direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Hoenkoopse Buurtweg 32 en nabij 26, Haastrecht
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.1931.BP1905BG011-VG01

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding voor het bestemmingsplan

De eigenaar van de Hoenkoopse Buurtweg 32 wil de bestemming van het perceel wijzigen. Op het perceel aan de Hoenkoopse Buurtweg 32 ligt nu een agrarische bestemming. In het verleden was hier een intensieve veehouderij gevestigd. De bebouwing is sterk verouderd en was bovendien voorzien van asbestdaken. Deze dakbedekking is inmiddels verwijderd. De eigenaar wil de verouderde agrarische bedrijfsbebouwing nu volledig slopen en er minder vierkante meters aan nieuwe bedrijfsbebouwing voor terug plaatsen en van een passende bestemming voorzien. De gebouwen worden gebruikt voor de stalling van caravans en campers en de assemblage en handel in specialistische landbouwmachines. Daarnaast wil de eigenaar met de resterende sloopmeters op basis van het principe "ruimte voor ruimte" een nieuwe woning bouwen. Hiervoor is een geschikte locatie gevonden ten oosten van de Hoenkoopse Buurtweg 26.

Deze ontwikkeling past niet in het geldende bestemmingsplan. Omdat het initiatief wel passend is op de locatie, wordt medewerking verleend aan een herziening van het bestemmingsplan. In dit document wordt dit toegelicht en gemotiveerd waarom dat kan volgens de Wet ruimtelijke ordening (Wro).

1.2 Ligging plangebied

De plangebieden zijn gelegen aan de Hoenkoopse Buurtweg ten oosten van de kern Haastrecht. Bijgevoegde afbeelding toont globaal de ligging van beide locaties in de omgeving.

afbeelding "i_NL.IMRO.1931.BP1905BG011-VG01_0001.png"

Ligging plangebied (bron: Openstreetmap.nl)

1.3 Leeswijzer

Hoofdstuk 2 bevat een beschrijving van de bestaande situatie en van het plan. Daarna wordt in hoofdstuk 3 ingegaan op het relevante Rijks-, provinciale-, en gemeentelijke beleid. In hoofdstuk 4 wordt de haalbaarheid van het project getoetst op grond van het geldende beleid en (milieu)wetgeving. Ook wordt ingegaan op de economische haalbaarheid van het plan. Hoofdstuk 5 geeft een toelichting op de juridische opzet van het plan. Tot slot gaat hoofdstuk 6 in op de wijze hoe burgers en andere belanghebbenden betrokken zijn bij het plan (maatschappelijke uitvoerbaarheid). Hierin zijn de uitkomsten van inspraak, vooroverleg en zienswijzen opgenomen.

Hoofdstuk 2 Het initiatief

In dit hoofdstuk wordt het initiatief beschreven. Eerst wordt ingegaan op de bestaande situatie van het plangebied en de relatie met de omgeving. Daarna wordt ingezoomd op het beoogde initiatief.

2.1 Huidige situatie

Het plangebied ligt aan de Hoenkoopse Buurtweg. Deze locaties liggen in het open veenweidegebied, aan het bebouwingslint van de Hoenkoopse Buurtweg. Het landschap wordt gekenmerkt door smalle, langgerekte kavels, die diep in het achterliggende weidelandschap doorlopen. De percelen worden van elkaar gescheiden door sloten.

Hoenkoopse Buurtweg 32

afbeelding "i_NL.IMRO.1931.BP1905BG011-VG01_0002.png"

Locatie 1, Hoenkoopse Buurtweg 32 (bron: Google maps)

Op het adres Hoenkoopse Buurtweg 32 was in het verleden een intensieve veehouderij gevestigd. Het bedrijf heeft nog steeds een milieuvergunning en productierechten voor 23.000 opfokhennen en 12.000 leghennen. Enige jaren geleden is het perceel verkocht. De nieuwe eigenaar heeft in een van de gebouwen een kleine handel in specialistische landbouwmachines gevestigd. Ook wordt deze locatie gebruikt als een stalling voor campers en caravans. Voor op het erf staat de voormalige agrarische bedrijfswoning, met daarnaast een bijgebouw. Achter de woning staan de voormalige kippenschuren. Veel van de oude agrarische bedrijfsbebouwing is sterk verouderd. De meest moderne schuur staat achter op het erf en bevindt zich in betere staat.

Hoenkoopse Buurtweg, ten westen van nr. 26

afbeelding "i_NL.IMRO.1931.BP1905BG011-VG01_0003.png"

Locatie 2, Hoenkoopse Buurtweg nabij 26 (bron: Google maps)

Op circa 150 meter ten westen van het adres Hoenkoopse Buurtweg 26 staat nu een eenzame schuur. Deze staat op afstand van de weg (ca. 65 m) en er loopt aan de oostkant een pad naar toe. De voorzijde van het perceel is onbebouwd. Verder valt het perceel op door de vele bomen en beplantingen die er staan.

afbeelding "i_NL.IMRO.1931.BP1905BG011-VG01_0004.png"

Aanzicht van het perceel nabij Hoenkoopse Buurtweg 26 (bron: Google Streetview)

2.2 Toekomstige situatie

Hoenkoopse Buurtweg 32

Op het adres van de Hoenkoopse Buurtweg 32 wordt het grootste deel van de bedrijfsbebouwing gesloopt, met een oppervlakte van 2.988 m2. Alleen de achterste schuur blijf staan en de garage naast de bedrijfswoning blijven gehandhaafd (gebouw C en E op onderstaande tekening). Ook de voormalige bedrijfswoning wordt gesloopt. Een nieuwe bedrijfswoning wordt op een iets grotere afstand van de weg gebouwd, naast de te handhaven garage. Tussen de woning en de achterste schuur wordt een nieuw bedrijfsgebouw gerealiseerd, met een oppervlakte van 1.665 m2. Hierin wordt de caravan- en camperstalling voortgezet. Het achterste bedrijfsgebouw wordt gebruikt voor de assemblage en groothandel in landbouwmachines. De eigenaar richt zich op een specifieke nichemarkt van machines die zijn uitgerust met een zijarm en voorzien van een maaikorf of klepelmaaier. Dit zijn machines die worden ingezet bij bermonderhoud, slootonderhoud en beplantingsonderhoud. Het betreft hier een eenmanszaak waarin alleen de eigenaar werkzaam is. De eigenaar heeft niet de behoefte om door te groeien en personeel aan te nemen. Daar is de markt ook niet voor.

afbeelding "i_NL.IMRO.1931.BP1905BG011-VG01_0005.png"

Sloopkaart bebouwing Hoenkoopse Buurtweg 32 (ontwerp: Verstoep Bouwadvies en Architectuur)

Het oostelijke deel van het perceel blijft onbebouwd en wordt ingericht als weiland. Het plan wordt landschappelijk ingepast door de aanplant van bomen (knotwilgen) langs de sloot aan de oostzijde, waardoor er geen direct zicht meer is op de bedrijfsgebouwen.

afbeelding "i_NL.IMRO.1931.BP1905BG011-VG01_0006.png"

Toekomstige inrichting perceel Hoenkoopse Buurtweg 32 (ontwerp: Verstoep Bouwadvies en Architectuur)

Hoenkoopse Buurtweg nabij 26

De hoeveelheid bedrijfsbebouwing die gesloopt wordt (2.988 m²) is groter dan de nieuw te realiseren bebouwing (1.665 m²). De resterende sloopmeters (1.323 m²) worden ingezet voor de bouw van een nieuwe woning. Gekozen is om deze op een andere locatie te bouwen, omdat een nieuwe woning op nummer 32 moeilijk inpasbaar is gelet op de andere functies (bedrijvigheid, gasleiding - zie hoofdstuk 4) in de nabijheid.

De beoogde nieuwbouwlocatie is een perceel waar reeds bebouwing aanwezig is in de vorm van een vrijstaande, legaal aanwezige schuur met een oppervlakte van 170 m². Aan de voorzijde van het perceel wordt de woning gerealiseerd. De bestaande schuur wordt het bijgebouw bij deze woning. De bestaande beplantingen blijven zoveel mogelijk in stand, wat er voor zorgt dat het plan direct landschappelijk is ingepast.

afbeelding "i_NL.IMRO.1931.BP1905BG011-VG01_0007.png"

Toekomstige inrichting perceel ten westen van Hoenkoopse Buurtweg 26 (ontwerp: Verstoep Bouwadvies en Architectuur)

Hoofdstuk 3 Beleidskader

3.1 Rijksbeleid

Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) en Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro)

Gebiedsgericht

De SVIR benoemt een aantal aspecten van nationaal ruimtelijk belang. Het betreft de bescherming van de waterveiligheid aan de kust en rond de grote rivieren, bescherming en behoud van de Waddenzee en enkele werelderfgoederen, de uitoefening van defensietaken, het Natuurnetwerk Nederland (voorheen de ecologische hoofdstructuur), de elektriciteitsvoorziening, de toekomstige uitbreiding van het hoofd(spoor)wegennet en de veiligheid rond rijksvaarwegen. Voorts betreft het enkele specifieke gebieden zoals de mainportontwikkeling van Rotterdam en Schiphol.

In het Barro heeft het Rijk voor deze onderwerpen regels opgesteld waarmee de SVIR juridisch verankerd is richting lagere overheden. Via het Besluit ruimtelijke ordening en het Besluit omgevingsrecht zijn deze regels aanvullend vastgelegd.

In de SVIR worden, naast de onderwerpen van nationaal belang, accenten geplaatst op het gebied van bestuurlijke verantwoordelijkheden. Het beleid betekent een decentralisatie van rijkstaken en bevoegdheden. Het Rijk gaat zo min mogelijk op de stoel van provincies en gemeenten zitten en lagere overheden, burgers en bedrijven krijgen, zolang het nationaal belang niet in het geding is, de ruimte om oplossingen te creëren.

Ladder duurzame verstedelijking

Een meer algemeen onderwerp uit de SVIR is 'duurzame verstedelijking'. Via de 'ladder voor duurzame verstedelijking' wordt een zorgvuldige afweging en besluitvorming geborgd bij ruimtelijke vraagstukken in stedelijk gebied. Het gebruik van deze ladder is opgenomen in het Bro (artikel 3.1.6 onder 2).

De ladder richt zich op nieuwe stedelijke ontwikkelingen. In de toelichting van een bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, dient de behoefte aan die ontwikkeling te worden beschreven. Als de ontwikkeling buiten het bestaand stedelijk gebied plaatsvindt, moet bovendien gemotiveerd worden waarom niet binnen het bestaand stedelijk gebied in die behoefte kan worden voorzien.

Het Bro beschrijft wat een stedelijke ontwikkeling is: "een ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein of zeehaventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen." Onder 'bestaand stedelijk gebied' wordt het volgende verstaan: "bestaand stedenbouwkundig samenstel van bebouwing ten behoeve van wonen, dienstverlening, bedrijvigheid, detailhandel of horeca, alsmede de daarbij behorende openbare of sociaal culturele voorzieningen, stedelijk groen en infrastructuur."

Per 01 juli 2017 is de ladder voor duurzame verstedelijking herzien. Bij de herziening zijn onder meer de drie afzonderlijke 'treden' van de ladder losgelaten en is het begrip 'actuele regionale behoefte' gewijzigd in 'behoefte'. Nieuw is dat de laddertoets bij flexibele plannen kan worden doorgeschoven naar het moment van vaststelling van een wijzigings- of uitwerkingsplan.

Planspecifiek

Gebiedsgericht

Het plangebied ligt niet in een van de gebieden aangewezen in het Barro, en heeft geen invloed op onderwerpen van nationaal belang.

Ladder duurzame verstedelijking

Voorliggend plan betreft de functiewijziging van een agrarisch bedrijf, in combinatie met sloop en nieuwbouw. De resterende sloopmeters worden ingezet om op een andere locatie een extra woning te bouwen. De oppervlakte bedrijfsbebouwing neemt per saldo af. Omdat het hier een ruimte-voor-ruimte ontwikkeling betreft is er hier geen sprake van stedelijke ontwikkeling. Het plan hoeft derhalve niet getoetst te worden aan de ladder voor duurzame verstedelijking.

Het initiatief is uitvoerbaar vanuit het rijksbeleid.

3.2 Provinciaal beleid

Omgevingsvisie en Omgevingsverordening Zuid-Holland

Het Omgevingsbeleid van Zuid-Holland omvat al het provinciale beleid voor de fysieke leefomgeving. Het bestaat uit twee kaderstellende instrumenten: de Omgevingsvisie en de Omgevingsverordening. Deze zijn op 01-04-2019 in werking getreden. Met het samenvoegen van verschillende beleidsplannen c.q. verordeningen sorteert de provincie voor op de Omgevingswet. Het gehele Omgevingsbeleid is alleen redactioneel gewijzigd, de beleidsinhoud is niet veranderd. Onder meer de Visie ruimte en mobiliteit en de Verordening ruimte zijn in het Omgevingsbeleid opgegaan.

Met het Omgevingsbeleid streeft de provincie naar een optimale wisselwerking tussen gewenste ruimtelijke ontwikkelingen en een goede leefomgevingskwaliteit. Vanuit het bestaande beleid gaat het hier om een samenvoeging van ruimtelijke kwaliteit (belevingswaarde, gebruikswaarde en toekomstwaarde) en milieukwaliteit (gezondheid en veiligheid).

Beleid voor ruimtelijke kwaliteit

De inzet van de provincie is dat ruimtelijke ontwikkelingen bijdragen aan het behoud en versterking

van de ruimtelijke kwaliteit, zoals benoemd op de kwaliteitskaart en uitgewerkt in richtpunten. De

kwaliteitskaart toont in vier lagen de gebiedskenmerken en kwaliteiten die de provincie belangrijk

vindt. De vier lagen zijn samengevat in één kaartbeeld; de integrale kwaliteitskaart. De vier lagen zijn:

  • laag van de ondergrond
  • laag van de cultuur- en natuurlandschappen
  • laag van de stedelijke occupatie
  • laag van de beleving

Het kwaliteitsbeleid gaat uit van 'ja, mits': ruimtelijke ontwikkelingen zijn mogelijk, met behoud of verbetering van de ruimtelijke kwaliteit en geldt in principe voor het grondgebied van de gehele provincie, dat wil zeggen zowel in het stedelijk als in het landelijk gebied.

Om te kunnen bepalen of een ruimtelijke ontwikkeling passend is, is vooral de ruimtelijke impact van

belang. De gebiedsprofielen ruimtelijke kwaliteit bieden handvatten om te bepalen hoe groot de ruimtelijke impact is. Er wordt onderscheid gemaakt in drie soorten ontwikkeling: inpassing, aanpassing en transformatie.

afbeelding "i_NL.IMRO.1931.BP1905BG011-VG01_0008.png"

(bron: Omgevingsvisie Zuid-Holland, 2019)

Planspecifiek
Op de locatie aan de Hoenkoopse Buurtweg 32 wordt een agrarisch bedrijfsperceel bestemd als een bedrijf, waarbij een deel van de bebouwing gesloopt wordt. De opzet van de huidige kavel blijft behouden, met een woning aan het lint en de langgerekte bedrijfsbebouwing erachter, gescheiden van de naastgelegen percelen door de lengtesloten. Door de bebouwing op de oostelijke zijde van het perceel te slopen en niet te vervangen ontstaat er een breder uitzicht vanaf het lint op de achterliggende polders. Het bedrijf dat zich hier zal vestigen is een eenmanszaak gericht op het bouwen en verhandelen van gespecialiseerde landbouwmachines. Dit is een functie die passend is in het buitengebied. Binnen de systematiek van de omgevingsvisie is hier sprake van een inpassing.


Op de locatie nabij de Hoenkoopse Buurtweg 26 wordt een nieuwe woning gerealiseerd. Op deze locatie staat nu reeds een veldschuur, er ligt een pad en het perceel is voorzien van de nodige beplanting. De bestaande verkaveling en beplanting worden met het plan in stand gehouden. De bouw van deze woning doet geen afbreuk aan het open karakter van het landschap, aangezien de vele bomen op de locatie al de zichtlijnen breken. Binnen de systematiek van de Omgevingsvisie is ook hier sprake van inpassing.

Richtpunten voor ruimtelijke kwaliteit

Op basis van de Kwaliteitskaart van de provincie Zuid-Holland behorende bij de structuurvisie zijn twee landschapstypen relevant voor het plangebied. Dit zijn het veen(weide)landschap en de linten. De landschappelijke waarden van het gebied moeten in dit plan behouden blijven.


Veen(weide)landschap

De structuur in de veen gebieden is sterk bepaald door de rivieren en veenstromen, de op enige afstand daarvan aangelegde weteringen en andere ontginningsbasissen. Loodrecht daarop staan de (regelmatige) verkavelingspatronen. Het landschap is tussen deze structuren weids met lange zichtlijnen. Andere kenmerken zijn de smalle kavels, vele sloten met hoog waterpeil en overwegend grasland als bodemgebruik. Het agrarisch gebruik overheerst. Belangrijke kenmerken van het veenweidegebied zijn het contrast tussen (meer verdichte) hooggelegen boezems, linten en bovenlanden en het uitgestrekte, ingeklonken veen (open gebied). Veenstromen, dijken en kades vormen landschappelijke structuurdragers en begrenzen de (open) poldereenheden. Het gebruik richt zich op behoud van de maat van de poldereenheden, het verkavelingspatroon, de beplanting, de kades en dijken en de zichtbaarheid van water in de vorm van sloten, weteringen en boezems. Een duurzaam gebruik en eigenaarschap van het veen(weide)gebied is van belang. Het maken van nieuwe (agrarische) natuurlandschappen met een (extensieve) recreatieve functie behoort daarbij tot de mogelijkheid.


Richtpunten:

  • Bewaren diversiteit aan verkavelingspatronen. Lengtesloten zijn beeldbepalend en worden behouden.
  • Ontwikkelingen houden rekening met het behoud van kenmerkende landschapselementen.
  • Ontwikkelingen dragen bij aan behoud van de maat en weidsheid van de poldereenheden.
  • Nieuwe bebouwing en bouwwerken worden geplaatst binnen de bestaande structuren/ linten en niet in de veenweidepolders.


Linten

Linten zijn lineaire, aangesloten bebouwing langs wegen, waterwegen of dijken met een sterke relatie met het omliggende landschap. Ze bepalen mede de kenmerken van het landschap en zijn daarvan niet los te zien. Om die reden worden linten beschouwd als onderdeel van de tweede laag. Op kaart zijn zowel de linten buiten als binnen het stedelijk gebied aangegeven. Er worden drie typen linten onderscheiden: dijklinten, polderlint, boerenervenlint.


Richtpunten:

  • Linten blijven linten als onderscheidende bebouwingsvorm in het gebied.
  • Linten behouden hun lineaire karakter, waarbij de achterzijde van de bebouwing een direct contact met het landschap heeft en de voorzijde aan de openbare weg of waterloop grenst.
  • Bij nieuwe ontwikkelingen zijn de huidige korrel, profiel, transparantie en respect voor historische gaafheid van een lint richtinggevend.
  • Bij grootschalige ontwikkelingen blijft het lint herkenbaar als bebouwingsvorm. Dit betekent dat op gepaste afstand van het lint gebouwd wordt, waarbij het landschap, het lint en de nieuwe ontwikkeling bepalend zijn voor deze afstand. Het lint behoudt zijn eigen gezicht.

Planspecifiek

Voorliggend plan betreft de herbestemming van een agrarisch bedrijfsperceel naar een bedrijf, waarbij de bebouwing ter plaatse afneemt. De structuur van de huidige kavel, met een woning aan het lint en de langgerekte bedrijfsbebouwing erachter, gescheiden van de naastgelegen percelen door de lengtesloten, blijft behouden. Door de bebouwing op de oostelijke zijde van het perceel te slopen en niet te vervangen wordt het uitzicht vanaf het lint op de achterliggende polders verbeterd.


Op de locatie aan de Hoenkoopse Buurtweg nabij 26 wordt een nieuwe woning gerealiseerd. De bestaande verkaveling en beplanting blijft gehandhaafd. De bouw van deze woning doet geen afbreuk aan het open karakter van het landschap, aangezien de vele bomen op de locatie al de zichtlijnen breken.

Het initiatief past binnen het beleid van de provincie Zuid-Holland.

3.3 Gemeentelijk beleid

3.3.1 Structuurvisie 2020

De fusiegemeente Krimpenerwaard, ontstaan op 1 januari 2015, heeft geen eigen structuurvisie. De voormalige gemeente Vlist heeft in 2012 de structuurvisie 2020 gepubliceerd. Deze structuurvisie is van rechtswege komen te vervallen, maar de inhoud en het gedachtegoed van de visie vormen echter nog steeds een nuttige leidraad voor het afwegen van nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen. Dit beleid richt zich op het behouden en versterken van de bestaande kwaliteiten in het gebied. Zo worden in het agrarisch gebied de openheid en verkaveling beschermd, evenals de bruikbaarheid voor recreatief medegebruik. De linten vormen de natuurlijke tegenhanger van het agrarisch gebied, en hier wordt ruimte geboden om de huidige agrarische bedrijven uit te breiden of gebruiken voor andere functies indien de bestaande bedrijven stoppen. Tegelijkertijd moeten de bestaande cultuurhistorische kwaliteiten beschermd worden.

De regel is dat bij stoppende (agrarische) bedrijven in het buitengebied voor elke 1.000 m² gesaneerde bedrijfsbebouwing één woning mag worden gebouwd. In principe dienen daarbij alle bedrijfsgebouwen te worden gesloopt. Randvoorwaarden daarbij zijn een verbetering van de ruimtelijke kwaliteit en het voorkomen van beperkingen voor omliggende (agrarische) bedrijven. Om ruimtelijke kwaliteit te bewerkstelligen is het belangrijk dat de ontwikkeling past in het omliggende landschap. Het landschap is leidend.


Planspecifiek
In dit plan is ervoor gekozen om niet alle bedrijfsgebouwen te slopen, maar worden hergebruik, sloop en nieuwbouw met elkaar gecombineerd. Per saldo is er een afname van ruim 1.300 m² aan bedrijfsgebouwen èn de beëindiging van een intensieve veehouderij met de bijbehorende milieubelasting.

De locatie aan de Hoenkoopse Buurtweg wordt geheel gerevitaliseerd en het bouwperceel wordt verkleind, waardoor het open weidegebied beter zichtbaar wordt vanaf het lint. De nieuwe functie, handel in specialistische landbouwmachines, is passend in het buitengebied, omdat deze een directe binding heeft met de agrarische functie.

De locatie nabij de Hoenkoopse Buurtweg 26 is nu een bijzondere plek in het landschap. Het is ingericht en landschappelijk ingepast als een onderdeel van het lint, maar deze locatie is niet bebouwd met uitzondering van de schuur achter op het perceel. Door de bouw van een woning wordt de verbinding met het lint sterker. De cultuurhistorische waarden van het gebied worden hiermee niet aangetast. In hoofdstuk 4 wordt gemotiveerd dat het plan niet leidt tot beperkingen voor andere (agrarische) bedrijven.

Het plan past binnen de kaders van de Structuurvisie 2020.

3.3.2 Geldend bestemmingsplan

Ter plaatse van het plangebied geldt het bestemmingsplan 'Landelijk Gebied (voormalige gemeente Vlist)', vastgesteld op 15 december 2015. De gronden hebben de bestemming 'Agrarisch met waarden'. Op nr. 32 is een agrarisch bouwvlak aanwezig met de aanduiding 'intensieve veehouderij'.

Op de beoogde nieuwbouwlocatie ligt een aanduiding 'vrijstaande schuur of stal' op het aanwezige gebouw.

Tevens ligt er een dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 7' op beide percelen. Op de onderstaande afbeelding zijn beide gebieden rood omlijnd.

afbeelding "i_NL.IMRO.1931.BP1905BG011-VG01_0009.jpg"

Uitsnede bestemmingsplan, beide locaties rood omlijnd

Wijzigingsbevoegdheden

In het huidige bestemmingsplan zijn twee relevante wijzigingsbevoegdheden opgenomen voor de bestemming 'Agrarisch met waarden'.

Artikel 3.7.4. geeft het college de bevoegdheid om bij een algehele bedrijfsbeëindiging van een agrarisch bedrijf een nieuwe bedrijfsbestemming mogelijk te maken voor een bepaalde typen bedrijvigheid of daarmee gelijk te stellen bedrijven, conform de Staat van bedrijfsactiviteiten - nevenfuncties en opvolgfuncties (zie ook bijlage 1 van de regels van dit plan). De caravanstalling en de handel in landbouwmachines zijn qua milieucategorie gelijk te stellen aan deze bedrijven.

Artikel 3.7.5. van het bestemmingsplan geeft het college de bevoegdheid om het bestemmingsplan te wijzigen en het bouwen van een nieuwe woning toe te staan bij sloop van minimaal 1.000 m2 bedrijfsbebouwing.

Voorliggend plan is in lijn met deze wijzigingsbevoegdheden. Er wordt echter niet geheel voldaan aan de voorwaarden van de wijzigingsbevoegdheid in artikel 3.7.5, omdat slechts een deel van de agrarische bedrijfsbebouwing wordt gesloopt. Bovendien wordt de nieuwe woning op een andere locatie gebouwd dan op het agrarisch perceel en wordt gebruik gemaakt van twee wijzigingsbevoegdheden. Omdat het plan per saldo een positief ruimtelijk en milieuhygiënisch effect heeft (zoals beschreven in paragraaf 4.1), is de gemeente bereid om deze ontwikkeling mogelijk te maken. Het plan leidt niet alleen tot een sterke afname van geur en ammoniak, maar ook tot een verbetering van de luchtkwaliteit door afname van fijnstof. Voor de ontwikkeling is deze herziening van het bestemmingsplan opgesteld.

Hoofdstuk 4 Uitvoerbaarheid

De uitvoerbaarheid van een bestemmingsplan moet als gevolg van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) aangetoond worden (artikel 3.1.6 van het Bro). Daaronder valt zowel de onderzoeksverplichting naar verschillende ruimtelijk relevante aspecten (geluid, bodem, etc.) als ook de economische uitvoerbaarheid van het plan.

4.1 Milieu

4.1.1 Bodem

Op grond van de Wet Bodembescherming (Wbb) moet aangetoond worden dat de kwaliteit van de bodem en het grondwater in het plangebied in overeenstemming zijn met het beoogde gebruik. De bodemkwaliteit kan namelijk van invloed zijn op de beoogde functie van het plangebied. Bij een functiewijziging zal in veel gevallen een specifiek bodemonderzoek moeten worden uitgevoerd.

Planspecifiek

Voor de bestemmingswijziging naar een caravanstalling is een onderzoek naar de bodemkwaliteit niet noodzakelijk, omdat dit geen gebouw is waar mensen dagelijks langer dan 2 uur verblijven. Bij het achterstegebouw, waar de assemblage van landbouwmachines plaatsvindt, de bodem niet wordt geroerd en het gebouw geheel is voorzien van een dichte betonvloer, mag worden aangenomen dat er vanuit de bodemkwaliteit geen risico's zijn voor het beoogde gebruik. Er is hier een verkennend bodemonderzoek (nulmeting) uitgevoerd ter plaatse waar ten gevolge van de beoogde bedrijfsactiviteiten een bodemverontreiniging zou kunnen ontstaan. Het betreft de opslagplaats van oliën. Uit het onderzoek wordt het volgende geconcludeerd:

  • Tijdens het veldwerk is de opgeboorde grond zintuiglijk beoordeeld op de mogelijke aanwezigheid van bodemverontreiniging. Hierbij zijn geen indicaties waargenomen die hierop duiden.
  • In geen van de geanalyseerde parameters in zowel grond als grondwater is de waarde voor nader onderzoek (tussenwaarde) en/of de interventiewaarde overschreden.
  • In de grond(meng)monsters en het grondwater zijn geen van de onderzochte stoffen aangetroffen in een concentratie boven de achtergrondwaarde of de detectiegrens van de desbetreffende stof.

Het onderzoeksrapport is opgenomen in bijlage 1.

De andere locatie, waar de nieuwe woning wordt gebouwd, wordt op grond van het historisch onderzoek niet gezien als een verdachte locatie. Het perceel is van oudsher altijd in gebruik geweest als weiland. Behalve agrarische activiteiten zijn op het perceel of in de omgeving geen specifieke bedrijfsactiviteiten bekend. Ook is geen sprake van voormalige sloten. Het aspect bodem staat de uitvoerbaarheid van het plan niet in de weg. De rapportage van het historisch bodemonderzoek is opgenomen in bijlage 2. Een verkennend bodemonderzoek zal worden uitgevoerd in het kader van de aanvraag omgevingsvergunning voor het bouwen.

4.1.2 Lucht

De mate van blootstelling aan luchtverontreiniging speelt een rol in het kader van een goede ruimtelijke ordening. Met betrekking tot 'luchtkwaliteit' is het van belang te bepalen wat de bijdrage van het plan is aan die luchtkwaliteit.

Bijdrage aan luchtkwaliteit

In de Wet milieubeheer zijn de belangrijkste bepalingen over luchtkwaliteitseisen opgenomen. De Wet maakt een onderscheid tussen 'kleine' en 'grote' projecten. Kleine projecten dragen 'niet in betekenende mate' (NIBM) bij aan verslechtering van de luchtkwaliteit. Een paar honderd grote projecten dragen juist wel 'in betekenende mate' bij aan de verslechtering van de luchtkwaliteit. Het gaat hierbij vooral om bedrijventerreinen en infrastructuur (wegen).

Wat het begrip 'in betekenende mate' precies inhoudt, staat in de algemene maatregel van bestuur "Niet in betekenende mate bijdragen" (Besluit NIBM). Op hoofdlijnen komt het erop neer dat 'grote' projecten die jaarlijks meer dan 3 procent bijdragen aan de jaargemiddelde norm voor fijn stof en stikstofdioxide (1,2 microgram per m3) een 'betekenend' negatief effect hebben op de luchtkwaliteit. 'Kleine' projecten die minder dan 3 procent bijdragen, kunnen doorgaan zonder toetsing. Dat betekent bijvoorbeeld dat lokale overheden een toevoeging van minder dan 1.500 huizen niet hoeven te toetsen aan de normen voor luchtkwaliteit, omdat een dergelijk project per definitie niet boven de 3%-norm komt.

Planspecifiek

Bijdrage initiatief

Het plan behelst een functieverandering van een agrarisch bedrijf naar een handel in landbouwmachines, een caravanstalling en de bouw van één nieuwe woning. In vergelijking met de agrarische activiteiten waarbij 35.000 kippen werden gehouden, is er sprake van een sterke verbetering van de luchtkwaliteit. Op jaarbasis is er een afname van 2.940 kilo fijnstof (voor opfokhennen en leghennen geldt een emissiefactor van 84 gram/jaar, op basis van milieuvergunning). De hoeveelheid verkeer (met name zwaar vrachtverkeer) zal in de toekomstige situatie afnemen vergeleken met de huidige situatie. Een nader onderzoek naar het aspect luchtkwaliteit is niet nodig.

Het initiatief is uitvoerbaar met betrekking tot het aspect luchtkwaliteit.

4.1.3 Geluid

De mate waarin het geluid het woonmilieu mag belasten, is geregeld in de Wet geluidhinder (Wgh). De kern van de wet is dat geluidsgevoelige objecten worden beschermd tegen geluidhinder uit de omgeving. In de Wgh worden de volgende objecten beschermd:

  • woningen;
  • geluidsgevoelige gebouwen, zoals scholen, ziekenhuizen, verzorgings- en verpleeghuizen, psychiatrische instellingen en kinderdagverblijven;
  • geluidsgevoelige terreinen (woonwagenstandplaatsen en bestemde ligplaatsen voor woonschepen).

Het beschermen van deze geluidsgevoelige objecten gebeurt aan de hand van vastgestelde zoneringen. Binnen deze zones bepaalt het bevoegd gezag de te hanteren grenswaarden. Er geldt een voorkeursgrenswaarde en een bovengrens (hoger mag niet). De Wgh gaat verder onder meer ook in op geluidwerende voorzieningen, geluidbelastingkaarten en actieplannen. De belangrijkste bronnen van geluidhinder die bij een ruimtelijke ontwikkeling aan de orde kunnen zijn betreffen: industrielawaai, wegverkeerslawaai en spoorweglawaai.

Planspecifiek

Voor voorliggend plan is het van belang te kijken naar de mogelijke gevolgen van wegverkeerslawaai. Op de locatie aan de Hoenkoopse Buurtweg 32 worden geen nieuwe geluidsgevoelige objecten gerealiseerd. De bestaande woning wordt gesloopt en vervangen door een nieuwe woning op iets grotere afstand van de weg.

Aan de Hoenkoopse Buurtweg nabij nummer 26 wordt één woning gerealiseerd. Deze woning ligt binnen de geluidszone van de Hoenkoopse Buurtweg. Voor deze woning is een akoestisch onderzoek uitgevoerd. Dit onderzoek is opgenomen in bijlage 3 van deze toelichting. Uit dit onderzoek blijkt dat de geluidsbelasting van het verkeer onder de voorkeursgrenswaarde van de Wet geluidhinder blijft.

Het initiatief is uitvoerbaar met betrekking tot het aspect geluid.

4.1.4 Geur

De Wet geurhinder en veehouderij (Wgv) vormt het toetsingskader voor milieuvergunningen als het gaat om geurhinder van veehouderijen met landbouwhuisdieren. De Wgv maakt onderscheid in dieren met en dieren zonder een vastgestelde geuremissiefactor. Voor de eerste soort wordt de geurbelasting bij geurgevoelige objecten berekend, voor de tweede gelden minimumafstanden tot dergelijke objecten (ook wel bekend onder de term 'vaste afstandsdieren'). De Regeling geurhinder en veehouderij (Rgv) bepaald in bijlage 1 voor welke dieren geuremissies zijn vastgelegd. Als het (beoogde) veehouderijbedrijf niet in deze regeling wordt genoemd betreft het vaste afstandsdieren.

Op grond van artikel 3 lid 1 van de Wgv gelden de volgende normen ten behoeve van vergunningverlening voor dieren met een geuremissiefactor:

geurgevoelig object gelegen in:   maximaal toegestane geurbelasting
(odour units per m3 lucht)  
concentratiegebied binnen bebouwde kom   3,0 ouE/m3   
concentratiegebied buiten bebouwde kom   14,0 ouE/m³  
niet-concentratiegebied binnen bebouwde kom   2,0 ouE/m3  
niet-concentratiegebied buiten bebouwde kom   8,0 ouE/m3  

Als het geen bedrijf is waar een geuremissiefactor voor is vastgelegd gelden de volgende eisen:

  • binnen de bebouwde kom geldt een afstand van 100 meter;
  • buiten de bebouwde kom geldt een afstand van 50 meter.

Tot slot geldt voor zowel dieren met als voor dieren zonder geuremissiefactoren altijd een minimumafstand tussen de buitenzijde van een dierenverblijf en de buitenzijde van een geurgevoelig object. Dit betreft 50 respectievelijk 25 meter voor hetzij binnen dan wel buiten de bebouwde kom.

De Wet geurhinder en veehouderij kent een omgekeerde werking. Dat wil zeggen dat ook bij plannen die woningbouwlocaties mogelijk maken wordt getoetst aan de normen van de Wet geurhinder en veehouderij. Bij ruimtelijke ordeningsplannen moet worden beoordeeld of sprake is van een goed woon- en verblijfklimaat.

Gemeentelijk geurbeleid

De gemeenteraad is bevoegd lokale afwegingen te maken betreffende de te accepteren geurbelasting en in afwijking van de ten hoogste toegestane geurbelasting een andere waarde of een andere afstand te stellen. Bij deze afweging moet rekening gehouden worden met de ligging van het bedrijf, waarbij onderscheid gemaakt wordt tussen buiten de bebouwde kom of binnen de bebouwde kom en rekening wordt gehouden of het bedrijf ligt in een concentratiegebied of in een niet-concentratiegebied. Voor de onderbouwing van andere normen wordt de geursituatie berekend met het verspreidingsmodel.


De gemeente Krimpenerwaard heeft een eigen geurbeleid, vastgesteld in de Verordening geurhinder en veehouderij, gemeente Krimpenerwaard 2017. Hierin zijn de afstandsnormen voor dieren zonder geuremissiefactor gehalveerd, waarbij sprake is van een eenzijdige werking. Dat betekent dat bij het oprichten, uitbreiden of veranderen van een veehouderij buiten de bebouwde kom een afstand van 25 meter wordt gehanteerd tussen de dichtstbijzijnde gevel van de stal en het geurgevoelige object. Binnen de bebouwde kom bedraagt deze afstand 50 meter. Woningen in het buitengebied dienen wel op 50 meter afstand te blijven.

Planspecifiek

Op de locatie aan de Hoenkoopse Buurtweg 32 worden geen nieuwe geurgevoelige objecten gerealiseerd. Met het beëindigen van het pluimveebedrijf neemt de geurbelasting hier sterk af. Het directe aanliggend perceel Hoenkoopse Buurtweg 32A heeft een agrarisch bouwperceel en een agrarische bedrijfsvoering. Er worden 100 schapen gehouden. De varkenshouderij is in 2014 opgeheven. In de huidige situatie bedraagt de afstand tussen de bestaande bedrijfswoning en de stal op nr. 32A minder dan 25 meter. Op de verbeelding en in de regels is geborgd dat bij sloop en nieuwbouw van de bedrijfswoning deze op voldoende afstand wordt gerealiseerd.

Op de locatie aan de Hoenkoopse Buurtweg nabij 26 wordt een nieuwe woning gerealiseerd. Aan de overzijde van Hoenkoopse Buurtweg zijn enkele rundveehouderijen gevestigd. Dit zijn vaste afstandsdieren, met een richtafstand van 50 meter voor woningen buiten de bebouwde kom. De nieuwe woning ligt buiten deze afstand voor alle drie bedrijven. Daarnaast is aan de Hoenkoopse Buurtweg 26a een intensieve varkenshouderij gevestigd. Deze ligt op 370 meter van de nieuwe woning. Gezien de grote afstand tot de woning is het niet aannemelijk dat deze overlast veroorzaakt op de woning. Het bedrijf dient immers al veel langer rekening te houden met de burgerwoningen aan de overzijde van de Hoenkoopse Buurtweg, die op veel kortere afstand van het bedrijf liggen.

De nieuwe woning zal geen belemmering vormen voor de ontwikkelingsmogelijkheden van de veehouderij, omdat de bestaande woningen in de omgeving in dat geval reeds maatgevend zijn.

Het initiatief is uitvoerbaar met betrekking tot het aspect geur.

4.1.5 Milieuzonering

Milieuzonering is het aanbrengen van een ruimtelijke scheiding tussen milieubelastende en milieugevoelige functies. Doel is om bij het opstellen van een ruimtelijk plan een goed en veilig leefklimaat te waarborgen, maar tegelijkertijd ook aan bedrijven voldoende milieuruimte te bieden voor het uitoefenen van hun activiteiten.

De mate waarin bedrijven invloed hebben op hun omgeving is afhankelijk van de aard van de bedrijvigheid en de afstand tot een gevoelige bestemming. Milieugevoelige bestemmingen zijn gebouwen en terreinen die naar hun aard bestemd zijn voor het verblijf van personen gedurende de dag of nacht of een gedeelte daarvan (bijvoorbeeld woningen). Daarnaast kunnen ook landelijke gebieden en/of andere landschappen belangrijk zijn bij een zonering tot andere, minder gevoelige, functies zoals bedrijven.

Milieuzonering heeft betrekking op aspecten met een ruimtelijke dimensie, zoals geluid, geur, gevaar en stof. De mate van belasting, en daarmee de gewenste aan te houden afstand, kan per aspect en per bedrijfstype verschillen. In de publicatie 'Bedrijven en Milieuzonering' van de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG) is een lijst opgenomen met daarin de minimale richtafstanden tussen een gevoelige bestemming en bedrijven. Van deze richtafstanden kan worden afgeweken, mits wordt onderbouwd waarom de feitelijke milieuhinder als minder belastend wordt gezien.

Het belang van milieuzonering wordt steeds groter aangezien functiemenging steeds vaker voorkomt. Hierbij is het motto: 'scheiden waar het moet, mengen waar het kan'.

Planspecifiek

Het aspect geur afkomstig van agrarische bedrijven is reeds behandeld in paragraaf 4.1.4. Hieronder wordt ingegaan op de overige hinderaspecten.

Op de locatie aan de Hoenkoopse Buurtweg 32 worden geen nieuwe milieugevoelige objecten gerealiseerd. Wel wordt hier een nieuw bedrijf gevestigd. Op deze locatie zal de afstand tot de omliggende gevoelige objecten bepaald moeten worden. De assemblage en handel in specialistische landbouwmachines kan het meest gelijk worden gesteld met "Handel in auto's en motorfietsen, reparatie en service bedrijven". Dit is een categorie 2-bedrijf, waarbij een minimale richtafstand geldt van 30 meter op basis van geluid. Ook een caravanstalling wordt gezien als een categorie 2-bedrijf.

De woning van het naastgelegen agrarische bedrijf Hoenkoopse Buurtweg 32a ligt op een afstand van ca. 25 meter van de nieuwe caravanstalling, en op ca. 80 meter van de werkplaats voor landbouwmachines. Hoewel voor de caravanstalling niet wordt voldaan aan de richtafstand, wordt deze afstand om de volgende redenen wel acceptabel geacht:

  • De richtafstand voor een caravanstalling vanwege geluid (30 m) is minder dan dat van het pluimveebedrijf dat hier voorheen gevestigd was. Voor een pluimveebedrijf geldt op basis van de brochure 'Bedrijven en milieuzonering' een richtafstand van 50 meter vanwege geluid. Er is dus sprake van een verbetering.
  • Eventuele geluidhinder wordt met name veroorzaakt door het bedrijfsverkeer. De toegang van het bedrijf Hoenkoopse Buurtweg 32 ligt aan de oostzijde van het bedrijf, dus op de grootste mogelijke afstand van de woning op nr. 32A. De afstand tussen inrit en woning bedraagt meer dan 50 meter. De tussenliggende gebouwen hebben bovendien een afschermende werking voor geluid.

In de omgeving van de nieuwbouwlocatie nabij de Hoenkoopse Buurtweg 26 ligt één niet-agrarisch bedrijf, aan de Hoenkoopse Buurtweg 45a. Volgens het ter plaatse geldende bestemmingsplan "Landelijk gebied Oudewater en Willeskop" zijn hier alleen bedrijven van categorie 1 en 2 uit de Staat van bedrijfsactiviteiten toegestaan. De grootst mogelijke richtafstand voor deze milieucategorieën is 30 meter. De locatie ligt op 58 meter van de perceelsgrens van dit adres. De woning ligt dus ruim buiten de richtafstand van het bedrijf.

Het plan is uitvoerbaar vanuit het aspect milieuzonering.

4.1.6 Externe veiligheid

Het beleid voor externe veiligheid is gericht op het beperken en beheersen van risico's voor de omgeving die ontstaan door opslag, productie, gebruik en vervoer van gevaarlijke stoffen. Hierbij gaat het om risicovolle inrichtingen, transportroutes voor het vervoer van gevaarlijke stoffen en buisleidingen.

De verplichting om in een ruimtelijk plan in te gaan op deze risico's komt voort uit het 'Besluit externe veiligheid inrichtingen' (Bevi), het 'Besluit externe veiligheid transportroutes' (Bevt) en het 'Besluit externe veiligheid buisleidingen' (Bevb). Daarnaast zijn in het Activiteitenbesluit milieubeheer en het Vuurwerkbesluit veiligheidsafstanden genoemd die moeten worden aangehouden rond stationaire risicobronnen, niet zijnde een Bevi-inrichting.

De wetgeving richt zich op het beschermen van kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten. Kwetsbaar zijn onder meer woningen, onderwijs- en gezondheidsinstellingen, en kinderopvang- en dagverblijven, en grote kantoorgebouwen (>1500 m²). Beperkt kwetsbaar zijn kleinere kantoren en winkels, horeca, parkeerterreinen en bedrijfsgebouwen waarin geen grote aantallen personen aanwezig zijn.

Binnen het beoordelingskader voor externe veiligheid staan twee kernbegrippen centraal: het plaatsgebonden risico (PR) van 10-6 per jaar en het groepsrisico (GR). Het plaatsgebonden risicobeleid bestaat uit harde afstandscontouren tussen risicobron en (beperkt) kwetsbaar object. Het wordt uitgedrukt in een contour van 10-6 per jaar (de kans dat per jaar 1 persoon overlijdt door een ongeluk met een gevaarlijke stof mag niet groter zijn dan 1 op een miljoen). Het groepsrisico legt een relatie tussen de kans op een ramp en het aantal mogelijke slachtoffers. Bij de berekening van het groepsrisico spelen mee de aard en hoeveelheid van de gevaarlijke stoffen en het aantal potentiële slachtoffers.

Voor de beoordeling van een ruimtelijk plan moet worden vastgesteld of het plangebied is gelegen binnen de PR en/of de invloedsgebieden van het GR. Binnen de 10-6-contour is het realiseren van kwetsbare objecten niet toegestaan.

Planspecifiek

Op de locatie nabij de Hoenkoopse Buurtweg 26 wordt een nieuw kwetsbaar object gerealiseerd. Op de locatie aan de Hoenkoopse Buurtweg 32 wordt een beperkt kwetsbaar object gesloopt en vervangen. Via de website risicokaart.nl kan voor de locaties worden vastgesteld of er in de directe omgeving inrichtingen, buisleidingen en / of belangrijke transportroutes aanwezig zijn die in het kader van de externe veiligheid van belang zijn. Bijgevoegd een screenshot van die website.

afbeelding "i_NL.IMRO.1931.BP1905BG011-VG01_0010.jpg"

Risicokaart, Plangebied blauw omcirkelt

Gasleiding
De risicokaart laat zien dat er een buisleiding door het gebied loopt. Dit is een gasleiding van de Gasunie met een diameter van 6,6 inch. Het invloedsgebied voor het groepsrisico bij deze leiding is 70 meter. Op het adres Hoenkoopse Buurtweg 32 is reeds een woning aanwezig. Het bedrijf (handel en assemblage van landbouwmachines) betreft een eenmanszaak. Het bedrijf is niet ingericht op het ontvangen van bezoekers. De machines worden door de eigenaar zelf opgehaald en gebracht. Ook een caravanstalling is een functie waar slechts af en toe mensen voor korte tijd aanwezig zijn. Gesteld kan worden dat het groepsrisico hier niet toeneemt in vergelijking met de geldende planologische situatie.

De nieuwe woning op het perceel nabij nr. 26 ligt buiten het invloedsgebied van de leiding. Een nadere toets kan hier achterwege blijven.


Propaantank
Bij het adres Hoenkoopse Buurtweg 32 is op het naastgelegen perceel een bovengrondse propaantank aanwezig met een plaatsgebonden risicocontour van 10 meter. Dat betekent dat binnen deze afstand geen kwetsbare objecten zijn toegestaan. Beperkt kwetsbare objecten zijn alleen toegestaan als dat voldoende kan worden gemotiveerd. De risicocontour van de propaantank ligt voor een klein deel over het plangebied. Hier zijn alleen bedrijfsgebouwen toegestaan waar slechts beperkt of incidenteel mensen aanwezig zijn. Het risico kan verder worden beperkt als bedrijfsgebouwen worden uitgevoerd met een blinde gevel. Het plan wordt daarmee uitvoerbaar geacht op het aspect externe veiligheid.


Tegenover de nieuwbouwlocatie nabij nr. 26 is eveneens een propaantank aanwezig. De nieuwe woning ligt echte buiten de PR-contour van 10 meter.

Het plangebied ligt niet binnen het invloedsgebied van basisnetroutes voor het vervoer van gevaarlijke stoffen over het spoor, de weg of het water.

Het plan is uitvoerbaar vanuit het aspect externe veiligheid.

4.1.7 Milieueffectrapportage

Voor activiteiten die belangrijke milieugevolgen kunnen hebben, is het verplicht een milieueffectrapportage (m.e.r.) uit te voeren en een Milieu Effect Rapport (MER) te maken. Hiermee krijgt het milieubelang een volwaardige plaats in de besluitvorming. De m.e.r. onderzoekt de milieugevolgen van een plan of een besluit en (milieuvriendelijker) alternatieven. De m.e.r. is wettelijk verankerd in hoofdstuk 7 van de Wet milieubeheer. Naast de Wet milieubeheer is het Besluit m.e.r. belangrijk om te kunnen bepalen of bij de voorbereiding van een plan of besluit de m.e.r.-procedure moet worden doorlopen.

Bij toetsing aan het Besluit m.e.r. zijn er vier mogelijkheden:

  • 1. het plan of besluit is direct m.e.r.-plichting. Dit geldt in de volgende situaties:
    • a. in het Besluit milieueffectrapportage, artikel 7.4 bijlagen C en D zijn activiteiten aangewezen waarvoor direct een m.e.r.-plicht geldt;
    • b. een m.e.r.-plicht kan volgen uit een passende beoordeling in het kader van de Wet Natuurbescherming;
    • c. op grond van de provinciale milieuverordening kunnen aanvullend op het Besluit m.e.r. activiteiten worden aangewezen waarvoor een m.e.r.-plicht geldt.
  • 2. het plan of besluit bevat activiteiten uit kolom 1 van onderdeel D, en ligt boven de (indicatieve) drempelwaarden, zoals beschreven in kolom 2 'gevallen', van onderdeel D. Het besluit moet eerst worden beoordeeld om na te gaan of er sprake is van m.e.r.-plicht: het besluit is dan m.e.r.- beoordelingsplichtig. Voor een plan in kolom 3 'plannen' geldt geen m.e.r-beoordelingsplicht, maar direct een (plan-)m.e.r.-plicht;
  • 3. het plan of besluit bevat wel de activiteiten uit kolom 1, maar ligt beneden de drempelwaarden, zoals beschreven in kolom 2 'gevallen', van onderdeel D: er dient in overleg met de aanvrager van het bijbehorende plan of besluit beoordeeld te worden of er aanleiding is voor het uitvoeren van een m.e.r.-beoordeling (als sprake is van een besluit) of het direct uitvoeren van een m.e.r. (als sprake is van een plan). Deze keuze wordt uiteindelijk in het bijbehorende plan of besluit gemotiveerd;
  • 4. de activiteit(en) of het betreffende plan en/of besluit worden niet genoemd in het Besluit m.e.r.: er geldt geen m.e.r.- (beoordelings)plicht.

Planspecifiek

Het onderhavige plan behelst een ruimte-voor-ruimte-ontwikkeling, waarbij een nieuwe woning wordt gebouwd als compensatie voor sloop, en een functiewijziging van een bestaand bedrijfsgebouw. Per saldo is er sprake van een afname van de hoeveelheid bebouwing. Er is geen sprake van een stedelijk ontwikkelingsproject als bedoeld in onderdeel D, categorie 11.2 van de bijlage bij het Besluit m.e.r.. Het besluit tot vaststelling van voorliggend ruimtelijk plan valt onder mogelijkheid 4, zoals hierboven genoemd. Dit betekent dat het Besluit milieueffectrapportage niet van toepassing is. Er geldt geen m.e.r.- (beoordelings)plicht en er hoeft geen aanmeldnotitie m.e.r. te worden opgesteld.

Wel zijn in het kader van dit bestemmingsplan de belangrijkste milieuaspecten waaronder bodem, luchtkwaliteit, geluid, externe veiligheid en ecologie in beeld gebracht (zie hoofdstuk 4). Hieruit is niet gebleken dat er sprake is van een ontwikkeling die een forse invloed heeft op het milieu. Belangrijke milieugevolgen kunnen worden uitgesloten. Hetgeen beschreven wordt in dit bestemmingsplan geeft voldoende inzicht op de milieu gevolgen om een gewogen besluit omtrent dit plan te nemen.

4.1.8 Duurzaamheid

In een duurzame leefomgeving wordt bewust omgegaan met energie, klimaat, grondstoffen, ruimte, water en groen. Ruimtelijke ontwikkelingen zijn een logisch moment om de verschillende aspecten van duurzame stedenbouw vanaf het begin in de planvorming mee te nemen. Ook bij kleine planontwikkelingen zoals deze kunnen duurzaamheidsprincipes worden meegenomen in de opzet van het plan.

Bouwbesluit

Het Bouwbesluit stelt eisen aan energiezuinigheid van nieuwe woningen en utiliteitsgebouwen. De maat voor energiezuinigheid heet Energie Prestatie Coëfficiënt (EPC). Voor woningen geldt sinds 2015 een Energie Prestatie Coëfficiënt van 0,4 op gebouwniveau. Vanaf 2020 wordt deze verlaagd richting een coëfficiënt dichter bij de nul. Vanaf 2020 moeten alle nieuwe gebouwen voldoen aan de BENG-eisen. Dit is rijksbeleid, waarbij BENG staat voor Bijna EnergieNeutrale Gebouwen.

Kansen

Bij de herinrichting van een perceel en bij nieuwbouw liggen kansen om duurzaamheid te verbeteren. Het energieneutraal maken van een gebouw kan beter bij de bouw dan achteraf. Nieuwbouw biedt de kans om meteen voor een duurzame wijze van verwarming te kiezen, maar ook andere duurzaamheidsaspecten zijn bij nieuwbouw relatief eenvoudig te realiseren, zoals het opwekken van duurzame energie. Het is van belang de kansen voor het opwekken van duurzame energie te benutten om de gestelde toename van duurzaam opgewerkte energie te behalen. Sinds 01-07-2018 moeten nieuwe woningen gasloos worden gebouwd. Daarnaast kan bij de inrichting van de buitenruimte rekening worden gehouden met water- en hittestress. Het aanplanten van groen is goed voor de klimaatbestendigheid, omdat het bijdraagt aan het verminderen van de hittestress en het verbeteren van het watervasthoudend vermogen van het gebied.


Er zijn daarnaast veel technische voorzieningen mogelijk in de vorm van inbouwkasten voor broedende vogels of vleermuizen. Voor gier- en boerenzwaluwen zijn speciale dakpannen op de markt. Een ander voorbeeld is het toepassen van groene daken en groene muren, deze zorgen voor een betere leefomgeving voor dier en mens. Muurplanten zijn gebaat bij het gebruik van kalkhoudende mortel. Negatieve effecten op dieren kunnen ook worden voorkomen door slim om te gaan met (buiten)verlichting.

Planspecifiek

Voor de locatie van de nieuwe woning is gekozen voor een plek waar reeds bebouwing aanwezig is. Het plan voegt zich daarmee goed in de landschappelijke structuur. De nieuwe woning wordt gasloos gebouwd en zal in energetisch opzicht voldoen aan de strenge huidige normen. Op welke wijze andere duurzaamheidsmaatregelen worden uitgevoerd, zoals het gebruik van duurzame materialen, de wijze van verwarming of toepassing van ecologische voorzieningen, wordt in een later stadium in de vergunningsfase uitgewerkt.

Hemelwater wordt geborgen op eigen terrein. Dat geldt zowel voor de nieuwbouwlocatie als voor de locatie van het bedrijf. Het verhard oppervlak neemt met dit plan af, wat leidt tot minder hittestress en een verbetering van het watervasthoudend vermogen van het terrein. Voorts is er aandacht voor de landschappelijke inpassing. Het plan voldoet aan principes van duurzame stedenbouw.

4.2 Water

Water is een belangrijk thema in de ruimtelijke ordening. Door verstandig om te gaan met het water kan verdroging en wateroverlast (waaronder ook risico van overstromingen e.d.) voorkomen worden en de kwaliteit van het water hoog gehouden worden.
Op Rijksniveau en Europees niveau zijn de laatste jaren veel plannen en wetten gemaakt met betrekking tot water. De belangrijkste hiervan zijn het Waterbeleid voor de 21e eeuw, de Waterwet en het Nationaal Waterplan.

Waterbeleid voor de 21e eeuw

De Commissie Waterbeheer 21e eeuw heeft advies uitgebracht over het toekomstige waterbeleid in Nederland. De adviezen van de commissie staan in het rapport 'Anders omgaan met water, Waterbeleid voor de 21ste eeuw' (WB21). De kern van het rapport WB21 is dat water de ruimte moet krijgen, voordat het die ruimte zelf neemt. In het Waterbeleid voor de 21e eeuw worden twee principes (drietrapsstrategieën) voor duurzaam waterbeheer geïntroduceerd:

  • vasthouden, bergen en afvoeren: dit houdt in dat water zoveel mogelijk bovenstrooms wordt vastgehouden in de bodem en in het oppervlaktewater. Indien nodig wordt overtollig water tijdelijk geborgen in bergingsgebieden en pas als vasthouden en bergen niet meer mogelijk is wordt het water afgevoerd;
  • schoonhouden, scheiden en zuiveren: hier gaat het erom dat het water zoveel mogelijk schoon wordt gehouden. Vervolgens worden schoon en vuil water zoveel mogelijk gescheiden en als laatste komt het zuiveren van verontreinigd water aan bod.

Waterwet

De Waterwet regelt het beheer van oppervlaktewater en grondwater en verbetert ook de samenhang tussen waterbeleid en ruimtelijke ordening. Daarnaast levert de Waterwet een flinke bijdrage aan kabinetsdoelstellingen zoals vermindering van regels, vergunningstelsels en administratieve lasten. Een belangrijk gevolg van de Waterwet is dat de aloude vergunningstelsels uit de voorheen afzonderlijke waterbeheerwetten zijn gebundeld. Dit resulteert in één vergunning, de watervergunning.

Nationaal Waterplan

Op basis van de Waterwet is het Nationaal Waterplan vastgesteld door het kabinet. Dit Nationaal Waterplan geeft de hoofdlijnen, principes en richting van het nationale waterbeleid in de planperiode 2016-2021, met een vooruitblik richting 2050. Het Nationaal Waterplan richt zich op bescherming tegen overstromingen, beschikbaarheid van voldoende en schoon water en de diverse vormen van gebruik van water. Het geeft maatregelen die in de periode 2016-2021 genomen moeten worden om Nederland ook voor toekomstige generaties veilig en leefbaar te houden en de kansen die water biedt te benutten.

Beleid Hoogheemraadschap De Stichtse Rijnlanden

Het beleid van het Hoogheemraadschap De Stichtse Rijnlanden is vastgelegd in het waterbeheerplan 'Waterkoers 2016-2021' en de Waterstructuurvisie. Het beleid is opgebouwd volgens drie basisprincipes voor het omgaan met water:

  • een klimaatbestendige leefomgeving (ruimtelijke adaptie)
  • vasthouden - bergen - afvoeren (waterkwantiteit)
  • schoon houden - scheiden - zuiveren (waterkwaliteit)

Ruimtelijke ontwikkelingen waarbij het verhard oppervlak uitbreidt met meer dan 500 m² in stedelijk

gebied en/of 1000 m² in landelijk gebied, hebben tot gevolg dat het hemelwater van dit oppervlak versneld tot afvoer komt. Om de waterhuishouding niet te verslechteren, moet deze versnelde afvoer worden voorkomen of gecompenseerd. Bij de afvoer van overtollig hemelwater is infiltratie van water in de bodem het uitgangspunt, omdat dit het meest duurzaam is. Oppervlakkige afvoer naar de infiltratievoorziening en infiltratie via wadi's heeft daarbij de voorkeur. Als infiltratie niet mogelijk is, kan hemelwater via een bodempassage worden geloosd op oppervlaktewater. Schoon hemelwater (bijvoorbeeld vanaf dakoppervlakken) kan direct worden afgevoerd naar oppervlaktewater. Speciale aandacht wordt besteed aan duurzaam bouwen en een duurzaam gebruik van de openbare ruimte om een goede kwaliteit van het afgekoppelde hemelwater te garanderen. Bij het infiltreren van schoon hemelwater in de bodem (afkoppelen) kan het afvalwater worden afgevoerd naar het vuilwaterriool/DWA.

Watertoets

De 'watertoets' is een instrument dat waterhuishoudkundige belangen expliciet en op evenwichtige wijze laat meewegen bij het opstellen van ruimtelijke plannen en besluiten. Het is geen technische toets, maar een proces dat de initiatiefnemer van een ruimtelijk plan en de waterbeheerder in een zo vroeg mogelijk stadium met elkaar in gesprek. De watertoets bestaat uit twee onderdelen:

  • de verplichting aan initiatiefnemers van ruimtelijke plannen om de waterbeheerder vroegtijdig in de planvorming te betrekken, en
  • de verplichting aan initiatiefnemers van ruimtelijke plannen om in hun plan verantwoording af te leggen over de manier waarop omgegaan is met de inbreng van de waterbeheerder. Dit laatste gebeurt doorgaans in de waterparagraaf bij het betreffende plan.

Planspecifiek

De bodem ter plaatse van het plangebied bestaat uit veengrond, waarbij de percelen van elkaar worden gescheiden door watergangen, die zorgen voor de afwatering van het gebied. De sloten grenzend aan het plangebied behoren niet tot de KRW-waterlichamen.

Onderhavig plan voorziet in sloop en nieuwbouw en de bouw van een woning op een nu onbebouwde locatie. Met het plan wordt bijna 3.000 m² aan bedrijfsbebouwing gesloopt. Op nr. 32 wordt 1665 m² terug gebouwd. Tevens wordt het erfoppervlak verkleind. Per saldo neemt het verhard oppervlak op Hoenkoopse Buurtweg 32 af.
Op de locatie nabij nr. 26 wordt een nieuwe woning gerealiseerd met bijbehorend erf. De bestaande schuur wordt het bijgebouw bij de nieuwe woning. De toename van verhard oppervlak blijft onder de maat van 1.000 m² die het Hoogheemraadschap hanteert buiten de bebouwde kom. Dat betekent dat het realiseren van extra waterberging niet noodzakelijk is.

Voor het plan is de digitale watertoets doorlopen. De watertoets voor de locatie aan de Hoenkoopse Buurtweg 32 is te vinden in bijlage 4. De watertoets voor de locatie nabij de Hoenkoopse Buurtweg 26 is te vinden in bijlage 5. Uit de watertoets blijkt dat er op beide locaties geen grote waterbelangen zijn. Het voorgenomen plan heeft geen gevolgen voor het watersysteem.

Het initiatief is uitvoerbaar op het aspect water.

4.3 Ecologie

Bij ruimtelijke ingrepen dient rekening te worden gehouden met de natuurwaarden ter plaatse. Per 01-01-2017 zijn de Natuurbeschermingswet 1998, de Flora en faunawet en de Boswet opgegaan in de nieuwe Wet natuurbescherming. De Wet natuurbescherming beschermt natuurgebieden, inheemse soorten en het bosopstanden in Nederland.

Gebiedsbescherming

In de Wet natuurbescherming worden de zogenoemde Natura 2000-gebieden beschermd. Natura 2000 is de overkoepelende naam voor gebieden die worden beschermd vanuit de Vogel- en Habitatrichtlijn. Volgens deze Europese richtlijnen moeten lidstaten specifieke diersoorten en hun natuurlijke leefomgeving (habitat) beschermen om de biodiversiteit te behouden. Natura 2000-gebieden kennen een zogenaamde 'externe werking'. Dit betekent dat ontwikkelingen die buiten de begrenzing van de Natura 2000-gebieden gelegen zijn, ook getoetst moeten worden of er significant negatieve effecten optreden op het betreffende gebied.


Soortenbescherming

Een hoofdstuk in de Wet natuurbescherming regelt de bescherming van de in het wild voorkomende inheemse planten en dieren: de soortenbescherming. De wet richt zich vooral op het in stand houden van populaties van soorten die bescherming behoeven. In de wet zijn algemene en specifieke verboden vastgelegd ten aanzien van beschermde dier- en plantensoorten. Bekeken moet worden in hoeverre ruimtelijke plannen negatieve gevolgen hebben op beschermde dier- en plantensoorten en of er compenserende of mitigerende maatregelen genomen moeten worden. De wet geeft de mogelijkheid aan provincies om voor een bepaald aantal soorten via een verordening een algemene vrijstelling op bepaalde verbodsbepalingen te geven.

Daarnaast geldt voor iedereen in Nederland altijd, dus ook los van het voorliggende beoogde ruimtelijke project, dat de zorgplicht nageleefd moet worden bij het verrichten van werkzaamheden. Voor menige soort geldt dat indien deze zorgplicht nagekomen wordt een bepaald beoogd project uitvoerbaar is.

Planspecifiek

Gebiedsbescherming

Er is een Quickscan Wet natuurbescherming uitgevoerd voor beide locaties. Deze is te vinden in bijlage 6. Het dichtstbijzijnde Natura 2000-gebied zijn de Reeuwijkse plassen op ca. 4300 meter van het plangebied.

afbeelding "i_NL.IMRO.1931.BP1905BG011-VG01_0011.png"

Uitsnede synbiosys.alterra.nl, plangebied in rood

Op basis van de aard en omvang van de voorgenomen ontwikkeling in relatie tot de afstand tot de dichtbij gelegen Natura 2000 gebieden worden geen effecten verwacht op de beschermde natuurwaarden als gevolg van geluid, trillingen, licht etc. Een toename van stikstofdepositie als gevolg van de aanleg en gebruik kan wel op grotere afstand effect hebben op een Natura 2000-gebied. Daarom is voor het plan een stikstofberekening uitgevoerd met behulp van het rekenprogramma Aerius. Deze is opgenomen in bijlage 7.

Uit de Aerius-berekening blijkt dat het plan geen bijdrage aan de stikstofdepositie hoger dan 0,00 mol/ha/jaar veroorzaakt op de Natura-2000 gebieden in de omgeving. Omdat de stikstofdepositie niet toeneemt is er geen sprake van significante effecten in Natura 2000-gebied als gevolg van het plan.

Hierbij is de beëindiging van het pluimveebedrijf niet eens meegenomen. Het plan leidt uiteindelijk tot een sterkte afname van de uitstoot van stikstof/ammoniak. Evenmin worden er effecten verwacht op de doelstellingen van NNN-gebieden en weidevogelkerngebieden. Deze liggen allen op afstand van de planlocatie.

Soortenbescherming

In de Quickscan Wet natuurbescherming is onderzocht of er mogelijk beschermde soorten en/of omstandigheden aanwezig zijn. Uit het onderzoek blijkt dat er geen effecten zullen optreden die van invloed zijn op beschermde soorten. Er zijn voor voorgenomen ontwikkeling geen ontheffingen of vervolgonderzoeken nodig, mits aan een aantal preventieve en mitigerende voorwaarden wordt voldaan:

  • Broedvogelcheck uitvoeren voorafgaand aan sloop en snoeiwerkzaamheden;
  • Geen opslag van grond en zandhopen in het broedseizoen of afwerken in taludhelling < 45 graden;
  • Voorkom uitstralen van bouwplaatsverlichting;
  • Geen opslag van grond en zandhopen in de periode dat rugstreeppadden de overwinteringslocatie betrekken of afschermen met een amfibieënraster in de periode oktober - maart;

Voorts dient ten alle tijde de algemene zorgplicht voor flora en fauna in acht te worden genomen. Tijdens de uitvoering van de werkzaamheden dient steeds rekening te worden gehouden met flora en fauna. Bij aantreffen van dieren dienen deze voorzichtig buiten de projectlocatie op een geschikte plaats te worden gebracht. Bij twijfel dient ecologisch advies te worden ingewonnen.

Het initiatief is uitvoerbaar op het aspect ecologie.

4.4 Verkeer

Onderdeel van goede ruimtelijke ordening is het effect van een beoogd nieuw project op de verkeersstructuur. Denk hierbij aan onder andere de ontsluiting van het plangebied, de verkeersdruk op de wegenstructuur, en de beschikbare parkeerruimte op basis van de lokale parkeernormeringen.

Planspecifiek

Beide locaties in het plan zijn ontsloten door de Hoenkoopse Buurtweg. Op de locatie aan de Hoenkoopse Buurtweg 32 verdwijnt de pluimveehouderij. De bij het pluimveebedrijf behorende verkeersbewegingen worden beëindigd. Dit betrof o.a. de afvoer van eieren en kippen (26x per jaar), bezorging van voer (26 x per jaar) en de afvoer van mest (13x per jaar). Dit is allemaal zwaar verkeer. Daarnaast was er sprake licht en middelzwaar verkeer van de erfbetreders (dierenarts, vertegenwoordigers, onderhoudsmonteurs etc.). Ook werden er eieren aan huis verkocht.

In de nieuwe situatie wordt op de locatie de assemblage van specialistische landbouwmachines verzorgd. Dit is een eenmansbedrijf, waarbij de eigenaar zelf de machines ophaalt en wegbrengt. De locatie is niet ingericht op ontvangst van bezoekers. De nieuwe bedrijfsactiviteit trekt naar verwachting niet meer verkeer aan dan de pluimveehouderij. De caravanstalling is in zowel de huidige als de toekomstige situatie al aanwezig, en zal dus geen nieuwe verkeersbewegingen veroorzaken. De Hoenkoopse Buurtweg kan het verkeer goed verwerken.

De nieuwe woning nabij de Hoenkoopse Buurtweg 26 zal leiden tot een heel beperkte toename van de verkeersbewegingen over de Hoenkoopse Buurtweg, maar is zodanig beperkt dat dit geen significante invloed heeft op de verkeersdrukte op deze weg.

Op beide locaties dient voldoende parkeerruimte gerealiseerd te worden op eigen terrein. De assemblage/ handel in landbouwmachines vraagt geen eigen parkeerruimte. Het betreft een eigen bedrijf van de bewoner van de bedrijfswoning, zonder personeel in dienst. De locatie wordt niet ingericht voor het ontvangen van klanten/bezoekers. Bij de bedrijfswoning is voldoende ruimte aanwezig voor de bewoner om te parkeren. Voor de bestaande caravanstalling is parkeerruimte nodig om caravans die worden opgehaald of weggebracht klaar te zetten. Mensen komen hier aan, koppelen hun caravan aan of af en rijden weer weg. Hiervoor is voldoende ruimte op het terrein beschikbaar.

Op de andere locatie waar de nieuwe woning wordt gerealiseerd is voldoende ruimte aanwezig om op eigen terrein te kunnen parkeren.

Het plan is uitvoerbaar op het aspect verkeer en parkeren.

4.5 Cultuurhistorie en archeologie

In elk bestemmingsplan moet een beschrijving worden opgenomen van de wijze waarop met de in het gebied aanwezige cultuurhistorische waarden wordt omgegaan. Denk aan aanwezige monumenten, historische gebieden, kenmerkende (straat)beelden en landschapselementen. Bij het maken van plannen kan ook (weer) rekening gehouden worden met al deze elementen die er vroeger wel waren maar nu niet meer. Een bijzonder onderdeel van cultuurhistorie is archeologie.

Cultuurhistorie

Het belang van cultuurhistorie is wettelijk vastgelegd in het Besluit ruimtelijke ordening. Het Besluit geeft aan dat “een beschrijving van de wijze waarop met de in het gebied aanwezige cultuurhistorische waarden en in de grond aanwezige of te verwachten monumenten rekening is gehouden” in het bestemmingsplan opgenomen moet worden. Het voornaamste doel hiervan is om het cultuurhistorische karakter van Nederland op gebiedsniveau te behouden en te versterken.

Archeologie

De bescherming van archeologische waarden bij ruimtelijke ontwikkelingen is geregeld in de Erfgoedwet. De essentie van de wettelijke bescherming is dat archeologische resten zoveel mogelijk in de bodem bewaard blijven. Bij ruimtelijke plannen geldt de verplichting om rekening te houden met bekende en te verwachten archeologische waarden. Indien ingrepen gepaard gaan met een verstoring van de bodem, kan het nodig zijn om nader onderzoek te doen, zodat - waar nodig - de archeologische waarden veilig gesteld kunnen worden en/of het plan aangepast kan worden. De verantwoordelijkheid voor archeologische waarden ligt bij de gemeente.

Op basis van artikel 5.10 van de Erfgoedwet zijn mogelijke (toevals)vondsten bij het verrichten van werkzaamheden in de bodem altijd beschermd. Er geldt een meldingsplicht bij het vinden van (mogelijke) waardevolle zaken.

Planspecifiek

Cultuurhistorie

De te slopen bebouwing aan de Hoenkoopse Buurtweg 32 heeft geen cultuurhistorische waarde. De cultuurhistorische waarde van het plangebied zit in de klassieke verkaveling met bebouwing langs de weg en het weidse open agrarische landschap. Het plan wordt gerealiseerd binnen deze structuur. De bestaande cultuurhistorische waarden van het veenweidelandschap en het lint blijven behouden.

Ook op de locatie nabij de Hoenkoopse Buurtweg 26 blijft de verkaveling in stand. Het is een locatie die door de aanwezige schuur en beplantingen reeds 'in gebruik' is. De woning wordt aan de weg gebouwd, wat past in de structuur van het gebied.

Archeologie

Op beide planlocaties ligt in het vigerende bestemmingsplan Landelijk gebied de dubbelbestemming 'Waarde -Archeologie 7'. In 2016 is het archeologisch beleid van de gemeente gewijzigd. Beide locaties liggen nu in een gebied met de archeologische verwachtingswaarde 'Waarde - Archeologie 6'. Dit betekent dat bij bodemingrepen groter dan 2.500 m2 en dieper dan 3 m -mv een omgevingsvergunning nodig, waarbij de archeologische waarde van de grond onderzocht moet worden. De ontwikkeling op beide locaties blijft binnen deze waarden. Archeologisch onderzoek is hier dus niet nodig. Om de archeologische waarden in de bodem ook in de toekomst te blijven beschermen, wordt de archeologische dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 6' in dit plan opgenomen.

4.6 Conventionele explosieven

Uit ervaring blijkt dat circa 10 tot 15% van de gebruikte Conventionele Explosieven (CE) uit WOll tijd niet functioneerde en als blindganger in de bodem is achtergebleven. Een blindganger vormt een wezenlijk risico tijdens grondroerende werkzaamheden. Er is geen informatie bekend over de mogelijke aanwezigheid van niet-gesprongen explosieven. Er kan dus niet met zekerheid worden gesteld dat deze er niet zijn. Als men bij graafwerk stuit op een verdacht object, zijn passende maatregelen nodig.

4.7 Economische uitvoerbaarheid

Bij de voorbereiding van een bestemmingsplan dient, op grond van artikel 3.1.6 lid 1, sub f van het Bro, onderzoek plaats te vinden naar de (economische) uitvoerbaarheid van het plan. In principe dient bij vaststelling van een ruimtelijk besluit tevens een exploitatieplan vastgesteld te worden om verhaal van plankosten zeker te stellen. Op basis van 'afdeling 6.4 grondexploitatie', artikel 6.12, lid 2 van de Wro kan de gemeenteraad bij het besluit tot vaststelling van het bestemmingsplan echter besluiten geen exploitatieplan vast te stellen indien:

  • het verhaal van kosten van de grondexploitatie over de in het plan of besluit begrepen gronden anderszins verzekerd is;
  • het bepalen van een tijdvak of fasering als bedoeld in artikel 6.13, eerste lid, onder c, 4°, onderscheidenlijk 5°, niet noodzakelijk is;
  • het stellen van eisen, regels, of een uitwerking van regels als bedoeld in artikel 6.13, tweede lid, onderscheidenlijk b, c of d, niet noodzakelijk is.

Planspecifiek

De ontwikkelingskosten komen geheel voor rekening van de initiatiefnemer. Hiertoe zal de gemeente voorafgaand aan de planologische procedure met de initiatiefnemer een exploitatieovereenkomst afsluiten. Voor de realisatie van het plan hoeft de gemeente geen investering te doen. De kosten die door de gemeente gemaakt worden voor het voeren van de planologische procedure zijn verrekend in de leges. Eventuele extra gemeentelijke kosten worden gedekt door de exploitatieovereenkomst.

Tevens zal een overeenkomst betreffende planschade worden afgesloten. Deze kosten komen eveneens geheel voor rekening van de initiatiefnemer. Op basis van het bovenstaande kan geconcludeerd kan worden dat het plan economisch uitvoerbaar is.

Hoofdstuk 5 Juridische planbeschrijving

5.1 Algemeen

Het bestemmingsplan is opgezet volgens de in de Wet ruimtelijke ordening opgenomen standaardvorm van de Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen 2012 (SVBP 2012).

Het bestemmingsplan bestaat uit een verbeelding, planregels en een toelichting. De verbeelding en de planregels vormen samen het juridisch bindende gedeelte van het bestemmingsplan. Beide planonderdelen dienen in onderlinge samenhang te worden bezien en toegepast. Op de verbeelding zijn de bestemmingen aangewezen. Aan deze bestemmingen zijn bouwregels en regels betreffende het gebruik gekoppeld.

De toelichting heeft geen rechtskracht, maar is wel een belangrijk onderdeel van het plan. De toelichting geeft een weergave van de beweegredenen, de onderzoeksresultaten en de beleidsuitgangspunten die aan dit plan ten grondslag liggen. De toelichting is van wezenlijk belang voor een juiste interpretatie en toepassing.

Daarnaast maken ook eventuele bijlagen onlosmakelijk onderdeel uit van het bestemmingsplan.

Verbeelding

De verbeelding is een digitale kaart, waarop bestemmingen en aanduidingen zijn weergegeven. Aanduidingen worden gebruikt om bepaalde zaken specifieker te regelen, bijvoorbeeld in de vorm van gebiedsaanduidingen, bouwaanduidingen, bouwvlakken, functieaanduidingen etc.

Voor de analoge verbeelding is gebruik gemaakt van een digitale ondergrond (Grootschalige Basiskaart en/of kadastrale kaart). Daar waar een verschil is tussen de digitale en de analoge verbeelding, is de digitale versie leidend.

Regels

De planregels zijn standaard onderverdeeld in vier hoofdstukken.

  • Hoofdstuk I : Inleidende regels, deze bevatten de begrippen en wijze van meten;
  • Hoofdstuk II: Bestemmingsregels, dit zijn de verschillende bestemmingen op alfabetische volgorde. De regels bevatten een bestemmingsomschrijving en regels voor het bouwen en het gebruik.
  • Hoofdstuk III: Algemene regels, dit zijn regels die gelden voor alle bestemmingen. Dit zijn onder meer (mogelijke) flexibiliteitsbepalingen in de vorm van wijzigings- en afwijkingsbevoegdheden.
  • Hoofdstuk IV: Overgangs- en slotbepalingen.

5.2 Wijze van bestemmen

Voor voorliggend plan is aangesloten bij de systematiek van het vigerende bestemmingsplan 'Landelijk gebied (voormalige gemeente Vlist)'. Voorliggend bestemmingsplan bevat de volgende bestemmingen:

Agrarisch met waarden

Deze bestemming ligt op het oostelijk deel van het plangebied aan de Hoenkoopse Buurtweg 32. Dit deel van het voormalige agrarische bouwvlak wordt omgezet naar weiland. Er mag hier niet worden gebouwd, uitgezonderd bouwwerken geen gebouwen zijnde, zoals erfafscheidingen.

Bedrijf

Deze bestemming ligt op de bedrijfsbebouwing en bijbehorend erf aan de Hoenkoopse Buurtweg 32, en op de bijbehorende bedrijfswoning. Met een bouwvlak is aangegeven waar gebouwd mag worden en met een aanduiding zijn specifiek de toegestane bedrijfstypen benoemd.

Er is een voorwaardelijke verplichting opgenomen dat binnen 2 jaar na het onherroepelijk worden van het bestemmingsplan de landschappelijke inpassingsmaatregelen, zoals opgenomen op de kaart in bijlage 3 van de regels, moeten zijn uitgevoerd en in stand worden gehouden.

Wonen

Deze bestemming ligt op de nieuwbouwlocatie. Met een bouwvlak is de situering van de nieuwe woning vastgelegd. De bestaande schuur (170 m²) wordt een bijgebouw van deze woning.

Voor deze locatie is een voorwaardelijke verplichting opgenomen, dat de omgevingsvergunning voor deze woning pas verleend mag worden als de oude bedrijfsbebouwing aan de Hoenkoopse Buurtweg 32 gesloopt is conform de sloopkaart in bijlage 2 van de bestemmingsplanregels. Ook is een voorwaardelijke verplichting opgenomen om de bestaande beplantingen in stand te houden.

Dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 6'

Deze dubbelbestemming dient de archeologische waarden in de bodem te beschermen. Op grond van de Archeologienota Krimpenerwaard uit 2016 is niet de bestemming uit het vigerende bestemmingsplan 'Landelijk Gebied (voormalige gemeente Vlist)' overgenomen, maar de regeling uit het archeologiebeleid, verwoord in de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 6'. Binnen deze dubbelbestemming moet voor bodemingrepen groter dan 2.500 m² en dieper dan 3 m -mv een omgevingsvergunning worden aangevraagd, waarbij in ieder geval een archeologisch onderzoek van de ondergrond plaats moet vinden.

Met dit hoofdstuk is voldaan aan artikel 3.1.3 van het Bro.

Hoofdstuk 6 Procedure

6.1 Algemeen

Bij de voorbereiding van een (voor)ontwerp bestemmingsplan dient overleg te worden gevoerd als bedoeld in artikel 3.1.1 Bro. Dit is het vooroverleg, waarin het conceptplan wordt voorgelegd aan het waterschap en aan die diensten van provincie en Rijk die betrokken zijn bij de zorg voor de ruimtelijke ordening of belast zijn met de behartiging van belangen welke in het plan in het geding zijn. Voor wat kleinere plannen kan, in overleg, afgezien worden van dit overleg.

Op basis van artikel 3.1.6 Bro dient verslag te worden gedaan van de wijze waarop burgers en maatschappelijke organisaties bij de voorbereiding van het bestemmingsplan zijn betrokken. Dit is de inspraak. Van (formele) inspraak kan, zeker bij wat kleinere plannen, worden afgezien. De gemeentelijke inspraakverordening is daarbij ook van belang.

Een ontwerpbestemmingsplan dient conform afdeling 3.4 Awb gedurende 6 weken ter inzage gelegd te worden. Hierbij is er de mogelijkheid voor een ieder om zienswijzen in te dienen op het plan. Na vaststelling door de Raad wordt het vaststellingsbesluit bekend gemaakt. Het bestemmingsplan ligt na bekendmaking 6 weken ter inzage. Gedurende deze termijn is er de mogelijkheid voor belanghebbenden beroep in te dienen bij de Afdeling bestuursrechtspraak Raad van State. Het bestemmingsplan treedt vervolgens daags na afloop van de tervisielegging in werking als er geen beroep is ingesteld. Is er wel beroep ingesteld dan treedt het bestemmingsplan ook in werking, tenzij naast het indienen van een beroepschrift ook om een voorlopige voorziening is gevraagd. De schorsing van de inwerkingtreding eindigt indien de voorlopige voorziening wordt afgewezen. De procedure eindigt met het besluit van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

6.2 Verslag vooroverleg ex artikel 3.1.1 Bro

Het plan is in het kader van het wettelijk vooroverleg toegestuurd naar de overlegpartners. De provincie Zuid-Holland en de Gasunie hebben aangegeven geen opmerkingen te hebben over het plan. Het Hoogheemraadschap De Stichtse Rijnlanden is via de digitale watertoets op de hoogte gesteld van het plan. De conclusie is dat het plan geen gevolgen heeft voor de waterhuishouding. Voorts is er een reactie ontvangen van de Omgevingsdienst Midden-Holland (ODMH). De opmerkingen van de ODMH zijn verwerkt in het ontwerpbestemmingsplan.

6.3 Verslag inspraak ex artikel 3.1.6 Bro

De initiatiefnemer heeft de directe buren van het plangebied geïnformeerd over deze plannen. Gezien de geringe impact van het voorgenomen initiatief wordt het bestemmingsplan gelijk als ontwerp ter inzage gelegd.

6.4 Verslag zienswijzen

Het ontwerpbestemmingsplan heeft vanaf 3 juni 2020 gedurende zes weken voor een ieder ter inzage gelegen. Tijdens deze termijn zijn geen zienswijzen ingediend.