Plan: | Bovenberg 84 en 84a, Bergambacht |
---|---|
Status: | vastgesteld |
Plantype: | wijzigingsplan |
IMRO-idn: | NL.IMRO.1931.BP2302BG060-VG01 |
Op de percelen Bovenberg 84 en 84a in Bergambacht worden geen agrarische activiteiten meer uitgevoerd. Om de ruimtelijke kwaliteit van dit cultuurhistorisch waardevolle lint te verbeteren is initiatiefnemer voornemens de overtollige agrarische bedrijfsbebouwing te slopen om in aanmerking te komen voor een compensatiewoning overeenkomstig de wijzigingsbevoegdheid in artikel 3.7.3 (ruimte voor ruimteregeling) van het geldende bestemmingsplan 'Buitengebied 2011' .
Gelijktijdig wil hij de twee gedateerde wooneenheden vervangen, omdat een verbouwing een forse investering vraagt om deze te laten voldoen aan de hedendaags te stellen eisen. Hierbij moet niet alleen worden gedacht aan een bouw- en woontechnische verbouwing, maar ook aan het gasloos en energiezuinig (CO2-neutraal) maken hiervan. Deze investeringen staan niet in verhouding tot het rendement gezien de huidige staat van de woonboerderij, ondanks dat deze als 'Karakteristiek' is aangemerkt. De aanduiding “Karakteristiek” kan worden geschrapt, indien dit op basis van nadere inventarisatie gewenst is. In verband hiermede heeft initiatiefnemer een bouwtechnisch onderzoek laten uitvoeren, waarin is aangetoond dat de herstelmaatregelen van de boerderij vanuit financieel- economische overwegingen niet haalbaar zijn. Op basis hiervan kan gebruik worden gemaakt van de in artikel 35.1.5 opgenomen wijzigingsbevoegdheid om de aanduiding 'Karakteristiek' te schrappen op de verbeelding van het bestemmingsplan.
Dit wijzigingsplan maakt de vervolgfunctie naar 'Wonen' mogelijk met drie woningen, waarvan twee vervangende nieuwbouw en één compensatiewoning, waarin wordt aangetoond dat aan de in het bestemmingsplan opgenomen wijzigingsbevoegdheden wordt voldaan.
Het plangebied ligt aan de Bovenberg 84 en 84a, een bebouwingslint ten oosten van de bebouwde kom van Bergambacht in het veenweidegebied van de Krimpenerwaard. Aan weerszijden van het plangebied ligt grasland met doorkijken naar de polder. Verderop staan voornamelijk vrijstaande woningen in het bebouwingslint. Het plangebied met omgeving is aangeduid in figuur 1.
Figuur 1: Situering omgeving plangebied (plangebied rood gestippeld omkaderd).
Voor het plangebied gelden de volgende door de gemeenteraad vastgestelde bestemmingsplannen:
Bestemmingsplan | Raadsbesluit | Uitspraak Raad van State |
Bestemmingsplan "Buitengebied 2011" | 13 december 2011 | 3 april 2013 |
"Parapluplan Parkeren Krimpenerwaard" | 29 januari 2019 | n.v.t. |
Het perceel is bestemd voor 'Agrarisch met waarden' met de functieaanduiding 'specifieke vorm van agrarisch met waarden – voormalig agrarisch bedrijf'. Binnen het bouwvlak zijn bedrijfsgebouwen toegestaan, alsmede twee wooneenheden, omdat sprake is van de bouwaanduiding 'Karakteristiek'. Een uitsnede van de verbeelding is opgenomen in figuur 2.
In het bestemmingsplan is een wijzigingsbevoegdheid opgenomen, waarin burgemeester en wethouders een vervolgfunctie naar 'Wonen' mogelijk kunnen maken met toepassing van artikel 3.7.3 (ruimte voor ruimteregeling) van de regels van het bestemmingsplan wanneer aan de hieraan gestelde voorwaarden kan worden voldaan. Daarnaast is in artikel 35.1.5 is een wijzigingsbevoegdheid opgenomen om het bestemmingsplan te wijzigen indien de wijziging betrekking heeft op het wijzigen van de verbeelding, waarbij de aanduiding “Karakteristiek” mag worden geschrapt, indien dit op basis van nadere inventarisatie gewenst is. Om medewerking aan deze planontwikkeling te verlenen is een wijzigingsplan nodig. In dit wijzigingsplan wordt aangetoond dat aan de voorwaarden van voornoemde wijzigings- bevoegdheden kan worden voldaan. De Uitspraak van de Raad van State heeft geen betrekking gehad op onderhavig plangebied.
Figuur 2: Uitsnede plankaart bestemmingsplan 'Buitengebied 2011'. Plangebied rood omkaderd.
Hoofdstuk 2 beschrijft de huidige situatie. In Hoofdstuk 3 is een planbeschrijving van de nieuwe toestand opgenomen. In Hoofdstuk 4 wordt het beleidskader uiteengezet. Hierin wordt het voor dit wijzigingsplan relevante rijks-, provinciaal, regionaal en gemeentelijke beleid beschreven. De waterparagraaf is opgenomen in Hoofdstuk 5. Hoofdstuk 6 omvat de omgevingsaspecten. Ook uitvoeringsaspecten worden hier beschreven. In Hoofdstuk 7 wordt de keuze voor de planmethodiek nader toegelicht. Hoofdstuk 8 is gewijd aan de uitvoerbaarheid. Hier wordt met name ingegaan op de uitkomsten van de inspraak en het overleg ex artikel 3.1.1 van het Besluit ruimtelijke ordening.
Veenweide
Het grondgebied van Bergambacht ligt in de Krimpenerwaard en bestaat uit veenweidegebied. Het veenweidegebied wordt gekenmerkt door twee hoofdrichtingen. De ene hoofdrichting loopt evenwijdig aan de Lek en de Hollandsche IJssel en wordt bepaald door de nederzettingen, watergangen en doorgaande wegen. De andere richting staat haaks op deze rivieren en wordt bepaald door de verkaveling, watergangen en verbindingswegen. Het slagenlandschap in het veengebied bestaat uit twee verschillende werelden: die van de kleinschalige linten met bruggetjes en knotwilgen en die van de ruimte met sloten en weilanden daarachter. De meeste beplanting is te vinden in de dorpen, rondom de boerenerven, langs de Lek, langs de kavelgrenzen, de tiendwegen en op de achterkaden. Samen met de bebouwing zorgen deze voor langgerekte verdichte zones die de openheid van het gebied onderbreken.
Bebouwingslinten
De bebouwing in het buitengebied bevindt zich in een aantal bebouwingslinten die over het gehele grondgebied te vinden zijn en die min of meer buurtschappen vormen, waaronder ook de Bovenberg, ten oosten van de bebouwde kom van Bergambacht. De bebouwingslinten kennen een zeer divers gebruik: agrarische bedrijven, woningen en niet agrarische bedrijven liggen naast elkaar. Kenmerkend zijn de doorzichten van de kleinschalige bebouwingslinten naar het open veenweidegebied. Het veenlint ligt midden in het veenweidegebied van de Krimpenerwaard.
Weiland ten oosten van het plangebied. Nabij gelegen woning aan de Bovenberg 86.
Weiland aan overzijde van de Bovenberg. Links boerderijwoning aan de Bovenberg 82.
Op het perceel Bovenberg 84-84a staat één van de voormalige boerderijen. Voorts staan hier diverse schuren, waarvan enkele in bouwvallige staat, een paardenstal, hooimijt en overige bouwwerken. Het voormalig agrarisch perceel is tegenwoordig in gebruik voor woondoeleinden. De boerderijwoning verkeert in een bouwtechnisch slechte staat. Halverwege het bouwvlak ligt een verbrede watergang met noordelijk hiervan een grote schuur. Aan weerszijden van het plangebied liggen brede sloten. De bestaande situatie is opgenomen in figuur 3.
Figuur 3: Bestaande situatie.
Plangebied vanaf de Bovenberg. Voorzijde boerderij. De westzijde van de boerderij.
Te slopen schuren. Bouwvallige schuur. Stal ten noorden van watergang.
Landschappelijke kwaliteiten plangebied
Het plangebied met voormalige boerderij ‘Hoop en Zegen’ heeft door toedoen van verzakkingen de tand des tijd helaas niet doorstaan. De boerderij en bijgebouwen verkeren in bouwkundig slechte tot bouwvallige staat. De locatie bevindt zich aan de Bovenberg. Dit is een voor de Krimpenerwaard kenmerkende meanderende buurtweg tussen Bergambacht en Schoonhoven waaraan diverse boerderijen zijn gesitueerd. Door de eeuwen heen is het gebruik deels verschoven van agrarische activiteiten naar woon gerelateerde functies. Dit zal ook bij het plangebied van toepassing zijn. Het verdient de aandacht het landelijk agrarisch karakter van het erf voort te zetten in de nieuwe situatie.
Hierbij zou kenmerkende, deels bestaande erfbeplanting en een uitgesproken architectuur met een knipoog naar het agrarische verleden een bijdrage aan kunnen leveren. De omgeving wordt gekenmerkt door de strakke slagenverkaveling met een wisselende beleving van de erven en omgeving door het meanderende verloop van de Bovenberg in contrast met de strakke verkavelingsrichting. Hierdoor worden erven zowel van de kopse zijde als dwars op het erf beleefd. De openheid van het naastgelegen in eigendom zijnde weiland biedt een mooi doorzicht op het achterliggende weidegebied. Het is aanbevelingswaardig dit doorzicht te behouden door nieuwe bebouwing binnen het huidige erfcluster te positioneren.
Het erf wordt enerzijds gekenmerkt door een verrommelde en versteende uitstraling door de grote oppervlakte aan betonverhardingen en bouwvallige gebouwen. Het boerderijvolume met aangebouwde veestal en diversiteit aan agrarische opstallen maken het geheel tot een kenmerkend boerenerf. De bomenrij aan de oostzijde van het erf zorgt echter voor een groene aanblik van het geheel en ontneemt het zicht op de bebouwing. Het is dan ook waardevol om deze bomenrij te respecteren zodat het groene karakter behouden blijft. De ontwikkeling door de eeuwen heen is in de diversiteit aan bebouwing te herkennen. Waarbij de meest recent gebouwde schuur in het weiland achter het erf een gebiedsvreemde ontwikkeling is. Het heeft de voorkeur de bebouwing binnen het met sloten omgeven erf te situeren. In contrast met het stenige karakter heeft de zuid en west zijde van het perceel een groene uitstraling met een siertuin, gazon, groene oevers en fruitbomen. Het doel is om deze kwaliteit te behouden.
Ontwerpuitgangspunten
Binnen het ontwerp dient naast de eerdere constateringen binnen de analyse o.a. rekening gehouden te worden met de volgende uitgangspunten:
Bouwprogramma en typologie
In de omgeving van het plangebied is een grote verscheidenheid aan woningen terug te vinden. Dit uit zich ook in een grote diversiteit in schaal en architectuur. De Bovenberg kenmerkt zich door het agrarisch karakter waarbinnen deze voormalige boerderij zich bevind. Doel is dit karakter herkenbaar te houden in de nieuwe situatie.
Woningtypologie
De woningtypologie uit zich in een woonboerderij met twee nieuwe woonschuurvolumen en een gedeelde berging als schuurvolume tussen de achterste twee woningen. De woonboerderij (voorste woning) en daarachter gelegen woning is de uitstraling van de bestaande boerderij herkenbaar, echter opgedeeld in twee woningen. Bij de derde woning is het karakter van een agrarische schuur duidelijk afleesbaar in de architectuur en is hedendaags vormgegeven. In totaal worden drie vrijstaande woningen gerealiseerd. Er is een verschil in functie te herkennen als voormalig onderdeel van een boerderijensemble. De boerderij en toegevoegde bebouwing vormen tezamen een ruimtelijk samenspel, dat in ordening refereert aan het oorspronkelijk onderscheid tussen boerderij, (wagen)schuur, stalcomplex en boenhok.
Oriëntatie
De oriëntatie van de boerderij (voorste woning) is conform de bestaande situatie op de Bovenberg met de hoofdentree in de voorgevel gepositioneerd. De woningen worden ontsloten door een gezamenlijk erf. De woningen in de tweede en derde lijn bebouwing hebben geen duidelijk onderscheidende voordeur, deze zal zich als informele zijdeur manifesteren. Deze hoofd entrees bevinden zich in de zuid– of oostgevel van de woningen en grenzen aan het erf. De positionering qua rooilijnen is wisselend door het meanderende karakter van de Bovenberg en zal zoveel mogelijk de oorspronkelijke positie behouden. De nieuwe woonvolumen staan in lijn met de bestaande boerderij op het erf en in lijn met de hoofdrichting van de slagenverkaveling georiënteerd.
Bouwhoogte en kaprichting
De bouwhoogte bestaat uit 1-1,5 woonlaag met een kap, de maximale goot– en bouwhoogte van respectievelijk 4 en 10 meter. De schuurwoning in derde lijn bebouwing mag een grotere goothoogte krijgen van maximaal 6 meter. De kaprichting is in lijn met de kaprichting van de bestaande boerderij en in lijn met de richting van de slagenverkaveling. Verder heeft een dak een eenvoudige zadeldak kapvorm zonder wolfseinden of dwarskappen. Dit zowel de voorste als tweede lijn bebouwing. De achterste woning kenmerkt zich tevens door een kaprichting gelijk aan de verkavelingsrichting. Hierbij is naast de toepassing van een zadeldak ook een kap met ongelijk goothoogte denkbaar. Voor alle drie woningen is er ruimte voor de toepassing van een aangekapt dak aan de westzijde van de woning. Tevens zijn risalieten al dan niet voorzien van zadeldak toegestaan zoals veelvuldig in de omgeving terug te vinden is.
Uitwerking plan op basis van stedenbouwkundige uitgangspunten
Op basis van de hiervoor genoemde uitgangspunten is een plan ontwikkeld voor drie woningen. De bestaande boerderijwoning op nummer 84 en 84a wordt gesloopt. Daarnaast worden de op het perceel aanwezige schuren, paardenstal en hooimijt met een oppervlakte van afgerond 1.186 m² gesloopt (zie hiervoor figuur 6). Tevens wordt 577,7 m² aan verharding verwijderd wat ook een ruimtelijke kwaliteitsverbetering met zich meebrengt.
De boerderij met twee wooneenheden wordt vervangen door twee vrijstaande woningen in de eerste lijn en tweede lijn bebouwing, zodat doorzichten vanaf de Bovenberg worden verbeterd. De woning op de voorste kavel krijgt een architectuur met stijlmerken van de bestaande boerderij. De hierachter gelegen woning is meer ingetogen en ondergeschikt hieraan. Achter deze woning wordt, ten zuiden van de brede waterpartij, een compensatiewoning gerealiseerd van 700 m³. Deze woning wordt achter de twee nieuw te bouwen woningen gesitueerd, zodat de nieuwe doorzichten niet worden doorbroken als gevolg van deze nieuwbouw. Hierdoor wordt het zicht naar het open weidelandschap niet verder beperkt. De woningen in de tweede en derde lijn bebouwing worden gebouwd als zogenaamde schuurwoningen. Dit roept een beeld op van een voormalig agrarisch complex. De eerste en tweede lijn bebouwing krijgen een goot- en bouwhoogte van respectievelijk maximaal 4 meter en 10 meter. De schuurwoning in de derde lijn bebouwing kan een goothoogte krijgen tot maximaal 6 meter. De gronden ten noorden van de woonpercelen krijgen de bestemming 'Agrarisch met waarden'. De verkavelingstekening van de nieuwe situatie is weergegeven in figuur 4. Een vogelvluchttekening is opgenomen in figuur 5.
Figuur 4: Verkavelingstekening met drie woningen, waarvan één compensatiewoning.
Figuur 5: Vogelvluchttekening nieuwe situatie (indicatief).
Verkeer
Het plangebied ligt aan de Bovenberg in Bergambacht. In westelijke richting is de N207 en het centrum van Bergambacht bereikbaar. De maximum snelheid is 60 km/uur. De buurtontsluitingsweg is tevens een recreatieve verbindingsroute voor langzaam verkeer tussen Bergambacht en Schoonhoven. Het plan voorziet in de vervanging van de twee bestaande woningen en de nieuwbouw van één extra woning. Ten opzichte van de bestaande planologische situatie neemt het aantal verkeersbewegingen in geringe mate toe met 8 verkeersbewegingen per dag. De capaciteit van de Bovenberg is voldoende om deze vervolgfunctie op te vangen.
De Bovenberg (richting Schoonhoven) De bestaande, te handhaven, inrit.
Parkeren
De woningen worden vanaf de bestaande uitrit ontsloten op de Bovenberg. De kavels zijn van dusdanige omvang dat er meerdere voertuigen op eigen terrein kunnen worden geparkeerd. Qua parkeernorm wordt uitgegaan van 'koop, vrijstaand', 'niet stedelijk' in het 'buitengebied' (CROW, publicatie 381). Hiervoor geldt een maximum parkeernorm van 2,8 parkeerplaatsen per woning (inclusief 0,3 pp aandeel bezoekers). Deze parkeervraag wordt op eigen terrein opgelost door per woning 3 parkeerplaatsen aan te leggen. Dit wordt geborgd in de Overige regels (artikel 15.1) van het wijzigingsplan.
In artikel 3.7.3 van de regels van het bestemmingsplan is met toepassing van de Ruimte voor ruimteregeling de bouw van een compensatiewoning mogelijk in ruil voor sloop van bedrijfsbebouwing. Voor de sloop van iedere 1000 m² aan bedrijfsbebouwing mag één woning worden teruggebouwd, met een maximum van twee extra woningen per locatie. Indien meer dan 1000 m² aan bedrijfsbebouwing wordt gesloopt mag het meerdere worden ingezet voor een grotere woning waarbij geldt dat 0,65 m³ extra mag worden gebouwd per 1 m² gesloopte bebouwing. De te slopen bedrijfsbebouwing wordt ingezet om een compensatiewoning mogelijk te maken op het perceel.
Beoordeling voorwaarden wijzigingsbevoegdheid
De bestaande (voormalige agrarische) stallen en schuren met een oppervlakte van afgerond 1.186 m² worden gesloopt, zoals in figuur 6 weergegeven. Daarnaast wordt 577,7 m² aan verharding verwijderd wat ook een ruimtelijke kwaliteitsverbetering met zich meebrengt.
De berekening voor de Ruimte voor ruimteregeling is als volgt:
Totaal 820 m³
Dit betekent dat voldoende bedrijfsbebouwing worden gesloopt om één compensatiewoning te kunnen bouwen van 700 m³. Het restant van de 120 m³ wordt ingezet voor het hoofdgebouw aan de wegzijde van de Bovenberg met een inhoudsmaat van 820 m³, omdat de twee hierachter gelegen woningen hieraan ondergeschikt dienen te zijn.
Figuur 6: Opgave te slopen voormalige agrarische bedrijfsbebouwing.
In artikel 6.9a van de provinciale Omgevingsverordening (beschermingscategorie 3 Buitengebied) is bepaald dat een bestemmingsplan voor een locatie binnen buitengebied kan voorzien in een ruimtelijke ontwikkeling, mits de openheid en het groene karakter van het landschap niet onevenredig wordt aangetast blijkens een afdoende motivering die tevens ingaat op de keuze voor een locatie buiten bestaand stads- en dorpsgebied. In de motivering worden de volgende, in lid 2 genoemde kwaliteiten, betrokken:
Deze paragraaf voorziet hierin.
Beeldkwaliteit
Dit wijzigingsplan maakt in het kader van de ruimte voor ruimteregeling een vervolgfunctie naar wonen mogelijk, waarbij overtollige (voormalige) bedrijfsbebouwing met een oppervlakte van 1.186,5 m² wordt gesloopt. In de plaats hiervan worden de twee bestaande wooneenheden en een compensatiewoning teruggebouwd. Per saldo is er sprake van een verbetering van de ruimtelijke kwaliteit; doorzichten worden hersteld, waarbij de woningen landschappelijk worden ingepast en het oorspronkelijk polderlint aan kwaliteit wint.
Stedenbouwkundige en landschappelijke inpassing
De stedenbouwkundige opzet van het verkavelingsplan past goed bij deze ontwikkeling. Bij de drie woningen wordt de vergunningvrije bebouwing zoveel mogelijk in het totaalvolume van de architectuur opgenomen. Voor de achterste twee woningen wordt een gezamenlijk volume voorgestaan met twee schuren, waardoor het aantal losse bouwwerken op het perceel wat minder wordt. De drie woonerven krijgen aan de oostzijde een gemeenschappelijke ontsluiting op de Bovenberg om tegemoet te komen aan de maat en schaal van de gewenste grotere eenheid van het erf. Deze weg krijgt een aanduiding op de verbeelding waar alleen een ontsluitingsweg is toegestaan. Gelijktijdig is hierdoor geborgd dat doorzichten niet kunnen worden aangetast door (vergunningvrije) bijgebouwen.
Beplantingsplan
Ten behoeve van de landschappelijke inpassing van het groen is een beplantingsplan opgesteld. De aanleg en instandhouding hiervan wordt via een voorwaardelijke verplichting geborgd in de specifieke gebruiksregels van de bestemming 'Wonen'.
Met inachtneming van het vorenstaande heeft Lagendijk Tuin- en Landschapsarchitecten B.V. een Beeldkwaliteitsplan opgesteld, waarin de landschappelijke en stedenbouwkundige inpassing van deze ontwikkeling is beschreven (rapport van 2 juli 2024, Bijlage 1). Hierbij is ook aandacht besteed aan de landschappelijke uitgangspunten uit het Krimpenerwaards Kookboek zoals toegelicht in paragraaf 4.4.3. Dit Kookboek geeft aan dat de gemeente steeds meer aandacht heeft voor ruimtelijke kwaliteit van het landschap in het buitengebied. Aansluiting is gezocht bij de bestaande kwaliteiten van de Bovenberg. In het plan is de gewenste beeldkwaliteit vastgelegd. Het beeldkwaliteitsplan dient tevens als toetsingskader voor bouwplannen van de nieuwe eigenaren/bewoners. Het beeldkwaliteitsplan wordt separaat als addendum op de welstandsnota vastgesteld door de gemeenteraad. In figuur 4 is het inrichtingsvoorstel opgenomen. Het in het beeldkwaliteitsplan opgenomen beplantingsplan wordt, zoals hiervoor genoemd, opgenomen als voorwaardelijke verplichting in artikel 5.4.6 van de regels van het wijzigingsplan.
Conclusie
De landschappelijke dynamiek aan de Bovenberg 84 en 84a wordt verbeterd, omdat verouderde agrarische bedrijfsbebouwing wordt gesaneerd van een voormalig agrarisch bedrijf. De landschappelijke kwaliteiten worden sterk verbeterd, omdat de openheid van het gebied wordt hersteld en de woningen landschappelijk worden ingepast. Deze ontwikkeling in het veenlandschap draagt bij aan behoud van het veenweidegebied en het herstel van kenmerkende landschapselementen met (brede) watergangen aan weerszijden van het plangebied. De landschapswaarden krijgen een kwaliteitsimpuls.
Op 11 september 2020 is de Nationale Omgevingsvisie 'Duurzaam perspectief voor onze leefomgeving' vastgesteld. De visie bevat hoofdzaken van het strategisch rijksbeleid voor de fysieke leefomgeving. Deze Omgevingsvisie vervangt de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (2012). De NOVI is een instrument van de nieuwe Omgevingswet de op 1 januari 2024 in werking is getreden.
In de Nationale Omgevingsvisie (NOVI) wordt door het Rijk een langetermijnvisie gegeven op de toekomstige ontwikkeling van de leefomgeving in Nederland. De NOVI bestaat uit een visie, toelichting en uitvoeringsagenda. De combinatie van deze drie documenten zorgt voor een toetsing die leidt tot nationale strategische keuzes en gebiedsgericht maatwerk.
De NOVI beschrijft een toekomstperspectief met de ambities van het rijk. In de NOVI zijn 21 nationale belangen in de fysieke leefomgeving met bijbehorende opgaven geformuleerd. Die opgaven zijn in feite het verschil tussen de ambitie en de huidige situatie en verwachte ontwikkelingen.
De vier prioriteiten
De samenhang tussen opgaven manifesteert zich rond vier prioriteiten. Dat zijn complexe, omvangrijke en dringende opgaven die voortkomen uit of samenhangen met grote transities. Politieke en maatschappelijke keuzes zijn vooral daar nodig, om op deze prioriteiten voortgang te boeken op een manier die draagvlak heeft en bijdraagt aan de kwaliteit van de leefomgeving. Als een samenhangende, integrale aanpak nodig is, over de sectoren heen, vraagt dit een andere inzet. Het gaat hier om de volgende prioriteiten.
Voor de vier NOVI-prioriteiten geldt steeds dat zowel voor de lange als de korte termijn maatregelen nodig zijn. Deze maatregelen dienen in de praktijk voortdurend op elkaar in te spelen. Bij de afweging van de belangen staat een evenwichtig gebruik van de fysieke leefomgeving centraal voor zowel de boven- als de ondergrond.
Drie afwegingsprincipes
Doel van de Omgevingswet is het bereiken van een balans tussen: ‘(a) bereiken en in stand houden van een veilige en gezonde fysieke leefomgeving en een goede omgevingskwaliteit en (b) doelmatig beheren, gebruiken en ontwikkelen van de fysieke leefomgeving ter vervulling van maatschappelijke behoeften’. Deze dubbele doelstelling uit de Omgevingswet is vertaald in een omgevingsinclusieve benadering van de leefomgeving: ontwikkeling van de leefomgeving gaat samen met versterking van te beschermen waarden als gezondheid, landschap, waterveiligheid, natuur, cultureel erfgoed, leefomgevingskwaliteit en milieukwaliteit. Veiligheid, gezondheid en duurzaamheid zijn basale randvoorwaarden voor alle maatschappelijke activiteiten zoals bedrijfsmatige activiteiten, de energietransitie en de woningbouw. Om aan het afwegingsproces en de omgevingsinclusieve benadering richting te geven, gebruikt het rijk in het omgevingsbeleid drie afwegingsprincipes. Deze zijn:
Relatie tot het wijzigingsplan
In de uitwerking van prioriteit 4 'Toekomstbestendige ontwikkeling van het landelijk gebied' is een aantal beleidskeuzes opgenomen. Eén van de beleidskeuzes is als volgt: "Unieke landschappelijke kwaliteiten worden versterkt en beschermd. Nieuwe ontwikkelingen in het landelijk gebied voegen landschapskwaliteit toe. Omgevingsbeleid wordt landschapsinclusief." Onder unieke landschappen wordt onder andere het Groene Hart benoemd.
Naast de beleidskeuze, is ook het volgende nationaal belang opgenomen: "behouden en versterken van cultureel erfgoed en landschappelijke en natuurlijke kwaliteiten van (inter)nationaal belang". Het Rijk is medeverantwoordelijk voor het beschermen van waardevol landschap, zoals het Groene Hart, de Waddenzee en de Veluwe. De opgave bij dit nationale belang is om cultureel erfgoed en (inter)nationale unieke landschappelijke en natuurlijke kwaliteiten te ontwikkelen, te behouden, te versterken en te benutten bij gebiedsontwikkeling en transformatie.
Het plangebied ligt in het Groene Hart, dit gebied is aangewezen als Nationaal landschap. Het doel is om de kwaliteit te versterken en te beschermen. De ontwikkeling voorziet in een vervolgfunctie naar Wonen met een compensatiewoning. De bestaande agrarische bedrijfsbebouwing en verharding worden verwijderd. Deze vervolgfunctie geeft een impuls aan de kwaliteit van dit perceel in het buitengebied, waarbij de landschappelijke waarden per saldo worden verbeterd.
Het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (afgekort Barro) bevat een beperkt aantal beslissingen van wezenlijk belang uit de Structuurvisie. Deze algemene regels bewerkstelligen dat nationale ruimtelijke belangen doorwerken tot op lokaal niveau. Voor deze belangen is het Rijk verantwoordelijk en wil het resultaten boeken. Buiten deze belangen hebben decentrale overheden beleidsvrijheid. Het Barro en de hierbij behorende ministeriële regeling zijn op 30 december 2011 in werking getreden. Door de (thans 14) nationale belangen vooraf in bestemmingsplannen te borgen, wordt met het Barro bijgedragen aan versnelling van de besluitvorming bij ruimtelijke ontwikkelingen en vermindering van de bestuurlijke drukte. De rijksbelangen zijn bij dit plan niet in het geding.
Ladder voor duurzame verstedelijking (artikel 3.1.6 Bro)
Om zorgvuldig ruimtegebruik te bevorderen neemt het Rijk enkel nog een 'Ladder' voor duurzame verstedelijking op. Hierdoor neemt de bestuurlijke drukte af en ontstaat er ruimte voor regionaal maatwerk. Dit betekent dat in de toelichting van een ruimtelijk plan een beschrijving wordt opgenomen van de behoefte aan de voorgenomen stedelijke ontwikkeling. Indien blijkt dat de stedelijke ontwikkeling niet binnen het bestaand stedelijk gebied kan worden voorzien, bevat de toelichting een motivering daarvan en een beschrijving van de mogelijkheid om in die behoefte te voorzien op de gekozen locatie buiten het bestaand stedelijk gebied.
Doel van de Ladder is een goede ruimtelijke ordening door een optimale benutting van de ruimte in stedelijke gebieden. De ladder is als een procesvereiste opgenomen in het Besluit ruimtelijke ordening. Hierna wordt de planontwikkeling getoetst aan de Ladder, zoals deze vanaf 1 juli 2017 geldt.
Toetsing initiatief aan Ladder voor duurzame verstedelijking
De belangrijkste motiveringsplichten van de Ladder, namelijk dat de behoefte aan een nieuwe ontwikkeling moet worden aangetoond en dat moet worden toegelicht – als de ontwikkeling buiten het bestaand stedelijk gebied wordt gerealiseerd – waarom het bestaand stedelijk gebied niet geschikt is voor de nieuwe ontwikkeling, vloeien voort uit andere wettelijke normen en jurisprudentie. Ook in het geval er geen sprake is van een formele 'nieuwe stedelijke ontwikkeling', moet toch het nut en de noodzaak aan die ontwikkeling en de uitvoerbaarheid daarvan worden aangetoond.
In het plangebied wordt de vervangende nieuwbouw van twee woningen mogelijk gemaakt, alsmede het oprichten van een compensatiewoning. Het begrip 'woningbouwlocatie', zoals opgenomen in de definitie in het Besluit ruimtelijke ordening is niet nader gedefinieerd in het Bro. Het moet echter gaan om een ruimtelijke ontwikkeling van enige omvang. Op grond van jurisprudentie is er geen sprake van een stedelijke ontwikkeling. In paragraaf 4.2.2 wordt hierop ingegaan.
Het rijksbeleid laat zich niet specifiek uit over dergelijke kleinschalige ontwikkelingen. Het initiatief raakt geen rijksbelangen zoals opgenomen in de Nationale Omgevingsvisie en het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening. De Ladder voor duurzame verstedelijking is niet van toepassing voor deze planontwikkeling. Vanuit rijksbeleid zijn er geen beperkingen aan deze planontwikkeling.
Op 20 februari 2019 hebben Provinciale Staten van Zuid-Holland de Omgevingsvisie Zuid-Holland en de Omgevingsverordening Zuid-Holland vastgesteld. In het Omgevingsbeleid is al het bestaande provinciale beleid voor de fysieke leefomgeving samengevoegd in een Omgevingsvisie en Omgevingsverordening. Omdat onderdelen uit het Programma ruimte naar het visiedeel zijn omgezet, is het resterende deel hiervan nu onderdeel van het Omgevingsbeleid. Het gehele Omgevingsbeleid is alleen redactioneel gewijzigd, de beleidsinhoud is niet veranderd. Op 1 april 2023 is de geconsolideerde versie van de Omgevingsvisie in werking getreden.
De provincie ziet zes richtinggevende ambities in de fysieke leefomgeving. Deze nevengeschikte ambities staan niet op zichzelf. Ze zijn geworteld in de historie, ligging en economische structuur van Zuid-Holland en gekoppeld aan de strategische uitdagingen waar deze regio voor staat. De ambities zijn de kaders waarbinnen de provincie ruimte geeft. Die ruimte kan per opgave verschillen. Door in te zetten op de zes ambities draagt de provincie bij aan het sterker maken van Zuid-Holland. Bij de zes ambities is een aantal opgaven geïdentificeerd. De opgaven zijn vanuit provinciale optiek en op een zeker abstractieniveau geformuleerd zonder een beoogde eindsituatie te schetsen. Daarom omvat de Omgevingsvisie geen eindbeeld voor 2030 of 2050, maar wel ambities die voortkomen uit actuele maatschappelijke opgaven. Het betreft de volgende ambities:
In het Omgevingsprogramma Zuid-Holland zijn de instrumenten opgenomen waarmee de doelen en ambities uit de Omgevingsvisie uitgevoerd gaan worden.
Omgevingskwaliteit
Verbetering omgevingskwaliteit
Centraal doel van het integrale omgevingsbeleid is het verbeteren van de omgevingskwaliteit. Daarbij streeft de provincie naar een optimale wisselwerking tussen gewenste ruimtelijke ontwikkelingen en een goede leefomgevingskwaliteit. Met het provinciaal omgevingsbeleid wordt aangesloten op de maatschappelijke doelen van de Omgevingswet: het doelmatig benutten van de fysieke leefomgeving voor maatschappelijke opgaven en het bereiken en in stand houden van een goede omgevingskwaliteit. Met het samenvoegen van al het bestaande beleid voor de fysieke leefomgeving heeft de provincie een eerste stap gezet richting een meer integrale sturing op omgevingskwaliteit. Een nadere uitwerking van het provinciale beleid voor het verbeteren van de ruimtelijke kwaliteit is weergegeven in de 'kwaliteitskaart' en de 'richtpunten ruimtelijke kwaliteit', behorende bij zowel de Omgevingsvisie als de Omgevingsverordening.
Voor het realiseren van een goede omgevingskwaliteit werkt de provincie vanuit twaalf samenhangende opgaven van het omgevingsbeleid die zij van provinciaal belang acht. De 12 opgaven zijn: landschap en cultuurhistorie, gezondheid en veiligheid, natuur en recreatie, ruimte en verstedelijking, wonen, bodem en ondergrond, cultuurparticipatie en bibliotheken, klimaatadaptatie, zoetwater en drinkwater, bereikbaarheid, regionale economie en energievoorziening
Kwaliteitskaart
Het ruimtelijk kwaliteitsbeleid bestaat uit een viertal kwaliteitskaarten, samengevat in één integrale kwaliteitskaart, bijbehorende richtpunten en een aantal bepalingen in de verordening. De kwaliteitskaart bestaat uit een aantal legenda-eenheden. De provincie vraagt gemeenten om voor ontwikkelingen in en nabij het buitengebied de kwaliteitskaart te benutten en gebruik te maken van de opgestelde gebiedsprofielen. De Bovenberg ligt in het gebiedsprofiel Krimpenerwaard. In paragraaf 4.2.3 wordt hierop ingegaan. De kwaliteitskaart geeft een beschrijving van de gebiedskenmerken en kwaliteiten van Zuid-Holland, waar rekening mee gehouden dient te worden in de planvorming.
Op de Laag van de Ondergrond is het plangebied aangeduid als 'Rivierdeltacomplex in rivierklei en veen'. De rivierklei is vermengd met de veenondergrond. De oeverwallen vormen plaatselijk hogere/drogere delen binnen het veengebied. Dit is terug te zien in het landschap. als richtpunt geldt dat ontwikkelingen in het rivierengebied het verschil houden tussen komgronden en oeverwallen herkenbaar.
In de Laag van de cultuur- en natuurlandschappen maakt het gebied onderdeel van het veen(weide) landschap (figuur 7). De structuur in de veengebieden is sterk bepaald door de rivieren en veenstromen, de op enige afstand daarvan aangelegde weteringen en andere ontginningsbasissen. Loodrecht daarop staan de (regelmatige) verkavelingspatronen. In het oosten van de provincie is het veengebied vermengd met oeverwallen en kommen van het rivierenlandschap. Als richtpunt wordt onder andere aangehouden dat ontwikkelingen rekening houden met het behoud van kenmerkende landschapselementen. Voorts dragen ontwikkelingen bij aan behoud van de maat en weidsheid van de poldereenheden. Nieuwe bebouwing en bouwwerken worden geplaatst binnen de bestaande structuren/linten en niet in de veenweidepolders.
Daarnaast ligt het plangebied aan een polderlint: de bebouwing ligt op één niveau met de omgeving. Dit biedt ruimte voor plaatselijke verbreding van het profiel door differentiatie in kaveldiepte. Er liggen hier kansen voor ontwikkeling, mits rekening wordt gehouden met de overige karakteristieken van het lint. Linten blijven linten als onderscheidende bebouwingsvorm in het gebied. Bij nieuwe ontwikkelingen zijn de huidige korrel, profiel, transparantie en respect voor historische gaafheid van een lint richtinggevend. De gebiedsprofielen ruimtelijke kwaliteit maken een verdere onderverdeling in linten en bieden een handreiking voor het omgaan met nieuwe bebouwing ter plaatse. Richtpunten zijn onder andere:
Op de Laag van de stedelijke occupaties is het plangebied niet specifiek benoemd. Op de Laag van beleving ligt het plangebied in een stiltegebied. Hier is alleen ruimte voor 'gebiedseigen' geluid.
Figuur 7: Links uitsnede Kaart 'Laag van de cultuur- en natuurlandschappen' en rechts uitsnede kaart 6
(stiltegebieden) van de Omgevingsverordening.
Toetsing aan kwaliteitskaarten
Deze planontwikkeling levert een bijdrage aan het actief opruimen en tegengaan van verrommeling. Er wordt rekening gehouden met de kernkwaliteiten van het landschap. Sprake is van een kwaliteitsverbetering, omdat sanering van voormalige agrarische bedrijfsbebouwing en verharding plaatsvindt. De belevingswaarde van de oorspronkelijke veenweidelandschap krijgt hierdoor een kwaliteitsimpuls. De woningen worden landschappelijk ingepast in het bebouwingslint met behoud van voldoende doorzichten. Deze herontwikkeling geeft vanuit landschappelijk en cultuurhistorisch oogpunt een duurzame kwaliteitsverbetering van het veenweidegebied.
Conclusie
De Omgevingsvisie is zelfbindend voor de provincie. De vervolgfunctie naar Wonen is in overeenstemming met de wijzigingsbevoegdheid van het geldende bestemmingsplan, waarmee Gedeputeerde Staten eerder hebben ingestemd. De richtpunten uit het provinciale omgevingsbeleid worden niet aangetast. Dit wijzigingsplan is in overeenstemming met de uitgangspunten van het provinciaal ruimtelijk beleid.
Provinciale Staten van Zuid-Holland hebben op 20 februari 2019 de Omgevingsverordening Zuid-Holland vastgesteld. Op 1 april 2023 is de geconsolideerde versie in werking getreden. In deze verordening zijn alle regels voor de fysieke leefomgeving van het bestaande provinciale omgevingsbeleid samengevoegd. Voor zover relevant worden deze hieronder toegelicht.
Ladder voor duurzame verstedelijking
De in het Besluit ruimtelijke ordening opgenomen Ladder voor duurzame verstedelijking is opgenomen in artikel 6.10 van de Omgevingsverordening. Op grond hiervan dient een bestemmingsplan waarin een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk wordt gemaakt te voldoen aan artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening. Indien in de behoefte aan de stedelijke ontwikkeling niet binnen het bestaand stads- en dorpsgebied kan worden voorzien en voor zover daarvoor een locatie groter dan 3 hectare nodig is, wordt gebruik gemaakt van grote buitenstedelijke bouwlocaties waarvan de plaats geometrisch is bepaald en verbeeld op kaart 19 in bijlage II.
In lid 3 is bepaald dat Gedeputeerde Staten bij de aanvaarding van een regionale visie kunnen aangeven in hoeverre de ladder voor duurzame verstedelijking op regionaal niveau geheel of gedeeltelijk is doorlopen. In de toelichting van het bestemmingsplan als bedoeld in het eerste lid, kan in dat geval worden verwezen naar de regionale visie als motivering of gedeeltelijke motivering dat de stedelijke ontwikkeling voldoet aan het eerste lid.
Toetsing aan Ladder voor duurzame verstedelijking
Dit wijzigingsplan maakt de ontwikkeling van drie woningen mogelijk, waarvan twee vervangende nieuwbouw. Het begrip 'woningbouwlocatie', zoals opgenomen in de definitie in het Besluit ruimtelijke ordening is niet nader gedefinieerd in het Bro. Het moet echter gaan om een ruimtelijke ontwikkeling van enige omvang. Twee woningen die rechtstreeks mogelijk worden gemaakt zijn niet aan te merken als een stedelijke ontwikkeling als bedoeld in artikel 1.1.1, lid 1, onder i van het Bro (ABRvS 18 december 2013, nr. 201302867/1/R4). Het oprichten van zes woningen in een dorp, dat voornamelijk uit lintbebouwing bestaat (waarvan drie woningen rechtstreeks en drie door middel van een wijzigingsbevoegdheid), wordt ook niet aangemerkt als stedelijke ontwikkeling (ABRvS 18 december 2013, nr. 201302867/1/R4). Gesteld kan worden dat de gebruiksmogelijkheden te kleinschalig zijn om onder het regime van artikel 3.1.6 lid 2 Bro te vallen, waarin de Ladder voor duurzame verstedelijking is opgenomen. Toetsing aan de ladder is derhalve niet nodig. Vanuit een goede ruimtelijke ordening is deze vervolgfunctie overigens goed inpasbaar, omdat verrommeling wordt tegengegaan en de nieuwe bebouwing landschappelijk wordt ingepast.
Ruimtelijke kwaliteit
Op grond van artikel 6.9, lid 5 van de Omgevingsverordening (Ruimtelijke kwaliteit) kan een wijzigingsplan voorzien in een nieuwe ruimtelijke ontwikkeling, onder de volgende voorwaarden ten aanzien van ruimtelijke kwaliteit:
In artikel 6.9, lid 9 is opgenomen dat een bestemmingsplan voor een gebied met beschermingscategorie 3, zijnde Buitengebied, waarvan de plaats geometrisch is bepaald en verbeeld op kaart 14 in bijlage II, ontwikkelingen mogelijk kan maken die kunnen vallen onder noemer inpassen, aanpassen of transformeren en die in overeenstemming zijn met artikel 6.9a.
Toetsing aan ruimtelijke kwaliteit
Op grond van artikel 6.9, lid 5 van de Omgevingsverordening (Ruimtelijke kwaliteit) kan een bestemmingsplan voorzien in een nieuwe ruimtelijke ontwikkeling wanneer aan de in dit artikel genoemde voorwaarden wordt voldaan ten aanzien van ruimtelijke kwaliteit. Op de Kwaliteitskaart is het plangebied aangeduid als 'veen(weide)gebied' aan een polderlint. Bij nieuwe ontwikkelingen zijn de huidige korrel, profiel, transparantie en respect voor historische gaafheid van een lint richtinggevend. Om het lint transparant te houden, dienen doorzichten vanaf de weg naar het achterliggende landschap intact te blijven. Respect voor historische gaafheid van het lint, houdt in dat bij nieuwe ontwikkelingen rekening wordt gehouden met cultuurhistorische kwaliteiten van zowel het lint als geheel, als van de individuele bebouwing. Het voormalige agrarisch bedrijf wordt qua functie omgezet naar Wonen. De landschappelijke kwaliteiten worden verbeterd, omdat verouderde agrarische bedrijfsbebouwing wordt gesloopt. De vervangende nieuwbouw van twee woningen en de realisatie van een compensatiewoning wordt landschappelijk ingepast in het bebouwingslint met behoud van voldoende doorzichten. Deze herontwikkeling geeft vanuit landschappelijk en cultuurhistorisch oogpunt een duurzame kwaliteitsverbetering van het veenweidegebied. Gesteld kan worden dat deze vervolgfunctie voldoet aan de provinciale belangen met betrekking tot verbetering van de ruimtelijke kwaliteit. Dit plan is in overeenstemming met artikel 6.9, lid 5 sub a (inpassen) van de Omgevingsverordening (ruimtelijke kwaliteit). Er is geen strijdigheid met de provinciale belangen.
Het plangebied maakt op kaart 14 in bijlage II onderdeel uit van het buitengebied. De planlocatie ligt aan het bebouwingslint van de Bovenberg. De openheid en het groene karakter van het landschap wordt niet onevenredig aangetast, omdat overtollige bebouwing plaatsmaakt voor een compensatiewoning. Voor de twee bestaande woningen vindt vervangende nieuwbouw plaats. De openheid en de structuur van het landschap en de vergezichten krijgen een kwaliteitsimpuls, waarbij de relatie tussen stad en buitengebied wordt opgewaardeerd. Het plan is getoetst aan de relevante richtpunten.
Stiltegebieden
In artikel 2.4 van de Omgevingsverordening zijn gebieden als bedoeld in artikel 1.2, tweede lid, onder b, van de Wet milieubeheer aangewezen, waarvan de plaats geometrisch is bepaald en zijn verbeeld op kaart 6 in bijlage II. Het plangebied ligt in een stiltegebied (figuur 7). Sprake is van gebiedseigen 'geluid', zodat het plan voldoet aan het richtpunt voor stiltegebied.
Milieubeschermingsgebieden voor grondwater
In artikel 2.3 zijn milieubeschermingsgebieden voor grondwater aangewezen. Dit zijn gebieden als bedoeld in artikel 1.2, tweede lid, onder a, van de Wet milieubeheer. Het plangebied maakt hiervan onderdeel uit zoals aangeduid op kaart 5 (Milieubeschermingsgebieden voor grondwater) van de Omgevingsverordening. In verband hiermede is een algemene aanduidingsregel opgenomen in artikel 13.1 milieuzone - grondwaterbeschermingsgebied, zodat de belangen van dit milieubeschermingsgebied voldoende zijn geborgd.
Risico's van klimaatverandering
In paragraaf 6.2.8a (Toekomstbestendig bouwen en ontwikkelen) zijn in artikel 6.27a regels opgenomen over risico’s van klimaatverandering. Hierin is vastgelegd dat in een bestemmingsplan rekening dient te worden gehouden met de gevolgen van de risico’s van klimaatverandering tenminste voor zover het betreft de risico’s ten aanzien van: a. wateroverlast door overvloedige neerslag, b. overstroming, c. hitte en d. droogte, alsmede de effecten van de bovengenoemde risico’s op het risico van bodemdaling. Voor zover risico’s zich voordoen wordt rekening gehouden met het zo veel mogelijk voorkomen en beperken, via maatregelen of voorzieningen, dan wel het gericht aanvaarden van deze risico’s. In paragraaf 4.4.5 (duurzaamheid) wordt nader ingegaan op welke wijze met risico’s van klimaatverandering is omgegaan.
Conclusie
De ruimtelijke- en beeldkwaliteit worden niet aangetast in het buitengebied. De provinciale belangen zijn niet in het geding. De kavelstructuur en het slotenpatroon worden niet gewijzigd. Resumerend kan worden geconcludeerd dat het plan in overeenstemming is met artikel 6.9 lid 5 sub a (inpassen) van de Omgevingsverordening (ruimtelijke kwaliteit). Gelet hierop is er geen strijdigheid met de provinciale belangen.
De provincie Zuid-Holland heeft voor de Krimpenerwaard een gebiedsprofiel opgesteld. Een gebiedsprofiel omvat een beschrijving van karakteristieken (wat is er), ontwikkeling (wat speelt er), kwaliteiten (wat is waardevol) en ambitie (wat willen we) van het landschap van het betreffende gebied. Het gebiedsprofiel is in samenwerking met gemeenten en andere overheden en gebiedspartners opgesteld als gezamenlijke basis voor de ruimtelijke kwaliteit van dit gebied. Gedeputeerde Staten stellen het gebiedsprofiel vast als bevestiging van dit gezamenlijke vertrekpunt en tegelijk als uitgangspunt voor provinciale plannen.
Het gebiedsprofiel is een handreiking om de kwaliteit van plannen en ontwikkelingen te stimuleren om zo de ruimtelijke kwaliteit te behouden of te versterken. Het gebiedsprofiel bevat een schat aan informatie die gebruikt kan worden om te bepalen met welke kwaliteiten het wenselijk is rekening te houden bij ruimtelijke ontwikkelingen. Het gebiedsprofiel is de basis voor het plannen met kwaliteit. Elke ontwikkeling vraagt uiteindelijk om maatwerk.
Landschappelijke eenheden
Samen met de Lopikerwaard vormt de Krimpenerwaard het grootste aaneengesloten veenweidegebied van Nederland. De nog gave aanwezigheid van de middeleeuwse verkaveling, met de lange lijnen van kaden, weteringen en Tiendwegen is een bijzondere kwaliteit van de Krimpenerwaard. Het middendeel van de Krimpenerwaard heeft een gevarieerd en kleinschalig landschapsbeeld door de aanwezigheid van linten met wegbeplantingen, eendenkooien en pestbosjes. De zone aan weerskanten van de Vlist kenmerkt zich door het sterke contrast van kleinschalig lint en open veenweide dwars op de overheersende oostwest oriëntatie in de Krimpener- en Lopikerwaard.
Het plangebied bevindt zich in een veenlint met enkele ontginningsas en wetering. De enkele ontginningslinten zijn asymmetrisch van opbouw, omdat de weg wordt begeleid door een bredere waterloop en een smallere sloot of greppel. Kenmerkend is de manier waarop de doorgaande weg en de opritten naar de erven, over een brug of duiker, met elkaar verweven zijn geraakt. Langs de lange oost-westlinten liggen de boerderijen gemengd met woningen. Karakteristiek voor de Krimpenerwaard is het contrast tussen dichtbebouwde linten en de onbebouwde polderwegen. De laatste jaren zijn er hier en daar tussen de historische boerderijen en woonhuizen in de linten nieuwe woningen gebouwd als uitkomst van de Ruimte-voor ruimte-regeling. Hierbij behorende hoofdambities zijn onder andere:
Ambitiebeeld
Ambitiebeeld is het koesteren van het uitgestrekte veenweidegebied en de relatieve openheid met het eeuwenoude kavelpatroon in landbouw- en natuurgebied. Ook behoud en versterken van het contrast tussen onbebouwde wegen en verdichte oostwest georiënteerde linten en de verschillen in symmetrie respectievelijk asymmetrie tussen de linten onderling maken hiervan onderdeel uit.
De hoofdambities zijn uitgewerkt in gebiedsprofielkaarten waarin kort de karakteristiek, toekomstige ontwikkelingen en de in de Kwaliteitskaart vastgestelde ambities zijn genoemd. Aansluitend volgt een beschrijving van de karakteristiek en de aanvullende ambities per legenda-eenheid.
Planontwikkeling in relatie tot Gebiedsprofiel
In de gebiedsprofielkaarten maakt het plangebied onderdeel uit van de kaart 'Linten blijven linten'. Dit wordt hieronder beschreven.
Linten blijven linten
De bebouwing van het landelijke gebied is geconcentreerd in de linten. Door de ontginning vanuit de rivieren hebben de linten een oost-west oriëntatie. De linten zorgen voor een geleding van het landschap in noord-zuid richting en lange open ruimtes in oostwest richting. De linten in het gebied zijn in twee categorieën te onderscheiden: dijklinten en veenlinten. Binnen deze twee categorieën wordt verder gedifferentieerd. Als ambitie wordt aangehouden: Linten blijven linten als onderscheidende bebouwingsvorm in het gebied. Bij nieuwe ontwikkelingen zijn de huidige korrel, profiel, transparantie en respect voor historische gaafheid van een lint richtinggevend. Bij grootschalige ontwikkelingen blijft het lint herkenbaar als bebouwingsvorm. Dit betekent dat er op gepaste afstand van het lint gebouwd wordt, waarbij het landschap, het lint en de nieuwe ontwikkeling bepalend zijn voor deze afstand. Het lint behoudt zijn eigen gezicht.
De Bovenberg ligt in een veenlint met enkele ontginningsas. Het lint ligt aan een smalle weg met aan weerszijden watergangen, meestal een bredere wetering en aan de andere kant een smalle sloot. De watergangen variëren in breedte door kleinschalige turfwinning in het verleden. Het waterpeil ligt nauwelijks lager dan de weg, samen met de brede sloten zorgt dit voor een waterrijk beeld in het lint. Op delen staan tussen weg en wetering knotwilgen in rijen. De overwegend asymmetrische bebouwing, met aan een kant bijna continu bebouwing, en aan de andere kant losse bebouwing, is ontstaan door de verschillende ontginningsfasen. Oorspronkelijk stond veel lintbebouwing op terpen, deze terpen zijn deels nog zichtbaar. Aanvullende ambities zijn onder andere:
Toetsing planontwikkeling aan Gebiedsprofiel Krimpenerwaard
Het plangebied ligt aan de noordzijde van de Bovenberg in het veenlint met enkelvoudige ontginningsas. De landschappelijke dynamiek wordt opgewaardeerd, omdat voormalige agrarische bedrijfsbebouwing wordt gesloopt. In de plaats hiervan vindt alleen vervangende nieuwbouw van twee woningen plaats, alsmede het oprichten van een compensatiewoning. De zichtlijnen vanaf de Bovenberg naar het open polderlandschap worden hierdoor verbeterd. De aangrenzende sloten blijven behouden. Het woonperceel wordt landschappelijk ingepast. Per saldo blijft de ruimtelijke kwaliteit tenminste gelijk. Het contrast tussen het verdichte veenlint en het open veenweidegebied blijft beleefbaar. Hiermee wordt een bijdrage geleverd aan een strategie van 'behoud, herstel en ontwikkeling': behoud en herstel van openheid, van rust en stilte en van het veenweidekarakter, zonder daarmee 'het gebied op slot te zetten' (ontwikkeling). Het tegengaan van verrommeling heeft hier prioriteit.
Conclusie
De planontwikkeling is in overeenstemming met het ambitiebeeld van het Gebiedsprofiel Krimpenerwaard, omdat de ontwikkeling een bijdrage levert aan het behoud van cultuurhistorisch erfgoed en het versterken van de ruimtelijke kwaliteit van het veenweidegebied.
Midden-Holland is een aantrekkelijke woonregio waar belangrijke waarden met betrekking tot wonen, werken, ondernemen en recreëren van groot belang worden geacht voor de ontwikkeling van de Randstad als geheel. Met een centrale ligging in het (internationale) handelsnetwerk en bedrijvigheid is de regio een goede vestigingsplek voor huishoudens. Ook door de ligging nabij de regio’s Utrecht, Holland Rijnland en de metropoolregio Rotterdam – Den Haag. De kwaliteiten van de centrale ligging worden versterkt doordat de regio goed bereikbaar is met zowel openbaar vervoer als auto, bijvoorbeeld dankzij het Hoogwaardig Openbaar Vervoersnetwerk (HOV) in combinatie met de A12 en de A20. Het unieke landschap en het erfgoed in de regio maakt Midden-Holland tot een fijne plek om te wonen. Ook door een variatie in woonmilieus zoals stedelijke of dorps/landelijk wonen. Mensen hebben wat te kiezen.
Regionale samenwerking rond wonen in de regio Midden-Holland is wenselijk vanwege de sterke samenhang in de woningmarkten in dit gebied. De samenwerkende gemeenten ambiëren een actuele, kwalitatieve en toekomstbestendige woonagenda voor een goed functionerende woningmarkt op lokaal en regionaal niveau. Die ambities zijn verwoord in de Regionale Agenda Wonen Midden-Holland 2019. Deze agenda beoogt bij te dragen aan versterking van de kwaliteiten van de woonmilieus in de verschillende delen van de regio, aansluitend bij de behoefte aan woningen.
De woonagenda is ook bedoeld om ontwikkelende partijen duidelijkheid te geven over wat de gewenste soorten woningen zijn en zo te stimuleren dat de juiste plannen gerealiseerd worden. Dit in goede samenwerking met ontwikkelende partijen zoals woningcorporaties, commerciële marktpartijen en zorgpartijen. In de Regionale Agenda Wonen Midden-Holland 2019 is een vijftal belangrijke gezamenlijke thema’s geformuleerd:
Per thema is de regionale ambitie beschreven, aangevuld met een actielijst als eerste aanzet voor een uitvoeringsprogramma. De praktijk van de woningmarkt vraagt flexibiliteit en bewegingsruimte binnen gedeelde kaders en drie opgaven die prioriteit moeten krijgen. In de Regionale Agenda Wonen Midden-Holland 2019 leggen de gemeenten de nadruk op tempoversnelling in de productie, een knellende mismatch tussen vraag en aanbod voor een aantal groepen op de woningmarkt. De derde opgave is die van onderscheidende woonmilieus. Elk woongebied in de regio kent een eigen karakter. De profielen tezamen geven de breedte van het aanbod van woningen in de regio Midden-Holland weer. De Regionale Agenda Wonen vormt het vertrekpunt voor een nieuwe, flexibeler methodiek voor de regionale afstemming van woningprogrammering en uitvoeringsprogramma. De Regionale Agenda Wonen is complementair aan lokale woonvisies.
Krimpenerwaard
De Krimpenerwaard ligt tussen de Hollandse IJssel en de Lek en is op een aantal punten fysiek bereikbaar vanuit de omliggende gemeenten in Midden-Holland en de metropoolregio Rotterdam – Den Haag. Het heeft een groen karakter en wordt gekenmerkt door een vooral dorps en landelijk woonmilieu.
Conclusie
Er wordt één woning toegevoegd in de dure koopsector. Dit levert een bijdrage aan het voorzien in de vraag naar woningen in de gemeente Krimpenerwaard. Volgens de afspraken hoeft dit plan gezien de omvang (één woning) niet te worden afgestemd met de regio, maar alleen te worden gemeld voor de regionale monitor. Het plan past binnen de regionale woningbouwafspraken en de Regionale Agenda Wonen.
De gemeenteraad van Krimpenerwaard heeft op 14 juli 2021 de Omgevingsvisie vastgesteld. Hierin is het beleid voor de fysieke leefomgeving beschreven met het oog op de Omgevingswet die op 1 januari 2024 in werking is getreden.
Versterken kwaliteiten Krimpenerwaard
De gemeente vindt het belangrijk richting te geven aan toekomstige ontwikkelingen die invloed hebben op de leefomgeving. Het gaat vooral om initiatieven en ontwikkelingen die niet passen binnen de geldende bestemmingsplannen. Daarom is een omgevingsvisie opgesteld voor het hele grondgebied van de gemeente. Bij het opstellen van de visie en speerpunten is uitgegaan van de kwaliteiten en waarden van de Krimpenerwaard. De Omgevingsvisie geeft op hoofdlijnen antwoord op de vraag hoe de toekomst van de Krimpenerwaard eruit ziet. De inhoud is in samenspraak met inwoners, ondernemers, (maatschappelijke) organisaties en partners gerealiseerd.
Belangrijke opgaven
De komende jaren wil de gemeente werken aan sterke en leefbare kernen, duurzame economische ontwikkeling, de klimaat- en energietransitie en veranderingen in het landelijk gebied. De visie helpt inwoners, ondernemers, maatschappelijke organisaties, investeerders en de gemeente bij het maken van plannen, initiatieven en beleid. De Omgevingsvisie nodigt uit samen te blijven werken aan een veilige, gezonde en duurzame Krimpenerwaard; waar het prettig wonen, werken, ondernemen en recreëren is.
Samen initiatieven tot succes maken
De gemeente staat positief tegenover nieuwe initiatieven. Initiatieven die passen bij de Krimpenerwaard en bijdragen aan haar toekomst. Zij hanteert het ‘ja-mits’ principe. Het is een kans om meer te werken vanuit wensen en signalen van de samenleving, vanuit vertrouwen en minder vanuit regels. Ook daagt de gemeente initiatiefnemers en haarzelf uit al in een vroeg stadium contact te zoeken met alle betrokken partijen. Participatie is immers een van de belangrijke aspecten van de Omgevingsvisie.
Conclusie
De Omgevingsvisie heeft een hoog abstractieniveau waarover op perceelsniveau geen uitspraken worden gedaan. De planontwikkeling is in overeenstemming met de uitgangspunten van de Omgevingsvisie.
De gemeenteraad van Krimpenerwaard heeft op 4 juli 2023 de 'Woonvisie gemeente Krimpenerwaard 2023 2028' met de aansprekende titel 'Vitale kernen in het groen' vastgesteld. De woonvisie vormt de basis voor het woonbeleid dat door de gemeente de komende jaren wordt gevoerd. Het bevat doelen en uitvoeringsacties op basis van vier thema's: beschikbaarheid & betaalbaarheid, aantrekkelijke & inclusieve nieuwbouw, wonen, zorg & welzijn en duurzaamheid. De woonvisie vormt een basis voor afspraken met bijvoorbeeld woningcorporaties en huurdersorganisaties. Ook bevat de woonvisie kaders en randvoorwaarden voor nieuwbouwplannen. De woonvisie kan op zichzelf gezien worden als een woonzorgvisie.
Doelstellingen Woonvisie
De woonvisie gaat over de integrale opgaven op de lokale woningmarkt. Wonen gaat niet alleen over stenen, maar is veel breder. De hoofddoelstelling is “het versterken van onze vitale kernen doordat iedereen beschikt over een prettige en passende woning, woon- en leefomgeving”. Om deze hoofddoelstelling te behalen is de woonvisie verder uitgewerkt in vier pijlers:
Per pijler zijn de belangrijkste ontwikkelingen en doelen geschetst. In het uitvoeringsprogramma is uiteengezet hoe de gemeente deze doelen gaat behalen.
In deze woonvisie zet de gemeente in op het versterken van de vitale kernen doordat iedereen beschikt over een passende woning en prettige en passende woon- en leefomgeving. De gemeente wil tot 2040 4.000 woningen bouwen. Locaties binnen de kernen zijn schaars. En waar er nog ruimte is wil de gemeente ook groen behouden. Daarom zal vooral aan de randen van de kernen moeten worden gebouwd. Hierbij heeft de gemeente aandacht voor de ruimtelijke en groene structuur die het mooie gebied kenmerkt. Van de 4.000 woningen wordt ingezet op 30% sociale huurwoningen. Ook zet de gemeente fors in op de bouw van middenhuur en betaalbare koopwoningen. In totaal moet 75% van de woningen in nieuwbouwplannen betaalbaar zijn.
De nieuwe woonvisie heeft een andere boodschap dan onze woonvisie uit 2017. Zes jaar geleden sprak de gemeente de ambitie uit 3.000 woningen te bouwen en zag zij slechts behoefte aan 200 nieuwe sociale huurwoningen. Daarbij moest de hele opgave een plek krijgen binnen de bestaande grenzen van de kernen. In 2023 ziet de wereld er anders uit. De opgaves zijn groot. Klimaatverandering, zorgdragen voor voldoende passende woningen voor een vergrijzende samenleving, tekort aan starterswoningen, verschillende (zorg)doelgroepen die langer zelfstandig thuis (moeten) wonen, de groeiende groep mensen die een beroep moet doen op de sociale huursector en een groot tekort aan woningen, zijn maar enkele voorbeelden.
De gemeente zal niet in de termijn van één woonvisie alle opgaves die in het verleden zijn ontstaan het hoofd kunnen bieden. Maar door kaders en duidelijke doelen te stellen, wil zij een grote stap vooruit zetten. Het bouwen van woningen draagt eraan bij dat inwoners in hun geliefde Krimpenerwaard kunnen blijven wonen. Jongeren hoeven niet te vertrekken om een passende woning te vinden. Jonge gezinnen blijven of verhuizen op latere leeftijd terug naar onze gemeente. De gemeente heeft te maken met een ouder wordende bevolking en dat brengt nieuwe behoeften aan verschillende woonvormen en soms ook een zorgvraag met zich mee. Ook zijn er andere doelgroepen die zorg behoeven en een eigen plek nodig hebben. Het hebben van een dak boven je hoofd is een basisbehoefte. Maar er is nog zoveel meer dat bijdraagt aan prettig kunnen wonen en goed in je vel zitten. Een sterke sociale basis met een laagdrempelig aanbod van activiteiten stimuleert ontmoeting en voorkomt eenzaamheid. De woonvisie heeft niet alleen aandacht voor stenen, maar ook voor het sociale gedeelte van wonen en de zorg die sommige mensen nodig hebben. De woonvisie is daarom niet alleen een woonvisie, maar tegelijkertijd ook een woonzorgvisie. Tot slot is er ook aandacht klimaatverandering en duurzaamheid in de woonvisie. De gemeente moet zorgen voor klimaatadaptieve, natuurinclusieve en duurzame woonwijken. Dit geldt voor nieuwbouw, maar ook voor bestaande wijken. Veel woningen staan er immers al.
Uitvoeringsprogramma Wonen 2023-2028
In de woonvisie heeft de gemeente haar visie vastgelegd voor de komende jaren. Om het hoofddoel te behalen heeft de gemeente, per thema, meerdere subdoelen geformuleerd. De gemeente heeft daarbij telkens per subdoel aangegeven welke acties zij onderneemt om de visie uit te voeren. Deze acties zijn samengevat in het Uitvoeringsprogramma Wonen 2023-2028.
Pijler 1: beschikbaarheid en betaalbaarheid
Pijler 2: aantrekkelijke en inclusieve nieuwbouw
Pijler 3: wonen, zorg en welzijn
Pijler 4: duurzaamheid
Toetsing planinitiatief aan Woonvisie
Het oprichten van drie grondgebonden woningen, waarvan twee vervangende nieuwbouw, in de dure koopsector levert een bijdrage aan de doelstellingen van de Woonvisie, omdat er een (kwalitatieve) behoefte is aan koopwoningen voor de doelgroep doorstromers. Het toevoegen van een compensatie- woning draagt bij aan het in stand houden van het sociale netwerk, gemeenschapsleven, identiteit van een dorp, ruimtelijke kwaliteit en aan een levendig verenigingsleven. De woningen worden duurzaam gebouwd.
Conclusie
De woningen sluiten aan op de woningbehoefte in Bergambacht voor de doelgroep doorstromers. De planontwikkeling is in overeenstemming met de gemeentelijke volkshuisvestelijke uitgangspunten zoals genoemd in de Woonvisie.
Het Krimpenerwaards Kookboek 'Ontwikkelen met kwaliteit' (2019) geeft aan dat de gemeente steeds meer aandacht heeft voor ruimtelijke kwaliteit van het landschap in het buitengebied. Het Kookboek is een laagdrempelig inspiratiedocument voor initiatiefnemers in het buitengebied. In het document zijn kaders vastgelegd voor nieuwe ontwikkelingen ter behoud en ontwikkeling van ruimtelijke kwaliteit. Voor dit kookboek zijn zes ontwikkelingen geselecteerd die in de Krimpenerwaard veel voorkomen:
Voor dit wijzigingsplan is 'functieverandering vrijkomende (agrarische) bebouwing' van toepassing. Daarbij geldt een aantal voorwaarden:
Aan de hand van 6 basisrecepten worden handvatten gegeven voor de belangrijkste ontwikkelingen die in de Krimpenerwaard spelen. Elk recept geeft een beknopte typering van de opgave en de karakteristieke kenmerken en knelpunten die er spelen bij het vormgeven aan deze ontwikkeling. Voor de inpassing van de ontwikkeling worden de ingrediënten en kruiden toegepast.
Voor een functieverandering vrijkomende (agrarische) bebouwing zijn aan de hand van de huidige kwaliteiten van het landschap de volgende inpassingsmaatregelen genoemd:
Toetsing planinitiatief
De bestaande boerderij kan niet worden behouden vanwege de slechte bouwtechnische staat hiervan. Er wordt een cultuurhistorische documentatie opgesteld van de karakteristieke, te slopen bebouwing. Bij herbouw wordt onderzocht om karakteristieke elementen terug te laten komen in de voorste woning. De twee hierachter gelegen woningen zullen hieraan ondergeschikt zijn.
Het bestaande historische gietijzeren hekwerk, de historische leilinden en de historische houtsingel met geriefhout zal worden behouden. Tevens zal het slotenpatroon op het erf worden hersteld. Ten behoeve hiervan is een landschapsinrichtingsplan opgesteld met streekeigen erfinrichting en erfbeplanting. Met deze inpassingsmaatregelen wordt in voldoende mate rekening gehouden met de functieverandering van deze vrijkomende agrarische bebouwing.
Conclusie
Het landschapsinrichtingsplan houdt rekening met de in het Krimpenerwaards Kookboek genoemde basisrecepten voor functieverandering van vrijkomende (agrarische) bebouwing door in het Beeldkwaliteitsplan de aandachtspunten voor ruimtelijke kwaliteit van het landschap in het buitengebied te benoemen met hierbij passende inpassingsmaatregelen. Het Beeldkwaliteitsplan is opgenomen in Bijlage 1.
De gemeenteraad van Krimpenerwaard heeft op 13 december 2016 de “Nota Ruimtelijke Kwaliteit gemeente Krimpenerwaard” vastgesteld. De nota is op 1 januari 2017 in werking getreden. De nota bevat de beleidsregels met daarin de criteria die de gemeente toepast bij de welstandsbeoordeling van bouwplannen. Met de “Nota Ruimtelijke Kwaliteit gemeente Krimpenerwaard” is gekozen voor harmonisering en deregulering van het welstandsbeleid met behoud van ruimtelijke kwaliteit. Een groot aantal woongebieden en bedrijventerreinen hebben een soepel toetsingsniveau waarbij verbouwingen welstandsvrij zijn. Om onaanvaardbare situaties tegen te gaan is een excessenregeling opgenomen. De eigenaar van een bouwwerk dat ‘in ernstige mate in strijd is met redelijke eisen van welstand’ kan aangeschreven worden om die strijdigheid op te heffen.
Ter ondersteuning van het beleid zijn er twee kaarten gemaakt. Er is een niveaukaart en een gebiedenkaart. De invulling van de beleidskaarten zijn een vertaling van de hoofdlijnen van de ruimtelijke kwaliteit in de Krimpenerwaard ten behoeve van de toetsen van het uiterlijk van bouwwerken op zichzelf en in hun omgeving.
De Bovenberg maakt in de Nota onderdeel uit van een bijzonder niveau. Dit betreft gebieden waar het uiterlijk van de bebouwing van aanzienlijk belang is voor de identiteit van de Krimpenerwaard. In deze gebieden is inspanning ten behoeve van het behoud en de eventuele versterking van de ruimtelijke kwaliteit gewenst. De nota ruimtelijke kwaliteit bevat voor gebieden met een bijzonder niveau een uitgebreide set criteria, die in woordkeuze en bandbreedte aanstuurt op een zorgvuldige inpassing van bouwplannen in het gebied. Een plan moet een bijdrage leveren aan de kwaliteit van het straatbeeld.
Ter ondersteuning van de verschillende niveaus van welstand zijn er gebieden te onderscheiden met samenhangende bebouwingstypologieën. Per gebied zijn een beschrijving, waardering en enkele uitgangspunten opgenomen. Afhankelijk van het gevraagde niveau zijn de onderscheidende karakteristieken meer of minder uitgebreid beschreven. De per gebiedstype opgestelde criteria moeten in samenhang met beschrijving, waardering en uitgangspunten geïnterpreteerd worden.
Conclusie
Het plangebied maakt onderdeel uit van een polderlint (gebied 2D). Hiervoor zijn gebiedsgerichte criteria aangegeven. Dit wijzigingsplan maakt de vervangende nieuwbouw van twee woningen, alsmede het oprichten van een woning, mogelijk. De woningen zullen voldoen aan in de Nota vastgelegde gebiedsgerichte criteria. De aanvragen omgevingsvergunning zullen om advies worden voorgelegd aan de Commissie Ruimtelijke Kwaliteit. Aan de door de commissie te maken opmerkingen zal worden voldaan.
Duurzaam bouwen is gericht op het beperken van de negatieve milieuaspecten in alle fasen van het bouwproces en het vergroten van de ecologische kwaliteiten van het leefgebied. Concreet betekent dit het terugdringen van verspilling van grondstoffen, het verlengen van de levensduur, een flexibeler gebruik van gebouwen en het bevorderen van hergebruik van bouwmaterialen. Bij duurzaam bouwen wordt o.a. aandacht besteed aan waterhuishoudingsaspecten (bijvoorbeeld afkoppeling hemelwaterafvoer), stedenbouwkundige structuur (bijv. oriëntatie van gebouwen op de zon) en bouwkundige maatregelen (isolatie, zonnecollectoren, materiaalgebruik). Ook het gebruik van niet logende bouwmaterialen valt onder de noemer duurzaam bouwen. Dit is van belang voor de waterkwaliteit. In de waterparagraaf (paragraaf 5.3) wordt hierop ingegaan. Tevens zal hierin aandacht worden besteed aan waterhuishoudelijke aspecten.
Duurzame gemeente
In de door de gemeenteraad van Krimpenerwaard op 9 mei 2017 vastgestelde 'Woonvisie gemeente Krimpenerwaard; kerngericht!' is tevens aandacht besteed aan duurzaamheid. Als gemeente wil zij de lat van verduurzamen hoog leggen. Als landelijke gemeente gaat zij een stevige bijdrage leveren aan een verstandig klimaatbeleid. De gemeente beseft dat rond 2050 het aardgas zo'n beetje op zal zijn en dat zij daarom vanaf heden moet toewerken naar een energieneutrale woningvoorraad die niet langer met aardgas verwarmd hoeft te worden. Zij wil een duurzame ontwikkeling stimuleren door ook in te zetten op energiezuinige woningen en energiebesparing.
Klimaatadaptie/ risico's van klimaatverandering
Het klimaat in Nederland verandert. Het KNMI verwacht hogere temperaturen, nattere winters, hevigere regenbuien en kans op drogere zomers. Dit heeft gevolgen voor de stedelijke omgeving, bijvoorbeeld door meer wateroverlast, grondwaterproblemen en hittestress. Landelijk zijn deze problemen geadresseerd in de Deltabeslissing Ruimtelijke Adaptatie. Overheden kunnen hierbij gebruik maken van het stappenplan “weten, willen en werken” om het proces naar een klimaatbestendige inrichting vorm te kunnen geven. De gevolgen van de risico's van klimaatverandering zijn beoordeeld voor zover het betreft de risico's ten aanzien van: a. wateroverlast door overvloedige neerslag; b. overstroming; c. hitte; d. droogte. Hierbij is gebruik gemaakt van de klimaateffectatlas van Zuid-Holland.
Wateroverlast door overvloedige neerslag
De draagkracht in het plangebied is op de Kaart Wateroverlast niet optimaal. In gedaalde laaggelegen gronden neemt de kans op wateroverlast toe, omdat de bodem de neerslag niet goed kan verwerken. Bij nieuwbouw is het zaak het vloerpeil zo te kiezen dat het water bij regenval niet naar binnen loopt. Er zijn geen verder maatregelen nodig om wateroverlast tegen te gaan.
Overstroming
In het plangebied is er op de Kaart Overstromingsbeeld geen knelpunt voor overstroming. Er zijn geen maatregelen nodig om wateroverlast tegen te gaan.
Hitte
Hittestress is een term die aangeeft dat een sterk verhoogde gevoelstemperatuur optreedt, die onaangenaam en zelfs schadelijk kan zijn voor mens en dier. De aanwezigheid van veel verhard oppervlak verhoogt de gevoelstemperatuur en daarmee de hittestress, terwijl de aanwezigheid van schaduw en groen deze verlaagt. Het verhard oppervlak wordt verkleind ten gunste van groen. Bomen zorgen voor schaduwwerking. In het plangebied is er op de Kaart Hitte geen knelpunt voor hittestress.
Droogte
In het plangebied is er geen sprake van extra bodemdaling door droogte. De nieuwe woningen dalen niet, omdat de palen van beton zijn. Er zijn verder geen maatregelen nodig om verdroging tegen te gaan.
Conclusie
De woningen worden volgens de eisen van Bijna Energieneutrale Gebouwen (BENG) gebouwd. Deze worden zonder gasaansluiting gerealiseerd. Voorts wordt onderzocht zonnecollectoren op de daken van de woningen te plaatsen. Bij uitwerking van de bouwplannen wordt gestreefd naar het bouwen van een bijna energie neutrale woningen. Als uitgangspunt worden de door de gemeente gehanteerde beleidsuitgangspunten op het gebied van Duurzaam Bouwen en klimaatadaptatie aangehouden.
Water en ruimtelijke ordening hebben veel met elkaar te maken. Aan de ene kant is water één van de sturende principes in de ruimtelijke ordening en kan daarmee beperkingen opleggen aan het ruimtegebruik. Aan de andere kant kunnen ontwikkelingen in het ruimtegebruik ongewenste effecten hebben op de waterhuishouding.
Een Watertoets geeft aan wat de gevolgen zijn van een ruimtelijk plan voor de waterhuishouding in het betreffende gebied. Doel van de watertoets is de relatie tussen planvorming op het gebied van de ruimtelijke ordening en de waterhuishouding te versterken.
Het beleid van het Hoogheemraadschap van Schieland en de Krimpenerwaard (verder HHSK) is vastgelegd in het Waterbeheerprogramma 2022-2027, de Keur van Schieland en de Krimpenerwaard, algemene regels bij de Keur, peilbesluiten, leggers en andere documenten (zie www.hhsk.nl/diensten/publicaties). In deze documenten heeft HHSK de hoofdlijnen van het beleid voor de taken van het waterschap met betrekking tot de waterveiligheid, het oppervlaktewater- en grondwaterbeheer, het beheer van afvalwaterketen en emissies, en het wegenbeheer in de Krimpenerwaard vastgelegd.
Waterbeheerprogramma 2022-2027
Op 26 januari 2022 heeft het algemeen bestuur van het hoogheemraadschap het Waterbeheerprogramma 2022-2027 vastgesteld. In dit programma beschrijft het hoogheemraadschap haar visie en ambities voor het waterbeheer voor de komende jaren. Naast de wettelijke taken heeft het hoogheemraadschap voor de periode 2022-2027 ook specifieke ambities en doelen. Deze worden in aan de hand van de volgende drie thema's uiteengezet:
Beleid Waterberging bij ruimtelijke ontwikkelingen 2012
De Verenigde Vergadering van het hoogheemraadschap heeft op 27 juni 2012 het Beleid Waterberging bij ruimtelijke ontwikkelingen 2012 vastgesteld. Dit beleid heeft tot doel om ongewenste effecten van verhardingstoename op het watersysteem te voorkomen. Een belangrijk ongewenst effect van verhardingstoenamen is de versnelde afvoer van neerslag. Voor verschillende ruimtelijke ontwikkelingen zijn voorwaarden beschreven om de te verwachten effecten op het watersysteem te compenseren.
Toetsingscriteria
Er wordt onderscheid gemaakt in drie typen plannen: kleine, middelgrote en grote ruimtelijke ontwikkelingen. Onderstaand is per type toegelicht hoe HHSK omgaat met de typen ruimtelijke ontwikkelingen:
1. Kleine plannen: Plannen met een verhardingstoename tot 500 m²
2. Middelgrote plannen: Plannen met een verhardingstoename groter dan 500 m² en kleiner dan 10 hectare bruto planoppervlak
3. Grote plannen: Een plan groter dan 10 hectare bruto planoppervlak
Kleine plannen
Voor kleine ruimtelijke ontwikkelingen is geen compensatie noodzakelijk. Kleine plannen hebben een gering effect op de waterhuishouding. Daarnaast bestaat er een zekere onzekerheid in berekening door de invoergegevens, berekeningsmethode en gevolgen van de klimaatsverandering. Door rekening te houden met de onzekerheid en om onevenredige belasting van de organisatie door dergelijke plannen te voorkomen, wordt compensatie voor een geringe verhardingstoename kwijtgescholden. Deze kwijtschelding, namelijk de aftrek van 500 m² verhardingstoename, geldt in verband met gelijkheid voor alle ruimtelijke ontwikkelingen binnen het beheergebied van HHSK.
Veiligheid en waterkeringen
Planologisch moeten de waterkeringen worden beschermd tegen ongewenste ontwikkelingen door de waterkeringen met een aparte dubbelbestemming te borgen. De ontwikkeling is niet van invloed op de veiligheidssituatie in het plangebied. Het plangebied ligt buiten de kern- en beschermingszones van de waterkeringen. Er zijn geen beperkingen voor het plangebied.
Oppervlaktewater
Uit een studie aangaande de wateropgave, uitgevoerd in het kader van het Nationaal Bestuursakkoord Water, blijkt dat in het plangebied geen extra wateropgave geldt als gevolg van klimaatverandering en te verwachte inundaties.
De waterkanten van de aan weerszijden gelegen watergangen betreffen 'Overig water' met een beschermingszone van 1 meter vanaf de insteek van het talud (figuur 8). Bouwen of slopen binnen deze beschermingszone kan vergunning- of meldingsplichtig zijn volgens de Keur van Schieland en de Krimpenerwaard. In deze beschermingszone vinden geen bouwactiviteiten plaats. Voor de nieuwbouw van de woningen gelden geen beperkingen.
Figuur 8: Uitsnede Legger Oppervlaktewateren.
Ruimtelijke ontwikkelingen
Elke ruimtelijke ontwikkeling kan invloed hebben op water. Niet alleen bouwen nabij of op een waterkering, maar ook een toename van verhard oppervlak. Een ruimtelijke ontwikkeling moet minimaal voldoen aan de belangrijkste minimale voorwaarde: “het standstill beginsel”. Dit beginsel houdt in dat door het plan geen verslechtering van de waterhuishouding mag ontstaan. In het kader van een watertoetsproces moeten de gemeente en het waterschap zoeken naar kansen om het watersysteem te verbeteren en duurzaam in te richten. Voor elke toename van verharding van meer dan 500 m² is een Watervergunning nodig.
Toekomstige situatie
Het plangebied bestaat uit een bestemmingsvlak voor 'Agrarisch met waarden' met een bedrijfswoning en opstallen. De oppervlakte aan bebouwing is afgerond 1.374 m² (exclusief woonboerderij). De verharding bedraagt 834 m². In nieuwe situatie wordt de bebouwing teruggebracht tot afgerond 554 m² (drie woningen met bijgebouwen). De oppervlakteverharding wordt 717 m² (tabel 4.1). Per saldo neemt het verhard oppervlak met 937 m² af. Dit betekent dat er op grond van de richtlijnen van het hoogheemraadschap geen watercompensatie nodig is.
Tabel 5.1: Watertabel.
Watersysteemkwaliteit en ecologie
Voor de nieuwe woningen wordt gebruik gemaakt van niet-uitloogbare bouwmaterialen (geen zink, lood, koper en PAK's-houdende materialen) om diffuse verontreiniging van water en bodem te voorkomen.
Afvalwaterketen en riolering
Afvalwater wordt aangesloten op de bestaande gemeentelijke riolering overeenkomstig de door de gemeente gestelde eisen. Voor hemelwater wordt de volgende voorkeursvolgorde aangehouden:
Het hemelwater van de nieuwe woningen wordt overeenkomstig het advies van het hoogheemraadschap naar het oppervlaktewater afgevoerd.
De Watertoets is via www.dewatertoets.nl op 6 mei 2023 uitgevoerd. Op basis hiervan is geconcludeerd dat er een waterbelang is. In verband hiermede is het ontwerp wijzigingsplan om advies voorgelegd aan het hoogheemraadschap. Het wateradvies is hierin verwerkt. Met inachtneming hiervan voldoet de ruimtelijke ontwikkeling aan de belangrijkste minimale voorwaarde: "het standstill beginsel". Dit beginsel houdt in dat door het plan geen verslechtering van de waterhuishouding ontstaat. De ontwikkelingen die door het plan mogelijk worden gemaakt hebben geen invloed op de waterhuishouding en de afvalwaterketen.
Vanuit waterhuishoudkundige overwegingen bestaan er geen bezwaren tegen de in dit wijzigingsplan opgenomen planontwikkeling.
De beleidsvelden milieu en ruimtelijke ordening groeien de laatste decennia steeds meer naar elkaar toe. Ook op rijksniveau wordt steeds meer aandacht gevraagd voor de wisselwerking tussen milieu en ruimtelijke ordening. Milieubeleid kan beperkingen opleggen aan de gewenste ruimtelijke ontwikkelingen maar is primair bedoeld om een zo optimaal mogelijke leefomgeving te realiseren. In dit hoofdstuk wordt ingegaan op de omgevingsaspecten die een rol spelen bij ruimtelijke ontwikkelingen binnen dit plan. Deze onderwerpen worden in dit hoofdstuk toegelicht.
De te behandelen thema's die vanuit een oogpunt van milieu van belang zijn voor deze planontwikkeling zijn M.E.R., Milieuzonering, Wegverkeerslawaai, Bodem, Luchtkwaliteit en Externe veiligheid.
Wettelijk kader
In het Besluit milieueffectrapportage is bepaald dat een milieueffectbeoordeling ook uitgevoerd moet worden als een project, dat wordt genoemd in de bijlage onder D van het Besluit m.e.r., nadelige gevolgen heeft voor het milieu. Deze beoordeling moet ook plaatsvinden als de omvang onder de drempelwaarde valt.
De centrale doelstelling van het instrument milieueffectrapportage is het milieubelang een volwaardige plaats te geven in de besluitvorming over activiteiten met mogelijk belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu. De basis van de milieueffectrapportage wordt gevormd door de EU Richtlijn m.e.r. De richtlijn is van toepassing op de milieueffectbeoordeling van openbare en particuliere projecten die aanzienlijke gevolgen voor het milieu kunnen hebben. De Europese regelgeving is in de Nederlandse wetgeving onder andere geïmplementeerd in de Wet milieubeheer (verder Wm) en in het Besluit milieueffectrapportage 1994. In de bijlagen behorende bij het Besluit m.e.r. zijn de m.e.r.-plichtige activiteiten (de C-lijst) en de m.e.r.-beoordelingsplichtige activiteiten (de D-lijst) beschreven.
Onderzoek/ beoordeling
Dit project valt mogelijk onder categorie D 11.2, stedelijk ontwikkelingsproject uit bijlage D. In dit wijzigingsplan wordt een vervolgfunctie van een voormalig agrarisch bedrijf mogelijk gemaakt naar Wonen, waarin tevens een compensatiewoning mogelijk wordt gemaakt. De ontwikkeling op deze plaats is om de volgende redenen niet te beschouwen als een stedelijk ontwikkelingsproject als bedoeld in het Besluit m.e.r.:
Er is geen m.e.r. beoordeling nodig, omdat een functie-aanpassing volgens het Besluit m.e.r. niet wordt gezien als stedelijke ontwikkeling. De fysieke wijzigingen zijn beperkt, omdat het plangebied als is bestemd voor Wonen zonder dat de bebouwing toeneemt. Indien een ontwikkeling niet voorkomt op de C en D lijst van het Besluit m.e.r kan een m.e.r. beoordeling achterwege worden gelaten.
Conclusie
Dit wijzigingsplan is niet m.e.r.-beoordelingsplichtig, en dus ook niet m.e.r.-plichtig. Deze fysieke wijziging is beperkt. Zoals de hieronder beschreven milieuparagrafen en -onderzoeken aantonen heeft het wijzigingsplan ook om andere redenen dan de omvang (zoals bijvoorbeeld de aard van de ontwikkeling of een ligging nabij een gevoelig gebied) geen significante nadelige gevolgen voor het milieu.
Wettelijk kader
Bedrijvigheid is een milieubelastende activiteit. Ten gevolge van aanwezige bedrijvigheid kan mogelijk hinder voor de omgeving optreden met betrekking tot de milieuaspecten geluid, geur, stof en gevaar. Nieuwe situaties, waarin milieubelastende activiteiten en milieugevoelige functies met elkaar worden gecombineerd, moeten worden beoordeeld op mogelijke hindersituaties. Daarbij wordt getoetst aan de Wet milieubeheer, Algemene Maatregelen van Bestuur onder de Wet milieubeheer en de brochure Bedrijven en Milieuzonering (VNG, 2009).
De richtafstanden in Bedrijven en Milieuzonering gelden ten opzichte van een milieugevoelige functie, zoals bedoeld tot de omgevingstypen rustige woonwijk of rustig buitengebied. In het geval de milieugevoelige functies zijn gelokaliseerd in omgevingstype gemengd gebied kan een afwijkende systematiek worden toegepast, die meer ruimte biedt aan bedrijven.
Van een 'rustig buitengebied' is sprake wanneer er in de nabijheid vrijwel geen andere functies voorkomen. Langs de randen is weinig verstoring door verkeer. Een 'gemengd gebied' is een gebied met een matige tot sterke functiemenging. Lintbebouwing in het buitengebied met overwegend agrarische en andere bedrijvigheid kan als gemengd gebied worden beschouwd. Gebieden die direct langs de hoofdinfrastructuur liggen, behoren eveneens tot het omgevingstype gemengd. De richtafstanden uit de VNG-publicatie voor de omgevingstypen bij verschillende hindercategorieën zijn in tabel 6.1 vermeld.
Tabel 6.1: Richtafstanden en omgevingstype.
Milieucategorie | Richtafstand tot omgevingstype rustig buitengebied | Richtafstand tot omgevingstype gemengd gebied |
1 | 10 m | 0 m |
2 | 30 m | 10 m |
3.1 | 50 m | 30 m |
3.2 | 100 m | 50 m |
Onderzoek/ beoordeling
Aan de Bovenberg komen in de omgeving naast agrarische bedrijven ook woningen en niet-agrarische functies voor. Sprake is van een gebied met functiemenging. Hier kan de verhoogde milieubelasting voor geluid de toepassing van kleinere richtafstanden rechtvaardigen. Dit betekent dat de richtafstanden met één afstandstap kunnen worden verminderd (tabel 5.1). Deze richtafstand geldt met name voor het onderdeel geluid. Uit inventarisatie (tabel 5.2) is gebleken dat er binnen een straal van 100 meter één milieubelastende activiteit relevant is.
Paardenhouderij, Bovenberg 78, Bergambacht
Dit perceel heeft in het geldende bestemmingsplan de functieaanduiding 'paardenhouderij'. Op grond van de VNG-richtlijn valt een paardenhouderij onder milieucategorie 3.1. Dit betekent dat voor een gemengd buitengebied een richtafstand 30 m dient te worden aangehouden.
Activiteitenbesluit
Het Activiteitenbesluit is van toepassing op o.a. een paardenhouderij waar niet meer dan 100 stuks paarden worden gehouden en opslagen van vaste mest. Het Activiteitenbesluit bevat voorwaarden die bepalen of een inrichting wel of niet onder het Besluit valt. Deze voorwaarden hebben onder andere betrekking op het aantal dieren, de afstand tot een kwetsbaar gebied, de afstand tot gevoelige objecten en de aard en capaciteit van stoffen die worden op- en overgeslagen. Indien niet aan de minimale afstanden wordt voldaan, is het bedrijf Wm-vergunningplichtig. De minimale afstanden zijn weergegeven in tabel 6.2. Naast de in de tabel genoemde afstanden gelden minimale afstanden tot opslagen van mest, afgedragen gewassen en dergelijke.
Tabel 6.2 Minimale afstanden landbouwbedrijven.
Inrichting waar landbouw- huisdieren worden gehouden | Inrichting waar geen landbouw- huisdieren worden gehouden | |
minimumafstand binnen de bebouwde kom | 100 m | 50 m |
minimumafstand buiten de bebouwde kom | 50 m | 25 m |
Bij het toelaten van nieuwe gevoelige functies en de nieuwbouw of uitbreiding van agrarische bedrijven dient rekening te worden gehouden met (afstands)normen ten aanzien van landbouwbedrijven. Op grond hiervan dient een afstandsnorm van 50 meter te worden aangehouden, omdat het plangebied buiten de bebouwde kom ligt. De afstand kan met 25 meter worden verminderd, wanneer de gemeente een Geurverordening heeft vastgesteld op basis van de Wet geurhinder en veehouderij (afgekort Wgv). Ten aanzien geurhinder wordt het volgende opgemerkt.
Geurverordening gemeente Krimpenerwaard
De gemeenteraad van de gemeente Krimpenerwaard heeft op 1 november 2016 de 'Verordening geurhinder en veehouderij, gemeente Krimpenerwaard 2017' vastgesteld. Deze verordening is bedoeld om knelpunten die zijn ontstaan door de inwerkingtreding van het Activiteitenbesluit milieubeheer en van de Wet geurhinder en veehouderij en die botsen met het ruimtelijke beleid van de gemeente waar mogelijk op te heffen. Met deze verordening wil de gemeente ruimte bieden aan agrarische bedrijven en nieuwe ontwikkelingen aan de rand van de bebouwde kom mogelijk te maken.
Op grond hiervan dient tussen een agrarische inrichting waar dieren zonder geuremissiefactor worden gehouden en de gevel van een geurgevoelig object buiten de bebouwde kom ten minste 25 meter afstand te worden gehouden vanaf de dichtstbijzijnde gevel van de stal tot naburige woningen en andere geurgevoelige functies.
Toetsing bedrijf aan Geurverordening
Binnen een straal van 100 meter is een paardenhouderij planologisch toegestaan. De afstand tussen de woningen en deze geurbelastende activiteit is minimaal 80 meter. Voldaan kan worden aan de minimaal aan te houden afstanden van de Geurverordening, zodat er vanuit milieuzonering geen beperkingen zijn.
Conclusie
De planontwikkeling geeft vanuit milieuzonering geen beperkingen, omdat voldaan wordt aan de richtafstanden (zowel bestaande als toekomstige ontwikkelingen). Geconcludeerd kan worden dat in deze situatie sprake is van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat.
Wettelijk kader wegverkeerslawaai
Ter bepaling van de geluidsbelasting dient op grond van artikel 74 van de Wet geluidhinder (Wgh) iedere weg in beschouwing te worden genomen, tenzij deze binnen een woonerf gelegen is of voor de weg een maximum rijsnelheid van 30 km/uur geldt. Deze wegen hebben een zone. Dit is een aandachtsgebied waarbinnen een akoestisch onderzoek dient plaats te vinden, voor zover sprake is van wonen. De grootte van de zones is afhankelijk van het aantal rijstroken en de definitie van het gebied (buitenstedelijk of binnenstedelijk). Buitenstedelijk is het gebied dat buiten de bebouwde kom is gelegen en het gebied binnen de bebouwde kom voor zover liggend langs een autosnelweg. Het overige gebied is binnenstedelijk.
Onderzoek/ beoordeling
De relevante weg in de directe omgeving van het plangebied is de Bovenberg. Voor deze weg geldt een maximum snelheid van 60 km/uur. Bij verandering van een bestemmingsplan moet er in principe worden getoetst aan de Wet geluidhinder.
In verband met het vorenstaande is een akoestisch onderzoek uitgevoerd door Cauberg Huygen B.V. te Rotterdam (rapport van 6 juli 2023, referentie 09996-58059-02, Bijlage 2). Uit de uitgevoerde berekeningen blijkt dat ten gevolge van wegverkeerslawaai de voorkeursgrenswaarde van 48 (dB) Lden voor alleen de zuidelijke woning wordt overschreden. De maximale waarde op de voorgevel van deze voorste woning bedraagt 50 dB na 5 dB aftrek volgens artikel 110g van de Wet geluidhinder. Geluidreducerende bron- en overdrachtsmaatregelen stuiten op diverse bezwaren. De hoogst optredende geluidbelasting is lager dan 53 dB. Daarmee wordt voldaan aan het hogere waarden beleid. Alle woningen hebben overigens een geluidluwe zijde en buitenruimte.
Conclusie
Gezien bovenstaande gelden vanuit de Wet geluidhinder geen beperkingen tegen onderhavige planontwikkeling, nadat een procedure hogere grenswaarde ten gevolge van het wegverkeerslawaai is doorlopen voor de meest zuidelijke woning. Deze procedure is gelijktijdig gestart met de tervisielegging van het ontwerpbestemmingsplan. Gedurende de termijn van tervisielegging zijn geen zienswijzen ingediend. Het besluit Hogere waarden Wet geluidhinder is opgenomen in Bijlage 3.
Wettelijk kader
Een verontreinigde bodem kan zorgen voor gezondheidsproblemen en tast de kwaliteit van het natuurlijk leefmilieu aan. Daarom is het belangrijk om bij ruimtelijke plannen de bodemkwaliteit mee te nemen in de overwegingen. De Wet bodembescherming (Wbb), het Besluit bodemkwaliteit en de Woningwet stellen grenzen aan de aanvaardbaarheid van verontreinigingen. Indien bij planvorming blijkt dat (ernstige) verontreinigingen in het plangebied aanwezig zijn, wordt op basis van de aard en omvang van de verontreiniging én de aard van de ruimtelijke plannen beoordeeld welke gevolgen dit heeft.
Onderzoek/ beoordeling
De Omgevingsdienst Midden-Holland heeft in oktober 2013 het beleid voor het uitvoeren van bodemonderzoeken in het kader van de aanvraag omgevingsvergunning voor de activiteit bouwen geactualiseerd. Het nieuwe beleid is vastgelegd in de Nota 'Bodemkwaliteit bij bouwen' (oktober 2013). Dankzij het Bodem Informatie Systeem en de bodemkwaliteitskaart Midden-Holland is als veel bekend van de bodemkwaliteit. Door gebruik te maken van deze kennis kan in veel gevallen worden volstaan met een verminderde onderzoeksinspanning, wat een lastenverlichting voor burgers en bedrijven oplevert. In de beleidsnota worden vele raakvlakken concreet uitgewerkt en het beleid vormt hierdoor een goed handvat bij de beoordeling van bodemonderzoeken voor omgevingsvergunningen.
Bij een omgevingsvergunning dient in beginsel een bodemonderzoek te worden uitgevoerd. Mede ten behoeve van dit wijzigingsplan is een historisch vooronderzoek overeenkomstig NEN 5725 uitgevoerd door Hoste Milieutechniek B.V. te Hazerswoude-Dorp (rapport van 2 juni 2023, kenmerk U23-9453, Bijlage 4). Op basis hiervan kan het volgende worden afgeleid (overgenomen uit rapport).
Op dit moment is de locatie bebouwd met een boerderijwoning met stal, meerdere stallen en schuren van de laatste varkenshouderij die rond de eeuwwisseling beëindigd is. De oprit is verhard met grind. Het erf met meerdere opstallen is verhard met asfalt. Het perceel is ingesloten door meerdere sloten/ watergangen.
Resultaten onderzoek
Op de locatie rust een verhoogde archeologische verwachtingswaarde. Volgens het beleid van ODMH is voor verdergaande grondwerkzaamheden een archeologisch onderzoek verplicht. Op de locatie zijn enkele jaren geleden de asbestdaken van de opstallen gesaneerd en vervangen. De oostelijk aangrenzende sloot is in het verleden deels gedempt. Dit betreft een dam naar het naastgelegen weiland bestaand uit onder meer puin, bouw- en sloopafval, autobanden en/of huishoudelijk afval. Het controlerapport van het grondwater uit 1982 waarbij geen verontreiniging is aangetoond is niet langer actueel. Van de locatie zijn uit het verleden geen bodemonderzoeken bekend. Van eventuele ophoging van de locatie in het verleden zijn geen gegevens bekend.
Volgens de bodemkwaliteitskaart van ODMH is de ontgravingskwaliteit van de bovengrond van de locatie klasse wonen en van de ondergrond klasse ‘Landbouw/natuur’. Inzake PFOA is de locatie gelegen in een zone met verhoogde achtergrondgehalten in de bovengrond tot 0,5 m-mv behorend tot klasse wonen/industrie (PFAS-zone 1). In de zone geldt een onderzoeksplicht (verkennend bodemonderzoek) voor de bestemming “wonen met grote moestuin”.
Conclusie en aanbeveling
De bestemming van de locatie wordt gewijzigd naar Wonen. Geconcludeerd wordt dat vanwege ligging in de zone met “diffuse spoed” op de digitale Atlas van ODMH een verkennend bodemonderzoek noodzakelijk is ten behoeve van het aanvragen van een omgevingsvergunning voor de activiteit bouwen. Met betrekking tot de voorgenomen herinrichting is verkennend bodemonderzoek aanbevolen voor de gehele locatie met aandachtspunten ter hoogte van:
Indien bij herinrichting watergangen gedempt gaan worden, wordt aanbevolen verkennend waterbodemonderzoek uit te voeren.
Conclusie
Voor het oprichten van de woningen kan planologisch vergunning worden verleend, omdat er geen grootschalige bodemverontreiniging wordt verwacht. Echter voor het onderdeel bouwen van de omgevingsvergunning moet een verkennend bodemonderzoek worden aangeleverd. Binnen de exploitatie wordt hiermee rekening gehouden. Hiermee is dit wijzigingsplan uitvoerbaar ten aanzien van bodem.
Wanneer grond van de locatie moet worden afgevoerd of ergens anders zal moeten worden toegepast zal initiatiefnemer de kwaliteit van de vrijkomende grond laten onderzoeken conform de eisen van het Besluit Bodemkwaliteit of hetgeen is gesteld in het grondstromenbeleid Midden-Holland.
Uit ervaring blijkt dat circa 10 tot 15% van de gebruikte Conventionele Explosieven (CE) uit WOll tijd niet functioneerde en als blindganger in de bodem is achtergebleven. Een blindganger vormt een wezenlijk risico tijdens grondroerende werkzaamheden.
In 2014 is historisch vooronderzoek uitgevoerd naar de aanwezigheid van NGE voor het beheergebied van het Hoogheemraadschap Schieland en de Krimpenerwaard. Hieruit blijkt dat het plangebied onverdacht is voor wat betreft het voorkomen van NGE. Verder onderzoek naar NGE is niet noodzakelijk. Hoewel er geen indicaties zijn voor de aanwezigheid van NGE, kan niet met zekerheid worden gesteld dat die er niet zijn. Als men bij graafwerk stuit op een verdacht object, zijn passende maatregelen nodig.
Wettelijk kader
De belangrijkste wet- en regelgeving voor luchtkwaliteit is vanaf 15 november 2007 vastgelegd in hoofdstuk 5, Titel 5.2 van de Wet milieubeheer (Luchtkwaliteitseisen). In de wet zijn onder andere regels en grenswaarden opgenomen voor zwaveldioxide, stikstofdioxide en stikstofoxiden, fijn stof, lood, koolmonoxide en benzeen. De grenswaarden gelden voor de buitenlucht, met uitzondering van een werkplek in de zin van de Arbeidsomstandighedenwet. In tabel 6.3 is een overzicht gegeven van de grenswaarden.
Tabel 6.3: Grenswaarden maatgevende stoffen Wet milieubeheer.
stof | jaargemiddelde | uurgemiddelde | 24-uursgemiddelde | Opmerkingen |
NO2 | 40 µg/m3 | 200 µg/m3 | n.v.t. | Uurgemiddelde mag 18x per jaar worden overschreden |
PM2,5 | 25 µg/m3 | n.v.t. | n.v.t. | n.v.t. |
PM10 | 40 µg/m3 | n.v.t. | 50 µg/m3 | 24-uursgemiddelde Mag 35x per jaar worden overschreden |
Wet luchtkwaliteit
De Wet luchtkwaliteit (artikel 5.16, eerste lid, Wm) stelt dat ruimtelijke plannen doorgang kunnen vinden indien aan één van de onderstaande voorwaarden is voldaan:
Het Besluit NIBM heeft een aantal NIBM-grenzen vastgesteld, waarvan met zekerheid kan worden gesteld dat de 3%-grens niet zal worden overschreden. Onder andere voor woningbouw: = 1500 woningen (netto) bij minimaal 1 ontsluitingsweg en = 3000 woningen bij minimaal 2 ontsluitingswegen met een gelijkmatige verkeersverdeling. Verder is er met deze wijziging een wettelijke basis voor een Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit opgesteld.
Onderzoek/ beoordeling
Het plan omvat het oprichten van drie woningen, waarvan twee vervangende nieuwbouw. Door de omvang van dit project is dit een project niet in betekenende mate. Er behoeft dus niet getoetst te worden aan de grenswaarden. Om toch een beeld te krijgen van de luchtkwaliteit in het plangebied is de NSL monitoringstool, die behoort bij het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit, geraadpleegd voor 2021 en het prognosejaar 2030 in de jaargemiddelde achtergrondconcentraties NO2, PM10, PM2,5 en EC-concentratie langs de Bovenberg. Volgens de NSL monitoringtool is de concentratie NO2, PM10, PM2,5 en EC-concentratie op de rekenpunten onder de grenswaarden. Hieruit blijkt dat dat de jaargemiddelde concentraties stikstofdioxide ten hoogste 13,7 µg/m³ bedraagt. De jaargemiddelde concentratie fijn stof (PM10) bedraagt ten hoogste 16,2 µg/m³. De concentraties liggen daarmee onder de wettelijke grenswaarde van 40 µg/m³. Voor PM2,5 geldt dat de hoogste concentratie 9,1 µg/m³ bedraagt en ligt daarmee onder de wettelijke waarde van 25 µg/m³. Geconcludeerd wordt dat de Wlk de uitvoering van het project niet in de weg staat.
Conclusie
De drie woningen vallen onder de noemer “kleine projecten”, zodat voor deze planontwikkeling een luchtonderzoek achterwege kan blijven. Hoofdstuk 5, Titel 5.2 van de Wet milieubeheer (Luchtkwaliteitseisen) staat deze planontwikkeling dan ook niet in de weg.
Wettelijk kader
Bij Externe Veiligheid (EV) gaat het om de gevaren die de directe omgeving loopt in het geval er iets mis mocht gaan tijdens de opslag, productie of het transport van gevaarlijke stoffen. De daaraan verbonden risico's moeten aanvaardbaar blijven. Binnen de EV worden twee normstellingen gehanteerd:
Bebouwing is niet toegestaan binnen de zogenaamde 10-6 contour van het PR:
Risico's verbonden aan het transport van gevaarlijke stoffen zijn in kaart gebracht in de diverse risicoatlassen. In het Besluit externe veiligheid inrichtingen (BEVI) is opgenomen dat voor iedere toename van het GR een verantwoordingsplicht geldt, ook als de verandering geen overschrijding van de norm veroorzaakt.
Onderzoek/ beoordeling
Transport gevaarlijke stoffen
Gevaarlijke stoffen worden vervoerd over de modaliteiten binnenwater, spoor, weg en door buisleidingen. Indien een bestemming is gepland binnen het invloedsgebied van de transportas dient de toename van het GR berekend te worden en afhankelijk van de uitkomst van de berekening dient een verantwoording GR te worden opgesteld.
Transport over water
Er ligt in de omgeving van het plangebied geen hoofdvaarweg, waarover transport van gevaarlijke stoffen plaatsvindt. Er is geen beperking voor het plangebied.
Transport over spoor
Er ligt in de omgeving van het plangebied geen spoorbaan. Er is geen beperking voor het plangebied.
Wegtransport
Er ligt in de directe omgeving van het plangebied (binnen 200 meter) geen rijksweg of provinciale weg met een route gevaarlijke stoffen, zodat deze planontwikkeling geen belemmering vormt. De Bovenberg zelf is ook niet opgenomen als een route gevaarlijke stoffen.
Transport per buisleiding
Voor risico-afstanden van hogedruk gasleidingen geldt het Besluit externe veiligheid buisleidingen. Er ligt in de nabijheid van het plangebied geen hoge druk aardgasleiding waarvan de PR en/of GR contour reikt tot het plangebied. Er zijn voor wat betreft het transport door buisleidingen geen beperkingen voor de ontwikkeling.
Inrichtingen
Binnen de 10-6 contour van een risicovolle inrichting mogen geen kwetsbare bestemmingen geplaatst worden. Indien een bestemming is gepland binnen het invloedsgebied van de EV relevante inrichtingen dient de toename van het GR berekend te worden en afhankelijk van de uitkomst van de berekening dient een verantwoording GR te worden opgesteld. In de nabijheid van het plangebied zijn geen EV-relevante inrichtingen gevestigd, zodat het GR hier geen belemmering vormt.
Risicokaart
De Risicokaart geeft inzicht in de risico's in de woon- en werkomgeving. Op de kaart staan meerdere soorten typen rampen, zoals ongevallen met brandbare, explosieve en giftige stoffen, grote branden of verstoring van de openbare orde. Deze gegevens zijn afkomstig van gemeenten, waterschappen, provincie en de rijksoverheid. Op de Signaleringskaart EV grenst het plangebied aan het invloedsgebied van Akzo Nobel Decorative Coatings B.V. te Groot-Ammers in verband met opslag van gevaarlijke stoffen. De nieuwe woningen in het plangebied liggen buiten deze contour (figuur 9). Aan de Bovenberg 90 bevindt zich J.A.G. van Dijk met een opslagtank voor propaan met een risicocontour van 25 meter. Het plangebied ligt ruim buiten deze contour. Voor het overige zijn er in de directe nabijheid van het plangebied geen risicovolle bedrijven gevestigd. Er zijn geen belemmeringen voor deze planontwikkeling.
Figuur 9: Uitsnede Signaleringskaart EV (plangebied zwart aangeduid).
Mechanische ventilatie
Indien er in de omgeving een incident voordoet waarbij giftige (rook) gassen vrijkomen moet worden voorkomen dat deze naar binnen worden gezogen. Daarom moeten nieuwe woningen worden voorzien van mechanische ventilatie die met één druk op de knop is uit te schakelen. In verband hiermee is in artikel 5.4.7 een specifieke gebruiksregel opgenomen dat een nieuwe woning pas mag worden gebruikt indien ventilatieopeningen, ventilatiesystemen en luchtbehandelingsinstallaties in de woning kunnen worden afgesloten en uitgeschakeld bij calamiteiten door bewoners.
Conclusie
Bij externe veiligheid gaat het om de gevaren die in de directe omgeving aanwezig zijn in het geval er iets mis mocht gaan tijdens de productie, het behandelen of het vervoeren van gevaarlijke stoffen. De Vanuit spoor-, vaarwegen, wegtransport, buisleidingen en inrichtingen gelden geen beperkingen voor het plangebied. Het Besluit externe veiligheid inrichtingen (BEVI), Besluit externe veiligheid Buisleidingen (BEVB) en het Besluit externe veiligheid transportroutes (Bevt) staat de uitvoering van dit wijzigingsplan niet in de weg.
Wettelijk kader
In 1992 is het Verdrag van Malta tot stand gekomen en in 1998 door Nederland geratificeerd. Doelstelling van het verdrag is de bescherming en het behoud van archeologische waarden. Als gevolg van dit verdrag wordt in het kader van de ruimtelijke ordening het behoud van het archeologisch erfgoed meegewogen zoals alle andere belangen die bij de voorbereiding van het plan een rol spelen.
In het verdrag van Malta wordt gesteld dat archeologie van wezenlijk belang is voor de geschiedschrijving van de mensheid. Het verdrag is erop gericht deze waarden voor de toekomst te behouden. De gehanteerde uitgangspunten zijn:
Het verdrag is geïmplementeerd in de Erfgoedwet die per 1 juli 2016 in werking is getreden. Deze wet is in de plaats gekomen van 6 wetten en regelingen op het gebied van cultureel erfgoed. De gemeenten zijn verplicht om bij het vaststellen van ruimtelijke plannen rekening te houden met eventueel aanwezige archeologische waarden.
In de Cultuurhistorische Hoofdstructuur Zuid-Holland (provincie Zuid-Holland) is het gebied niet specifiek beschreven. Er is onderscheid gemaakt in drie kleuren categorieën (drie tinten bruin). De toekenning van een (zeer) grote, redelijke of lage kans op sporen (kleuren donker-, middel- en lichtbruin) heeft betrekking op de relatieve dichtheid van archeologische vondsten die in een bepaald gebied verwacht wordt. De witte gebieden hebben een lage trefkans.
Het plangebied ligt in Oude stroomgordels en geulafzettingen van de Formatie van Echteld. De plankaart laat zien dat er alleen archeologische waarden (ruim) dieper dan 5 m maaiveld (basis holoceen) zijn te verwachten (figuur 10). De Bovenberg ligt aan een weg met hoge landschappelijke waarden.
Figuur 10: Gecombineerde Waardenkaart CHS provincie Zuid-Holland (plangebied geel omkaderd).
De gemeenteraad van Krimpenerwaard heeft op 13 december 2016 de Archeologienota Krimpenerwaard vastgesteld. Deze nota schept duidelijkheid over de archeologische waarden binnen de gemeente en geeft richtlijnen over de omgang hiermee. Op grond van de archeologische beleidskaart (zie figuur 11) heeft het gebied een hoge (oranje) tot zeer hoge trefkans (rood), waarbij in beginsel een onderzoekseis geldt voor bodemingrepen dieper dan 0,3m –Mv en een plangebied groter dan 50 m² (rood) en 100 m² (oranje). Voor het noordelijke gedeelte (groen) is pas onderzoek nodig bij grondingrepen dieper dan 3 meter en groter dan 2.500 m². In het geldende bestemmingsplan heeft het plangebied alleen de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 2'. Op grond hiervan is onderzoek nodig bij grondingrepen van 100 m² en/of dieper reiken dan 30 cm onder maaiveld. In verband met het oprichten van drie woningen, waarvan twee vervangende nieuwbouw, is onderzoek naar archeologie uitgevoerd.
Figuur 11: Uitsnede Archeologische beleidsadvieskaart (plangebied geel omkaderd).
Het archeologisch vooronderzoek in de vorm van een Bureauonderzoek en Inventariserend veldonderzoek is uitgevoerd door RAAP te Leiden (rapport van 11 september 2023, projectcode BEBV, Bijlage 5). Op basis van de onderzoeksresultaten voor het ontwikkelgebied en de voorgenomen bodemingrepen kan het volgende worden geconcludeerd (overgenomen uit rapport).
Resultaten
Op basis van het verkennend booronderzoek dient de hoge verwachting voor de periode vanaf de 12e eeuw na Chr. te worden gehandhaafd voor de zone waar de terp op het AHN zichtbaar is en op de bodemkaart van Mulder (1986) en op de gemeentelijke verwachtingskaart staat aangegeven. Intacte terplagen zijn in de boringen vanaf 40-70 cm -mv aangetroffen, maar plaatselijk kan sprake zijn van een ondiepere of diepere bodemverstoring. Onder de huidige bebouwing en elders op de terp kunnen funderingen van eerdere bewoningsfasen aanwezig zijn, indien deze niet volledig ondergronds zijn gesloopt. Op basis van de gedeeltelijke ligging van het bijgebouw op het eerste kadastrale minuutplan (1811-1832), dient de noordelijke begrenzing van de terp mogelijk iets noordelijker te worden gedefinieerd. Vanwege de ligging aan de ontginningsas kunnen ook ten zuiden van de terp archeologische resten uit de 12e eeuw en later aanwezig zijn, ondanks de afwezigheid van aanwijzingen hiervoor in de boringen. Voor het noordelijk deel van het plangebied (ten noorden van de terp) kan een lage archeologische verwachting voor de late middeleeuwen-nieuwe tijd worden verondersteld.
In de meeste tot 600-700 cm -mv uitgevoerde boringen zijn oeverafzettingen met een ontkalkte top en/of een vegetatiehorizont in de top aanwezig (Bergambacht stroomgordel; aangetroffen vanaf 536-660 cm -mv). Dit zijn potentiële archeologische niveaus met een middelhoge-hoge archeologische verwachting voor de periode laat mesolithicum-midden neolithicum. Deze verwachting bestaat voor het gehele plangebied. Voor de periode laat neolithicum-vroege middeleeuwen kan de lage archeologische verwachting voor het plangebied worden gehandhaafd.
Advies
Op basis van de resultaten van het onderzoek blijkt dat in het plangebied (mogelijk) archeologische resten aanwezig zijn. Er wordt geadviseerd in het nieuwe bestemmingsplan voor het gehele plangebied een dubbelbestemming Waare- Archeologie op te nemen, waarbij de gemeentelijke archeologische beleidskaart als basis dient. Voor de verwachtingszone op de terp wordt aanbevolen het beleid van 'Waarde - Archeologie 2' op deze kaart over te nemen: vrijstellingsgrenzen van archeologisch onderzoek van 50 m² en 30 cm -mv (figuur 18 van het rapport). Vanwege de ligging van een bijgebouw deels buiten de noordelijke grens van de terp op de gemeentelijke beleidskaart, wordt deze grens enkele meters naar het noorden verplaatst. Voor het gebied ten zuiden van de terp worden vrijstellingsgrenzen van 100 m² en 30 cm -mv aanbevolen (conform WA3 op de beleidskaart), waarbij, net als voor de noordelijke grens, een rechte begrenzing wordt voorgesteld voor praktische overwegingen. Voor het overige deel van het plangebied, waarvoor gebleken is dat archeologisch relevante afzettingen van de Bergambacht stroomgordel aanwezig zijn, wordt aanbevolen om een dubbelbestemming op te nemen, waarbij archeologisch onderzoek nodig is bij bodemingrepen groter dan 2.500 m² (conform WA-6 op de beleidskaart) en bij bodemingrepen dieper dan 500 cm -mv. Afzettingen van de Bergambacht stroomgordel zullen binnen de grenzen van het plangebied niet ondieper dan deze laatst gestelde grens aanwezig zijn, op basis van het uitgevoerde onderzoek.
Aangezien nog geen concrete informatie voorhanden is omtrent de voorgenomen bodemingrepen ten behoeve van de sloop en nieuwbouw, wordt geen concreet advies geformuleerd ten aanzien van deze werkzaamheden. Indien in de verwachtingszone voor de terp echter bodemingrepen groter dan 50 m² en dieper dan 30 cm -mv voor de sloop of nieuwbouw zullen plaatsvinden, wordt echter de uitvoer van een archeologisch proefsleuvenonderzoek aangeraden voor onbebouwde locaties en een archeologische begeleiding van ondergrondse sloopwerkzaamheden. Voorafgaand aan dergelijk onderzoek dient een door de bevoegde overheid goed te keuren Programma van Eisen (PvE) te worden opgesteld.
Indien de bodemingrepen de genoemde vrijstellingsgrenzen met betrekking tot de Bergambacht stroomgordel overschrijden (2.500 m² en 500 cm -mv) en hierbij sprake is van een erg dicht funderingspalenplan, wordt aanbevolen deze diepgelegen niveaus nader te onderzoeken door middel van een mechanisch uitgevoerd karterend booronderzoek (eventueel opgevolgd door een waarderende fase van booronderzoek).
Indien bij de uitvoering van werkzaamheden die de genoemde vrijstellingsgrenzen niet overschrijden archeologische resten worden aangetroffen, dan is conform artikel 5.10 van de Erfgoedwet aanmelding van de desbetreffende vondsten bij de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap c.q. de Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed verplicht (vondstmelding via ARCHIS).
Conclusie
De in het rapport genoemde aanbevelingen zijn verwerkt op de verbeelding. Met inachtneming hiervan tast het initiatief de archeologische waarden niet aan, zodat er vanuit dit gezichtspunt geen beperkingen worden gesteld aan deze planontwikkeling. Hiermee is dit wijzigingsplan uitvoerbaar ten aanzien van archeologie.
Met ingang van 1 januari 2012 is het gewijzigde Besluit ruimtelijke ordening (Bro) in werking getreden. Het voorstel tot wijziging is een uitvloeisel van de Beleidsbrief Modernisering Monumentenzorg (MoMo) uit 2009. Op basis van artikel 3.1.6, vijfde lid, onderdeel a Bro moeten naast de in de grond aanwezige of te verwachten monumenten ook cultuurhistorische waarden worden meegewogen bij het vaststellen van bestemmingsplannen.
In het plangebied staat een woonboerderij die karakteristiek is. Deze bebouwing verkeert evenwel in een bouwkundig slechte staat. Herstel van de boerderij is vanuit financieel-economische overwegingen niet haalbaar gebleken, omdat deze investeringen niet in verhouding staan tot het rendement gezien de huidige staat van de woonboerderij, zoals dat is aangetoond in een bouwtechnisch onderzoek van Helix technisch advies te Gouda. Het rapport van 14 september 2021 is opgenomen in Bijlage 8. In verband hiermede kan de aanduiding 'Karakteristiek' worden geschrapt op basis van de in artikel 35.1.5 opgenomen wijzigingsbevoegdheid van het bestemmingsplan 'Buitengebied 2011'.
Op 30 januari 2023 heeft de gemeentelijk adviseur Cultuurhistorie advies gegeven met betrekking tot cultuurhistorie. Het advies luidt als volgt:
"Omdat constructief herstel van het hoofdpand een zeer moeilijke opgave vormt, wordt vanuit cultuurhistorisch oogpunt gesteld dat slopen van het complex en nieuwbouw onder de volgende voorwaarden acceptabel is:
Met inachtneming van dit advies is een beeldkwaliteitsplan opgesteld, waarin de voorwaarden van de adviseur Cultuurhistorie zijn verwerkt. Dit beeldkwaliteitsplan is opgenomen in Bijlage 1.
De twee wooneenheden worden herbouwd in de eerste lijn- en tweede lijnbebouwing. De compensatiewoning kan in de derde lijn bebouwing worden opgericht, zoals ook eerder is gerealiseerd aan de Tussenlanen 20b in Bergambacht. Bij uitwerking van de bouwplannen zal specifiek aandacht worden besteed aan de woning langs de Bovenberg als hoofdgebouw met een eigentijdse architectuur van een voormalige boerderijwoning. De hierachter twee gelegen woningen zullen ondergeschikt zijn aan deze woning.
Conclusie
Het initiatief tast de cultuurhistorische waarden niet aan, zodat er vanuit dit gezichtspunt geen beperkingen worden gesteld aan deze planontwikkeling.
Wettelijk kader
Op 1 januari 2017 is de Wet Natuurbescherming in werking getreden. Deze wet vervangt 3 wetten: de Natuurbeschermingswet 1998, de Flora- en faunawet en de Boswet. Doelen van de Wet natuurbescherming zijn het beschermen en ontwikkelen van de natuur, het behouden en herstellen van biologische diversiteit en het doelmatig beheren, gebruiken en ontwikkelen van de natuur en het verzekeren van een samenhangend beleid gericht op het behoud en beheer van waardevolle landschappen. De Wet Natuurbescherming zorgt voor bescherming van gebieden, diersoorten, plantensoorten en bossen. In de wet blijft de bescherming van Natura 2000-gebieden vrijwel hetzelfde. De bescherming van Beschermde Natuurmonumenten is komen te vervallen. Wel kunnen provincies ervoor kiezen om deze gebieden alsnog te beschermen via het provinciale beleid. De provincie voegt dan gebieden toe aan het Natuurnetwerk Nederland (NNN), voorheen de Ecologische hoofdstructuur (EHS) of wijst ze aan als bijzonder provinciaal natuurgebied of -landschap.
Onderzoek/ beoordeling
Het plangebied maakt geen onderdeel uit van een Natura2000-gebied of beschermd natuurmonument. Het dichtstbijzijnde Natura2000-gebied 'Donkse Laagten' ligt circa 6,9 km zuidwestelijker. Het Natura2000-gebied 'Broekvelden, Vettenbroek & Polder Stein', bevindt zich op een afstand van circa 7,7 km ten noorden van het plangebied. Sprake is alleen van sloop van (voormalige agrarische) bebouwing ten behoeve van het oprichten van drie woningen (waarvan twee vervangende nieuwbouw), zodat Natura2000-gebieden niet worden beïnvloed. Evenmin worden (significante) externe effecten op Natura2000-gebieden verwacht als gevolg van deze wijziging.
Ten noordwesten van het plangebied ligt bestaande en nieuw natuur op minimaal 790 meter afstand. Ten noorden van het plangebied ligt op circa 80 meter een belangrijk weidevogelgebied, terwijl op 500 meter ten westen van het plangebied een ecologische verbinding van NNN ligt (figuur 12). De planontwikkeling heeft geen nadelige gevolgen voor NNN.
Figuur 12: NNN in de directe omgeving van het plangebied (plangebied met rode stip aangegeven.)
In onderhavige situatie is er sprake van het slopen van voormalige agrarische bebouwing, het vervangen van twee woningen en het toevoegen van een woning in het plangebied. Het Natura2000-gebied 'Donkse Laagten' ligt 6,9 km ten zuidwesten van het plangebied. Het Natura2000-gebied 'Broekvelden, Vettenbroek & Polder Stein' ligt 7,7 km ten noorden van het plangebied. Deze gebieden zijn niet stikstofgevoelig, met dien verstande dat de Polder Stein waarschijnlijk binnenkort wordt aangewezen als habitatrichtlijngebied. Overige Natura2000-gebieden liggen op meer dan 13 km afstand.
Op 1 juli 2021 is de Wet stikstofreductie en natuurverbetering (Wsn) in werking getreden onder de Wet natuurbescherming (dat ook geldt onder de op 1 januari 2024 ingevoerde Omgevingswet). De Wsn bevat onder andere de resultaatsverplichting om stapsgewijs de stikstofbelasting op stikstofgevoelige habitattypes in de Natura 2000-gebieden onder de kritische depositiewaarde te krijgen. Hiertoe zijn een drietal omgevingswaarden opgenomen in de wet voor 2025, 2030 en 2035.
Aan de hand van de depositieberekeningen kan worden geconcludeerd dat het voorgenomen plan niet zal leiden tot significant negatieve effecten op de omliggende beschermde natura 2000-gebieden. De totale depositie van de aanlegfase evenals de gebruiksfase is dan ook kleiner dan 0,00 mol per hectare per jaar, zoals dat is aangetoond in de notitie effecten depositie van Stalbouw.NL van 26 mei 2023 (Bijlage 6). Deze bijdragen zijn zo klein dat er geen vergunningplicht is in het kader van de Wet natuurbescherming, gebiedsbescherming. Het aspect stikstofemissie is geen belemmering voor het project. Kort samengevat:
Bij een bestemmingsplan moet bekeken worden wat het effect is op de aanwezige flora- en fauna. In verband met deze woningbouwontwikkeling heeft Watersnip Advies te Reeuwijk heeft een ecologisch onderzoek uitgevoerd (rapport van juni 2023, projectnummer 23A062, Bijlage 7). Op basis hiervan kunnen de volgende conclusies en aanbevelingen worden getrokken (overgenomen uit het rapport).
Natuurgebieden | Gevolgen |
Natura2000 | |
Habitattypen |
Het initiatief betreft de bouw van drie woningen. De dichtstbij gelegen beschermde natura 2000-gebieden betreft 'Uiterwaarden Lek'. Dit gebied ligt op ca. 5,8 km. 'Donkse Laagten' ligt op ca. 6,8 km en 'Broekvelden, Vettenbroek & Polder Stein' ligt op ca. 7,6 km van de planlocatie. Aan de hand van de depositieberekeningen (uitgevoerd door Stalbouw.nl) kan geconcludeerd worden dat het voorgenomen plan niet zal leiden tot significant negatieve effecten op de omliggende beschermde natura 2000-gebieden. De totale depositie van de aanlegfase evenals de gebruiksfase is dan ook kleiner dan 0,00 mol per hectare per jaar. Deze bijdragen zijn zo klein dat er geen vergunningplicht is in het kader van de Wet natuurbescherming, gebiedsbescherming. Het aspect stikstofemissie is geen belemmering voor het project. |
Soorten | Nee |
NNN-gebieden | Nee |
Omgevingsvisie/-verordening | Nee |
Soortgroep | Overtreding verbodsbepalingen |
Algemeen | Voor de beschermde soorten, Bastaardkikker, Bruine kikker, Gewone pad, Kleine watersalamander, Bunzing, Egel, Haas, Huisspitsmuis, Konijn, Wezel en Woelrat, geldt een algemene vrijstelling in het kader van de Wet Natuurbescherming (Wnb) door de provincie Zuid-Holland. Er hoeft voor deze soorten geen ontheffing aangevraagd te worden. Wel dient voor deze soorten de algemene zorgplicht in acht genomen te worden. |
Flora | Nee |
Jaarrond beschermde nesten | Nee |
Vissen | Nee |
Reptielen | Nee |
Zoogdieren | Nee |
Vleermuizen | Nee |
Overige soorten | Nee |
Soortgroep | Overtreding verbodsbepalingen, aanvullende maatregelen vereist |
Vogels | Ja, er zijn meerdere broedende vogels aangetroffen, zoals Knobbelzwaaan en Spreeuw. Om overtreding van de Wnb te voorkomen dienen de werkzaamheden pas te starten na het einde van het broedseizoen. Indien bomen en struiken verwijderd worden, dient dit bij voorkeur buiten het broedseizoen van vogels te gebeuren, zodat overtreding van de Wet natuurbescherming wordt voorkomen. Het broedseizoen loopt globaal van 15 maart tot 15 juli. De Wnb hanteert echter geen standaardperiode voor het broedseizoen; van belang is of een nest bewoond is. Indien een bewoond nest wordt aangetroffen, mogen er geen werkzaamheden uitgevoerd worden die het nest verstoren. Voor aanvang van werkzaamheden tijdens het broedseizoen dient een terzake kundige een inspectie uit te voeren ten aanzien van eventuele broedende vogels. |
Amfibieën | Nee, mits voorkomen wordt dat er gedurende de voortplantingsperiode van de Rugstreeppad (globaal half april – augustus) water stagneert en er plassen en poelen ontstaan waar de Rugstreeppad haar eieren in af kan zetten. Tevens dient voorkomen te worden dat er lang zand/grond braak ligt gedurende de overwinteringsperiode (globaal van november – maart). Dit om ingraven voor overwintering te voorkomen. |
Algemene Zorgplicht
Voor planten- en diersoorten geldt in het kader van de Wet Natuurbescherming de algemene zorgplicht. Deze bepaalt dat een ieder die weet dat zijn of haar handelen nadelige gevolgen kan hebben voor flora en/of fauna, deze handelingen achterwege dient te laten of verplicht is om maatregelen te nemen (voor zover redelijkerwijs kan worden gevraagd) die deze negatieve gevolgen zoveel mogelijk voorkomen, beperken of ongedaan maken. De zorgplicht kan gezien worden als algemene fatsoenseis die voor iedereen geldt.
Natuur-inclusief bouwen
De initiatiefnemer heeft de intentie om de bestaande bebouwing op het kavel te slopen en hiervoor in de plaats een drietal woningen te bouwen. Het is nodig natuur-inclusief te bouwen met het oog op de biodiversiteit en in dit kader een aantal gewenste voorzieningen te integreren voor Huismus, Gierzwaluw en vleermuizen:
Wat betreft straatverlichting wordt geadviseerd om amberkleurige Led-verlichting te plaatsen die voornamelijk naar beneden gericht is. Dit om verstoring door licht voor foeragerende vleermuizen te vermijden.
Conclusie
Gelet op het vorenstaande kan worden geconcludeerd er vanuit de Wet natuurbescherming geen beperkingen worden opgelegd aan deze planontwikkeling. De in het rapport opgenomen aanbevelingen zullen worden overgenomen bij de planuitwerking.
In het plangebied liggen naast de gebruikelijke kabels en leidingen geen planologisch relevante watertransportleidingen en gastransportleidingen, zodat een beschermende regeling niet nodig is.
In dit hoofdstuk wordt ingegaan op de wijze waarop de ruimtelijke en functionele ontwikkelingen een vertaling hebben gekregen in de juridisch bindende onderdelen van het wijzigingsplan, de plankaart (de verbeelding van de geometrische plaatsbepaling) en de regels.
Op de verbeelding (plankaart), getekend op een kadastrale ondergrond (GBKN) schaal 1:1.000, zijn door middel van coderingen (via combinatie van letteraanduidingen, arceringen en/of kleur) de bestemmingen aangegeven. Gekozen is voor een gedetailleerd wijzigingsplan.
De regels bevatten het juridisch instrumentarium voor het regelen van het gebruik van de gronden en bepalingen omtrent de toegelaten bebouwing. De regels zijn, overeenkomstig de SVBP 2012, onderverdeeld in vier hoofdstukken:
Dit hoofdstuk bevat 2 artikelen.
Artikel 1 Begrippen
In het artikel 'Begrippen' wordt een aantal in de planregels voorkomende begrippen nader omschreven. Door de omschrijving wordt de interpretatie van deze begrippen beperkt, waarmee de duidelijkheid van het plan en daarmee de rechtszekerheid wordt vergroot.
Artikel 2 Wijze van meten
In het artikel 'Wijze van meten' wordt aangegeven hoe de in het plan voorgeschreven maatvoeringen dienen te worden bepaald.
Artikel 3 Agrarisch met Waarden
De achter de woonpercelen gelegen gronden hebben de bestemming ’Agrarisch met waarden - AW’ gekregen. De betreffende gronden maken deel uit van het agrarische cultuurlandschap van het Groene Hart en worden gebruikt voor grasland. Bij het gebruik staat het behoud en herstel van de landschappelijke, natuurlijke en cultuurhistorische waarden voorop. Bebouwing is daarom niet toegestaan.
Omgevingsvergunning voor aanlegwerkzaamheden
De regels voor de agrarische bestemming bevat een vergunningenstelsel voor het uitvoeren van werkzaamheden, niet zijnde bouwwerkzaamheden. Dit betreft de werkzaamheden zoals bedoeld in artikel 2.1 lid 1 onder b van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht. Het opgenomen stelsel heeft als doel om de aanwezige en potentiële natuur- en landschapswaarden binnen deze bestemming te beschermen. Tevens mogen de vergunningplichtige werkzaamheden geen negatieve gevolgen hebben voor het landschap en/of de waterkwaliteit en waterkwantiteit.
Artikel 4 Tuin
De gronden met de bestemming ‘Tuin’ zijn bestemd voor tuinen, behorende bij de aangrenzende bestemming 'Wonen'. Op de gronden met deze bestemming zijn uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde, toegestaan.
Artikel 5 Wonen
De op de kaart voor 'Wonen' aangeduide gronden zijn, met inachtneming van de nadere aanduidingen, bestemd voor gebouwen en andere voorzieningen ten behoeve van de huisvesting van één afzonderlijk huishouden. Binnen deze bestemming zijn hoofdgebouwen toegestaan. In de planregels en/of op de verbeelding is onder meer de toegestane hoogte van hoofdgebouwen en de maximale inhoud hiervan vastgelegd. Met betrekking tot de situering van de hoofdgebouwen zijn op de verbeelding bouwvlakken ingetekend, waarin een hoofdgebouw gesitueerd dient te worden.
Buiten het bouwvlak zijn bijbehorende bouwwerken (aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen) toegestaan. Hierbij geldt dat de gronden buiten het bouwvlak voor maximaal 50% mogen worden bebouwd tot een maximum van 50 m². Op basis van het Besluit omgevingsrecht kan vergunningvrij meer worden gebouwd in het achtererf; één en ander is afhankelijk van de omvang van het bebouwingsgebied. In de regels zijn nadere voorwaarden gegeven voor de bouw van bouwwerken, geen gebouwen zijnde.
Binnen de bestemming ‘Wonen’ is bij recht de uitoefening van een beroep aan huis mogelijk tot maximaal 40% van de oppervlakte van het hoofdgebouw met een maximum van 50 m². Belangrijke voorwaarden zijn dat de activiteit moet worden uitgeoefend door de bewoner van de woning, er geen nadelige invloed mag ontstaan op de normale afwikkeling van het verkeer en geen onevenredige toename van de parkeerbehoefte mag optreden. Via een afwijking is ook onder voorwaarden een bedrijf aan huis mogelijk tot een oppervlakte van maximaal 30% van de bebouwing tot een maximum van 30 m². De voorwaarden zijn gelijk aan die voor het uitoefenen van een beroep aan huis. Daarnaast is als ondergeschikte activiteit bij de woonfunctie een Bed & Breakfast toegestaan.
Om de ontsluiting voor de woningen te borgen is op de verbeelding de aanduiding ’ontsluiting’ opgenomen. Het in gebruik nemen van de compensatiewoning is pas toegestaan, nadat aan de Bovenberg 84 (voormalige) agrarische bedrijfsgebouwen zijn gesloopt overeenkomstig de in artikel 5.4.2 genoemde opgave.
Om doorzichten aan weerszijde van de bouwvlakken te behouden is op de verbeelding de aanduiding 'specifieke vorm van wonen - openheid' opgenomen. Deze gronden worden niet aangemerkt als erf zoals bedoeld in artikel 1 bijlage 2 van het Besluit omgevingsrecht waarmee vergunningsvrije bouwwerken niet zijn toegestaan.
Artikel 6 Leiding – Water
Door middel van deze dubbelbestemming zijn de bestaande hoofdwaterleidingen in het gebied aangegeven en beschermd.
Artikel 7, 8 en 9 Waarde - Archeologie 2, 3 en 6
Voor het plangebied zijn overeenkomstig het gemeentelijke archeologiebeleid de dubbelbestemmingen 'Waarde - Archeologie 2, 3 en 6' opgenomen om de archeologische (verwachtings)waarden juridisch- planologisch te beschermen. In de dubbelbestemmingen is aangegeven in welke mate en onder welke voorwaarden werkzaamheden zijn toegestaan. De opgelegde beperkingen zijn opgelegd om te voorkomen dat (mogelijk) voorkomende archeologische waarden worden aangetast.
Van de mogelijkheden die de onderliggende bestemming biedt voor de uitvoering van (bouw)werkzaamheden kan pas gebruik worden gemaakt indien uit archeologisch onderzoek is gebleken dat als gevolg van de geplande werkzaamheden geen schade wordt toegebracht aan archeologische waarden. Aan een te verlenen omgevingsvergunning kunnen voorwaarden worden verbonden die er op gericht zijn om archeologische resten te behouden. Deze voorwaarden kunnen ook gericht zijn op de wijze waarop de werkzaamheden worden uitgevoerd. Verlangd kan worden dat de werkzaamheden plaatsvinden onder archeologische begeleiding.
Dit hoofdstuk bevat meerdere artikelen die op de bestemmingen uit hoofdstuk 2 van toepassing zijn.
Artikel 10 Antidubbeltelregel
Het artikel 'Antidubbeltelregel' bevat een regeling waarmee wordt voorkomen dat met het wijzigingsplan strijdige situaties ontstaan of worden vergroot.
Artikel 11 Algemene bouwregels
In het artikel 'Algemene bouwregels' is een aantal aanvullende bouwregels opgenomen die voor alle bestemmingen kunnen gelden. Bijvoorbeeld extra bouwmogelijkheden voor ondergeschikte bouwdelen zoals balkons en kelders.
Artikel 12 Algemene gebruiksregels
In het artikel 'Algemene gebruiksregels' is een algemeen verbod opgenomen voor gebruik in strijd met de bestemmingen.
Artikel 13 Algemene aanduidingsregels
Aanvullend op de bouwregels gelden enkele bijzondere (beperkende) bouwbepalingen die met een aanduiding op de verbeelding zijn weergegeven, te weten het grondwaterbeschermingsgebied.
Artikel 14 Algemene afwijkingsregels
Het artikel 'Algemene afwijkingsregels' is gebaseerd op artikel 3.6, lid 1 onder c van de Wro en heeft onder meer tot doel enige flexibiliteit in de regels aan te brengen. Aan toepassing van de afwijkingsbevoegdheid dient een belangenafweging ten grondslag te liggen. Dit artikel is een aanvulling op de afwijkingsregels uit de bestemmingen.
Artikel 15 Overige regels
In de 'Overige regels' zijn de regels over parkeren opgenomen met verwijzing naar de CROW-publicatie 381 (december 2018). Als regel wordt uitgegaan van de maximum parkeernorm. Voorts is in dit artikel een afwijkingsbevoegdheid opgenomen om te kunnen afwijken van de parkeernormen.
Het laatste hoofdstuk van de planregels bevat twee artikelen.
Artikel 16 Overgangsrecht
Het artikel 'Overgangsrecht' heeft ten doel de rechtstoestand te begeleiden van situaties die afwijken van de regels van het wijzigingsplan. Lid 1 van dit artikel geeft regels voor bouwwerken die op het tijdstip van de inwerkingtreding van het plan gebouwd zijn of gebouwd kunnen worden, en die afwijken van de bebouwingsregels van het plan. Lid 2 van dit artikel regelt het gebruik van onbebouwde gronden en bouwwerken in het plan, voor zover dit gebruik op het tijdstip van de inwerkingtreding van het plan, afwijkt van de in het plan gegeven bestemming.
Artikel 17 Slotregel
Het artikel 'Slotregel' bevat de titel waaronder het wijzigingsplan kan worden geciteerd. Dit artikel wordt dan ook wel het citeerartikel genoemd.
Het ontwikkelen van beleid en de vertaling daarvan in een wijzigingsplan heeft alleen zin, indien na de vaststelling van het wijzigingsplan handhaving plaatsvindt. Daarom is het belangrijk om reeds ten tijde van het opstellen van een wijzigingsplan aandacht te besteden aan de handhaafbaarheid van de voorgeschreven regels.
Vier factoren zijn van wezenlijk belang voor een goed handhavingsbeleid:
Een goed handhavingsbeleid begint bij de kenbaarheid van het wijzigingsplan bij degenen die het moeten naleven. De wet bevat enkele waarborgen ten aanzien van de te volgen procedure: deze heeft in de wijzigingsplanprocedure een aantal inspraakmomenten ingebouwd.
De inhoud van het plan kan slechts gehandhaafd worden indien het beleid en de regeling vanuit een oogpunt van algemeen belang aanvaardbaar is. De belangen van omwonenden worden hierbij vooraf gewogen in het kader van de inspraak.
Een juridische regeling dient realistisch en inzichtelijk te zijn; dat wil zeggen niet onnodig beperkend of inflexibel. Bovendien moeten de bepalingen goed controleerbaar zijn. De regels moeten derhalve niet meer regelen dan noodzakelijk is.
Het sluitstuk van een goed handhavingsbeleid is voldoende controle van de feitelijke situatie in het plangebied. Daarnaast moeten adequate maatregelen worden getroffen indien de regels worden overtreden. Indien dit wordt nagelaten, ontstaat een grote mate van rechtsonzekerheid.
Conclusie
Het wijzigingsplan is zodanig opgesteld met toelichting, regels en verbeelding dat handhaving op naleving hiervan goed mogelijk is.
De gemeente en initiatiefnemer/exploitant van de planontwikkeling hebben over de economische uitvoerbaarheid van het plan overleg gehad. Het betreft een particulier voornemen waarvan de lasten door initiatiefnemer zullen worden gedragen. De planontwikkeling is in overeenstemming met provinciale, regionale en gemeentelijke uitgangspunten. De afspraken zijn vastgelegd in een tussen de gemeente en initiatiefnemer/exploitant gesloten anterieure exploitatieovereenkomst. Hiermee is het kostenverhaal voor de ontwikkeling verzekerd en is het niet noodzakelijk om een exploitatieplan vast te stellen. Er zijn ook geen overige redenen om een exploitatieplan als bedoeld in artikel 6.12 Wet ruimtelijke ordening vast te stellen. Alle eisen en voorwaarden waaraan moet worden voldaan zijn opgenomen in de overeenkomst. Hiermee is de economische uitvoerbaarheid door initiatiefnemer voldoende aangetoond.
In het kader van het overleg ingevolge artikel 3.1.1 van het Besluit ruimtelijke ordening is het ontwerp wijzigingsplan door middel van een E-formulier bij Gedeputeerde Staten van Zuid-Holland aangemeld. Voorts is het ontwerp wijzigingsplan naar diverse adviesinstanties toegezonden.
Initiatiefnemer heeft het planinitiatief aan omwonenden toegelicht tijdens een informatiebijeenkomst op 19 augustus 2023. Hieraan voorafgaand is een nieuwsbrief verspreid. Het verslag van de bijeenkomst en de nieuwsbrief van 25 juli 2023 is opgenomen in Bijlage 9.
Voor onderhavig ontwerp wijzigingsplan is de uniforme voorbereidingsprocedure gevolgd als bedoeld in artikel 3.9a van de Wet ruimtelijke ordening en Afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht. Het ontwerp wijzigingsplan met bijbehorende stukken heeft vanaf 20 december 2023 zes weken ter inzage gelegd. Gedurende de termijn van terinzagelegging zijn twee schriftelijke zienswijzen ingediend. Eén zienswijze is later ingetrokken. De nota van beantwoording zienswijzen is opgenomen in Bijlage 10.