Plan: | Sint Nicolaasga - Kabelwaterskibaan Tsjûkemarwei |
---|---|
Status: | voorontwerp |
Plantype: | bestemmingsplan |
IMRO-idn: | NL.IMRO.1940.BPBUI17STNICWSC-VO01 |
Ten zuidoosten van het dorp Sint Nicolaasga ligt het Tsjûkemar. In de noordwesthoek van dit meer ligt, tegen de A6 aan, de waterkom de 'Ulesprong'. Bij deze waterkom ligt een klein schiereiland met strand dat wordt gebruikt voor dagrecreatie. Twee initiatiefnemers zijn voornemens om hier een watersportbedrijf met kabelwaterskibaan en horecagelegenheid te vestigen.
Omdat deze plannen op basis van het geldende bestemmingsplan niet mogelijk zijn, is dit nieuwe bestemmingsplan opgesteld.
Het plangebied omvat een deel van de Ulesprong en het aangrenzende schiereiland. Naast het plangebied ligt de snelweg A6 nabij de afrit van en naar Sint Nicolaasga. Ten noorden en westen van het plangebied ligt een parkeerplek aan de Tsjûkemarwei. In figuur 1 is de globale ligging van het plangebied aangegeven.
Figuur 1: Globale Ligging plangebied. Bron: Bing Maps
Het plangebied is geregeld in het bestemmingsplan 'Buitengebied Noord - 2017', vastgesteld op 28 juni 2017. De gronden van het schiereiland zijn hier bestemd onder 'Recreatie - Dagrecreatie'. Binnen deze bestemmingen wordt (een gebouw ten behoeve van) een watersportaccommodatie met horecagelegenheid niet toegestaan. Het water heeft de bestemming 'Natuur', waarbinnen de kabelwaterskibaan niet mogelijk is.
De toelichting bij het bestemmingsplan is opgebouwd uit zes hoofdstukken. Hoofdstuk 2 beschrijft kort de bestaande situatie van het plangebied. Hoofdstuk 3 vat de relevante beleidsstukken samen en geeft zo nodig aan welke consequenties dit heeft voor het plangebied. Hoofdstuk 4 staat stil bij de relevante milieu- en omgevingsaspecten. Hoofdstuk 5 geeft een toelichting op de gehanteerde bestemmingen met de uitgangspunten hiervoor. Hoofdstuk 6 bevat tenslotte een korte beschrijving van de maatschappelijke en economische uitvoerbaarheid.
De Ulesprong is een recreatiegebied aan de rand van het Tsjûkemar. Het bestaat uit een waterkom en een schiereiland, waarop een strand ligt. Aan de noord- en westzijde ligt een parkeerterrein dat vrijwel direct op de A6 is ontsloten. Doordat de rand van het schiereiland relatief dichtbegroeid is, wordt het strand afgeschermd van deze rijksweg. De waterkom ligt wel open aan de A6. In figuur 2 is de globale ligging van het plangebied weergegeven. In figuur 3 en 4 zijn aanzichten op het gebied toegevoegd.
Figuur 2: Globale ligging plangebied (bron: Google Maps)
Figuur 3 Aanzicht vanaf de A6 (Bron: Google Maps)
Figuur 4 Aanzicht vanaf de parkeerplaats (Bron: Google Maps)
De gewenste ontwikkeling betreft de realisatie van een watersportaccommodatie met een kabelwaterskibaan en een strandpaviljoen. Mocht in de toekomst blijken dat er behoefte is aan een ander soort waterrecreatie, dan wordt hierop ingespeeld. Vandaar dat de ontwikkeling als geheel voor de komende jaren gezien moet worden als watersportcentrum. De inrichtingstekening van de ontwikkeling is te zien in figuur 5. In bijlage 1 zijn de schetsontwerpen en sfeerimpressies van de ontwikkeling toegevoegd. In bijlage 4 wordt meer uitleg gegeven aan het initiatief.
Figuur 5 Inrichtingstekening beoogde watersportaccommodatie
De verschillende onderdelen van de ontwikkeling worden hieronder beschreven:
Het strandpaviljoen
Het beoogde strandpaviljoen wordt opgezet in twee verdiepingen. In figuur 6 is een impressie van het paviljoen te zien.
Figuur 6 Impressie Strandpaviljoen
Het gebouw biedt ruimte aan de voorzieningen die nodig zijn voor het watersportcentrum evenals verschillende vormen van daghoreca (waaronder een restaurant), zalenaccommodatie en kantoren en detailhandel gericht op de waterrecreatie. Aan de waterzijde bevindt zich het startplatform ten behoeve van de kabelwaterskibaan en een terras. Op het gebouw zelf is tevens een terras beoogd. In het water wordt een funsteiger gerealiseerd met daarop een toren.
Kabelwaterskibaan
De kabelwaterskibaan biedt de mogelijkheid om te waterskiën, voortgetrokken door een kabelbaan zoals op figuur 5 is aangegeven. De kabel van de baan is bevestigd aan een aantal dragers.
De kabelwaterskibaan kent een seizoen van ruim een halfjaar (van 1 april tot eind oktober). In de maanden april en oktober wordt er veelal alleen in de weekeinden geskied terwijl de rest van het seizoen de baan 7 dagen per week geopend zal zijn. Deelname gaat per uur. De openingstijden zijn gemiddeld per dag van 10.00 tot 22.00 uur. Dit resulteert uiteindelijk in maximaal 175 skidagen en ± 1860 ski-uren per jaar. Er kunnen maximaal 12 deelnemers tegelijk aan de kabelbaan gekoppeld worden, die gemiddeld twee rondjes per beurt maken. Met een snelheid van 31 km/uur komt dit neer op ±370 rondjes per uur. Hierdoor kunnen er maximaal 40 deelnemers in een uur waterskiën (dit is maximaal en niet representatief voor alle ski-uren in een seizoen).
In het water kunnen naast het waterskiën ook andere watergebonden recreatieve activiteiten plaatsvinden, waar vergelijkbare getallen voor gelden.
Verkeer en parkeren
Ten aanzien van verkeer en parkeren, zijn er vanuit de gemeente en het CROW geen kencijfers die voor de ontwikkelingen in het plangebied gebruikt kunnen worden. Om deze reden wordt voor het aantal parkeerplaatsen en de verkeersgeneratie uitgegaan van de te verwachten bezoekersaantallen.
Om de parkeerbehoefte van dit project te bepalen, wordt uitgegaan van een parkeerbezetting en de parkeervraag. De parkeerbezetting is het hoogste aantal gelijktijdig geparkeerde auto's (piek) en de parkeervraag is de parkeerbezetting + 10%. Deze + 10% levert vrije plaatsen op om zoekverkeer te voorkomen, en voor reservecapaciteit tijdens incidentele pieken. Verder wordt bij de maximale parkeerbezetting uitgegaan van 1,5 inzittende per automobiel. Bij een maximale bezetting van de skibaan met 40 deelnemers ontstaat een parkeerbezetting van 40 : 1,5 = 26, wat correspondeert met een parkeervraag van 29. Dit aantal zou verdubbeld moeten worden op het wisselmoment tussen "twee waterski-uren". Het aantal recreanten is tijdens een mooie zomerdag lastig te bepalen. De aanname is dat er op een drukke dag 200 recreanten gelijktijdig de Ulesprong bezoeken. Gezien de ligging van het plangebied bestaat de kans dat een deel van de bezoekers ook met de fiets komt. Bij de aanname van 200 bezoekers is een parkeerbezetting van 133 parkeerplaatsen nodig, wat neerkomt op een parkeervraag van 146. In totaal moet dan worden uitgegaan van een parkeervraag van 2 x 29 + 146 = 204 parkeerplaatsen.
In bijlage 2 is aan de hand van een parkeerstudie gevisualiseerd hoe deze parkeervraag gerealiseerd kan worden in het plangebied. Hieruit blijkt dat het bestemmingsplan wat betreft parkeren uitvoerbaar is en dat er voldoende mogelijkheden zijn om de parkeervraag op te vangen. Daarnaast zijn er in de directe omgeving nog voldoende andere parkeerplaatsen aanwezig of te realiseren. In het bestemmingsplan is in de overige regels een regeling opgenomen die voldoende parkeergelegenheid in het plangebied waarborgt. De gemeente hanteert hiervoor de parkeernormen uit de Nota beleidsregels parkeren De Fryske Marren vastgesteld (31 januari 2018 door de gemeenteraad en 19 februari 2018 door het college van burgemeester en wethouders).
Ten aanzien van de verkeersgeneratie is er bij 204 parkeerplaatsen sprake van 408 motorvoertuigbewegingen (rekening houdende met aankomst en vertrek). Er wordt uitgegaan dat er op de drukste zomerdag 200 recreanten gelijktijdig aanwezig zijn. Omdat het merendeel van de parkeerplaatsen op de drukste momenten nodig is voor bezoekers van het bijbehorende strand en dit om langdurig bezoek gaat, zou een turn over (het aantal malen dat een parkeerplaats per dag wordt gebruikt) van 1,5 bruikbaar zijn. Dit resulteert in 1,5 * 204 = 306 > 306 * 2 (want aankomst en vertrek) = 612 motorvoertuigbewegingen voor de drukste maatgevende dag (worst case). Gezien de ligging van het plangebied nabij de A6 en het feit dat de toegangsweg naar het plangebied een brede, doodlopende weg betreft waar de gereden snelheden relatief laag liggen, worden er ten aanzien van de verkeersgeneratie geen belemmeringen verwacht die de uitvoerbaarheid van het plan in de weg staan. Dit geldt ook voor de verkeersveiligheid.
Randvoorwaarden Rijkswaterstaat
Omdat de activiteiten in het plangebied nabij de A6 plaatsvinden, zijn de plannen met Rijkswaterstaat besproken. Rijkswaterstaat wil onder de volgende voorwaarden medewerking aan het plan verlenen:
Uit de verkeerskundige paragraaf blijkt dat ten aanzien van de verkeersdoorstroming van en naar de A6 geen belemmeringen zijn te verwachten. De andere voorwaarden worden bij de verdere uitwerking van het project opgevolgd. Afgesproken is dat Rijkswaterstaat op de hoogte wordt gehouden van de verdere ontwikkelingen van het plan.
Het is van belang dat de voorgestelde ontwikkeling voldoet aan de gestelde welstandscriteria in het gebied. Het toetsingskader voor de ontwikkeling is de 'Welstandsnota De Friese Meren 2014' onder paragraaf '7.10 sport- en recreatieterreinen met een relatie met de omgeving'. Voor de toetsing is vooroverleg geweest met de welstandsorganisatie Hûs en Hiem. Op het ontwerp zijn enkele aanbevelingen gegeven door Hûs en Hiem, het plan is hierop aangepast. Het advies van de welstand is toegevoegd in bijlage 3.
Een ander aspect dat van belang is voor de ruimtelijk kwaliteit, is de landschappelijke inpassing. Wat betreft dit aspect is de openheid van het Tsjûkemar van belang. Uit het in bijlage 1 opgenomen schetsontwerp blijkt dat de openheid niet in het geding komt. De bebouwing van het strandpaviljoen wordt namelijk op het aanwezige strand gerealiseerd en in het Tsjûkemar zelf worden geen gebouwen gerealiseerd. Hier is alleen de constructie voor de kabelwaterskibaan beoogd en een steiger met daarop een toren. De huidige ruimtelijke kwaliteit van het Tsjûkemar blijft hiermee behouden, en de beleving hiervan krijgt door de ontwikkeling in het plangebied een impuls.
In dit hoofdstuk wordt het voor het plan relevante beleid beschreven.
Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte en Besluit algemene regels ruimtelijke ordening
Met de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte zet het Rijk in op het beschermen van 14 nationale belangen. Het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) stelt regels omtrent de 14 aangewezen nationale belangen zoals genoemd in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR). Het Rijk laat de ruimtelijke ordening meer over aan gemeenten en provincies en kiest voor een selectieve inzet van rijksbeleid op 14 nationale belangen. Voor deze belangen is het Rijk verantwoordelijk voor de resultaten. Buiten deze 14 belangen hebben decentrale overheden beleidsvrijheid.
Ladder voor duurzame verstedelijking
Om zorgvuldig ruimtegebruik te stimuleren is in het Besluit ruimtelijke ordening de ladder voor duurzame verstedelijking opgenomen (artikel 3.1.6 lid 2). Voor een stedelijke ontwikkeling buiten bestaand stedelijk gebied moet worden gemotiveerd waarom deze niet binnen bestaand stedelijk gebied wordt gerealiseerd en moet worden aangetoond of er behoefte voor is.
Afweging rijksbeleid
In het plangebied spelen geen Nationale Belangen die zijn opgenomen in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte of in het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening.
De ontwikkeling betreft een watersportcentrum met waterskibaan, strandpaviljoen en horeca. Dit wordt gezien als nieuw stedelijke ontwikkelingsproject. Hiervoor moet de actuele behoefte worden beschreven en moet worden aangegeven of de ontwikkeling niet plaats kan vinden binnen bestaand stedelijk gebied.
Actuele behoefte
In de 'Ruimtelijke visie Tsjûkemar', beschreven in paragraaf 3.3, wordt aangegeven dat er behoefte is aan meer verschillende soorten recreatiemogelijkheden rondom het Tsjûkemar. Het watersportcentrum met de kabelwaterskibaan voorziet in een nieuw aanbod van recreatie. In Fryslân is er in het huidige aanbod één kabelwaterskibaan. Ter vergelijking zijn er in de Provincie Groningen twee kabelwaterskibanen. Een trend in de waterrecreatiesector is de toenemende populariteit van actieve watersporten waaronder waterskiën. Daarbij blijkt uit onderzoek uit 2017 (Rabobank, Cijfers en Trends) dat er behoefte is aan goede horeca aansluitend bij waterrecreatiemogelijkheden. Een belangrijke doelgroep voor deze tak van watersport zijn jongeren. Voor jongeren in Fryslân staat waterskiën in de top 4 als favoriete watersport. Ook hierbij wordt als belangrijk aspect genoemd dat er horeca aanwezig is bij de recreatiemogelijkheid (Provincie Fryslân & European Tourism Futures Institute(Efti) (2012) Jeugd & Watersport Vier schetsen voor de watersportsector in Fryslân in 2020.).
De ontwikkeling sluit daarom gezien het bovenstaande aan bij de huidige trends binnen de waterrecreatie en sport en bij de behoefte voor de doelgroep 'jongeren'. Daarnaast sluit de ontwikkeling aan bij de uitgangspunten van de 'Ruimtelijke visie Tsjûkemar' en blijkt uit marktonderzoek (zie bijlage 4) dat er behoefte is. Hiermee is aangetoond dat er behoefte is voor een watersportcentrum met kabelwaterskibaan.
Binnen bestaand stedelijk gebied
De realisatie van een kabelwaterskibaan met accommodatie is in het bestaand stedelijk gebied niet mogelijk. Voor een kabelwaterskibaan is een groot oppervlakte water nodig, deze ruimte is niet aanwezig in stedelijk gebied in de omgeving. Gezien de verkeersaantrekkende werking, is een ligging nabij hoofdinfrastructuur aan te bevelen. De locatie in het plangebied voldoet hieraan.
Conclusie
Het voornemen is passend binnen het rijksbeleid.
Structuurvisie Grutsk op 'e Romte
In het Streekplan worden de kernkwaliteiten van het cultuurhistorische erfgoed en het landschap beschreven. Onder kernkwaliteiten wordt verstaan: 'die ruimtelijke eigenschappen die zo typisch zijn voor het Friese landschap, dat zij tezamen de ruimtelijke identiteit van Fryslân vormen'. Het Streekplan bevat een beschrijving van welke kernkwaliteiten er zijn en kondigt een nadere uitwerking en waardering aan van deze kernkwaliteiten. De thematische structuurvisie Grutsk op 'e Romte, zoals vastgesteld in maart 2014, vormt deze uitwerking en geeft de provinciale belangen en ontwikkelingsrichting ten aanzien van de kernkwaliteiten.
De locatie ligt in het gebied het 'Laagveengebied' ook wel het Lage Midden genoemd. Dit gebied is een lager gelegen kom tussen twee hogere zand en keileem gebieden. Het westelijk deel van het Laagveengebied kenmerkt zich door enkele meren en kronkelende waterverbindingen. De openheid van het Tsjûkemar wordt als provinciaal belang aangemerkt in de visie. Hierbij moeten de meeroevers open worden gehouden.
Het watersportcentrum met de kabelwaterskibaan doet niet af aan de openheid van het Tsjûkemar aangezien het gebouw op het huidige strandje wordt gerealiseerd en in het Tsjûkemar alleen een steiger bij het strand en de constructie van de kabelwaterskibaan gerealiseerd worden. Dit is gevisualiseerd in bijlage 1.
Verordening Romte Fryslân 2014
Op 18 juni 2014 is de Verordening Romte Fryslân 2014 vastgesteld. De laatste wijziging van deze verordening heeft plaatsgevonden op 29 juni 2017. In de verordening zijn regels gesteld die ervoor moeten zorgen dat de provinciale ruimtelijke belangen doorwerken in de gemeentelijke ruimtelijke plannen.
Onder artikel 5.4 wordt door de provincie binnen ruimtelijke plannen ruimte geboden voor (nieuwe) dagrecreatieve inrichtingen tot 150.000 bezoekers per jaar. Gezien de grootte van het watersportcentrum en de doelgroep is te verwachten dat de betreffende ontwikkeling onder de grens van 150.000 bezoekers per jaar blijft, waarmee wordt voldaan aan de provinciale verordening. Wel dient een recreatieve voorziening aansluitend of nabije een recreatiekern gerealiseerd te worden. Omdat de ontwikkeling hier niet aan voldoet, hebben Gedeputeerde Staten van Fryslân op 26 januari 2016 laten weten een ontheffing te verlenen op de provinciale verordening. Een van de voorwaarden daarvan is dat het inrichtingsplan nader wordt uitgewerkt en de uitvoering daarvan wordt geborgd in het bestemmingsplan. Zoals in paragraaf 2.2 en in bijlage 1 is aangeven, is het inrichtingsplan verder uitgewerkt. In het bestemmingsplan is dit juridisch vertaald.
Conclusie
Het voornemen is passend binnen het provinciaal beleid.
Ruimtelijke visie Tsjûkemar
Door de voormalige gemeenten Skarsterlân, Lemsterland en de provincie Fryslân is in 2010 de ruimtelijke visie Tsjûkemar opgesteld. Het doel van de visie is om de ambities van de (voormalige) gemeente en de provincie ten aanzien van de ruimtelijke ontwikkeling van de Tsjûkemar te beschrijven en te verbeelden. In de visie wordt voor 10 jaar een beeld gevormd met concrete voorgenomen ontwikkelingen en nieuwe ontwikkelingskansen.
Belangrijke hoofdlijnen uit de visie zijn:
De locatie de Ulesprong wordt in de visie aangewezen als interessante locatie waar een knooppunt van wegen van verschillende routes is. Als suggestie wordt genoemd in de visie om een restaurant/uitsparing in combinatie met waterrecreatie.
Gesteld kan worden dat de ontwikkeling van een kabelwaterskibaan met strandpaviljoen aansluit bij de realisatie van verschillende recreatiemogelijkheden rondom het meer. Daarnaast vormt het een blikvanger vanaf de A6 voor het Tsjûkemar als recreatiemeer. Mede omdat de Ulesprong wordt aangewezen als interessante locatie kan deze ontwikkeling een goede bijdrage leveren aan de kwaliteit, verscheidenheid en promotie van de recreatiemogelijkheden bij het Tsjûkemar.
Welstandsnota de Friese Meren 2014
De gemeenteraad heeft op 22 april 2015 de Welstandsnota De Friese Meren 2014 gewijzigd vastgesteld. Met de nieuwe welstandsnota is ook het welstandsbeleid aangepast. In het nieuwe beleid worden criteria gegeven waaraan nieuwbouw getoetst kan worden. De gemeente zet in de nota in op het versoepelen van regels waar dat mogelijk is en het stellen van duidelijke regels waar dat nodig is.
Voor de beoogde ontwikkeling is het toetsingskader '7.10 Sport- en recreatieterreinen met een relatie met de omgeving' van toepassing. De volgende criteria zijn van toepassing op dit toetsingskader:
Het voornemen is reeds in vooroverleg geweest bij de welstandscommissie, dit advies is bijgevoegd in bijlage 3. Het ontwerp is aangepast naar het advies van de welstand. Dit maakt dat de ontwikkeling aansluit bij de welstandscriteria van de gemeente.
Conclusie
Het voornemen is passend binnen het gemeentelijk beleid.
In dit hoofdstuk wordt beschreven hoe rekening is gehouden met de in en rond het plangebied voorkomende relevante milieu- en omgevingsaspecten.
In onderdeel C en D van de bijlage bij het Besluit m.e.r. is aangegeven welke activiteiten in het kader van de omgevingsvergunning planmer-plichtig, projectmer-plichtig of mer-beoordelingsplichtig zijn. Voor deze activiteiten zijn in het Besluit m.e.r. drempelwaarden opgenomen. Daarnaast dient het bevoegd gezag bij de betreffende activiteiten die niet aan de bijbehorende drempelwaarden voldoen, na te gaan of sprake kan zijn van belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu, gelet op de omstandigheden als bedoeld in bijlage III van de EEG-richtlijn milieueffectbeoordeling. Deze omstandigheden betreffen
In bijlage D van het Besluit m.e.r. (D10) is opgenomen dat de aanleg, wijziging of uitbreiding van themaparken m.e.r.-beoordelingsplichtig is in gevallen waarin de activiteit betrekking heeft op
Omdat het plan niet van deze omvang is, is een formele m.e.r.-beoordeling niet noodzakelijk. Wel moet dit worden gemotiveerd, hetgeen ook wel een vormvrije m.e.r.-beoordeling wordt genoemd. Dit betekent dat de kenmerken van het potentiële effect op basis van de kenmerken en de plaats van de activiteiten onderzocht moeten worden. Uit de vormvrije m.e.r.-beoordeling in bijlage 6 blijkt dat gelet op de kenmerken van het project, de plaats van het project en de kenmerken van de potentiële effecten geen belangrijke negatieve milieugevolgen zullen optreden. Er is dan ook geen aanleiding voor het doorlopen van een mer-procedure. Het college van burgemeester en wethouders besluit op basis hiervan dat geen m.e.r.-procedure nodig is.
In het kader van een goede ruimtelijke ordening is ruimtelijke afstemming tussen bedrijfsactiviteiten, voorzieningen en gevoelige functies (woningen) noodzakelijk. Bij deze afstemming kan gebruik worden gemaakt van de richtafstanden uit de basiszoneringslijst van de VNG-brochure 'Bedrijven en milieuzonering' (2009). Een richtafstand kan worden beschouwd als de afstand waarbij onaanvaardbare milieuhinder als gevolg van bedrijfsactiviteiten redelijkerwijs kan worden uitgesloten.
Het watersportcentrum valt onder milieucategorie 3.1 met als voornaamste richtlijn 'geluid', hierbij geldt een richtlijn van 50 meter.
In de directe omgeving van het plangebied liggen geen hinderlijke bedrijfsactiviteiten. Ook vormt de ontwikkeling geen hinder voor omliggende functies omdat dichtstbijzijnde bebouwing op meer dan 800 meter van het plangebied ligt.
Geconcludeerd wordt dat het aspect milieuzonering de uitvoerbaarheid van het plan niet in de weg staat.
Op grond van de Wet geluidhinder (Wgh) geldt rond wegen met een maximumsnelheid hoger dan 30 km/uur, spoorwegen en inrichtingen die 'in belangrijke mate geluidhinder veroorzaken', een geluidzone. Bij de ontwikkeling van nieuwe geluidsgevoelige objecten binnen deze geluidzones moet akoestisch onderzoek worden uitgevoerd om aan te tonen dat de ontwikkeling voldoet aan de voorkeursgrenswaarden die in de wet zijn vastgelegd. In de Wgh wordt onderscheid gemaakt tussen geluidgevoelige functies enerzijds en niet-geluidsgevoelige functies anderzijds. Indien een geluidsgevoelige functie mogelijk wordt gemaakt en binnen de zone van een weg, spoorweg of een industriegebied ligt, moet onderzocht worden of voldaan wordt aan de voorkeursgrenswaarde.
In de omgeving van het plangebied ligt de snelweg A6 en de Tsjûkemarwei. Het plangebied ligt in de geluidzone van deze wegen. Een watersportcentrum met kabelwaterskibaan is geen geluidgevoelig object zoals bedoeld in de Wgh. Dit maakt dat het aspect geluid geen belemmering vormt voor de beoogde ontwikkeling.
Vanuit de Wgh zijn er geen belemmeringen voor het bestemmingsplan.
Deze 'waterparagraaf' gaat in op de watertoets. Hierin wordt beoordeeld wat de effecten van het bestemmingsplan op de waterhuishouding zijn en of er waterschapsbelangen spelen. De belangrijkste thema's zijn waterveiligheid, de afvoer van schoon hemelwater en afvalwater en de waterkwaliteit.
Het plangebied valt onder het beheer van het Wetterskip Fryslân, dat zorg draagt voor de kwaliteit van het oppervlaktewater in het gebied en dat de grotere boezemwateren en sloten beheert, alsmede de waterkeringen, zoals geregeld in de Waterwet. Ook is het waterschap belast met het peilbeheer in het plangebied.
Op 18 januari 2018 is de digitale watertoets ingevuld. Het toetsresultaat is opgenomen in bijlage 5. Zodra er een reactie van het waterschap bekend is, wordt deze opgenomen in deze paragraaf.
Met het oog op een goede ruimtelijke ordening, moet in geval van ruimtelijke ontwikkelingen worden aangetoond dat de bodem geschikt is voor het beoogde functiegebruik. Uitgangspunt ten aanzien van de bodemkwaliteit is dat deze bij nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen zodanig goed moet zijn dat er geen risico's voor de volksgezondheid bestaan bij het gebruik van het plangebied.
Gezien het huidige functiegebruik in het plangebied is het niet aannemelijk dat er verontreinigingen in de bodem zijn ontstaan. Het omgevingsaspect bodem vormt daarom geen belemmering voor de ontwikkeling die in dit bestemmingsplan centraal staat.
Per 1 juli 2016 is de Monumentenwet 1988 vervallen. Een deel van de wet is op deze datum overgegaan naar de Erfgoedwet. Het deel dat betrekking heeft op de besluitvorming in de fysieke leefomgeving gaat over naar de Omgevingswet, wanneer deze naar verwachting in 2019 in werking treedt. Dit geldt ook voor de verordeningen, bestemmingsplannen, vergunningen en ontheffingen op het gebied van archeologie. Vooruitlopend op de datum van ingang van de Omgevingswet zijn deze artikelen te vinden in het Overgangsrecht in de Erfgoedwet, waar ze ongewijzigd van toepassing blijven zolang de Omgevingswet nog niet van kracht is.
De kern van de wet is dat wanneer de bodem wordt verstoord, archeologische resten intact moeten blijven. Als dit niet mogelijk is, is opgraving een optie. Om inzicht te krijgen in de kans op het aantreffen van archeologische resten in bepaalde gebieden zijn op basis van historisch onderzoek archeologische verwachtingskaarten opgesteld.
Voor een globaal inzicht in mogelijke waarden heeft de provincie de Friese Archeologische Monumentenkaart Extra (FAMKE) gepubliceerd. De FAMKE bestaat uit twee advieskaarten, één voor de periode steentijd - bronstijd (300.000 - 800 v Chr.), en één voor de periode ijzertijd - middeleeuwen (800 v Chr. - 1500 n Chr.). FAMKE heeft voor het tijdvak steentijd-bronstijd en voor het tijdperk ijzertijd-middeleeuwen voor de gronden bepaald dat er een karterend onderzoek verricht dient te worden bij ingrepen van meer dan 5.000 m2.
De ontwikkeling die met dit bestemmingsplan mogelijk wordt gemaakt is een ingreep die kleiner is dan 5.000 m2. Het omgevingsaspect archeologie vormt daarom geen belemmering voor de ontwikkeling die in dit bestemmingsplan centraal staat.
De rol van cultuurhistorie in de ruimtelijke ordening is de laatste jaren sterk toegenomen. Bij het opstellen van plannen moeten cultuurhistorische waarden tijdig in beeld worden gebracht. Het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) stelt in dat verband specifieke eisen aan het opstellen van ruimtelijke plannen. Waar mogelijk moeten cultuurhistorische waarden worden behouden of versterkt. Cultuurhistorie is daarmee veelal een sturend onderdeel geworden in de ruimtelijke ordening.
In paragraaf 3.2 wordt onderbouwd hoe er verantwoord wordt omgegaan met de landschappelijke waarden in de omgeving die van belang zijn voor de cultuurhistorie. Gesteld kan worden dat het plan geen afbreuk doet aan de cultuurhistorische waarden in de omgeving.
Bij ruimtelijke ontwikkelingen moet rekening gehouden worden met de natuurwaarden van de omgeving en met beschermde plant- en diersoorten. Deze zijn geregeld in de nieuwe Wet natuurbescherming (Wnb). Met de Wnb zijn alle bepalingen met betrekking tot de bescherming van natuurgebieden en dier- en plantensoorten samengebracht in één wet. De Wnb implementeert diverse Europese regelgeving, zoals de Vogelrichtlijn en de Habitatrichtlijn in de Nederlandse wetgeving.
Voor het plan zijn meerdere ecologische onderzoeken uitgevoerd:
Gebiedsbescherming
Met betrekking tot de gebiedsbescherming gaat het om de bescherming van gebieden die zijn aangewezen als onderdeel van het Natuurnetwerk Nederland en/of om gebieden die zijn aangewezen als Natura 2000-gebied.
De inrichting leidt niet tot significant negatieve effecten op de instandhoudingsdoelstellingen van Natura 2000-gebieden (het meest dichtbij gelegen Natura 2000-gebied 'Rottige Meenthe en Brandemeer' ligt op ongeveer 7 kilometer ten zuidoosten van het plangebied). Er is daarmee geen knelpunt met de Wet natuurbescherming. Daarnaast heeft aanvullend veldonderzoek uitgewezen dat het plangebied nauwelijks of niet van belang is voor watervogels ook niet in de periode dat er een overlap is in het gebruik van de waterskibaan en de aanwezigheid van overwinterende watervogels in het Tsjûkemar . Deze periode beslaat de maanden september/oktober en de maand april. Ook is in het onderzoek vastgesteld dat de oevers nabij de waterskibaan niet van groot belang zijn voor broedende vogels. De conclusie is dat ten aanzien van vogels er geen knelpunt is met het beschermingsregime van het NNN.
Soortenbescherming
De soortenbescherming vindt primair plaats via de Wet natuurbescherming. Op grond van deze wet mogen er geen beschermde planten en dieren (en hun verblijfsplaatsen), die in de wet zijn aangewezen, verstoord worden. Onder voorwaarden is ontheffing van deze verbodsbepalingen mogelijk. Voor soorten die vermeld staan op bijlage IV van de Habitatrichtlijn en een aantal Rode-Lijst soorten zijn deze voorwaarden zeer streng.
Uit de ecologische onderzoeken blijkt dat het plangebied en de directe omgeving (gebaseerd op tellingen in 2014/2015) niet of nauwelijks van belang zijn voor watervogels. Dit geldt voor de zomermaanden, maar ook voor het voorseizoen (april), naseizoen (september/oktober) en de wintermaanden (november t/m maart). In het plangebied werden de hoogste aantallen watervogels geteld in de maanden november t/m maart. Omdat in deze periode de waterskibaan is gesloten, zijn er als gevolg van het voornemen geen of nauwelijks effecten te verwachten op watervogels.
De oevers die onder invloed staan van de waterskibaan zijn niet van groot belang voor broedende vogels. Mogelijk dat er incidenteel een futenpaartje tot broeden komt, maar het onderzoek heeft uitgewezen dat dit niet meer zal zijn dan enkele broedparen. In verhouding met het grote aantal broedende futen in het Tsjûkemar is dit nihil. Effecten op broedvogels zijn daarom niet te verwachten.
De onderzoeken hebben uitgewezen dat de oevers nabij de waterskibaan niet van belang zijn voor foeragerende Otters. Effecten op Otters in het Tsjûkemar als gevolg van het voornemen worden er daarom niet verwacht.
De Wet natuurbescherming staan de uitvoering van de beoogde ontwikkeling niet in de weg.
Conclusie
De ontwikkeling wordt niet beperkt door het aspect ecologie.
Externe veiligheid gaat over het beheersen van de risico's voor de omgeving bij gebruik, opslag en vervoer van gevaarlijke stoffen. Het toetsingskader wordt gevormd door verschillende besluiten en documenten. Risico's zijn inzichtelijk gemaakt op de risicokaart die per provincie wordt bijgehouden.
Hieruit blijkt dat in de directe omgeving van het plangebied geen risicovolle inrichtingen zijn gelegen. Ook ligt het plangebied niet binnen het invloedsgebied van buisleidingen. Wel is het plangebied gelegen binnen het invloedsgebied van de A6. Door het vervoer van de stofcategorie GF3 bedraagt het invloedsgebied 355 meter. De bebouwing (horeca voorziening) wordt op een afstand van 325 meter van de betreffende weg gerealiseerd. Hiervoor dient het groepsrisico te worden verantwoord. In het kader van het wettelijk vooroverleg zal aanvullend advies gevraagd worden aan de veiligheidsregio.
In het kader van de voorziene ontwikkeling is overleg geweest met Rijkswaterstaat (RWS). RWS gaf hierbij aan in principe medewerking te willen verlenen aan het plan. Wel zijn er voor de realisatie enkele voorwaarden opgesteld door RWS, zoals aangegeven in paragraaf 2.2.
Uit oogpunt van externe veiligheid zijn er geen belemmeringen voor de voorgenomen ontwikkeling.
Een onderdeel van de Wet milieubeheer betreft luchtkwaliteit. De wet is bedoeld om de negatieve effecten op de volksgezondheid, als gevolg van te hoge niveaus van luchtverontreiniging, aan te pakken.
De luchtkwaliteitseisen vormen onder andere geen belemmering voor een ruimtelijke ontwikkeling als er geen sprake is van een feitelijke of dreigende overschrijding van een grenswaarde of als een project, al dan niet per saldo, niet tot een verslechtering van de luchtkwaliteit leidt.
In het plangebied is geen sprake van een feitelijke of dreigende overschrijding van de grenswaarden. Overschrijdingen van de grenswaarden voor luchtkwaliteit bij projecten zijn veelal het gevolg van het aantal verkeersbewegingen in een gebied. Op grond van de algemene maatregel van bestuur “Niet in betekenende mate” (NIBM) vormen luchtkwaliteitseisen geen belemmeringen voor projecten als deze niet in betekenende mate bijdragen aan de verslechtering van de luchtkwaliteit. Om dit aan te tonen, is op basis van de in paragraaf 2.2 beschreven verkeersaantrekkende werking een NIBM-berekening uitgevoerd.
Figuur 8 Berekening NIBM-tool
Uit de Nimb-tool blijkt dat de verkeerstoename niet in betekenende mate bijdraagt aan de verslechtering van de luchtkwaliteit. Aanvullend onderzoek naar het aspect luchtkwaliteit is om deze reden niet noodzakelijk. Het aspect luchtkwaliteit vormt dan ook geen belemmering voor dit bestemmingsplan.
Bij de uitvoering van ruimtelijke ontwikkelingen moet rekening worden gehouden met de aanwezigheid van elektriciteit- en communicatiekabels en nutsleidingen in de grond. Hier gelden beperkingen voor ingrepen in de bodem. Daarnaast zijn zones, bijvoorbeeld rondom hoogspanningsverbindingen, straalpaden en radarsystemen van belang. Deze vragen vaak om het beperken van gevoelige functies of van de hoogte van bouwwerken. Voor ruimtelijke plannen zijn alleen de hoofdleidingen van belang. De kleinere, lokale leidingen worden bij de uitvoering door middel van een Klic-melding in kaart gebracht.
In of nabij het plangebied lopen geen hoofdleidingen of -kabels. Ook liggen er geen relevante zones over het plangebied. Voor het bestemmingsplan gelden ten aanzien van kabels, leidingen en zoneringen geen belemmeringen.
In dit hoofdstuk wordt een motivatie gegeven van de gehanteerde bestemmingen en de daarbij behorende uitgangspunten van het bestemmingsplan.
Het bestemmingsplan voldoet aan alle vereisten die zijn opgenomen in de Wet ruimtelijke ordening (Wro), het Bro en de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo). Inherent hieraan is de toepassing van de Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen (SVBP) 2012. De SVBP maakt het mogelijk om bestemmingsplannen te maken die op vergelijkbare manier zijn opgebouwd en op een zelfde manier worden verbeeld. De SVBP 2012 is toegespitst op de regels die voorschrijven hoe bestemmingsplannen volgens de Wro en het Bro moeten worden gemaakt. De SVBP geeft bindende standaarden voor de opbouw en de verbeelding van het bestemmingsplan, zowel digitaal als analoog. De regels van dit bestemmingsplan zijn opgesteld volgens deze standaarden. Verder sluit de regeling in het voorliggende bestemmingsplan aan bij het vigerende bestemmingsplan Buitengebied Noord - 2017.
Het bestemmingsplan regelt de gebruiks- en bebouwingsmogelijkheden van de gronden in het plangebied. De juridische regeling is vervat in een verbeelding en bijbehorende regels. Op de verbeelding zijn de verschillende bestemmingen vastgelegd, in de regels (per bestemming) de bouw- en gebruiksmogelijkheden.
In deze paragraaf worden de afzonderlijke bestemmingen zoals deze op de verbeelding en in de regels zijn opgenomen, beschreven. Beide bestemmingen zijn gebaseerd op het bestemmingsplan Buitengebied Noord - 2017.
Natuur
Bovenop de mogelijkheden van de natuurbestemming uit het vigerende bestemmingsplan, zijn in dit deel van het Tsjûkemar de mogelijkheden voor watersportgebonden activiteiten opgenomen. Om de constructie van de waterskibaan mogelijk te maken, zijn ten behoeve van de watersportgebonden activiteiten bouwwerken van maximaal 11 meter hoogte in het gehele bestemmingsvlak mogelijk en ter plaatse van de aanduiding 'steiger' van maximaal 15 meter hoogte.
Recreatie - Dagrecreatie
In de bestemming 'Recreatie - Dagrecreatie' wordt het gebouw ten behoeve van het watersportcentrum gefaciliteerd. Dit moet in het aangegeven bouwvlak worden gebouwd tot een maximale bouwhoogte van 11 meter. Hier kunnen naast dagrecreatie activiteiten ook een restaurant worden uitgeoefend en een zalenaccommodatie geëxploiteerd worden. Ook zijn hier kantoren en detailhandel toegestaan voor zover dit gericht is op de waterrecreatie. In het bestemmingsvlak is ruimte om de parkeergelegenheid te realiseren.
Wettelijk bestaat de verplichting om inzicht te geven in de uitvoerbaarheidsaspecten van een bestemmingsplan en de grondexploitatie. Bij de uitvoerbaarheid wordt een onderscheid gemaakt tussen de maatschappelijke en de economische uitvoerbaarheid.
In het kader van het vooroverleg bestaat voor belangenorganisaties en burgers de mogelijkheid te reageren op de gemeentelijke beleidsvoornemens, zoals die zijn opgenomen in dit bestemmingsplan. Om een ieder de gelegenheid te geven zijn visie naar voren te brengen, wordt een inspraakprocedure gevolgd, zoals die is opgenomen in de gemeentelijke Inspraakverordening.
In dezelfde fase wordt het plan ook voorgelegd aan de betrokken diensten en instanties als bedoeld in het Overleg van het Besluit ruimtelijke ordening. Over alle eventueel ingekomen reacties wordt een standpunt bepaald, waarvan de resultaten in het bestemmingsplan worden verwerkt en die mogelijk kunnen leiden tot aanpassing van dit bestemmingsplan.
Daarna wordt het bestemmingsplan gereed gemaakt voor de wettelijke vaststellingsprocedure. Er is dan gelegenheid tot het mondeling en schriftelijk kenbaar maken van zienswijzen bij de gemeenteraad. Uiteindelijk is tegen de vaststelling van het bestemmingsplan beroep mogelijk bij de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State.
Economische uitvoerbaarheid
De ontwikkeling is een particulier initiatief. De kosten voor uitvoering van het plan worden gedragen door de ontwikkelaar. Deze kosten wordt verhaald uit de gronduitgifte. De ontwikkelaar heeft de ontwikkelingskosten en te verhalen kosten inzichtelijk gemaakt. Het plan wordt hiermee economisch uitvoerbaar geacht.
Grondexploitatie
Het doel van de grondexploitatieregeling is het inzichtelijk maken van de financiële haalbaarheid en het bieden van meerdere mogelijkheden voor het kostenverhaal, waardoor er meer sturingsmogelijkheden zijn.
In dit bestemmingsplan wordt een bouwplan in de zin van artikel 6.2.1 Bro mogelijk gemaakt. In dergelijke gevallen dient een grondexploitatieplan opgesteld te worden tenzij het kostenverhaal anderszins verzekerd is. In dit plan is het kostenverhaal geregeld in een exploitatieovereenkomst tussen de gemeente en de initiatiefnemer. Hierin is onder andere het planschadeverhaal geregeld. Verder worden de plankosten via leges op de initiatiefnemer verhaald. Hiermee is het kostenverhaal anderszins verzekerd en wordt van het vaststellen van een exploitatieplan afgezien.