direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Zuidbroek 153, Bergambacht:
Status: ontwerp
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.1931.BP2302BG064-ON01

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding en doel

Aan de Zuidbroek 153 in Bergambacht is een melkvee- en kaasboerderij gevestigd. Voor de bedrijfsvoering zijn sleufsilo's noodzakelijk om mest- en voer op te slaan. De agrarische advies commissie heeft berekend wat de inhoud van de sleufsilo's voor een melkveehouderij van deze omvang moet zijn. Binnen het huidige bouwperceel in relatie tot de toegestane hoogte van de sleufsilo's is het niet mogelijk om de benodigde opslagruimte in sleufsilo's te realiseren. Daarbij dekt de aanduiding voor mest- en voeropslag ook niet de huidige sleufsilo's in het vigerend het bestemmingsplan. Een verruiming van het bouwperceel en de bouwhoogte van sleufsilo's is noodzakelijk. Daarnaast wordt de aanduiding mest- en voeropslag op de daarvoor bestemde sleufsilo's gelegd.

Op basis van de in het vigerend bestemmingsplan opgenomen wijzigingsbevoegdheid, is het niet mogelijk om de beoogde wijzigingen te kunnen realiseren. Om deze reden is gekozen voor een bestemmingsplan.

1.2 Ligging plangebied

Het plangebied is gelegen aan de Zuidbroek 153 in Bergambacht. Bergambacht is een dorp dat onderdeel uitmaakt van de gemeente Krimpenerwaard. Het plangebied bevindt zich in een lint in het buitengebied waarin voornamelijk woningen en agrarische bedrijven gevestigd zijn.

afbeelding "i_NL.IMRO.1931.BP2302BG064-ON01_0001.png"

Figuur 1.1 - Locatie van het plangebied (Bron: Google Earth)

1.3 Vigerend bestemmingsplan

Ter plaatse van het plangebied geldt het bestemmingsplan 'Buitengebied 2011' (vastgesteld 25 juni 2013).

In het bestemmingsplan 'Buitengebied 2011' zijn de gronden voorzien van de enkelbestemming 'Agrarisch met waarden' met een bouwvlak van 1,36 hectare. Aan de achterzijde is een deel van het bouwvlak voorzien van de aanduiding "specifieke vorm van agrarisch met waarden - mest- en voeropslag". Ter plaatse van deze aanduiding mag uitsluitend ten behoeve van de opslag van mest en voer worden gebouwd met een maximale bouwhoogte van 1,5 meter. Buiten deze aanduiding mogen sleufsilo's opgericht worden tot maximaal 2,5 meter.

Voor de gronden geldt tevens deels de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 2'.

In figuur 1.2 is een uitsnede opgenomen van het bestemmingplan 'Buitengebied 2011' ter plaatse van het plangebied.

afbeelding "i_NL.IMRO.1931.BP2302BG064-ON01_0002.png"

Figuur 1.2 - Uitsnede vigerend bestemmingsplan 'Buitengebied 2011' (Bron: Ruimtelijkeplannen.nl).

1.4 Leeswijzer

Het voorliggende bestemmingsplan bestaat uit een toelichting, de regels en een verbeelding. De toelichting is als volgt opgebouwd:

  • hoofdstuk 2: Planbeschrijving. In dit hoofdstuk wordt dieper ingegaan op de ontwikkeling en wordt de huidige en de toekomstige situatie voor het plangebied beschreven;
  • hoofdstuk 3: Beleidskaders. In dit hoofdstuk wordt de ontwikkeling aan nationaal, provinciaal en gemeentelijk beleid getoetst;
  • hoofdstuk 4: Omgevingsaspecten. Hierin wordt de ontwikkeling getoetst op het gebied van de relevante omgevingsaspecten;
  • hoofdstuk 5: Juridische planbeschrijving;
  • hoofdstuk 6: Uitvoerbaarheid.

Hoofdstuk 2 Planbeschrijving

2.1 Huidige situatie

Melkvee- en kaasboerderij Schep is gevestigd op drie locaties in de gemeente Krimpenerwaard. Aan de Zuidbroek 153 in Bergambacht bevindt zich de hoofdlocatie van het bedrijf. Aan de west- en oostkant van het perceel wordt het perceel begrensd door

een watergang. Aan de oostkant grenst het perceel aan de Zuidbroek 149 en aan de noordkant bevinden zich weilanden.

Op het perceel is een bedrijfswoning, een koeienstal, een kapschuur, een aantal sleufsilo’s, een waterbassin, een kaasmakerij, een zuivelruimte, een boerderijwinkel en een ruimte genaamd de Hooiberg. In de Hooiberg is ruimte voor toerisme en recreatie in de vorm van excursies over de boerderij, ruimte voor vergaderingen, het organiseren van inspiratiesessies of bijvoorbeeld een kinderfeestje. Daarnaast wordt ook de jaarlijkse koeiendans op het erf georganiseerd.

Op het perceel zijn 10 sleufsilo's aanwezig. De sleufsilo's liggen gedeeltelijk buiten het huidige bouwvlak en zijn allemaal onderheid. Het huidige bouwvlak heeft een oppervlakte van 1,36 hectare. De achterste 5 sleufsilo's (zie figuur 2.1) liggen buiten het bouwvlak en zijn gesitueerd tegenover de andere sleufsilo's. Een gedeelte van de zuidelijk gelegen sleufsilo's is gelegen buiten de aanduiding voor mest- en voeropslag (zie figuur 2.2). De drie kleine silo's worden gebruikt voor de opslag van bijproducten en de grote silo's wordt ruwvoer opgeslagen. De opslagruimte bedraagt in totaal 11.308 m².

De meest noordelijk gelegen sleufsilo's hebben de volgende afmetingen:

  • 1 sleufsilo van 50 x 12 x 3 meter (1.800 m³)
  • 1 sleufsilo van 50 x 10 x 3 meter (1.500 m³)
  • 3 sleufsilo's van 20 x 4 x 1,2 meter (288 m³)

De zuidelijk gelegen sleufsilo's zijn gesitueerd naast de bestaande stal en hebben de volgende afmetingen:

  • 4 sleufsilo's van 50 x 10 x 3,75 meter (7.500 m³)

En tenslotte is er nog 1 wat kleinere sleufsilo gelegen tussen de bestaande stallen met een oppervlakte van:

  • 1 sleufsilo van 1 x 25 x 8 x 1,1 meter (220 m³)

afbeelding "i_NL.IMRO.1931.BP2302BG064-ON01_0003.png"

Figuur 2.1 - Sleufsilo's (Bron: Google Earth)

afbeelding "i_NL.IMRO.1931.BP2302BG064-ON01_0004.png"

Figuur 2.2. - Ligging sleufsilo's ten opzichte van aanduiding (rode arcering) mest- en voeropslag (bron: ruimtelijkeplannen.nl)

2.2 Toekomstige situatie

De initiatiefnemers hebben bekeken op welke manier ze het beste hun bedrijf kunnen voorzien in de extra behoefte van ruwvoer. De volgende drie varianten zijn onderzocht:

  • 1. de opslag van het ruwvoer op een andere locatie;
  • 2. de sleufsilo's op het midden van het terrein tussen de bestaande sleufsilo's en de stallen;
  • 3. de sleufsilo's achter de bestaande sleufsilo's.

Door het ruwvoer op te slaan op een andere locatie ontstaat er een toename van verkeersbewegingen op de Zuidbroek. Door het smalle profiel van de Zuidbroek is het onwenselijk dat er een toename ontstaat van landbouwverkeer op deze weg. Aangezien de substantiële toename van verkeersbewegingen niet ontstaat wanneer de sleufsilo's op het eigen perceel worden gesitueerd, is besloten om af te zien van variant 1.

Op het middenterrein van het perceel is te weinig ruimte aanwezig om nieuwe sleufsilo's te situeren. Wanneer op deze plek sleufsilo's worden gerealiseerd ontstaat er te weinig bewegingsruimte naar de huidige sleufsilo's en de stal. Daarnaast zou bij deze variant op twee plekken de wagen met ruwvoer moeten lossen, waardoor de overslag van het voer meer tijd in beslag neemt en dit voor meer overlast kan zorgen voor omwonenden. Om deze twee redenen is niet voor deze variant gekozen.

De keuze is gevallen op de variant waarbij de sleufsilo's aansluitend aan het bestaande erf gerealiseerd zijn. De initiatiefnemer is voornemens om het agrarisch bouwvlak niet groter te maken dan noodzakelijk. Om ervoor te zorgen dat alle bebouwing binnen het bouwvlak komt te liggen wordt het agrarisch bouwvlak qua vorm aangepast en uitgebreid met 1.433 m2. Het nieuwe agrarische bouwvlak heeft een oppervlakte van 1,5 hectare.

De beoogde veestapel vraagt om het vergroten van de inhoud van de sleufsilo's. De inhoud vergroten kan door de silo's te verbreden en/of te verhogen. Omdat het bestaande bouwvlak de maximale oppervlakte van 1,5 hectare bereikt, is het noodzakelijk om de sleufsilo's te verhogen om de benodigde opslagruimte te bereiken. Op basis van het huidige bestemmingsplan is een maximale hoogte van 2,5 meter toegestaan voor sleufsilo's. Binnen de aanduiding voor mest- en voeropslag geldt een maximale hoogte voor sleufsilo's van 1,5 meter. Door de maximale hoogte aan te passen naar respectievelijk 4 en 3 meter kan de benodigde inhoud voor de beoogde veestapel worden gerealiseerd met behoud van de kwaliteiten van het landschap.

Met voorliggend bestemmingsplan wordt het bouwperceel uitgebreid tot 1,5 hectare en wordt de bouwhoogte afgestemd op de sleufsilo's die nodig zijn voor de bedrijfsvoering van het agrarische bedrijf. Daarmee komt alle bebouwing in de toekomstige situatie binnen het agrarische bouwvlak te liggen en worden de juiste aanduidingen op de van toepassing zijnde sleufsilo's geplaatst. Naast de sleufsilo's is aan de oostzijde van het bouwvlak ook het dakoverstek van de stal binnen het bouwvlak gelegd. Zie figuur 2.3.

afbeelding "i_NL.IMRO.1931.BP2302BG064-ON01_0005.png"

Figuur 2.3 - Toekomstig bouwvlak inclusief toekomstige plangrens

Hoofdstuk 3 Beleidskaders

3.1 Rijksbeleid

3.1.1 Nationale omgevingsvisie (2020) en Barro (2020)

In de Nationale Omgevingsvisie (NOVI) formuleert het Rijk een nieuwe integrale aanpak waarin samen met andere overheden en organisaties optimaal kan worden gewerkt aan behoud van een gezond, leefbaar en economische sterk Nederland. Met steeds een zorgvuldige afweging van belangen spelen de volgende vier prioriteiten de komende jaren een grote rol in de toekomstige ontwikkeling van de leefomgeving van Nederland:

  • 4. ruimte voor klimaatadaptatie en energietransitie;
  • 5. een duurzaam en (circulair) economisch groeipotentieel;
  • 6. sterke en gezonde steden en regio's;
  • 7. en een toekomstbestendige ontwikkeling van het landelijk gebied.

Nationale belangen

De NOVI is vertaald in het Besluit kwaliteit leefomgeving (Bkl). Deze gaat echter pas in zodra de omgevingswet in werking treedt. De voorloper van het Bkl is het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro). Het Barro omvat alle ruimtelijke rijksbelangen die juridisch doorwerken op het niveau van bestemmingsplannen. Het gaat om kaders voor onder meer het bundelen van verstedelijking, de bufferzones, nationale landschappen, het Natuurnetwerk Nederland, de kust, grote rivieren, militaire terreinen, mainportontwikkeling van Rotterdam en de Waddenzee. Met het Barro maakt het Rijk proactief duidelijk waar provinciale verordeningen en gemeentelijke bestemmingsplannen aan moeten voldoen.

Toetsing en conclusie

De NOVI en het Barro kenmerken zich door een hoog abstractieniveau en bevatten geen concreet beleid ten aanzien van de voorgenomen ontwikkeling. Er is geen sprake van strijdigheid met het nationaal beleid.

3.1.2 Structuurvisie Buisleidingen 2012 - 2035

De Structuurvisie Buisleidingen is een visie van het Rijk waarmee het Rijk voor de komende 20 tot 30 jaar ruimte wil reserveren in Nederland voor toekomstige buisleidingen voor gevaarlijke stoffen. Het betreft ondergrondse buisleidingen voor het transport van aardgas, olieproducten en chemicaliën van nationaal belang. De structuurvisie sluit aan bij de structuurvisie voor Infrastructuur en Ruimte.

Het netwerk aan buisleidingen is essentieel voor de energievoorziening en voor het veilig vervoeren van gevaarlijke stoffen voor de petrochemische industrie. Dit vraagt om een uitbreiding van de infrastructuur binnen Nederland en richting buurlanden. Leidingen van nationaal belang moeten in beginsel in de gereserveerde stroken gelegd worden.

De visiekaart geeft aan waar ruimte wordt gereserveerd voor de nieuwe tracés van transportbuisleidingen voor aardgas, olie(producten) en chemicaliën. Deze tracés zijn gekozen na een zorgvuldige afweging van de behoeften aan verbindingen van nationaal belang, de beschikbaarheid van ruimte en de onderzochte milieueffecten op basis van een milieueffectrapportage. Op alle locaties met voldoende ruimte geldt een strookbreedte van 70 meter.

afbeelding "i_NL.IMRO.1931.BP2302BG064-ON01_0006.png"

Figuur 3.1 - Ligging voorkeurstracé ten opzichte van plangebied

Toetsing en conclusie

Eén van de nieuwe tracés ligt op circa 650 meter van het plangebied. De structuurvisie Buisleidingen 2012-2035 staat de beoogde ontwikkeling niet in de weg.

3.2 Provinciaal beleid

3.2.1 Omgevingsvisie Zuid-Holland

De Omgevingsvisie van Zuid-Holland biedt een strategische blik op de lange(re) termijn voor de gehele fysieke leefomgeving en bevat de hoofdzaken van het te voeren integrale beleid van de provincie Zuid-Holland. De Omgevingsvisie vormt samen met de Omgevingsverordening en het Omgevingsprogramma het provinciale Omgevingsbeleid van de provincie Zuid-Holland. Het Omgevingsbeleid beschrijft hoe de provincie werkt aan een goede leefomgeving, welke plannen daarvoor zijn, welke regels daarbij gelden en welke inspanningen de provincie daarvoor levert.

Toekomstige beleidsvernieuwing biedt kansen voor verbeteringen in Zuid-Holland. De provincie heeft hiervoor 7 vernieuwingsambities geformuleerd. Deze

ambities dienen als stip op de horizon:

  • 1. Samen werken aan Zuid-Holland: inwoners, organisaties en bedrijven in een vroeg stadium betrekken bij besluiten.
  • 2. Bereikbaar Zuid-Holland: efficiënt, veilig en duurzaam over weg, water en spoor.
  • 3. Schone energie voor iedereen: op zoek naar schone energie, haalbaar en betaalbaar voor iedereen.
  • 4. Een concurrerend Zuid-Holland: diversiteit, de economische kracht van Zuid-Holland.
  • 5. Versterken natuur in Zuid-Holland: een aantrekkelijk landelijk gebied draagt bij aan de kwaliteit van de leefomgeving.
  • 6. Sterke steden en dorpen in Zuid-Holland: versnellen van de woningbouw met behoud van ruimtelijke en sociale kwaliteit.
  • 7. Gezond en veilig Zuid-Holland: beschermen en bevorderen van een gezonde, veilige leefomgeving.

Hieronder worden de relevante thema's en ambities uit de omgevingsvisie van de provincie Zuid-Holland opgesomd waarna de ontwikkeling getoetst wordt aan het beleidsdocument.

Ruimtelijke kwaliteit

De provincie stuurt op behoud en versterking van de ruimtelijke kwaliteit, als onderdeel van de kwaliteit van de leefomgeving. Ruimtelijke kwaliteit is het evenwicht en samenspel van toekomstwaarde, gebruikswaarde en belevingswaarde. Ruimtelijke ontwikkelingen moeten niet alleen functioneel zijn, maar ook duurzaam houdbaar (of bewust tijdelijk) en in hun uiterlijke verschijning op een positieve manier bijdragen aan de kwaliteit van de omgeving. Ruimtelijke kwaliteit begint met het kiezen van de juiste plek voor nieuwe ontwikkelingen.

Vitale landbouw

Om de openheid van het karakteristieke agrarisch landelijk gebied te waarborgen, worden enkele beperkingen gesteld aan agrarische bebouwing en bedrijfsvoering. Dit betreft:

  • Agrarische ontwikkelingen (in de vorm van bebouwing en kassen) vinden plaats op bouwpercelen of anderszins geconcentreerd en houden rekening met de aanwezige landschappelijke kenmerken en waarden;
  • Nieuw-vestiging van intensieve veehouderij wordt niet toegelaten binnen de provincie. Intensieve veehouderij is vanwege de schaal en de aard van de bedrijfsvoering en de daarmee samenhangende ruimtelijke verschijningsvorm, in het algemeen niet passend bij het Zuid-Hollandse landschap en het karakteristieke gebruik daarvan;
  • Voor glastuinbouw, boom- en sierteelt en bollenteelt zijn speciale gebieden aangewezen, buiten die gebieden gelden beperkingen.

Toetsing

De beoogde ontwikkeling betreft de uitbreiding van het agrarisch bouwvlak tot 1,5 hectare. De uitbreiding is noodzakelijk om de benodigde voeropslag voor het agrarisch bedrijf te kunnen realiseren. De invulling van het bouwvlak wordt is zo compact mogelijk ingericht en van een landschappelijk-ecologische inpassing voorzien. Het doorgaand karakter van de slagen verkaveling met smalle percelen en sloten wordt daarbij geaccentueerd, zodat geen sprake is van onevenredige aantasting van het open landschap.

Conclusie

De beoogde ontwikkeling is in lijn met de visie van de provincie Zuid-Holland.

3.2.2 Omgevingsprogramma Zuid-Holland

In het Omgevingsprogramma staat beschreven welke maatregelen de provincie treft om de visie waar te maken. Ook voor de agrarische sector zijn maatregelen en beperkingen opgenomen die voor de beoogde ontwikkeling relevant zijn. Hieronder worden de relevante onderwerpen uit het omgevingsprogramma van de provincie Zuid-Holland opgesomd waarna de ontwikkeling getoetst wordt aan het beleidsdocument.

Agrarische gebouwen en bedrijfsvoering

Binnen het landelijke gebied zijn meerdere ruimtevragers aanwezig, soms zijn deze gemeentegrens overstijgend. Het is wenselijk de ruimtevraag voor agrarische ontwikkelingen op een vergelijkbare manier te accommoderen en dit niet per gemeente op gehele andere wijze in te vullen. Op deze wijze ontstaat een goede balans tussen het belang van goede ruimtelijke kwaliteit en ruimte voor agrarische ontwikkelingen passend bij een vitale landbouw.

Toekomstbestendige landbouw

Om de openheid van het landelijk gebied te handhaven, is het oprichten van agrarische bebouwing mogelijk indien deze noodzakelijk en doelmatig is voor de bedrijfsvoering van volwaardige agrarische bedrijven en wordt geconcentreerd op een bouwperceel met een omvang van maximaal 2 hectare. Indien nodig is extra ruimte voor verbreding van activiteiten (met bijvoorbeeld zorg, recreatie of duurzame energieopwekking) met ten hoogste 0,5 ha mogelijk.

Toetsing

De beoogde ontwikkeling betreft het uitbreiden van een agrarisch bouwvlak tot 1,5 hectare. Het huidige bouwvlak heeft een omvang van 1,36 hectare. In Bijlage 1 heeft de agrarische beoordelingscommissie uiteengezet hoeveel voeropslag nodig is voor een melkveehouderij van deze omvang.

Dit advies dateert uit 2021 en gaat uit van maten van sleufsilo's die afwijken van de huidige feitelijke situatie. In feite hebben de sleufsilo's een gezamenlijke inhoud van 11.308 m³ (zoals ook uiteen is gezet in paragraaf 2.1) in plaats van de in het advies berekende 9.808 m³. De commissie geeft in het advies aan dat een veehouderij van deze omvang een opslagbehoefte heeft van 13.016 m³. De inhoud in de huidige feitelijke situatie is dus noodzakelijk voor de bedrijfsvoering.

Gelet op het advies wordt geconcludeerd dat de omvang van de sleufsilo's in overeenstemming is met de aard en omvang van het bedrijf en derhalve noodzakelijk en doelmatig is voor de bedrijfsvoering. Het toekomstige bouwperceel blijft ruim onder de genoemde 2 hectare.

Conclusie

Het omgevingsprogramma Zuid-Holland vormt geen belemmering voor de uitbreiding van het bouwvlak tot 1,5 hectare.

3.2.3 Omgevingsverordening Zuid-Holland

Voor het in stand houden van goede omgevingskwaliteit zijn er regels nodig over wat wel en niet is toegestaan binnen de provinciegrenzen. Denk bijvoorbeeld aan regels in stiltegebieden of ter bescherming van cultureel erfgoed. Het merendeel van deze regels betreffen instructieregels die voorschrijven hoe waterschappen en gemeenten bepaalde onderwerpen op moeten nemen in hun plannen. Daarnaast zijn er een aantal direct werkende regels waar burgers en bedrijven zich aan moeten houden. Al deze regels van de provincie over de fysieke leefomgeving zijn ondergebracht in de Omgevingsverordening.

Hieronder worden voor de beoogde ontwikkeling relevante onderwerpen uit de omgevingsverordening van de provincie Zuid-Holland opgesomd waarna de ontwikkeling getoetst wordt aan het beleidsdocument.

Artikel 3.28 Zorgplicht voor stiltegebieden

Eenieder die weet of redelijkerwijs kan vermoeden dat door zijn handelen of nalaten in een stiltegebied de rust op significante wijze kan worden verstoord, is verplicht dergelijk handelen achterwege te laten, behoudens voor zover dat ingevolge deze verordening uitdrukkelijk is toegestaan, dan wel, indien dat achterwege laten redelijkerwijs niet kan worden gevergd, alle maatregelen te nemen die redelijkerwijs van hem kunnen worden gevergd teneinde die verstoring te voorkomen of te beperken.

Artikel 6.9 Ruimtelijke kwaliteit

8. Een bestemmingsplan voor een gebied met beschermingscategorie 3, zijnde Buitengebied, waarvan de plaats geometrisch is bepaald en verbeeld op kaart 14 in bijlage II, kan ontwikkelingen mogelijk maken die kunnen vallen onder noemer inpassen, aanpassen of transformeren en die in overeenstemming zijn met artikel 6.9a.

Artikel 6.9a Beschermingscategorie 3 Buitengebied

1. Een bestemmingsplan voor een locatie binnen buitengebied waarvan de plaats geometrisch is verbeeld op kaart 14 in bijlage II kan voorzien in een ruimtelijke ontwikkeling mits de openheid en het groene karakter van het landschap niet onevenredig wordt aangetast, blijkens een afdoende motivering die tevens ingaat op de keuze voor een locatie buiten bestaand stads- en dorps gebied.

2. In de motivering worden de volgende kwaliteiten betrokken:

  • a. de openheid en de structuur van het landschap en de vergezichten daarin;
  • b. de relatie tussen stad en buitengebied en het onderscheid daartussen;
  • c. het groene karakter, het type functies en de kenmerkende verschijningsvormen van het landschap;
  • d. de herkenbaarheid van de ontstaansgeschiedenis van het landschap.

Artikel 6.18 Agrarische bedrijven

1. Een bestemmingsplan voor agrarische gronden voldoet aan de volgende voorwaarden:

  • a. nieuwe agrarische bebouwing, uitgezonderd kassen en schuilgelegenheden voor vee, wordt geconcentreerd binnen een bouwperceel van maximaal 2 hectare;
  • b. in afwijking van onderdeel a, kan bij samenvoeging van twee akkerbouwbedrijven de omvang van het agrarisch bouwperceel worden vergroot tot de op het moment van samenvoeging bestaande maximaal mogelijke planologische omvang van beide bouwpercelen gezamenlijk, mits het achter te laten bouwperceel wordt gesaneerd;
  • c. nieuwe agrarische bebouwing is alleen mogelijk als deze noodzakelijk en doelmatig is voor de bedrijfsvoering van volwaardige agrarische bedrijven;
  • d. bij een volwaardig agrarisch bedrijf wordt ten hoogste één agrarische bedrijfswoning toegelaten;
  • e. nieuwe kassen, anders dan bedoeld in de artikelen 6.15, 6.16 en 6.17, worden alleen toegelaten bij bestaande volwaardige glastuinbouwbedrijven tot een oppervlak van 2 hectare per bedrijf en bij bestaande volwaardige bomen sierteeltbedrijven tot een oppervlak van 300 m2 per bedrijf;
  • f. nieuwe boom- en sierteelt, anders dan bedoeld in artikel 6.16, wordt uitgesloten;
  • g. nieuwe intensieve veehouderij als hoofdtak of als neventak wordt uitgesloten;
  • h. verplaatsing van een op 1 januari 2017 in de provincie Zuid-Holland bestaande intensieve veehouderij, kan worden toegelaten;
  • i. uitbreiding of ingebruikname van bebouwing ten behoeve van een op 1 januari 2017 in de provincie Zuid-Holland bestaande hoofdtak intensieve veehouderij, kan worden toegelaten binnen het bouwperceel van maximaal 2 hectare;
  • j. uitbreiding of ingebruikname van bebouwing ten behoeve van een op 1 januari 2017 in de provincie Zuid-Holland bestaande neventak intensieve veehouderij, kan worden toegelaten binnen het bouwperceel van maximaal 2 hectare, voor zover de neventak meer dan 20% bedraagt van de economische bedrijfsomvang;
  • k. nieuwe geitenhouderij wordt uitgesloten als hoofdtak en als neventak, evenals uitbreiding of ingebruikname van bebouwing ten behoeve van een bestaande geitenhouderij, tenzij het aantal geiten niet toeneemt.

Toetsing

Voorliggend bestemmingsplan voorziet in het uitbreiden van het bouwvlak om ervoor te zorgen dat de benodigde agrarische bebouwing binnen het bouwvlak gesitueerd wordt. Omdat het uitbreiding van een agrarisch bedrijf betreft en deze uitbreiding plaatsvindt op de eigen kavel, is er sprake van inpassen zoals bedoeld in de omgevingsverordening. De bestaande structuren en kwaliteiten worden niet aangetast.

In het advies van de agrarische beoordelingscommissie wordt geconcludeerd dat de uitbreiding van de voeropslag voor een melkveehouderij van deze omvang noodzakelijk is. Omdat de beoogde voeropslag niet binnen het huidige bouwvlak gerealiseerd kan worden, wordt de uitbreiding van het bouwvlak noodzakelijk geacht. De sleufsilo's worden gesitueerd aan de achterzijde van het perceel, tegenover de huidige sleufsilo's. Het bouwvlak wordt daarmee vergroot van 1,36 hectare tot 1,5 hectare. De bebouwing wordt zorgvuldig landschappelijk ingepast. De openheid en de structuur van het landschap worden niet onevenredig aangetast.

Stiltegebied

Het plangebied aan de Zuidbroek is gelegen in een gebied dat in artikel 2.4 van de verordening aangewezen wordt als stiltegebied. Voor dit gebied is bepaald dat het verboden is om zonder ontheffing een toestel te gebruiken waardoor de ervaring van de natuurlijke geluiden in een stiltegebied kan worden verstoord. Landbouwactiviteiten die geluidsoverlast veroorzaken zijn uitgezonderd van de bepaling die geldt voor het stiltegebied (artikel 3.33, sub d). Desondanks wordt door initiatiefnemers zo veel als mogelijk rekening gehouden met de ligging in het stiltegebied.

Conclusie

De provinciale omgevingsverordening vormt geen belemmering voor de beoogde ontwikkeling.

3.3 Gemeentelijk beleid

3.3.1 Omgevingsvisie Krimpenerwaard

In de Omgevingsvisie Krimpenerwaard heeft de gemeente vastgelegd wat van waarde is en welke toekomstige ontwikkelingen zij willen zien voor de leefomgeving. Deze visie geeft richting aan ruimtelijk-maatschappelijke ambities en opgaven. Er wordt onderscheid gemaakt tussen generieke waarden die kenmerkend zijn voor de hele gemeente, maar ook de specifieke waarden, opgaven, uitdagingen en richtingen die voor het plangebied specifiek gelden. In navolgende tabel worden de waarden per thema weergegeven die gelden voor de hele Krimpenerwaard.

Tabel 3.1 - Algemene waarden uit de omgevingsvisie die gelden voor de hele Krimpenerwaard

Wonen, werken en leven   Gezond en veilig   Landschap, cultuurhistorie en natuur  
- Rustig landelijk woonklimaat vlakbij steden
- Krachtige lokale samenleving
- Ondernemend karakter
- Karakteristiek agrarisch zuivelgebied
- Ontspannende recreatiemogelijkheden  
- Hechte veilige gemeenschappen
- Robuuste dijken
- Schone gezonde leefomgeving
- Sport en beweging  
- Veenweidepolder met herkenbare en waardevolle ontstaansgeschiedenis
- Natuurfunctie
 

De planlocatie is gelegen in het Veenweidegebied en zijn in de omgevingsvisie aangewezen als 'Land van linten en het middengebied' (zie figuur 3.2).

afbeelding "i_NL.IMRO.1931.BP2302BG064-ON01_0007.png"

Figuur 3.2 - Kaart uit omgevingsvisie: waarden per deelgebied (bron: Omgevingsvisie gemeente Krimpenerwaard)

Karakteristiek agrarisch zuivelgebied

Kenmerkend voor de hele gemeente is de generieke waarde ‘karakteristiek agrarisch zuivelgebied’ (zie Tabel 1). Deze waarde is toegekend aan het thema Wonen, werken en leven. De weilanden in het veenweidegebied zijn voor een groot deel in agrarisch gebruik door de melkveehouderij. Melk en kaas worden doorgevoerd via de groothandel of verkocht op de boerderij. De melkveehouderij is kenmerkend voor de Krimpenerwaard en speelt een belangrijke rol in de identiteit en ontstaansgeschiedenis van het gebied. De gemeente is trots op de boeren die zich dagelijks inzetten voor de voedselvoorziening en het beheer van het karakteristieke landschap.

Een toekomstgerichte ontwikkeling van de agrarische sector als beheerder van het landschap is van groot belang. De sector is al jaren aan veranderende regelgeving onderhevig en dit vraagt een flexibele houding van de boerenondernemers. De landbouw en natuur dragen het landschap, maar leggen er ook druk op. Dit raakt maatschappelijk relevante vraagstukken als milieu, klimaatverandering, bodemdaling, verkeer en biodiversiteit. In ontwikkeling blijven is voor zowel natuur als landbouw van levensbelang.

Toetsing

Het uitbreiden van het bouwvlak is toegestaan tot een maximaal oppervlak van 1,5 hectare in de gemeente Krimpenerwaard. Door het bouwvlak uit te breiden wordt ervoor gezorgd dat alle benodigde voeropslag voor de melkveehouderij op het perceel kan worden opgeslagen. Door meer voer op te slaan op het eigen erf kunnen de verkeersbewegingen om voer elders vandaan te halen fors beperkt worden. Dit beperkt de overlast voor omwonenden.

De sleufsilo's zijn gesitueerd aan de achterzijde van het perceel tegenover de bestaande sleufsilo's. Middels een landschappelijke inpassing worden de sleufsilo's aan het zicht onttrokken in het landschap. In paragraaf 4.12 wordt nader ingegaan op de ruimtelijke kwaliteit van het landschap.

Conclusie

De omgevingsvisie vormt geen belemmering voor de beoogde ontwikkeling.

3.3.2 Archeologienota Krimpenerwaard (vastgesteld d.d. 17 december 2016)

In 2015 is de huidige gemeente Krimpenerwaard gevormd uit vijf gemeenten met elk een eigen archeologiebeleid. Dit is nu 'geharmoniseerd' in de Archeologienota van de gemeente Krimpenerwaard. Het archeologisch beleid van de gemeente Krimpenerwaard heeft tot doel haar archeologisch erfgoed te beschermen en te ontsluiten als bron van het 'gemeenschappelijke geheugen' en als middel voor wetenschappelijke studie, zonder meer maatschappelijke lasten in het leven te roepen dan strikt noodzakelijk.

Voor het archeologiebeleid van een gemeente is een archeologische verwachtings- en beleidsadvieskaart onmisbare instrument. De archeologische kaart geeft inzicht in de aanwezigheid en de verwachte aanwezigheid van archeologische resten. Op de archeologische beleidskaart zijn gebieden waarvoor dezelfde beleidsuitgangspunten gelden samengevoegd. Zo zijn er acht archeologische waardecategorieën ontstaan (zie tabel 2). Per waarde categorie is bepaald of archeologisch onderzoek nodig is en wanneer vrijstelling van onderzoek kan worden verleend (zogenaamde ondergrenzen).

Toetsing en conclusie

In paragraaf 4.11 wordt de ontwikkeling getoetst aan de ter plaatse geldende archeologisch waarden.

Hoofdstuk 4 Omgevingsaspecten

4.1 M.e.r.-beoordeling

Toetsingskader

In onderdeel C en D van de bijlage bij het Besluit m.e.r. is aangegeven welke activiteiten in het kader van het omgevingsvergunning plan m.e.r.-plichtig, project m.e.r.-plichtig of m.e.r.-beoordelingsplichtig zijn. Voor deze activiteiten zijn in het Besluit m.e.r. drempelwaarden opgenomen. Daarnaast dient het bevoegd gezag bij de betreffende activiteiten die niet aan de bijbehorende drempelwaarden voldoen, na te gaan of sprake kan zijn van belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu, gelet op de omstandigheden als bedoeld in bijlage III van de EEG-richtlijn milieueffectbeoordeling. Deze omstandigheden betreffen:

  • de kenmerken van de projecten;
  • de plaats van de projecten;
  • de kenmerken van de potentiële effecten.

Onderzoek 

M.e.r.-beoordelingsplicht

Het bestemmingsplan maakt de realisatie van sleufsilo's mogelijk. Deze ontwikkeling is op zichzelf niet direct m.e.r.-beoordelingsplichtig. Door de uitbreiding van het bedrijf met sleufsilo's is echter wel indirect een toename van het aantal dieren mogelijk binnen het bouwvlak. Daarnaast is een omgevingsvergunning verleend, d.d. 24-10-2019 kenmerk 2016296190, voor het uitbreiden van de dieraantallen en het legaliseren van een mestscheider.

Veiligheidshalve is er daarom voor gekozen om een m.e.r.-beoordeling op te stellen waarin de milieueffecten van de beoogde uitbreiding van de sleufsilo's wordt beoordeeld in samenhang met de eerdere uitbreiding van het dierenaantal. De m.e.r.-beoordeling is toegevoegd in Bijlage 2.

In Bijlage 3 is het beoordelingsbesluit toegevoegd.

Conclusie

Uit de informatie in de aanmeldingsnotitie m.e.r.-beoordeling blijkt dat gelet op de kenmerken van het plan, de plaats van het plan en de kenmerken van de potentiële effecten geen belangrijke negatieve milieugevolgen zullen optreden. Er is dan ook geen aanleiding voor het doorlopen van een volledige m.e.r.-procedure in het kader van het wijzigingsplan Zuidbroek 153.

4.2 Verkeer en parkeren

4.2.1 Ontsluiting

Het perceel behoud zijn bestaande aansluiting op de Zuidbroek. De Zuidbroek geeft in oostelijke richting verbinding naar Bergambacht. In westelijke richting kan naar Ouderkerk aan den IJssel en Krimpen aan den IJssel gereden worden.

4.2.2 Verkeersgeneratie en verkeersafwikkeling

De uitbreiding van de voederopslag op locatie zal niet leiden tot een toename van het aantal verkeersbewegingen. In de beoogde situatie zal het ruwvoer op het bedrijf worden opgeslagen waardoor er geen dagelijkse verkeersbewegingen noodzakelijk zijn voor de aanvoer van ruwvoer. De ontwikkeling zorgt daarmee niet voor een toename van verkeersbewegingen, maar zelfs een vermindering.

4.2.3 Parkeren

Parkeren gebeurt op eigen terrein. De ontwikkeling zorgt niet voor meer vraag naar parkeervoorzieningen op de locatie.

4.2.4 Conclusie

De bereikbaarheid van het plangebied is goed. De ontwikkeling zorgt niet voor een toename van verkeersbewegingen. Ook ten aanzien van parkeren treden geen knelpunten op aangezien op eigen terrein voldoende ruimte is om in de parkeerbehoefte te voorzien. Het aspect verkeer staat de ontwikkeling dan ook niet in de weg.

4.3 Wegverkeerslawaai

4.3.1 Toetsingskader

Langs alle wegen - met uitzondering van 30 km/u-wegen en woonerven- bevinden zich op grond van de Wet geluidhinder (Wgh) geluidzones waarbinnen de geluidhinder vanwege de weg getoetst moet worden. De breedte van de geluidzone is afhankelijk van het aantal rijstroken en van binnen of buiten stedelijke ligging. Op basis van jurisprudentie dient in het kader van een goede ruimtelijke ordening ook bij 30 km/u-wegen de aanvaardbaarheid van de geluidbelasting te worden onderbouwd.

4.3.2 Onderzoek en conclusie

De beoogde ontwikkeling maakt geen geluidsgevoelige functies mogelijk. Tevens worden geen nieuwe wegen/aanpassingen aan wegen mogelijk gemaakt waar binnen bestaande geluidsgevoelige functies zijn gelegen. Akoestisch onderzoek naar wegverkeerslawaai kan hierdoor achterwege blijven. Het plangebied is verder niet gelegen binnen de zone van een spoorweg of gezoneerd industrieterrein, akoestisch onderzoek naar deze bronnen kan dan ook achterwege blijven.

Het aspect wegverkeerslawaai vormt geen belemmering voor de vaststelling van het bestemmingsplan.

4.4 Bedrijven en milieuzonering

4.4.1 Toetsingskader

In het kader van een goede ruimtelijke ordening is het van belang dat bij de aanwezigheid van bedrijven in de omgeving van milieugevoelige functies, zoals woningen:

  • ter plaatse van de naastgelegen woningen een goed woon- en leefmilieu kan worden gegarandeerd;
  • rekening wordt gehouden met de bedrijfsvoering en de milieuruimte van de betreffende bedrijven.

Om de belangenafweging tussen bedrijvigheid en nieuwe woningen in voldoende mate mee te nemen, wordt in dit plan gebruikgemaakt van de VNG publicatie Bedrijven en milieuzonering (editie 2009). In deze publicatie is een lijst opgenomen waarin de meest voorkomende bedrijven en bedrijfsactiviteiten zijn gerangschikt naar mate van milieubelasting. Voor elke bedrijfsactiviteit is de maximale richtafstand ten opzichte van milieugevoelige functies aangegeven op grond waarvan de categorie-indeling heeft plaatsgevonden. De richtafstanden gelden ten opzichte van het omgevingstype 'rustige woonwijk'. Milieuzonering beperkt zich tot de milieuaspecten met een ruimtelijke dimensie: geluid, geur, gevaar en stof. De richtafstanden gelden ten opzichte van het omgevingstype 'rustige woonwijk/rustig buitengebied'. Voor het omgevingstype 'gemengd gebied' gelden kleinere afstanden. De richtafstanden gelden voor de aangegeven bedrijfsactiviteiten in het algemeen. Op basis van onderzoek naar de specifieke milieusituatie van een bedrijf kunnen kleinere aan te houden afstanden gerechtvaardigd zijn. Hiermee kan dan onderbouwd worden afgeweken van de richtafstanden indien de specifieke bedrijfsvoering van het betreffende bedrijf daar aanleiding toe geeft.

4.4.2 Onderzoek

Het plangebied is gelegen in het buitengebied van Bergambacht. De voeropslag dient getoetst te worden aan het aspect geluid en geur. Het aspect gevaar is niet van toepassing omdat de sleufsilo's geen invloed op dit aspect hebben.

De omgeving van de inrichting is te omschrijven als lintbebouwing. Achter de bebouwing bestaat de omgeving voornamelijk uit grasland en is agrarisch ingericht. De omgeving waarin het bedrijf is gelegen kan worden omschreven als een gemengd gebied met bedrijvigheid en wonen. Het bedrijf en de woningen zijn gelegen in een stiltegebied. De afstand gemeten vanaf de grens van de inrichting tot aan de dichtstbij gelegen woning van derden is ca. 5 meter (woning Zuidbroek nr. 157 in Bergambacht). De inrichting van het bedrijf is het gehele etmaal in werking.

Geluid

Ten aanzien van het aspect geluid zijn voor de beoogde ontwikkeling de uitbreiding van de sleufsilo's en de uitbreiding van het dieraantal relevant.

Uitbreiding dieraantal

De geluidsproducerende activiteiten bestaan uit het gebruik van een tractor, een knikshovel, een vrachtauto en personenauto's binnen de inrichting alsmede aan- en afrijdend verkeer op de openbare weg. Daarnaast is het geluid vanuit de melkstal relevant. De wijzigingen binnen de inrichting betreffen de uitbreiding van het totaal aantal dieren van 760 nar 792 en een mestscheider. Daarnaast zijn de volgende installaties geplaatst: melktanksilo koeling, koeling van de kaasmakerij, koelers van de omvormers van de zonnepanelen en een koeling van het pekelbad. De mestscheider is gelegen aan de achterzijde van het bedrijf op een afstand van circa 160 meter van de dichtstbij gelegen woning. Om akoestisch gezien te voldoen aan de geluidsvoorschriften uit de revisievergunning van 2012 dienen twee nieuwe schermen geplaatst te worden. Een scherm is voor de nieuwe melktanksilo koeling en het andere scherm is voor de koeling van de omvormers van de zonnepanelen. Deze wijzigingen zijn benoemd in het akoestisch onderzoek van 5 juli 2019. Uit het aanvullend akoestisch onderzoek blijkt dat nieuwe schermen geplaatst dienen te worden om te kunnen voldoen. Naar aanleiding hiervan is voorschrift 2.11 opgesteld in het besluit op aanvraag omgevingsvergunning. Hierdoor kunnen negatieve effecten ten aanzien van geluid worden uitgesloten.

Uitbreiding sleufsilo's

De beoogde ontwikkeling leidt niet tot een toename van verkeer of toename van geluidsproductie. Negatieve effecten ten aanzien van geluid kunnen worden uitgesloten.

Geur

Voor opslag van agrarische bedrijfsstoffen tot omliggende geurgevoelige objecten geldt in het buitengebied een afstand van 50 meter. Voor kuilvoer volstaat zelfs een afstand van 25 meter (artikel 3.46 lid 5 Activiteitenbesluit). Het maakt niet uit of het geurgevoelige object binnen of buiten de bebouwde kom ligt. Is de afstand van opgeslagen kuilvoer tot een geurgevoelig object korter dan 50 meter, dan moet de agrariër het kuilvoer afdekken (behalve tijdens aan- en afvoer). Voor knolgewassen, wortelgewassen of fruit is afdekken niet nodig. Omliggende geurgevoelige objecten zijn gelegen op minimaal 150 meter van de beoogde sleufsilo's. Aan de minimumafstanden wordt voldaan.

Daarnaast is vanwege de aard van de opgeslagen goederen en het afdekken van het voer geen geurhinder van betekenis te verwachten. In de grote sleufsilo's worden gras, mais en perspulp opgeslagen en afgedekt met zeil. In de kleinere silo's worden aardappelschillen en borstel opgeslagen en afgedekt met zeil. Producten die stankoverlast leveren worden niet gebruikt, omdat deze ook de smaak van het eindproduct (kaas) kunnen beïnvloeden. Er blijft daarom ook sprake van een aanvaardbaar woon-/leefklimaat ten aanzien van het aspect geur.

4.4.3 Conclusie

Het aspect bedrijven en milieuzonering vormt geen belemmering voor deze ontwikkeling.

4.5 Externe veiligheid

4.5.1 Toetsingskader

Bij ruimtelijke plannen wordt ten aanzien van externe veiligheid naar verschillende aspecten gekeken, namelijk:

  • bedrijven waar opslag, gebruik en/of productie van gevaarlijke stoffen plaatsvindt;
  • vervoer van gevaarlijke stoffen over wegen, spoor, water of leidingen.

In het externe veiligheidsbeleid wordt onderscheid gemaakt in het plaatsgebonden risico (PR) en het groepsrisico (GR). Het PR is de kans per jaar dat een persoon op een bepaalde plaats overlijdt als rechtstreeks gevolg van een ongeval met gevaarlijke stoffen, indien hij onafgebroken en onbeschermd op die plaats zou verblijven. Het PR wordt weergegeven met risicocontouren rondom een inrichting of langs een vervoersas. Het GR drukt de kans per jaar uit dat een groep mensen van minimaal een bepaalde omvang overlijdt als rechtstreeks gevolg van een ongeval met gevaarlijke stoffen. Voor het GR geldt een oriëntatiewaarde. De gemeente heeft een verantwoordingsplicht als het GR toeneemt en/of de oriëntatiewaarde overschrijdt.

4.5.2 Onderzoek en conclusie

Binnen de inrichting is een propaantank aanwezig. Tevens wordt propaan opgeslagen ter plaatse van de naastgelegen inrichting (Zuidbroek 149). De nieuwe sleufsilo's zijn echter zowel geen beperkt kwetsbaar of kwetsbaar object waardoor toetsing aan het externe veiligheidsbeleid niet noodzakelijk is. Het aspect externe veiligheid staat de beoogde ontwikkeling niet in de weg.

4.6 Luchtkwaliteit

4.6.1 Toetsingskader

In het kader van een goede ruimtelijke ordening wordt bij het opstellen van een ruimtelijk plan uit het oogpunt van de bescherming van de gezondheid van de mens rekening gehouden met de luchtkwaliteit.

Het toetsingskader voor luchtkwaliteit wordt gevormd door hoofdstuk 5, titel 5.2 van de Wet milieubeheer. Dit onderdeel van de Wet milieubeheer (Wm) bevat grenswaarden voor zwaveldioxide, stikstofdioxide en stikstofoxiden, fijn stof, lood, koolmonoxide en benzeen. Hierbij zijn in de ruimtelijke ordeningspraktijk langs wegen vooral de grenswaarden voor stikstofdioxide (jaargemiddelde) en fijn stof (jaar- en daggemiddelde) van belang. De grenswaarden van de laatstgenoemde stoffen zijn in tabel 4.1 weergegeven.

Tabel 4.1 Grenswaarden maatgevende stoffen Wm

stof   toetsing van   grenswaarde  
stikstofdioxide (NO2)    jaargemiddelde concentratie   40 µg/m³  
Fijn stof (PM2.5)   jaargemiddelde concentratie   25 µg/m³  
fijn stof (PM10)   jaargemiddelde concentratie   40 µg/m³  
  24-uurgemiddelde concentratie   max. 35 keer p.j. meer dan 50 µg/m³  

Op grond van artikel 5.16 van de Wm kunnen bestuursorganen bevoegdheden die gevolgen kunnen hebben voor de luchtkwaliteit onder andere uitoefenen indien de bevoegdheden/ontwikkelingen niet leiden tot een overschrijding van de grenswaarden of de bevoegdheden/ontwikkelingen niet in betekenende mate bijdragen aan de concentratie in de buitenlucht.

Besluit niet in betekenende mate

In dit Besluit niet in betekenende mate is bepaald in welke gevallen een project vanwege de gevolgen voor de luchtkwaliteit niet aan de grenswaarden hoeft te worden getoetst. Hierbij worden 2 situaties onderscheiden:

  • een project heeft een effect van minder dan 3% van de jaargemiddelde grenswaarde NO2 en PM10 (= 1,2 µg/m³);
  • een project valt in een categorie die is vrijgesteld van toetsing aan de grenswaarden; deze categorieën betreffen onder andere woningbouw met niet meer dan 1.500 woningen bij één ontsluitingsweg en 3.000 woningen bij twee ontsluitingswegen, kantoorlocaties met een bruto vloeroppervlak van niet meer dan 100.000 m2 bij één ontsluitingsweg en 200.000 m2 bij twee ontsluitingswegen.

In het kader van een goede ruimtelijke ordening wordt bij het opstellen van een ruimtelijk plan uit het oogpunt van de bescherming van de gezondheid van de mens rekening gehouden met de luchtkwaliteit.

4.6.2 Onderzoek

De beoogde sleufsilo's liggen op grote afstand van omliggende woningen. Er is geen toename van het aantal verkeersbewegingen als gevolg van het voorgenomen initiatief. Het plan draagt dan ook niet in betekenende mate bij aan de toename van de hoeveelheid stikstofdioxide en fijn stof in de lucht. Er wordt voldaan aan de luchtkwaliteitswetgeving en nader onderzoek is niet noodzakelijk.

In het kader van een goede ruimtelijke ordening is een indicatie van de luchtkwaliteit ter plaatse van het projectgebied gegeven. De indicatie is gedaan op basis van de cijfers van de Atlas Leefomgeving. De Atlas Leefomgeving is een tool van de Rijksoverheid en biedt informatie over de kwaliteit van de Nederlandse leefomgeving.

Uit de kaart van Atlas Leefomgeving (Bron: atlasleefomgeving.nl/check-je-plek) blijkt dat in 2020 de jaargemiddelde concentraties stikstofdioxide en fijnstof langs deze weg ruimschoots onder de grenswaarden lagen. De concentraties luchtverontreinigende stoffen voor de planlocatie bedroegen in 2020: 14 µg/m³voor NO2 en 9 µg/m³ voor PM2,5. Hierdoor is ter plaatse van het plangebied sprake van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat.

4.6.3 Conclusie

Het aspect luchtkwaliteit vormt geen belemmering voor de beoogde ontwikkeling in het plangebied.

4.7 Bodemkwaliteit

4.7.1 Toetsingskader

Op grond van het Besluit ruimtelijke ordening dient in verband met de uitvoerbaarheid van een plan rekening gehouden te worden met de bodemgesteldheid in het plangebied. Bij functiewijziging dient te worden bekeken of de bodemkwaliteit voldoende is voor de beoogde functie en moet worden vastgesteld of er sprake is van een saneringsnoodzaak. In de Wet bodembescherming is bepaald dat indien de desbetreffende bodemkwaliteit niet voldoet aan de norm voor de beoogde functie, de grond zodanig dient te worden gesaneerd dat zij kan worden gebruikt door de desbetreffende functie (functiegericht saneren).

4.7.2 Onderzoek en conclusies

Bij een functie (bestemmings)wijziging moet worden aangetoond dat de bodem geschikt is voor de beoogde functie (bestemming). Bij deze ontwikkeling wijzigt de bestemming niet. Hierdoor blijft de bodem geschikt voor de beoogde functie. Daarnaast wordt er geen gevoelige functie opgericht. Het aspect bodem vormt geen belemmering voor de beoogde ontwikkeling.

4.8 Water

Waterbeheer en watertoets

De initiatiefnemer dient in een vroeg stadium overleg te voeren met de waterbeheerder over een ruimtelijk planvoornemen. Hiermee wordt voorkomen dat ruimtelijke ontwikkelingen in strijd zijn met duurzaam waterbeheer. Het plangebied ligt binnen het beheersgebied van het Hoogheemraadschap Schieland en de Krimpenerwaard, verantwoordelijk voor het waterkwantiteits- en waterkwaliteitsbeheer. Bij het tot stand komen van het wijzigingsplan wordt overleg gevoerd met de waterbeheerder over deze waterparagraaf. De opmerkingen van de waterbeheerder worden vervolgens verwerkt in deze waterparagraaf.

Beleid duurzaam stedelijk waterbeheer

Op verschillende bestuursniveaus zijn de afgelopen jaren beleidsnota's verschenen aangaande de waterhuishouding, allen met als doel een duurzaam waterbeheer (kwalitatief en kwantitatief). Deze paragraaf geeft een overzicht van de voor het plangebied relevante nota's, waarbij het beleid van het Hoogheemraadschap nader wordt behandeld.

Europa:

  • Kaderrichtlijn Water (KRW)

Nationaal:

  • Nationaal Waterplan (NW)
  • Nationaal Bestuursakkoord Water (NBW)
  • Waterwet

Provinciaal:

  • Provinciaal Waterplan
  • Provinciale Structuurvisie
  • Verordening Ruimte

Hoogheemraadschapsbeleid

Het beleid van het Hoogheemraadschap van Schieland en de Krimpenerwaard (verder HHSK) is vastgelegd in het waterbeheerplan 2016-2021 'Met mensen en water', de Keur van Schieland en de Krimpenerwaard, peilbesluiten en de leggers. Het waterbeheerplan bevat de hoofdlijnen van het beleid voor de taken van het waterschap met betrekking tot de waterveiligheid, het oppervlaktewater- en grondwaterbeheer, het beheer van afvalwaterketen en emissies, en het wegenbeheer in de Krimpenerwaard. Met het nieuwe Waterbeheerplan staat het HHSK voor een doelmatig en duurzaam waterbeheer, in directe verbinding met de omgeving. Per 1 januari 2016 is de geactualiseerde Keur in werking getreden. De Keur geeft met verboden aan welke activiteiten in de buurt van water en waterkeringen niet zijn toegestaan. Daarnaast geeft de Keur met geboden aan welke onderhoudsverplichtingen eigenaren en gebruikers van wateren en waterkeringen hebben.

Huidige situatie

Algemeen

Het plangebied bestaat in de huidige situatie uit landbouwgrond en was voor de aanleg van de voeropslag onverhard.

Waterkwantiteit

Rondom het plangebied zijn diverse watergangen gelegen.

Veiligheid en waterkeringen

Het plangebied ligt niet in de kern- of beschermingszone van een waterkering.

Afvalwaterketen en riolering

Het plangebied is gedeeltelijk aangesloten op het gemeentelijk rioleringsstelsel.

Toekomstige situatie

Algemeen

Het wijzigingsplan maakt de realisatie van sleufsilo's mogelijk.

Waterkwantiteit

De verharding neemt toe met circa 1.433 m2 waardoor watercompensatie is vereist. Het Hoogheemraadschap van Schieland en de Krimpenerwaard stelt als eis dat 5% van de toename in verharding gecompenseerd dient te worden mits deze toename meer dan 500 m2 bedraagt. De wijzigingsregels stellen als voorwaarde dat 10% van de uitbreiding gecompenseerd moet worden.

Met de uitbreiding van 1.433 m2 is het uitgangspunt dat 143 m2 water gecompenseerd in de vorm van open water. In dit geval wordt er geen neerslag van het verharde oppervlak direct of indirect afgevoerd naar het oppervlaktewater. Als de sleufsilo's ter plaatse gevuld zijn worden de perssappen afgevoerd naar de mestkelder. Als deze leeg zijn wordt het regenwater evenals het erfafspoelwater afgevoerd naar het bassin en later vermengd met drijfmest uitgereden over het land. Er is voor het aanbrengen van het verharde oppervlak dus geen vergunning nodig van het hoogheemraadschap. Dit betekent dus ook dat er geen oppervlaktewater als compensatie hoeft te worden gegraven.

Watersysteemkwaliteit en ecologie

Ter voorkoming van diffuse verontreinigingen van water en bodem is het van belang om duurzame, niet-uitloogbare materialen te gebruiken, zowel gedurende de bouw- als de gebruiksfase.

Veiligheid en waterkeringen

De ontwikkeling heeft geen negatieve invloed op de waterveiligheid en waterkeringen.

Afvalwaterketen en riolering

Conform de Leidraad Riolering en vigerend Hoogheemraadschapsbeleid is het voor nieuwbouw gewenst een gescheiden rioleringsstelsel aan te leggen zodat schoon hemelwater niet bij een rioolzuiveringsinstallatie terecht komt. Afvalwater wordt aangesloten op de bestaande gemeentelijke riolering. Voor hemelwater wordt de volgende voorkeursvolgorde aangehouden:

  • hemelwater vasthouden voor benutting;
  • (in-) filtratie van afstromend hemelwater;
  • afstromend hemelwater afvoeren naar oppervlaktewater;
  • afstromend hemelwater afvoeren naar AWZI.

Waterbeheer

Voor aanpassingen aan het bestaande watersysteem dient bij het Hoogheemraadschap vergunning te worden aangevraagd op grond van de "Keur". Dit geldt dus bijvoorbeeld voor het graven van nieuwe watergangen, het aanbrengen van een stuw of het afvoeren van hemelwater naar het oppervlaktewater. In de Keur is ook geregeld dat een beschermingszone voor watergangen en waterkeringen in acht dient te worden genomen. Dit betekent dat binnen de beschermingszone niet zonder ontheffing van het Hoogheemraadschap gebouwd, geplant of opgeslagen mag worden. De genoemde bepaling beoogt te voorkomen dat de stabiliteit, het profiel en/of de veiligheid wordt aangetast, de aan- of afvoer en/of berging van water wordt gehinderd dan wel het onderhoud wordt gehinderd. Ook voor het onderhoud gelden bepalingen uit de "Keur". Het onderhoud en de toestand van de (hoofd)watergangen worden tijdens de jaarlijkse schouw gecontroleerd en gehandhaafd.

Een gedeelte van de nabijgelegen watergang is gedempt ten behoeve van de beoogde ontwikkeling. Hiervoor is geen vergunning ingevolge de Keur noodzakelijk, mits wordt voldaan aan Algemene Regel 2.2 van de Keur. Bij brief d.d. 9 juli 2018 (Bijlage 4) heeft het Hoogheemraadschap bevestigd dat aan deze voorwaarden kan worden voldaan.

Het hemelwater wordt vanaf het erf afgevoerd naar het waterbassin. Evenals het hemelwater vanaf de sleufsilo's wanneer deze leeg zijn. Het water uit het bassin wordt later vermengd met drijfmest en uitgereden over het land. Het hemelwater wordt hergebruikt en niet direct of indirect geloosd op het oppervlakte water. Aangezien het hemelwater niet direct of indirect wordt afgevoerd naar het oppervlaktewater is voor het aanbrengen van het verharde oppervlak geen vergunning nodig van het hoogheemraadschap.

Conclusie

Het aspect water staat de uitvoering van het plan niet in de weg.

4.9 Kabels en leidingen

4.9.1 Toetsingskader

Planologisch relevante leidingen en hoogspanningsverbindingen dienen te worden gewaarborgd. Tevens dient rond dergelijke leidingen rekening te worden gehouden met zones waarbinnen mogelijke beperkingen gelden. Planologisch relevante leidingen zijn leidingen waarin de navolgende producten worden vervoerd:

  • gas, olie, olieproducten, chemische producten, vaste stoffen/goederen;
  • aardgas met een diameter groter of gelijk aan 18”;
  • defensiebrandstoffen;
  • warmte en afvalwater, ruwwater of halffabricaat voor de drink- en industriewatervoorziening met een diameter groter of gelijk aan 18”.
4.9.2 Onderzoek en conclusie

Er zijn geen planologisch relevante buisleidingen, hoogspanningsverbindingen of straalpaden aanwezig. Met eventueel aanwezige overige planologisch gezien niet-relevante leidingen (zoals rioolleidingen, leidingen nutsvoorzieningen, drainageleidingen) in of nabij het plangebied hoeft in het wijzigingsplan geen rekening te worden gehouden. De conclusie is dat het aspect kabels en leidingen de uitvoering van het plan niet in de weg staat.

4.10 Ecologie

4.10.1 Toetsingskader

Wet natuurbescherming

Met de Wnb zijn alle bepalingen met betrekking tot de bescherming van natuurgebieden en dier- en plantensoorten samengebracht in één wet. De Wnb implementeert diverse Europeesrechtelijke regelgeving, zoals de Vogelrichtlijn en de Habitatrichtlijn in de Nederlandse wetgeving.

Gebiedsbescherming

Bescherming van natuurgebieden wordt gewaarborgd door de Wet natuurbescherming (Wnb) en de Wet Ruimtelijke Ordening (Wro). Natura 2000-gebieden worden beschermd door de Wnb en het Natuurnetwerk Nederland (NNN) wordt beschermd door de Wro.

Natura-2000 gebieden

De Minister van Economische Zaken (EZ) wijst gebieden aan die deel uitmaken van het Europese netwerk van natuurgebieden: Natura 2000. Een dergelijk besluit bevat de instandhoudingsdoelstellingen voor de leefgebieden van vogelsoorten (Vogelrichtlijn) en de instandhoudingsdoelstellingen voor de natuurlijke habitats en habitats van soorten (Habitatrichtlijn).

Een bestemmingsplan dat afzonderlijk of in combinatie met andere plannen of projecten significante gevolgen kan hebben voor een Natura 2000-gebied, kan uitsluitend vastgesteld worden indien uit een passende beoordeling de zekerheid is verkregen dat het plan, onderscheidenlijk het project de natuurlijke kenmerken van het gebied niet zal aantasten. Indien deze zekerheid niet is verkregen, kan het plan worden vastgesteld, indien wordt voldaan aan de volgende drie voorwaarden:

  • alternatieve oplossingen zijn niet voor handen;
  • het plan is nodig om dwingende redenen van groot openbaar belang, met inbegrip van redenen van sociale of economische aard, en
  • de nodige compenserende maatregelen worden getroffen om te waarborgen dat de algehele samenhang van het Natura 2000-netwerk bewaard blijft.

De bescherming van deze gebieden heeft externe werking, zodat ook ingrepen die buiten deze gebieden plaatsvinden verstoring kunnen veroorzaken en moeten worden getoetst op het effect van de ingreep op soorten en habitats.

Natuurnetwerk Nederland (NNN)

Gebieden die deel uitmaken van het Natuurnetwerk Nederland (NNN) worden aangewezen in de provinciale verordening. Voor dit soort gebieden geldt het 'nee, tenzij' principe, wat inhoudt dat binnen deze gebieden in beginsel geen nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen mogen plaatsvinden.

Soortenbescherming

In de Wnb wordt een onderscheid gemaakt tussen:

  • soorten die worden beschermd in de Vogelrichtlijn;
  • soorten die worden beschermd in de Habitatrichtlijn;
  • overige soorten.


De Wnb bevat onder andere verbodsbepalingen ten aanzien van het opzettelijk vernielen of beschadigen van nesten, eieren en rustplaatsen van vogels als bedoeld in artikel 1 van de Vogelrichtlijn. Gedeputeerde Staten (hierna: GS) kunnen hiervan ontheffing verlenen en bij verordening kunnen Provinciale Staten (hierna: PS) vrijstelling verlenen van dit verbod. De voorwaarden waaraan voldaan moet worden om ontheffing of vrijstelling te kunnen verlenen zijn opgenomen in de Wnb en vloeien direct voort uit de Vogelrichtlijn. Verder is het verboden in het wild levende dieren van soorten, genoemd in bijlage IV, onderdeel a, bij de Habitatrichtlijn, bijlage II bij het Verdrag van Bern of bijlage I bij het Verdrag van Bonn, in hun natuurlijk verspreidingsgebied opzettelijk te doden of te vangen of te verstoren. GS kunnen hiervan ontheffing verlenen en bij verordening kunnen PS vrijstelling verlenen van dit verbod. De gronden voor verlening van ontheffing of vrijstelling zijn opgenomen in de Wnb en vloeien direct voort uit de Habitatrichtlijn.

Ten slotte is een verbodsbepaling opgenomen voor overige soorten. Deze soorten zijn opgenomen in de bijlage onder de onderdelen A en B bij de Wnb. De provincie kan ontheffing verlenen van deze verboden. Verder kan bij provinciale verordening vrijstelling worden verleend van de verboden. De noodzaak tot ontheffing of vrijstelling kan hierbij ook verband houden met handelingen in het kader van de ruimtelijke inrichting of ontwikkeling van gebieden.

Bij de voorbereiding van het bestemmingsplan moet worden onderzocht of de Wet natuurbescherming de uitvoering van het plan niet in de weg staat. Dit is het geval wanneer de uitvoering tot ingrepen noodzaakt waarvan moet worden aangenomen dat daarvoor geen vergunning of ontheffing ingevolge de wet zal kunnen worden verkregen.

Uitwerking Verordening uitvoering Wet natuurbescherming Zuid-Holland

In de provincie Zuid-Holland wordt vrijstelling verleend voor het weiden van vee en voor het op of in de bodem brengen van meststoffen. In het kader van de ruimtelijke inrichting of ontwikkeling van gebieden, daaronder begrepen het daarop volgende gebruik van het ingerichte of ontwikkelde gebied, bestendig beheer of onderhoud in de landbouw of bosbouw, bestendig beheer of onderhoud aan vaarwegen, watergangen, waterkeringen, waterstaatswerken, oevers, vliegvelden, wegen, spoorwegen of bermen, of natuurbeheer, of bestendig beheer of onderhoud van de landschappelijke kwaliteiten van een bepaald gebied worden vrijstellingen verleend ten aanzien van de soorten genoemd in bijlage 6 bij de verordening. Het betreft aardmuis, bastaardkikker, bosmuis, bruine kikker, bunzing, dwergmuis, dwergspitsmuis, egel, gewone bosspitsmuis, gewone pad, haas, hermelijn, huisspitsmuis, kleine watersalamander, konijn, meerkikker, ree, rosse woelmuis, veldmuis, vos, wezel en woelrat.

4.10.2 Onderzoek

In het aanvullend onderzoek dat uitgevoerd is door ecologisch onderzoeksbureau Bui-tegewoon (Bijlage 5) is getoetst aan de soortbescherming en gebiedsbescherming op basis van de Wet natuurbescherming. Daarnaast is onderzocht of er negatieve effecten te verwachten zijn op beschermde gebieden in de omgeving.

De te beoordelen situatie betreft de gronden waarvoor het bouwvlak met dit plan wordt aangepast:

  • de gerealiseerde ontwikkeling waarbij enkele delen buiten het bestaande bouwblok zijn gelegen. Het betreft een drietal sleufsilo's en een waterbassin, met omgevingsinrichting (beheerpad, erfbeplanting) aan de noordzijde van het bedrijfserf wat in 2018/2019 is gerealiseerd (deelgebied 1 in figuur 4.1).
  • Daarnaast is gebleken dat het dak overstek aan de oostzijde van de in 2005 gebouwde melkstal over een kleine breedte buiten het bouwblok steekt (deelgebied 2 in figuur 4.1).

afbeelding "i_NL.IMRO.1931.BP2302BG064-ON01_0008.png"

Figuur 4.1 - Bouwblok bedrijfserf Melkvee en kaasboerderij Schep en projectgebieden (Bron: aanvullend onderzoek Bui-tegewoon)

Soortenbescherming

Op basis van het uitgevoerde onderzoek wordt geconcludeerd dat er geen redenen zijn om aan te nemen dat de gerealiseerde ontwikkeling voor zowel de sleufsilo’s, het waterbassin en de omgevingsinrichting van deze elementen hebben geleid tot doden, beschadigen en/of aantasten van beschermde soorten en/of habitat van beschermde soorten zoals bedoeld in de Wet Natuurbescherming heeft aangetast.


Ook de overstek van het stal dak buiten het bouwblok aan de oostzijde geeft geen aanleiding om te veronderstellen dat beschermde soorten in het kader van de Wet natuurbescherming zijn aangetast in welke vorm dan ook. De gerealiseerde aanplant heeft een positieve aspecten op de milieu aspecten: licht, geluid, fijn stof en CO2 uitstoot. Daarnaast vergroot het de foerageerhabitat voor vleermuizen elders uit de buurtschap.


Niet uitgesloten kan worden dat enkele niet beschermde soorten zijn aangetast. Dit betreft uitsluitend water gerelateerde soorten. Dit leidt niet tot de veronderstelling dat de duurzame staat van instandhouding van enige soort in gevaar is gekomen. Deze conclusie is mede ingegeven door de gerealiseerde watercompensatie ten opzichte van de uitgevoerde demping, de omgevingskwaliteit van zowel het landschappelijk gebied als de buurtschap Zuidbroek en de habitat oppervlakte die beschikbaar is voor algemene soorten flora en fauna. Vanuit de Wet natuurbescherming kan echter worden geredeneerd dat tijdens de uitvoering onvoldoende aandacht is besteed aan het zorgvuldigheidsartikel (art 1.11 Wnb).


Daarnaast wordt geconcludeerd dat met betrekking tot de landschappelijk inpassing, in het bijzonder aan de noordzijde waar de sleufsilo’s en het waterbassin zijn gerealiseerd, nog aandacht behoeft. Melkvee en kaasboerderij Schep heeft hier voor separaat aan het onderhavig onderzoek Wet natuurbescherming verzocht voorstellen te ontwikkelen die mede bijdragen aan een betere invulling van het thema biodiversiteit op het erf. Om de onbewuste mogelijke aantasting van algemene soorten te compenseren dan wel mitigeren is in het landschappelijk inpassingsplan extra aandacht besteed aan de ecologische kwaliteit van de inpassing zodanig dat dit een impuls kan geven aan de biodiversiteit in het algemeen.

Gebiedsbescherming

Op de onderstaande figuur is te zien dat het plangebied geen deel uitmaakt van het Natuurnetwerk Nederland (NNN; donkergroen).

afbeelding "i_NL.IMRO.1931.BP2302BG064-ON01_0009.png"

Figuur 4.2 - Ligging ten opzichte van beschermde gebieden (Bron: http://pzh.b3p.nl/viewer/app/NNN)

Het gebied maakt eveneens geen onderdeel uit van een ander beschermd gebied, zoals Natura 2000, belangrijk weidevogelgebied (lichtgroen) of strategische reservering natuur (bruin). Binnen een straal van 10 kilometer ligt het volgende Natura 2000-gebied: Donkse Laagten op circa 6 km. Directe effecten zoals areaalverlies en versnippering kunnen hierdoor worden uitgesloten. Het gebied is niet gevoelig voor vermesting of verzuring door N-depositie (stikstof) uit de lucht.

Op 24 oktober 2019 is een omgevingsvergunning verleend, kenmerk 2016296190, voor het uitbreiden van de dieraantallen en het legaliseren van een mestscheider. Voor verlening van deze omgevingsvergunning is een m.e.r.-beoordelingsbesluit, d.d. 08-01-2019 kenmerk 2018289856, genomen waarin de milieueffecten van deze uitbreiding zijn afgewogen.

De bouw van de sleufsilo's is gekoppeld aan deze omgevingsvergunning. De beoogde ontwikkeling bestaat uit vormverandering van het bouwvlak om bestaande sleufsilo's in het bouwvlak op te nemen.

Door een toenemend aantal dieren ter plaatse dient er meer ruimte te zijn voor de opslag van voer op het bouwvlak. De sleufsilo’s die hiervoor gerealiseerd zijn veroorzaken geen toename in stikstof. Het toenemend aantal dieren daarentegen wel. Het aantal dieren dat ter plaatse gehouden wordt mag toenemen, mits de stikstofdepositie gelijk blijft. De stikstofdepositie mag niet meer bedragen dan de bestaande situatie conform Omgevingsvergunning uitbreiding stal 2012 welke is bijgevoegd in Bijlage 6. In het wijzigingsplan is met een gebruiksregel geborgd geen sprake mag zijn van een toename van de stikstofdepositie ten opzichte van de bestaande situatie vanaf het betreffende agrarisch bouwperceel op de maatgevende voor stikstof gevoelige habitats in Natura2000-gebieden.

4.10.3 Conclusie

Het aspect ecologie vormt geen belemmering voor de voorgenomen ontwikkeling.

4.11 Archeologie en cultuurhistorie

4.11.1 Beleid en toetsingskader

Erfgoedwet

De Erfgoedwet regelt de bescherming van archeologisch erfgoed in de bodem, de inpassing ervan in de ruimtelijke ontwikkeling en de financiering van opgravingen: 'de veroorzaker betaalt'. Voor gebieden waar archeologische waarden voorkomen of waar reële verwachtingen bestaan dat ter plaatse archeologische waarden aanwezig zijn, dient door de initiatiefnemer voorafgaand aan bodemingrepen archeologisch onderzoek te worden uitgevoerd. De uitkomsten van het archeologisch onderzoek dienen vervolgens volwaardig in de belangenafweging te worden betrokken. Het belangrijkste doel is de bescherming van het archeologische in de bodem (in situ) omdat de bodem doorgaans de beste garantie biedt voor een goede conservering. Er wordt uitgegaan van het basisprincipe 'de verstoorder betaalt' voor het opgraven en het documenteren van de aangetroffen waarden als behoud in de bodem niet tot de mogelijkheden behoort.

Archeologienota Krimpenerwaard
Op 17 december 2016 heeft de gemeente Krimpenerwaard een archeologienota opgesteld om deze te verwerken in toekomstige plannen. Hieronder wordt getoetst aan de ter plaatse aanwezige archeologische waarden.

4.11.2 Onderzoek

Het plangebied ligt in drie archeologische zones, namelijk Waarde Archeologie 2, Waarde Archeologie 3 en Waarde Archeologie 6 (zie figuur 4.3).

  • Waarde Archeologie 2 (WA 2): aan de voorzijde is een (mogelijke) woonheuvel aanwezig, waar archeologische resten vanaf de vroegste ontginning van het gebied aanwezig kunnen zijn. Voor plannen en werkzaamheden die groter zijn dan 50 m² en dieper gaan dan 0,3 m-mv, moet een omgevingsvergunning worden aangevraagd en is en een archeologisch onderzoek noodzakelijk.
  • Waarde Archeologie 3 (WA 3): hier geldt een hoge archeologische verwachting. Voor plannen en werkzaamheden die groter zijn dan 100 m² en dieper gaan dan 0,3 m-mv, moet een omgevingsvergunning worden aangevraagd en is en een archeologisch onderzoek noodzakelijk.
  • Waarde Archeologie 6 (WA 6): hier geldt een middelhoge archeologische verwachting. Voor plannen en werkzaamheden die groter zijn dan 2.500 m² en dieper gaan dan 3 m-mv, moet een omgevingsvergunning worden aangevraagd en is een archeologisch onderzoek noodzakelijk.

afbeelding "i_NL.IMRO.1931.BP2302BG064-ON01_0010.png"

Figuur 4.3 - Uitsnede van de ter plaatse van het plangebied aanwezige archeologische waarden (Bron: Archeologische Beleidskaart gemeente Krimpenerwaard)

De gronden ter plaatse van de sleufsilo's hebben de Waarde Archeologie 6. Dit betekent dat aanvullend onderzoek nodig is bij werkzaamheden groter dan 2.500 m² en dieper dan 3 m beneden het maaiveld. De sleufsilo's hebben een oppervlakte van minder dan 2.500 m² en de werkzaamheden gaan niet dieper dan 3 m beneden het maaiveld.

4.11.3 Conclusie

Het aspect archeologie en cultuurhistorie vormt geen belemmering voor de beoogde ontwikkeling.

4.12 Verantwoording bescherming ruimtelijke kwaliteit

Het gebiedsprofiel Krimpenerwaard is de uitwerking van de kwaliteitskaart in de provinciale structuurvisie. Dit gebiedsprofiel omvat een beschrijving van karakteristieken, ontwikkelingen, kwaliteiten en ambities in het gebied. Oftewel een antwoord op de vragen: 'wat is er', 'wat speelt er', 'wat is waardevol' en 'wat willen we daarmee'. In dit profiel is beschreven wat karakteristiek is voor de streek en wat de (gewenste) ruimtelijke kwaliteit is. Met het formuleren van kwaliteitscriteria wordt de eerste stap gezet naar het maken van mooie, functionele en duurzame plannen.

Het verhaal van de streek laat zich vertellen aan de hand van vier thema’s, die de verschillende landschappelijke lagen bestrijken. Daarbij worden in grote lijnen zowel de ontstaansgeschiedenis en de huidige karakteristiek, als ook de (te verwachten) ontwikkelingen en ambities voor de toekomst beschreven.
De vier lagen en bijbehorende thema’s zijn:

  • 1. Rivierengebied: ondergrond en ontstaansgeschiedenis van de Krimpenerwaard
  • 2. Veenweide: landbouw en Veenweidepact
  • 3. Dorpen en linten: karakteristieke bebouwing
  • 4. Recreatief netwerk: relatie met de stad en kansen voor recreatieve ontwikkelingen

afbeelding "i_NL.IMRO.1931.BP2302BG064-ON01_0011.png"

Figuur 4.4 - Beeldkwaliteitkaart.

Landschappelijke eenheden veenweidegebied
Het middendeel van de Krimpenerwaard heeft een meer gevarieerd en kleinschalig landschapsbeeld door de aanwezigheid van linten met wegbeplantingen, eendenkooien en pestbosjes.
De zone aan weerskanten van de Vlist kenmerkt zich door het sterke contrast van kleinschalig lint en open veenweide dwars op de overheersende oostwest oriëntatie in de Krimpener- en Lopikerwaard.
Tenslotte ligt tussen het middengebied en de rand langs de Lek een overgangsgebied met kenmerken uit de twee aangrenzende gebieden: diepe kavels vanaf de Lek onderbroken door kleine landschapselementen. Drager van dit gebied is het kronkelige lint van Zuidbroek/ Benedenberg/ Tussenlangen. De kleinschalige zone tussen het lint en de Kadijk sluit aan bij de verdichte strook langs de Loet en biedt aanleiding om het overgangsgebied duidelijker te structureren.

De locatie ligt in het veenweidegebied. Voor dit gebied zijn de volgende hoofdambities beschreven in het gebiedsprofiel Krimpenerwaard:

  • Herkenbaar houden van het verschil tussen het kleinschalige middengebied en de meer grootschalige ontginningsgebieden langs de rivieren;
  • Behoud en versterking van de bijzondere landschappelijke kwaliteiten van het middengebied;
  • Behoud van het aanwezige opstrekkende verkavelingspatroon in natuurgebied en landbouwgebied;
  • Maatregelen voor de inrichting van het natuurgebied moeten passen binnen de landschappelijke karakteristiek van het deelgebied van de Krimpenerwaard waar ze in liggen en waar mogelijk de karakteristieke verschillen en landschappelijke grenzen versterken;
  • Inpassen van verbeterde ontsluiting voor de landbouw in de karakteristiek van het wegenpatroon.

Inpassing en kwaliteitsverbetering

Het agrarisch bouwvlak strekt zich binnen de verkaveling vanaf de Zuidbroek naar achteren het veenweidegebied in. De ontwikkeling richt zich met name naar het veenweidegebied. De bestaande oriëntatie op de Zuidbroek blijft hetzelfde. Het agrarisch bouwvlak wordt naar achteren uitgebreid en de toegestane bouwhoogte van de voeropslag wordt uitgebreid naar 3 meter. Doordat de bebouwing zich achter reeds aanwezige bebouwing bevindt, is geen sprake van verlies aan doorzicht vanaf de Zuidbroek richting het veenweidegebied.

Door de inzet van landschappelijke inpassing van de sleufsilo's aan de achterzijde wordt het beeld op de sleufsilo's ontnomen. Langs de sleufsilo's liggen grondwallen en staan knotwilgen. Door de knotwilgen om en om te snoeien om wordt maximaal zicht op de silo onttrokken. Zie figuur 4.4.

Daarnaast zal klimop worden geplant langs de silowanden die aan de buitenrand van het erf liggen. Op deze manier zijn de silo's ook in de winter visueel afgeschermd. Een bijkomend voordeel van de klimop is, dat het beschutting biedt aan vogels en nectar en stuifmeel levert voor allerlei insecten. De klimop en de knotwilgen dragen bij aan het vergroten van de biodiversiteit.

afbeelding "i_NL.IMRO.1931.BP2302BG064-ON01_0012.png"

Figuur 4.5 - Landschappelijke inpassing sleufsilo's.

Aan de noordoostzijde van de uitbreiding van het agrarisch bouwvlak wordt een meidoorn haag gerealiseerd en een (pest)bosje. Op deze manier wordt ook vanuit de oostkant het zicht op de sleufsilo's onttrokken en een natuurlijker beeld gecreëerd. Daarnaast wordt de grondwal van het waterbassin van 1,5 m begroeit met gras/kruiden. Zie figuur 4.5.

Aan de andere kant van de wetering in het noorden is een weidevogelgebied. Opgaande beplanting binnen een straal van 300 meter is ongewenst, in verband met mogelijke predatoren. De nieuwe beplanting komt binnen deze 300 meter te liggen, daarom wordt er voorafgaand aan de realisatie de exacte invulling van de beplanting afgestemd met de natuur- vogelwerkgroep Krimpenerwaard.

afbeelding "i_NL.IMRO.1931.BP2302BG064-ON01_0013.png"

Figuur 4.6 - Landschappelijke inpassing sleufsilo's.

Hoofdstuk 5 Juridische planbeschrijving

5.1 Algemeen

Dit bestemmingsplan bestaat uit een (digitale) verbeelding, regels en een toelichting. De verbeelding en de regels vormen samen het juridisch bindende gedeelte van het bestemmingsplan. Beide plan onderdelen moeten in onderlinge samenhang worden bezien en toegepast. Op de verbeelding zijn de bestemmingen aangewezen. Aan deze bestemmingen zijn bouwregels en regels over het gebruik gekoppeld. Daarnaast zijn er algemene regels, en overgangs- en slotregels opgenomen. De toelichting heeft geen rechtskracht, maar vormt niettemin een belangrijk onderdeel van het bestemmingsplan. De toelichting van dit bestemmingsplan geeft de beweegredenen, de onderzoeksresultaten en de beleidsuitgangspunten weer, die aan het bestemmingsplan ten grondslag liggen. Tot slot is de toelichting van wezenlijk belang voor een juiste interpretatie en toepassing van het bestemmingsplan.

5.2 Inleidende regels

Artikel 1 Begrippen

In dit artikel zijn de begrippen opgenomen, die in het plan voorkomen. De begrippen zijn afkomstig uit het SVBP2012 en aangevuld met voor het plan relevante begrippen.

Artikel 2 Wijze van meten

Artikel 2 bevat de wijze van meten. De meetregels zijn afkomstig uit het SVBP2012 en aangevuld met voor het plan relevante meetregels.

5.3 Bestemmingsregels

Artikel 3 Agrarisch met waarden

In deze bestemming staat handhaving van het bestaand agrarisch gebruik centraal. De bestaande agrarische bedrijven zijn met een bouwvlak aangegeven. De bestemmingsregeling gaat uit van de bestaande situatie en heeft in eerste instantie een beheerkarakter, waarbij rekening wordt gehouden met de aanwezige waarden van het gebied. Binnen de in de regels gegeven marges kan medewerking worden verleend aan ontwikkelingen.

Artikel 4 Waarde - Archeologie 2

Archeologisch waardevolle gebieden worden door middel van deze dubbelbestemmingen beschermd. Voor bouwwerken of werken dient een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken of van werkzaamheden te worden verleend of kan worden afgeweken van een omgevingsvergunning. Hierbij is onderscheid gemaakt in gebieden met verschillende archeologische waarden. Per gebied is de oppervlaktemaat en de diepte van bodemingrepen aangegeven waarvoor het uitvoeren van een archeologisch onderzoek verplicht is. Voor elk gebied is een aparte dubbelbestemming opgenomen.

Voor een gedeelte van het plangebied geldt de archeologische verwachtingswaarde 2.

5.4 Algemene regels

Artikel 5 Anti-dubbeltelregel

In deze regel is vastgelegd dat grond die in aanmerking moest worden genomen bij het verlenen van een omgevingsvergunning, waarvan de uitvoering heeft plaatsgevonden of alsnog kan plaatsvinden, bij de beoordeling van een andere aanvraag om omgevingsvergunning niet opnieuw in beschouwing mag worden genomen.

Artikel 6 Algemene bouwregels

In dit artikel is een aantal aanvullende regels opgenomen dat voor alle bestemmingen kan gelden. Het betreft door burgemeester en wethouders te stellen nadere eisen ten aanzien van bijvoorbeeld de situering van een woning op een perceel of de omvang van bedrijfsgebouwen.

Artikel 7 Algemene afwijkingsregels

Dit artikel is een aanvulling op de afwijkingsregels uit de bestemmingen. In het artikel is een aantal algemene afwijkingen opgenomen, dat middels een omgevingsvergunning kan worden verleend. Het betreft een standaardregeling die het mogelijk maakt om bij de uitvoering van bouwplannen beperkte afwijkingen van het plan bij een omgevingsvergunning mogelijk te maken, niet zijnde woningen of bijgebouwen bij woningen. Het gaat bijvoorbeeld om een geringe overschrijding van de toegestane bouwhoogte of het mogelijk maken van de bouw van schakelkastjes (nutsgebouwtjes) in het openbare gebied. Daarnaast is een afwijking opgenomen voor het toestaan van mantelzorg.

Artikel 8 Algemene wijzigingsregels

In dit artikel is een aantal algemene wijzigingsregels opgenomen. Het betreft een standaardregeling die het mogelijk maakt om bij de uitvoering van bouwplannen beperkte afwijkingen van het plan mogelijk te maken die niet met een omgevingsvergunning voor afwijken geregeld kunnen worden. Het betreft bijvoorbeeld een geringe wijziging van de bestemmingsgrens. Daarnaast worden in het bestemmingsplan enkele perceelsgebonden ontwikkelingen mogelijk gemaakt, waarvoor een wijzigingsbevoegdheid is opgenomen.

Artikel 9 Algemene procedureregels

Dit artikel regelt de procedure die burgemeester en wethouders dienen te volgen indien toepassing wordt gegeven aan de in dit plan opgenomen afwijkings-, nadere eisen- of wijzigingsregels.

5.5 Overgangs- en slotregels

In het overgangsrecht is een regeling opgenomen voor bebouwing en gebruik dat al bestond bij het opstellen van het plan, maar dat strijdig is met de opgenomen regeling. Onder bepaalde voorwaarden mag deze strijdige bebouwing en/of strijdig gebruik worden voortgezet of gewijzigd.

In de slotregel is de officiële naam van het plan bepaald. Onder deze naam kan het bestemmingsplan worden aangehaald.

Hoofdstuk 6 Uitvoerbaarheid

6.1 Economische uitvoerbaarheid

Kostenverhaal

Indien sprake is van een bouwplan en voor de goedkeuring van dit bouwplan een wijziging of afwijking van het geldende bestemmingsplan noodzakelijk is, is een gemeente verplicht om haar kosten op de initiatiefnemer en/of grondeigenaar te verhalen. Er moet een exploitatieplan worden vastgesteld ter verzekering van het verhaal van kosten. In artikel 6.2.1. van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) zijn categorieën aangewezen waarbij deze verplichting van toepassing is. Van het vaststellen van een exploitatieplan kan op basis van artikel 6.12 lid 2 onder a Wet ruimtelijke ordening worden afgezien als er op een andere wijze is voorzien in het verhaal van kosten.

Voor de onderhavige ontwikkeling worden de proceskosten, de ontwikkelingskosten en het risico op planschade gedragen door de initiatiefnemer. Met de betreffende partij(en) wordt een anterieure overeenkomst afgesloten. Er is om die reden geen aanleiding voor het opstellen van een exploitatieplan aangezien alle kosten op een andere wijze worden gedekt.

Financiële uitvoerbaarheid

In artikel 3.1.6. van het Bro is bepaald dat in de toelichting van het bestemmingsplan inzicht moet worden gegeven in de uitvoerbaarheid. Hieronder wordt mede de financiële uitvoerbaarheid verstaan. De kosten voor de uitvoering van de bouwplannen liggen volledig bij de initiatiefnemer. Geconcludeerd wordt dat er voldoende middelen zijn om de ontwikkeling tot uitvoering te brengen. Het plan is daarmee financieel uitvoerbaar.

6.2 Maatschappelijke uitvoerbaarheid

De maatschappelijke uitvoerbaarheid heeft als doel om aan te tonen dat de geplande ontwikkeling maatschappelijk draagvlak heeft en dat de procedures op een goede manier worden doorlopen.

Voortraject wijzigingsplan

In het verleden is de uitbreiding en vormverandering van het bouwvlak voor de realisatie van sleufsilo's in procedure geweest als wijzigingsplan. In het kader van deze procedure is het wijzigingsplan toegezonden aan vooroverlegpartners en heeft het plan als ontwerp wijzigingsplan ter inzage gelegen. Naar aanleiding van deze procedure is het plan aangepast paste het nieuwe planvoornemen niet meer binnen de wijzigingsbevoegdheid in het vigerende plan. Om deze reden wordt de ontwikkeling om een bestemmingsplan op te stellen.

Het wijzigingsplan waaronder alle onderzoeken zijn in het kader van het vooroverleg toegezonden aan vooroverlegpartners. De onderzoeken die ten behoeve van het wijzigingsplan zijn uitgevoerd zijn ongewijzigd overgenomen in dit bestemmingsplan. Daarnaast zijn ook twee zienswijzen ingediend tijdens de terinzagelegging van het wijzigingsplan. De zienswijzen die op het wijzigingsplan zijn gekomen zijn wel meegenomen en beantwoord in dit bestemmingsplan. De nota van beantwoording is opgenomen in Bijlage 7.

Naar aanleiding van de binnengekomen zienswijzen is het plangebied groter gemaakt, zodat ook de strook waarbinnen de landschappelijke inpassing gerealiseerd is binnen de plangrenzen valt. Het bouwvlak is ook aangepast zodat de sleufsilo's er in zijn geheel binnenvallen.

Ontwerpbestemmingsplan

Het bestemmingsplan in zijn huidige vorm wordt als ontwerpbestemmingsplan ter inzage gelegd. Gedurende een termijn van zes weken heeft eenieder de mogelijkheid zienswijzen in te dienen.

Vaststelling bestemmingsplan

Naar aanleiding van de ingediende zienswijzen kan het ontwerpwijzigingsplan eventueel worden aangepast. De gemeenteraad beslist hierover bij het besluit omtrent vaststelling van het bestemmingsplan.