direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Waterpark Follega 2019
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.1940.BPFOL18WATERPARKFO-VA01

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding voor het plan

Initiatiefnemer Duijvestijn Holding Epe BV wil achter de boerderij aan de Straatweg 32 in Follega een kleinschalige recreatieve ontwikkeling gaan realiseren met waterarken. In 2014 is hiervoor een succesvolle bestemmingsplanprocedure doorlopen en een bestemmingsplan vastgesteld, dat de realisatie van 20 waterarken mogelijk maakt. Deze mogen planologisch per direct aangelegd worden, omdat het bestemmingsplan onherroepelijk is.

In het plangebied ligt zoals ook in het bestemmingsplan aangegeven een waterleiding van Vitens. Dit bedrijf is na de vaststelling van het bestemmingsplan met nieuwe eisen gekomen ten aanzien van werkzaamheden boven deze leiding. Dit brengt forse extra kosten met zich mee, waardoor het plan niet meer economisch uitvoerbaar is voor de initiatiefnemer als vastgehouden wordt aan het plan uit 2014.

De interne ontsluiting en het parkeerterrein kunnen door deze eisen niet meer aangelegd worden. Daarom is een nieuw ontwerp gemaakt dat uitgaat van een verplaatsing van de interne ontsluiting / parkeerterrein in oostelijke richting. Hierdoor ontstaat een kleiner park met maximaal 16 (recreatie) arken in het water. Daarbij maakt dit bestemmingsplan de bouw van maximaal 4 grondgebonden recreatiewoningen mogelijk. Omdat het geldende bestemmingsplan heel specifiek toegeschreven was naar het oude plan met 20 waterarken, moet het bestemmingsplan aangepast worden.

De nieuwe ontwikkeling is strijdig met het geldende bestemmingsplan, omdat de interne parkeerplekken en infrastructuur in de nieuwe situatie deels op gronden zijn geprojecteerd met de geldende bestemming Water. Ook de grondgebonden recreatiewoningen zijn niet toegestaan . Om realisatie van het plan mogelijk te maken wordt voorliggend bestemmingsplan in procedure gebracht. Het aanleggen van de 16 recreatiearken is ook reeds mogelijk op basis van het geldende bestemmingsplan. Hiervoor is dit bestemmingsplan niet geschreven, want dat mag bij recht. Dit plan heeft tot doel vier grondgebonden recreatiewoningen, de interne ontsluiting en parkeermogelijkheden mogelijk te maken.

1.2 Ligging plangebied

Het plangebied is gelegen in het dorp Follega ten oosten van de Straatweg (N 354) en ten westen van de A6. Op een agrarisch perceel achter de boerderij aan de Straatweg 32 wordt het plan gerealiseerd. Een deel van het perceel was in gebruik als minicamping.

afbeelding "i_NL.IMRO.1940.BPFOL18WATERPARKFO-VA01_0001.png"

Figuur 1a: globale ligging plangebied (bron: googlemaps).

afbeelding "i_NL.IMRO.1940.BPFOL18WATERPARKFO-VA01_0002.png"

Figuur 1b: begrenzing plangebied (bron: googlemaps).

1.3 Leeswijzer

Het voorliggende bestemmingsplan begint met een inleidend hoofdstuk, waarna hoofdstuk 2 ingaat op de huidige situatie. Hoofdstuk 3 beschrijft het beleidskader. Hoofdstuk 4 bevat een omschrijving van de gewenste ruimtelijke ontwikkeling. In hoofdstuk 5 worden vervolgens de gebieds- en omgevingsaspecten beschreven. Vervolgens wordt in hoofdstuk 6 een beschrijving gegeven van de bestemmingen. Ten slotte worden in hoofdstuk 7 en 8 de uitvoerbaarheid en de resultaten uit de inspraak en het vooroverleg (ex artikel 3.1.1 Bro) behandeld.

Hoofdstuk 2 Huidige situatie

2.1 Korte omschrijving van het (dorp) plangebied

Het dorp Follega ligt aan de provinciale weg N354. Deze doorgaande weg verbindt Sneek met Woudsend en de A6. De Follegasloot is een (drukke) recreatieve vaarweg tussen het Tjeukemeer en het Prinses Margrietkanaal. Functies die zich in het dorp Follega bevinden zijn woonbebouwing, agrarische bedrijven en een horecavoorziening. Ook het Waterpark is een voorziening in het gebied die weliswaar nog niet fysiek aanwezig is maar wel per direct aangelegd mag worden op grond van het geldende bestemmingsplan.

Het plangebied zelf ligt aan de noordoever van de Follegasloot. Het huidige gebruik is agrarisch. In het oostelijk deel van het plangebied bevindt zich een hoogspanningselectriciteitsmast met bijbehorende kabels. Ook ligt langs de rand van het Tjeukemeer een zone die is aangewezen voor natuurontwikkeling. Bij de invulling van het plan is met beide aspecten rekening gehouden.

De woning aan de Straatweg 32 is ook onderdeel van het plangebied. In het verleden is er sprake van geweest, dat deze locatie dienst zou doen als ontvangstgebouw voor het Waterpark. Na verkoop van het pand is er nu sprake van een reguliere woning. Dit bestemmingsplan zorgt ervoor dat de gronden die in eigendom zijn van de bewoners van de Straatweg 32 als 'Wonen' worden bestemd.

Hoofdstuk 3 Beleidskader

3.1 Rijksbeleid

3.1.1 Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR)

De Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte geeft een totaalbeeld van het ruimtelijk en mobiliteitsbeleid op rijksniveau en is de 'kapstok' voor bestaand en nieuw rijksbeleid met ruimtelijke consequenties. De SVIR vervangt de Nota Ruimte, de Structuurvisie Randstad 2040, de Nota Mobiliteit, de Mobiliteitsaanpak en de Structuurvisie voor de Snelwegomgeving. Tevens vervangt het de ruimtelijke doelen en uitspraken in de volgende documenten: PKB Tweede structuurschema Militaire terreinen, de agenda landschap, de agenda Vitaal Platteland en Pieken in de Delta.

In de SVIR schetst het kabinet hoe Nederland er in 2040 uit moet zien: concurrerend, bereikbaar, leefbaar en veilig. Het ruimtelijke- en mobiliteitsbeleid wordt meer aan provincies en gemeenten overgelaten. Hieronder valt bijvoorbeeld het landschapsbeleid. De Rijksoverheid richt zich op nationale belangen, zoals een goed vestigingsklimaat, een degelijk wegennet en waterveiligheid. Tot 2028 heeft het kabinet in de SVIR drie Rijksdoelen geformuleerd:

  • de concurrentiekracht vergroten door de ruimtelijk-economische structuur van Nederland te versterken. Dit betekent bijvoorbeeld een aantrekkelijk (internationaal) vestigingsklimaat;
  • de bereikbaarheid verbeteren;
  • zorgen voor een leefbare en veilige omgeving met unieke natuurlijke en cultuurhistorische waarden.

De provincies en gemeenten krijgen in het nieuwe ruimtelijke- en mobiliteitsbeleid meer bevoegdheden. Bijvoorbeeld op het gebied van landschappen, verstedelijking en het behoud van groene ruimte. Provincies en gemeenten zijn volgens het kabinet beter op de hoogte van de situatie in de regio en de vraag van bewoners, bedrijven en organisaties. Daardoor kunnen zij beter afwegen wat er in een gebied moet gebeuren. Het opstellen van dit bestemmingsplan past in die lijn.

3.1.2 Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro)

Het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening geeft kaders aan gemeenten waarbinnen zij plannen mogen ontwikkelen. Het Barro stelt regels omtrent de 13 aangewezen nationale belangen zoals genoemd in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte. Deze 13 nationale belangen zijn:

  • 1. Rijksvaarwegen
  • 2. Mainportontwikkeling Rotterdam
  • 3. Kustfundament
  • 4. Grote rivieren
  • 5. Waddenzee en waddengebied
  • 6. Defensie
  • 7. Hoofdwegen en hoofdspoorwegen
  • 8. Elektriciteitsvoorziening
  • 9. Buisleidingen van nationaal belang voor vervoer van gevaarlijke stoffen
  • 10. Ecologische hoofdstructuur
  • 11. Primaire waterkeringen buiten het kustfundament
  • 12. IJsselmeergebied (uitbreidingsruimte)
  • 13. Erfgoederen van uitzonderlijke universele waarde

Het bestemmingsplan heeft geen betrekking op een van bovenstaande nationale belangen en is dan ook in overeenstemming met het Barro.

3.1.3 Ladder voor duurzame verstedelijking

De ladder voor duurzame verstedelijking is sinds 1 oktober 2012 opgenomen in artikel 3.1.6, tweede lid van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) en stelt eisen aan bestemmingsplannen met het oog op een zorgvuldige afweging, transparante besluitvorming en een optimale benutting van de ruimte in stedelijke gebieden. De ladder voor duurzame verstedelijking heeft als doel om zorgvuldig ruimtegebruik te stimuleren en overprogrammering op regionaal niveau te voorkomen. Per 1 juli 2017 is het Bro gewijzigd met als doel de ladder te vereenvoudigen en de onderzoekslasten te verminderen, waarbij de effectiviteit van het instrument behouden blijft. Met deze wijzigingen is niet beoogd het doel van de regeling te wijzigen: voorkomen van ongewenste leegstand en overprogrammering, stimulering zorgvuldig ruimtegebruik en transparante besluitvorming.

In principe vallen nieuwe recreatie mogelijkheden ook onder de werking van de ladder voor duurzame verstedelijking. In dit geval is er geen sprake van een nieuwe stedelijke ontwkkeling. Er mogen immers op grond van het geldende bestemmingsplan al 20 recreatiearken gerealiseerd worden. Dit bestemmingsplan past de verdeling van de eenheden aan naar 16 stuks in het water en vier op het land. De aanleg van een weg wordt niet beschouwd als een stedelijke ontwikkeling. Dit betekent dat er geen sprake van is een ontwikkeling waarvoor een toets aan de ladder voor duurzame verstedelijking moet plaatsvinden voor de mogelijkheden die dit bestemmingsplan biedt.

3.1.4 Conclusie Rijksbeleid

Omdat dit bestemmingsplan een kleiner waterpark mogelijk maakt ten opzichte van datgene dat bij recht op dit moment mogelijk is, is er geen sprake van specifieke Rijksbelangen die geraakt worden door de mogelijkheden van dit bestemmingsplan. Rijksbeleid staat de ontwikkelingen uit dit bestemmingsplan niet in de weg.

3.2 Provinciaal beleid

3.2.1 Streekplan Fryslân 2007

Het beleid inzake de ruimtelijke inrichting van Fryslân is in grote lijnen neergelegd in het "Streekplan Fryslân 2007 "Om de kwaliteit fan de romte" (vastgesteld 13 december 2006). Het streekplan is de schakel tussen het abstracte rijksbeleid en het concrete gemeentelijk beleid. In dat beleid wordt veel gewicht toegekend aan het stimuleren van werkgelegenheid, de bevordering van de leefbaarheid op het platteland en de versterking van het draagvlak voor voorzieningen. Het bovenlokaal belang wordt benadrukt bij het instandhouden en verder ontwikkelen van de gebruikswaarde, belevingswaarde en toekomstwaarde van de ruimte. Stad en platteland hebben elkaar nodig en ondersteunen elkaar. Het doel is een economisch sterk en tegelijkertijd mooi Fryslân. In het streekplan zijn recreatiekernen aangewezen waarbij de ontwikkelingen van recreatieve ontwikkelingen gestimuleerd worden. Follega is geen recreatiekern.

Recreatie

Recreatie en toerisme vormen een belangrijke economische en maatschappelijke factor in Fryslân. Zonder de aanverwante bedrijvigheid mee te rekenen, heeft de sector met bijna 22.000 (part-time) banen een aandeel van circa 8% in de totale Friese werkgelegenheid. Van die banen is 37% te vinden in de stedelijke centra, de overige 63% op het platteland waarvan 1/3 in de regionale centra en 2/3 daarbuiten. De sector is van belang voor de werkgelegenheid en het imago van de stedelijke centra en zorgt op het platteland voor vitaliteit.

Bij het bieden van ruimte neemt de provincie in aanmerking dat het totale ruimtebeslag van de bedrijfstak vergeleken met andere sectoren relatief beperkt is. Aan de andere kant wordt er ook rekening mee gehouden dat recreatieve voorzieningen vaak nabij natuurgebieden liggen en van invloed zijn op de recreatieve druk in die natuurgebieden. Daarnaast hebben recreatieve voorzieningen landschappelijke uitstraling. Zowel landschappelijke als natuurlijke waarden vormen basiskwaliteiten voor recreatie en toerisme.

Bij verblijfsrecreatie legt de provincie het accent op verbetering van de kwaliteit van het bestaande aanbod. De provincie ziet daarbij ruimte voor uitbreiding van bestaande recreatieve bedrijven en voor nieuwe initiatieven tot en met het middelgrote segment. Bij kampeerterreinen is ruimte tot in ieder geval 200 standplaatsen, bij recreatiebungalow- en appartementencomplexen tot in ieder geval 50 verblijfseenheden. Nieuwe initiatieven zijn mogelijk bij de stedelijke en regionale centra en de recreatiekernen; uitbreiding van bestaande voorzieningen is ook daarbuiten mogelijk. In alle gevallen vraagt de provincie om een goede ruimtelijke en landschappelijke inpassing. Onder de voorwaarde van een grotere provinciale betrokkenheid kan hiervan gemotiveerd worden afgeweken. De provincie zal er specifiek op letten of de schaal en omvang van een initiatief passen in de omgeving, ook gelet op de ontsluiting en/of het initiatief recreatieve kwaliteiten toevoegt in de regio.

Er is vooral behoefte aan kwaliteitsverbetering en minder aan kwantitatieve groei. Hieronder valt onder meer de omzetting van bestaande standplaatsen voor kampeermiddelen in recreatieverblijven, waarbij aandacht gewenst is voor behoud van voldoende mogelijkheden voor betaalbare recreatie. Vooral de toegenomen belangstelling voor cultuur en cultuurtoerisme biedt kansen voor het aantrekken van nieuwe doelgroepen verblijfsrecreanten. Initiatieven voor kwaliteitsverbetering komen vanuit de markt. De provincie beschouwd het als haar rol om voor deze initiatieven samen met gemeenten ruimtelijke mogelijkheden te creëren. Daarnaast zal op een gepaste schaal kwantitatieve groei mogelijk blijven, zeker als dat een impuls oplevert voor kwaliteitsverbetering van het verblijfsrecreatieve aanbod.

Bij dit project is in een vroeg stadium overleg gevoerd met de provincie over de totaalplannen. Op grond van gemaakte opmerkingen is dit plan verder uitgewerkt tot dat wat het nu is. De provincie is samen met de gemeente van mening dat dit park een toegevoegde waarde is voor het recreatieve aanbod in de gemeente. het verplaatsen van de infrastructuur op het park en andere verdeleling past nog steeds binnen de afgesproken kaders.

3.2.2 Verordening romte Fryslân

Op 25 juni 2014 is de Verordening Romte Fryslân 2014 vastgesteld (geconsolideerd 4-3-2015). In de verordening zijn regels gesteld die ervoor moeten zorgen dat de provinciale ruimtelijke belangen doorwerken in de gemeentelijke ruimtelijke plannen. Ook ten aanzien van recreatie worden hierin door de provincie eisen gesteld aan de inhoud van de bestemmingsplannen. De provincie heeft een ontheffing van de verordening Romte afgegeven voor het plan met 20 eenheden (zie bijlage 1). De realisatie van de 20 eenheden zoals nu het geval is en verplaatsing van de infrastructuur valt binnen de kaders van de reeds verleende ontheffing. De impact op de omgeving wordt vergelijkbaar geacht. Daarmee vormt de verordening Romte geen beperking voor de uitvoerbaarheid van dit bestemmingsplan.

3.2.3 Grutsk op 'e Romte! (2014)

Op 26 maart 2014 is 'Grutsk op 'e Romte!' vastgesteld door Provinciale Staten als structuurvisie. Grutsk op 'e Romte is een thematische structuurvisie (over landschappelijke en cultuurhistorische structuren van provinciaal belang) en is voor dit thema een kader dat gebruikt wordt bij ruimtelijke afwegingen. In de structuurvisie 'Grutsk op 'e Romte' worden landschappelijke en cultuurhistorische structuren van provinciaal belang in samenhang geanalyseerd en gewaardeerd. Het doel hiervan is behoud en verdere ontwikkeling van de ruimtelijke kwaliteit door middel van informeren, inspireren en adviseren. Grutsk op 'e Romte is als procesvereiste in de verordening Romte opgenomen. Dit bestemmingsplan maakt ten opzichte van het geldende bestemmingsplan hetzelfde aantal eenheden mogelijk. Er is alleen sprake van vier grondgebonden recreatiewoningen en verplaatsing van interne infrastructuur. De 20 eenheden die al zijn toegstaan op grond van het geldende bestemmingsplan blijven hetzelfde. Op grond hiervan wordt geconcludeerd dat dit bestemmingsplan in overeenstemming is met de uitgangspunten van Grutsk op é Romte.

3.2.4 Conclusie Provinciaal beleid

Het plan is in overeenstemming met provinciaal beleid. Dit bestemmingsplan zorgt voor een functieverandering (4 grondengebonden recreatiewoningen en 16 waterarken i.p.v 20 waterarken) en verplaatsing van infrastructurele voorzieningen die nu al toegestaan zijn .

3.3 Gemeentelijk beleid

3.3.1 Structuurvisie Lemsterland 'Poort van Fryslân'

De gemeenteraad van de voormalige gemeente Lemsterland heeft haar structuurvisie vastgesteld op 22 november 2010. Hierin beschrijft het gemeentebestuur de gewenste ontwikkeling voor de gemeente. De nieuwe fusiegemeente De Fryske Marren heeft dit beleid overgenomen en het is nog steeds toetsingskader voor ontwikkelingen. In deze visie wordt ten aanzien van het aspect recreatie het volgende aangegeven:

afbeelding "i_NL.IMRO.1940.BPFOL18WATERPARKFO-VA01_0003.png"

Figuur 2: Follega aangewezen in structuurvisie als nieuwe recreatieve ontwikkeling.

Achtergrond

De Fryske Marren is een belangrijke watersportgemeente. De watersport, maar ook andere vormen van (verblijfs-) recreatie trekken jaarlijks vele toeristen uit binnen- en buitenland. Ook het voorzieningenniveau is sterk gericht op recreatie en toerisme.

Ambitie

Het verder ontwikkelen van de recreatiesector in al haar facetten is van groot belang om de concurrentiepositie te versterken. Hierbij wil de gemeente de recreatieve potentie van de Lemsterbaai, die als waterpoort naar het IJsselmeer fungeert, verder benutten. Ook wil de gemeente inzetten op het verder ontwikkelen van recreatieve voorzieningen in het landelijk gebied. Hierbij vormt de uitbreiding van voorzieningen rond de dorpen van het Tjeukemeer een kans. Het gaat dan om kleinschalige ontwikkelingen die de rust en ruimte van het landelijke karakter respecteren. Ook wordt ingezet op het beter bereikbaar maken van het landelijk gebied voor fietsers en wandelaars. Verlenging van het toeristenseizoen kan mogelijk worden bereikt door het realiseren van elk-weer-voorzieningen. De ontwikkeling van recreatieve voorzieningen rond de dorpen aan het Tjeukemeer biedt kansen. Hierbij gaat het om kleinschalige (Echten, Follega) en middelschalige (Oosterzee, Echtenerbrug/Delfstrahuizen) ontwikkelingen die de rust en ruimte van het landelijke karakter respecteren. Dit plan voor Waterpark Follega is in overeenstemming hiermee.

afbeelding "i_NL.IMRO.1940.BPFOL18WATERPARKFO-VA01_0004.png"

Figuur 3: themakaart recreatie.

3.3.2 Welstandsnota

De gemeenteraad van De Fryske Marren heeft op 22 april 2015 de Welstandsnota De Friese Meren 2014 gewijzigd vastgesteld. Met de nieuwe welstandsnota is ook het welstandsbeleid aangepast. Over het algemeen zijn de regels versoepeld, bijvoorbeeld voor woonwijken en bedrijventerreinen. Maar daar waar sprake is van een bijzondere ruimtelijke kwaliteit, zoals de oude kernen en de lintbebouwing, is duidelijk omschreven wat er wel en niet gewenst is. Het welstandsbeleid is dan ook zo samen te vatten: “Weinig regels waar dat kan, duidelijke regels waar dat nodig is”. Het gebied ligt in het Veenlandschap.

afbeelding "i_NL.IMRO.1940.BPFOL18WATERPARKFO-VA01_0005.png"

Figuur 4: fragment welstandnota

Het veenlandschap is één van de buitengebieden van de gemeente. Het landschap is een open, agrarisch veenweide-landschap met een aantal vaarten en meren. Het is een aantrekkelijk landschap, waarvan met name het open karakter gewaardeerd wordt. In het gebied komen bedrijven, boerderijen, woonboerderijen en woningen voor. Over het algemeen heeft het bebouwingsbeeld een traditioneel, eenvoudig karakter: karakteristieke (kop-halsromp- en stolp)boerderijen en woningen met eenvoudige hoofdvorm en een kap. Ook de bijgebouwen zijn eenvoudig van aard.

Het welstandsbeleid is gericht op het zoveel mogelijk handhaven van het karakteristieke bebouwingsbeeld van het buitengebied. In geval van verbouwing, wijziging of uitbreiding van traditionele boerderijen en woningen zullen de bestaande bebouwingskarakteristieken van het betreffende pand worden gerespecteerd. Dit betekent niet dat er niks mag veranderen aan deze gebouwen, maar wel dat er zorgvuldig wordt nagedacht over ingrepen aan traditionele bebouwing. Voor de inpassing van de recreatie is in samenspraak met initiatiefnemer voor een concept gekozen dat uitgaat van lage arken in het water. De vier recreatiewoningen op land zullen hetzelfde uiterlijk krijgen.

De welstandscriteria zijn 23 april 2014 door de gemeenteraad vastgesteld middels een Beeldkwaliteitplan. Deze is als bijlage 12 bijgevoegd. Is de ontwikkelingsfase afgerond, dan kunnen reguliere welstandscriteria gericht op het beheer van het gebied worden vastgesteld.

3.3.3 Archeologische verwachtingskaart en historisch geografische overzichtskaart

Door RAAP Archeologisch Adviesbureau is een inventariserend archeologisch en cultuurhistorisch onderzoek uitgevoerd in het buitengebied. Het onderzoek heeft geleid tot een gedetailleerde archeologische verwachtingskaart, een archeologische kwetsbaarheidskaart en een historisch geografische overzichtskaart (cultuurhistorische relictenkaart). De archeologische verwachtingskaart is (voor het grondgebied van de gemeente Lemsterland) een verfijning van de Friese Archeologische Monumentenkaart Extra (FAMKE; provincie Fryslân). De vervaardigde kaarten dienen als leidraad voor het gemeentelijk archeologisch en cultuurhistorisch beleid. In geval van bodemingrepen heeft RAAP advies gegeven op welke manier met de kaarten dient te worden omgegaan voor wat betreft het uitvoeren van een nader archeologisch onderzoek. De bevindingen uit het rapport zijn meegenomen in de FAMKE. De FAMKE wordt regelmatig bijgesteld. Voor dit plangebied is aan de hand van deze kaart specifiek archeologisch onderzoek uitgevoerd. De resultaten hiervan staan beschreven in paragraaf 5.2.

3.3.4 Vigerende bestemmingsplannen
3.3.4.1 Waterpark Follega

Het plangebied van Waterpark Follega ligt in het vigerende bestemmingsplan 'Waterpark Follega'. Op 23 april 2014 heeft de gemeenteraad het bestemmingsplan vastgesteld. In het bestemmingsplan hebben de gronden de bestemmingen 'Wonen', 'Recreatie', 'Natuur', 'Verkeer' en 'Groen'. Tevens ligt er in het oostelijke gedeelte van het plangebied een hoogspanningsleiding die de dubbelbestemming 'Leiding - Hoogspanning' gekregen heeft.

In dit nieuwe bestemmingsplan is gekozen om iets meer flexibiliteit op te nemen. Daardoor verdwijnen de bestemmingen 'Groen' en 'Water' en zal de ontsluiting op het waterpark zelf binnen de bestemming Recreatie mogelijk gemaakt worden. Verdere uitleg over de opzet van de regels en verbeelding wordt gegeven in 6.3

afbeelding "i_NL.IMRO.1940.BPFOL18WATERPARKFO-VA01_0006.png"

Figuur 5: fragment vigerend bestemmingsplan.

3.3.4.2 Paraplubestemmingsplan parkeernormen

Naast dit geldende bestemmingsplan 'Waterpark Follega' is ook een paraplubestemmingsplan van toepassing. Het paraplubestemmingsplan 'Parkeernormen' verplicht een initiatiefnemer om op eigen terrein voldoende parkeervoorzieningen te realiseren. Dit bestemmingsplan is op 27 juni 2018 door de gemeenteraad vastgesteld. In paragraaf 4.2.2 wordt specifiek getoetst aan dit bestemmingsplan.

3.3.5 Conclusie Gemeentelijk beleid

De ontwikkeling past binnen het beleid van de gemeente Fryska Marren. Het is opgenomen als nieuwe kleinschalige recreatieve ontwikkeling in de structuurvisie. Het concept van het Waterpark Follega is een meerwaarde voor het recreatieve aanbod in de gemeente.

Hoofdstuk 4 Gewenste ruimtelijke ontwikkeling

4.1 De ontwikkeling

4.1.1 Waterpark Follega

Het Waterpark Follega wordt gerealiseerd achter de voormalige boerderij aan de Straatweg 32 te Follega. Hier worden door dit bestemmingsplan maximaal 16 arken op het water mogelijk gemaakt. Daarnaast maakt dit bestemmingsplan de komst van vier grondgebonden recreatiewoningen op land mogelijk. Het Waterpark Follega zal via een ontsluitingsweg, gelegen ten noorden van het pand aan de Straatweg 32, aantakken op de Straatweg.

Ingezet wordt op de verkoop van de recreatiearken aan particulieren, die deze zelf zullen gebruiken en tevens kunnen/moeten verhuren. Met de eigenaren worden beheersovereenkomsten afgesloten waarin zaken als parkonderhoud, beheer en exploitatie wordt geborgd en waarin ook bepaald zal worden dat permanente bewoning wordt verboden. De exploitatie van het park zal plaatsvinden in samenwerking met de plaatselijke horecavoorziening in Follega. Daar zullen de huurders hun sleutel moeten ophalen voordat ze naar de ark toe kunnen. Hierdoor is de bedrijfsmatige exploitatie geborgd, dit is namelijk ook verplicht gesteld in de regels van dit bestemmingsplan (artikel 4.4.1. onder g)

De recreatiearken en recreatiewoningen worden zorgvuldig ingepast in het landschap. De hoogte van de arken is maximaal 3.5 meter boven het waterpeil. De meest noordelijke arken krijgen de mogelijkheid een berging te bouwen op het eigen perceel ten noorden van de arken. De arken die grenzen aan de Follegasloot krijgen die mogelijkheid vanwege de landschappelijke inpasbaarheid niet. De berging voor deze arken wordt centraal op het terrein mogelijk gemaakt bij de parkeerplaatsen of moeten inpandig in de arken hun spullen opslaan. De recreatiearken krijgen allemaal de mogelijkheid voor een aanlegsteiger voor een eigen roeiboot, sloep of klein zeilbootje.

De vier recreatiewoningen zullen dezelfde uitstraling en afmetingen krijgen als de waterarken zodat er sprake is van één geheel. In onderstaande figuur is de gewijzigde indeling weergegeven. In bijlage 13 is de indeling van het nieuwe Waterpark in groter formaat te raadplegen.

afbeelding "i_NL.IMRO.1940.BPFOL18WATERPARKFO-VA01_0007.png"

Figuur 6: impressie Waterpark Follega.

Het aspect duurzaamheid speelt een belangrijke rol bij de realisatie, inrichting en uitstraling van het waterpark. De materialen, (wanden, vloeren , dak etc.) worden van zeer duurzame kwaliteit ten behoeve van hoge isolatie (RA 5). De recreatiearken zullen een optimale energiezuinigheid hebben en voorzien worden van de modernste technologien. Omdat door deze kleinschalige ontwikkeling een gedeelte van het weidevogelleefgebied zal verdwijnen zal een naastliggend perceel worden ingericht en onderhouden als natuurgebied. Dit is wenselijk omdat er op grond van artikel 6.3.2 Verordening Romte de eis is om de verloren grond 1:1 te compenseren. Deze kleinschalige recreatieve ontwikkeling wordt landschappelijk gecompenseerd door een natuurontwikkeling aan de oost- en noordoostkant van het plangebied. Bij de inrichting van het perceel wordt aangesloten bij de natte structuur van de oeverzone langs het Tjeukemeer (NNN/EHS).

4.1.2 Natuurontwikkeling

De gronden waarop Waterpark Follega worden gerealiseerd zijn door de provincie Fryslân aangewezen als weidevogelgebied. Ontwikkelingen binnen deze gebieden zijn niet uitgesloten, maar dienen wel te voorzien in compensatie voor weidevogels. Voor Waterpark Follega is een compensatieplan gemaakt dat bestaat uit de realisatie van natuur die geschikt zal zijn voor weidevogels.

Bij de invulling van het plangebied is gebruik gemaakt van een rapportage van Altenburg en Wymenga waarin het weidevogellandschap in Fryslân is beschreven. In het rapport van E.B. Oosterveld 2011, 'Selectie, beheer en inrichting van weidevogellandschappen in Fryslân', A&W-rapport 1572, Altenburg & Wymenga ecologisch onderzoek, Feanwâlden' beschreven.

Een goed weidevogelgebied is een gebied, dat geschikt is voor vestiging en voor succesvol reproduceren van weidevogels. Hiervoor zijn de volgende factoren belangrijk (o.a. Oosterveld & Altenburg 2005, van 't Veer et al. 2008):

  • openheid en rust;
  • waterpeil;
  • bodemkwaliteit;
  • vegetatie;
  • predatie;
  • ruimtelijke samenhang met andere populaties;
  • animo bij de beheerders.

In de uitwerking ligt het accent op de Grutto. In de praktijk van het Nederlandse weidevogelbeleid wordt de Grutto als leidraad gebruikt, omdat die vanuit internationaal beschermingsoogpunt in Nederland de belangrijkste weidevogelsoort is (van Brederode & Laporte 2006, Teunissen & Soldaat 2006).

Openheid en rust

Weidevogels zijn gevoelig voor verstoring van de landschappelijke openheid en rust door wegen, opgaande beplantingen, gebouwen en verlichting. Er zal daarom een open landschap gecreëerd worden, welke niet betreden wordt. Een weidevogellandschap wordt gekenmerkt door weinig en rustige wegen, een lage bebouwingsdichtheid (minder dan twee gebouwen per km²), weinig tot geen opgaande beplanting en geen andere storende objecten als hoogspanningsleidingen, windturbines en dergelijke. Met uitzondering van de hoogspanningleiding zijn beschreven storende objecten niet aanwezig. Aan de hoogspanningsleiding kan initiatiefnemer geen veranderingen laten plaatsvinden en deze leiding is een vaststaand feit.

Waterpeil

Het waterpeil is belangrijk voor weidevogels, omdat het mede de beschikbare hoeveelheid voedsel voor volwassen steltloperweidevogels in de bovenste bodemlaag bepaalt en een sterke invloed uitoefent op de grasgroei. Het optimale waterpeil voor de Grutto-groep is in het voorjaar een peil van 20-40 cm beneden het maaiveld (-mv) dat in mei/juni niet dieper wegzakt dan 45-60 cm –mv. Bij lagere peilen (tot 100 cm -mv) zijn stabiele populaties mogelijk met lagere dichtheden dan bij optimaal peil en onder de voorwaarde dat het van oudsher goed weidevogelgebied betreft en een intensieve gebiedsaanpak met mozaïekbeheer wordt toegepast. Het optimale waterpeil voor de Watersnip-groep is een voorjaarspeil van 0-20 cm –mv, dat in mei/juni niet verder uitzakt dan 45-60 cm –mv. Het gebied is op dit moment al geschikt voor weidevogels (gezien ook de status die de provincie eraan toegekend heeft).

Bodemkwaliteit

Vanuit het perspectief van de weidevogels is bodemkwaliteit om twee redenen belangrijk:

  • 1. In verband met de bodemfauna die het voedsel verschaft aan volwassen en jonge steltloperweidevogels.
  • 2. In verband met een open vegetatie en het tegengaan van verruiging met onder andere Pitrus.

Een juiste bodemkwaliteit wordt bereikt door bemesting en bekalking en moet voldoen aan:

  • pH 4,8-5,5
  • bemesting met vaste (runder)mest met 10-13 ton/ha.jr
  • P-Al-getal <27

Vegetatie

De vegetatie is voor weidevogels belangrijk als broed- en opgroeihabitat. Daarbij gaat het om de volgende kenmerken:

  • Lengte.
  • Structuur en openheid
  • Kruidenrijkdom.

Optimaal is een oppervlakteverhouding van laat gemaaid, structuur- en kruidenrijk grasland en extensief beweid grasland van 2 : 1. Voor (agrarisch) mozaïekbeheer geldt en minimumhoeveelheid kuikenland van 1,4 ha per Gruttobroedpaar, waarvan tenminste 1 ha structuur- en kruidenrijk (met een 50%- doorzichthoogte tussen 30 en 60 cm). Het maaibeheer van het gebied zal voldoen aan bovenstaande.

Predatie

Predatie op weidevogels is de laatste twintig jaar toegenomen vanwege toename van het aantal predatoren in de open graslandgebieden (Vos, Havik, Buizerd), o.a. vanwege een betere toegankelijkheid door waterpeilverlaging en verdichting van het landschap en door een betere wettelijke bescherming van roofdieren (o.a. Oosterveld 2011a). Daarom dient het broedbiotoop geoptimaliseerd te worden: waterpeil waar mogelijk omhoog, laat maaien, extensief weiden, intensieve mozaïekregie. Ook dient de openheid van het landschap te worden herstelt door verwijderen van opgaande landschapselementen, riet, paaltjes, e.d.

Verder van belang zijn:

  • Het minimaliseren van verstoring, onder andere door minimaliseren van nestbezoek;
  • Binnen de wettelijke mogelijkheden: bestrijding van Vos en Zwarte kraai optimaliseren;
  • Alleen in weidevogellandschappen en met ontheffing van de Flora- en faunawet: buiten het broedseizoen verwijderen van nestbomen van Buizerd, Havik, Sperwer, Ooievaar,Blauwe reiger, Torenvalk; verwijderen van ruigte en rommelbulten.

Aan de hand van bovenstaande uitgangspunten / factoren is in 2018 een nieuw inrichtingsplan opgesteld en voorgelegd aan de provincie. Die kan instemmen met de maatregelen die hierin beschreven staan. Het inrichtingsplan is als bijlage aan de regels gekoppeld (zie bijlage 1 van de regels). Door middel van een voorwaardelijke verplichting is geborgd, dat de maatregelen genomen worden en in stand worden gehouden.

4.2 Verkeer en parkeren

4.2.1 Verkeer

Voor het aspect verkeer is door Advies en Ingenieursbureau Oranjewoud een verkeersonderzoek ( zie bijlage 9) opgesteld. Dit onderzoek is gebaseerd op planvorming waarbij sprake was van 24 eenheden. In de uiteindelijke plannen uit 2012 is dit aantal terug gebracht naar 20 stuks. Hierdoor zal de verkeersdruk in werkelijkheid lager zal zijn dan in dit onderzoek aangetoond. Onderstaand wordt dit originele onderzoek beschreven. Omdat in dit onderzoek is uitgegaan van 24 eenheden en dit plan maximaal 20 eenheden mogelijk maakt betreft het onderzoek een worstcase-scenario.

Uitgangspunten

Voor het bepalen van de verkeersgeneratie van het plangebied zijn de volgende uitgangspunten gehanteerd:

  • a. het plan voorziet in 24 recreatie-arken voor maximaal 4 personen;
  • b. de recreatie-arken worden particulier eigendom, waardoor er geen vaste aankomst- en vertrekdagen zijn;
  • c. de recreatie-arken worden recreatief gebruikt, er is dus geen sprake van permanente bewoning;
  • d. de ontsluitingsweg van het park zal ten noorden van het pand aan de Straatweg 32 aangelegd worden.

Verkeersgeneratie recreatiepark

Voor het bepalen van de verkeersgeneratie van het recreatiepark is gebruik gemaakt van de volgende CROW-publicaties met kengetallen en aannames:

  • a. Verkeersgeneratie voorzieningen, kengetallen gemotoriseerd verkeer, publicatie 272, december 2008;
  • b. Verkeersgeneratie woon- en werkgebieden, vuistregels en kengetallen gemotoriseerd verkeer, publicatie 256, oktober 2007.

In publicatie 272 zijn kengetallen opgenomen over de verkeersgeneratie van bungalowparken. Deze kengetallen hebben echter uitsluitend betrekking op toeristisch verhuur van de bungalows en dus niet op bungalows die vast worden verhuurd of in eigendom zijn. Om de verkeersgeneratie van de bungalows in het plangebied te berekenen zijn dus niet de kengetallen uit de publicatie gebruikt, maar wel enkele in de publicatie gehanteerde uitgangspunten. In dit geval worden de recreatie-arken beschouwt als bungalows.

Voor bungalowparken gaat het CROW uit van 100% autogebruik. Gelet op de gemiddelde groepsgrootte neemt het CROW aan dat er in 80% van de gevallen 1 auto per bezette bungalow aanwezig zal zijn en in de overige gevallen 2 auto's per bezette bungalow. Het aantal auto's per bezette bungalow komt daarmee op 1,2.

Bij toeristisch verhuur is volgens het CROW sprake van een gemiddelde verblijfsduur van vijf dagen. De gemiddelde verblijfsduur van bungalows in eigendom is niet bekend. Aangenomen wordt dat deze vooral in de weekenden worden bezet en dat de gemiddelde verblijfsduur 3 dagen bedraagt. Het CROW neemt vervolgens aan dat iedere bij de bungalow aanwezige auto per dag één keer vertrekt en weer terugkomt (= 2 autoverplaatsingen), naast de eerste aankomst op de aankomstdag en het laatste vertrek op de vertrekdag. Deze aanname is hier overgenomen.

Berekening

De bezettingsgraad van de recreatiearken in eigendom is niet bekend. Er is daarom uitgegaan van een maximale bezetting van alle aanwezige recreatie-arken, dus 24 recreatie-arken met een bezetting van 4 personen. Deze bezetting zal zich in de praktijk niet of nauwelijks voordoen en dan alleen tijdens piekmomenten in het hoogseizoen. Uitgaande van 100% autogebruik, 1,2 auto per recreatie-ark en een verblijfsduur van 3 dagen is de verkeersgeneratie als volgt bepaald.

Per auto per drie dagen:

  • a. 1 keer aankomst op aankomstdag;
  • b. 1 keer vertrek op vertrekdag;
  • c. 3 keer tussentijds vertrek (tijdens verblijf);
  • d. 3 keer tussentijdse aankomst (tijdens verblijf).

In totaal zijn dit 8 autoverplaatsingen per 3 dagen. Per recreatie-ark zijn er 1,2 auto's zodat er per 3 dagen 9.6 autoverplaatsingen per recreatie-ark zijn. Per recreatie-ark, per weekdag zijn dit 3,2 autoverplaatsingen. De 24 recreatie-arken genereren dus 24 * 3,2 = 76.8, af te ronden op circa 80 autoverplaatsingen per weekdag in een situatie met maximale gelijktijdige bezetting van de recreatie-arken. Stel dat alle verplaatsingen zich in deze situatie in een tijdsbestek van 12 uren (bijvoorbeeld tussen 8 en 20 uur) voordoen, dan bedraagt de verkeersintensiteit van en naar het park op de inrit circa 6 à 7 motorvoertuigen per uur. In de praktijk zal de verkeersintensiteit echter lager liggen, omdat niet wordt verwacht dat alle recreatie-arken gedurende het gehele jaar maximaal bezet zullen zijn. Het berekende aantal moet dan ook als een absolute piek worden gezien. Ter vergelijking: bij permanente bewoning van de recreatie-arken kan een kengetal van 8,2 autoverplaatsingen per recreatiewoning per werkdagetmaal worden aangehouden. In dat geval zou er sprake zijn van een intensiteit van 196.8, af te ronden op 200 motorvoertuigen per werkdagetmaal.

Aansluiting op Straatweg (N354)

Op basis van bovenstaande berekening is contact geweest met de afdeling Beheer van de Provincie Fryslân. Er is van uitgegaan dat de ontsluiting van het park plaats vindt via een reeds bestaande inrit, tussen de percelen Straatweg 34 en Straatweg 36, zoals aangegeven in figuur 7.

afbeelding "i_NL.IMRO.1940.BPFOL18WATERPARKFO-VA01_0008.png"

Figuur 7 : Ontsluiting Waterpark Follega.

De Provincie ziet op basis van bovenstaande gegevens geen bezwaar om een uitrit vergunning te verlenen als deze aangevraagd wordt.

Conclusie

Uit het verkeersonderzoek kunnen de volgende conclusies worden getrokken:

  • a. Op piekmomenten (maximale gelijktijdige bezetting van de recreatie-arken) mag er een verkeersintensiteit van ongeveer 80 motorvoertuigen per weekdagetmaal worden verwacht. In de praktijk zal de verkeersintensiteit lager zijn;
  • b. Het park kan, op basis van de beschreven uitgangspunten, ontsloten worden via een reeds bestaande inrit op de Straatweg (N354) ten noorden van de Straatweg 32.

In werkelijkheid zal de verkeersdruk dus nog lager komen te liggen omdat het onderzoek is gebaseerd op 24 eenheden en er 20 eenheden gerealiseerd worden. De toekomstige verkeerssituatie zal niet voor veel overlast zorgen naar de mening van het gemeentebestuur.

4.2.2 Parkeren

Op grond van het Paraplubestemmingsplan parkeernormen dienen er voldoende parkeerplekken op eigen terrein te worden aangelegd. Bij dit bestemmingsplan is een koppeling gelegd met de 'Nota beleidsregels parkeren De Fryske Marren'. Hierin zijn kencijfers gegeven om de parkeerbehoefte te bepalen. Het waterpark is vergelijkbaar met een bungalowpark. De ligging is in de bebouwde kom van Follega, zodat er een kencijfer van toepassing is van 1,7. Er worden 20 eenheden gerealiseerd, zodat de parkeerbehoefte op grond van deze nota uitkomt op 34 parkeerplekken. Deze plekken worden volledig op eigen terrein aangelegd, zodat voldaan wordt aan de gemeentelijke eisen ten aanzien van het parkeren.

4.3 Duurzaamheid

De gemeente heeft in haar duurzaamheidsvisie als ambitie vastgelegd dat zij in 2030 onafhankelijk wil zijn van fossiele brandstoffen. Het uitgangspunt van de "Duurzaamheidsvisie 2013-2030, incl. Uitvoeringsprogramma duurzaamheid 2013 " is dat de gemeente in 2030 op het gemeentelijk grondgebied - voor de energievoorziening – onafhankelijk zijn van fossiele energiebronnen. Voor dit Waterpark zullen de arken en recreatiewoningen gasloos gebouwd worden. Bovendien zal voor de arken en recreatiewoningen gebruik gemaakt worden voor de wanden, vloeren en het dak gebruik gemaakt worden van duurzame materialen zodat een hoge isolatiewaarde ontstaat. Daardoor ontstaat een duurzaam recreatiepark.

Hoofdstuk 5 Gebieds- en omgevingsaspecten

5.1 Algemeen

Om de haalbaarheid van een ontwikkeling aan te tonen dienen er in een bestemmingsplan een aantal omgevingsonderzoeken uitgevoerd te worden. Deze onderzoeken zijn allemaal uitgevoerd voor een waterpark met (minimaal) 20 recreatiearken, met uitzondering van het verkeersonderzoek dat voor 24 recreatiearken is uitgevoerd. Uit de onderzoeken uit 2012 t/m 2014 is gebleken, dat deze 20 / 24 arken, inclusief de interne ontsluiting, inpasbaar zijn vanuit de diverse omgevingsaspecten.

Doel van dit bestemmingsplan is om een interne ontsluitingsweg en parkeerplekken in oostelijke richting te verplaatsen. Daarnaast komen er ook vier recreatiewoningen op land. Deze vervangen vier arken zodat het totaal op 20 eenheden blijft. De verplaatsing van de infrastructuur en vier recreatiewoningen op land zijn strijdig met het geldende bestemmingsplan. Alle overige voorzieningen blijven in principe hetzelfde en zijn toegestaan om te realiseren. Daarom is er voor gekozen om de originele onderzoeken en beschrijving daarvan in de volgende paragrafen te handhaven. Daar waar nodig is een aanvulling gedaan ten aanzien van de verplaatsing van de interne infrastructuur en vier eenheden op land.

5.2 Archeologische toets

Door Advies en Ingenieursbureau Oranjewoud is in 2010 een archeologisch onderzoek uitgevoerd, 'Archeologische Rapporten Oranjewoud 2012/47, Bureauonderzoek en inventariserend veldonderzoek ten behoeve van recreatiepark Follega, projectnr. 248169 revisie 00, 19 juli 2012' (zie bijlage 2).

Het doel van het onderzoek is het bepalen van de archeologische verwachtingswaarde van het plangebied, middels een scan van de beschikbare gegevens. Tevens is kort bekeken wat het vigerend beleid inhoudt en welke consequenties dat heeft voor het al dan niet uitvoeren van een volledig archeologisch onderzoek in het kader van de AMZ-cyclus. Ook is veldonderzoek uitgevoerd. In deze paragraaf zijn de resultaten van dit onderzoek beschreven.

5.2.1 Quickscan archeologie

Landschappelijke situatie en bewoningsgeschiedenis

Het plangebied bestaat in geomorfologisch opzicht uit een laaggelegen dekzandgebied, dat oorspronkelijk bedekt was met een dik pakket veen (nu grotendeels afgegraven). Het dekzandgebied is ontstaan in de laatste koude fase (ijstijd) van het Pleistoceen, omstreeks 20.000 jaar voor heden. In deze periode is onder invloed van de wind een glooiend pakket zand afgezet. In het Holoceen (vanaf circa 10.000 jaar voor heden) raakte het dekzandlandschap onder invloed van een stijgende zee- en grondwaterspiegel geleidelijk overgroeid met een dik pakket veen. In de bovengrond van het veen komt -in geringe mate- klei voor, dat is afgezet door de zee in de Late Middeleeuwen. Het Tjeukemeer -dat van oorsprong een klein meer in het veengebied was- groeide in deze periode als gevolg van de toenemende wateraanvoer uit tot de huidige omvang.

In het plangebied komen uitsluitend koopveengronden op veenmosveen voor, met een veraarde bovengrond die deels uit zeeklei bestaat (code: hVsE). Het dekzand gebied vormt van oudsher een geliefde vestigingsplaats voor de mens. Het landschap zal frequent zijn bezocht door mobiele groepen jager-verzamelaars.

In de loop van het Holoceen raakte dit lager gelegen dekzandgebied echter snel overgroeid met veen en werd daardoor onbewoonbaar. Vanaf de Bronstijd (circa 2000 v. Chr) is het gebied geheel bedekt met veen en tot ver in de Late Middeleeuwen ongeschikt geweest voor permanente bewoning. Vanaf het einde van de Late Middeleeuwen en de daarop volgende Nieuwe Tijd is het veengebied ontgonnen en ontveend ten behoeve van de turfwinning. In het plangebied worden dan ook met name resten van bewoning uit de periode Steentijd t/m het Laat-Neolithicum en Late Middeleeuwen-Nieuwe Tijd verwacht.

Archeologische Verwachting en vigerend beleid

Zowel het landelijke-, het provinciale en het gemeentelijke beleid is er tegenwoordig op gericht cultuurhistorische en archeologische waarden een rol te laten spelen binnen de plan- en besluitvorming bij ruimtelijke plannen. De gemeente Lemsterland beschikt niet over een eigen verwachtingskaart. Daarom zijn de eisen van de Provincie Fryslân, zoals gevisualiseerd op de Friese Monumentenkaart Extra (FAMKE) leidend. In de nabije omgeving van het plangebied liggen geen terreinen met een archeologische status. De meest dichtstbijzijnde waarneming ligt ver ten zuiden van het plangebied, maar wel binnen dezelfde landschappelijke context: het betreft een dekzandopduiking met houtskoolresten die is aangetroffen onder het veenpakket (waarnemingsnummer 57848).

Beleid periode Steentijd-Bronstijd

Ten aanzien van de periode Steentijd-Bronstijd geldt dat deze resten op enige diepte onder een klei of veendek liggen en daarom mogelijk nog goed geconserveerd zijn. In deze gebieden dient bij ingrepen groter dan 5000 m² een karterend onderzoek 3 plaats te vinden (6 boringen per hectare).

afbeelding "i_NL.IMRO.1940.BPFOL18WATERPARKFO-VA01_0009.png"

Figuur 8a: Het zoekgebied (rode lijn) op de FAMKE, periode Steentijd-Bronstijd. Het plangebied ligt in een zone waar een karterend onderzoek 3 wordt geadviseerd (gele zones).

Beleid periode IJzertijd-Nieuwe Tijd

Ten aanzien van de periode IJzertijd-Nieuwe Tijd worden resten verwacht samenhangend met de ontginning van het veengebied. Het gaat daarbij vooral om resten van agrarische activiteiten. In deze gebieden dient bij ingrepen groter dan 5000 m² een karterend onderzoek 3 plaats te vinden (6 boringen per hectare).

afbeelding "i_NL.IMRO.1940.BPFOL18WATERPARKFO-VA01_0010.png"

Figuur 8b: Het zoekgebied (rode lijn) op de FAMKE, periode IJzertijd-Nieuwe Tijd. In het gehele plangebied wordt een karterend onderzoek 3 geadviseerd (lichtoranje zones).

Synthese

Op basis van deze scan van de beschikbare gegevens blijkt dat het plangebied in een dekzandgebied ligt, met daarop een veenpakket met een kleiige bovengrond. In het plangebied worden in de top van het dekzand bewoningssporen uit de periode Laat-Paleolithicum tot en met het Neolithicum verwacht, in de vorm van vuursteen vindplaatsen. In de top van het veen- en klei-opveenpakket kunnen resten worden aangetroffen samenhangend met de Laat-Middeleeuwse veenontginningen. De mogelijke ligging van deze vindplaatsen is afhankelijk van de opbouw van het dekzandlandschap en de mate van intactheid van het bodemprofiel.

Advies

Omdat de geplande ingreep groter dan 5000 m² bedraagt (2,6 hectare), en de bodem dieper wordt verstoord dan 30 cm, geldt een onderzoeksplicht in het gehele plangebied. Dit nader onderzoek is uitgevoerd in de vorm van een inventariserend veldonderzoek (zie 5.2.2.).

5.2.2 Inventariserend verldonderzoek

Naar aanleiding van de quickscan heeft er een veldonderzoek plaatsgevonden in het plangebied. Uit het booronderzoek blijkt, dat in het plangebied veen plaatselijk wordt afgedekt door een laagje klei. Op delen is deze kleilaag opgenomen in de bouwvoor. In alle boringen is onder het veen dekzand aangetroffen. Tijdens het booronderzoek is één dekzandkop herkend. In de boringen is geen duidelijke podzolbodem herkend. Alleen in de boringen 12 en 13 is een lichte bodemvorming herkend. Het betreft hier waarschijnlijk een relatief laag gelegen rug. In de rest van het plangebied ligt het dekzand aanmerkelijk lager. Het plangebied is hier waarschijnlijk altijd natter geweest. Het inventariserend veldonderzoek heeft geen aanwijzingen opgeleverd voor de aanwezigheid van archeologische resten, noch voor de aanwezigheid van veenterpjes of laatmiddeleeuwse veenontginningen. De houtskoolresten aangetroffen op een dekzandkop binnen het plangebied kunnen duiden op de aanwezigheid van een vindplaats (haardkuil) maar kunnen ook een natuurlijke oorsprong hebben (blikseminslag). Dit deel van het plangebied wordt uiteindelijk niet vergraven. Een eventuele vindplaats op deze locatie blijft behouden. Gebaseerd op de resultaten van het veldonderzoek wordt voor het betreffende plangebied binnen het te ontgraven deel geen vervolgonderzoek nodig geacht.

5.2.3 Conclusie

Het hele plangebied is in 2012 onderzocht en vrijgegeven ten aanzien van het aspect archeologie. Archeologie vormt daardoor geen beperking voor de uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan.

5.3 Ecologische toets

5.3.1 Ecologisch onderzoek

Door Advies en Ingenieursbureau Oranjewoud is een 'Quickscan flora en faunawet t.b.v. recreatieve ontwikkeling Follega' d.d. 12 mei 2010 uitgevoerd. Dit onderzoek is toegevoegd als bijlage 4. Dit onderzoek is uitgevoerd op basis van de realisatie van 24 recreatiearken en tevens een wandelpad door het natuurgebied grenzend aan het Tjeukemeer. Conclusie van het onderzoek is dat met name het in eerdere versies opgenomen wandelpad voor schade kan zorgen aan de daar aanwezige vogelsoorten. Het gebied langs de rand van het Tjeukemeer wordt intensief gebruikt door allerlei vogelsoorten als broed- en fourageergebied. Aan de hand van dit onderzoek is dan ook besloten om geen activiteiten te realiseren in deze overzone.

Ten aanzien van de Follegasloot is geconstateerd dat deze mogelijk gebruikt wordt als vliegroute voor een aantal vleermuissoorten. Dit dient nader onderzocht te worden. Daarom wordt op dit moment een specifiek vleermuisonderzoek uitgevoerd waarbij meerdere keren het plangebied bezocht zal worden. De conclusies van dit onderzoek worden verwerkt in het ontwerp bestemmingsplan.

5.3.2 Aanvullend vleermuisonderzoek

Het nader onderzoek naar vleermuizen is beschreven in het rapport dat als bijlage 5 is toegevoegd. Geconcludeerd wordt, dat om het ontstaan van een zone met kunstlicht te voorkomen er tijdens de aanleg van de woonbootligplaatsen geen licht van bouwlampen over de Follegasloot mag schijnen in de periode van april t/m half oktober. In de uiteindelijke situatie moet nachtelijk kunstlicht van de Follegasloot worden afgeschermd door bijvoorbeeld een rij bomen en struiken. Een andere oplossing is gebruik van vleermuisvriendelijke verlichting: LED-lampen die amberkleurig licht uitstralen (www.rijkswaterstaat.nl). Door deze mitigerende maatregelen zijn er geen negatieve effecten te verwachten op de meervleermuizen die de Follegasloot gebruiken als vliegroute of jachtgebied. Initiatiefnemer heeft de gemeente schiftelijk gegarandeerd dat voor de buitenverlichting op het terrein inclusief de ontsluitingsweg, het parkeerterrein en ontsluitingspaden vleermuisvriendelijke verlichting, zogenaamde batlampen zullen worden toegepast. In de regels van dit bestemmingsplan is ter borging van het treffen van de mitigerende maatregelen een regeling opgenomen die lichthinder door het waterpark voorkomt.

5.3.3 Aanvulling Wet Natuurbescherming

Omdat bovenstaande onderzoeken qua geldigheidsduur aan hun limiet zitten is er voor gekozen om in 2018 een nieuwe oplegnotitie te schrijven waarbij het plangebied getoetst wordt aan de huidige wet- en regelgeving. Ook de wetgeving is de afgelopen jaren aangepast. In de oplegnititie die in bijlage 14 is toegevoegd staan de resultaten van de beschreven van de nieuwe toets ten aanzien van de mogelijke ecologische waarden. Voor deze oplegnotitie is een ecoloog opnieuw naar het gebied geweest. Uit de bureaustudie en het terreinbezoek blijkt dat op het plangebied enkele algemeen beschermde soorten verwacht worden. Hierover worden een aantal algemene maatregelen voorgesteld waar ook aan tegemoet gekomen wordt. Zo wordt voor de vogels buiten het broedseizoen gewerkt. Om de negatieve effecten op kleine zoogdieren en amfibieën te verminderen wordt aanbevolen om de graaf)werkzaamheden vanuit één richting te starten, zodat dieren kunnen vluchten. Ook dat zal gebeuren tijdens de werkzaamheden. Om te voorkomen dat ringslangen als gevolg van de werkzaamheden worden verstoord, verwond of gedood, wordt geadviseerd om de kade, voorafgaand aan de doorbraak te maaien, tussen 15 augustus en oktober. Tenslotte wordt een aanbeveling gedaan ten aanzien van de verlichting. Dit is nodig vanwege de vliegroute van de meervleermuis. Hieraan wordt al tegemoet gekomen met een voorwaardelijke verplichting die eist dat er vleermuisvriendelijke verlichting wordt gebruikt en er vooraf afstemming met een specialist moet worden gezocht over de werkelijke verlichting.

Door tegemoet te komen aan deze aanbevelingen wordt voldaan aan de huidige wet- en regelgeving ten aanzien van het aspect natuur.

5.3.4 Stikstof

Natura 2000 is de overkoepelende naam voor gebieden die worden beschermd vanuit de Vogel- en Habitatrichtlijn. Voor stikstofgevoelige habitattypen en –soorten in Natura 2000-gebieden zijn in Nederland beschermd door middel van de Wet natuurbescherming. Projecten kunnen vergunningplichtig zijn in het kader van de Natuurbeschermingswet.

Als gevolg van de planontwikkeling kunnen de verkeersintensiteiten op de wegen in de omgeving wijzigen. Projecten kunnen stikstofdepositie veroorzaken ter plaatse van stikstofgevoelige habitattypes in nabijgelegen Natura 2000-gebieden. Daarbij dient opgemerkt te worden dat niet alle Natura 2000-gebieden stikstofgevoelige habitattypes hebben.

Het plangebied ligt op grote afstand (meer dan 8 kilometer) van het dichtstbijzijnde Natura 2000-gebied met stikstofgevoelige habitattypes. Daarnaast is er ten gevolge van de ontwikkeling van 16 woonarken én 4 recreatiewoning een beperkte verkeersgeneratie van maximaal 80 mvt/etm. Bovendien wordt het gehele park gasloos uitgevoerd. Gezien de beperkte aard en de omvang van het project, de zeer beperkte verkeersgeneratie ten gevolge van het project en de grote afstand tot een Natura 2000-gebied met stikstofgevoelige habitattypes, kan geconcludeerd worden dat er ten gevolge van het plan geen significante gevolgen zijn betreffende het thema stikstof.

Uit de berekening met de AERIUS Calculator 2019 blijkt dat voor zowel de eind- als de aanlegfase er geen rekenresultaten hoger dan 0,00 mol zijn geconstateerd. Er zijn geen significante negatieve gevolgen betreffende het thema stikstof. Een memo van Antea Group hierover is als bijlage 17 toegevoegd.

5.3.5 Conclusie

Uit het aanvullend ecologisch onderzoek blijkt dat verder aanvullend onderzoek niet nodig is en ook het park dat nu mogelijk gemaakt wordt vanuit het aspect natuur inpasbaar is.

5.4 Vormvrije m.e.r.-beoordeling

Een m.e.r.-beoordeling is een toets om te beoordelen of bij een project belangrijke nadelige milieugevolgen kunnen optreden, waarvoor een m.e.r. nodig is. In het Besluit milieueffectrapportage (in het vervolg Besluit m.e.r.) zijn in de bijlage activiteiten opgenomen, waarbij besloten moet worden of bij de voorbereiding van het plan of besluit voor die activiteiten een milieueffectrapport (MER) moet worden opgesteld. Hierin is onder andere "De aanleg, wijziging of uitbreiding van een stedelijk ontwikkelingsproject met inbegrip van de bouw van winkelcentra of parkeerterreinen" (categorie D 11.2) als m.e.r. beoordelingsplichtig aangeduid. De voorgenomen activiteit, de realisatie van vier recreatiewoningen, overschrijdt de genoemde drempelwaarde van de genoemde gevallen niet. Conform het Besluit m.e.r. (art. 2, lid 5, sub b) dient in dat geval een vormvrije m.e.r.-beoordeling te worden uitgevoerd.

In de vormvrije m.e.r. beoordeling wordt nagegaan, of belangrijk nadelige milieueffecten te verwachten zijn die aanleiding geven om voor de ontwikkeling een milieueffectrapport (MER) op te stellen. Uitgangspunt hierbij is dat geen MER wordt opgesteld, tenzij belangrijk negatieve effecten te verwachten zijn. Ten behoeve van de vormvrije m.e.r. beoordeling is een aanmeldingsnotitie (bijlage 15) opgesteld. Daarbij is aandacht besteed aan:

  • 1. de kenmerken van het project;
  • 2. de plaats van het project;
  • 3. de kenmerken van het potentiële effect.

5.5 Aanmeldnotitie

Voor dit project is een aanmeldnotitie geschreven. Deze is als bijlage 15 aan dit bestemmingsplan toegevoegd. Op basis van de aanmeldnotitie is inzichtelijk gemaakt, dat geen belangrijk nadelige milieueffecten bestaan die aanleiding geven tot het opstellen van een milieueffectrapport. Zoals uit de uitgevoerde onderzoeken blijkt zijn er zijn geen effecten op gevoelige gebieden.

Conclusie

Dit bestemmingsplan leidt niet tot "belangrijke nadelige milieugevolgen". Er bestaat daarom geen noodzaak tot het doorlopen van een m.e.r.-procedure.

5.6 Waterparagraaf

5.6.1 Watertoets

Er is voor de plannen een watertoets opgesteld door Advies en Ingenieursbureau Oranjewoud (zie bijlage 7). In het waterbeheer in de 21ste eeuw heeft water ruimte nodig. Sinds november 2003 is een watertoets daarom wettelijk verplicht voor alle ruimtelijke ontwikkelingen. In deze waterparagraaf is beschreven hoe in dit plan rekening is gehouden met de waterhuishouding. Initiatiefnemer Duijvestijn is voornemens om in Follega een recreatiepark te realiseren. Om dit mogelijk te maken dient onder andere het proces van de watertoets te worden doorlopen. In overleg met het waterschap en de gemeente is bepaald met welke eisen en wensen in dit plan rekening gehouden moet worden. De afspraken die hierover zijn gemaakt zijn hieronder puntsgewijs samengevat.

Compensatie verharding

In de huidige situatie heeft het plangebied een agrarische bestemming. Door de realisatie van toegangswegen, de recreatie-arken en een steiger neemt het verhard oppervlak toe. Doordat er een open verbinding met het Follegeasleat en het Tjeukemeer wordt gegraven wordt deze toename ruimschoots gecompenseerd.

Gescheiden afvoeren hemel- en afvalwater

Het afvalwater afkomstig van de recreatie-arken wordt afgevoerd naar het riool. Het hemelwater dat op de daken van de recreatie-arken valt wordt, onder bij 'waterkwaliteit' genoemde voorwaarden, geloosd op het oppervlaktewater.

Waterkwaliteit

Om watervervuiling te voorkomen wordt geadviseerd om geen uitlogende bouwmaterialen zoals zink, koper en lood te gebruiken. Deze materialen zijn een belangrijke bron voor de vervuiling van ons water. Ook adviseert het waterschap om geen chemische middelen voor onkruidbestrijding te gebruiken.

Boezemkade

Om een open verbinding met het Follegeasleat en het Tjeukemeer te creëren moet de boezemkade worden doorbroken. Om de kerende werking van de boezemkade te handhaven moet de rest van het recreatiegebied dat direct grenst aan het water worden opgehoogd tot het niveau van de boezemkade. In overleg met Wetterskip Fryslân is bepaald dat er een nieuw peilbesluit genomen dient te worden omdat er in de nieuwe situatie sprake is van boezempeil in plaats van polderpeil. Deze vergunning wordt aangevraagd en zal normaal gesproken verleend kunnen worden.

Watervergunning

Voor het realiseren van het recreatiepark is een watervergunning nodig, ondermeer voor het graven van nieuw oppervlaktewater en het verleggen van de boezemkade. Benodigde vergunningen worden bij Wetterskip Fryslân aangevraagd. Naast de watervergunning is tevens een ontheffing nodig van de provinciale Vaarwegenverordening omdat de ontwikkeling binnen 15 meter van de beheersgrens plaatsvindt.

Er is op 3 oktober 2019 een watervergunning afgegeven door het Wetterskip (zie bijlage 16). In het kader daarvan zijn ambtshalve nog een aantal zaken besproken en toegevoegd aan deze toelichting. Onderstaand zijn deze (ambtshalve) afspraken integraal overgenomen:

Op 3 juni 2019 heeft het Wetterskip Fryslán een mail gestuurd met het verzoek om de punten uit de vooroverlegreactie van 12 april 2019 alsnog ambtshalve mee te nemen in de waterparagraaf. Het gaat dan om 'Drooglegging', 'Wateren Ruimte', en 'Vergunning'.

Drooglegging. 

Reactie Wetterskip:

'Bij de realisering van bebouwing en het aanleggen van verharding is het nodig om rekening te houden met voldoende drooglegging om bijvoorbeeld opdrijven van verharding te voorkomen. We adviseren voor bebouwing met kruipruimten een drooglegging van 1,10 m en voor bebouwing zonder kruipruimten een drooglegging van 0,70 m gerekend vanaf de te realiseren bovenkant vloer. Ook voor verharding adviseren wij een drooglegging van 0,70 m. De bouwlocatie van de recreatiewoning ligt in een peilgebied met een vast streefpeil van -1,90 m NAP. De geschatte gemiddelde maaiveldhoogte ligt tussen de -1,00 m NAP en de –1,30 m NAP. Wij adviseren u om bij het bepalen van de aanleghoogte rekening te houden met de droogleggingsnorm.'

Reactie gemeente: 

Initiatiefnemer heeft aangegeven dat het plan wordt gerealiseerd met bovenstaande streefpeilen als uitgangspunt/basis. Daarmee wordt tegemoet gekomen aan de droogleggingsnorm van het Wetterskip. De concrete vergunningsaanvraag die is gedaan door initiatiefnemer zal hierop door het Wetterskip getoetst kunnen worden.

Water en Ruimte:

Reactie Wetterskip:

'Het maatgevend boezempeil ter plaatse van het plangebied is bepaald op -0,19 m NAP. De regionale waterkering is ontworpen op basis van deze waterstand. Er bestaat een kans dat de regionale waterkering doorbreekt. Het is in geval van een doorbraak van de regionale waterkering belangrijk de negatieve gevolgen zo klein mogelijk en de gevolgschade zo laag mogelijk te houden. Het plangebied ligt in een gebied met een overstromingskans van 1:100. Dit betekent dat de regionale waterkering is ontworpen op basis van een maatgevend boezempeil met een kans van voorkomen van 1/100e per jaar. Wij adviseren om het vloerpeil van de nieuwe bebouwing boven het maatgevend boezempeil -0,19 m NAP aan te leggen'.

Reactie gemeente:

Initiatiefnemer heeft aangegeven dat ook met het maatgevend boezempeil rekening wordt gehouden als het gaat om realisatie van het park. De concrete vergunningsaanvraag die gedaan is door initiatiefnemer zal door het Wetterskip hierop getoetst kunnen worden.

Vergunning:

Reactie Wetterskip:

`Voor het verkrijgen van de geldende randvoorwaarden voor de verlegging van de kering en overige werkzaamheden ter plaatse van de kering (waaronder: hoe past de landschappelijke inrichting van het plan bij de randvoorwaarden van het wettersckip voor de kering) dient contact te worden opgenomen met onze afdeling vergunningverlening.'

Reactie gemeente:

Initiatiefnemer heeft in het kader van de watervergunning een aanvraag gedaan bij Wetterskip Fryslán (kenmerk: WF01803169). Afstemming over de concrete borging van de belangen van het Wetterskip en de waterhuishouding in het gebied worden in deze vergunningprocedure op elkaar afgestemd en ook juridisch geborgd.

Voor het vorige plan is een watervergunning afgegeven, initiatiefnemer heeft een nieuwe watervergunning aangevraagd. Er is afstemming over de eisen die het Wetterskip stelt.

5.6.2 Waterleiding Vitens

In het plangebied ligt een waterleiding van Vitens. Omdat ontwikkelingen op en naast deze leiding niet zondermeer mogen plaatsvinden is deze leiding voorzien van een dubbelbestemming. Deze bestemming zorgt er voor dat werkzaamheden binnen 8 meter vanaf het hart van de leiding niet mogen plaatsvinden zonder voorafgaande toestemming van de leidingbeheerder. Daarmee zijn ook de belangen van deze leiding voldoende geborgd in dit bestemmingsplan.

5.6.3 Conclusie

In het Waterpark komt minder verharding dan waar bij deze watertoets vanuit gegaan is. Daarom zijn bovenstaande uitgangspunten nog steeds van toepassing. Het aspect water geeft geen beperking voor de uitvoerbaarheid van de plannen.

5.7 Externe veiligheid

5.7.1 Onderzoek

Externe veiligheid beschrijft de risico's die ontstaan als gevolg van opslag of handelingen met gevaarlijke stoffen. Dit kan betrekking hebben op bedrijven of transportroutes (over de weg, het water en het spoor of via transportleidingen). Op beide categorieën is verschillende wet- en regelgeving van toepassing. Het huidige beleid voor inrichtingen (bedrijven) is afkomstig uit het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi). Het beleid voor transportmodaliteiten (weg, water spoor) staat beschreven in de circulaire 'Risiconormering vervoer gevaarlijke stoffen' (cRvgs).

In de directe omgeving van de planlocatie zijn volgens de risicokaart geen risicovolle inrichtingen gesitueerd. De gemeente heeft aangegeven. dat de risicokaart als up-to-date kan worden gezien. Ook vinden in de directe omgeving van het plangebied geen transport plaats van gevaarlijke stoffen over de weg, het water en het spoor of via transportleidingen wat mogelijk risico's kan opleveren voor het plangebied. De gemeente heeft aangegeven dat over de N354 ter hoogte van de planlocatie geen lokale routering is. Daarmee vormt externe veiligheid geen knelpunt voor de voorgenomen ontwikkeling. Dit is bevestigd door Brandweer Fryslân, per brief van 14 maart 2013, die als bijlage 10 is bijgevoegd.

5.7.2 Conclusie

Doordat het aantal eenheden gelijk blijft onstaat er geen probleem ten aanzien van het aspect externe veiligheid.

5.8 Luchtkwaliteit

5.8.1 Algemeen

Sinds 15 november 2007 zijn de belangrijkste bepalingen over luchtkwaliteitseisen opgenomen in de Wet milieubeheer (hoofdstuk V, titel 5.2 Wm). Specifieke onderdelen van de wet zijn uitgewerkt in amvb's en ministeriële regelingen. In het 'Besluit niet in betekenende mate bijdragen' is geregeld dat de uitoefening van bevoegdheden (vaak besluiten over planontwikkelingen) die 'niet in betekenende mate' (NIBM) bijdragen aan de verslechtering van de luchtkwaliteit, niet meer getoetst hoeven te worden aan de grenswaarden zoals die zijn opgenomen in hoofdstuk 5, titel 5.2 Wm. Er is sprake van een 'niet in betekenende mate' bijdrage wanneer de toename van de concentraties fijn stof en stikstofdioxide als gevolg van de ruimtelijke ontwikkeling niet meer bedraagt dan 3% van de grenswaarde voor de jaargemiddelde concentraties fijn stof (PM10) en stikstofdioxide (NO2). In de 'Regeling niet in betekenende mate bijdragen', die onder het gelijknamige besluit hangt, zijn tevens categorieën van gevallen opgenomen die zondermeer 'niet in betekenende mate' zijn. Zo hoeft een woningbouwontwikkeling van minder dan 1500 woningen in geval van één ontsluitingsweg of een kantoorontwikkeling van minder dan 100.000 m² niet meer onderzocht te worden op een eventuele bijdrage aan de luchtkwaliteit en hoeft daarvoor dus ook geen toetsing aan de grenswaarden meer plaats te vinden.

5.8.2 Toetsing plangebied

De 20 recreatie-eenheden zullen niet in betekenende mate bijdragen aan een toe- en/of afname van de luchtkwaliteit in het gebied. Verder onderzoek naar dit aspect kan achterwege gelaten worden, omdat het initiatief is aan te merken als toetsingsvrij als het gaat om het aspect luchtkwaliteit.

5.8.3 Conclusie

Het aspect luchtkwaliteit geeft geen beperkingen voor de uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan.

5.9 Geluidshinder

5.9.1 Algemeen

De Wet geluidhinder (Wgh) is alleen van toepassing binnen de wettelijke vastgestelde zone van de weg. Binnen de zone van een weg dient een akoestisch onderzoek plaats te vinden naar de geluidbelasting op de binnen de zone gelegen woningen en andere geluidgevoelige bestemmingen.

Zone

De N354 heeft een zone van 250 meter die is gelegen over het plangebied. Aangezien recreatieverblijven geen geluidsgevoelige bestemming zijn in het kader van de Wet geluidhinder hoeft dit niet te worden onderzocht. Uit de Wet geluidhinder en jurisprudentie (200407535/1 en 199901166/1), blijkt dat woningen / recreatieverblijven die niet permanent worden bewoond, niet dezelfde bescherming tegen geluidhinder hoeft te worden geboden.

5.9.2 Toetsing plangebied

Het aspect geluid vormt geen beperking voor de ontwikkeling van het plangebied. Dit blijkt uit het onderzoek dat is gedaan en is opgenomen in bijlage 8. Voor deze resultaten wordt verwezen naar deze bijlage 8. De verplaatsing van de interne infrastructuur naar het oosten is beter voor de omliggende woningen. De interne ontsluitingsweg / parkeermogelijkheden liggen straks verder van de woonpercelen. Daarnaast komen minder arken zodat de eventuele overlast voor de omgeving ook minder zal worden. Op basis van wet- en regelgeving ten aanzien van omliggende wegen ontstaat tenslotte geen strijdige situatie door de ontwikkeling van dit Waterpark op de waterarken zelf.

5.9.3 Conclusie

Het aspect geluid geeft dan ook geen beperking voor de uitvoering van dt plan.

5.10 Bodem

5.10.1 Onderzoek

Door Advies en Ingenieursbureau Oranjewoud is een verkennend bodemonderzoek (verkennend bodemonderzoek toekomstig recreatiepark Follega, d.d. 27 april 2010) uitgevoerd in het plangebied. Dit onderzoek is opgenomen in bijlage 3. Onderstaand worden de conclusies weergegeven. In het uitgevoerde bodemonderzoek is overeenkomstig de NEN 5740 de milieuhygiënische bodemkwaliteit ter plaatse van de onderzoekslocatie vastgesteld.

Zintuiglijk

Zintuiglijk is tijdens de veldwerkzaamheden een gedempte sloot aangetroffen. In de boringen (D01 t/m D03) ter hoogte van de gedempte sloot is verder geen dempingsmaterial (zoals puin, voormalige slootbodem etc.) aangetroffen. Zintuiglijk zijn in boring 107 sporen puin aangetroffen. Verder zijn er geen bijzonderheden aangetroffen die duiden op het eventueel voorkomen van een bodemverontreiniging. Tijdens de terreininspectie en bij de veldwerkzaamheden is asbest geconstateerd ter plaatse van de op tekening aangegeven dam.

Grond

Uit de analyseresultaten blijkt dat in vak 1 waar sporen puin zijn aangetroffen licht verhoogde gehalten aan minerale olie en PCB zijn aangetroffen. In het mengmonster van de gedempte sloot is een licht verhoogd gehalte aan PAK aangetoond. In de mengmonsters van vak 3 en vak 4 zijn licht verhoogde gehalten aan lood en molybdeen aangetoond. Tot slot zijn in het mengmonster van de ondergrond licht verhoogde gehalten aan molybdeen, minerale olie en PAK aangetoond. De overige gemeten gehalten zijn kleiner dan de achtergrondwaarde en/ of detectiewaarden. Op basis van de indicatieve toetsing aan het Besluit bodemkwaliteit (zie tabel 4.1 in het rapport in de bijlage 3 wordt de grondslag beoordeeld als 'AW2000' en 'niet toepasbaar' (op basis van minerale olie). Opgemerkt wordt dat het gehalte, gedetecteerd als minerale olie, deels wordt veroorzaakt door de aanwezigheid van organisch materiaal en derhalve van natuurlijke oorsprong is (C30-C40).

Grondwater

Uit de analyseresultaten blijkt dat in het grondwater licht verhoogde concentraties aan naftaleen en vluchtig gechloreerde koolwaterstoffen zijn aangetoond. De gehalten van de overig onderzochte componenten liggen beneden de streefwaarden en/ of detectiegrenzen. Het elektrisch geleidingsvermogen (EC) en de zuurgraad (pH) zijn niet afwijkend ten opzichte van een normale situatie.

5.10.2 Conclusies en aanbevelingen

De vooraf opgestelde hypothese 'onverdachte locatie' wordt formeel verworpen. Er zijn licht verhoogde gehalten aangetoond in de grond en het grondwater. De onderzoeksresultaten geven echter geen aanleiding tot het uitvoeren van vervolgonderzoek of sanerende maatregelen, omdat de gemeten concentraties kleiner zijn dan de betreffende tussen- en interventiewaarde. De resultaten vormen geen milieuhygiënische belemmering voor de geplande werkzaamheden. Wanneer grond moet worden afgevoerd van de locatie zijn er beperkingen aan de verwerkingsmogelijkheden op basis van de indicatieve toetsing aan het Besluit bodemkwaliteit. Verwerking van de grond binnen het plangebied behoort wel tot de mogelijkheden. Verder wordt aanbevolen de zintuiglijk aangetroffen stukken asbest te verwijderen en af te voeren naar een geschikte verwerkingslocatie. Aan bovenstaande conclusies en aanbevelingen wordt voldaan.

5.11 Bedrijven en milieuzonering

5.11.1 Algemeen

In de publicatie Bedrijven en Milieuzonering (editie 2009), uitgegeven door de VNG, zijn richtafstanden tussen gevoelige bestemmingen (zoals woningen) en milieubelastende activiteiten (zoals bedrijven) geformuleerd die in het kader van planontwikkeling worden aanbevolen om de hinder en risico's vanwege deze bedrijven zoveel mogelijk te beperken. Daarnaast is op basis van het Activiteitenbesluit of een milieuvergunning in het kader van de Wet milieubeheer vastgelegd welke milieubelasting per bedrijf is toegestaan (milieuvoorschriften). Deze voorschriften zijn in de regel geënt op het beschermen van de woonomgeving. De afstand tussen de inrichting en bestaande woningen ten opzichte van de afstand tussen de inrichting en de geplande woningen is derhalve een maat voor de eventuele gevolgen van het woningbouwplan vanwege de bestaande bedrijven (milieuruimte).

5.11.2 Toetsing plangebied

Het resultaat van de inventarisatie van de relevante omliggende bedrijven binnen een straal van 300 meter is weergegeven in tabel 1. In tabel 1 is eveneens de aanbevolen afstand conform de publicatie Bedrijven en Milieuzonering (uitgegeven door VNG) en de minimale afstand van de plangrens tot de betreffende bedrijven weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.1940.BPFOL18WATERPARKFO-VA01_0011.png"

Tabel 1: overzicht bedrijven in de omgeving.

Mts. v.d. Velde, Stichting dorpshuis Irene en Café De Wijde Blik

Uit de tabel blijkt dat de afstand tussen 'Mts P. en J. v.d. Velde', 'Stichting dorpshuis Irene', 'Café De Wijde Blik' en het plangebied groter is dan de aanbevolen afstand in de publicatie Bedrijven en milieuzonering van het VNG. Hiermee mag worden verwacht dat hinder in het plangebied, vanwege deze bedrijven in voldoende mate wordt voorkomen.

Steenbeek

Uit tabel 1 blijkt ook dat de afstand tussen het bedrijf van Steenbeek en het plangebied kleiner is dan de aanbevolen afstand conform de publicatie Bedrijven en Milieuzonering (uitgegeven door VNG). Hierbij wordt de indicatieve afstand bepaald door het aspect geur. Aangezien dit een agrarisch bedrijf betreft wordt het geuraspect verder in paragraaf 5.12 uitgewerkt.

Bakkenzuiger

De gemeente geeft aan dat een Bakkenzuiger van de provincie Friesland is gelegen op het Tjeukemeer, opgang Follegasloot nabij Follega. Hiervoor heeft de gemeente in 2007 een tijdelijke vergunning afgegeven van 5 jaar. Bij de vergunningaanvraag is een akoestisch onderzoek gevoegd. Uit dit akoestisch onderzoek is de locatie van de bakkenzuiger aangegeven. Het plangebied ligt tussen meetpunt 1 en meetpunt 2 op een afstand van circa 130 meter (zie figuur 10).

afbeelding "i_NL.IMRO.1940.BPFOL18WATERPARKFO-VA01_0012.png"

Figuur 9: afbeelding uit akoestisch onderzoek (indicatieve plangrens rood omkaderd) met geluidsniveaus op de meetpunten

Uit tabel 1 blijkt dat de afstand tussen de Bakkenzuiger en het plangebied kleiner is dan de aanbevolen afstand in de publicatie Bedrijven en milieuzonering van het VNG. Hierbij wordt de indicatieve afstand bepaald door het aspect geluid. Voor de overige aspecten wordt aan de indicatieve afstand voldaan.

Het bestaande akoestisch onderzoek is een maat om te bekijken of de bakkenzuiger mogelijk geluidhinder kan veroorzaken op de geplande recreatieverblijven. Als hulpmiddel bij het voorkomen en beperken van hinder door industrielawaai kan de Handreiking industrielawaai en vergunningverlening worden gebruikt. In de genoemde Handreiking geldt als richtwaarde 45 dB(A) "etmaalwaarde"op een geluidsgevoelige bestemming voor een woonomgeving 'Landelijk gebied met veel agrarische activiteiten'. De omgeving van het plangebied is eveneens als zodanig te karakteriseren. Aangezien de geluidsbelasting tussen de meetpunten 1A en 2A, waarbinnen de geplande recreatieverblijven zijn gesitueerd, variëren van 53,4 dB(A) en 43 dB(A), kan de bakkenzuiger mogelijk geluidhinder opleveren.

Echter gezien het gegeven dat recreatieverblijven niet permanent worden bewoond hoeven deze niet equivalent te worden beschouwd als een gevoelige bestemming met een reguliere woonbestemming in het kader van de Wet milieubeheer(ABRvS 15 juni 2005, nr. 200407535/1). Daarnaast betreft het een tijdelijke situatie aangezien de vergunning is verleend tot 2013.

5.11.3 Conclusie

De verplaatsing van de interne ontsluiting heeft een positief gevolg voor de omgeving. De parkeerplekken en ontsluiting komen verder weg te liggen van de Straatweg 32. In de oude situatie was er al geen probleem en de situatie zal door de verplaatsing van de interne weg voor de omgeving beter worden. De afstand tussen de omliggende activiteiten en de waterarken wordt niet kleiner. De conclusies blijven daarom hetzelfde.

5.12 Geur van veehouderijen

5.12.1 Algemeen

Voor agrarische bedrijven is de wet- en regelgeving vastgelegd in het Besluit Landbouw milieubeheer en de Wet geurhinder en veehouderij (verder: Wgv). Het besluit bevat algemene regels voor agrarische bedrijven. In artikel 4 van dit besluit is aangegeven dat het besluit niet van toepassing is op een inrichting als bedoeld waar landbouwhuisdieren worden gehouden die is gelegen op een afstand van minder dan 100 meter van een object categorie I of II, of die is gelegen op een afstand van minder dan 50 meter van een object categorie III, IV of V.

Als het genoemde besluit niet van toepassing is, is het bedrijf vergunningplichtig in het kader van de Wet milieubeheer. Voor veehouderijen is dan onder andere de Wgv van toepassing. De Wgv geeft in artikel 1 aan dat het bevoegd gezag bij een vergunning voor het oprichten of veranderen van een veehouderij de geurhinder door de geurbelasting vanwege tot veehouderijen behorende dierenverblijven dient te worden getoetst zoals deze wet aangeeft.

De Wgv maakt onderscheid tussen dieren waarvoor een geuremissiefactor is vastgesteld en dieren waarvoor dit niet is gebeurd. Als voor een diercategorie geen geuremissiefactor is vastgesteld, stelt de wet minimumafstanden tussen de veehouderij en een voor geur gevoelig object. Hierbij wordt onderscheid gemaakt tussen objecten die binnen of buiten de bebouwde kom zijn gelegen. Als geurgevoelige objecten zijn gelegen binnen de bebouwde kom geldt een minimale afstand van 100 meter en als geurgevoelige objecten zijn gelegen buiten de bebouwde kom geldt een minimale afstand van 50 meter. De afstand wordt bepaald tussen het emissiepunt van de stal en de gevel van het geurgevoelige object.

De Wgv biedt gemeenten de mogelijkheid een 'geurverordening' op te stellen. In een dergelijke verordening kan worden bepaald dat voor delen van het gemeentelijke grondgebied (of het volledige grondgebied) afwijkende geurbelastingsnormen of afstanden gelden dan die in de Wgv zijn opgenomen.

Geurverordening

In 2010 is door de gemeenteraad van Lemsterland een Verordening geurhinder en veehouderij vastgesteld. Deze verordening is van toepassing op een enkele agrarische bedrijven die momenteel niet voldoen aan de minimale afstandseisen. De bedrijven in de directe omgeving van het plangebied vallen niet onder de werkingssfeer van deze verordening.

5.12.2 Toetsing plangebied

Inventarisatie

Uit de inventarisatie (zie ook paragraaf 5.11.1) blijkt dat ten aanzien van geurhinder op de geplande recreatieverblijven alleen de agrarische inrichting Gebr. W. en R. Steenbeek aan de Straatweg 38 relevant is. De gemeente Lemsterland heeft voor de geurafstand van dit bedrijf ook de memo 'Veehouderij Steenbeek, Straatweg 38 Follega, geurafstand' opgesteld,

Voor de afstandsbepaling is onderscheid gemaakt in twee situaties:

  • 1. huidige situatie - feitelijke situatie

Hierin wordt de afstand bedoeld van de dichtste bijgelegen geplande recreatieverblijven en de huidige locatie van de ligboxenstal (emissiepunt). Deze afstand bedraagt circa 90 meter.

  • 2. toekomstige situatie - volledige opvulling van het vigerende bouwblok

Het bedrijf heeft op basis van het vigerende bestemmingsplan de mogelijkheid om in oostelijke richting uit te breiden. Bij verplaatsing van de ligboxenstal in oostelijke richting kan de afstand tot aan de geplande recreatieverblijven circa 10 meter bedragen. In figuur 11 is de geurafstand van 100 meter vanaf de hoek van het bouwblok ingetekend.Uitgaan van de randen van het bouwblok is in lijn met bestaande jurisprudentie waaruit volgt dat de veehouder het recht heeft om overal binnen zijn bouwblok te bouwen.

Wettelijke kader

Uit dossieronderzoek en uit het overleg met de gemeente blijkt dat het bedrijf Steenbeek onder de werkingssfeer van het Besluit landbouw valt. Binnen de inrichting worden circa 50-70 melkkoeien, 20 kalveren en 10 paarden gehouden.

Toetsing Besluit landbouw

De te realiseren recreatieverblijven dienen op grond van het Besluit landbouw te worden aangemerkt als categorie I objecten (objecten voor verblijfsrecreatie). Uit het besluit volgt dat voor deze objecten een minimale afstandeis geldt van 100 meter. In de huidige situatie wordt niet voldaan aan de minimale afstandseis van 100 meter. Immers de afstand tussen het emissiepunt van de ligboxenstal en de dichtste bijgelegen recreatiewoning bedraagt circa 90 meter. In het geval de inrichtinghouder zijn bedrijf in oostelijke richting wil uitbreiden (bijvoorbeeld door de realisatie van een nieuwe jongveestal op de meest oostelijk gelegen grens van het bouwblok) voldoet het bedrijf eveneens niet aan de afstandeis van 100 meter. In het geval het plan op de huidige wijze wordt uitgevoerd zal het bedrijf niet langer onder de werkingssfeer van het Besluit landbouw vallen maar vergunningplichtig worden in gevolge de Wet milieubeheer (zie bijvoorbeeld abRvS nr. 200804800/1/R2 van 24 juni 2009) In dit laatste geval is voor het onderdeel geur afkomstig van veehouderijen de Wgv van toepassing.

Wet geurhinder en veehouderij

Aangezien binnen het bedrijf enkel dieren worden gehouden waarvoor geen geuremissiefactoren zijn vastgesteld, dienen op grond van de Wgv minimumafstanden tussen het emissiepunt en een voor geurgevoelig object te worden aangehouden. Zoals onder het kopje toetsingskader in het begin van dit rapport is aangegeven wordt op grond van de Wgv onderscheid gemaakt tussen voor geurgevoelige objecten welke zijn gelegen binnen en buiten de bebouwde kom. De gemeente heeft aangegeven dat de te realiseren objecten in het plangebied 'binnen de bebouwde kom' zijn gelegen. Dientengevolge wordt zowel in de huidige situatie als in de toekomstige situatie niet voldaan aan de minimale afstandseis van 100 meter. In beginsel is vergunningverlening op grond van de Wgv dan ook niet mogelijk. Er dient dan ook nog worden getoetst aan de andere bepalingen uit de Wgv (bijvoorbeeld artikel 5). Hieruit kan worden geconcludeerd dat in een dergelijke situatie de bestaande rechten van de inrichtinghouder worden aangetast.

afbeelding "i_NL.IMRO.1940.BPFOL18WATERPARKFO-VA01_0013.png"

Figuur 10: meetpunt vanaf de kavelgrens (rode lijn is 100 meter).

Oplossing

Voor de recreatiearken gelegen binnen de contour van de Wet Geurhinder en Veehouderij mag geen sprake zijn van permanente bewoning of een vergelijkbare wijze van gebruik. In dit geval kunnen de recreatie-arken bestempeld worden als geurgevoelig. Hiervan is sprake als de recreatiearken of andere voorzieningen gedurende het gehele jaar bezet zijn en/of intensief worden gebruikt. In de toeristisch-recreatieve sector is dit een gebruik van 200 dagen per jaar of meer.

De recreatie-arken binnen de contour mogen bovendien slechts worden gebruikt voor verblijfsrecreatie waarbij sprake is van een sterk wisselende bezetting gedurende het jaar door opeenvolgende mensen of groepen mensen, bij te houden middels een register.

Voor alle recreatie-arken in het Waterpark Follega wordt door de gemeente een bedrijfsmatige exploitatite verplicht gesteld. Hierdoor wordt een permanente bewoning voorkomen en een sterk wisselende bezetting door opeenvolgende mensen of groepen gedurende het jaar gestimuleerd. De registratie van personen wordt bijgehouden in een register. Dit register maakt onderdeel uit van de administratie van Waterpark Follega en zal verder onder meer worden gebruikt voor de bepaling van de toeristenbelasting e.d..

Landelijke normcijfers bepalen dat hotels (gemiddeld 240 overnachtingen) en bungalows (gemiddeld 210 dagen - nachten bezet) in parken die het hele jaar open zijn geurgevoelig zijn in de zin van de Wet geurhinder en veehouderij. Verblijfsrecreatieve objecten als recreatiearken kunnen als niet geurgevoelig worden bestempeld als deze minder dan 200 dagen - nachten bezet zijn. Met de verplichting tot bedrijfsmatige exploitatie van Waterpark Follega wordt geborgd dat dezelfde personen minder dan 200 nachten per jaar in de recreatie-arken verblijven. De recreatie-arken kunnen derhalve binnen de contour van de Wet Geurhinder en Veehouderij worden gesitueerd.

Bovenstaande maatregelen zijn tijdens de procedure in 2014 op verzoek van de gemeente nog door een derde partij beoordeeld. Ook die komt tot de conclusie dat het plan vanuit het aspect geur inpasbaar is (zie bijlage 11).

5.12.3 Conclusie

De mogelijkheden die dit bestemmingsplan biedt zijn vanuit het aspect geur inpasbaar in de omgeving.

5.13 Kabels en leidingen

5.13.1 Algemeen

Voor elektromagnetische velden door hoogspanningslijnen gelden geen wettelijke gezondheidsnormen, omdat de internationaal geldende normen in Nederland nergens worden overschreden. Wel heeft staatssecretaris Van Geel in 2005 gemeenten en provincies een advies gegeven over het verblijf van kinderen tot vijftien jaar in de buurt van hoogspanningslijnen. Hij adviseert gemeenten geen nieuwe bestemmingsplannen te maken voor de bouw van huizen, crèches of scholen in de buurt van hoogspanningslijnen. Woningen die verder dan tweehonderd meter van de hoogspanningslijnen staan, liggen buiten het directe bereik van deze hoogspanningslijnen. Gemeenten kunnen in hun bestemmingsplannen regelen dat niet in de buurt van hoogspanningslijnen wordt gebouwd. Gemeenten zijn niet verplicht het advies van de staatssecretaris over te nemen. Bestaande huizen, scholen of crèches in de buurt van hoogspanningslijnen kunnen blijven staan. Het nieuwe beleid geldt alleen voor nieuwe situaties, daar waar dus nog gaat worden gebouwd. Nieuwbouw die past binnen een bestaand bestemmingsplan valt daar niet onder.

Indicatieve en specifieke zone

Via de Netkaart van het Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieuhygiëne (RIVM) kan worden bekeken hoe sterk het veld is bij de hoogspanningsleidingen. Er wordt onderscheid gemaakt in twee type zones waarmee rekening mee dient te worden gehouden. Op basis van typische waarden voor stroom en configuratie van de hoogspanningslijnen zijn de zones voor alle hoogspanningslijnen geschat, de indicatieve zones. Als een bouwplan overlapt met de indicatieve zone moet op die plaats nauwkeurig worden gerekend. Deze berekening levert de specifieke zone. Voor het berekenen van de (locatie) specifieke zone is er een handreiking die informeert over welke gegevens nodig zijn voor de berekening en hoe de resultaten gerapporteerd kunnen worden.

5.13.2 Toetsing plangebied

Door het plangebied ligt een hoogspanningstracé (lijn Oudehaske-Lemmer). Op korte afstand van deze hoogspanningsleiding zijn de geprojecteerde recreatieverblijven gepland. Over de hoogspanningstracé gaat een spanning van 50 kilovolt (kV). Voor dit tracé geldt een indicatieve zone van 2 x 50 meter. Dit betekent dat de indicatieve zone - gerekend over de grond vanuit het hart van de hoogspanningslijn - zich aan weerszijden tot 50 meter uitstrekt.

De specifieke zone is zover bekend, niet berekend. In overleg met de netbeheerder kan worden bekeken of dit kan worden berekend en/of hiervoor een kleinere afstand kan worden aangehouden. Indien de specifieke zone het plangebied overlapt, wordt geadviseerd binnen de overlap geen gevoelige objecten (zoals woningen) te realiseren. Echter gezien het gegeven dat recreatieverblijven niet permanent worden bewoond hoeven zij niet equivalent te worden beschouwd als een gevoelige bestemming met een reguliere woonbestemming. In de planopzet wordt een zone van minimaal 50 meter niet gebruikt voor de situering van de recreatiearken.

afbeelding "i_NL.IMRO.1940.BPFOL18WATERPARKFO-VA01_0014.png"

Figuur 11: hoogspanningstracé door plangebied (bron: Netkaart RIVM).

5.13.3 Waterleiding Vitens

Naast de hoogspanningsleiding ligt er een waterleiding door het plangebied heen. Deze waterleiding is in eigendom van Vitens. Overleg met Vitens in Zwolle heeft er toe geleid dat de originele planopzet niet meer mogelijk was. Door nieuwe regels van Vitens mocht er niet meer boven deze leiding een ligplaats geboden worden en ook de nieuwe dijk moest aan nieuwe eisen voldoen. Deze door Vitens geëiste aanpassingen hebben er voor gezorgd dat de planopzet is aangepast, zodat de leiding buiten het gebied ligt van de waterarken. Daarmee vormt deze leiding geen probleem meer voor de uitvoerbaarheid en wordt aan ieders belangen en wensen tegemoet gekomen. Daarnaast is een dubbelbestemming opgenomen rond de leiding alleen toe te staan na voorafgaande (schriftelijke) toestemming van de leidingbeheerder.

5.13.4 Conclusie

Door bovengenoemde maatregelen toe te passen vormen de in het plangebied voorkomende kabels en leidingen geen beperking voor de uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan.

Hoofdstuk 6 Toelichting op bestemmingen

6.1 Inleiding

In dit hoofdstuk wordt ingegaan op hoe het hierboven beschreven beleid en de uitgangspunten van dit bestemmingsplan zijn verwoord in de regels. Zo wordt een toelichting gegeven op het juridische systeem en op de afzonderlijke bestemmingen.

Ook wordt in dit hoofdstuk de verhouding met wet- en regelgeving naast het bestemmingsplan aangegeven. En wordt een toelichting gegeven op de gehanteerde systematiek.

6.2 Planvorm

Het bestemmingsplan is hoofdzakelijk bedoeld om de nieuwe ontwikkelingen in het gebied mogelijk te maken. Het plan geeft regels voor bebouwing en gebruik. Daar waar mogelijk zijn de bepalingen uit het vigerende plan als uitgangspunt genomen.

Bij het opstellen van de bestemmingen en de regels zijn een zo eenvoudig en overzichtelijk mogelijke indeling en redactie nagestreefd. Het aantal regels van een bestemming is beperkt en zijn waar mogelijk, ruim geformuleerd. De inhoud en de methodiek zijn vormgegeven volgens “De Standaard vergelijkbare bestemmingplannen” (SVBP 2008), de landelijke standaard voor het digitaal uitwisselbare en raadpleegbare plan.

De regels bestaan uit de volgende vier hoofdstukken:

Hoofdstuk 1: Inleidende regels, waarin ondermeer de begrippen, dat wil zeggen wat in dit hoofdstuk onder bepaalde begrippen wordt verstaan. Daarnaast zijn de meetregels opgenomen, waarin de wijze van meten die in dit plan worden gehanteerd zijn aangegeven.

Hoofdstuk 2: Bestemmingsregels, waarin de op de verbeelding aan de gronden gegeven bestemmingen zijn verklaard, is bepaald waarvoor deze mogen worden gebruikt, wat hierop mag worden gebouwd en in welke vorm.

Hoofdstuk 3: Algemene regels, zoals de algemene gebruiksregels en de ontheffingsregels die gelden.

Hoofdstuk 4: Overgangs-, en slotregel.

6.3 De bestemmingen

Hoofdstuk 1 - Inleidende regels

Dit hoofdstuk begint met de begrippen, waarin - om misverstanden bij de toepassing van het bestemmingsplan te voorkomen - een aantal in het bestemmingsplan gehanteerde begrippen wordt toegelicht. In het daarop volgende artikel, de wijze van meten, wordt aangegeven op welke wijze de in het bestemmingsplan opgenomen maatvoering moet worden berekend. Ook dit artikel dient om interpretatieproblemen te vermijden.

Hoofdstuk 2 - Bestemmingsregels

In dit hoofdstuk zijn de planregels opgenomen die behoren bij de verschillende op de plankaart opgenomen bestemmingen die aan de gronden zijn toegekend. Ieder artikel begint met een bestemmingsomschrijving, waarin duidelijk de bestemmingen zijn weergegeven, waarvoor de gronden met de betreffende bestemming gebruikt mogen worden. Vervolgens wordt door middel van de bouwregels aangegeven wat en in welke mate op de gronden met deze bestemming mag worden bebouwd. In de afwijking van de bouwregels staat onder welke voorwaarde van welke bouwregel mag worden afgeweken. De gebruiksregels geven aan wat verboden gebruik is. In het bestemmingsplan komen de volgende bestemmingen voor:

Artikel 3 Natuur

De bestemming Natuur is toegekend aan de strook die onderdeel uitmaakt van de NNN (voormalige EHS) . Hier mogen geen gebouwen gebouwd worden. Wel mag er water in de vorm van slootjes gegraven worden ten dienste van de naastliggende bestemming Recreatie en ter uitvoering van het inrichtingsplan. Dit gebied moet ook in stand gehouden worden. Hiervoor is een voorwaardelijke verplichting opgenomen in de regels van de bestemmingen Recreatie en Water.

Artikel 4 Recreatie

Binnen deze bestemming mogen maximaal 20 recreatieve eenheden gerealiseerd worden. Dat mogen zestien waterarken zijn en vier recreatiewoningen op land. Ook aanlegplaatsen zijn toegestaan. Tevens is bepaald in de specifieke gebruiksregels dat de recreatiearken binnen de geurcontour van het naastliggende agrarisch bedrijf niet meer dan 200 dagen per jaar gebruikt mogen worden zodat het bedrijf niet in haar (gebruiks)mogelijkheden beperkt wordt.

Waterarken

De bestemming Recreatie laat maximaal 16 waterarken toe. Deze arken mogen maximaal 3,5 meter hoog worden en moeten een platte afdakking hebben. Permanente bewoning is niet toegestaan. Ligplaatsen voor bootjes zijn ook toegestaan. Een zelfstandige jachthaven niet, in het strijdig gebruik is aangegeven dat er alleen ligplaatsen in gebruik mogen worden genomen door de eigenaren van de waterarken.

Bergingen bij waterarken

Voor enkele waterarken wordt de mogelijkheid geboden om bergingen te bouwen. deze zijn uitsluitend toegestaan binnen het bouwvlak. Per ark is maximaal één bijbehorend bouwwerk toegestaan tot maximaal 10 m² en 2,50 meter hoog.

Recreatiewoningen

Er mogen maximaal vier recreatiewoningen op land gebouwd worden binnen het bouwvlak. De maatvoering is gelijk aan de waterarken. Daarmee wordt de totale oppervlakte dezelfde als de waterarken.

Hekwerk

In de bestemming is een aanduiding opgenomen om één hekwerk te kunnen realiseren ter afscherming van het woonperceel en de recreatiewoningen. Ter plaatse van de aanduiding 'specifieke bouwaanduiding - hekwerk' mag één hekwerk van maximaal 2 meter gerealiseerd worden dat in het groen gezet wordt. Het hekwerk moet dus voorzien worden van een groene natuurlijke bekleding (b.v. met hedera /klimop) zodat er geen muur van hout of ijzer ontstaat. De groene afscherming zorgt voor een goede inpassing in het landschap.

Voorwaardelijke verplichting

In voorliggend bestemmingsplan is gebruik gemaakt van een zogenoemde 'voorwaardelijke verplichting'. De voorwaardelijke verplichting voorziet in een borging van de maatregelen om te komen tot een ruimtelijke kwaliteitsimpuls in de groene omgeving. Deze maatregelen zijn (mits ruimtelijk relevant, niet geheel geborgd middels sectorale wetgeving of middels de privaatrechtelijke overeenkomst welke is gesloten) als voorwaardelijke verplichting in de regels van het plan opgenomen.

Concreet betekend dit dat het gebruik van, en het in gebruik (laten) nemen van gronden en bouwwerken overeenkomstig de bestemmingsomschrijving pas is toegestaan nadat de landschapsmaatregelen als opgenomen in het inrichtingsplan (opgenomen in bijlage 1 bij de regels) zijn gerealiseerd. Dit teneinde te komen tot een goede landschappelijke inpassing van het gehele plangebied.

Artikel 5 Verkeer

Deze bestemming is toegekend aan de ontsluitingsweg dat door middel van een aanduiding is weergegeven op de verbeelding. De hoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde mag maximaal 8,5 meter bedragen.

Hekwerk

In de bestemming is een aanduiding opgenomen om één hekwerk te kunnen realiseren ter afscherming van het woonperceel en de recreatiewoningen. Ter plaatse van de aanduiding 'specifieke bouwaanduiding - hekwerk' mag één hekwerk van maximaal 2 meter gerealiseerd worden dat in het groen gezet wordt. Het hekwerk moet dus voorzien worden van een groene natuurlijke bekleding (b.v. met hedera /klimop) zodat er geen muur van hout of ijzer ontstaat. De groene afscherming zorgt voor een goede inpassing in het landschap.

Artikel 6 Wonen

De bestemming is toegekend aan de voormalige boerderij aan de Straatweg 32 die onderdeel uitmaakt van de plannen. Omdat de agrarische functie niet meer van toepassing is is er een woonbestemming toegekend aan het perceel.

Hekwerk

In de bestemming is een aanduiding opgenomen om één hekwerk te kunnen realiseren ter afscherming van het woonperceel en de recreatiewoningen. Ter plaatse van de aanduiding 'specifieke bouwaanduiding - hekwerk' mag één hekwerk van maximaal 2 meter gerealiseerd worden dat in het groen gezet wordt. Het hekwerk moet dus voorzien worden van een groene natuurlijke bekleding (b.v. met hedera /klimop) zodat er geen muur van hout of ijzer ontstaat. De groene afscherming zorgt voor een goede inpassing in het landschap.

Artikel 7 Leiding - Hoogspanningsverbinding

Deze dubbelbestemming is opgenomen om de bestaande hoogspanningsleiding te beschermen.

Artikel 8 Leiding - Water

Deze dubbelbestemming geeft de bestaande waterleiding bescherming. Activiteiten mogen alleen plaatsvinden na voorafgaande toestemming van de leidingbeheerder(s).

Hoofdstuk 3 - Algemene regels 

Dit hoofdstuk bevat de algemene gebruiksregels, anti-dubbeltelregel, algemene afwijkingsregels, afwijkingskader, algemene procedureregels en overige regels. In de algemene afwijkingsregels zijn afwijkingsmogelijkheden opgenomen om af te wijken van de verschillende maatvoeringen in het plan. Deze afwijkingen zijn uitdrukkelijk bedoeld om op onvoorziene ontwikkelingen te kunnen inspelen. In de overige regels van dit bestemmingsplan worden de eisen ten aanzien van het aanleggen van voldoende parkeergelegenheid op eigen terrein gesteld.

Hoofdstuk 4 - Overgangs- en slotregels

Dit hoofdstuk bevat de overgangsregels en de slotregel. Dit zijn bepalingen die in hun algemeenheid voor het gehele bestemmingsplan gelden en min of meer losstaan van de bestemmingsbepalingen.

Hoofdstuk 7 Uitvoerbaarheid

7.1 Economische uitvoerbaarheid

In de 'Grondexploitatiewet', welke onderdeel uitmaakt van de Wet ruimtelijke ordening, staat aangegeven dat de gemeente een exploitatieplan moet vaststellen, indien kosten worden gemaakt (bijvoorbeeld voor aanleg van openbare voorzieningen en/of plankosten). Hiervan kan worden afgezien indien vooraf een overeenkomst wordt afgesloten tussen beide partijen.

Initiatiefnemer zal zorgdragen voor de financiering van alle kosten die gemoeid zijn met de aanleg van dit park. Tevens zal hij op grond van de legesverordening van de gemeente een bedrag betalen voor de kosten die de gemeente maakt in het kader van deze bestemmingsplanprocedure. Dit zal worden vastgelegd in een anterieure overeenkomst zodat geen exploitatieplan gemaakt hoeft te worden.

Hoofdstuk 8 Inspraak en overlegreacties

Het voorontwerp bestemmingsplan van het bestemmingsplan Waterpark Follega is door de gemeente met ingang van 19 maart 2019 gedurende vier weken ter inzage gelegd. Tegelijkertijd is ook het overleg ex artikel 3.1.1. Bro gevoerd met overige instanties die een belang kunnen hebben. De gemeente heeft een reactie ontvangen van:

  • Provincie Fryslân
  • Brandweer Fryslân
  • Tennet
  • Wetterskip Fryslân

Daarnaast hebben de bewoners van de naast gelegen woonboerderij een schriftelijke inspraakreactie met bezwaren ingediend over het voorontwerp bestemmingsplan. Vervolgens hebben zij schriftelijk meegedeeld dat zij hun bezwaren laten vervallen, er van uitgaande dat de gemaakte afspraken worden nagekomen. In deze notitie worden de ingekomen reacties van een inhoudelijke reactie van de gemeente voorzien. Onder 8.1 worden de overlegreacties beschreven en onder 8.2 de inspraakreactie.

8.1 Overlegreacties

Provincie Fryslân

De provincie geeft in haar reactie aan dat ze kan instemmen met de inhoud van het bestemmingsplan. Wel geeft de provincie een kwaliteitsopmerking aan. In artikel 4.4.2 van het bestemmingsplan zijn voorwaardelijke verplichtingen opgenomen waarin twee maal naar dezelfde bijlage wordt verwezen.

Reactie gemeente

Er wordt in artikel 4.4.2 onder a en b verwezen naar dezelfde bijlage. Beide regels hebben dan ook dezelfde bedoeling. Daarom is de dubbele verwijzing in de regels aangepast in artikel 4.4.2. door lid 4.4.2 sub b uit de regels te verwijderen.

Brandweer Fryslân

De brandweer vraagt extra aandacht voor de brandveiligheid van het waterpark. De brandweer heeft de volgende aandachtspunten voor (met name) de realisatie van het waterpark.

  • a. De brandweer vraagt om een opstelplaats te realiseren aan het openwater volgens de eisen benoemd onder 'bluswatervoorzieningen'.

Reactie gemeente

De gewenste opstelplaats kan gerealiseerd worden binnen de bestemming 'Recreatie' en 'Verkeer'. Binnen deze bestemming zijn wegen en paden mogelijk. Om de brandweer meer inzicht te geven in de inrichting van het waterpark wordt een aanvullende tekening gemaakt waarop de opstelplaatsen zijn weergegeven. Hieruit blijkt dat tegemoet gekomen wordt aan deze wens/eis van de brandweer Fryslân.

  • b. De infrastructuur op het waterpark uit te voeren volgens de eisen benoemd onder bereikbaarheid'.

Reactie gemeente

Ook hiervoor geldt dat de geldende bestemmingen 'Recreatie' en 'Verkeer' de gewenste maatvoering vanuit veiligheidseisen van de brandweer mogelijk maken.

  • c. Brandweer Fryslân te betrekken in de keuze voor een locatie van de opstelplaats ten behoeve van de waterwinning;

Reactie gemeente

Naar aanleiding van de overlegreactie is er een gedetailleerdere inrichtingstekening gemaakt en meegedeeld aan de brandweer. Daarop is aangegeven dat het bestemmingsplan voldoende mogelijkheden biedt zodat voldaan kan worden aan de veiligheidseisen van de brandweer .

Tennet

Tennet wijst de gemeente in haar overlegreactie op de gewijzigde wensen ten aanzien van de veiligheid rondom hoogspanningsverbindingen. In het plangebied ligt een hoogspanningverbinding. Tennet vraagt om de regels van de dubbelbestemming 'Leiding – Hoogspanning' te actualiseren.

Reactie gemeente

De wens van Tennet is om vooral een aantal werkzaamheden onder de leiding van een vergunningplicht te voorzien. Er is in de regels van het voorontwerp geen 'omgevings-vergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden' opgenomen.

De gemeente heeft besloten om de reactie over te nemen en regels aan te passen ten aanzien van deze overlegreactie. Wel heeft de gemeente enkele artikelen uit de reactie van Tennet verplaatst naar het strijdig gebruik omdat dit geen aanlegwerkzaamheden zijn maar strijdig gebruik. Het betreft de onderdelen 4.1 onder i & j uit de bijlage bij de overlegreactie.

Wetterskip Fryslân

Het Wetterskip Fryslân verzoekt om de bij mail van 12 april 2019 genoemde wateraspecten betreffende 'Drooglegging', 'Water en Ruimte' en 'Vergunning' nader uit te werken in de Waterparagraaf.

Reactie gemeente:

Genoemde aspecten krijgen een plek in de waterparagraaf van het bestemmingsplan.

8.2 Inspraak

Insprekers hebben aanvankelijk aangegeven dat ze niet kunnen instemmen met de vier grondgebonden recreatiewoningen die gerealiseerd kunnen worden achter de woning aan de Straatweg nummer 32. Ze stellen dat deze ten opzichte van het oude plan dichter bij de woning komen te liggen. Er zou daardoor sprake zijn van meer overlast en verlies van privacy. Vervolgens hebben insprekers te kennen gegeven dat de aanvankelijke bezwaren als vervallen kunnen worden beschouwd, er van uitgaande dat de gemaakte afspraken met de ontwikkelaar worden nagekomen.

Reactie gemeente

Het geldende bestemmingsplan Waterpark Follega 2014 maakt de realisatie van 20 waterarken mogelijk binnen de bestemming 'Recreatie'. Deze bestemming ligt op een afstand van ca. 35 meter van het bouwvlak van de betreffende woning.

In het nieuwe bestemmingsplan Waterpark Follega 2019 worden ten opzichte van het geldende bestemmingsplan vier grondgebonden recreatiewoningen mogelijk gemaakt, naast 16 watergebonden arken. Deze recreatiewoningen moeten binnen het op de verbeelding weergegeven bouwvlak gebouwd worden. De grens van dit bouwvlak ligt op ca. 50 meter afstand van het bouwvlak van de woning. De recreatiewoningen komen dus op een grotere afstand te staan dan nu de waterarken dat mogen.

Het verschil is de aard van de recreatieverbijven. In het ene geval staat het verblijf op de grond en in de oude situatie lagen de verblijven in het water. Omdat grondgebonden recreatiewoningen in strijd zijn met het plan uit 2014 , is dit nu in dit bestemmingsplan mogelijk gemaakt. Maar wel met een duidelijke begrenzing zodat de recreatiewoningen juist niet direct achter de perceelgrens gebouwd mogen worden zoals insprekers vrezen in de reactie.

Op het waterpark worden geen centrale voorzieningen gerealiseerd en worden ook geen voorzieningen buiten aangelegd (speeltoestellen bijvoorbeeld). Daardoor zijn de recreatiewoningen qua (mogelijke) hinder vergelijkbaar met normale woningen die ook nu in de omgeving staan. Ook verschillende de recreatiewoningen qua aard van het gebruik niet van de waterarken. De gemeente ziet vanuit het aspect 'goede ruimtelijke ordening' geen reden om op voorhand overlast te verwachten die door middel van dit bestemmingsplan gereguleerd zou moeten worden (voor zover een bestemmingsplan dat al zou kunnen regelen).

Tenslotte wordt aandacht gevraagd voor privacy. Los van het feit dat er in de ruimtelijke plannen niet zoiets bestaat als recht op privacy is het zo dat er door initiatiefnemer met bedoelde bewoners een hekwerk met groene afscherming afgesproken is en gerealiseerd wordt tussen het buurperceel en het waterpark. Het bestemmingsplan biedt daarvoor het ruimtelijk kader. Daardoor zal er geen zicht zijn op het woonperceel vanuit de recreatiewoningen. De gemeente is van mening dat er ten aanzien van de in de inspraakreactie genoemde aspecten een verantwoorde situatie ontstaat .