direct naar inhoud van Regels
Plan: Bovenberg 84 en 84a, Bergambacht
Status: vastgesteld
Plantype: wijzigingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.1931.BP2302BG060-VG01

Regels

Hoofdstuk 1 Inleidende regels

Artikel 1 Begrippen

1.1 plan

Het wijzigingsplan Bovenberg 84 en 84a, Bergambacht met identificatienummer NL.IMRO.1931.BP2302BG060-VG01 van de gemeente Krimpenerwaard.

1.2 wijzigingsplan

De geometrisch bepaalde planobjecten met de bijbehorende regels en de daarbij behorende bijlagen.

1.3 bestemmingsplan

Het bestemmingsplan 'Buitengebied 2011', zoals dat op 13 december 2011 door de gemeenteraad van de voormalige gemeente Bergambacht is vastgesteld.

1.4 aanduiding

Een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden.

1.5 aanduidingsgrens

De grens van een aanduiding indien het een vlak betreft.

1.6 archeologische waarde

De aan een gebied toegekende waarden in verband met (de kennis en de studie van) de in dat gebied voorkomende overblijfselen van menselijke aanwezigheid of activiteit uit oude tijden.

1.7 bebouwing

Eén of meer gebouwen en/of bouwwerken, geen gebouwen zijnde.

1.8 bebouwingsgrens

Een grens van een bouwperceel, welke niet door gebouwen mag worden overschreden, behoudens krachtens deze regels toegelaten afwijkingen.

1.9 bebouwingspercentage

Een binnen een bij het plan behorend geometrisch bepaald vlak of in de regels aangegeven percentage, dat de grootte aangeeft van een deel van het bouwperceel, dan wel bouwvlak of bestemmingsvlak dat ten hoogste mag worden bebouwd; dit percentage heeft geen betrekking op ondergrondse parkeergarages.

1.10 Bed & Breakfast

Overnachtingsaccommodatie voor toeristisch en kortstondig verblijf gevestigd in een woonhuis of bijgebouw, gerund door de bewoners van het huis, met maximaal vier kamers.

1.11 bedrijfsmatige activiteiten aan huis

Het bedrijfsmatig verlenen van diensten - geen detailhandelsbedrijf zijnde - en ambachtelijke bedrijvigheid geheel of overwegend door middel van handwerk, waarbij de aard (qua milieu planologische hinder) en omvang van de bedrijfsactiviteiten zodanig is dat deze activiteiten in een woning kunnen worden uitgeoefend en de activiteiten geen onevenredige afbreuk doen aan het woon- en leefmilieu in de directe omgeving.

1.12 beroepsmatige activiteiten aan huis

Het beroepsmatig verlenen van diensten op administratief, medisch, juridisch, therapeutisch, kunstzinnig, ontwerptechnisch of hiermede naar de aard gelijk te stellen terrein dat door zijn aard en omvang zodanig is dat deze activiteiten in een woning kunnen worden uitgeoefend en de activiteiten geen onevenredige afbreuk doen aan het woon- en leefmilieu in de directe omgeving.

1.13 bestaand (in relatie tot gebruik)

Gebruik dat bestaat ten tijde van het in werking treden van het wijzigingsplan.

1.14 bestemmingsgrens

De grens van een bestemmingsvlak.

1.15 bestemmingsvlak

Een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming.

1.16 bevoegd gezag

Bestuursorgaan dat bevoegd is tot het nemen van een besluit ten aanzien van een aanvraag om een omgevingsvergunning of ten aanzien van een al verleende omgevingsvergunning.

1.17 bijbehorend bouwwerk

Uitbreiding van een hoofdgebouw dan wel functioneel met een zich op hetzelfde perceel bevindend hoofdgebouw verbonden, daar al dan niet tegen aangebouwd op de grond staand gebouw, of ander bouwwerk, met een dak.

1.18 bouwen

Het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen, veranderen en het vergroten van een bouwwerk.

1.19 bouwgrens

De grens van een bouwvlak.

1.20 bouwperceel

Een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten.

1.21 bouwperceelgrens

Een grens van een bouwperceel.

1.22 bouwvlak

Een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken geen gebouwen zijnde zijn toegelaten.

1.23 bouwwerk

Een bouwkundige constructie van enige omvang die direct en duurzaam met de aarde is verbonden.

1.24 cultuurhistorische waarden

Belang in geschiedkundig opzicht; onder andere met betrekking tot het ontstaan van het gebied, zoals onder meer tot uitdrukking komende in het occupatiepatroon en de bebouwing.

1.25 detailhandel

Het bedrijfsmatig te koop aanbieden van goederen, waaronder begrepen de uitstalling ten verkoop, het verkopen en/of leveren aan personen, die die goederen kopen voor gebruik, verbruik of aanwending anders dan in de uitoefening van een beroeps- of bedrijfsactiviteit.

1.26 extensief recreatief medegebruik

Vormen van recreatief (mede)gebruik in een gebied, waarbij de recreatie geen specifiek beslag legt op de ruimte, zoals wandelen, fietsen, vissen, zwemmen, kanoën, paardrijden en natuurobservatie.

1.27 gebouw

Elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt.

1.28 hoofdgebouw

Een gebouw, dat op een bouwperceel door zijn constructie of afmetingen dan wel gelet op de bestemming als het belangrijkste gebouw valt aan te merken.

1.29 huishouden

Eén of meer personen die een huishouding voeren, waarbij sprake is van continuïteit in samenstelling en onderlinge verbondenheid. Bedrijfsmatige kamerverhuur wordt daaronder niet begrepen.

1.30 kap

Een dakafdekking van een gebouw waarbij bij een horizontale projectie, ten minste 50% van het gebouw wordt afgedekt met hellende dakvlakken.

1.31 landschappelijke waarden

De aan een gebied toegekende waarden in verband met de waarneembare verschijningsvorm van dat

gebied.

1.32 natuurwaarden

De aan een gebied toegekende waarden in verband met de geologische, bodemkundige en biologische elementen voorkomende in dat gebied.

1.33 peil
  • a. Voor een gebouw, waarvan de hoofdtoegang direct aan een weg grenst: de hoogte van de weg ter plaatse van die hoofdtoegang;
  • b. voor een gebouw, waarvan de hoofdtoegang niet direct aan de weg grenst: de hoogte van het door de gemeente vastgestelde peil ter plaatse van de te realiseren hoofdtoegang van het gebouw;
  • c. voor een bouwwerk, geen gebouw zijnde: de hoogte van het maaiveld ter plaatse bij voltooiing van de bouw.
1.34 permanente bewoning

Gebruik aan woonadres als bedoeld in de Wet Gemeentelijke Basisadministratie Persoonsgegevens (Wet GBA), waaronder wordt verstaan:

  • a. het gebruik van het woonadres als hoofdverblijf, dat wil zeggen dat het adres het centrum vormt van de sociale en maatschappelijke activiteiten van de bewoner;
  • b. het in de periode van 180 dagen ten minste de helft van die tijd ter plaatse nachtverblijf houdt, terwijl betrokken niet elders daadwerkelijk over een woonadres beschikt.
1.35 plangrens

De geometrisch bepaalde lijn, die de grens vormt van het plan.

1.36 prostitutie

Het zich beschikbaar stellen tot het tegen betaling verlenen van seksuele diensten aan anderen.

1.37 seksinrichting

Een voor het publiek toegankelijke, besloten ruimte waarin bedrijfsmatig of in een omvang alsof zij bedrijfsmatig was, seksuele handelingen worden verricht of vertoningen van erotisch-pornografische aard plaatsvinden. Onder seksinrichting wordt in ieder geval begrepen:

  • a. een prostitutiebedrijf, waaronder begrepen een erotische massagesalon;
  • b. een seksbioscoop of sekstheater;
  • c. een seksautomatenhal;
  • d. een seksclub of parenclub;

al dan niet in combinatie met elkaar; een escortbedrijf wordt niet onder seksinrichting verstaan.

1.38 voldoende parkeergelegenheid

Parkeergelegenheid voor auto's en fietsen, waarvan het aantal parkeerplaatsen en de omvang daarvan voldoet aan de CROW-publicatie 381 (december 2018) en diens rechtsopvolger(s), dan wel later door het bevoegd gezag vastgestelde beleidsregels over parkeren.

1.39 voorgevel

De naar de openbare weg gekeerde gevel van een gebouw, of indien het een gebouw betreft met meer dan één naar de weg gekeerde gevel, de gevel die kennelijk als zodanig moet worden aangemerkt.

1.40 vrijstaande woning

Een woning zonder gemeenschappelijke wand met een andere woning of functie.

1.41 woning

Een complex van ruimten, uitsluitend bedoeld voor de huisvesting van één afzonderlijk huishouden.

Artikel 2 Wijze van meten

Bij toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:

2.1 de afstand

Van een gebouw tot de zijdelingse kadastrale perceelsgrens wordt gemeten vanaf het dichtst bij de perceelsgrens gelegen punt van het gebouw tot die perceelsgrens op 1 m boven peil en haaks op de perceelsgrens.

2.2 de bebouwde oppervlakte

Van een bouwperceel, bebouwingsvlak of ander terrein wordt gemeten buitenwerks en boven peil, met dien verstande, dat de grondoppervlakten van alle op een terrein gelegen gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde worden opgeteld.

2.3 de bouwhoogte van een bouwwerk

Vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een overig bouwwerk met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen.

2.4 bouwvlakken en bestemmingsvlakken

Bij het meten van bebouwing ten opzichte van bebouwingsvlakken of bestemmingsvlakken op de verbeelding wordt gemeten vanuit het hart van de grenzen van deze vlakken.

2.5 de goothoogte van een bouwwerk

Vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot c.q. de druiplijn, het boeibord of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel.

2.6 de inhoud van een bouwwerk

Tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidingsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen.

2.7 de oppervlakte van een bouwwerk

Tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk.

Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels

Artikel 3 Agrarisch met waarden

3.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Agrarisch met waarden' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. agrarisch aanverwant gebruik, zoals het beweiden van dieren, al dan niet in het kader van de agrarische bedrijfsvoering;
  • b. water;
  • c. kleinschalige landschapselementen;
  • d. behoud en herstel van de landschaps-, natuur- en cultuurhistorische waarden, waaronder begrepen ecologische oevers;
  • e. extensief recreatief medegebruik;
  • f. bij deze bestemming behorende voorzieningen, één en ander voor zover de doelen zoals genoemd onder d. en e. zijn afgestemd op de doelen zoals genoemd onder a. tot en met c.
3.2 Bouwregels

Op de in lid 3.1 bedoelde gronden mogen uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde, ten dienste van de bestemming worden gebouwd, met dien verstande dat de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, niet meer mag bedragen dan 1 m.

3.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
3.3.1 Aanlegverbod zonder omgevingsvergunning

Het is verboden op of in de gronden met de bestemming Agrarisch met waarden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning van het bevoegd gezag de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, aan te leggen of de volgende werkzaamheden uit te voeren:

  • a. het dempen, graven en vergraven van watergangen, hieronder het aanleggen van dammen en bruggen mede begrepen;
  • b. het benutten van gronden ten behoeve van de teelt van ruwvoedergewassen;
  • c. het beplanten van gronden met bomen of andere houtopstanden;
  • d. het aanleggen van waterbassins en mestbassins;
  • e. het aanbrengen van oppervlakteverhardingen;
  • f. het scheuren van grasland ten behoeve van de permanente omzetting in bouwland.
3.3.2 Uitzondering op het aanlegverbod

Het verbod van lid 3.3.1 is niet van toepassing voor werken en/of werkzaamheden die:

  • a. tot het normale onderhoud en beheer worden gerekend;
  • b. op het tijdstip van de inwerkingtreding van dit wijzigingsplan in uitvoering waren of waarvoor op dat tijdstip reeds een vergunning was verleend.
3.3.3 Voorwaarden van een omgevingsvergunning

De werken of werkzaamheden als bedoeld in 3.3.1 zijn slechts toelaatbaar, indien:

  • a. de werken en werkzaamheden noodzakelijk zijn voor een doelmatig gebruik van de gronden overeenkomstig hun bestemming;
  • b. geen onevenredige aantasting plaatsvindt van de natuur-, landschaps- en cultuurhistorische waarden, waaronder met name begrepen de openheid en doorzichten, dan wel de waterstaatkundige belangen van de gronden.
3.3.4 Advies landschapsdeskundige

Het bevoegd gezag kan ten behoeve van de beoordeling van een aanvraag om een vergunning als bedoeld in lid 3.3.1 advies inwinnen bij een landschapsdeskundige.

3.3.5 Advies waterbeheerder

Het bevoegd gezag kan ten behoeve van de beoordeling van een aanvraag om een vergunning als bedoeld in lid 3.3.1 onder a advies inwinnen bij de waterbeheerder.

Artikel 4 Tuin

4.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Tuin' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. tuinen, behorende bij de op de aangrenzende gronden gelegen hoofdgebouwen;

met daarbij behorende:

  • b. bouwwerken, geen gebouwen zijnde;
  • c. in- en uitritten;
  • d. ontsluitingswegen ten behoeve bouwpercelen;
  • e. parkeervoorzieningen;
  • f. groenvoorzieningen;
  • g. water;
  • h. waterhuishoudkundige voorzieningen;
  • i. kunstwerken.
4.2 Bouwregels
4.2.1 Algemeen

Op of in de gronden mogen alleen bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd.

4.2.2 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde

Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende regels:

  • a. de bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen bedraagt maximaal 1 m;
  • b. de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, bedraagt maximaal 3 m.

Artikel 5 Wonen

5.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Wonen' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. wonen;
  • b. Bed & Breakfast in het hoofdgebouw;
  • c. beroepsmatige activiteiten in het hoofdgebouw;
  • d. behoud, versterking en ontwikkeling van landschapswaarden in de vorm van openheid en doorzichten ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van Wonen - openheid';

met de daarbij behorende:

  • e. tuinen, erven en terreinen;
  • f. water;
  • g. toegangspaden;
  • h. parkeervoorzieningen.
5.2 Bouwregels

Op deze gronden mag worden gebouwd en gelden de volgende regels:

5.2.1 Hoofdgebouwen

Voor het bouwen gelden de volgende regels:

  • a. hoofdgebouwen worden uitsluitend binnen het op de verbeelding opgenomen bouwvlak gebouwd;
  • b. binnen een bouwvlak met de aanduiding 'vrijstaand' mag één vrijstaande woning worden gebouwd;
  • c. de nokrichting van hoofdgebouwen dient haaks op de Bovenberg te worden gesitueerd;
  • d. de inhoud van het hoofdgebouw mag ten hoogste 700 m³ bedragen, dan wel op de verbeelding aangegeven maatvoeringsaanduiding 'maximum volume (m³)';
  • e. voor zover de maatvoering van een woning als bedoeld onder c ten tijde van het in ontwerp ter inzage leggen van het plan reeds meer bedroeg, geldt de bestaande maatvoering als maximum;
  • f. de goothoogte van hoofdgebouwen bedraagt ten hoogste 4 m, dan wel de op de verbeelding aangegeven aanduiding 'maximum goothoogte;'
  • g. de bouwhoogte van hoofdgebouwen bedraagt ten hoogste 10 m, dan wel de op de verbeelding aangegeven aanduiding 'maximum bouwhoogte';
  • h. de afstand van het hoofdgebouw tot de zijdelingse erfgrens bedraagt ten minste 3 m.
5.2.2 Bijbehorende bouwwerken

Voor het bouwen van bijbehorende bouwwerken, zoals aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen gelden de volgende regels:

  • a. bijbehorende bouwwerken mogen binnen en buiten het bouwvlak worden gebouwd, op minimaal 1 m afstand achter de voorgevellijn;
  • b. de gronden, gelegen buiten het bouwvlak mogen per bouwperceel voor maximaal 50% bebouwd worden met een maximum van 50 m²;
  • c. de bouwhoogte van aan- en uitbouwen bedraagt maximaal de eerste volledige bouwlaag van het hoofdgebouw vermeerderd met 0,25 m, met een maximum van 4 m;
  • d. de goothoogte van overige vrijstaande bijgebouwen bedraagt maximaal 3 m;
  • e. de bouwhoogte van overige vrijstaande bijgebouwen bedraagt maximaal 6 m.
5.2.3 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde

Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende regels:

  • a. de bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen vóór (het verlengde van) de voorgevel van het hoofdgebouw mag niet meer bedragen dan 1 m;
  • b. de bouwhoogte van erfafscheidingen achter (het verlengde van) de voorgevel van het hoofdgebouw mag niet meer bedragen dan 2 m;
  • c. de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, bedraagt maximaal 3 m.
5.2.4 Algemene bouwregels voor hoofdgebouwen, bijbehorende bouwwerken en bouwwerken, geen gebouwen zijnde

Gronden ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van wonen - openheid' worden niet aangemerkt als erf zoals bedoeld in artikel 1 bijlage 2 van het Besluit omgevingsrecht waarmee vergunningsvrije bouwwerken niet zijn toegestaan.

5.3 Afwijken van de bouwregels
5.3.1 Afwijken dakopbouw en topgevels

Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in 5.2.1 sub f voor het overschrijden van de maximaal toegestane goothoogte, teneinde een dakopbouw of topgevel te realiseren, met dien verstande dat:

  • a. de goothoogte niet meer mag bedragen dan de bouwhoogte van het hoofdgebouw, met dien verstande dat de overschrijding niet meer mag bedragen dan 2 m;
  • b. geen afbreuk wordt gedaan aan de stedenbouwkundige kwaliteit van de bebouwing en aan het straatbeeld;
  • c. er geen onevenredige aantasting van het woongenot van omwonenden plaatsvindt.
5.4 Specifieke gebruiksregels
5.4.1 Verbod

Het is verboden bijgebouwen te gebruiken of te laten gebruiken als zelfstandige woonruimte.

5.4.2 Voorwaardelijke verplichting nieuwe woning

Tot een met de bestemming strijdig gebruik wordt in elk geval gerekend het gebruik van en het in gebruik laten nemen van gronden ten behoeve van een nieuwe compensatiewoning (niet zijnde de vervangende nieuwbouw van de twee toegestane woningen), zoals genoemd in artikel 5.1 sub a, zonder dat aan de Bovenberg 84 en 84a in het plangebied minimaal 1.000 m² aan voormalige (agrarische) bedrijfsgebouwen is gesloopt.

5.4.3 Ontsluiting

Ter plaatse van de aanduiding ’ontsluiting’ zijn de gronden uitsluitend bestemd voor ontsluiting van

bouwpercelen.

5.4.4 Beroepsmatige activiteiten aan huis

Onder de in lid 5.1 bedoelde bestemming wordt mede begrepen het gebruik van gebouwen voor beroepsmatige activiteiten in de woning onder de voorwaarde dat:

  • a. de woonfunctie de primaire functie blijft;
  • b. de totale oppervlakte mag niet meer bedragen dan 40% van de gezamenlijke vloeroppervlakte van de (woon)bebouwing tot een maximum van 50 m²;
  • c. voor de activiteiten op eigen terrein in voldoende parkeergelegenheid wordt voorzien;
  • d. het beroep door de bewoner(s) van het pand wordt beoefend;
  • e. detailhandel uitsluitend is toegestaan voor zover deze gerelateerd is aan het aan huis gebonden beroep en daaraan ondergeschikt is met een maximumaandeel van 10% van de totale omzet.
5.4.5 Bed & Breakfast

Binnen de bestemming is de uitoefening van een Bed & Breakfast in het hoofdgebouw toegestaan als ondergeschikte activiteit bij de woonfunctie, waarbij de volgende regels van toepassing zijn:

  • a. het aantal kamers mag maximaal 2 bedragen;
  • b. het aantal personen dat gelijktijdig gebruik maakt van de Bed & Breakfast mag maximaal 4 bedragen;
  • c. het gebruik mag geen nadelige invloed hebben op de normale afwikkeling van het verkeer en op eigen terrein dient te worden voorzien in voldoende parkeergelegenheid overeenkomstig het bepaalde in artikel 15.1;
  • d. de Bed & Breakfast wordt uitgeoefend door de bewoner.
5.4.6 Voorwaardelijke verplichting landschappelijke inpassing

Ten behoeve van de landschappelijke inpassing van het plan gelden de volgende regels:

  • a. de landschappelijke inpassing dient uiterlijk het eerstvolgende plantseizoen na oplevering van de laatste nieuwe woning te worden gerealiseerd overeenkomstig de referentiebeelden uit het in Bijlage 1 opgenomen beplantingsplan;
  • b. de landschappelijke inpassing dient vervolgens duurzaam in stand te worden gehouden door de eigenaar van het perceel.
5.4.7 Afsluiten mechanische ventilatie

De gronden mogen uitsluitend worden gebruikt voor wonen indien ventilatieopeningen, ventilatiesystemen en luchtbehandelingsinstallaties in de woning door bewoners kunnen worden afgesloten en uitgeschakeld bij calamiteiten.

5.5 Afwijken van de gebruiksregels
5.5.1 Bedrijfsmatige activiteiten aan huis

Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van lid 5.1 ten behoeve van uitvoeren van bedrijfsmatige activiteiten aan huis, met dien verstande dat:

  • a. de woonfunctie de primaire functie blijft;
  • b. de totale oppervlakte voor kleinschalige bedrijfsmatige activiteiten mag niet meer bedragen dan 30% van de gezamenlijke vloeroppervlakte van de (woon)bebouwing tot een maximum van 30 m²;
  • c. de kleinschalige bedrijfsmatige activiteiten behoren tot milieucategorie 1 of 2 van de brochure 'Bedrijven en Milieuzonering' van de VNG (2009);
  • d. de activiteit geen onevenredige verkeeraantrekkende werking heeft;
  • e. op eigen terrein in de benodigde parkeerruimte wordt voorzien overeenkomstig het bepaalde in artikel 15.1;
  • f. extra parkeergelegenheid landschappelijk dient te worden ingepast;
  • g. de bedrijfsmatige activiteiten door de bewoner(s) van het pand wordt uitgeoefend;
  • h. detailhandel is uitgesloten.

Artikel 6 Leiding - Water

6.1 Bestemmingsomschrijving
  • a. De voor 'Leiding - Water' aangewezen gronden zijn, behalve voor de daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor aanleg, het beheer en het onderhoud van een drinkwatertransportleiding.
  • b. De belangen van de in lid 6.1, sub a bedoelde dubbelbestemming zijn primair ten opzichte van de belangen van de andere daar voorkomende bestemmingen.
6.2 Bouwregels

Ten aanzien van de in lid 6.1 bedoelde gronden gelden de volgende bouwregels:

  • a. gebouwen zijn niet toegestaan;
  • b. de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde bedraagt maximaal 3 m.
6.3 Afwijken van de bouwregels
6.3.1 afwijken voor bouwwerken

Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het verbod in lid 6.2 voor de bouw van bouwwerken ten behoeve van de andere, voor deze gronden geldende bestemmingen onder de voorwaarde dat de belangen in verband met de betrokken leiding hierdoor niet onevenredig wordt geschaad.

6.3.2 Advies

Alvorens omtrent de omgevingsvergunning als bedoeld in 6.3.1 te beslissen, wordt door het bevoegd gezag schriftelijk advies ingewonnen bij de leidingbeheerder omtrent de vraag of door de voorgenomen bebouwing de belangen in verband met de leiding niet onevenredig worden geschaad.

6.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
6.4.1 Verbod

Het is verboden ter plaatse van de gronden als bedoeld in lid 6.1 de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden uit te voeren, te doen uitvoeren of te laten uitvoeren zonder of in afwijking van een schriftelijke vergunning van het bevoegd gezag:

  • a. het aanbrengen van diepwortelende beplantingen of bomen;
  • b. het uitvoeren van grondwerkzaamheden;
  • c. het aanbrengen van oppervlakteverhardingen;
  • d. het indrijven van voorwerpen in de bodem;
  • e. het verrichten van grondroeractiviteiten (bijvoorbeeld het aanbrengen van rioleringen, kabels, leidingen en drainage) anders dan normaal spit- en ploegwerk;
  • f. diepploegen;
  • g. het permanent opslaan van goederen waaronder ook begrepen het opslaan van afvalstoffen;
  • h. het aanleggen van waterlopen of het vergraven, verruimen of dempen van bestaande waterlopen;
  • i. het plaatsen van objecten zoals lichtmasten, wegwijzers en ander straatmeubilair.
6.4.2 Uitzonderingen

Het in lid 6.4.1 genoemde verbod is niet van toepassing op:

  • a. het uitvoeren van werkzaamheden in het kader van het onderhoud of beheer van de aanwezig leidingen;
  • b. normale onderhoudswerkzaamheden van geringe omvang, of andere werken gericht op en noodzakelijk voor de instandhouding van de leiding;
  • c. andere werken en/of werkzaamheden, uit een oogpunt van ruimtelijke ordening van niet ingrijpende betekenis.
6.4.3 Toetsingscriteria

De in lid 6.4.1 genoemde omgevingsvergunning kan slechts worden verleend indien door de uit te voeren werkzaamheden, dan wel de daaraan direct of indirect te verwachten gevolgen, geen schade aan de leidingen wordt veroorzaakt.

6.4.4 Advies

Het bevoegd gezag kan ten behoeve van de beoordeling van een aanvraag om een omgevingsvergunning als bedoeld in lid 6.4.1 advies inwinnen bij de leidingbeheerder.

Artikel 7 Waarde - Archeologie 2

7.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Waarde - Archeologie 2' aangewezen gronden zijn behalve voor de andere daar voorkomende bestemming, mede bestemd voor de bescherming van de archeologische waarden van gronden in verband met ontginningsassen en dijk- en polderlinten (inclusief dijk/kade), waarbij de bestemming 'Waarde - Archeologie 2' voorrang heeft op de andere daar voorkomende bestemming(en).

7.2 Bouwregels

Ten aanzien van de in lid 7.1 bedoelde gronden gelden de volgende bouwregels:

7.2.1 Verbod

Het is verboden te bouwen of te laten bouwen op de voor 'Waarde - Archeologie 2' mede bestemde gronden.

7.2.2 Uitzonderingen

Het in lid 7.2.1 genoemde verbod is niet van toepassing op:

  • a. gronden waarvan uit documenten blijkt dat de archeologische waarden reeds eerder verstoord zijn op een diepte van meer dan 30 centimeter onder het bestaande maaiveld, hetgeen wordt getoetst door een archeologisch deskundige;
  • b. bebouwing die nodig is voor het archeologisch onderzoek met een maximale bouwhoogte van 5 meter;
  • c. bebouwing waarvan de diepte niet meer bedraagt dan 30 centimeter onder het bestaande maaiveld en die kan worden gebouwd krachtens de andere daar voorkomende bestemming(en) en bebouwing waarvan de oppervlakte niet meer bedraagt dan 50 m² en die kan worden gebouwd krachtens de andere daar voorkomende bestemming(en);
  • d. de verbouwing en/of sloop- en nieuwbouw van bestaande bebouwing krachtens de andere daar voorkomende bestemming(en), mits:
    • 1. de bestaande fundering wordt gebruikt;
    • 2. de bestaande oppervlakte niet wordt uitgebreid.
7.3 Afwijken van de bouwregels
7.3.1 Afwijken

Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 7.2.1 voor het bouwen volgens de nader daar voorkomende bestemming(en), mits:

  • a. op basis van archeologisch onderzoek is aangetoond dat ter plaatse geen behoudenswaardige archeologische waarden aanwezig zijn;
  • b. op basis van archeologisch onderzoek is aangetoond dat de archeologische waarden niet worden verstoord;
  • c. op basis van archeologisch onderzoek is aangetoond dat de archeologische waarden afdoende kunnen worden beschermd middels het verbinden van voorschriften als bedoeld in lid 7.3.2 aan de vergunning.
7.3.2 Beperkingen

Het bevoegd gezag kan de omgevingsvergunning als bedoeld in lid 7.3.1 onder beperkingen verlenen en de volgende voorschriften aan de vergunning verbinden:

  • a. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen, waardoor de archeologische waarden in de bodem kunnen worden behouden;
  • b. de verplichting tot het doen van opgravingen;
  • c. de verplichting de activiteit, die leidt tot de bodemverstoring te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg.
7.3.3 Advies

Alvorens het bevoegd gezag beslist over een omgevingsvergunning als bedoeld in lid 7.3.1 wint zij schriftelijk advies in bij een archeologisch deskundige omtrent de vraag of door het verlenen van de vergunning archeologische waarden (kunnen) worden aangetast, en welke voorschriften aan de vergunning moeten worden verbonden.

7.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
7.4.1 Vergunningplichtige werken en werkzaamheden

Het is verboden op de in 7.1 bedoelde gronden de navolgende werken (geen bouwwerken zijnde) of werkzaamheden uit te voeren, te doen of laten uitvoeren, zonder of in afwijking van een schriftelijke vergunning van het bevoegd gezag:

  • a. de bodem met meer dan 1 meter op te hogen boven het bestaande maaiveld;
  • b. het verwijderen van funderingen;
  • c. het aanleggen of uitbreiden van oppervlakteverhardingen zoals wegen, paden, banen of parkeergelegenheden;
  • d. het graven, dempen, dan wel verdiepen, vergroten of anderszins herprofileren van waterlopen, vijvers, sloten, greppels en andere wateren;
  • e. het aanleggen van drainage;
  • f. het aanleggen van ondergrondse transport-, energie-, telecommunicatie- of andere leidingen en de daarmee verband houdende constructies;
  • g. het aanbrengen van diepwortelende bomen en/of beplanting;
  • h. het vellen/rooien van diepwortelende bomen en/of beplanting, waarbij de stobben worden verwijderd;
  • i. het veranderen van het grondwaterpeil;
  • j. het uitvoeren van andere grondbewerkingen, waartoe in ieder geval worden gerekend afgraven, woelen, mengen, diepploegen, egaliseren en ontginnen van gronden.
7.4.2 Uitzonderingen

Het in lid 7.4.1 genoemde verbod is niet van toepassing op werken of werkzaamheden die:

  • a. worden uitgevoerd op gronden waarvan uit documenten blijkt dat de archeologische waarden reeds eerder verstoord zijn op een diepte van meer dan 30 centimeter onder het bestaande maaiveld, hetgeen wordt getoetst door een archeologisch deskundige;
  • b. het archeologisch onderzoek betreffen;
  • c. een diepte hebben van niet meer dan 30 centimeter onder het bestaande maaiveld en een gezamenlijke oppervlakte hebben van niet meer dan 50 m²;
  • d. het normale onderhoud en beheer betreffen;
  • e. reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van inwerkingtreding van het wijzigingsplan;
  • f. mogen worden uitgevoerd krachtens een reeds verleende vergunning.
7.4.3 Toetsingscriteria

De omgevingsvergunning als bedoeld in lid 7.4.1 wordt slechts verleend indien:

  • a. op basis van archeologisch onderzoek is aangetoond dat ter plaatse geen behoudenswaardige archeologische waarden aanwezig zijn;
  • b. op basis van archeologisch onderzoek is aangetoond dat de archeologische waarden als gevolg van de werken of werkzaamheden niet worden verstoord;
  • c. op basis van archeologisch onderzoek is aangetoond dat de archeologische waarden afdoende kunnen worden beschermd middels het verbinden van voorschriften als bedoeld in lid 7.4.4 aan de vergunning.
7.4.4 Beperkingen

Het bevoegd gezag kan de omgevingsvergunning als bedoeld in lid 7.4.1 onder beperkingen verlenen en de volgende voorschriften aan de vergunning verbinden:

  • a. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen, waardoor de archeologische waarden in de bodem kunnen worden behouden;
  • b. de verplichting tot het doen van opgravingen;
  • c. de verplichting de activiteit, die leidt tot de bodemverstoring te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg.
7.4.5 Advies

Alvorens het bevoegd gezag beslist over een omgevingsvergunning als bedoeld in lid 7.4.1 wint zij schriftelijk advies in bij een archeologisch deskundige omtrent de vraag of door het verlenen van de vergunning archeologische waarden (kunnen) worden aangetast, en welke voorschriften aan de vergunning moeten worden verbonden.

Artikel 8 Waarde - Archeologie 3

8.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Waarde - Archeologie 3' aangewezen gronden zijn behalve voor de andere daar voorkomende bestemming, mede bestemd voor de bescherming van de archeologische waarden van gronden in verband met ontginningsassen en dijk- en polderlinten (inclusief dijk/kade), waarbij de bestemming 'Waarde - Archeologie 3' voorrang heeft op de andere daar voorkomende bestemming(en).

8.2 Bouwregels

Ten aanzien van de in lid 8.1 bedoelde gronden gelden de volgende bouwregels:

8.2.1 Verbod

Het is verboden te bouwen of te laten bouwen op de voor 'Waarde - Archeologie 3' mede bestemde gronden.

8.2.2 Uitzonderingen

Het in lid 8.2.1 genoemde verbod is niet van toepassing op:

  • a. gronden waarvan uit documenten blijkt dat de archeologische waarden reeds eerder verstoord zijn op een diepte van meer dan 30 centimeter onder het bestaande maaiveld, hetgeen wordt getoetst door een archeologisch deskundige;
  • b. bebouwing die nodig is voor het archeologisch onderzoek met een maximale bouwhoogte van 5 meter;
  • c. bebouwing waarvan de diepte niet meer bedraagt dan 30 centimeter onder het bestaande maaiveld en die kan worden gebouwd krachtens de andere daar voorkomende bestemming(en) en bebouwing waarvan de oppervlakte niet meer bedraagt dan 100 m² en die kan worden gebouwd krachtens de andere daar voorkomende bestemming(en);
  • d. de verbouwing en/of sloop- en nieuwbouw van bestaande bebouwing krachtens de andere daar voorkomende bestemming(en), mits:
    • 1. de bestaande fundering wordt gebruikt;
    • 2. de bestaande oppervlakte niet wordt uitgebreid.
8.3 Afwijken van de bouwregels
8.3.1 Afwijken

Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 8.2.1 voor het bouwen volgens de nader daar voorkomende bestemming(en), mits:

  • a. op basis van archeologisch onderzoek is aangetoond dat ter plaatse geen behoudenswaardige archeologische waarden aanwezig zijn;
  • b. op basis van archeologisch onderzoek is aangetoond dat de archeologische waarden niet worden verstoord;
  • c. op basis van archeologisch onderzoek is aangetoond dat de archeologische waarden afdoende kunnen worden beschermd middels het verbinden van voorschriften als bedoeld in lid 8.3.2 aan de vergunning.
8.3.2 Beperkingen

Het bevoegd gezag kan de omgevingsvergunning als bedoeld in lid 8.3.1 onder beperkingen verlenen en de volgende voorschriften aan de vergunning verbinden:

  • a. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen, waardoor de archeologische waarden in de bodem kunnen worden behouden;
  • b. de verplichting tot het doen van opgravingen;
  • c. de verplichting de activiteit, die leidt tot de bodemverstoring te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg.
8.3.3 Advies

Alvorens het bevoegd gezag beslist over een omgevingsvergunning als bedoeld in lid 8.3.1 wint zij schriftelijk advies in bij een archeologisch deskundige omtrent de vraag of door het verlenen van de vergunning archeologische waarden (kunnen) worden aangetast, en welke voorschriften aan de vergunning moeten worden verbonden.

8.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
8.4.1 Vergunningplichtige werken en werkzaamheden

Het is verboden op de in 8.1 bedoelde gronden de navolgende werken (geen bouwwerken zijnde) of werkzaamheden uit te voeren, te doen of laten uitvoeren, zonder of in afwijking van een schriftelijke vergunning van het bevoegd gezag:

  • a. de bodem met meer dan 1 meter op te hogen boven het bestaande maaiveld;
  • b. het verwijderen van funderingen;
  • c. het aanleggen of uitbreiden van oppervlakteverhardingen zoals wegen, paden, banen of parkeergelegenheden;
  • d. het graven, dempen, dan wel verdiepen, vergroten of anderszins herprofileren van waterlopen, vijvers, sloten, greppels en andere wateren;
  • e. het aanleggen van drainage;
  • f. het aanleggen van ondergrondse transport-, energie-, telecommunicatie- of andere leidingen en de daarmee verband houdende constructies;
  • g. het aanbrengen van diepwortelende bomen en/of beplanting;
  • h. het vellen/rooien van diepwortelende bomen en/of beplanting, waarbij de stobben worden verwijderd;
  • i. het veranderen van het grondwaterpeil;
  • j. het uitvoeren van andere grondbewerkingen, waartoe in ieder geval worden gerekend afgraven, woelen, mengen, diepploegen, egaliseren en ontginnen van gronden.
8.4.2 Uitzonderingen

Het in lid 8.4.1 genoemde verbod is niet van toepassing op werken of werkzaamheden die:

  • a. worden uitgevoerd op gronden waarvan uit documenten blijkt dat de archeologische waarden reeds eerder verstoord zijn op een diepte van meer dan 30 centimeter onder het bestaande maaiveld, hetgeen wordt getoetst door een archeologisch deskundige;
  • b. het archeologisch onderzoek betreffen;
  • c. een diepte hebben van niet meer dan 30 centimeter onder het bestaande maaiveld en een gezamenlijke oppervlakte hebben van niet meer dan 100 m²;
  • d. het normale onderhoud en beheer betreffen;
  • e. reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van inwerkingtreding van het wijzigingsplan;
  • f. mogen worden uitgevoerd krachtens een reeds verleende vergunning.
8.4.3 Toetsingscriteria

De omgevingsvergunning als bedoeld in lid 8.4.1 wordt slechts verleend indien:

  • a. op basis van archeologisch onderzoek is aangetoond dat ter plaatse geen behoudenswaardige archeologische waarden aanwezig zijn;
  • b. op basis van archeologisch onderzoek is aangetoond dat de archeologische waarden als gevolg van de werken of werkzaamheden niet worden verstoord;
  • c. op basis van archeologisch onderzoek is aangetoond dat de archeologische waarden afdoende kunnen worden beschermd middels het verbinden van voorschriften als bedoeld in lid 8.4.4 aan de vergunning.
8.4.4 Beperkingen

Het bevoegd gezag kan de omgevingsvergunning als bedoeld in lid 8.4.1 onder beperkingen verlenen en de volgende voorschriften aan de vergunning verbinden:

  • a. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen, waardoor de archeologische waarden in de bodem kunnen worden behouden;
  • b. de verplichting tot het doen van opgravingen;
  • c. de verplichting de activiteit, die leidt tot de bodemverstoring te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg.
8.4.5 Advies

Alvorens het bevoegd gezag beslist over een omgevingsvergunning als bedoeld in lid 8.4.1 wint zij schriftelijk advies in bij een archeologisch deskundige omtrent de vraag of door het verlenen van de vergunning archeologische waarden (kunnen) worden aangetast, en welke voorschriften aan de vergunning moeten worden verbonden.

Artikel 9 Waarde - Archeologie 6

9.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Waarde - Archeologie 6' aangewezen gronden zijn behalve voor de andere daar voorkomende bestemming, mede bestemd voor de bescherming van de archeologische waarden van gronden in verband met een lage archeologische verwachting, waarbij de bestemming 'Waarde - Archeologie 6' voorrang heeft op de andere daar voorkomende bestemming(en).

9.2 Bouwregels

Ten aanzien van de in lid 9.1 bedoelde gronden gelden de volgende bouwregels:

9.2.1 Verbod

Het is verboden te bouwen of te laten bouwen op de voor Waarde - Archeologie 6 mede bestemde gronden.

9.2.2 Uitzonderingen

Het in lid 9.2.1 genoemde verbod is niet van toepassing op:

  • a. gronden waarvan uit documenten blijkt dat de archeologische waarden reeds eerder verstoord zijn op een diepte van meer dan 5 meter onder het bestaande maaiveld, hetgeen wordt getoetst door een archeologisch deskundige of;
  • b. bebouwing die nodig is voor het archeologisch onderzoek met een maximale bouwhoogte van 5 meter of;
  • c. bebouwing waarvoor bodemingrepen plaatsvinden die een diepte hebben van niet meer dan 5 meter onder het bestaande maaiveld en die kan worden gebouwd krachtens de andere daar voorkomende bestemming(en) of;
  • d. bebouwing waarvoor bodemingrepen plaatsvinden die een gezamenlijke oppervlakte hebben van niet meer dan 2.500 m² en die kan worden gebouwd krachtens de andere daar voorkomende bestemming(en) of;
  • e. de verbouwing en/of sloop- en nieuwbouw van bestaande bebouwing krachtens de andere daar voorkomende bestemming(en), mits:
    • 1. de bestaande fundering wordt gebruikt;
    • 2. de bestaande oppervlakte niet wordt uitgebreid.
9.3 Afwijken van de bouwregels
9.3.1 Afwijken

Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 9.2.1 voor het bouwen volgens de nader daar voorkomende bestemming(en), mits:

  • a. op basis van archeologisch onderzoek is aangetoond dat ter plaatse geen behoudenswaardige archeologische waarden aanwezig zijn of;
  • b. op basis van archeologisch onderzoek is aangetoond dat de archeologische waarden niet worden verstoord of;
  • c. op basis van archeologisch onderzoek is aangetoond dat de archeologische waarden afdoende kunnen worden beschermd middels het verbinden van voorschriften als bedoeld in lid 9.3.2 aan de vergunning.
9.3.2 Beperkingen

Het bevoegd gezag kan de omgevingsvergunning als bedoeld in lid 9.3.1 onder beperkingen verlenen en de volgende voorschriften aan de vergunning verbinden:

  • a. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen, waardoor de archeologische waarden in de bodem kunnen worden behouden;
  • b. de verplichting tot het doen van opgravingen;
  • c. de verplichting de activiteit, die leidt tot de bodemverstoring te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg.
9.3.3 Advies

Alvorens het bevoegd gezag beslist over een omgevingsvergunning als bedoeld in lid 9.3.1 wint zij schriftelijk advies in bij een archeologisch deskundige omtrent de vraag of door het verlenen van de vergunning archeologische waarden (kunnen) worden aangetast, en welke voorschriften aan de vergunning moeten worden verbonden.

9.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
9.4.1 Vergunningplichtige werken en werkzaamheden

Het is verboden op de in 9.1 bedoelde gronden de navolgende werken (geen bouwwerken zijnde) of werkzaamheden uit te voeren, te doen of laten uitvoeren, zonder of in afwijking van een schriftelijke vergunning van het bevoegd gezag:

  • a. de bodem met meer dan 1 meter op te hogen boven het bestaande maaiveld;
  • b. het verwijderen van funderingen;
  • c. het aanleggen of uitbreiden van oppervlakteverhardingen zoals wegen, paden, banen of parkeergelegenheden;
  • d. het graven, dempen, dan wel verdiepen, vergroten of anderszins herprofileren van waterlopen, vijvers, sloten, greppels en andere wateren;
  • e. het aanleggen van drainage;
  • f. het aanleggen van ondergrondse transport-, energie-, telecommunicatie- of andere leidingen en de daarmee verband houdende constructies;
  • g. het aanbrengen van diepwortelende bomen en/of beplanting;
  • h. het vellen/rooien van diepwortelende bomen en/of beplanting, waarbij de stobben worden verwijderd;
  • i. het veranderen van het grondwaterpeil;
  • j. het uitvoeren van andere grondbewerkingen, waartoe in ieder geval worden gerekend afgraven, woelen, mengen, diepploegen, egaliseren en ontginnen van gronden.
9.4.2 Uitzonderingen

Het in lid 9.4.1 genoemde verbod is niet van toepassing op werken of werkzaamheden die:

  • a. worden uitgevoerd op gronden waarvan uit documenten blijkt dat de archeologische waarden reeds eerder verstoord zijn op een diepte van meer dan 5 meter onder het bestaande maaiveld, hetgeen wordt getoetst door een archeologisch deskundige;
  • b. het archeologisch onderzoek betreffen;
  • c. een diepte hebben van niet meer dan 5 meter onder het bestaande maaiveld of;
  • d. een gezamenlijke oppervlakte hebben van niet meer dan 2.500 m²;
  • e. het normale onderhoud en beheer betreffen;
  • f. reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van inwerkingtreding van het wijzigingsplan;
  • g. mogen worden uitgevoerd krachtens een reeds verleende vergunning.
9.4.3 Toetsingscriteria

De omgevingsvergunning als bedoeld in lid 9.4.1 wordt slechts verleend indien:

  • a. op basis van archeologisch onderzoek is aangetoond dat ter plaatse geen behoudenswaardige archeologische waarden aanwezig zijn;
  • b. op basis van archeologisch onderzoek is aangetoond dat de archeologische waarden als gevolg van de werken of werkzaamheden niet worden verstoord;
  • c. op basis van archeologisch onderzoek is aangetoond dat de archeologische waarden afdoende kunnen worden beschermd middels het verbinden van voorschriften als bedoeld in lid 9.4.4 aan de vergunning.
9.4.4 Beperkingen

Het bevoegd gezag kan de omgevingsvergunning als bedoeld in lid 9.4.1 onder beperkingen verlenen en de volgende voorschriften aan de vergunning verbinden:

  • a. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen, waardoor de archeologische waarden in de bodem kunnen worden behouden;
  • b. de verplichting tot het doen van opgravingen;
  • c. de verplichting de activiteit, die leidt tot de bodemverstoring te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg.
9.4.5 Advies

Alvorens het bevoegd gezag beslist over een omgevingsvergunning als bedoeld in lid 9.4.1 wint zij schriftelijk advies in bij een archeologisch deskundige omtrent de vraag of door het verlenen van de vergunning archeologische waarden (kunnen) worden aangetast, en welke voorschriften aan de vergunning moeten worden verbonden.

Hoofdstuk 3 Algemene regels

Artikel 10 Anti-dubbeltelregel

Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.

Artikel 11 Algemene bouwregels

11.1 Overschrijding bouwgrenzen

De bouwgrenzen, niet zijnde bestemmingsgrenzen, mogen in afwijking van aanduidingsgrenzen, aanduidingen en bestemmingsregels worden overschreden door:

  • a. tot gebouwen behorende stoepen, stoeptreden, trappen(huizen), hellingbanen, funderingen, balkons, entreeportalen, veranda's en afdaken, mits de overschrijding ten hoogste 2,5 m bedraagt;
  • b. andere ondergeschikte onderdelen van gebouwen, mits de overschrijding ten hoogste 1,5 m bedraagt.
11.2 Ondergronds bouwen

Voor het bouwen van ondergrondse bouwwerken gelden, behoudens in deze regels opgenomen afwijkingen, de volgende regels:

  • a. ondergrondse bouwwerken zijn uitsluitend toegestaan ter plaatse van bovengrondse gebouwen;
  • b. de onderkant van het bouwwerk (inclusief fundering) bedraagt ten hoogste 3 m onder het peil;
  • c. het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het gestelde onder b, indien het hydrologisch belang niet wordt geschaad, hetgeen door de aanvrager wordt aangetoond met een schriftelijk advies van de waterbeheerder.

Artikel 12 Algemene gebruiksregels

12.1 Strijdig gebruik
  • a. Het is verboden gronden en bouwwerken te gebruiken, in gebruik te geven of te laten gebruiken in strijd met de bestemming.
  • b. Als gebruik in strijd met dit wijzigingsplan worden in ieder geval aangemerkt:
    • 1. het storten of lozen van puin, vuil of andere vaste of vloeibare afvalstoffen;
    • 2. het opslaan van gerede of ongerede goederen, zoals vaten, kisten, bouwmaterialen, voer- en vaartuigen, werktuigen, machines of onderdelen hiervan;
    • 3. het plaatsen of geplaatst houden van onderkomens;
    • 4. het gebruik van bouwwerken voor een seksinrichting en voor detailhandel, voor zover zulks niet expliciet is toegestaan ingevolge de bestemmingsomschrijving;
    • 5. of het doen of laten uitvoeren van vorenstaande activiteiten.
12.2 Uitzonderingen strijdig gebruik

Het bepaalde in 12.1 onder b, is niet van toepassing op:

  • a. het (tijdelijk) gebruik ten behoeve van de realisering en/of handhaving van de bestemmingen of het normale onderhoud van de gronden;
  • b. de opslag van goederen in het kader van de in het plan toegestane bedrijfsvoering;
  • c. het opslaan of storten van afval- en meststoffen, voor zover noodzakelijk voor het normale onderhoud van de gronden en de watergangen.

Artikel 13 Algemene aanduidingsregels

13.1 milieuzone - grondwaterbeschermingsgebied

Ter plaatse van de aanduiding 'milieuzone - grondwaterbeschermingsgebied' is tevens het bepaalde in de provinciale Omgevingsverordening van toepassing.

Artikel 14 Algemene afwijkingsregels

Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in deze regels voor:

  • a. een geringe overschrijding van de bestemmings- en/of bouwgrenzen en/of aanduidingsgrenzen, indien een onnauwkeurigheid of de feitelijke toestand van het terrein daartoe aanleiding geeft, of indien een rationele verkaveling van de gronden een geringe overschrijding vergt, mits de grens of grenzen met niet meer dan 5 meter worden overschreden;
  • b. een geringe overschrijding van de voorgeschreven maten, afmetingen en percentages, mits deze voorgeschreven maten, afmetingen en percentages met niet meer dan 10% worden overschreden.

Artikel 15 Overige regels

15.1 Parkeren
15.1.1 Algemeen

Het bevoegd gezag kan slechts een omgevingsvergunning verlenen voor de activiteiten bouwen en/of het gebruiken van gronden en/of de activiteit handelen in strijd met regels ruimtelijke ordening indien bij de aanvraag wordt aangetoond dat wordt voorzien in voldoende parkeergelegenheid overeenkomstig het bepaalde in de CROW-publicatie 381 (december 2018) en diens rechtsopvolger(s).

15.1.2 Afwijken

Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in 15.1.1, indien:

  • a. aanpassing van het bouwplan om alsnog te kunnen voorzien in voldoende parkeerruimte op eigen terrein redelijkerwijs niet kan worden verlangd;
  • b. op een andere wijze is of wordt voorzien in voldoende parkeergelegenheid om de toename van de parkeerbehoefte op te vangen.

Hoofdstuk 4 Overgangs- en slotregels

Artikel 16 Overgangsrecht

16.1 Overgangsrecht bouwwerken
  • a. Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het wijzigingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot:
    • 1. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
    • 2. na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan.
  • b. Het bevoegd gezag kan eenmalig in afwijking van 16.1 sub a een omgevingsvergunning verlenen voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in 16.1 sub a met maximaal 10%.
  • c. 16.1 sub a is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.
16.2 Overgangsrecht gebruik
  • a. Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het wijzigingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet.
  • b. Het is verboden het met het wijzigingsplan strijdige gebruik, bedoeld in 16.2 sub a, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.
  • c. Indien het gebruik, bedoeld in 16.2 sub a, na het tijdstip van inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.
  • d. 16.2 sub a is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.

Artikel 17 Slotregel

Deze regels worden aangehaald als:

Regels van het wijzigingsplan Bovenberg 84 en 84a, Bergambacht van de gemeente Krimpenerwaard.