direct naar inhoud van Regels
Plan: Waterpark Follega 2019
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.1940.BPFOL18WATERPARKFO-VA01

Regels

Hoofdstuk 1 Inleidende regels

Artikel 1 Begrippen

1.1 plan:

het bestemmingsplan Waterpark Follega 2019 van de gemeente De Fryske Marren.

1.2 bestemmingsplan:

de geometrisch bepaalde planobjecten als vervat in het GML-bestand NL.IMRO.1940.BPFOL18WATERPARKFO-VA01 met de bijbehorende regels (en eventuele bijlagen).

1.3 ark

een boot in het water met een min of meer rechthoekige opbouw zonder noemenswaardige variatie in hoogte, gebouwd op een speciaal voor die boot gebouwd casco;

1.4 aanduiding:

een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden.

1.5 aanduidingsgrens:

de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft.

1.6 aanduidingsvlak:

een geometrisch bepaald vlak waarop een aanduiding betrekking heeft.

1.7 afgraven en ophogen van de bodem:

het verrichten van handelingen, waardoor de hoogteligging van een terrein of de bodem van een water (al dan niet tijdelijk) wordt verlaagd. Hieronder wordt niet begrepen:

  • a. de werkzaamheden, die in het kader van de normale agrarische bedrijfsvoering worden verricht zoals (diep)ploegen en frezen;
  • b. het maken van ondiepe (circa 1 meter) en weder te dichten sleuven en gaten voor het leggen van buizen, drainagebuizen en kabels;
  • c. het reguliere onderhoud aan watergangen (baggerwerkzaamheden).
1.8 ander werk:

een bouwwerk, geen gebouw en geen overkapping zijnde;

1.9 bebouwing:

één of meer gebouwen en/of bouwwerken, geen gebouwen zijnde.

1.10 bebouwingsgrens:

de op de kaart, blijkens de daarop voorkomende verklaring, als zodanig aangegeven lijn, die door gebouwen niet mag worden overschreden, behoudens overschrijdingen die krachtens deze regels zijn toegestaan.

1.11 bed en brochje

het bieden van de, ten opzichte van het hoofdgebruik ondergeschikte, mogelijkheid tot recreatief nachtverblijf en ontbijt aan personen die hun hoofdverblijf elders hebben;

1.12 bedrijfsmatige exploitatie

het via een bedrijf, stichting of andere rechtspersoon exploiteren en beheren van een recreatiewoning / recreatieark, gericht op het als onderneming permanent te huur aanbieden van recreatieve (nachts)verblijfmogelijkheden aan meerdere, steeds wisselende personen;

1.13 bestemmingsgrens:

de grens van een bestemmingsvlak.

1.14 bestemmingsvlak:

een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming.

1.15 bevoegd gezag:

bestuursorgaan dat bevoegd is tot het nemen van een besluit ten aanzien van een aanvraag om een omgevingsvergunning of ten aanzien van een al verleende omgevingsvergunning.

1.16 bijbehorend bouwwerk:

uitbreiding van een hoofdgebouw dan wel functioneel met een zich op hetzelfde perceel bevindend hoofdgebouw verbonden, daar al dan niet tegen aangebouwd op de grond staand gebouw, of ander bouwwerk, met een dak.

1.17 bouwen:

het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk, alsmede het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen van een standplaats.

1.18 bouwgrens:

de grens van een bouwvlak.

1.19 bouwlaag:

een doorlopend gedeelte van een gebouw dat door op gelijke of bij benadering gelijke hoogte liggende vloeren (of horizontale balklagen) is begrensd en waarvan de lagen een nagenoeg gelijk omvang hebben, zulks met inbegrip van de begane grond en met uitsluiting van onderbouw, dakopbouw en/of zolder.

1.20 bouwperceel:

een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten.

1.21 bouwperceelgrens:

een grens van een bouwperceel.

1.22 bouwvlak:

een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zijn toegelaten.

1.23 bouwwerk:

elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die hetzij direct hetzij indirect met de grond is verbonden, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond.

1.24 centrale bedrijfsmatige exploitatie:

het via een bedrijf, stichting of andere rechtspersoon voeren van een gezamenlijk beheer en exploitatie van recreatieverblijven, gericht op het bieden van (permanent wisselende) recreatieve (nacht)verblijfsmogelijkheden;

1.25 dagrecreatie:

activiteiten ter ontspanning in de vorm van sport, spel, toerisme en educatie, waarbij overnachting uitdrukkelijk is uitgesloten;

1.26 ecologische verbindingszone (NNN/EHS):

elementen die als verbinding fungeren tussen ecologische stapstenen of kerngebieden, rekening houdend met de reeds aanwezig landschapselementen en de flora en fauna.

1.27 escortbedrijf:

de natuurlijke persoon, groep van personen of rechtspersonen die bedrijfsmatig of in omvang alsof zij bedrijfsmatig was prostitutie aanbiedt die op een andere plaats dan in de bedrijfsruimte wordt uitgeoefend.

1.28 geurgevoelig object:

een gebouw, bestemd voor en blijkens aard, indeling en inrichting geschikt om te worden gebruikt voor menselijk wonen of menselijk verblijf en die daarvoor permanent of een daarmee vergelijkbare wijze van gebruik, wordt gebruikt.

1.29 hekwerk:

een frame (van b.v. staal en/of hout) dat voorzien wordt van een groene afscherming door middel van planten zoals hedera / klimop.

1.30 hoofdverblijf

een gebouw of een deel van een gebouw dat:

óf  

door eenzelfde persoon of huishouden gebruikt wordt als woonruimte op een wijze die, ingevolge het bepaalde in artikel 24 tot en met 31 van de Wet gemeentelijke basisadministratie persoonsgegevens, noopt tot inschrijving van de bewoner(s) in de basisadministratie van de gemeente waarin dat gebouw is gelegen;  

óf

indien betrokkene op meer dan één adres woont, het adres is waar hij naar redelijke verwachting gedurende een half jaar de meeste malen zal overnachten;
met dien verstande dat van een gebruik als hoofdverblijf voorts wordt geacht sprake te zijn wanneer buiten het zomerseizoen (dat loopt van 1 mei tot 1 oktober) in een kalenderjaar ter plaatse meer dan 70 maal nachtverblijf wordt gehouden en door betrokkene niet aannemelijk is of kan worden gemaakt, dat elders over een hoofdverblijf kan worden beschikt.  

1.31 Keur:

wettelijke regels, opgesteld door het waterschap, waarin regels zijn opgenomen voor het bouwen en het gebruik van de gronden die aan een waterloop of (binnen een) waterkering zijn gelegen.

1.32 ligplaats:

de ruimte, die door een recreatieark wordt ingenomen.

1.33 maaiveld:

de gemiddelde hoogte van het terrein ten tijde van het rechtskracht verkrijgen van het bestemmingsplan.

1.34 maatvoeringsvlak:

het geometrisch bepaald vlak, dat goothoogtes en woningtypes scheidt.

1.35 nutsvoorzieningen:

voorzieningen ten behoeve van het openbare nut, zoals transformatorhuisjes, gasreduceerstations, schakelhuisjes, duikers, bemalingsinstallaties, gemaalgebouwtjes, telefooncellen en apparatuur voor telecommunicatie.

1.36 peil
  • a. voor een gebouw, waarvan de hoofdtoegang grenst aan de weg: de hoogte van de kruin van de weg;
  • b. voor andere gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde: de gemiddelde hoogte van het afgewerkte terrein ter plaatse van de bouw;
  • c. voor een bouwwerk, een vaartuig in het water of soortgelijk object: het waterpeil;
1.37 recreatieve bewoning:

bewoning van een recreatieverblijf waarbij de gebruikers elders hun hoofdverblijf hebben.

1.38 recreatieve voorziening:

voorziening ten behoeve van recreatie, hieronder mede begrepen sport- en spelaccommodaties, voorzieningen ter bevordering van de lichamelijke en geestelijke gezondheid, kantine alsmede accommodaties voor administratieve functies ten dienste van de bestemming.

1.39 recreatieverblijf:

een recreatieark en/of recreatiewoning die periodiek dient voor recreatief (nacht)verblijf voor recreanten die hun hoofdverblijf elders hebben;

1.40 seksinrichting:

een voor publiek toegankelijke, besloten ruimte waarin bedrijfsmatig, of in omvang alsof zij bedrijfsmatig was, seksuele handelingen worden verricht, of vertoningen van erotisch pornografische aard plaatsvinden. Onder seksinrichting wordt in ieder geval verstaan: een (raam)prostitutiebedrijf, een seksbioscoop, een seksautomatenhal, een sekstheater, een parenclub, een privé-huis of een erotische massagesalon, al dan niet in combinatie met elkaar.

1.41 verblijfsrecreatie:

het nachtverblijf voor recreatieve doeleinden buiten de eerste woning, waarbij ten minste een nacht wordt doorgebracht, met uitzondering van overnachtingen bij familie en kennissen.

1.42 watergang:

een werk al of niet overdekt, dienend om in het openbaar belang water te ontvangen, te bergen, af te voeren en toe te voeren, de boven water gelegen taluds, bermen en onderhoudspaden daaronder mede verstaan.

1.43 waterkering:

een voorziening om water tegen te houden, zoals een dijk en een dam.

1.44 waterpeil

het N.A.P. of het ter plaatse aan te houden waterpeil;

1.45 weg:

alle voor het openbaar rij- of ander verkeer openstaande wegen of paden daaronder begrepen de daarin gelegen bruggen en duikers, de tot de wegen of paden behorende bermen en zijkanten, alsmede de aan de wegen liggende en als zodanig aangeduide parkeerterreinen.

1.46 Wro:

de Wet ruimtelijke ordening, zoals die luidde ten tijden van de inwerkingtreding van het bestemmingsplan;

Artikel 2 Wijze van meten

Bij toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:

2.1 de bouwhoogte van een bouwwerk:

vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een bouwwerk, geen gebouw zijnde, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes, en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen;

2.2 de hoogte van een ark

vanaf het water tot het hoogste punt van de ark, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes, en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen;

2.3 de dakhelling:

langs het dakvlak ten opzichte van het horizontale vlak;

2.4 de goothoogte van een bouwwerk:

vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot, c.q. de druiplijn, het boeibord, of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel;

N.B.: bij een lessenaarsdak wordt de laagste snijlijn als goothoogte aangemerkt.

2.5 de oppervlakte van een bouwwerk:

tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk;

Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels

Artikel 3 Natuur

3.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Natuur' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. het behoud, het herstel en/of de ontwikkeling van de natuurwetenschappelijke en de landschappelijke waarden;
  • b. voorzieningen ten behoeve van de waterhuishouding, waaronder begrepen sloten en voorzieningen voor het keren en beheersen van water;
  • c. agrarisch- en educatief medegebruik;
  • d. infrastructurele voorzieningen;
  • e. nutsvoorzieningen;
3.2 Bouwregels
3.2.1 Gebouwen

Binnen deze bestemming mogen géén gebouwen worden opgericht.

3.2.2 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde

Binnen deze bestemming mogen bouwwerken, geen gebouwen zijnde, ten dienste van deze bestemming worden gebouwd met inachtneming van de volgende bepalingen:

  • a. de hoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag maximaal 2,50 meter bedragen;
3.3 Nadere eisen

Het bevoegd gezag kan nadere eisen stellen aan de plaats en afmeting van de bouwwerk, geen gebouwen zijnde, ten behoeve van:

  • a. de milieusituatie;
  • b. de sociale veiligheid;
  • c. de bescherming van de natuur waarden.
3.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
3.4.1 Verbod

Het is verboden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning van het bevoegd gezag de volgende werken, geen bouwwerk zijnde of werkzaamheden uit te voeren:

  • a. het kappen en/of rooien van bomen en/of houtgewas;
  • b. het zaaien of inplanten van bomen en/of houtgewas;
  • c. het ontgronden, afgraven, egaliseren, diepploegen en ophogen van gronden;
  • d. het aanleggen van voorzieningen ten behoeve van recreatief en/of educatief medegebruik;
  • e. het graven, vergraven, verbreden of dempen van sloten;
  • f. het aanbrengen van oeverbeschoeiingen en vlonders;
  • g. het aanbrengen of verwijderen van dijken, dammen en kaden, alsmede het winnen, afdammen of stuwen van water;
  • h. het aanleggen van ondergrondse of bovengrondse transport-, energie- en/of communicatieleidingen.
3.4.2 Uitzonderingen op verbod

Het in 3.4.1 vervatte verbod is niet van toepassing op werken, geen bouwwerk zijnde en werkzaamheden:

  • a. die het normale onderhoud en/of de normale exploitatie betreffen;
  • b. maatregelen die getroffen worden voor de realisatie en instandhouding van de natuurontwikkeling zoals weergegeven in bijlage 1 van deze regels;
  • c. die reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van het van kracht worden van dit plan;
  • d. waarvoor een vergunning is vereist krachtens de Wet natuurbescherming;
  • e. die worden uitgevoerd krachtens een in het kader van de Wet natuurbescherming vastgesteld beheersplan.
3.4.3 Afwegingskader

Uitvoering van de in 3.4.1 werkzaamheden is in strijd met de bestemming, indien daardoor dan wel door de daarvan (direct of indirect) te verwachten gevolgen de landschappelijke en natuurlijke waarden van deze gronden als bedoeld in 3.1 onder a onevenredig (kunnen) worden geschaad, dan wel de mogelijkheden voor het herstel van die waarden onevenredig (kunnen) worden verkleind.

3.5 Specifieke gebruiksregels

Tot een met de bestemming strijdig gebruik wordt in ieder geval gerekend het gebruik van de gronden voor recreatief medegebruik in de vorm van boerengolf.

Artikel 4 Recreatie

4.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Recreatie' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. verblijfsrecreatie in maximaal zestien arken;
  • b. verblijfsrecreatie in maximaal vier recreatiewoningen;

met de daarbij behorende:

  • c. bergingen bij de arken en recreatiewoningen;
  • d. ter plaatse van de aanduiding 'Water' water;
  • e. terreinen en water in de vorm van sloten en greppels;
  • f. aanleg gelegenheden;
  • g. wegen en paden;
  • h. groenvoorzieningen;
  • i. ter plaatse van de aanduiding 'parkeren' voor minimaal 34 parkeerplekken;
  • j. nutsvoorzieningen.
  • k. voorzieningen voor het keren en beheersen van water en andere waterhuishoudkundige voorzieningen met daarbij behorende bouwwerken geen gebouw zijnde, en voorzieningen zoals bruggen, dammen, duikers, stuwen en beschoeiingen;
  • l. oeverstroken;
  • m. extensief recreatief medegebruik;
4.2 Bouwregels
4.2.1 Arken

Voor het bouwen van de in lid 4.1 sub a bedoelde arken gelden de volgende regels:

  • a. een ark zal binnen het bouwvlak worden gebouwd;
  • b. maximale aantal arken mag niet meer dan 16 bedragen;
  • c. de maximale oppervlakte per ark mag niet meer bedragen dan 120m² (inclusief vlonder/steiger en terras);
  • d. de bouwhoogte van een ark mag niet meer dan 3,5 meter bedragen ;
  • e. de goothoogte van een ark mag niet meer dan 3,5 meter bedragen;
  • f. de dakhelling mag niet meer dan 0o bedragen.
4.2.2 Recreatiewoningen

Voor het bouwen van de in lid 4.1 sub b genoemde recreatiewoningen gelden de volgende regels:

  • a. een recreatiewoning zal binnen het bouwvlak worden gebouwd;
  • b. het maximale aantal recreatiewoningen mag niet meer dan 4 bedragen;
  • c. de maximale oppervlakte per recreatiewoning mag niet meer bedragen dan 120m² (inclusief terras);
  • d. de bouwhoogte van een recreatiewoning mag niet meer dan 3,5 meter bedragen ;
  • e. de goothoogte van een recreatiewoning mag niet meer dan 3,5 meter bedragen;
  • f. de dakhelling mag niet meer dan 0o bedragen.
4.2.3 Bergingen

Op de in lid 4.1 sub c bedoelde gronden mogen bijbehorende bouwwerken worden gebouwd met dien verstande dat:

  • a. een bijbehorende bouwwerk zal binnen het bouwvlak worden gebouwd;
  • b. per ark of recreatiewoning mag maximaal 1 bijbehorend bouwwerk gebouwd worden;
  • c. bijbehorende bouwwerken moeten binnen het bouwvlak gebouwd worden;
  • d. de oppervlakte van het bijbehorend bouwwerk mag niet meer dan 10 m² bedragen ;
  • e. de hoogte van het bijbehorend bouwwerk mag niet meer dan 2,5 meter bedragen.
4.2.4 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde

Op de in lid 4.1 bedoelde gronden mogen bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd, met dien verstande dat:

  • a. de hoogte van erf- en terreinafscheidingen mag niet meer dan 2 meter bedragen met dien verstande dat de bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen voor de naar het openbaar water en/of de openbare weg gekeerde gevel, cq het verlengde daarvan, ten hoogste 1 meter zal bedragen;
  • b. uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'specifieke bouwaanduiding - hekwerk' mag één hekwerk geplaatst worden van maximaal 2 meter;
  • c. de hoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, niet meer mag bedragen dan 2 meter.
4.3 Nadere eisen

Het bevoegd gezag kan nadere eisen stellen aan:

  • a. de plaats van de bebouwing;
  • b. de afmeting van de bebouwing;

ten behoeve van:

  • het straat- en bebouwingsbeeld;
  • de milieusituatie;
  • de verkeersveiligheid;
  • de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden;
  • de sociale veiligheid;
  • externe veiligheid.
4.4 Specifieke gebruiksregels
4.4.1 Strijdig gebruik

Tot een strijdig gebruik met deze bestemming, wordt in ieder geval gerekend:

  • a. het gebruik van de gronden en bouwwerken voor permanente bewoning;
  • b. het gebruik van de gronden en bouwwerken binnen de contour van de Wet Geurhinder en Veehouderij om te wonen of een vergelijkbare wijze van gebruik waardoor arken, recreatiewoningen en gronden bestempeld worden als geurgevoelig.
  • c. het plaatsen van verlichting op gronden en/of aan bouwwerken, niet zijnde vervanging van reeds voor het van kracht worden van dit bestemmingsplan aanwezige verlichting door gelijkwaardige of minder sterke verlichting, waardoor de Follegasloot niet meer als vliegroute en als jachtgebied door vleermuizen zal worden gebruikt.
  • d. het innemen van ligplaatsen met woonboten.
  • e. ligplaatsen van boten die niet in eigendom zijn van een eigenaar van een ark of recreatiewoning;
  • f. een zelfstandige jachthaven;
  • g. het gebruik van de gronden, arken, recreatiewoningen en bouwwerken op een andere wijze dan een bedrijfsmatige exploitatie;
4.4.2 Voorwaardelijke verplichting

het gebruik van gronden en bouwwerken overeenkomstig dit bestemmingsplan is slechts toegestaan indien:

  • a. de doorvertaling van de ruimtelijke randvoorwaarden met betrekking tot de weidevogelcompensatie en inrichting van het recreatieterrein conform het inrichtingsplan in bijlage 1 bij deze regels is gerealiseerd en in stand wordt gehouden.
  • b. met het oog op het gestelde in 4.4.1 onder c dient, indien na het in werking treden van dit bestemmingsplan nieuwe verlichting wordt aangebracht (binnen deze bestemming), uit een door een deskundige opgestelde verklaring of rapport te blijken, dat deze verlichting het gebruik van de Follegasloot door vleermuizen als vliegroute en jachtgebied niet zodanig zal verstoren dat het gebruik hiervan afneemt, hierbij wordt uitgaan van de toepassing van batlampen.

Artikel 5 Verkeer

5.1 Bestemmingsomschrijving

De voor ‘Verkeer’ aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. straten;
  • b. paden,

met de daarbij behorende:

  • c. bouwwerken, geen gebouwen zijnde;
  • d. andere-werken;
  • e. parkeervoorzieningen;
  • f. groenvoorzieningen;
  • g. speelvoorzieningen;
  • h. waterhuishoudkundige voorzieningen.
5.2 Bouwregels
5.2.1 Algemeen

Op de voor ‘Verkeer’ aangewezen gronden mogen uitsluitend bouwwerken, geen gebouw zijnde ten dienste van de bestemming worden gebouwd.

5.2.2 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde

Voor een bouwwerk, geen gebouw zijnde, geldt dat:

  • a. de bouwhoogte mag niet meer dan 8,5 meter bedragen;
  • b. uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'specifieke bouwaanduiding - hekwerk' mag één hekwerk geplaatst worden van maximaal 2 meter.

Artikel 6 Wonen

6.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Wonen' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. het wonen in woonhuizen;
  • b. ter plaatse van de aanduiding karakteristiek of specifieke bouwaanduiding - monument: het behoud, het herstel en/of het versterken van de cultuurhistorische waarden van de gebouwen;
  • c. bed & brochje, met dien verstande dat:
    • 1. deze uitsluitend mag plaatsvinden in de woning;
    • 2. het maximaal aantal kamers ten behoeve van bed & brochje niet meer bedraagt dan 3;
    • 3. de maximale oppervlakte per bed & brochje-kamer niet meer bedraagt dan 25 m²;
  • d. aan-huis-verbonden werkactiviteiten en/of onderhoud en beheer ten dienste van het waterpark en/of kleinschalige horeca in hoofdgebouw en/of bijgebouwen waarvoor geen vergunning- of meldingplicht geldt op grond van de Wet milieubeheer, mits:
    • 1. de woonfunctie behouden blijft en ten hoogste 35% van het gezamenlijk bruto vloeroppervlak van het woonhuis en de bijgebouwen wordt aangewend (dat wil zeggen inclusief eventueel gebruik van de verdiepingsvloeren) ten dienste van de werkactiviteit tot een maximum van 75 m²;
    • 2. de werkactiviteit wordt verricht door degene die woonachtig is in de betreffende woning;
  • e. het hobbymatig houden van vee;
  • f. voorzieningen ten behoeve van de waterhuishouding, waaronder begrepen sloten en voorzieningen voor het keren en beheersen van water;

met daarbijbehorende gebouwen, bouwwerken geen gebouw zijnde, tuinen en erven.

6.2 Bouwregels

Op de tot Wonen bestemde gronden mogen uitsluitend worden gebouwd bouwwerken ten dienste van de bestemming.

6.2.1 Hoofdgebouwen

Voor het bouwen van hoofdgebouwen, in dit geval woonhuizen, gelden de volgende regels:

  • a. per bestemmingsvlak mag niet meer dan 1 woonhuis worden gebouwd binnen het bouwvlak;
  • b. de oppervlakte van een woonhuis mag niet meer bedragen dan 100 m², met dien verstande dat:
    • 1. de oppervlakte meer dan 100 m² mag bedragen indien het aan het woonhuis aangebouwde bedrijfsgedeelte van voormalige boerderijen bij het woonhuis wordt betrokken, tenzij de bestaande oppervlakte meer bedraagt, dan geldt de bestaande oppervlakte als maximum;
  • c. de breedte van een hoofdgebouw mag niet minder dan 5 meter bedragen;
  • d. de goothoogte mag niet minder dan 2 meter en niet meer dan 3,50 meter bedragen;
  • e. de bouwhoogte mag niet meer dan 10 meter bedragen;
  • f. de dakhelling mag niet minder dan 30o en niet meer dan 60o bedragen;
  • g. de afstand tot de perceelgrenzen mag niet minder dan 2 meter bedragen;
  • h. in afwijking van het bepaalde onder b tot en met g geldt ter plaatse van de aanduiding karakteristiek dat de hoofdvorm van het gebouw, zoals die hoofdvorm bestond op het tijdstip van de terinzagelegging van het ontwerpplan en zoals die tot uitdrukking komt in het grondvlak, de goothoogte, de bouwhoogte, de dakvorm en de nokrichting, moet worden gehandhaafd, met dien verstande dat een afwijking van de goot- en/of nokhoogte van niet meer dan 5% is toegestaan, waarbij de dakhelling dienovereen- komstig mag worden aangepast;
  • i. in afwijking van het bepaalde onder b tot en met g geldt dat indien een afwijkende maatvoering aanwezig is op het tijdstip van terinzagelegging van het ontwerpplan, deze maatvoering als maximum respectievelijk minimum mag worden gehanteerd voor dat gebouw en ten aanzien van het bepaalde onder c tot en met g voor uitbreidingen van dat gebouw.
6.2.2 Bijbehorende bouwwerken

Voor het bouwen van bijbehorende bouwwerken gelden de volgende regels:

  • a. deze dienen op een afstand van tenminste 4 meter achter de naar de weg(en) gekeerde gevel(s) van het hoofdgebouw en het verlengde daarvan te worden gebouwd;
  • b. de gezamenlijke oppervlakte per bouwperceel mag niet meer dan 75 m² bedragen, tenzij de bestaande oppervlakte meer bedraagt, dan geldt de bestaande oppervlakte als maximum;
  • c. de goothoogte mag niet meer dan 3 meter bedragen;
  • d. de dakhelling mag niet minder dan 30o en niet meer dan de dakhelling van het hoofdgebouw bedragen;
  • e. in afwijking van het bepaalde onder a tot en met d geldt per aanbouw, uitbouw en bijgebouw dat, indien een afwijkende maatvoering aanwezig is op het tijdstip van terinzagelegging van het ontwerpplan, deze maatvoering als maximum respectievelijk minimum mag worden gehanteerd voor dat gebouw en, ten aanzien van het bepaalde onder c en d voor uitbreidingen van dat gebouw, met dien verstande dat voor de oppervlakte het maximum, voor zover de oppervlakte van de aanbouw, de uitbouw of het bijgebouw meer bedraagt dan 200 m², is beperkt tot 200 m².
6.2.3 Bouwwerken, geen gebouw zijnde

Voor bouwwerken, geen gebouwen zijnde gelden de volgende regels:

  • a. indien zij vóór de voorgevel of een naar de weg gekeerde zijgevel van het hoofdgebouw of het verlengde daarvan worden opgericht mag de bouwhoogte niet meer dan 1 meter bedragen;
  • b. uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'specifieke bouwaanduiding - hekwerk' mag één hekwerk geplaatst worden van maximaal 2 meter;
  • c. in overige gevallen mag de bouwhoogte niet meer dan 2,50 meter bedragen.
6.3 Nadere eisen

Burgemeester en wethouders kunnen nadere eisen stellen aan de plaats en de afmetingen van de bebouwing (waaronder begrepen nokrichting) ten behoeve van:

  • a. het beginsel van bebouwingsconcentratie;
  • b. de bescherming van cultuurhistorische waarden;
  • c. een samenhangend bebouwingsbeeld;
  • d. het onderscheid tussen hoofdgebouw en bijgebouwen;
  • e. de verkeersveiligheid;
  • f. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden;
  • g. de landschappelijke waarden;
  • h. de milieusituatie.
6.4 Afwijken van de bouwregels
6.4.1 Afwijken

Burgemeester en wethouders kunnen bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in:

  • a. lid 6.2.2 onder a en toestaan dat deze afstand wordt verkleind dan wel dat aanbouwen, uitbouwen en/of bijgebouwen vóór de naar de weg gekeerde gevel van het hoofdgebouw en het verlengde daarvan worden gebouwd, mits het bebouwingsbeeld daardoor niet onevenredig wordt aangetast;
  • b. lid 6.2.2 onder b ten behoeve van de vervanging van meerdere bijgebouwen door 1 bijgebouw met een gezamenlijke oppervlakte van meer dan 75 m2, met dien verstande dat:
    • 1. ten hoogste 50% van de oppervlakte van de verwijderde bijgebouwen boven de 75 m² mag worden teruggebouwd;
    • 2. de gezamenlijke oppervlakte van het nieuwe bijgebouw niet meer bedraagt dan 200 m²;
    • 3. de vervanging bijdraagt aan een aanmerkelijke verbetering van de landschappelijke situatie ter plaatse;
  • c. lid 6.2.2 onder d en toestaan dat de dakhelling verkleind wordt tot 0°, mits daardoor het bebouwingsbeeld niet onevenredig wordt aangetast.
6.4.2 Afwegingskader

Ter beoordeling van de toelaatbaarheid van de omgevingsvergunning vindt een evenredige belangenafweging plaats, waarbij betrokken worden:

  • a. de mate waarin de waarden en functies van de gronden die het plan beoogt te beschermen door de omgevingsvergunning worden geschaad;
  • b. de mate waarin de belangen van de gebruikers en/of eigenaren van de aangrenzende gronden en/of nabijgelegen agrarische bedrijven door de omgevingsvergunning worden geschaad;
  • c. de uitvoerbaarheid, waaronder begrepen de aanvaardbaarheid op het gebied van milieu, externe veiligheid, ecologie, archeologie en waterhuishouding;
  • d. de landschappelijke inpassing.
6.4.3 Geen omgevingsvergunning

Indien de waarden, functies en/of belangen als genoemd in 6.4.2 onevenredig worden geschaad dan wel de uitvoerbaarheid en inpassing niet zijn aangetoond, vinden de in 6.4.1 genoemde afwijkingsbevoegdheden geen toepassing.

6.5 Specifieke gebruiksregels
6.5.1 Strijdig gebruik

Tot een strijdig gebruik met deze bestemming, wordt in ieder geval gerekend:

  • a. het plaatsen van verlichting op gronden en/of aan bouwwerken, niet zijnde vervanging van reeds voor het van kracht worden van dit bestemmingsplan aanwezige verlichting door gelijkwaardige of minder sterke verlichting, waardoor de Follegasloot niet meer als vliegroute en als jachtgebied door vleermuizen zal worden gebruikt.
  • b. het gebruik van de gronden voor meer dan één woning per bouwvlak.
6.5.2 Voorwaardelijke beperking

Met het oog op het gestelde in 6.5.1 dient, indien na het in werking treden van dit bestemmingsplan nieuwe verlichting wordt aangebracht (binnen deze bestemming), uit een door een deskundige opgestelde verklaring of rapport te blijken, dat deze verlichting het gebruik van de Follegasloot door vleermuizen als vliegroute en jachtgebied niet zodanig zal verstoren dat het gebruik hiervan afneemt, hierbij wordt uitgaan van de toepassing van batlampen.

6.6 Afwijken van de gebruiksregels
6.6.1 Afwijken

Burgemeester en wethouders kunnen bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 6.1 ten behoeve van het gebruik van gronden voor paardenbakken, mits:

  • a. de afstand tussen de paardenbak en de bestaande bebouwing ten behoeve waarvan de gronden als paardenbak worden gebruikt niet meer bedraagt dan 25 meter;
  • b. de afstand tussen de paardenbak en woningen van derden niet minder bedraagt dan 70 meter;
  • c. de paardenbak een oppervlakte heeft van niet meer dan 1.300 m².
6.6.2 Afwegingskader

Ter beoordeling van de toelaatbaarheid van de omgevingsvergunning vindt een evenredige belangenafweging plaats, waarbij betrokken worden:

  • a. de mate waarin de waarden en functies van de gronden die het plan beoogt te beschermen door de omgevingsvergunning worden geschaad;
  • b. de mate waarin de belangen van de gebruikers en/of eigenaren van de aangrenzende gronden en/of nabijgelegen agrarische bedrijven door de omgevingsvergunning worden geschaad;
  • c. de uitvoerbaarheid, waaronder begrepen de aanvaardbaarheid op het gebied van milieu, externe veiligheid, ecologie, archeologie en waterhuishouding;
  • d. de landschappelijke inpassing.
6.6.3 Geen omgevingsvergunning

Indien de waarden, functies en/of belangen als genoemd in 6.6.2 onevenredig worden geschaad dan wel de uitvoerbaarheid en inpassing niet zijn aangetoond, vinden de in 6.6.1 genoemde afwijkingsbevoegdheden geen toepassing.

6.7 Wijzigingsbevoegdheid
6.7.1 Wijziging

Burgemeester en wethouders kunnen door middel van het opnemen van aanduidingen op de verbeelding ter plaatse van de aanduiding karakteristiek toestaan dat een aan het woonhuis aangebouwd voormalig bedrijfsgebouw mag worden verbouwd tot meerdere woonhuizen, met dien verstande dat burgemeester en wethouders bij het wijzigingsplan beperkingen kunnen stellen aan de oppervlakte aan bijgebouwen bij deze woonhuizen.

6.7.2 Voorwaarde wijziging

Toepassing van het bepaalde in 6.7.1 vindt plaats, mits sprake is van een door de provincie geaccordeerd woonplan.

6.7.3 Afwegingskader

Ter beoordeling van de toelaatbaarheid van de wijziging vindt een evenredige belangenafweging plaats, waarbij betrokken worden:

  • a. de mate waarin de waarden en functies van de gronden die het plan beoogt te beschermen door de wijziging worden geschaad;
  • b. de mate waarin de belangen van de gebruikers en/of eigenaren van de aangrenzende gronden en/of nabijgelegen agrarische bedrijven door de wijziging worden geschaad;
  • c. de uitvoerbaarheid, waaronder begrepen de aanvaardbaarheid op het gebied van milieu, externe veiligheid, ecologie, archeologie en waterhuishouding;
  • d. de landschappelijke inpassing.
6.7.4 Geen wijziging

Indien de waarden, functies en/of belangen als genoemd in 6.7.3 onevenredig worden geschaad dan wel de uitvoerbaarheid en inpassing niet zijn aangetoond, vindt de in 6.7.1 genoemde wijzigingsbevoegdheid geen toepassing.

Artikel 7 Leiding - Hoogspanningsverbinding

7.1 Bestemmingsomschrijving

De voor Leiding - Hoogspanningsverbinding bestemde gronden zijn, in afwijking op alle andere bepalingen, mede bestemd voor de aanleg, het beheer en instandhouding van een hoogspanningsverbinding met de daarbij behorende:

  • a. veiligheidszone;
  • b. masten en (veiligheids)voorzieningen.

In geval van strijdigheid van bepalingen gaan de regels van dit artikel voor de bepalingen die ingevolge andere artikelen op de desbetreffende gronden van toepassing zijn.

7.2 Bouwregels

Voor het bouwen gelden de volgende regels:

  • a. op of in de in dit artikel bedoelde gronden mogen uitsluitend bouwwerken ten behoeve van de hoogspanningverbinding worden gebouwd;
  • b. op of in de in dit artikel bedoelde gronden zijn geen gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde toegestaan, met uitzondering van bestaande (vergunde) gebouwen;
  • c. indien het bouwplan betrekking heeft op vervanging, vernieuwing of verandering van bestaande bouwwerken, waarbij de oppervlakte en hoogte niet worden vergroot en gebruik wordt gemaakt van de bestaande fundering is bouwen na het verlenen van een omgevingsvergunning toegestaan.
7.3 Afwijken van de bouwregels

Burgemeester en wethouders kunnen bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 7.2 ten behoeve van de bouw van de in de andere bestemming(en) genoemde bouwwerken geen gebouwen zijnde, na voorafgaand positief schriftelijk advies van de betreffende leidingbeheerder en mits geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan het veilig en doelmatig fuctioneren van de hoogspanningsleiding.

7.4 Specifieke gebruiksregels

Tot een gebruik strijdig met deze bestemming wordt in ieder geval gerekend:

  • a. het permanent opslaan van goederen of materialen;
  • b. het tijdelijk opslaan van brandbare stoffen en/of materialen.
7.5 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
7.5.1 Verbod

Het is verboden op of in de in lid 7.1 bedoelde gronden zonder een omgevingsvergunning de volgende werken, geen bouwwerk zijnde, en werkzaamheden uit te voeren:

  • a. het aanbrengen en/of rooien van hoogopgaande beplanting en bomen;
  • b. het wijzigen van het maaiveldniveau door ontgronding of ophoging;
  • c. het aanleggen van wegen of paden en het aanbrengen van andere oppervlakteverhardingen;
  • d. het indrijven van voorwerpen in de bodem;
  • e. het uitvoeren van grondbewerkingen, waartie in ieder geval worden gerekend afgraven, woelen, mengen en egaliseren
  • f. het aanleggen, vergraven, verruimen of dempen van sloten, vijvers en andere wateren;
  • g. het slopen van opstallen;
  • h. het aanleggen van een zonnepark;

7.5.2 Uitzonderingen

Het verbod uit lid 7.5.1 is niet van toepassing op werken, geen bouwwerken zijnde en/of werkzaamheden die:

  • a. reeds in uitvoering zijn bij het van kracht worden van het plan;
  • b. het normale onderhoud ten aanzien van de verbinding en belemmerende strook betreffen;
  • c. mogen worden uitgevoerd krachten een reeds verleende vergunning, hieronder wordt mede begrepen de inrichting van het gebied als natuur overeenkomstig bijlage 1 van deze regels.
7.5.3 Voorwaarden

Een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken of werkzaamheden kan worden verleend nadat:

  • a. voorafgaand schriftelijk positief advies van de betreffende leidingbeheerder is gekregen en
  • b. geen onevenredig afbreuk wordt gedaan aan het veilig en doelmatig functioneren van de hoogspanningsverbinding.

Artikel 8 Leiding - Water

8.1 Bestemmingsomschrijving

De voor Leiding - Water aangewezen gronden zijn, naast de voor die gronden aangewezen basisbestemmingen, tevens bestemd voor leidingen ten behoeve van het transport van water alsnede de bescherming van die leidingen, waarbij het midden van de leidingenstrook is gelegen ter plaatse van de aanduiding 'hartlijn leiding - water' met daarbijbehorende bouwwerken, geen gebouw zijnde en voorzieningen.

8.2 Bouwregels

In afwijking van hetgeen elders in deze planregels is bepaald ten aanzien van het bouwen krachtens de overige bestemmingen van deze gronden, mag op of in deze bestemming begrepen grond uitsluitend worden gebouwd na voorafgaande toestemming van de leidingbeheerder(s).

Hoofdstuk 3 Algemene regels

Artikel 9 Anti-dubbeltelregel

Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.

Artikel 10 Algemene bouwregels

10.1 Ondergeschikte bouwdelen

Bij toepassing van het bepaalde ten aanzien van het bouwen worden ondergeschikte bouwdelen, als plinten, pilasters, kozijnen, gevelversieringen, ventilatiekanalen, liftschachten, gevel- en kroonlijsten, luifels, uitbouwen, balkons en overstekende daken buiten beschouwing gelaten, mits de overschrijding van bouw-, c.q. bestemmingsgrenzen niet meer dan 1 meter bedraagt.

10.2 Bebouwingsgrenzen
10.2.1 Bouwregels

Onverminderd het bepaalde in de overige artikelen dient bij de bouw van gebouwen de volgende afstand in acht te worden genomen:

  • a. als het bouwperceel grenst aan:
    De bestemming   Afstand uit de wegas  
    Verkeer - 1   100 meter  
    Verkeer - 2   50 meter  
    Verkeer - 3   30 meter  
    Verkeer - 4   20 meter  
  • b. als het bouwperceel grenst aan een weg zonder verkeersbestemming 15 meter tussen de gebouwen en de wegas;
  • c. als het bouwperceel grenst aan het prinses Margrietkanaal, de Follegeaslaet of de Pier Christiaansleat 30 meter tussen de gebouwen en de insteek van de vaarweg;
10.2.2 Afwijken

Burgemeester en wethouder zijn bevoegd om bij een omgevingsvergunning af te wijken van het bepaalde in 10.2.1, indien en voor zover uit overleg met de wegbeheerder respectievelijk waterbeheerder blijkt dat daartegen uit hoofde van het wegbeheer respectievelijk waterbeheer, de verkeersveiligheid daaronder begrepen, geen bezwaar bestaat.

Artikel 11 Algemene gebruiksregels

11.1 Strijdig gebruik

Tot een gebruik, strijdig met de gegeven bestemmingen, wordt in ieder geval gerekend:

  • a. het gebruik van de gronden voor de opslag van (aan het oorspronkelijk verkeer onttrokken) voer-, vaar- of vliegtuigen, anders dan in het kader van de bedrijfsvoering;
  • b. het gebruik van de gronden voor de opslag van schroot, afbraak- en bouwmaterialen, grond, bodemspecie en puin en voor het storten van vuil, anders dan in het kader van de bedrijfsvoering;
  • c. het gebruik van de gronden en bouwwerken ten behoeve van een seksinrichting;
  • d. het gebruik van de gronden als standplaats voor kampeermiddelen;
  • e. permanente bewoning van de arken.

Artikel 12 Algemene afwijkingsregels

Het bevoegd gezag kan bij omgevingsvergunning afwijken van:

  • a. de bij recht in de regels gegeven maten, afmetingen, percentages tot niet meer dan 10% van die maten, afmetingen en percentages;
  • b. de bestemmingsbepalingen en toestaan dat het beloop of het profiel van wegen of de aansluiting van wegen onderling in geringe mate wordt aangepast, indien de verkeersveiligheid en/of -intensiteit daartoe aanleiding geven;
  • c. de bestemmingsbepalingen voor het bouwen teneinde een geringe mate van afwijking van de plaats en richting van de bestemmingsgrenzen toe te staan dit noodzakelijk is in verband met afwijkingen of onnauwkeurigheden ten opzichte van de feitelijke situatie of in die gevallen waar een rationele verkaveling van de gronden een geringe afwijking vergt;
  • d. de bestemmingsbepalingen ten aanzien van de hoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, en toestaan dat de hoogte van de bouwwerken, geen gebouwen zijnde, wordt vergroot tot niet meer dan 10 m;
  • e. de bestemmingsbepalingen ten aanzien van de hoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, en toestaan dat de hoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, ten behoeve van kunstwerken, geen gebouwen zijnde, en ten behoeve van zend-, ontvang- en/of sirenemasten, wordt vergroot tot niet meer dan .. meter;
  • f. het bepaalde ten aanzien van de maximale (bouw)hoogte van gebouwen en toestaan dat de (bouw)hoogte van de gebouwen ten behoeve van plaatselijke verhogingen, zoals schoorstenen, luchtkokers, liftkokers en lichtkappen, mits:
    • 1. de oppervlakte van de vergroting niet meer dan 5 m2 bedraagt;
    • 2. de hoogte niet meer dan 1,25 maal de maximale (bouw)hoogte van het betreffende gebouw bedraagt.

mits geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan:

  • het straat- en bebouwingsbeeld;
  • de woonsituatie;
  • de milieusituatie;
  • de verkeersveiligheid;
  • de sociale veiligheid;
  • de gebruiksmogelijkheden;

van de aangrenzende gronden.

Artikel 13 Overige Regels

13.1 Voldoende parkeergelegenheid

Ten aanzien van het aspect parkeren gelden de volgende regels:

  • a. De gronden zoals aangewezen in het bestemmingsplan mogen slechts worden bebouwd of gebruikt onder de voorwaarde dat op eigen terrein voldoende parkeergelegenheid wordt gerealiseerd en in stand wordt gehouden.
  • b. Bij omgevingsvergunning wordt aan de hand van de parkeernormen in de Beleidsregels Parkeren 2017 (hierna: Beleidsregels parkeren) bepaald of sprake is van voldoende parkeergelegenheid met dien verstande dat indien voornoemde beleidsregels gedurende de planperiode worden gewijzigd, rekening wordt gehouden met die wijziging.
  • c. Bij omgevingsvergunning kan worden afgeweken van de eis dat parkeren op eigen terrein dient plaats te vinden (sub a) en de parkeernormen zoals opgenomen in de Beleidsregels parkeren (sub b) mits dit geen onevenredige gevolgen heeft voor de omgeving en wordt voldaan aan de in de Beleidsregels parkeren opgenomen regels en voorwaarden.

Hoofdstuk 4 Overgangs- en slotregels

Artikel 14 Overgangsrecht

14.1 Overgangsrecht bouwwerken

Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot,

  • a. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
  • b. na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning voor het bouwen wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan.
14.2 Afwijking

Het bevoegd gezag kan eenmalig bij omgevingsvergunning afwijken van lid 14.1 voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in lid 14.1 met maximaal 10%.

14.3 Uitzondering op het overgangsrecht bouwwerken

Lid 14.1 is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder omgevingvergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.

14.4 Overgangsrecht gebruik

Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet.

14.5 Strijdig gebruik

Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in lid 14.4, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.

14.6 Verboden gebruik

Indien het gebruik, bedoeld in lid 14.4, na het tijdstip van inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.

14.7 Uitzondering op het overgangsrecht gebruik

Lid 14.4 is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.

Artikel 15 Slotregel

Deze regels worden aangehaald als:

Regels van het Waterpark Follega 2019.