling van voorliggend facetbestemmingsplan, dienen de regeling uit dit facetbestemmingsplan over te nemen. De lijst met vastgestelde bestemmingsplannen is opgenomen in Bijlage 1 van de planregels.
In het volgende hoofdstuk staat beschreven welke beleidsmatige aspecten relevant zijn voor het onderhavig document en bevat een omschrijving van de wijzigingen die worden doorgevoerd middels voorliggend facetbestemmingsplan. Hoofdstuk 3 geeft waar nodig een toelichting op de omgevingsaspecten. De uitleg van de planregels komt aan bod in hoofdstuk 4. Tot slot gaat hoofdstuk 5 in op de economische en maatschappelijke uitvoerbaarheid.
De provincie Groningen heeft op 1 juni 2016 de Omgevingsvisie provincie Groningen 2016-2020 vastgesteld. De Omgevingsvisie is doorvertaald naar een verordening, voor zover het planologisch relevante aspecten betreft. Die Omgevingsverordening is op 1 juni 2016 door Provinciale Staten vastgesteld. De visie en verordening zijn inmiddels al enkele malen geactualiseerd. De Omgevingsvisie bevat de integrale lange termijnvisie van de provincie op de fysieke leefomgeving. Uit de Omgevingsvisie vloeien richtlijnen en voorschriften voort, die zijn vastgelegd in de provinciale Omgevingsverordening.
Doel van de Omgevingsvisie is het aantrekkelijke woon- en leefklimaat in de provincie verder verbeteren. Het accent in het beleid ligt op het benutten van de ontwikkelingsmogelijkheden, naast het beschermen van de karakteristieke bebouwde en onbebouwde elementen. De provincie wil ruimte bieden voor ondernemerschap om in te spelen op de dynamische ontwikkelingen. Activiteiten lopen steeds meer door elkaar heen. Dat heeft gevolgen voor het ruimtegebruik. Functies, zoals wonen en werken, zijn steeds minder van elkaar gescheiden. Door samenwerking met medeoverheden en andere partijen en het leveren van maatwerk wil de provincie haar doelen bereiken.
Een belangrijk doel van de Omgevingsvisie is om op strategisch niveau samenhang aan te brengen in het beleid voor de fysieke leefomgeving. Daarom zijn in de Omgevingsvisie zoveel mogelijk de visies op verschillende terreinen zoals ruimtelijke ontwikkeling, landschap en cultureel erfgoed, natuur, verkeer en vervoer, water, milieu en gebruik van natuurlijke hulpbronnen samengevoegd en inhoudelijk met elkaar verbonden. Er zijn ook onderdelen opgenomen van het provinciale beleid voor economie, energie en cultuur en welzijn, voor zover die gevolgen hebben voor de fysieke leefomgeving.
De provinciale belangen zijn in de Omgevingsverordening vertaald in bindende regels voor ruimtelijke plannen en -ontwikkelingen. Het gaat hierbij om zowel ruimtelijke aspecten als functionele aspecten waaronder verkeer, vervoer en wonen. Voor het onderhavig facetbestemmingsplan zijn de onderstaande artikelen van belang. In hoofdstuk 2.2 is een nadere planomschrijving opgenomen.
Voor productiegerichte paardenhouderijen zijn de artikelen in afdeling 2.11 van de provinciale omgevingsverordening van toepassing. Aangezien het facetbestemmingsplan de regelgeving en procedures van de oude gemeenten wijzigt, zodat een gelijke procedure geldt, ontstaat er geen knelpunt in het kader van afdeling 2.11. Een productiegerichte paardenhouderij is alleen mogelijk op locaties waar reeds een bestaand agrarisch bedrijf is gevestigd. Voor het overige voldoet de agrarische bestemming aan de gestelde regels in afdeling 2.11.
Artikel 2.13.1 van de Provinciale Omgevingsverordening stelt dat een ruimtelijk plan dat betrekking heeft op het buitengebied geen bestemmingen bevat die voorzien in een nieuwe stedelijke ontwikkeling. Paardenbakken voor hobbymatig gebruik en voorzieningen voor sport (maneges) al dan niet in combinatie met bijbehorende voorzieningen (detailhandel en horeca) zijn hier echter van uitgesloten. Het onderhavig facetbestemmingsplan is derhalve in overeenstemming met het provinciaal beleid.
In de provinciale omgevingsverordening zijn naast het situeren van de mogelijke paardenbak geen regels gesteld aan het hobbymatig houden van dieren.
De gemeente Midden-Groningen is ontstaan op 1 januari 2018 uit een fusie van de gemeenten Hoogezand-Sappemeer, Menterwolde en Slochteren. Mede door de fusie is de noodzaak ontstaan om diverse beleidsstukken te harmoniseren waaronder het paardenhouderijenbeleid.
In 2019 heeft er een harmonisatie van het paardenhouderijenbeleid voor de gehele gemeente plaatsgevonden. Na vaststelling in 2019 is gebleken dat de beleidsregels niet altijd een eenduidige uitleg kende. Bij actualisatie van het bestemmingsplan Buitengebied is voor het buitengebied het beleid paardenhouderijen op die onderdelen verduidelijkt. Daarnaast is het beleid in lijn gebracht met het beleid 'kleinschalige bedrijvigheid' in het buitengebied. Het aangepaste beleid voor het buitengebied is vastgesteld door het college op 21 december 2021. De beleidsnotitie is opgenomen als bijlage bij de regels van het bestemmingsplan Buitengebied (vastgesteld op 3 februari 2022).
Om ervoor te zorgen dat dit beleid is vastgelegd in de gehele gemeente en hiermee in alle situaties eenzelfde procedure geldt, herziet het voorliggende facetbestemmingsplan de al geldende bestemmingsplannen van Midden-Groningen op dit punt.
De vastgestelde 'Beleidsnotitie Paardenhouderijen Buitengebied Midden- Groningen 2021' vormt het uitgangspunt voor voorliggend facetbestemmingsplan. Deze notitie is als Bijlage 1 opgenomen bij dit plan.
In de 'Beleidsnotitie Paardenhouderijen Buitengebied Midden- Groningen 2021' wordt een onderscheid gemaakt in een bedrijfsmatige paardenhouderij en een hobbymatige paardenhouderij. Vervolgens is de bedrijfsmatige paardenhouderij weer op te splitsen in een productiegerichte paardenhouderij en een gebruiksgerichte paardenhouderij:
Daarnaast is de categorie 'maneges' toegevoegd, vanwege de recreatieve waarde en de afwijkende ruimtevraag van dit type paardenhouderij. Op de onderstaande afbeelding worden de belangrijkste kenmerken van de te onderscheiden typen paardenhouderijen omschreven.
Figuur 2. Kenmerken verschillende paardenhouderijen (bron: beleidsnotitie paardenhouderijen)
Uit de 'Beleidsnotitie Paardenhouderijen Buitengebied Midden- Groningen 2021' volgt dat alles wat niet als bedrijfsmatig is aan te merken, onder het hobbymatig houden van paarden valt. Er wordt van hobbymatig houden van paarden gesproken op het moment dat er maximaal 5 paarden zijn. Over het algemeen worden deze paarden gehouden bij woningen in het buitengebied of aan de rand van een dorp. Het hobbymatig houden van paarden kenmerkt zich doorgaans door stallingsruimte en een paddock of veel gevallen (wanneer het erf groot genoeg is) ook een paardenbak. De daarbij behorende voorzieningen zoals de tijdelijke opslag van ruwvoer en mest en voor het stallen van een paardentrailer of een (kleine)vrachtwagen zijn inbegrepen. Hobbymatig hangt niet alleen samen met het aantal dieren maar ook onder andere met het (ontbreken van) winstoogmerk, de hinder van de activiteit, perceelgrootte en de omgeving waarin de dieren worden gehouden (landelijk of stedelijk gebied).
Uit het beleid volgen een aantal algemene regels. Deze algemene regels worden met het facetbestemmingsplan in alle bestemmingsplannen van de gemeente doorgevoerd. In navolgende paragrafen worden de onderwerpen toegelicht. Ook worden er een aantal begrippen toegevoegd, zodat deze uniform gelden in de gehele gemeente.
Zoals in hoofdstuk 2.2 is besproken, valt de productiegerichte paardenhouderij onder de bedrijfsmatige paardenhouderij. In de huidige situatie hebben niet alle agrarische bestemmingen dezelde mogelijkheden voor een paardenbedrijf. Een productiegerichte paardenhouderij heeft dezelfde uitstraling en invloed op de omgeving als een grondgebonden paardenhouderij. Daarom wordt bij recht toegestaan dat op locaties waar een grondgebonden agrarisch bedrijf is toegestaan, ook een productiegerichte paardenhouderij is toegestaan.
In de gemeente geldt veelal dat agrarische bedrijfspercelen specifiek zijn bestemd voor het agrarisch bedrijf. De omliggende gronden betreffen vaak agrarische cultuurgronden, in veel gevallen bestemd als Agrarisch – Cultuurgrond. Het facetbestemmingsplan regelt voor de gehele gemeente dat op deze agrarische cultuurgronden een hobbymatige paardenbak mag worden aangelegd, als deze bedoeld is voor een aangrenzend woonperceel waar iemand gebruik maakt van het hobbymatig houden van paarden. Hiervoor zijn voorwaarden geformuleerd.
Bij maneges is het gebruik toegestaan dat ziet op detailhandel voor ruitersportartikelen en ondersteunende horeca. Er zijn wel voorwaarden verbonden aan dit gebruik. Zo geldt voor ondersteunende horeca dat de vloeroppervlakte nier meer dan 25% van de bebouwing van de manege bedraagt, met een maximum van 100 m2. De openings- en sluitingstijden zijn hetzelfde als die van de manege. Voor detailhandel in ruitersportartikelen geldt eveneens dat de vloeroppervlakte niet meer bedraagt dan 25% van de bebouwing van de manege, met een maximum van 60 m2. Voor de invulling van deze regeling vormt het beleid paardenhouderijen zoals opgenomen in het bestemmingsplan Buitengebied de basis.
Indien uit de bestemmingsomschrijving blijkt dat wonen of een bedrijfswoning is toegestaan, is het onder bepaalde voorwaarden mogelijk om ook hobbymatig paarden te houden. Onder voorwaarden is het ook toegestaan om op het eigen bestemmingsvlak (beperkt) stallen voor paarden te bouwen en een paardenbak te realiseren.
In een facetbestemmingsplan dient te worden aangetoond dat er sprake is van een 'goede ruimtelijke ordening'. Onderdeel hiervan is dat het plan niet in strijd is met de milieuaspecten. Voorliggend facetbestemmingsplan betreft een partiële herziening van de vastgestelde bestemmingsplannen. De vergunde activiteiten zijn in het kader van de eerder gevoerde procedure reeds ruimtelijk onderbouwd.
Voor het omgevingsaspect milieuzonering is nader onderbouwd of de uitgangspunten van het beleid in overeenstemming zijn met de geldende wet- en regelgeving.
Voorliggend facetbestemmingsplan ziet op het gelijktrekken van de bestaande regelingen ten aanzien van het houden van paarden voor de gehele gemeente welke volgt uit de 'Beleidsnotitie Paardenhouderijen Buitengebied Midden- Groningen 2021'.
Zowel de ruimtelijke ordening als het milieubeleid stellen zich ten doel een goede kwaliteit van het leefmilieu te handhaven en te bevorderen. Dit gebeurt onder andere door milieuzonering. Onder milieuzonering wordt het aanbrengen van een voldoende ruimtelijke scheiding tussen milieubelastende bedrijven of inrichtingen enerzijds en milieugevoelige functies als wonen en recreëren anderzijds verstaan. De ruimtelijke scheiding bestaat doorgaans uit het aanhouden van een bepaalde afstand tussen milieubelastende en milieugevoelige functies. Die onderlinge afstand moet groter zijn naarmate de milieubelastende functie het milieu sterker belast. Milieuzonering heeft twee doelen:
Als uitgangspunt voor het bepalen van de aan te houden afstanden wordt veelal de VNG-uitgave Bedrijven en Milieuzonering uit 2009 gehanteerd. Deze uitgave bevat een lijst, waarin voor een hele reeks van milieubelastende activiteiten (naar SBI-code gerangschikt) richtafstanden zijn gegeven ten opzichte van milieugevoelige functies. De lijst geeft richtafstanden voor de ruimtelijk relevante milieuaspecten geur, stof, geluid en gevaar. De grootste van de vier richtafstanden is bepalend voor de indeling van een milieubelastende activiteit in een milieucategorie en daarmee ook voor de uiteindelijke indicatieve richtafstand. De afstanden worden gemeten tussen enerzijds de grens van de bestemming die de milieubelastende functie(s) toelaat en anderzijds de uiterste situering van de gevel van een milieugevoelige functie die op grond van het plan mogelijk is.
Het facetbestemmingsplan wijzigt de regelingen voor hobbymatige paardenbakken op agrarische cultuurgrond, detailhandel en horeca bij maneges en het hobbymatig houden van paarden in het algemeen. Hierbij is detailhandel en horeca van een dermate kleine omvang ten opzichte van de overige milieuaspecten van een manege dat deze in verhouding niet maatgevend zullen zijn.
Voor het fokken en houden van paarden dient conform de VNG-uitgave Bedrijven en Milieuzonering uit te worden gegaan van een richtafstand van 50 meter (milieucategorie 3.1). Bij hobbymatig houden van paarden gaat het om aanzienlijk kleinere activiteiten die moeten passen binnen een woonbestemming. Binnen de woonbestemmingen zijn over het algemeen aan-huis-verbonden beroepen of bedrijven toegestaan in uit de VNG-notitie af te leiden bedrijfscategorie 1. Derhalve kan worden gemotiveerd dat voor hobbymatige paardenhouderijen van de genoemde richtafstand van bedrijfsmatige paardenhouderijen met één afstandsstap kan worden afgeweken.
Voor het hobbymatig houden van paarden en meer specifiek voor de realisatie van de faciliteiten (stalruimte, mestplaat, paardenbak ed.) dient derhalve uit te worden gegaan van 30 meter (milieucategorie 2) tot de uiterste situering van een hindergevoelige gevel van derden.
Naast deze afstandseis is in de regels van het facetbestemingsplan opgenomen dat op een perceel kleiner dan 1.500 m2 het hobbymatig houden van paarden niet is toegestaan. Op deze manier wordt voorkomen dat in een dicht bebouwingslint hinder van het hobbymatig houden van paarden ontstaat.
Op basis van het bovenstaande is in de regels van dit facetbestemmingsplan opgenomen dat de faciliteiten ten behoeve van het hobbymatig houden van paarden minimaal 30 meter van de uiterste situering van het hindergevoelig object van derden bevindt. Met toepassing van deze regel is het facetbestemmingsplan in het kader van milieuzonering uitvoerbaar.
De planologische regeling voor het houden van paarden in bestemmingsplannen is juridisch vormgegeven als een facetbestemmingsplan. Dat wil zeggen dat de regels niet rechtstreeks zijn verwerkt in de onderliggende bestemmingsplannen. Het onderdeel houden van paarden wordt in de onderliggende plannen herzien.
Het facetbestemmingsplan wordt digitaal beschikbaar gesteld. Voor de regels en verbeelding is aangesloten op de RO standaarden 2012, conform het Besluit ruimtelijke ordening (Bro). Onderdeel van de verplichte regels zijn een overgangsregeling en een anti-dubbeltelregel.
De regels zijn opgebouwd uit een aantal hoofdstukken. Deze indeling ziet er als volgt uit:
In hoofdstuk 1 is een uitleg van de in het facetbestemmingsplan gebruikte begrippen opgenomen.
Daarnaast is een Van toepassingsverklaring opgenomen. In Artikel 2 wordt verwezen naar alle geldende bestemmingsplannen waarvoor deze facetregeling als aanvulling wordt opgenomen. Het facetbestemmingsplan is een aanvulling op deze geldende bestemmingsplannen. Het bepaalde in deze bestemmingsplannen blijft van toepassing, met dien verstande dat in geval van strijdigheid van bepalingen, de bepalingen van dit facetbestemmingsplan voorgaan op de regels die ingevolge deze bestemmingsplannen op de desbetreffende gronden van toepassing zijn, alleen in geval de afwijkingsregels van het facetbestemmingsplan meer juridisch-planologische ruimte bieden dan de vigerende bestemmingsplannen. Met andere woorden: wanneer een vigerend bestemmingsplan op dit moment meer ruimte bij recht of afwijking biedt, blijft dit vigerende (afwijkings)recht bestaan en gaat dit vigerende (afwijkings)recht voor. Zo gaat een rechthebbende er niet op achteruit door deze regeling.
In hoofdstuk 2 zijn de Anti-dubbeltelregel en de Algemene gebruiksregels opgenomen.
Anti-dubbeltelregel
Het doel van de anti-dubbeltelregel is om te voorkomen dat, wanneer volgens een bestemmingsplan bepaalde gebouwen niet meer dan een bepaald deel van een bouwperceel mogen beslaan, het opengebleven terrein nog eens meetelt bij het toestaan van een ander gebouw, waaraan een soortgelijke eis wordt gesteld. Kort gezegd, komt het erop neer, dat grond die één keer in beschouwing is genomen voor het toestaan van gebouwen, niet een tweede maal mag meetellen voor de toelaatbaarheid van andere gebouwen, als die grond inmiddels tot een ander bouwperceel is gaan behoren.
Algemene regels
In Artikel 4 zijn de algemene regels opgenomen. De achtergrond en uitleg van de regels is al nader besproken in Hoofdstuk 3 van de toelichting.
Zoals gesteld in de subparagraaf 5.2.1 hierboven, blijven en zijn voor het overige de algemene regels uit de plannen van toepassing middels de Van toepassingsverklaring.
In dit hoofdstuk zijn het overgangsrecht en de slotregel opgenomen in hoofdstuk 3. Voor de redactie van het overgangsrecht geldt het Besluit ruimtelijke ordening. Bebouwing die niet voldoet aan de bepalingen van dit bestemmingsplan is onder het overgangsrecht gebracht. Een geringe uitbreiding van de bebouwing met tien procent wordt mogelijk gemaakt.
Het gebruik van gronden en bebouwing dat in strijd is met dit nieuwe bestemmingsplan op het tijdstip van inwerkingtreding, mag in beginsel worden voortgezet. Wijziging van dit strijdige gebruik is verboden, indien de afwijking van het plan wordt vergroot. Indien het strijdige gebruik, na het tijdstip van inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.
In de slotregel van het facetbestemmingsplan wordt aangegeven onder welke titel het facetbestemmingsplan wordt vastgelegd.
Dit facetbestemmingsplan heeft met name tot doel om ervoor te zorgen dat in de situaties waar het gaat om het hobbymatig houden van paarden, eenzelfde procedure geldt. De kosten voor het opstellen van dit plan komen voor rekening van de gemeente.
Het facetbestemmingsplan maakt geen nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen mogelijk. Het plan leidt daarom ook niet tot kosten en kan dus als economisch uitvoerbaar geacht worden. Het is daarom ook niet noodzakelijk om een exploitatieplan of een overeenkomst over kostenverhaal op te stellen.
Omdat de procedurele wijziging van dit facetbestemmingsplan slechts een beperkte invloed op de omgeving heeft, heeft de gemeente geen los inspraaktraject ingesteld voorafgaand aan de wettelijke uitgebreide openbare voorbereidingsprocedure.
Het facetbestemmingsplan is aan de wettelijke vooroverlegpartners (artikel 3.1.1 van het Besluit ruimtelijke ordening) voorgelegd. Naar aanleiding hiervan is een reactie van de provincie Groningen binnengekomen. Deze overlegreactie is als bijlage 2 opgenomen.
Naar aaleiding van de reactie van de provincie is de van toepassingsverklaring aangescherpt.
Het ontwerpfacetbestemmingsplan heeft van 21 december 2023 tot en met 31 januari 2024 ter inzage gelegen. Tijdens deze termijn kon een ieder een zienswijze indienen. Naar aanleiding hiervan is een nota opgesteld. Deze nota van beantwoording zienswijzen is als bijlage 3 opgenomen. De zienswijze leidt tot de volgende wijzigingen:
Toelichting
In de toelichting is de definitie van daarbij behorende voorzieningen gelijk getrokken. Onder deze voorzieningen valt ook het opslaan van ruwvoer en mest.
Regels
In de regels is aan artikel 4.4 sub f 'en de daarbij behorende voorzieningen' toegevoegd. Op deze manier geldt de afstand van 30 meter ten opzichte van hindergevoelige gebouwen van derden ook specifiek voor bijbehorende voorzieningen.