Plan: | Oudemirdum - Hoitebuorren 2 en 11 |
---|---|
Status: | vastgesteld |
Plantype: | bestemmingsplan |
IMRO-idn: | NL.IMRO.1940.BPOUM19HOITBR2EN11-VA01 |
Aan de Hoitebuorren 2 te Oudemirdum stond tot begin 2017 een voormalig boerderij(tje) op een woonperceel dat midden in het open landschap is gesitueerd. Vanwege een vervallen toestand is deze woning inmiddels gesloopt en is de eigenaar voornemens een nieuwe woning te realiseren. Vanwege de naastgelegen landbouwgronden en vanwege het landschap is het wenselijk om de woning te verplaatsen naar een locatie aansluitend op de doorgaande weg.
Vanuit de milieuregelgeving dienen woningen een zodanige afstand tot agrarische bedrijven aan te houden, dat deze niet in hun ontwikkelingsmogelijkheden worden beperkt. De beoogde locatie van de woning ligt in de milieucirkel van het agrarische bedrijf aan de Hoitebuorren 11. Vanwege eventuele hinder afkomstig van agrarisch bedrijf en het voorkomen van een beperking in ontwikkelingsmogelijkheden wordt het bouwvlak van dit agrarische bedrijf in oostelijke richting verschoven. Een zonering van 100 m van het agrarische bedrijf tot de gevel van de woning blijft hiermee in stand.
Het verplaatsen van de woning en van het agrarisch bouwvlak is niet passend in de geldende beheersverordening Buitengebied Zuid West. Met voorliggend bestemmingsplan wordt een eigenstandige ruimtelijke procedure doorlopen om het planvoornemen juridisch-planologisch mogelijk te maken.
Het plangebied is gelegen net buiten het dorp Oudemirdum op de doorgaande weg naar Nijemirdum. Het plangebied bestaat uit de kadastrale percelen voormalige gemeente Balk, 3977 sectie M, 650 sectie N, en 1010 sectie N. Navolgende figuur geeft de drie locaties van dit bestemmingsplan weer.
Figuur 1. Kadastrale weergave plangebied
Op het plangebied geldt tot het moment van inwerkingtreding van het onderhavige bestemmingsplan de beheersverordening 'Buitengebied Zuid West', zoals vastgesteld op 26 september 2017. Vanuit de beheersverordening zijn de regels uit de bestemmingsplannen 'Buitengebied 2004', 'Herziening Buitengebied 2004', en 'Buitengebied 2004, partiële herziening 2011' van toepassing op deze gronden.
Figuur 2. Uitsnede geldende beheersverordening 'Buitengebied Zuid West'
In het plangebied zijn de gronden ter plaatse van Hoitebuorren 2 bestemd voor 'Woondoeleinden'. Ter plaatse van Hoitebuorren 11 geldt de bestemming 'Agrarisch gebied in een besloten landschap' met bijbehorend bouwvlak. Op de locatie waar de nieuwe woning beoogd is, geldt de bestemming 'Agrarisch gebied in een open landschap'.
De bestemming 'Agrarisch gebied in een open landschap' kan worden gewijzigd in de bestemming 'Woondoeleinden' mits na toepassing van de wijzigingsbevoegdheid de bepalingen zoals genoemd in de bestemming 'Woondoeleinden' van toepassing zijn (artikel 4, lid I onder sub 14.) Hiermee moet met name rekening worden gehouden met een voldoende afstand tot agrarische en andere bedrijven zodat deze niet in hun ontwikkelingsmogelijkheden worden beperkt en mag er geen afbreuk worden gedaan aan landschappelijke en natuurlijke waarden.
Het wijzigen van de bestemming 'Woondoeleinden' in de bestemming 'Agrarisch gebied in een open landschap' kan wanneer de aanwezige woning wordt gesloopt en de gronden een agrarische functie krijgen. Al dan niet in combinatie met nieuwbouw van een woning elders.
Het wijzigen van de vorm en ligging van een agrarisch bouwvlak in de bestemming 'Agrarisch gebied in een besloten landschap' is niet mogelijk.
Hoewel in de bestemmingen diverse wijzigingsbevoegdheden zijn opgenomen om voorliggende ontwikkeling mogelijk te maken, zijn door vaststelling van de beheersverordening de wijzigingsbevoegdheden komen te vervallen en kan hier niet langer gebruik van worden gemaakt. Door middel van een geheel nieuw bestemmingsplan van alle drie de locaties kan het voornemen toch mogelijk worden gemaakt, voorliggend bestemmingsplan voorziet hierin.
Na dit inleidende hoofdstuk volgt in hoofdstuk 2 een beschrijving van het planvoornemen. Hoofdstuk 3 gaat in om de van toepassing zijnde beleidskaders, waarna in hoofdstuk 4 het plan wordt getoetst op de wet- en regelgeving. Tenslotte toetst hoofdstuk 5 de uitvoerbaarheid van het plan en geeft hoofdstuk 6 de juridische toelichting op het plan.
Hoitebuorren 2
Aan de Hoitebuorren 2 is momenteel geen bebouwing meer aanwezig. De vervallen woning die er stond is in het begin van 2017 gesloopt. Kort daarvoor werd deze nog bewoond. Het perceel bestaat in de bestaande situatie uit braakliggende grond. Onderstaande figuren geven de voormalige woning en huidige situatie weer.
Figuur 3. Vervallen reeds gesloopte woning
Figuur 4. Weergave huidige situatie plangebied Hoitebuorren 2
Hoitebuorren 11
Aan de Hoitebuorren 11 is een melkrundveehouderijbedrijf gevestigd. Het plangebied is bebouwd met een boerderijwoning en aangrenzende schuur, twee stallen en sleufsilo's. Navolgende figuur geeft de huidige situatie weer.
Figuur 5. Weergave huidige situatie Hoitebuorren 11
Nieuw woonperceel
Op het perceel ten zuiden van de Hoitebuorren waar de nieuwe woning beoogd is, is in de bestaande situatie geen bebouwing aanwezig. De gronden zijn in gebruik als agrarisch grasland.
Figuur 6. Weergave huidige situatie nieuwe woning
Het planvoornemen ziet toe op de nieuwbouw van een woning aan de Hoitebuorren 2 en het verplaatsen van bebouwingsmogelijkheden van het agrarisch bedrijf aan de Hoitebuorren 11. Het bestaande woonperceel wordt teruggebracht in de staat van agrarische grond.
Het nieuwe woonperceel vindt aansluiting op de doorgaande weg en ligt hiermee niet langer in een open landschap. Een landschappelijke verbetering wordt dan ook verwacht. In het kader van een goede ruimtelijke ordening is getoetst of deze locatie belemmeringen oplevert voor het naastgelegen agrarisch bedrijf aan de Hoitebuorren 11. De beoogde woonlocatie ligt te dicht tegen de milieucirkel (100 m) van dit bedrijf. Het nieuwe woonperceel en het agrarische bedrijf behoren tot dezelfde eigenaar. Met die reden is gekozen om het agrarische bouwvlak richting het oosten te verplaatsen, waarmee de beoogde afstand van 100 m wel wordt gehaald. Hieronder een weergave van de nieuwe situatie. In navolgende alinea's wordt per perceel behandeld wat de nieuwe situatie ter plaatse is.
Figuur 7. Inrichtingsschets
Hoitebuorren 2
Aan de Hoitebuorren 2 is in de toekomstige situatie de feitelijke situatie hetzelfde als de bestaande situatie. Mogelijkerwijs worden de gronden in gebruik genomen als agrarisch grasland, bebouwing is niet voorzien. De planologisch-juridische situatie verandert hier wel. De bestemming 'Woondoeleinden' wordt gewijzigd in 'Agrarisch gebied in een open landschap' zonder bouwvlak en is hiermee te gebruiken als agrarische cultuurgrond.
Figuur 8. Nieuwe situatie Hoitebuorren 2
Hoitebuorren 11
Aan de Hoitebuorren 11 is ook in de toekomstige situatie de feitelijke situatie hetzelfde als de bestaande situatie. Voor dit perceel zijn geen concrete wijzigingen voorzien. Ook hier verandert alleen de planologisch-juridische situatie. Dit om te kunnen voldoen aan de wijzigingsvoorwaarden voor de realisatie van de nieuwe woning aan de Hoitebuorren 2. Het agrarische bouwvlak wordt in oostelijke richting verschoven, zie navolgende figuur. Hiermee gaat wordt aan de westelijke zijde een strook van circa 2.000 m2 van het bouwvlak verwijderd, die aan de oostelijke zijde weer wordt toegevoegd. Het aantal vierkante meters van het bouwvlak blijft hetzelfde.
Figuur 9. Nieuwe situatie Hoitebuorren 11
Nieuwe woonperceel
Op het perceel ten zuiden van de Hoitebuorren waar de nieuwe woning beoogd is, zijn de gronden in de toekomstige situatie niet langer als agrarisch grasland in gebruik. Op deze locatie wordt een nieuwe woning gebouwd, zie navolgende figuur. Het nieuwe erf heeft dezelfde omvang als het voormalige erf.
Figuur 10. Nieuwe situatie nieuw woonperceel
Ruimtelijke ontwikkelingen moeten passen binnen wetten, regels en beleid van het Rijk, de provincie, eventueel regionaal gevoerd beleid op intergemeentelijk niveau en de gemeente.
Op 13-03-2012 is de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) van kracht geworden. Hierin is de visie van het Rijk op de ruimtelijke en mobiliteitsopgaven voor Nederland richting 2040 aangegeven. Dit betreft een integraal kader voor bestaand en nieuw rijksbeleid met ruimtelijke consequenties. In de SVIR is gekozen voor een selectieve inzet van het rijksbeleid waarbij 13 nationale belangen aan de orde zijn die in de SVIR verder gebiedsgericht zijn uitgewerkt in concrete opgaven voor de diverse onderscheiden regio's. Buiten deze nationale belangen hebben decentrale overheden meer beleidsvrijheid op het terrein van de ruimtelijke ordening gekregen; het Kabinet is van mening dat provincies en gemeenten beter op de hoogte zijn van de actuele situatie in de regio en de vraag van bewoners, bedrijven en organisaties en daardoor beter kunnen afwegen welke (ruimtelijke) ingrepen in een gebied nodig zijn.
De Wet ruimtelijke ordening (Wro) biedt de basis voor het stellen van algemene regels, op te nemen in een Algemene Maatregel van Bestuur (AMvB). Die regels richten zich primair op gemeenten, die het eerstverantwoordelijke overheidsniveau zijn voor de inhoud van ruimtelijke plannen. In het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro, 07-12-2011), ook wel bekend onder de naam AMvB Ruimte, zijn de nationale belangen uit de SVIR voorzien van juridische kaders, waarmee de doorwerking van de nationale belangen op ruimtelijk gebied is geborgd. Uit het Barro blijkt dat voor het planvoornemen en het plangebied geen sprake is van specifieke aspecten van nationaal belang. Wel geldt bij elk ruimtelijk plan nationaal belang 13 met betrekking tot zorgvuldig ruimtegebruik.
Ladder voor duurzame verstedelijking
Nationaal belang 13 van de SVIR van het Rijk vraagt om een zorgvuldige afweging en transparante besluitvorming bij alle ruimtelijke en infrastructurele besluiten. Dit moet met behulp van de zogeheten Ladder voor duurzame verstedelijking (hierna: de Ladder) worden onderbouwd. Deze verplichte toetsing is vastgelegd in het Barro, dat weer verwijst naar het Besluit ruimtelijke ordening (Bro).
Artikel 3.1.6, lid 2 Bro schrijft voor dat de onderbouwing van een ruimtelijk plan, waar een nieuwe stedelijke ontwikkeling mee mogelijk wordt gemaakt, aan de Ladder moet voldoen. De tekst uit het Bro luidt als volgt: "De toelichting bij een bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, bevat een beschrijving van de behoefte aan die ontwikkeling, en, indien het bestemmingsplan die ontwikkeling mogelijk maakt buiten het bestaand stedelijk gebied, een motivering waarom niet binnen het bestaand stedelijk gebied in die behoefte kan worden voorzien."
De eerste afweging in de toetsing aan de Ladder is het beantwoorden van de vraag of er sprake is van een nieuwe stedelijke ontwikkeling. Hiervoor kan worden gekeken naar jurisprudentie. Hieruit blijkt dat niet iedere ontwikkeling als een nieuwe stedelijke ontwikkeling valt te kwalificeren. Of sprake is van een stedelijke ontwikkeling wordt bepaald door de aard en omvang van de ontwikkeling in relatie tot de omgeving.
Gelet op het planvoornemen in relatie tot het plangebied en de bestemde situatie in het geldende bestemmingsplan (juridisch-planologisch ruimtebeslag) kan er vanuit worden gegaan dat er geen sprake is van een nieuwe stedelijke ontwikkeling. Met het planvoornemen is dan ook geen sprake van nieuw ruimtebeslag. De Ladder is verder niet van toepassing.
Het Streekplan Fryslân 2007 (vastgesteld op 13-12-2006) geeft de visie van Provinciale Staten op het ruimtelijk beleid van de provincie weer. Het streekplan vormt de basis van het provinciale beleid voor de periode tot 2016. Centraal in het streekplan staat het begrip ruimtelijke kwaliteit. Hiermee bedoelt de provincie dat in ruimtelijke plannen, in ontwerpen en in de uitvoering expliciet gebruiks-, belevings- en toekomstwaarde worden toegevoegd aan de omgeving. Deze drie waarden waarborgen op de langere termijn een doelmatig gebruik en herkenbaarheid van de ruimte. Het betekent ook een ruimtelijke inrichting die bijdraagt aan duurzame ontwikkeling. De provincie wil deze doelstellingen koppelen aan een krachtige sociaaleconomische ontwikkeling in een leefbare omgeving.
Op 25-06-2014 is de Verordening Romte Fryslân 2014 door het College van Gedeputeerde Staten van Fryslân vastgesteld. De verordening wordt regelmatig gewijzigd, waarbij de laatste wijziging is vastgesteld op 21 februari 2018. Met de verordening zijn concrete beleidsregels vastgelegd die ervoor moeten zorgen dat de provinciale ruimtelijke belangen (uit het streekplan) doorwerken in de gemeentelijke ruimtelijke plannen. Als daaraan niet wordt voldaan, zal de provincie een zienswijze indienen en eventueel een aanwijzing geven als daaraan onvoldoende tegemoet is gekomen. In de verordening is onderscheid gemaakt tussen het begrip bestaand stedelijk gebied en het begrip landelijk gebied. Voor bestaand stedelijk gebied geldt een grotere mate van beleidsvrijheid voor het realiseren van stedelijke functies.
Het plangebied is gelegen in het landelijk gebied van de provincie Fryslân.
Nieuw woonperceel
In de Verordening Romte is opgenomen dat in principe geen nieuwe stedelijke functies zijn toegestaan in het landelijk gebied van de provincie. Hiervan kan echter worden afgeweken als sprake is van een nieuwe stedelijke functie in of aansluitend op een bestaand bebouwingslint of bebouwingscluster. Er mag hierbij geen afbreuk worden gedaan aan de landschappelijk en cultuurhistorische kernkwaliteiten, en voor woningbouw mag de oppervlakte van een woning inclusief bijgebouwen niet meer bedragen dan 300 m2.
Een nieuwe woning in het landelijk gebied kan worden toegestaan indien per saldo het aantal woningen gelijk blijft. Bij verplaatsing van een woning, zoals in onderhavig geval sprake van is, dient de oorspronkelijk locatie van de woning aan de woonbestemming te worden onttrokken. Daarnaast moet de nieuwe woning qua omvang en uitstraling ingepast worden binnen de landschappelijke en cultuurhistorische kernkwaliteiten.
Met voorliggend planvoornemen is sprake van een verschuiving van een woonperceel. Het huidige woonperceel ligt midden in een open landschap en komt niet overeen met kernkwaliteiten zoals opgenomen in de Verordening. Het nieuwe woonperceel vindt aansluiting op het bestaande bebouwingslint waarmee een verbetering van de landschappelijke en cultuurhistorische kernkwaliteiten plaatsvindt. Tevens is in de regels van het bestemmingsplan opgenomen dat de oppervlakte van de woning niet meer bedraagt dan 150 m2. In paragraaf 4.9 wordt nader ingegaan op de landschappelijke inpassing. Hieruit blijkt dat het planvoornemen kan voldoen aan de Verordening Romte.
Verplaatsing agrarisch bouwvlak
In de verordening zijn regels opgenomen over de verplaatsing van een agrarisch bedrijf. Een ruimtelijk plan, zoals een bestemmingsplan, kan alleen een nieuw agrarisch bouwperceel bevatten indien het een bouwperceel betreft voor een grondgebonden agrarisch bedrijf die om dringende redenen van maatschappelijke aard verplaatst moet worden en de oppervlakte niet meer bedraagt dan 1,5 ha dan wel de bestaande oppervlakte indien dit groter is. Tevens moet een ruimtelijk inrichtingsplan opgesteld worden volgens de methodiek Nije Pleats waarvan de uitvoering als voorwaardelijke bepaling in het ruimtelijk plan is opgenomen.
Met het planvoornemen wordt het bestaande grondgebonden agrarisch bouwvlak verschoven omdat anders het nieuwe woonperceel binnen de milieucirkel van het bedrijf valt. Om te voorkomen dat hinder optreedt, dient een minimale afstand van 100 m tot het woonperceel te worden aangehouden. Met een direct maatschappelijk belang, de leefbaarheid van het woonperceel, wordt het bouwvlak van het agrarisch bedrijf verschoven. Met het planvoornemen vindt geen uitbreiding van het bouwvlak plaats, de bestaande oppervlakte blijft hetzelfde. Daarnaast is voor het planvoornemen een landschappelijke inpassing aan de hand van een keukentafelgesprek gemaakt, zie paragraaf 4.9 en bijlage 5. Deze landschappelijke inpassing is als voorwaardelijke verplichting in de regels van het bestemmingsplan opgenomen. Het planvoornemen sluit dan ook aan bij de verordening.
Op 26 september 2017 heeft de gemeente De Fryske Marren de Beheersverordening Buitengebied Zuid West vastgesteld. De gemeente is bezig met de geldende bestemmingsplannen te actualiseren. Voor het buitengebied in het zuidwesten van de gemeente is echter nog geen actueel plan aanwezig. Met die reden is een beheersverordening opgesteld. Een beheersverordening legt de ruimtelijke mogelijkheden vanuit het geldende bestemmingsplan vast en blijft ook alle legale situaties toestaan die van het geldend bestemmingsplan afwijken.
Binnen deze beheersverordening zijn de regelingen vanuit de Herziening Bestemmingsplan Buitengebied 2004 kracht. In het plangebied gelden de bestemmingen 'Agrarisch gebied in een open landschap', 'Agrarisch gebied in een besloten landschap' en 'woondoeleinden'. In paragraaf 1.3 is de regeling zoals opgenomen in de beheersverordening besproken.
De gemeente heeft haar gemeentelijke welstandsbeleid opgenomen in de Welstandsnota De Friese Meren (vastgesteld: 22-04-2015). Het welstandsbeleid geeft de gemeente de mogelijkheid om de cultuurhistorische, stedenbouwkundige en architectonische waarden die in een bepaald gebied aanwezig zijn, te benoemen en een rol te laten spelen bij de ontwikkeling en beoordeling van bouwplannen. Door deze gebiedsgerichte aanpak wil de gemeente de belangrijke karakteristieken van de bebouwing beschermen en zorgen dat nieuwe ontwikkelingen daarop voortbouwen.
Stuwwallandschap
Het plangebied is gelegen in het stuwwallandschap. Het stuwwallandschap is een van de buitengebieden van de gemeente. Dit is het meer besloten deel van het buitengebied dat zich uitstrekt over de hogere zandgronden en de karakteristieke keileemruggen van Gaasterland tot aan Joure. In het stuwwallengebied is de verkaveling divers en blokvormig, afgewisseld met opstrekkende verkaveling. Het centrale plateau in Gaasterland is vrijwel onbebouwd gebleven. Hout- en tuinwallen bevinden zich op de randen van het plateau, er is veel beplanting rond de erven. Door deze landschappelijke kenmerken is het landschap minder open dan bijvoorbeeld het Veenlandschap. De bebouwing staat daarom meer op zichzelf dan in andere buitengebieden. Hierdoor is een gevarieerder bebouwingsbeeld mogelijk, zonder dat dit een
rommelig totaalbeeld oplevert.
Het is een aantrekkelijk, gevarieerd landschap waarin -als het gaat om bouwen en verbouwen- veel vrijheid mogelijk is. Het welstandsbeleid is gericht op het zoveel mogelijk handhaven van het karakteristieke bebouwingsbeeld. In geval van verbouwing, wijziging of uitbreiding van traditionele boerderijen en woningen zullen de bestaande bebouwingskarakteristieken van het betreffende pand worden gerespecteerd.
Het nog in te dienen bouwplan zal te zijner tijd, bij de aanvraag omgevingsvergunning voor bouwen, aan het welstandsbeleid worden getoetst en beoordeeld. In paragraaf 4.9 wordt ingegaan op de inpassing van de erven in het stuwwallandschap.
Uit de bestaande omgevingssituatie kunnen (wettelijke) belemmeringen en/of voorwaarden voor een planvoornemen blijken. Uitgangspunt is dat er een goede omgevingssituatie bestaat. In de volgende paragrafen zijn de randvoorwaarden voortkomend uit de omgevingsaspecten voor het plangebied beschreven en beoordeeld op eventuele beperkingen voor het planvoornemen.
Normstelling en beleid
De Monumentenwet 1988 is per 01-07-2016 vervallen. Een deel van de wet is op deze datum overgegaan naar de Erfgoedwet. Het deel dat betrekking heeft op de besluitvorming in de fysieke leefomgeving gaat over naar de Omgevingswet, wanneer deze naar verwachting in 2020 in werking treedt. Vooruitlopend op de datum van ingang van de Omgevingswet zijn deze artikelen te vinden in het Overgangsrecht in de Erfgoedwet, waar ze ongewijzigd van toepassing blijven zolang de Omgevingswet nog niet van kracht is.
De Erfgoedwet bundelt en wijzigt een aantal wetten op het terrein van cultureel erfgoed. De kern van deze wet is dat wanneer de bodem wordt verstoord, de archeologische resten intact moeten blijven (in situ). Wanneer dit niet mogelijk is, worden archeologische resten opgegraven en elders bewaard (ex situ). Daarnaast dient ieder ruimtelijk plan een analyse van de overige cultuurhistorische waarden van het plangebied te bevatten. Voor zover in een plangebied sprake is van erfgoed, dient op grond van voorgaande dan ook aangegeven te worden op welke wijze met deze cultuurhistorische waarden en in de grond aanwezige of te verwachten archeologie rekening wordt gehouden.
Voor het onderzoek naar erfgoed wordt uitgegaan van de Cultuurhistorische Kaart 2 (CHK2) van de Provinsje Fryslân, waar ook de Friese Archeologische Monumentenkaart Extra (FAMKE) deel van uit maakt. Op deze kaarten is informatie opgenomen over archeologische en cultuurhistorische waarden.
Toetsing
Op de FAMKE zijn voor het gemeentelijk grondgebied de bekende als wel de te verwachten archeologische waarden aangegeven. Daarbij worden twee verschillende onderzoeksperioden onderscheiden, te weten IJzertijd-Middeleeuwen en Steentijd-Bronstijd.
IJZERTIJD-MIDDELEEUWEN
Navolgende figuur geeft een weergave van de archeologische verwachtingswaarden voor de periode IJzertijd-Middeleeuwen. Op de verschillende percelen in het plangebied is 'karterend onderzoek 3' van toepassing. In deze gebieden kunnen zich archeologische resten bevinden uit de periode IJzertijd-Middeleeuwen. De provincie beveelt aan om bij ingrepen van meer dan 5.000 m2 een historisch en karterend onderzoek te verrichten.
Figuur 11. Uitsnede FAMKE-kaart IJzertijd-Middeleeuwen
STEENTIJD-BRONSTIJD
Navolgend figuur geeft een weergave van de archeologische verwachtingswaarden voor de periode Steentijd-Bronstijd. Op de percelen is zowel 'karterend onderzoek 1' als een 'quickscan' van toepassing. In de gebieden waarvoor het advies karterend onderzoek 1 geldt, kunnen zich archeologische resten uit de steentijd vlak onder de oppervlakte bevinden. De provincie beveelt hier aan om bij ingrepen van meer dan 500 m2 een karterend (boor)onderzoek uit te laten voeren. Voor de gebieden waarvoor het advies 'quickscan' geldt, wordt vermoed dat de eventueel aanwezige archeologische resten al ernstig verstoord zijn. De provincie beveelt daarom aan om bij ingrepen van meer dan 5.000 m2 een quickscan te verrichten.
Figuur 12. Uitsnede FAMKE-kaart Steentijd-Bronstijd
Analyse
Met het planvoornemen zijn alleen graafwerkzaamheden (de bouw van de woning) beoogd in het gebied waarvoor een onderzoeksdrempel voor beide perioden van 5.000 m2 geldt. De woonbestemming beslaat maximaal 2.000 m2, waarbij de woning maximaal 150 m2 zal invullen.
Ter hoogte van het agrarisch bedrijf aan de Hoitebuorren 11 vindt een verschuiving van het bouwvlak plaats van circa 2.000 m2. Hoewel geen directe graafwerkzaamheden beoogd zijn, is dit in de toekomst wel mogelijk. Het bouwperceel van het agrarisch bedrijf is gelegen in een gebied waarvoor een onderzoeksdrempel voor beide periode van 5.000 m2 geldt.
Ter plaatse van het oude woonperceel geldt een onderzoeksdrempel van 5.000 m2 (IJzertijd-Middeleeuwen) en 500 m2 (Steentijd-Bronstijd). Op deze locatie vinden in de toekomstige situatie alleen activiteiten plaats ten behoeve van de agrarische cultuurgrond. Grote graaf- en of bouwwerkzaamheden zijn niet beoogd.
Conclusie
Met het planvoornemen worden de onderzoeksdrempels wat betreft archeologie niet overschreden. Aanvullend archeologisch onderzoek wordt dan ook niet noodzakelijk geacht. De uitvoerbaarheid van het planvoornemen wordt niet door de aanwezigheid van eventuele archeologische waarden belemmerd.
NOTA BENE
De archeologische meldingsplicht blijft van kracht. Dit betekent dat wanneer bij graafwerkzaamheden vondsten worden aangetroffen waarvan redelijkerwijs kan worden aangenomen dat het archeologie betreft, dit gemeld moet worden bij het bevoegd gezag, zijnde de gemeente De Fryske Marren.
Toetsing
De CHK2 is geraadpleegd op de aanwezigheid van belangwekkende cultuurhistorische elementen en objecten. In en in de omgeving van het plangebied zijn geen cultuurhistorische elementen of objecten aanwezig die mogelijkerwijs een belemmering kunnen vormen voor het planvoornemen. Het plangebied is wel gelegen in een aardkundig waardevol gebied, het Gaastereiland, maar wordt hierdoor niet in de ontwikkeling van het planvoornemen beperkt.
Tijdens het Saaliën (voorlaatste ijstijd) was Fryslân vrijwel geheel bedekt met ijs. Aan de voorzijde van het ijsfront zijn door de stuwing heuvels ontstaan, de zogenaamde stuwwallen. Deze stuwwallen zijn in Gaasterland duidelijk zichtbaar. Toen het ijs aan het einde van het Saaliën smolt ontstonden er smeltwaterdalen en bleef er grondmorene achter, het keileem. De keileem varieert in Gaasterland in dikte van enkele centimeters tot ca 30 meter. Daarna is gedurende het Weichseliën een groot deel van het gebied bedenkt met een dunne laag dekzand. De stuwwallen worden omringd met klei dat later is afgezet en het veen dat is ontstaan in het Holoceen. In het zuiden zijn de stuwwallen aangetast door afslag van de Zuiderzee, waardoor voor Nederland unieke kliffen zijn ontstaan. Het gebied is geomorfologisch zeer waardevol. De heuvels van Gaasterland, een grootschalig reliëf, zijn de enige niet begraven stuwwallen in Fryslân, die bovendien vermoedelijk gemodelleerd zijn door een ijsbedekking.
Conclusie
Het planvoornemen is wat betreft het aspect cultuurhistorie uitvoerbaar.
Normstelling en beleid
Met het oog op een goede ruimtelijke ordening moet in geval van ruimtelijke ontwikkelingen worden aangetoond dat de bodem geschikt is voor het beoogde functiegebruik. Ter plaatse van locaties die verdacht worden van bodemverontreiniging, moet in ieder geval een verkennend bodemonderzoek worden uitgevoerd. In geval van verontreinigingen is de Wet bodembescherming (Wbb) van toepassing. Hierin is geregeld dat als ter plaatse van een plangebied ernstige verontreinigingen worden aangetroffen er sprake is van een saneringsgeval. Voor te ontgraven en eventueel buiten een plangebied af te voeren gronden kan op basis van het Besluit Bodemkwaliteit (Bbk) een milieuhygiënische verklaring van de gronden noodzakelijk zijn (en deze is met bodemonderzoek te verkrijgen). Dit is echter sterk afhankelijk van de toepassingslocatie.
Toetsing
Het zogeheten Bodemloket van Rijkswaterstaat biedt informatie over bodemonderzoeken en -saneringen die zijn uitgevoerd en over bedrijven of terreinen waar 'verdachte' werkzaamheden hebben plaatsgevonden die mogelijk bodemverontreiniging hebben veroorzaakt en waar mogelijk bodemonderzoek moet worden uitgevoerd.
Voor dit bestemmingsplan is het Bodemloket geraadpleegd. Hieruit blijkt dat voor de drie delen van het plangebied geen bodeminformatie bekend is. Dit houdt in dat naast historische informatie over mogelijke bodemverontreinigingen ook geen informatie bekend is over eventuele saneringen. Ter plaatse van Hoitebuorren 11 verandert niets ten opzichte van het functiegebruik. Daar zijn de gronden reeds in gebruik als agrarisch. Ter plaatse van het huidige woonperceel (Hoitebuorren 2) verandert de functie van wonen naar agrarische cultuurgrond. Vanuit het huidige gebruik worden geen belemmeringen voor het toekomstige gebruik verwacht. Ter plaatse van de nieuwe woning wijzigt het gebruik van agrarisch naar wonen. In de grond kunnen zich sporen van onder andere gewasbescherming bevinden. Een verkennend bodemonderzoek is uitgevoerd om inzage te verkrijgen in de milieuhygiënische bodemkwaliteit.
Verkennend bodemonderzoek
In juli 2018 heeft Grondslag BV een verkennend bodemonderzoek uitgevoerd op de beoogde locatie van de nieuwe woning. De rapportage van dit onderzoek is te vinden in bijlage 1. Uit dit onderzoek komt naar voren dat de milieuhygiënische bodemkwaliteit geen belemmeringen vormt voor de nieuwe bestemming.
Conclusie
Het planvoornemen is wat betreft het aspect bodem uitvoerbaar.
Normstelling en beleid
In het kader van de uitvoerbaarheid van ruimtelijke plannen is het conform artikel 3.1.6 Bro noodzakelijk om aandacht te besteden aan de effecten op natuurwaarden. Effecten dienen te worden beoordeeld in relatie tot geldende wet- en regelgeving op het terrein van zowel de soorten- als wel de gebiedsbescherming. Per 01-01-2017 is hiertoe de Wet natuurbescherming (Wnb) van kracht.
Ecologische inventarisatie
Om nader inzicht te verkrijgen in het voorkomen van beschermde natuurwaarden in het plangebied is zowel een bureau-inventarisatie als veldbezoek uitgevoerd die als Bijlage 2 en Bijlage 3 bij dit bestemmingsplan zijn opgenomen. De consequenties van de voorgenomen graaf- en bouwwerkzaamheden in het plangebied zijn getoetst aan de Wnb en het provinciaal gevoerde natuurbeleid.
Op basis van de uitgevoerde ecologische inventarisatie is gezien de terreinomstandigheden en de aard van het plan een voldoende beeld van de natuurwaarden ontstaan. Mits rekening wordt gehouden met het broedseizoen van vogels, is aanvullend onderzoek in het kader van de Wnb en het provinciaal ruimtelijk natuurbeleid niet noodzakelijk.
Een ontheffing van de Wnb voor soorten of een vergunning op grond van de Wnb voor gebieden is niet nodig voor de beoogde activiteiten. Het plan is daarnaast op het punt van provinciaal ruimtelijk natuurbeleid niet in strijd met de Verordening Romte Fryslân.
Conclusie
Het planvoornemen is wat betreft het aspect ecologie uitvoerbaar.
Normstelling en beleid
Externe veiligheid gaat over het beheersen van de risico's voor de woon- en leefomgeving bij gebruik, opslag en vervoer van gevaarlijke stoffen, zoals vuurwerk, aardgas of LPG. Het aandachtsveld van externe veiligheid richt zich op zowel inrichtingen (bedrijven) waar gevaarlijke stoffen aanwezig zijn als het transport van gevaarlijke stoffen. Dit vervoer kan plaatsvinden over weg, water en spoor en door buisleidingen. Het beleid is er op gericht te voorkomen dat te dicht bij gevoelige bestemmingen activiteiten met gevaarlijke stoffen plaatsvinden. Dit is verankerd in diverse wet- en regelgeving, zoals het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi), Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb), Besluit externe veiligheid transportroutes (Bevt) en het Besluit algemene regels voor inrichtingen milieubeheer (Barim: Activiteitenbesluit).
Toetsing
In het kader van het Interprovinciaal Overleg (IPO) is een zogenoemde risicokaart ontwikkeld. Hierin is informatie opgenomen die met risico's te maken heeft; zowel risicobronnen als kwetsbare objecten worden getoond die aandacht verdienen bij ruimtelijke ontwikkelingen. Voor het planvoornemen van dit bestemmingsplan is op de risicokaart nagegaan of er ook aandachtspunten (in dit geval risicobronnen) op het vlak van de externe veiligheid aanwezig zijn. Hieruit is gebleken dat in en in de omgeving van het plangebied geen risicobronnen aanwezig zijn.
Conclusie
Het aspect externe veiligheid vormt geen belemmering voor het de uitvoerbaarheid van dit bestemmingsplan.
Normstelling
In hoofdstuk 5 van de Wet milieubeheer (Wm) zijn de grenswaarden op het gebied van de luchtkwaliteit vastgelegd. Daarbij zijn in de ruimtelijke ordeningspraktijk vooral de grenswaarden voor stikstofdioxide (NO2), fijn stof (PM10) en zeer fijn stof (PM2,5) van belang. Grenswaarden ten aanzien van de jaargemiddelde concentratie betreffen 40 ìg/m3 voor zowel NO2 als PM110 en 25 ìg/m3 voor (PM2,5). Projecten met een invloed van 'niet in betekenende mate' (nibm) op de luchtkwaliteit zijn verder vrijgesteld van toetsing aan de grenswaarden.
Op grond van de Regeling niet in betekenende mate bijdragen (luchtkwaliteitseisen) zijn onder andere projecten vrijgesteld die leiden tot minder dan 3% verslechtering van luchtkwaliteit (een toename van maximaal 1,2 ìg/m3 NO2 of PM10). Deze grens komt overeenkomt met 1.655 auto's dan wel 176 vrachtwagens per weekdagetmaal (Grenswaarde in 2019).
PM10 en PM2,5 zijn sterk gerelateerd, aangezien PM2,5 onderdeel uitmaakt van de emissie van PM10. Als aan PM10 wordt voldaan, mag daarom worden aangenomen dat ook de grenswaarde van PM2,5 niet wordt overschreden.
Toetsing
Het is in geen geval aannemelijk dat als gevolg van het planvoornemen een dusdanige toename van het verkeer plaatsvindt dat de luchtkwaliteit in het geding komt. In paragraaf 4.10.1 wordt nader ingegaan op de verkeerseffecten van het planvoornemen. Geconstateerd is dat geen wijzigingen in de grootte van de dagelijkse verkeersstroom van en naar het plangebied hoeft te worden verwacht. Het planvoornemen kan dan ook worden aangemerkt als een project van 'nibm'. Luchtkwaliteitsvereisten vormen geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van dit bestemmingsplan.
Conclusie
Het planvoornemen van dit bestemmingsplan wordt niet door de wettelijk gestelde eisen wat betreft het aspect luchtkwaliteit belemmerd.
Normstelling en beleid
Ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening, als uitgangspunt van de Wet ruimtelijke ordening (Wro), is het waarborgen van voldoende afstand tussen hinderveroorzakende functies, zoals bedrijven en voorzieningen, en hindergevoelige functies, zoals woningen, noodzakelijk. Bij de ruimtelijk-functionele afstemming hiervan kan gebruik worden gemaakt van de richtafstanden uit de basiszoneringslijst van de publicatie Bedrijven en milieuzonering (2009) van de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG). Een richtafstand wordt beschouwd als de afstand waarbij onaanvaardbare milieuhinder als gevolg van bedrijfsactiviteiten (betreffende geluid, geur, stof en gevaar) redelijkerwijs kan worden uitgesloten in gebieden met functiescheiding (omgevingstype 1: rustige woonwijk dan wel rustig buitengebied). De grootst aangegeven afstand is bepalend.
In de genoemde VNG-publicatie worden twee omgevingstypen onderscheiden. Bij het omgevingstype ‘rustige woonwijk of rustig buitengebied’ wordt functiescheiding nagestreefd. Hiertoe worden minimale richtafstanden gehanteerd, waarbij een bepaalde bij een bedrijf of voorziening behorende milieucategorie een zoneringsafstand ten opzichte van hindergevoelige functies inhoudt. Bij het omgevingstype ‘gemengd gebied’ is sprake van functiemenging. In tegenstelling tot rustige woongebieden zijn in dergelijke levendige gebieden milieubelastende activiteiten op kortere afstand van woningen mogelijk. Hiertoe bestaat de methode dat de bij functiescheiding op grond van de VNG-publicatie aangegeven minimale richtafstanden met één afstandsstap worden verkleind (milieucategorie 1 wordt 0, 2 wordt 1, 3.1 wordt 2, etc.).
Toetsing
In het plangebied aan de Hoitebuorren 11 is een melkveehouderijbedrijf aanwezig. Op basis van de VNG-publicatie geldt voor melkveehouderijen (SBI-code 0141, 0142) een grootste richtafstand van 100 m voor geur en valt hiermee in categorie 3.2. Voor zowel stof als geluid geldt een richtafstand van 30 m. De afstand van de beoogde locatie voor de nieuwbouw van de woning tot de grens van de agrarische bestemming aan de Hoitebuorren 11 is circa 80 m. Aan de hiervoor genoemde richtafstand kan dan ook niet worden voldaan. De voorzijde van het bouwperceel aan de Hoitebuorren 11 is echter nog onbebouwd. Vanuit landschappelijk oogpunt is het niet wenselijk om direct aan de weg, voor de voorgevel, te gaan bouwen. Er is dan ook voor gekozen om het bouwvlak van het agrarische perceel richting het oosten te verschuiven, van de weg af. Hierdoor wordt meer afstand gecreëerd tot de nieuw te bouwen woning en wordt voldaan aan de te hanteren richtafstand van 100 m.
Conclusie
Het planvoornemen is wat betreft het aspect milieuhinder uitvoerbaar.
Normstelling en beleid
In de ruimtelijke ordeningspraktijk is de wettelijk verplichte 'watertoets' van belang voor het klimaatbestendig en waterrobuust inrichten van de ruimte. De watertoets wordt gezien als een procesinstrument dat moet waarborgen dat de gevolgen van ruimtelijke ontwikkelingen voor de waterhuishouding meer expliciet worden afgewogen. De watertoets zorgt ervoor dat in alle ruimtelijke plannen aandacht wordt besteed aan veiligheid, kwaliteit en kwantiteit van water. Belangrijk onderdeel van de watertoets is het vroegtijdig afstemmen van ontwikkelingen met de betrokken waterbeheerder.
Watertoets
Voor dit bestemmingsplan is op 31-05-2018 een digitale watertoets aangevraagd bij het Wetterskip Fryslân. De reactie van het waterschap is in Bijlage 4 opgenomen.
Het planvoornemen heeft een beperkte invloed op de wateraspecten die van belang kunnen zijn bij ruimtelijke plannen. Deze beperkte invloed kan worden opgevangen met standaardmaatregelen die vermeld staan in de Leidraad watertoets.
Conclusie
Het planvoornemen is wat betreft het aspect water uitvoerbaar.
Wet- en regelgeving
De Wet geluidhinder (Wgh) is er op gericht om de geluidhinder vanwege onder andere spoorweglawaai, industrielawaai en wegverkeerslawaai te voorkomen en te beperken. Van de mogelijkheid tot spoorweglawaai en industrielawaai is in het plangebied geen sprake. Daarom is in navolgende alleen op wegverkeerslawaai ingegaan. De Wgh bepaalt dat de 'geluidsbelasting' op gevels van woningen en andere geluidsgevoelige objecten niet hoger mag zijn dan een in de wet bepaalde norm die als voorkeursgrenswaarde wordt aangeduid.
Toetsing
Met het planvoornemen voor de nieuwe woning wordt voorzien in het oprichten van een nieuw geluidgevoelig object. Het perceel is gelegen aan een weg waarop een maximumsnelheid van 60 km/uur is toegestaan. Aan de hand van de verkeersintensiteiten zijn de 48 dB en 53 dB contouren van deze weg bepaald. Navolgende figuur geeft deze contouren weer.
Figuur 13. Situering van de woning achter de 48 dB contour
De woning wordt gesitueerd achter de 48dB contour (binnen het bouwvlak). Er hoeven geen bouwkundige maatregelen aan de woning te worden genomen om een goed woon- en leefklimaat te garanderen. In het bestemmingsplan is een bouwvlak op het woonperceel opgenomen. Hiermee kan de woning alleen achter de 48 dB contour worden gebouwd en wordt voldaan aan de wettelijke eisen.
Conclusie
Het planvoornemen is wat betreft het aspect geluidhinder dan ook uitvoerbaar.
Het planvoornemen bestaat uit het verplaatsen van de woonbestemming van de inmiddels gesloopte woning aan de Hoitebuorren 2 en het verplaatsen van het bouwvlak van het perceel Hoitebuorren 11 (dit bouwvlak wordt niet vergroot). Zie onderstaande afbeelding en zie bijlage 5 voor een inrichtingsschets op schaal 1:1.000.
Figuur 14. Inrichtingsschets
Het plangebied is gelegen in zowel het veenlandschap als het stuwwallenlandschap, zie navolgende figuur.
Figuur 15. Uitsnede kaart welstandsnota (lichtgroen: veenlandschap, donkergroen: stuwwallenlandschap)
Bestaand bedrijf
De verplaatsing van het bestemmingsvlak van Hoitebuorren 11 is, in verband met de milieucontouren van het bestaande bedrijf, nodig om het verplaatsen van de woonbestemming van Hoitebuorren 2 mogelijk te maken en deze zoveel mogelijk aan te laten sluiten op de bestaande bebouwingsstructuur. Ook biedt het verplaatste bestemmingsvlak betere mogelijkheden voor groei van het bestaande bedrijf dan in de huidige situatie het geval is. Daarnaast komt alle bestaande bebouwing binnen het bestemmingsvlak te liggen, is er ruimte om alle overige agrarische voorzieningen zoals kuilbulten e.d. binnen het bouwvlak te situeren en wordt voorzien in een goede landschappelijke inpassing.
In de huidige situatie is aan de oostzijde van het bedrijf geen sprake van landschappelijke inpassing. De extra ruimte die aan de oostzijde van het bestemmingsvlak ontstaat, zal dan ook deels gebruikt worden om te voorzien in een goede landschappelijke inpassing. Mede omdat het bestemmingsvlak dichter bij het perceel Hoitebuorren 13 komt te liggen. In de nieuwe situatie ontstaat hierdoor een meer landschappelijk passend beeld, waardoor het aanzicht van het bedrijf vanaf naar het perceel Hoitebuorren 13 gezien duidelijk verbetert.
De landschappelijke inpassing van het agrarisch bedrijf is op de volgende uitgangspunten gebaseerd:
Figuur 16. Referentiebeeld houtsingel
Nieuw woonperceel/nieuwe woning
In de oorspronkelijke situatie lag het perceel in het open gebied van het veenlandschap. Met de verplaatsing van het erf naar de weg wordt het gebied meer onderdeel van het besloten stuwwallenlandschap. De inpassing van het perceel dient dan ook aan te sluiten bij dit meer besloten gebied en ook moeten de bebouwing worden duidelijk op de weg worden georiënteerd.
In die nieuwe situatie ontstaat een woonperceel aan de weg. Landschappelijk ontstaat hierdoor een verbetering doordat het nieuwe woonperceel en de nieuwe bebouwing onderdeel worden van het bestaande bebouwingslint en niet meer expliciet in het open landschap liggen. Hierdoor wordt een verdichting uit het open landschap weggenomen, wat de openheid van het geheel ten goede komt.
Getracht is om het woonperceel en de bebouwing zoveel mogelijk onderdeel te laten worden van de bestaande bebouwingsstructuur. Er is daarbij zoveel mogelijk aansluiting gezocht bij het perceel Hoitebuorren 11. De milieucontour van het agrarisch bedrijf is echter maatgevend voor de afstand. Mede om de afstand tot deze bebouwing zo klein mogelijk te houden, is het bouwvlak van de bestaande boerderij in oostelijke richting verschoven (zie onderstaande tekst en paragraaf 2.2). De afstand van de bebouwing tot de weg is, rekening houdend met beperkingen door wegverkeerslawaai (zie paragraaf 4.9) op 35 meter bepaald. Deze afstand is relatief ruim, maar sluit aan bij wat in de ruimere omgeving gebruikelijk is.
De landschappelijke inpassing van de nieuwe woning is gebaseerd op de onderstaande uitgangspunten:
Voor iedere ruimtelijke ontwikkeling geldt dat de verkeerseffecten die optreden als gevolg van een planvoornemen in het kader van een goede ruimtelijke ordening moet worden onderbouwd. De nadruk ligt daarbij op de effecten van de ontwikkeling op de verkeersafwikkeling en parkeren (bereikbaarheid), de verkeersveiligheid en de verkeershinder (leefbaarheid). Om de verkeerseffecten vanwege een planvoornemen in beeld te brengen kan gebruik worden gemaakt van publicatie nr. 317 Kencijfers parkeren en verkeersgeneratie (2012) van CROW (het nationale kennisplatform voor infrastructuur, verkeer, vervoer en openbare ruimte). In deze publicatie zijn vuistregels en kengetallen aangereikt om verkeerseffecten bij ontwikkelingen te bepalen. Er zijn kencijfers omtrent de ritproductie voor woon-, werk- en voorzieningenfuncties per weekdagetmaal gegeven en ook parkeerkencijfers, met een minimale en maximale aan te houden bandbreedte.
Het aantal woningen in de nieuwe situatie is gelijk aan het aantal woningen in de huidige situatie. Het is daarom niet te verwachten dat het aantal motorvoertuigbewegingen in de toekomstige situatie toeneemt. In de huidige situatie werd parkeren op eigen terrein voorzien, dit is ook in de nieuwe situatie het geval. Er zijn geen veranderingen in de verkeersgeneratie of parkeersituatie te verwachten. Een benadering via de publicatie van het CROW om de verkeers- en parkeereffecten van het planvoornemen te bepalen is dan ook niet aan de orde. Het planvoornemen is wat betreft de verkeerseffecten uitvoerbaar.
De bij elk ruimtelijk plan uit te voeren m.e.r.-beoordeling houdt in dat nagegaan moet worden of er activiteiten plaatsvinden die negatieve effecten op het milieu kunnen hebben. De grondslag hiervoor is enerzijds het Besluit m.e.r. (Besluit milieueffectrapportage) en anderzijds de hiervoor beschreven onderzoeken. De activiteiten die in het plangebied worden beoogd, overschrijden geen drempelwaarden in de D-lijst van het Besluit m.e.r. Voor het bestemmingsplan is daarom de vormvrije m.e.r.-beoordeling van toepassing.
Bij wetswijziging van het Besluit m.e.r. per 7 juli 2017 moet (met terugwerkende kracht vanaf 16 mei 2017) een particulier of ondernemer een vormvrije m.e.r.-beoordeling middels een aanmeldnotitie bij het bevoegd gezag aanvragen. Aan de hand hiervan wordt beoordeeld of een voorgenomen activiteit belangrijke nadelige milieugevolgen zal hebben. Door het bevoegd gezag, in deze de gemeente, zal op grond van de aanmeldnotitie binnen 6 weken na indiening worden beslist of een milieueffectrapportage voor een planvoornemen moet worden opgesteld.
In het kader van het planvoornemen van voorliggend bestemmingsplan is namens initiatiefnemer een aanmeldnotitie bij de gemeente ingediend. Het college heeft op basis hiervan besloten geen MER op te stellen. Het m.e.r.-beoordelingsbesluit is als bijlage bij het bestemmingsplan opgenomen.
Op grond van artikel 6.12 Wro stelt de gemeenteraad een exploitatieplan vast voor gronden waarop een bouwplan is voorgenomen. Wat onder een bouwplan moet worden verstaan, is in artikel 6.2.1 Bro aangegeven. Dit bestemmingsplan ziet toe op de bouw van een nieuwe woning en betreft daarmee een bouwplan op grond van artikel 6.2.1 Bro onder b: "de bouw van één of meer andere hoofdgebouwen".
Doel van een grondexploitatieregeling is het inzichtelijk maken van de financiële haalbaarheid en het bieden van meerdere mogelijkheden voor het kostenverhaal, waardoor er meer sturingsmogelijkheden zijn. Er wordt onderscheid gemaakt tussen de publiekrechtelijke weg via een exploitatieplan en de privaatrechtelijke weg in de vorm van overeenkomsten. In het geval van een exploitatieplan kan de gemeente eisen en regels stellen voor de desbetreffende gronden.
De kosten voor het verrichten van de noodzakelijke onderzoeken ten behoeve van de planvorming vanwege dit bestemmingsplan worden door de ontwikkelende partij gedragen. Door de gemeente worden kosten voor de ambtelijke planbegeleiding gemaakt. Deze kosten worden gedekt door de door de initiatiefnemer te betalen leges.
Door het opstellen van dit nieuwe bestemmingsplan voor de betreffende gronden is er de kans dat door eigenaren van gronden in de directe omgeving van het plangebied bij de gemeente op grond van artikel 6.1 Wro een verzoek tot tegemoetkoming in planschade wordt ingediend. Diegenen die schade lijden door de bestemmingsplanherziening, omdat hun onroerend goed in waarde vermindert, kunnen de schade verhalen (voor zover deze redelijkerwijs niet voor de aanvrager behoort te blijven) wanneer dit boven de 2% van de waarde van het onroerend goed uitkomt. Afspraken over de mogelijke kosten die samenhangen met deze tegemoetkoming in de planschade worden in de tussen initiatiefnemer en gemeente overeengekomen anterieure overeenkomst opgenomen.
Het kostenverhaal, evenals de afwenteling van de planschade, zal worden geregeld in een tussen de gemeente en initiatiefnemer te ondertekenen afzonderlijke anterieure overeenkomst. Deze overeenkomst moet zijn getekend vóór vaststelling van het voorliggende bestemmingsplan. Op basis van deze overweging moet het planvoornemen van dit bestemmingsplan economisch uitvoerbaar worden geacht. De exploitatiekosten zijn derhalve anderszins verzekerd. Een exploitatieplan op grond van de Grondexploitatiewet is dan ook niet noodzakelijk. Voorgaande betekent dat dit bestemmingsplan niet door onvoldoende economische uitvoerbaarheid wordt belemmerd.
Voor het plan zal geen inspraakprocedure worden gevolgd. Wel kunnen in een latere fase op het ontwerpplan door een ieder zienswijzen worden ingediend.
In het kader van het bestuurlijk vooroverleg ex artikel 3.1.1 Bro is het voorontwerp-bestemmingsplan aan verschillende maatschappelijke instanties voorgelegd voor een reactie. De provincie Fryslân heeft een inhoudelijke reactie gegeven op het bestemmingsplan, zie Bijlage 6 voor de volledige reactie.
REACTIE PROVINCIE
1. Archeologie
Het nieuwe woonperceel wordt volgens de toelichting in het voorontwerpbestemmingsplan 2.000 m2. Voor dit perceel beveelt FAMKE op grond van de periode steentijd/bronstijd aan om bij ingrepen van meer dan 500 m2 een karterend onderzoek uit te voeren. Maatgevend voor het onderzoek is de omvang van het gehele perceel. Provincie acht de conclusie voor het niet uitvoeren van onderzoek onjuist en beveelt aan om alsnog archeologisch onderzoek uit te voeren.
2. Ecologie
De ecologische waarden van het nieuwe woonperceel zijn beoordeeld op grond van bureauonderzoek. Provincie verzoekt om een aanvullende quickscan/veldbezoek wanneer sprake is van bestaande sloten/slootranden op de bouwlocatie. Daarnaast heeft geen ecologisch onderzoek plaatsgevonden op het agrarisch bouwperceel dat verplaatst wordt. Geadviseerd wordt dit alsnog uit te voeren.
3. Landschap
Geadviseerd wordt om te overwegen om het nieuwe woonperceel meer richting het bebouwingscluster te schuiven, zodat inderdaad sprake van aansluiting op het nabijgelegen bebouwingscluster.
BEANTWOORDING GEMEENTE
1. Archeologie
Het bestemmingsplan bestaat uit drie percelen; het oude woonperceel, het nieuwe woonperceel en het perceel van het agrarisch bedrijf. Het nieuwe woonperceel ligt volledig in een gebied met het advies Quickscan, het oude woonperceel volledig in een gebied met het advies karterend onderzoek 1, en het agrarisch perceel grotendeels in een gebied met het advies Quickscan en deels karterend onderzoek 1. Voor alle drie de percelen wordt de onderzoeksdrempel niet overschreden en is archeologisch onderzoek niet noodzakelijk.
In de toelichting van het voorontwerpbestemmingsplan is echter in paragraaf 4.1.1 onder het kopje conclusie het woordje 'oude' weggevallen. Hierdoor lijkt het alsof de tekst twee keer ingaat op het nieuwe woonperceel, terwijl in de eerste alinea ingegaan wordt op het nieuwe woonperceel, de tweede alinea op het agrarisch bedrijf en de derde alinea op het oude woonperceel. De verschrijving is in het ontwerpbestemmingsplan gecorrigeerd.
2. Ecologie
Gemeente kan zich vinden in de reactie van Provincie Fryslân. Aanvullend ecologisch onderzoek is uitgevoerd. De rapportage is verwerkt in de toelichting en toegevoegd als bijlage bij de toelichting.
3. Landschap
De landschappelijke inpassing van het woonperceel en de gemaakte keuze zijn nader toegelicht in paragraaf 4.9. Toegelicht is dat binnen de aanwezige kaders en met de aanwezige beperkingen met de voorliggende situering de best mogelijke aansluiting op de bestaande (bebouwings)structuur is bereikt.
Op grond van de Wro is het ontwerp van dit bestemmingsplan ter visie gelegd. In de periode van tervisielegging zijn geen zienswijzen ingediend. Het plan is ongewijzigd vastgesteld.
In de Wet ruimtelijke ordening (Wro) en het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) zijn wettelijke regels voor de bestemmingsplanprocedure vastgelegd. Hierin zijn de volgende fasen onderscheiden:
Voorbereidingsfase
Door burgemeester en wethouders wordt overeenkomstig het bepaalde in artikel 1.3.1. van het Bro (in Huis aan Huis en via de website) kennis gegeven van het voornemen om dit bestemmingsplan te herzien. De gemeente voert ten behoeve van de voorbereiding van een bestemmingsplan vervolgens onderzoek uit naar de bestaande situatie en de mogelijke (ruimtelijke) ontwikkelingen in de gemeente. De gemeente stelt voor het overleg op grond van artikel 3.1.1 Bro haar voornemen (vaak in de vorm van een voorontwerpbestemmingsplan) beschikbaar aan de besturen en diensten van hogere overheden. Ook biedt de gemeente eventueel de mogelijkheid aan belangstellenden om te reageren op het voorontwerpbestemmingsplan via inspraak. De gemeente geeft een reactie op de overleg- en inspraakreacties. De uitkomsten hiervan worden vermeld in de toelichting bij het ontwerpbestemmingsplan en voor zover noodzakelijk verwerkt in regels en verbeelding.
Terinzageleggingsfase
Na de aankondiging in de Staatscourant, in ten minste één plaatselijk dag-, nieuws- of huis-aan-huisblad en op de internetpagina van de gemeente, wordt het ontwerpbestemmingsplan voor een periode van 6 weken ter inzage gelegd. In deze periode kan door iedereen een zienswijze op het ontwerpbestemmingsplan worden ingediend.
Vaststellingsfase
Na de periode van terinzagelegging stelt de gemeenteraad het ontwerpbestemmingsplan, mogelijk met wijzigingen, binnen een periode van ten hoogste 12 weken vast.
Beroepsfase
Na de vaststelling van het bestemmingsplan maakt de gemeenteraad het vaststellingsbesluit bekend en legt het vastgestelde bestemmingsplan ter inzage. Dit gebeurd als volgt:
Algemeen
Bij het opstellen van dit bestemmingsplan zijn de Wro, het Bro en de Standaard Vergelijkbare BestemmingsPlannen 2012 (SVBP2012) toegepast. De SVBP2012 bevat een aantal juridische regels die moeten worden opgevolgd. Voor de planregels betekent dit onder meer dat niet meer wordt gesproken van voorschriften maar van regels. Tevens zijn er een aantal dwingend voorgeschreven begripsbepalingen, die worden neergelegd in het artikel aangaande begrippen. In het Bro is een formulering opgenomen ten aanzien van de antidubbeltelregel en het overgangsrecht. Deze teksten zijn neergelegd in de planregels.
Analoog en digitaal
De regels zijn zo opgesteld dat deze gebruikt kunnen worden in een analoog alsook in een digitaal bestemmingsplan. Op basis van de Wro is het digitaal vastgestelde bestemmingsplan leidend. Als er een verschil bestaat tussen het analoge en digitale bestemmingsplan, is het digitale bestemmingsplan bepalend qua vormgeving en inhoud.
Standaardhoofdstukindeling
De hoofdstukindeling van de regels is op een standaardwijze opgesteld, namelijk:
Artikel 1 Begrippen
In artikel 1 van de regels worden waar nodig de in de regels gebruikte begrippen verklaard. Dit is alleen het geval wanneer begrippen niet op voorhand voor een eenduidige uitleg, conform normaal spraakgebruik, vatbaar zijn.
Artikel 2 Wijze van meten
De wijze waarop maten, afstanden en dergelijke gemeten moeten worden, is opgenomen in artikel 2.
De bestemmingsregels van hoofdstuk 2 hebben betrekking op de in het bestemmingsplan gehanteerde (dubbel)bestemmingen en zijn artikelsgewijs in de regels opgenomen. De verbeelding van het bestemmingsplan geeft aan waar de gehanteerde bestemmingen van toepassing zijn. Daarbij kan sprake zijn van aanduidingen waarmee een bepaald gebruik en het daarvoor bouwen nader wordt geregeld.
Artikel 3 Agrarisch - Besloten Landschap
Deze bestemming is gericht op gebouwen ten behoeve van agrarische bedrijven, bedrijfswoning en de bijbehorende bouwwerken bij een bedrijfswoning. Daarnaast is deze bestemming ook gericht op het behoud, het herstel en de ontwikkeling van de landschappelijke en natuurlijke waarden. Gebouwen mogen uitsluitend binnen het bouwvlak en alleen worden gebouwd ten behoeve van agrarische bedrijf. De goothoogte van een bedrijfsgebouw mag maximaal 3,5 meter bedragen. Er mag binnen deze bestemming één bedrijfswoning aanwezig zijn, de goothoogte mag maximaal 4 meter bedragen. Deze bestemming is van toepassing op het perceel aan de Hoitebuorren 11.
Artikel 4 Agrarisch - Open Landschap
Gronden binnen deze bestemming zijn bestemd voor cultuurgrond. Daarnaast is deze bestemming gericht op het behoud, het herstel en de ontwikkeling van de landschappelijke en natuurlijke waarden van de gronden. Binnen deze bestemming is geen bouwvlak opgenomen, gebouwen zijn dan ook niet toegestaan. Bouwwerken, geen gebouwen zijnde, (uitgezonderd silo's, platen en bassin) zijn toegestaan mits de bouwhoogte niet meer dan 5 meer bedraagt. Deze bestemming is van toepassing op het voormalige woonperceel aan de Hoitebuorren 2.
Artikel 5 Wonen
De gronden met de bestemming 'Wonen' mogen worden gebruikt voor wonen. Binnen het bestemmingsvlak mag maximaal 1 woning worden gebouwd. De woning moet als hoofdgebouw worden gebouwd. De oppervlakte van een woning mag maximaal 150 m2 bedragen en de goothoogte mag maximaal 4 meter bedragen. Aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen zijn ook toegestaan mits ze achter de naar de weg(en) gekeerde gevel(s) van het hoofdgebouw dan wel het verlengde daarvan worden gebouwd. Daarnaast mag de goothoogte niet meer dan 3,5 meter bedragen. Deze bestemming is van toepassing op het nieuwe woonperceel aan de Hoitebuorren 2.
De regels kunnen per bestemming achtereenvolgens bestaan uit de volgende onderdelen:
Bestemmingsomschrijving
In de bestemmingsomschrijving is uitgegaan van een volledige opsomming van wat binnen een bestemming functioneel ten aanzien van het gebruik van de gronden is toegestaan. Soms kan het voorkomen dat verschillende functies of bestemmingen naast elkaar zijn toegelaten.
Bouwregels
De bouwregels bieden voor iedere bestemming het kader in hoeverre er ergens gebouwd mag worden. Daarbij kan een onderscheid worden gemaakt in het bouwen van hoofdgebouwen en aanbouwen, uitbouwen en bijgebouwen. Wanneer voor dergelijke bouwwerken gebouwd kan worden, is de toegelaten maatvoering in de regels aangegeven. Ondergronds bouwen is overigens in beginsel toegestaan als het gebruiksdoel niet in strijd is met de aan de gronden toegekende bestemming. De toegelaten hoogte van erf- en terreinafscheidingen is tevens in de regels opgenomen voor zover dat in bepaalde bestemmingen is toegestaan.
Afwijken van de bouwregels
Met het afwijken van de bouwregels wordt geregeld dat door het bevoegd gezag in voorkomende gevallen onder voorwaarden bij verschillende bestemmingen kan worden afgeweken van de eerder opgenomen bouwregels per bestemming.
Specifieke gebruiksregels
Met specifieke gebruiksregels is vastgelegd welk gebruik in ieder geval tot strijdig met het in de bestemmingsomschrijving toegestane gebruik wordt gerekend.
Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van
werkzaamheden
Hiermee wordt geregeld dat met omgevingsvergunning toestemming dient te worden gekregen om werkzaamheden in gebieden met landschappelijke of cultuurhistorische waarden uit te voeren. Het kan hierbij bijvoorbeeld gaan om het dempen of graven van sloten, het aanleggen van wegen of het planten van bomen.
Algemene regels gelden voor het gehele bestemmingsplan en staan min of meer los van de specifieke bestemmingsregels en worden om die reden in een apart hoofdstuk opgenomen.
Artikel 6 Anti-dubbeltelregel
De anti-dubbeltelregel in artikel 6 ziet er op toe dat grond die reeds eerder bij een verleende omgevingsvergunning voor het bouwen is meegenomen, niet nog eens bij de verlening van een nieuwe omgevingsvergunning voor het bouwen mag worden meegenomen. De anti-dubbeltelregel heeft uitsluitend betrekking op situaties die plaatsvinden ten tijde van het geldende bestemmingsplan.
Artikel 7 Algemene afwijkingsregels
De algemene afwijkingsregels in artikel 7 bieden enige flexibiliteit als het gaat om het afwijken van in het plan opgenomen maten en bieden ruimte om bepaalde voorzieningen te kunnen realiseren.
Artikel 8 Algemene gebruiksregels
In de algemene gebruiksregels in artikel 8 is vastgelegd welk gebruik in ieder geval tot strijdig gebruik wordt gerekend.
Overeenkomstig de in het Bro voorgeschreven formulering van het overgangsrecht en de SVBP2012 zijn de overgangs- en slotregels in de afsluitende artikelen 9 en 10 van de regels opgenomen.