direct naar inhoud van Regels
Plan: Zuidbroek 153, Bergambacht:
Status: ontwerp
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.1931.BP2302BG064-ON01

Regels

Hoofdstuk 1 Inleidende regels

Artikel 1 Begrippen

1.1 plan

het bestemmingsplan 'Zuidbroek 153, Bergambacht:' van de gemeente Krimpenerwaard.

1.2 bestemmingsplan

de geometrisch bepaalde planobjecten als vervat in het GML-bestand NL.IMRO.1931.BP2302BG064-ON01 met de bijbehorende regels (en eventuele bijlagen).

Verdere begrippen in alfabetische volgorde:

1.3 aanduiding

een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden.

1.4 afhankelijke woonruimte

een ruimte in of bij een woning, dat qua ligging een ruimtelijke eenheid vormt met die woning en waarin uit het oogpunt van mantelzorg een gedeelte van de huisvesting van één of meer personen is ondergebracht.

1.5 agrarisch bedrijfsperceel

een gebied gevormd door een aangegeven agrarisch bouwvlak en de in deze regels mogelijk gemaakte uitbreiding waarbinnen agrarische bedrijfsbebouwing dient te worden geplaatst voor zover in deze regels niet anders is bepaald;

1.6 ambachtelijk bedrijf

een bedrijf dat bedrijfsmatig geheel of overwegend door middel van handwerk goederen vervaardigt, bewerkt, herstelt en/of installeert;

1.7 archeologische waarde

de aan een gebied toegerekende waarden in verband met de kennis en de studie van de in dat gebied voorkomende overblijfselen van menselijke aanwezigheid of activiteit uit oude tijden;

1.8 bebouwing

één of meer gebouwen en/of bouwwerken, geen gebouwen zijnde.

1.9 bedrijfswoning

een woning in of bij een bedrijfsgebouw die behoort bij en ten dienste staat van het ter plaatse gevestigde bedrijf.

1.10 bestaand (in relatie tot bebouwing)

bebouwing aanwezig ten tijde van de in artikel 3.8 van de Wet op de ruimtelijke ordening bedoelde terinzagelegging van het (ontwerp) bestemmingsplan;

1.11 bestaand (in relatie tot gebruik)

gebruik dat bestaat ten tijde van het in werking treden van het bestemmingsplan.

1.12 bestaande situatie (stikstofdepositie)

bestaande situatie (stikstofdepositie): de activiteit die is toegestaan ten tijde van het vaststellen van dit bestemmingsplan op grond van een vergunning als bedoeld in artikel 2.7, lid 2 van de Wet natuurbescherming.

1.13 bestemmingsgrens

de grens van een bestemmingsvlak.

1.14 bestemmingsvlak

een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming.

1.15 bijgebouw

een gebouw behorende bij en ruimtelijk ondergeschikt aan een op hetzelfde perceel gelegen hoofdgebouw, met een aan dat hoofdgebouw ondergeschikte functie;

1.16 bouwen

het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk, alsmede het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen van een standplaats.

1.17 bouwgrens

de grens van een bouwvlak.

1.18 bouwperceel

een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten.

1.19 bouwperceelsgrens

een grens van een bouwperceel.

1.20 bouwvlak

een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zijn toegelaten.

1.21 bouwwerk

elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die hetzij direct hetzij indirect met de grond is verbonden, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond.

1.22 cultuurhistorische waarde

belang in geschiedkundig opzicht; onder andere met betrekking tot het ontstaan van het gebied, zoals onder meer tot uitdrukking komende in het occupatiepatroon en de bebouwing;

1.23 cultuurhistorische waardevolle bebouwing

bebouwing met cultuurhistorische waarde waarbij naast het hoofdgebouw tevens de aangebouwde voormalige bedrijfsgedeelten die, gelet op de oorspronkelijke functie en bouwwijze, een wezenlijk onderdeel uitmaken van de oorspronkelijke (bedrijfs)bebouwing; hieronder vallen niet latere aan- of uitbouwen zonder cultuurhistorische waarde;

1.24 detailhandel

het bedrijfsmatig te koop aanbieden, waaronder begrepen de uitstalling ten verkoop, het verkopen en/of leveren aan personen, die die goederen kopen voor gebruik, verbruik of aanwending anders dan in de uitoefening van een beroeps- of bedrijfsactiviteit;

1.25 extensieve recreatie

vormen van recreatief (mede)gebruik in een gebied, waarbij de recreatie geen specifiek beslag legt op de ruimte, zoals wandelen, fietsen, paardrijden en vissen;

1.26 gebouw

elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt.

1.27 geluidgevoelig object

woningen alsmede andere geluidsgevoelige gebouwen of geluidsgevoelige terreinen als bedoeld in artikel 1 van de Wet geluidhinder (hierna:"Wgh") en artikel 1.2 van het Besluit geluidhinder.

1.28 glastuinbouwbedrijf

een agrarisch bedrijf dat in hoofdzaak gericht is op het telen van tuinbouwgewassen hoofdzakelijk in kassen, al of niet op substraatbasis;

1.29 graasdierbedrijf

een agrarisch bedrijf dat afhankelijk is van grasland vanwege het houden van rundvee, schapen of andere graasdieren of vanwege grasverkoop.

1.30 grondgebonden agrarisch bedrijf

een agrarisch bedrijf dat overwegend afhankelijk is van de bij het bedrijf behorende gronden als agrarisch productiemiddel;

1.31 hoofdgebouw

een gebouw, dat op een bouwperceel door zijn constructie of afmetingen dan wel gelet op de bestemming als het belangrijkste gebouw valt aan te merken;

1.32 hoveniersbedrijf

een bedrijf, geen tuincentrum zijnde, dat gericht is op de aanleg en onderhoud van tuinen, parken en plantsoenen;

1.33 insteek (van een watergang)

de snijlijn van het maaiveld en het beloop van een watergang;

1.34 internetverkoop

verkoop van artikelen via internet, waarbij op het perceel alleen opslag/magazijnruimte voor deze artikelen aanwezig is en waarbij de artikelen (eventueel per post) bij de klant worden thuis bezorgd;

1.35 intensieve veehouderij

bedrijfsactiviteiten gericht op het houden van slacht-, fok-, leg- of pelsdieren in gebouwen zonder of nagenoeg zonder weidegang, waarbij het houden van de dieren niet of zeer ondergeschikt is aan de agrarische grond als productiemiddel;

1.36 kampeerboerderij

een gebouw bestemd voor recreatief nachtverblijf door groepen;

1.37 kampeermiddel

een tent, een tentwagen, een kampeerauto of een caravan, dan wel enig ander onderkomen of enig ander voertuig of gewezen voertuig of gedeelte daarvan, voor zover geen bouwwerk zijnde waarvoor ingevolge artikel 40 lid 2 van de Woningwet een vergunning vereist is; een en ander voor zover deze onderkomens of voertuigen, geheel of ten dele blijvend zijn bestemd of opgericht dan wel worden of kunnen worden gebruikt voor recreatief nachtverblijf;

1.38 kamperen

recreatief buitenverblijf, waarbij wordt overnacht in kampeermiddelen;

1.39 loonbedrijf

een agrarisch hulp- of nevenbedrijf dat uitsluitend of overwegend is gericht op het leveren van diensten aan agrarische bedrijven met behulp van agrarische werktuigen en apparatuur of op het verrichten van werkzaamheden tot onderhoud of reparatie van agrarische werktuigen of apparatuur;

1.40 mantelzorg

het bieden van zorg aan iemand die hulpbehoevend is op het fysieke, psychische en/ of sociale vlak op vrijwillige basis en buiten een georganiseerd verband;

1.41 Nederlandse Grootte Eenheid (nge)

een rekeneenheid die onder andere door het Centraal Bureau voor de Statistiek wordt gehanteerd bij de registratie en de kwalificatie van bedrijven die meedoen aan de meitellingen, op basis van de productiewaarde van oppervlakte, gewassen en dieren;

1.42 ondergeschikte nevenactiviteit

een ondergeschikt bestanddeel dat minder dan 50% van de totale activiteiten van een bedrijf in omvang van bedrijfsgebouwen (in m3), in oppervlak van het bouwvlak (in m2) en in omzet bedraagt;

1.43 paardenhouderij

het houden van paarden en pony´s ten behoeve van:

  • a. het produceren van deze dieren, geschikt voor bepaalde taken zoals hengstenstations, opfokbedrijven, handelsstallen en africht- en trainingsstallen (productiegerichte paardenhouderij);
  • b. het gebruiken van dieren, zoals ten behoeve van pensionstallen, verhuurbedrijven, rijscholen en maneges (gebruiksgerichte paardenhouderij);
1.44 peil
  • a. voor een gebouw, waarvan de hoofdtoegang direct aan een weg grenst: de hoogte van de weg ter plaatse van die hoofdtoegang;
  • b. voor een gebouw, waarvan de hoofdtoegang niet direct aan de weg grenst: de hoogte van het door de gemeente vastgestelde peil ter plaatse van de te realiseren hoofdtoegang van het gebouw;
  • c. voor een bouwwerk, geen gebouw zijnde: de hoogte van het maaiveld ter plaatse bij voltooiing van de bouw;
1.45 praktijkruimte

ruimte voor het uitoefenen van een beroep aan huis;

1.46 seksinrichting

een voor het publiek toegankelijke, besloten ruimte waarin bedrijfsmatig of daarmee naar de aard en omvang vergelijkbare activiteiten, in de vorm van seksuele handelingen worden verricht of vertoningen van erotisch-pornografische aard plaatsvinden. Onder seksinrichting wordt in ieder geval begrepen:

  • a. een prostitutiebedrijf, waaronder begrepen een erotische massagesalon;
  • b. een seksbioscoop of sekstheater;
  • c. een seksautomatenhal;
  • d. een seksclub of parenclub;

al dan niet in combinatie met elkaar of in combinatie met een sekswinkel;

1.47 volwaardig (van een agrarisch bedrijf)

een agrarisch bedrijf met een arbeidsomvang van ten minste één volledige arbeidskracht; bij de beoordeling van volwaardigheid zijn belangrijk: arbeidsinkomen, veebezetting, grondareaal, totale omvang en tijdsbesteding en de verwachte ontwikkeling van deze factoren in de (nabije) toekomst; de omvang van een bedrijf kan worden uitgedrukt in Nederlandse Grootte Eenheid (nge), waarbij een bedrijf als volwaardig wordt beschouwd als het 55 nge of meer heeft; de beoordeling van volwaardigheid berust op een weging van de genoemde factoren;

1.48 woning

een complex van ruimten, dat blijkens zijn indeling en inrichting bestemd is voor de huisvesting van één huishouden;

1.49 zorgboerderij

een agrarisch bedrijf dat zorgvragers (verstandelijk of lichamelijk gehandicapten, (ex)psychiatrische cliënten, cliënten uit de verslavingszorg of zorgbehoevende ouderen) onder meer dagbesteding, een begeleide werkplek of arbeidstraining biedt;

Artikel 2 Wijze van meten

Bij toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:

2.1 afstand

van een gebouw tot de zijdelingse kadastrale perceelsgrens wordt gemeten vanaf het dichtst bij de perceelsgrens gelegen punt van het gebouw tot die perceelsgrens op 1 m boven peil en haaks op de perceelsgrens;

2.2 bebouwde oppervlakte

van een bouwperceel, bebouwingsvlak of ander terrein wordt gemeten buitenwerks en boven peil, met dien verstande, dat de grondoppervlakten van alle op een terrein gelegen gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde worden opgeteld;

2.3 bouwhoogte van een bouwwerk

vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een bouwwerk, geen gebouw zijnde, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes, en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen.

2.4 bouwvlakken en bestemmingsvlakken

bij het meten van bebouwing ten opzichte van bebouwingsvlakken of bestemmingsvlakken op de kaart wordt gemeten vanuit het hart van de grenzen van deze vlakken.

2.5 goothoogte van een bouwwerk

vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot, c.q. de druiplijn, het boeibord, of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel.

2.6 inhoud van een bouwwerk

tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen.

2.7 oppervlakte van een bouwwerk

tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk.

Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels

Artikel 3 Agrarisch met waarden

3.1 Bestemmingsomschrijving
  • 1. De voor Agrarisch met waarden aangewezen gronden zijn bestemd voor:
    • a. reële grondgebonden graasdierbedrijven met inachtneming van het bepaalde onder c;
    • b. agrarisch aanverwant gebruik zoals het beweiden van dieren, al dan niet in het kader van de agrarische bedrijfsvoering met inachtneming van het bepaalde onder c;
    • c. het behoud van de landschappelijke en cultuurhistorische waarde bestaande uit de openheid, het verkavelingspatroon c.q. slotenpatroon en graslandvegetaties;
    • d. water;
    • e. kleinschalige landschapselementen;
    • f. extensief recreatief medegebruik;
    • g. met de daarbij behorende voorzieningen, een en ander voor zover de doelen zoals genoemd onder e en f zijn afgestemd op de doelen zoals genoemd onder a tot en met d.
  • 2. Ter plaatse van de bestaande bebouwing zijn tevens de volgende ondergeschikte nevenactiviteiten toegestaan:
    • a. ambachtelijke bewerking en opslag van agrarische producten;
    • b. opslag en stalling van niet-milieugevaarlijke, niet agrarische goederen, alsmede opslag voor internetverkoop;
    • c. bed & breakfast in het hoofdgebouw;
    • d. agrarische dagrecreatie;
    • e. theeschenkerij, tot een oppervlakte van 50 m2 bvo;
    • f. hoveniersbedrijf;
    • g. veehandelsbedrijf;
    • h. hoefsmederij tot een oppervlakte 100 m2 bvo;
    • i. kano-, roeiboot-, fluisterboot- of fietsenverhuur;

met dien verstande dat:

    • a. de gezamenlijke oppervlakte niet meer mag bedragen dan 500 m2 per bouwvlak;
    • b. geen opslag van goederen in de openlucht mag plaatsvinden.
  • 3. Ter plaatse van en aangrenzend aan een bouwvlak is tevens een kleinschalige camping met de daarbij behorende voorzieningen toegestaan, met dien verstande dat:
    • a. niet meer dan 15 kampeermiddelen per bedrijfscentrum worden geplaatst;
    • b. kampeermiddelen uitsluitend zijn toegestaan in de periode 15 maart tot en met 31 oktober;
    • c. de standplaats binnen het bouwvlak of buiten het bouwvlak, niet zijnde begrensd natuurgebied, tot een afstand van 50 m vanaf de bestaande bebouwing mag worden gesitueerd;
    • d. uitsluitend recreatief nachtverblijf is toegestaan.
3.2 Bouwregels
3.2.1 Buiten het bouwvlak

Ten aanzien van de in lid 3.1 bedoelde gronden, gelegen buiten het bouwvlak, gelden de volgende bouwregels:

  • a. gebouwen zijn niet toegestaan;
  • b. ten aanzien van bouwwerken, geen gebouwen zijnde gelden de volgende regels:
    • 1. de hoogte van afrasteringen mag maximaal 1 m bedragen;
    • 2. de hoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, anders dan afrasteringen, mag maximaal 1,5 m bedragen;
    • 3. de oppervlakte mag maximaal 5 m2 bedragen.
  • c. In afwijking van het bepaalde onder b geldt voor een stalruimte die reeds bestaat ten tijde van het in ontwerp ter inzage leggen van het plan en die afwijkt van de onder b genoemde maatvoering, dat de bestaande maten als maximum gelden.

3.2.2 Binnen het bouwvlak

Ten aanzien van de in lid 3.1 bedoelde gronden, gelegen binnen het bouwvlak, gelden de volgende bouwregels:

  • a. gebouwen binnen het bouwvlak dienen zoveel mogelijk te worden geconcentreerd;
  • b. nieuwe bebouwing is uitsluitend toegestaan indien deze noodzakelijk en doelmatig is voor de bedrijfsvoering; burgemeester en wethouders kunnen ten behoeve van deze toetsing advies inwinnen bij een agrarisch deskundige;
  • c. de gezamenlijke oppervlakte van kassen mag maximaal 100 m2 per bouwvlak bedragen;
  • d. per bouwvlak mag ten hoogste één bedrijfswoning worden gebouwd;
  • e. de goothoogte van gebouwen mag niet meer bedragen dan 4,5 m;
  • f. de hoogte van gebouwen, met uitzondering van kassen, mag niet meer bedragen dan 12 m;
  • g. de hoogte van kassen mag niet meer bedragen dan 6 m;
  • h. voor zover de maatvoering als bedoeld onder e, f en g ten tijde van het in ontwerp ter inzage leggen van het plan reeds meer bedroeg, geldt de bestaande maatvoering als maximum;
  • i. voor het oprichten van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, geldt het volgende:
    • 1. de doorsnede van mestsilo's en watertanks mag niet meer mag bedragen dan 25 m;
    • 2. de hoogte van mestsilo's en watertanks mag niet meer mag bedragen dan 5 m;
    • 3. de hoogte van voedersilo's mag niet meer mag bedragen dan 15 m;
    • 4. de hoogte van sleufsilo's mag niet meer bedragen dan 2,5 m;
  • j. ter plaatse van de aanduiding "specifieke vorm van agrarisch met waarden - mest- en voeropslag" mag uitsluitend ten behoeve van de opslag van mest en voer worden gebouwd, waarbij de hoogte niet meer mag bedragen dan 4 m;
  • k. ter plaatse van de aanduiding "specifieke vorm van agrarisch met waarden - voeropslag" mag uitsluitend ten behoeve van de opslag van mest en voer worden gebouwd, waarbij de hoogte niet meer mag bedragen dan 3 m.

3.2.3 Bedrijfswoning

Ten aanzien van bedrijfswoningen gelden de volgende bouwregels:

  • a. de inhoud van de agrarische bedrijfswoning mag niet meer bedragen dan 700 m3;
  • b. de goothoogte van de bedrijfswoning mag niet meer bedragen dan 4 m;
  • c. de bouwhoogte van de bedrijfswoning mag niet meer bedragen dan 10 m;
  • d. de maximale oppervlakte aan bijgebouwen mag niet meer bedragen dan 50 m2;
  • e. de goothoogte van bijgebouwen mag niet meer bedragen dan 3 m;
  • f. de hoogte van bijgebouwen mag niet meer bedragen dan 6 m;
  • g. voor zover de maatvoering als bedoeld onder a tot en met e ten tijde van het in ontwerp ter inzage leggen van het plan reeds meer bedroeg, geldt de bestaande maatvoering als maximum.
3.3 Afwijken van de bouwregels
  • 1. Burgemeester en wethouders kunnen bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 3.2.1 onder a ten behoeve van het oprichten van stalruimten voor hobbymatig agrarisch gebruik, met dien verstande dat:
    • a. de oppervlakte maximaal 25 m2 bedraagt;
    • b. de bouwhoogte maximaal 3 m bedraagt;
    • c. de stalruimte is gelegen op een afstand van minimaal 50 m van een bestemmingsvlak van derden met de bestemming "Wonen";
    • d. de stalruimte, voor zover niet gelegen aan een ter plaatse aanwezige ontsluitingsweg, dient te worden gesitueerd binnen een afstand van 50 m vanuit de bestemming "Verkeer" dan wel aansluitend aan de bestemming "Wonen" van de aanvrager;
    • e. bij de stalruimte ten minste 1 ha grond hoort, waarop de stalruimte wordt gebouwd;
    • f. de landschappelijke en cultuurhistorische waarde van de gronden niet onevenredig wordt aangetast.
3.4 Specifieke gebruiksregels
3.4.1 Algemeen
  • a. Per bouwvlak mag ten hoogste één agrarisch bedrijf worden gevestigd.
  • b. Bestaande intensieve veehouderij-activiteiten als neventak mogen niet worden uitgebreid.

3.4.2 Strijdig gebruik

Onder strijdig gebruik in elk geval verstaan het gebruik van gronden en bebouwing binnen het agrarisch bouwvlak indien dit leidt tot een toename van de stikstofdepositie ten opzichte van de bestaande legale situatie (die wordt bepaald door de omgevingsvergunning d.d. 24 oktober 2012 die is geregistreerd onder nummer BE12/25850) vanaf het betreffende agrarisch bouwperceel op de maatgevende voor stikstof gevoelige habitats in Natura2000-gebieden.

3.4.3 Voorwaardelijke verplichting

Het gebruik van gronden en bouwwerken ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van agrarisch met waarden - voeropslag' is slechts toegestaan indien de benodigde landschappelijke inpassing van de gronden in dit plangebied wordt gerealiseerd:

  • a. overeenkomstig de landschappelijke inpassing, zoals opgenomen in Bijlage 1;
  • b. binnen 12 maanden nadat het bestemmingsplan onherroepelijk is geworden;
  • c. de landschappelijke inpassing duurzaam in stand wordt gehouden.
3.5 Afwijken van de gebruiksregels

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd bij een omgevingsvergunning af te wijken van het bepaalde in lid 3.1, ten behoeve van het uitoefenen van ondergeschikte nevenactiviteiten in de bestaande bijgebouwen, naast de agrarische bedrijfsfunctie waarbij de volgende functies zijn toegestaan:

  • a. loonbedrijf;
  • b. foeragehandel;
  • c. sierviskwekerij;
  • d. dierenartsenpraktijk;
  • e. recreatief nachtverblijf (recreatieappartementen of bed & breakfast) buiten het hoofdverblijf, in een ander gebouw binnen het agrarisch bedrijfscentra;
  • f. kampeerboerderij;
  • g. overige dagrecreatie, zoals bezoektuinen tentoonstellingsruimte, museum en sauna;
  • h. extensieve poldersport en boerengolf op omliggende weilanden mits niet begrensd als natuurgebied;
  • i. educatie en voorlichting;
  • j. zorgboerderij met dagverblijf
  • k. (para)medische dienstverlening, zoals een privékliniek, een kuuroord of een groepspraktijk;
  • l. commerciële dienstverlening, zoals een computerservicebedrijf, een geluidsstudio of verhuur vergader- of workshopruimte;
  • m. overige ambachtelijke bedrijven, voor zover deze werkzaamheden vallen onder de milieucategorieën 1 en 2 en verkeerscategorie 1 van de Staat van Bedrijfsactiviteiten;
  • n. kinderopvang;
  • o. detailhandel in zelfgemaakte, bewerkte, gekweekte of geteelde producten en detailhandel in agrarische streekproducten zoals bij een landwinkel, alsmede detailhandel in antiek en curiosa;
  • p. paardenhouderij;
  • q. kleinschalige camping met een standplaats voor ten hoogste 25 kampeermiddelen met de daarbij behorende voorzieningen;
  • r. andere niet agrarische activiteiten die naar aard en omvang gelijk te schakelen zijn aan de activiteiten genoemd onder 1 tot en met 17 en beperkt worden tot de categorieën 1 en 2 van verkeerscategorie 1 van de Staat van Bedrijfsactiviteiten of categorie 3 indien de activiteit qua aard en schaal gelijk is te stellen aan categorie 2 van de Staat van Bedrijfsactiviteiten;

met dien verstande dat:

  • s. de gezamenlijke oppervlakte van het gebruik voor de nevenactiviteiten onder 1 tot en met 11 niet meer mag bedragen dan 500 m2 per agrarisch bedrijfscentra;
  • t. de gezamenlijk oppervlakte van het gebruik voor de nevenactiviteiten onder 12 tot en met 16, niet meer mag bedragen dan 100 m2 per agrarisch bedrijfscentrum;
  • u. de agrarische functie van aangrenzende, niet bij het bedrijfscentrum behorende gronden en bebouwing niet mag worden belemmerd;
  • v. in vergelijking met het agrarische gebruik geen onevenredig grotere verkeersbelasting op aangrenzende wegen en paden mag plaatsvinden;
  • w. het parkeren behorende bij het andere gebruik binnen het agrarisch bedrijfscentrum op eigen terrein plaatsvindt;
  • x. geen opslag van goederen, behorende bij het andere gebruik, in de openlucht plaatsvindt;
  • y. het andere gebruik qua aard en schaal past bij de specifieke kwaliteiten en schaal van de omgeving, met name op het gebied van visuele aspecten;
  • z. detailhandel in zelfgemaakte, -bewerkte, -gekweekte of –geteelde producten is toegestaan;
  • aa. voor een kleinschalige camping, zoals bedoeld onder 17, geldt dat:
    • 1. de standplaats uitsluitend binnen het agrarisch bedrijfscentra of buiten het agrarisch bedrijfscentrum, niet zijnde begrensd natuurgebied, tot een afstand van 50 m vanaf de bestaande bebouwing mag worden gesitueerd;
    • 2. bouwen van sanitaire ruimten uitsluitend in bestaande bebouwing binnen het agrarisch bedrijfscentrum is toegestaan;
  • ab. daarbij geldt dat de oppervlakte van de bedrijfsbebouwing niet mag worden vergroot;

en mits:

  • ac. de openheid en het karakteristieke verkavelingspatroon niet onevenredig wordt aangetast;
  • ad. er uitsluitend sprake is van recreatief nachtverblijf
  • ae. de kampeermiddelen uitsluitend in de periode van 15 maart tot en met 31 oktober aanwezig zijn;
  • af. gevoelige functies niet binnen een risico-afstand van een propaantank dan wel een transportleiding zijn gelegen.
3.6 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
  • 1. Het is verboden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of werkzaamheden, buiten het bouwvlak de navolgende werken en / of werkzaamheden uit te voeren of te doen uitvoeren:
    • a. per agrarisch bedrijfsperceel het aanbrengen van oppervlakteverhardingen met een oppervlakte groter dan 100 m2;
    • b. het aanleggen van waterbassins en mestbassins;
    • c. het dempen, graven en vergraven van watergangen, met uitzondering van het aanleggen van dammen en bruggen;
    • d. het scheuren van grasland;
    • e. het benutten van gronden ten behoeve van de teelt van ruwvoedergewassen anders dan gras;
    • f. de aanleg van wandel- en fietspaden;
    • g. het aanbrengen van oeverbeschoeiingen;
    • h. het ophogen van de gronden;
    • i. het beplanten van gronden met bomen of andere houtopstanden met meer dan één gebiedseigen boom per kavel.
  • 2. Het in het eerste lid van dit artikel vervatte verbod geldt niet voor het uitvoeren van werken en werkzaamheden, welke uit een oogpunt van te beschermen belangen van ondergeschikte betekenis zijn.
  • 3. De werken en werkzaamheden als bedoeld in:
    • a. lid 1 sub a zijn slechts toelaatbaar indien door de uit te voeren werkzaamheden geen onevenredige schade wordt of kan worden toegebracht aan de landschappelijke of cultuurhistorische waarde dan wel de waterstaatkundige belangen van de gronden alsmede de belangen met betrekking tot aangrenzende bestemmingen;
    • b. lid 1 sub b, c, e, f, h en i zijn slechts toelaatbaar, indien door de uit te voeren werkzaamheden geen onevenredige schade wordt of kan worden toegebracht aan de landschappelijke of cultuurhistorische waarde dan wel de waterstaatkundige belangen van de gronden;
    • c. lid 1 sub g zijn slechts toelaatbaar, indien de oeverbeschoeiingen maximaal 20 cm boven het waterpeil zijn gelegen.
  • 4. Met betrekking tot de beoordeling van de toelaatbaarheid van werkzaamheden als bedoeld in lid 3 onder c winnen burgemeester en wethouders advies in bij een landschapsdeskundige.
  • 5. Met betrekking tot de beoordeling van de toelaatbaarheid van werkzaamheden als bedoeld in lid 3 onder c voor zover het gaat om het dempen, graven en vergraven van watergangen winnen burgemeester en wethouders advies in bij de waterbeheerder.
3.7 Wijzigingsbevoegdheid
3.7.1 Algemene wijzigingsbevoegdheid
  • 1. Burgemeester en wethouders zijn bevoegd het plan te wijzigen, indien de wijziging betrekking heeft op:
    • a. het wijzigen van de situering van de bouwgrens dan wel het uitbreiden van de oppervlakte van een bouwvlak tot een oppervlakte van ten hoogste 1,5 ha, indien zulks voor een doelmatige bedrijfsuitoefening noodzakelijk is;
    • b. het toevoegen van de aanduiding "specifieke vorm van agrarisch - voormalig agrarisch bedrijf" aan een bestaand bouwvlak;
  • 2. Met betrekking tot de uitbreiding van agrarische bedrijfscentra als bedoeld onder a, wordt uitsluitend medewerking verleend, indien:
    • a. is aangetoond, dat de continuïteit van de bedrijfsvoering de uitbreiding noodzakelijk maakt;
    • b. de uitbreiding qua oppervlakte van het bouwvlak wordt afgestemd op de gewenste/noodzakelijke bedrijfsomvang;
    • c. door de uitbreiding geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de belangen van in de nabijheid gelegen bestaande agrarische bedrijven, onder meer door het aanhouden van, mede uit een oogpunt van milieuhygiëne, voldoende afstand tussen bouwvlakken van twee afzonderlijke bedrijven;
    • d. door de uitbreiding geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de landschappelijke, natuurlijke en cultuurhistorische waarde van het gebied waarbinnen het bouwvlak wordt gesitueerd. In dit kader kunnen zo nodig nadere voorwaarden worden gesteld aan onder meer de situering van bebouwing;
    • e. in overleg met het waterschap zorg wordt gedragen voor voldoende watercompensatie; uitgangspunt daarbij is dat minimaal 10% van de oppervlakte waarmee het bedrijfscentrum wordt uitgebreid wordt gecompenseerd in de vorm van open water.
  • 3. Alvorens toepassing te geven aan deze bepaling winnen burgemeester en wethouders met betrekking tot de noodzaak/doelmatigheid schriftelijk advies in bij een agrarisch deskundige.

3.7.2 Wijzigingsbevoegdheid bij algehele bedrijfsbeëindiging
  • 1. Burgemeester en wethouders zijn bevoegd bij algehele bedrijfsbeëindiging van agrarische bedrijven de bestemming van de gronden gelegen binnen het bouwvlak te wijzigen, waarbij het daadwerkelijk als bedrijfsperceel in gebruik zijnde deel van de bestemming mag worden gewijzigd conform onderstaande functies waarbij de oppervlakte van het bouwvlak wordt afgestemd op de gewenste/noodzakelijke bedrijfsomvang:
  • a. loonbedrijf;
  • b. foeragehandel;
  • c. sierviskwekerij;
  • d. dierenartsenpraktijk;
  • e. recreatief nachtverblijf (recreatieappartementen of bed & breakfast) buiten het hoofdverblijf, in een ander gebouw binnen het agrarisch bedrijfscentra;
  • f. kampeerboerderij;
  • g. overige dagrecreatie, zoals bezoektuinen tentoonstellingsruimte, museum en sauna;
  • h. extensieve poldersport en boerengolf op omliggende weilanden mits niet begrensd als natuurgebied;
  • i. educatie en voorlichting;
  • j. zorgboerderij met dagverblijf
  • k. (para)medische dienstverlening, zoals een privékliniek, een kuuroord of een groepspraktijk;
  • l. commerciële dienstverlening, zoals een computerservicebedrijf, een geluidsstudio of verhuur vergader- of workshopruimte;
  • m. overige ambachtelijke bedrijven, voor zover deze werkzaamheden vallen onder de milieucategorieën 1 en 2 en verkeerscategorie 1 van de Staat van Bedrijfsactiviteiten;
  • n. kinderopvang;
  • o. paardenhouderij;
  • p. veehandelsbedrijf;
  • q. recreatief nachtverblijf buiten het hoofdverblijf in een ander gebouw binnen het agrarisch bedrijfscentrum;
  • r. extensieve agrarische dagrecreatie, zoals boerengolf, agrarische kinderfeestjes, kinderboerderij en excursies;
  • s. paarden-, kano-, roeiboot-, fluisterboot- of fietsenverhuur;
  • t. bewerking en opslag van agrarische producten;
  • u. hoefsmederij;
  • v. ambachtelijke landbouwproduct verwerkende bedrijven, zoals slachterij, vlees-, zuivel- en plantaardige productverwerking, imkerij, palingrokerij, wijnmakerij, bierbrouwerij en riet- en vlechtwerk
  • w. opslag en stalling van niet-milieugevaarlijke, niet agrarische goederen die geen risico's voor de omgeving opleveren, alsmede opslag voor internetverkoop;
  • x. theeschenkerij;
  • y. wooneenheden (tot een maximum aantal van 3) in bestaande karakteristieke bebouwing, onder voorwaarde van sloop van alle niet karakteristieke bebouwing. (Nieuwe) bijgebouwen toegestaan tot een gezamenlijke oppervlakte van ten hoogste 50 m2 per wooneenheid;
  • z. andere niet agrarische activiteiten die naar aard en omvang gelijk te schakelen zijn aan de activiteiten genoemd onder 1 tot en met 17 en beperkt worden tot de categorieën 1 en 2 van verkeerscategorie 1 van de Staat van Bedrijfsactiviteiten of categorie 3 indien de activiteit qua aard en schaal gelijk is te stellen aan categorie 2 van de Staat van Bedrijfsactiviteiten;

  • 2. Met dien verstande dat voor de wijziging van bedrijfsbeëindiging en functiewijziging, geldt dat:
    • a. voor volwaardige bedrijven wordt aangetoond dat de agrarische functie ter plaatse niet kan worden vervuld, hetgeen mede moet blijken uit een daaromtrent uit te brengen advies door de Agrarische Beoordelingscommissie (ABC), met uitzondering van agrarische percelen die binnen de natuurbegrenzing van het Veenweidepact Krimpenerwaard vallen of bouwpercelen die direct aansluiten op de natuurbegrenzing;
    • b. de gezamenlijke oppervlakte van de vrijkomende agrarische bebouwing niet mag worden vergroot;
    • c. de omliggende agrarische bedrijven niet in hun bedrijfsvoering mogen worden belemmerd;
    • d. de hoeveelheid extra verkeer moet passen bij de wegenstructuur;
    • e. het parkeren behorende bij het ander gebruik dient binnen het bouwvlak op eigen terrein plaats te vinden;
    • f. er geen opslag van goederen in de open lucht plaatsvindt;
    • g. het gebruik qua aard en schaal past bij de specifieke kwaliteiten en schaal van de omgeving, met name op het gebied van visuele aspecten, zoals reclame-uitingen en technische installaties;
    • h. detailhandel in zelfgemaakte, -bewerkte, -gekweekte of –geteelde producten is toegestaan;
    • i. per bouwvlak maximaal drie bedrijven zijn toegestaan;
    • j. gevoelige functies niet binnen een risico-afstand van een propaantank dan wel een transportleiding zijn gelegen.

3.7.3 Wijzigingsbevoegdheid extra woning

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd het plan te wijzigen, indien de wijziging betrekking heeft op het bouwen van een extra woning in combinatie met een wijziging van de bestemming in Wonen, bij sanering van voormalige (agrarische) bedrijfsbebouwing, indien er sprake is van een volledige sanering van:

  • a. de voormalige (agrarische) bedrijfsbebouwing -geen kassen zijnde- (met een minimum van 1000 m2), of
  • b. kassen (binnen op de kaart aangegeven kassenpercelen met bijbehorende bedrijfsbebouwing (met een minimum van 5000 m2), waarbij:
    • 1. voor de sloop van iedere 1000 m2 aan bedrijfsbebouwing of 5000 m2 aan kassen, zoals bedoeld onder 1 en 2 één woning mag worden teruggebouwd, met een maximum van twee extra woningen per locatie;
    • 2. ten behoeve van de woonfunctie de perceelsoppervlakte voor twee woningen samen ten hoogste 3000 m2, het bebouwd oppervlak ten hoogste 150 m2 per woning en de inhoud van de nieuw te bouwen woning ten hoogste 700 m3 mag bedragen. De maximale oppervlakte van bijgebouwen bedraagt 50 m2 per woning;
    • 3. de te slopen bedrijfsbebouwing zoals bedoeld onder 1 en 2 op verschillende percelen in de Krimpenerwaard (met uitzondering van de gemeente Krimpen aan den IJssel) mag bevinden mits op het hoofdperceel waar één compensatiewoning wordt gebouwd een oppervlakte van ten minste 600 m2 wordt gesloopt en op de overige percelen telkens een oppervlakte van ten minste 250 m2 wordt gesloopt. Wanneer sprake is van twee compensatiewoningen dienen alle noodzakelijke vierkante meters op het perceel zelf te worden gesloopt. In afwijking van het bepaalde onder 2 mag een grotere woning worden gebouwd tot een maximum van 1000 m3, indien meer dan 1000 m2 aan bedrijfsbebouwing, zoals bedoeld onder a, wordt gesloopt waarbij geldt dat 0,65 m3 extra mag worden gebouwd per 1 m3 gesloopte bebouwing;
    • 4. Aan bedoelde wijziging zal voorts slechts medewerking worden verleend, indien:
      • door de initiatiefnemer is aangetoond dat de agrarische functie ter plaatse niet meer kan/zal worden vervuld, door middel van een daaromtrent uit te brengen advies door de Agrarische Beoordelingscommissie (ABC), met uitzondering van agrarische percelen die binnen de natuurbegrenzing van het Veenweidepact Krimpenerwaard vallen of bouwpercelen die direct aansluiten op de natuurbegrenzing;
      • de belangen van de in de directe omgeving gelegen agrarische bedrijven niet worden geschaad;
      • bij eventuele nieuwbouw de situering van de bebouwing geschiedt ter plaatse van de te saneren bebouwing;
      • de verschijningsvorm van de nieuw te bouwen woning past binnen, dan wel geen onevenredige afbreuk doet aan de karakteristiek van het buitengebied;
      • in totaal het perceel niet meer dan drie woningen bevat, waarbij een eventuele derde woning uitsluitend direct achter één van de andere woningen gebouwd mag worden;
      • geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de beleidsdoelstellingen van het gebied waarop de wijziging betrekking heeft;
      • voldaan wordt aan de Wet geluidhinder;
      • de te slopen gebouwen legaal zijn opgericht voor de peildatum 1 januari 2007;
      • de sloop van de bedrijfsbebouwing voldoende is gewaarborgd;
      • karakteristieke en cultuurhistorisch waardevolle bebouwing niet wordt gesloopt;
      • de betreffende woonfunctie niet binnen een risico-afstand van een propaantank dan wel een transportleiding is gelegen.

Artikel 4 Waarde - Archeologie 2

4.1 Bestemmingsomschrijving

De voor Waarde - Archeologie 2 aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemmingen, mede bestemd voor de bescherming en veiligstelling van archeologische waarden.

4.2 Bouwregels

Ten aanzien van de in lid 4.1 bedoelde gronden gelden de volgende bouwregels:

  • a. op deze gronden mogen ten behoeve van de in lid 25.1 genoemde bestemming uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd met een bouwhoogte van ten hoogste 3 m;
  • b. ten behoeve van de andere, voor deze gronden geldende bestemming(en) mag - met inachtneming van de voor de betrokken bestemming(en) geldende (bouw)regels - uitsluitend worden gebouwd, indien:
    • 1. de aanvrager van de omgevingsvergunning voor het bouwen een rapport heeft overlegd waarin de archeologische waarde van de betrokken locatie naar het oordeel van het bevoegd gezag in voldoende mate is vastgesteld, en;
    • 2. de betrokken archeologische waarden, gelet op dit rapport, door de bouwactiviteiten niet worden geschaad of mogelijke schade kan worden voorkomen door aan de omgevingsvergunning voor het bouwen voorschriften en/of beperkingen te verbinden, gericht op het behoud van de archeologische resten in de bodem, het doen van opgravingen dan wel het begeleiden van de bouwactiviteiten door een archeologische deskundige;
  • c. het bepaalde in dit lid onder b1 en b2 is niet van toepassing indien het bouwplan betrekking heeft op een of meer van de volgende activiteiten of bouwwerken:
    • 1. vervanging, vernieuwing of verandering van bestaande bebouwing, waarbij de oppervlakte, voor zover gelegen op of onder peil, niet wordt uitgebreid en waarbij gebruik wordt gemaakt van de bestaande fundering;
    • 2. een bouwwerk met ten hoogste een oppervlakte van 100 m2 en/of waarvoor geen bouwwerkzaamheden (waaronder begrepen: heien en het slaan van damwanden) worden verricht dieper dan 30 cm onder maaiveld.
4.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
4.3.1 Verbod

Het is verboden op de in lid 4.1 bedoelde gronden de navolgende werken (geen bouwwerken zijnde) of werkzaamheden uit te voeren, te doen of laten uitvoeren, zonder of in afwijking van een schriftelijke vergunning van burgemeester en wethouders:

  • a. het uitvoeren van grondbewerkingen, waartoe worden gerekend afgraven, woelen, mengen, diepploegen, egaliseren, ontginnen, ophogen en aanleggen van drainage;
  • b. het uitvoeren van heiwerkzaamheden en het op een of andere wijze indrijven van voorwerpen;
  • c. het graven en/of verbreden van sloten, vijvers en andere wateren;
  • d. het verlagen of verhogen van het waterpeil;
  • e. het aanleggen van ondergrondse kabels en leidingen en het aanbrengen van daarmee verband houdende constructies, installaties of apparatuur.

4.3.2 Uitzonderingen

Het bepaalde in lid 4.3.1 is niet van toepassing, indien werken en werkzaamheden:

  • a. ten hoogste een oppervlakte van 100 m2 beslaan en/of niet dieper reiken dan 30 cm onder maaiveld;
  • b. noodzakelijk zijn voor de uitvoering van een bouwplan waarbij lid 4.2 in acht is genomen;
  • c. reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van de inwerkingtreding van het plan;
  • d. ten dienste van archeologisch onderzoek worden uitgevoerd;
  • e. normaal beheer en onderhoud betreffen;
  • f. worden uitgevoerd in bestaande weg- en leidingcunetten.

4.3.3 Toelaatbaarheid

Het bepaalde in lid 4.3.1 is slechts toelaatbaar, indien de aanvrager van de omgevingsvergunning aan de hand van nader archeologisch onderzoek kan aantonen dat op de betrokken locatie geen archeologische waarden aanwezig zijn. Voorts zijn de werken en werkzaamheden toelaatbaar, indien:

  • a. de aanvrager van de omgevingsvergunning een rapport heeft overlegd waarin de archeologische waarde van de betrokken locatie naar het oordeel van het bevoegd gezag in voldoende mate is vastgesteld;
  • b. de betrokken archeologisch waarden, gelet op dit rapport, door de activiteiten niet worden geschaad of mogelijke schade kan worden voorkomen door aan de omgevingsvergunning voorschriften en/of beperkingen te verbinden, gericht op het behouden van de archeologische resten in de bodem, het doen van opgravingen dan wel het begeleiden van de bouwactiviteiten door een archeologische deskundige.
4.4 Wijzigingsbevoegdheid

Burgemeester en wethouders kunnen een of meer bestemmingsvlakken van de bestemming Waarde - Archeologie 2 geheel of gedeeltelijk verwijderen, indien:

  • a. uit nader archeologisch onderzoek is gebleken dat ter plaatse geen archeologische waarden aanwezig zijn;
  • b. het op grond van nader archeologisch onderzoek niet meer noodzakelijk wordt geacht dat het bestemmingsplan ter plaatse in bescherming en veiligstelling van archeologische waarden voorziet.

Hoofdstuk 3 Algemene regels

Artikel 5 Anti-dubbeltelregel

Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.

Artikel 6 Algemene bouwregels

Burgemeester en wethouders zijn, overeenkomstig het bepaalde in artikel 3.6 van de Wet ruimtelijke ordening, bevoegd tot het stellen van nadere eisen ten aanzien van:

  • a. de situering van woningen tot een weg waaraan wordt gebouwd, waarbij geëist kan worden dat de afstand van de voorgevel van de woning tot het hart van een weg ten hoogste 30 m mag bedragen;
  • b. de situering van woningen op een bouwperceel, waarbij geëist kan worden dat:
    • 1. de afstand van de woning tot de zijdelingse perceelsgrenzen dan wel de insteek van een gemeenschappelijke sloot ten minste 5 m bedraagt;
    • 2. de woning bij algehele herbouw wordt gesitueerd op nagenoeg dezelfde plaats als de te vervangen woning;
  • a. de plaatsing van bijgebouwen bij woningen, waarbij geëist kan worden, dat:
    • 1. deze worden opgericht op een afstand van ten minste 3 m achter de lijn, welke kan worden getrokken in het verlengde van de voorgevel van de woning;
    • 2. deze worden opgericht achter de lijn, welke kan worden getrokken in het verlengde van de achtergevel;
  • a. de omvang van bedrijfsgebouwen, waarbij geëist kan worden dat de oppervlakte van een gebouw ten hoogste 1.000 m2 mag bedragen;
  • b. de situering van bedrijfsgebouwen waarbij geëist kan worden dat de situering niet leidt tot het aaneen bouwen van bestaande en nieuwe gebouwen, met name ten behoeve van het openhouden van doorzichten.

Artikel 7 Algemene afwijkingsregels

7.1 Algemeen

Burgemeester en wethouders kunnen bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in deze regels ten behoeve van:

  • a. het oprichten van niet voor bewoning bestemde gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde ten dienste van (openbare) nutsvoorzieningen met een bovengrondse inhoud van ten hoogste 75 m3 en een goothoogte van ten hoogste 4 m;
  • b. de bouw van masten ten behoeve van telecommunicatie tot een hoogte van maximaal 40 meter.

7.2 Mantelzorg

Burgemeester en wethouders kunnen bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in deze regels ten behoeve van het gebruik van vrijstaande bijgebouwen bij (bedrijfs)woningen als woonruimte onder de voorwaarde dat:

  • a. een dergelijke bewoning noodzakelijk is vanuit een oogpunt van mantelzorg;
  • b. er geen onevenredige aantasting van de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende en overige nabij gelegen gronden en de zich daarop bevindende bouwwerken plaatsvindt;
  • c. een goede woonsituatie binnen deze bestemming in stand gehouden c.q. gegarandeerd wordt;
  • d. de woonruimte in het bijgebouw een oppervlakte heeft van maximaal 80 m2;
  • e. het bijgebouw een onlosmakelijk geheel vormt met de woning van waaruit de mantelzorg wordt verleend;

Aan de afwijking wordt de voorwaarde verbonden dat binnen één maand na beëindiging van het gebruik van het bijgebouw als ruimte ten behoeve van mantelzorg hiervan schriftelijk mededeling wordt gedaan aan burgemeester en wethouders en dat binnen drie maanden na beëindiging van het gebruik van het bijgebouw als afhankelijke woonruimte ten behoeve van mantelzorg de bewoning is beëindigd.

Artikel 8 Algemene wijzigingsregels

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd het plan te wijzigen, ten behoeve van:

  • a. het oprichten van gebouwen ten dienste van (openbare) nutsvoorzieningen met een bovengrondse inhoud van ten hoogste 150 m3 en een goothoogte van ten hoogste 4 m, zulks voor zover deze op grond van het bepaalde in artikel 26, algemene ontheffingsbepaling, niet kunnen worden gebouwd;
  • b. een afwijking ten aanzien van bestemmingsgrenzen, bebouwingsgrenzen en overige aanduidingen op de kaart in het horizontale vlak die noodzakelijk is, ofwel ter aanpassing aan de bij uitmeting blijkende werkelijke toestand van het terrein, dan wel indien dit uit het oogpunt van doelmatig gebruik van de grond en bebouwing gewenst is en er geen dringende redenen zijn die zich hiertegen verzetten en mits die afwijking ten opzichte van hetgeen op de kaart is aangegeven, niet meer dan 15 m bedraagt;
  • c. een vanuit het oogpunt van doelmatig gebruik noodzakelijke afwijking ten aanzien van de voorgeschreven hoogte van gebouwen, hoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, grondoppervlakte van bebouwing, onderlinge afstand tussen gebouwen, afstand tot perceelsgrenzen en overige aanduidingen, eventueel met een overschrijding van de bebouwingsgrenzen, mits die afwijkingen meer bedraagt dan 10% maar minder dan 20% van de in het plan voorgeschreven maten, afstanden, oppervlakten en percentages.
  • d. het wijzigen van de bestemming van de gronden gelegen binnen de aanduiding "grens wijzigingsbevoegdheid 1" in de bestemming "Bedrijf - Nutsvoorziening, met de aanduiding waterwinbedrijf als bedoeld in artikel 5 van deze regels onder de voorwaarde dat bij wijziging geen bouwvlak wordt opgenomen.
  • e. het wijzigen van de bestemming van de gronden binnen de aanduiding “grens wijzigingsbevoegdheid 2” ten behoeve van een volwaardig grondgebonden graasdierbedrijf, met dien verstande dat:
    • 1. de diepte van het agrarisch bedrijfscentrum niet meer mag bedragen dan 150 m vanaf de weg, de breedte van het agrarisch bedrijfscentrum niet meer mag bedragen dan 70 m, waarbij de oppervlakte van het agrarisch bedrijfscentrum niet meer mag bedragen dan 1 ha;
    • 2. ten behoeve van bebouwing het bepaalde in artikel 3 lid 2.2 overeenkomstig van toepassing is;
    • 3. de bedrijfsactiviteiten geen hinder mogen opleveren voor omliggende burgerwoningen.
  • f. het wijzigen van de bestemming van de gronden binnen de aanduiding “grens wijzigingsbevoegdheid 3” ten behoeve van een pizzeria als ondergeschikte nevenactiviteit.
  • g. het wijzigen van de bestemming van de gronden gelegen aan de achterzijde van de percelen langs de Lekdijk in de ter plaatse van het perceel geldende bestemming ter compensatie van het verlies aan grond aan de voorzijde van deze percelen als gevolg van het project dijkverzwaring onder de voorwaarde dat:
    • 1. de oppervlakte van de gronden waarvan de bestemming wijzigt niet meer mag bedragen dan de oppervlakte die aan de voorzijde teniet gaat;
    • 2. de bouwmogelijkheden niet worden vergroot.
  • h. het wijzigen van de bestemmingen “Agrarisch met waarden“ ten behoeve van het realiseren van een hoofdwatergang onder de voorwaarde dat:
    • 1. de noodzaak van deze watergang is aangetoond;
    • 2. deze watergang landschappelijk zal worden ingepast;
    • 3. afstemming met bewoners in de omgeving heeft plaatsgevonden.

Artikel 9 Algemene procedureregels

Op de voorbereiding van een besluit om bij een omgevingsvergunning af te wijken, zoals opgenomen in dit plan, is de in paragraaf 3.2 van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht van toepassing.

Hoofdstuk 4 Overgangs- en slotregels

Artikel 10 Overgangsrecht

10.1 Overgangsrecht bouwwerken
  • 1. Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot,
    • a. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
    • b. na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning voor het bouwen wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan.
  • 2. Burgemeester en wethouders kunnen eenmalig in afwijking van het eerste lid een omgevingsvergunning verlenen voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in het eerste lid met maximaal 10%.
  • 3. Het eerste lid is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.
10.2 Overgangsrecht gebruik
  • 1. Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet.
  • 2. Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in het eerste lid, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.
  • 3. Indien het gebruik, bedoeld in het eerste lid, na het tijdstip van inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.
  • 4. Het eerste lid is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.

Artikel 11 Slotregel

Deze regels worden aangehaald als: Regels van het bestemmingsplan "Zuidbroek 153, Bergambacht:".