direct naar inhoud van Regels
Plan: Facetbestemmingsplan Paarden
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.1952.fbmigpaarden-va01

Regels

Hoofdstuk 1 Inleidende regels

Artikel 1 Begrippen

In deze regels wordt verstaan onder:

1.1 plan:

het bestemmingsplan Facetbestemmingsplan Paarden met identificatienummer NL.IMRO.1952.fbmigpaarden-va01 van de gemeente Midden-Groningen;

1.2 bestemmingsplan:

de geometrisch bepaalde planobjecten met de bijbehorende regels en de daarbij behorende bijlage;

1.3 bedrijfsmatige paardenhouderij:

een paardenhouderij die gericht is op het genereren van een voldoende bedrijfsresultaat en qua omvang en aard van de activiteiten als inrichting kan worden aangemerkt op grond van de Wet milieubeheer. Binnen deze categorie kan onderscheid worden gemaakt in een productiegerichte- en gebruiksgerichte paardenhouderij en een manegebedrijf;

1.4 gebouw:

elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt;

1.5 gebruiksgerichte paardenhouderij:

paardenhouderij die is gericht op het africhten en trainen van paarden, het bieden van stalruimte voor paarden en het geven van instructie aan derden;

1.6 hindergevoelig gebouw:

een gebouw dat is bestemd voor en geschikt om te worden gebruikt voor menselijk wonen of menselijk verblijf. Het gebouw moet hiervoor permanent of een daarmee vergelijkbare wijze worden gebruikt;

1.7 hobbymatige paardenhouderij:

een niet bedrijfsmatige paardenhouderij waar niet meer dan 5 paarden voor de hobby worden gehouden;

1.8 paardenbak:

een door middel van afscheiding afgezonderd stuk terrein met een andere ondergrond dan gras, dat is ingericht voor het africhten en/of trainen van paarden en/of pony's;

1.9 productiegerichte paardenhouderij:

grondgebonden paardenhouderij die is gericht op het fokken van paarden en het bieden van leefruimte aan opgroeiende paarden, eventueel in combinatie met (en daaraan ondergeschikte) trainingsfaciliteiten ten behoeve van de eigen gefokte paarden;

1.10 manegebedrijf:

paardenhouderij die is gericht op het bieden van paardrijdmogelijkheden (inclusief instructie) aan derden, al dan niet in combinatie met stallingsruimte voor paarden van derden en al dan niet met een horecavoorziening die is gericht op het verstrekken van drank en etenswaren aan bezoekers van het manegebedrijf;

1.11 ondersteunende horeca:

ondersteunende vormen van horeca bestaat uit het verstrekken van eten en drinken als functie-ondersteunende activiteit. De horeca-activiteit vloeit als het ware logisch voort uit de hoofdactiviteit (voorbeeld bakkerij met een 'koffiehoekje').

Artikel 2 Van toepassingsverklaring

2.1 Werking regels

De regels van dit plan 'Facetbestemmingsplan Paarden' zijn een aanvulling op de in Bijlage 1 genoemde bestemmingsplannen. De regels van de bestemmingsplannen zoals opgenomen in Bijlage 1 blijven van toepassing. In het geval dat er sprake is van strijdigheid of overlapping van regels van een in die lijst genoemd bestemmingsplan en dit 'Facetbestemmingsplan Paarden', is de meest ruime regeling bij recht of bij afwijking van toepassing.

Hoofdstuk 2 Algemene regels

Artikel 3 Anti-dubbeltelregel

Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.

Artikel 4 Algemene gebruiksregels

4.1 Productiegerichte paardenhouderij

Een hobbymatige en productiegerichte paardenhouderij mag worden uitgeoefend op bestemmingsvlakken waar ook een grondgebonden agrarisch bedrijf is toegestaan.

4.2 Hobbymatige paardenbakken op agrarische cultuurgrond

Op gronden bestemd voor agrarische cultuurgrond is de bouw van een paardenbak ten behoeve van een aangrenzend woonperceel dat hobbymatig paarden houdt (conform artikel 4.4) toegestaan, mits voldaan wordt aan de volgende voorwaarden:

  • a. de oppervlakte van de paardenbak niet meer dan 800 m2 bedraagt, met dien verstande dat ten behoeve van de dressuursport een paardenbak met een oppervlakte van ten hoogste 1.200 m2 is toegestaan;
  • b. de afstand tussen de paardenbak en de uiterste bouwgrens van een hindergevoelig gebouw ten minste 30 m bedraagt;
  • c. de paardenbak niet achter een woonperceel van derden wordt geplaatst;
  • d. een open omheining wordt toegepast met een maximale hoogte van 2 m;
  • e. de paardenbak niet is voorzien van bestrating of andere verharding;
  • f. het aantal lichtmasten bij een paardenbak van 800 m2 ten hoogste vier bedraagt;
  • g. het aantal lichtmasten bij een paardenbak van 1.200 m2 ten hoogste zes bedraagt;
  • h. de hoogte van lichtmasten niet meer bedraagt dan 6 m;
  • i. uitsluitend tussen 7.00 uur en 22.00 uur gebruik wordt gemaakt van verlichting;
  • j. lichtmasten uitsluitend gericht op de paardenbak;
  • k. lichtmasten schijnen niet in de richting van woningen van derden;
  • l. een goede landschappelijke inpassing is gewaarborgd waarbij de kwaliteiten van het landschap blijven behouden.
4.3 Detailhandel en horeca bij maneges

Bij maneges is ondersteunende horeca en detailhandel in ruitersportartikelen toegestaan onder voorwaarden;

  • a. de netto vloeroppervlakte van ondersteunende horeca bedraagt niet meer dan 25% van de bebouwing van de manege, met een maximum van 100m2;
  • b. de openings- en sluitingstijden van de ondersteunende horeca zijn hetzelfde als die van de manege;
  • c. de netto vloeroppervlakte van detailhandel in ruitersportartikelen bedraagt niet meer dan 25% van de totale bebouwingsoppervlakte met een maximum van 60m2.
4.4 Hobbymatig paarden houden

Het gebruik van gronden en bouwwerken voor het hobbymatig houden van paarden is toegestaan, mits voldaan wordt aan de volgende voorwaarden:

  • a. hobbymatig gebruik uitsluitend is toegestaan in combinatie met een (bedrijfs)woning;
  • b. het (woon)perceel een minimale oppervlakte van 1.500 m2 bedraagt;
  • c. uitsluitend sprake is van hobbymatig gebruik met een maximum van 5 paarden;
  • d. de woonuitstraling van het woonperceel behouden blijft;
  • e. alle bijbehorende voorzieningen achter de voorgevel van de woning worden gerealiseerd, waarbij gestreefd wordt naar clustering;
  • f. de hobbymatige activiteiten en de daarbij behorende voorzieningen zich op een afstand van minimaal 30 meter van de uiterste situering van een hindergevoelig gebouw van derden bevindt en niet achter het woonperceel van derden bevindt;
  • g. de oppervlakte van gebouwen ten behoeve van het hobbymatig houden van paarden maximaal 100 m2 bedraagt waarvan maximaal 75 m2 gebruikt mag worden voor het stallen van paarden en de bouwwerken passen binnen de opgenomen bouwregels binnen de bestemming;
  • h. de minimale afmeting van een paardenbox 10 m2 bedraagt;
  • i. maximaal één paardenbak kan worden gerealiseerd mits;
    • 1. uitsluitend sprake is van een woonperceel met een omvang groter dan 1.500 m2;
    • 2. de paardenbak in een bouwvlak wordt gerealiseerd danwel in een strook van 60 m buiten het bouwvlak;
  • j. de oppervlakte van een paardenbak niet meer bedraagt dan;
    • 1. 800 m2 op percelen groter dan 1.500 m2;
    • 2. 1.200 m2 op percelen groter dan 2.000 m2;
  • k. maximaal 4 lichtmasten bij een paardenbak van 800 m2 worden opgericht;
  • l. maximaal 6 lichtmasten bij een paardenbak van 1.200 m2 worden opgericht;
  • m. de hoogte van lichtmasten niet meer dan 6 meter bedraagt;
  • n. uitsluitend tussen 7.00 uur en 22.00 uur gebruik wordt gemaakt van verlichting;
  • o. lichtmasten uitsluitend gericht op de paardenbak;
  • p. lichtmasten schijnen niet in de richting van woningen van derden.
4.5 Afwijkingsbevoegdheid

Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor afwijken van het bepaalde in:

  • a. artikel 4.2 ten behoeve van:
    • 1. het afwijken van het gestelde in sub b, om in een gebiedstype gemengd gebied de te hanteren richtafstand met 1 afstandsstap te verkleinen tot 10 meter;
  • b. artikel 4.4 ten behoeve van:
    • 1. het afwijken van het gestelde in sub f, om in een gebiedstype gemengd gebied de te hanteren richtafstand met 1 afstandsstap te verkleinen tot 10 meter;
    • 2. afwijken van het gestelde in sub g, om een grotere oppervlakte dan 100 m2 toe te staan tot een maximum van 200 m2 aan gebouwen ten behoeve van het hobbymatig houden van paarden, indien sprake is van een ruimte-voor-ruimte regeling zoals opgenomen in de bestemmingsplannen als bedoeld in Artikel 2 of de Omgevingsverordening van de provincie Groningen.
4.5.1 Toetsingscriteria

Bij de toepassing van de in dit plan genoemde afwijkingsregels dient in ieder geval in acht te worden genomen dat;

  • a. het verlenen van de omgevingsvergunning niet leidt tot aantasting van het straat- en bebouwingsbeeld;
  • b. het verlenen van de omgevingsvergunning niet leidt tot verkeersonveilige situaties;
  • c. het verlenen van de omgevingsvergunning niet leidt tot een ruimtelijke situatie die onoverzichtelijk en niet sociaal controleerbaar is;
  • d. het verlenen van de omgevingsvergunning niet leidt tot aantasting van de landschappelijke of natuurlijke waarden;
  • e. het verlenen van de omgevingsvergunning niet leidt tot beperking van de gebruiks- en ontwikkelingsmogelijkheden op aangrenzende gronden en/of binnen andere bestemmingen;
  • f. bij het verlenen van de omgevingsvergunning rekening wordt gehouden met de milieu-aspecten, zoals hinder voor omwonenden en een verkeersaantrekkende werking.

Hoofdstuk 3 Overgangs- en slotregels

Artikel 5 Overgangsrecht

5.1 Overgangsrecht bouwwerken
  • a. Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel kan worden gebouwd krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot:
    • 1. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
    • 2. na het tenietgaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is tenietgegaan.
  • b. Het bevoegd gezag kan eenmalig in afwijking van het eerste lid een omgevingsvergunning verlenen voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in het eerste lid met maximaal 10%.
  • c. Het eerste lid is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.
5.2 Overgangsrecht gebruik
  • a. Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet.
  • b. Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in het eerste lid, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdige gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.
  • c. Indien het gebruik, bedoeld in het eerste lid, na het tijdstip van inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.
  • d. Het eerste lid is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.

Artikel 6 Slotregel

Deze regels worden aangehaald als: Regels van het "Facetbestemmingsplan Paarden".