direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Woningbouw Jan Blankenstraat
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.1931.BP1902DK024-VG01

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding voor het bestemmingsplan

Op de hoek van de Jan Blankenstraat en de Burgemeester Huijbrechtstraat in Bergambacht ligt een onbebouwd perceel. De initiatiefnemer heeft het plan om op deze locatie een viertal woningen te bouwen. Deze ontwikkeling past niet binnen het geldende bestemmingsplan. Omdat het initiatief wel passend is op de locatie, wordt medewerking verleend aan een herziening van het bestemmingsplan. In dit document wordt gemotiveerd waarom medewerking wordt verleend en waarom dat kan volgens de Wet ruimtelijke ordening (Wro).

1.2 Ligging plangebied

Het plangebied is gelegen aan de noordwestzijde van de kern Bergambacht. Bijgevoegde afbeelding toont globaal de ligging van het plangebied in de omgeving.

afbeelding "i_NL.IMRO.1931.BP1902DK024-VG01_0001.png"

Ligging van het plangebied (bron: openstreetmap.org)

1.3 Leeswijzer

Hoofdstuk 2 bevat een beschrijving van de bestaande situatie en van het plan. Daarna wordt in hoofdstuk 3 ingegaan op het relevante Rijks-, provinciale-, en gemeentelijke beleid. In hoofdstuk 4 wordt de haalbaarheid van het project getoetst op grond van het geldende beleid en (milieu)wetgeving. Ook wordt ingegaan op de economische haalbaarheid van het plan. Hoofdstuk 5 geeft een toelichting op de juridische opzet van het plan. Tot slot gaat hoofdstuk 6 in op de wijze hoe burgers en andere belanghebbenden betrokken zijn bij het plan (maatschappelijke uitvoerbaarheid). Hierin zijn de uitkomsten van inspraak, vooroverleg en zienswijzen opgenomen.

Hoofdstuk 2 Het initiatief

In dit hoofdstuk wordt het initiatief beschreven. Eerst wordt ingegaan op de bestaande situatie van het plangebied en de relatie met de omgeving. Daarna wordt ingezoomd op het beoogde initiatief.

2.1 Huidige situatie

Het plangebied betreft nu een onbebouwd grasveld op de hoek van de Jan Blankenstraat en de Burgemeester Huijbrechtstraat in Bergambacht. Aan de noordkant van het plangebied liggen horecagelegenheden (hotel-restaurant De Arendshoeve en pannenkoekenrestaurant Onder de Molen) en de molen Den Arend. Aan de zuidzijde bevinden zich een woonzorgcomplex en woningen. Bijgevoegde afbeelding geeft dit globaal aan.

afbeelding "i_NL.IMRO.1931.BP1902DK024-VG01_0002.png"

Luchtfoto van het plangebied (bron: PDOK)

2.2 Toekomstige situatie

De locatie leent zich goed voor de bouw van woningen. Er is een plan ontwikkeld voor de bouw van vier woningen. Het is opgezet als een flexibel plan, zodat er vrijheid in de uitvoering is. Bij de ontwikkeling van voorliggend plan is rekening gehouden met de voorgenomen uitbreiding van het woonzorgcomplex met bijbehorende parkeergelegenheid op het westelijk deel van het terrein. Deze ontwikkeling is van invloed op de invulling van deze locatie.

Bij de invulling worden de volgende stedenbouwkundige uitgangspunten gehanteerd:

  • De woningen aan de zuidkant zijn georiënteerd op de Jan Blankenstraat en worden vanaf hier ontsloten.
  • De voorgevels van de achtergelegen woningen zijn georiënteerd op het water aan de oostkant. Deze woningen worden ontsloten via een nieuw aan te leggen weg aan de westkant.
  • Aan de voorzijde ligt langs het water een groenstrook van gemiddeld 2,5 meter breed en daarnaast een voetpad met een breedte van ca. 2,5 meter.
  • De woningen worden vrijstaand of twee-aaneen gebouwd. De woningen kunnen met garages worden geschakeld.
  • Voortuinen zijn ca. 3 meter diep, meer kan ook.
  • De goothoogte wordt afgestemd op de omgeving, maximaal 4 meter. De bouwhoogte bedraagt max. 9 meter.
  • De woningen worden uitgevoerd in één bouwlaag met een kap. De nokrichting van de woningen aan de Jan Blankenstraat is noord-zuid gericht, die van de woningen aan het water oost-west.
  • De architectuur van de woningen sluit aan bij de bebouwing in de omgeving.
  • Op eigen terrein wordt voorzien in minimaal 2 parkeerplaatsen per woning, uitgevoerd in halfverharding.
  • De westzijde van het perceel (bij de parkeerplaatsen/bergingen) krijgt een groene invulling/aankleding.

Onderstaande afbeelding geeft een impressie van het plan.


afbeelding "i_NL.IMRO.1931.BP1902DK024-VG01_0003.png"

Impressie van de toekomstige invulling met 4 woningen (bron: Verstoep, bouwadvies en architectuur)

afbeelding "i_NL.IMRO.1931.BP1902DK024-VG01_0004.png"

Referentiebeeld groene aankleding van parkeerplaatsen en bergingen aan straatzijde

Hoofdstuk 3 Beleidskader

3.1 Rijksbeleid

Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) en Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro)

Gebiedsgericht

De SVIR benoemt een aantal aspecten van nationaal ruimtelijk belang. Het betreft de bescherming van de waterveiligheid aan de kust en rond de grote rivieren, bescherming en behoud van de Waddenzee en enkele werelderfgoederen, de uitoefening van defensietaken, het Natuurnetwerk Nederland (voorheen de ecologische hoofdstructuur), de elektriciteitsvoorziening, de toekomstige uitbreiding van het hoofd(spoor)wegennet en de veiligheid rond rijksvaarwegen. Voorts betreft het enkele specifieke gebieden zoals de mainportontwikkeling van Rotterdam en Schiphol.

In het Barro heeft het Rijk voor deze onderwerpen regels opgesteld waarmee de SVIR juridisch verankerd is richting lagere overheden. Via het Besluit ruimtelijke ordening en het Besluit omgevingsrecht zijn deze regels aanvullend vastgelegd.

In de SVIR worden, naast de onderwerpen van nationaal belang, accenten geplaatst op het gebied van bestuurlijke verantwoordelijkheden. Het beleid betekent een decentralisatie van rijkstaken en bevoegdheden. Het Rijk gaat zo min mogelijk op de stoel van provincies en gemeenten zitten en lagere overheden, burgers en bedrijven krijgen, zolang het nationaal belang niet in het geding is, de ruimte om oplossingen te creëren.

Ladder duurzame verstedelijking

Een meer algemeen onderwerp uit de SVIR is 'duurzame verstedelijking'. Via de 'ladder voor duurzame verstedelijking' wordt een zorgvuldige afweging en besluitvorming geborgd bij ruimtelijke vraagstukken in stedelijk gebied. Het gebruik van deze ladder is opgenomen in het Bro (artikel 3.1.6 onder 2).

De ladder richt zich op nieuwe stedelijke ontwikkelingen. In de toelichting van een bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, dient de behoefte aan die ontwikkeling te worden beschreven. Als de ontwikkeling buiten het bestaand stedelijk gebied plaatsvindt, moet bovendien gemotiveerd worden waarom niet binnen het bestaand stedelijk gebied in die behoefte kan worden voorzien.

Het Bro beschrijft wat een stedelijke ontwikkeling is: "een ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein of zeehaventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen." Onder 'bestaand stedelijk gebied' wordt het volgende verstaan: "bestaand stedenbouwkundig samenstel van bebouwing ten behoeve van wonen, dienstverlening, bedrijvigheid, detailhandel of horeca, alsmede de daarbij behorende openbare of sociaal culturele voorzieningen, stedelijk groen en infrastructuur."

Per 01 juli 2017 is de ladder voor duurzame verstedelijking herzien. Bij de herziening zijn onder meer de drie afzonderlijke 'treden' van de ladder losgelaten en is het begrip 'actuele regionale behoefte' gewijzigd in 'behoefte'. Nieuw is dat de laddertoets bij flexibele plannen kan worden doorgeschoven naar het moment van vaststelling van een wijzigings- of uitwerkingsplan.

Planspecifiek

Gebiedsgericht

Het plangebied ligt niet in een van de aangewezen gebieden van de SVIR en het Barro. Er zijn geen specifieke randvoorwaarden voor dit plan.

Ladder duurzame verstedelijking
Voorliggend initiatief omvat de bouw van maximaal 4 nieuwe woningen. Uit jurisprudentie blijkt dat er pas vanaf 12 woningen sprake is van een stedelijke ontwikkeling zoals bedoeld in artikel 3.1.6. Bro. Toetsing aan de ladder voor duurzame verstedelijking is niet nodig.

Het rijksbeleid staat uitvoering van dit plan niet in de weg.

3.2 Provinciaal beleid

Visie ruimte en mobiliteit provincie Zuid-Holland

De 'Visie ruimte en mobiliteit provincie Zuid-Holland' (actualisatie, mei 2018) is een structuurvisie op provinciaal niveau en bevat de hoofdlijnen van het ruimtelijk beleid. De visie biedt geen vast omlijnd eindbeeld, maar wel ambities en doelen die de provincie samen met anderen wil realiseren. Vier rode draden geven richting aan de gewenste ontwikkelingen en het handelen van de provincie:

  • beter benutten en opwaarderen van wat er is;
  • vergroten van de agglomeratiekracht;
  • verbeteren van de ruimtelijke kwaliteit;
  • bevorderen van de transitie naar een water- en energie-efficiënte samenleving;

De verordening ruimte 2018 is een van de instrumenten om het provinciaal ruimtelijk beleid uit te voeren. De verordening stelt regels aan gemeentelijke bestemmingsplannen. In de Verordening zijn onderwerpen opgenomen met heldere criteria en/of spelregels en een zwaarwegend provinciaal belang.

Beter benutten en opwaarderen bebouwde ruimte

De provincie wijst in de structuurvisie gebieden aan die vallen onder de bebouwde ruimte. Hieronder vallen de stedelijke agglomeraties, het systeem van kernen en linten en het logistiek-industrieel systeem. De provincie wenst de bebouwde ruimte beter te benutten en de leefkwaliteit van deze ruimtes te verbeteren.
Nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen dienen zoveel mogelijk op te worden gevangen binnen de bebouwde ruimte, maar dit is geen harde eis. De kwaliteit buiten de bebouwde ruimte kan bijvoorbeeld aanleiding zijn om een kwaliteitsverbetering te realiseren door middel van het toevoegen van stedelijke functies.

Laag van de cultuur- en natuurlandschappen
De provincie streeft aan de hand van richtpunten o.a. naar het behoud van de maat van de poldereenheden, het verkavelingspatroon, de beplanting en de zichtbaarheid van water in de vorm van sloten, weteringen en boezems. Tevens moeten ontwikkelingen rekening houden met het behoud van de landschapselementen en dient nieuwe bebouwing te worden geplaatst binnen de bestaande structuren / linten en niet in de veenweidepolders.

Stads- en dorpsranden
De zones op de grens van bebouwd gebied en landschap duidt de provincie aan als stads- en dorpsranden. Deze gebieden hebben een potentie voor een hoogwaardig en geliefd woonmilieu door de samenkomst van de sterke aspecten van stad en land.

Planspecifiek
Op onderstaande afbeelding is te zien dat het plangebied ligt in het aangewezen gebied 'beter benutten bebouwde ruimte'. Voorliggend inbreidingsplan voorziet zodoende in de wens van de provincie om de bebouwde ruimte beter te benutten en te bouwen binnen bestaande structuren.


afbeelding "i_NL.IMRO.1931.BP1902DK024-VG01_0005.png"
Uitsnede kaart 'beter benutten bebouwde ruimte' (bron: ruimtelijkeplannen.nl)
Het initiatief past hiermee in het beleid van de provincie Zuid-Holland.

3.3 Gemeentelijk beleid

3.3.1 Structuurvisie Beleef Bergambacht

De fusiegemeente Krimpenerwaard, ontstaan op 1 januari 2015, heeft geen eigen structuurvisie. De voormalige gemeente Bergambacht heeft in 2008 de structuurvisie 'Beleef Bergambacht' gepubliceerd. Deze structuurvisie is van rechtswege komen te vervallen, de inhoud en het gedachtegoed van de visie leven echter nog voort. De visie geeft inzicht in de ruimtelijke en functionele hoofdstructuur van de voormalige gemeente, zowel in de kernen als in het buitengebied. In de structuurvisie wordt de voorkeur gegeven aan maximaal inzetten op inbreiding om zo het open veenweidegebied te bewaren. In de Structuurvisie wordt geconstateerd dat de kern Bergambacht behoorlijk veel ruimte heeft om het woningbouwprogramma binnenstedelijk te faciliteren.

Planspecifiek
Voorliggend plan betreft een inbreidingsplan voor een aantal woningen in de kern Bergambacht. Omdat ingezet wordt op inbreiding past het initiatief binnen het beleid van de structuurvisie 'Beleef Bergambacht'.

3.3.2 Nota ruimtelijke kwaliteit 2017

De gemeente Krimpenerwaard heeft op 13 december 2016 de 'Nota Ruimtelijke kwaliteit gemeente Krimpenerwaard' vastgesteld. Doel van de Nota is het welstandsbeleid van de voormalige gemeenten Bergambacht, Nederlek, Ouderkerk, Schoonhoven en Vlist te harmoniseren en dereguleren met behoud van kwaliteit. Bij de Nota Ruimtelijke kwaliteit horen twee kaarten: de niveaukaart en de gebiedenkaart. Op de niveaukaart is aangegeven wat het minimale toelatingsniveau is om de gewenste kwaliteit van de omgeving te regelen. Op de gebiedenkaart zijn de gebieden weergegeven die zich onderscheiden met samenhangende bebouwingstypologieën.

Planspecifiek
De navolgende afbeeldingen tonen een uitsnede van de niveaukaart en de gebiedenkaart. Het plangebied is rood omcirkeld.

afbeelding "i_NL.IMRO.1931.BP1902DK024-VG01_0006.png"

Op de niveaukaart is het plangebied aangeduid als 'bijzonder'. In deze gebieden is het uiterlijk van aanzienlijk belang voor de identiteit van Krimpenerwaard. Inspanning ten behoeve van het behoud en de eventuele versterking van de ruimtelijke kwaliteit is in deze gebieden gewenst. Een plan moet een bijdrage leveren aan de kwaliteit van het straatbeeld.
Op de gebiedenkaart is het plangebied aangeduid als 'polderlint'. Het uitgangspunt hierbij is dat bouwplannen een positieve bijdrage leveren aan de ruimtelijke kwaliteit van de omgeving. Het wordt verwacht dat er in ieder geval aandacht geschonken wordt aan de hoofdoriëntatie van de bebouwing en de mate van afwisseling en individualiteit in de massa in combinatie met een terughoudende vormgeving en traditioneel gebruik van materialen en kleuren.

3.3.3 Woonvisie Krimpenerwaard; Kerngericht!

In de Woonvisie (vastgesteld in 2018) verkent de gemeente Krimpenerwaard de woonopgave voor de komende periode binnen de gemeente en welke opgaven en ontwikkelingen zij samen met bewoners en belanghouders wil gaan realiseren tot 2030. Vijf thema's vormen de opgaven voor het wonen in de Krimpenerwaard:

  • 1. Positionering in de regio;
  • 2. Betaalbaar en beschikbaar;
  • 3. Duurzame gebouwde omgeving;
  • 4. Wonen-welzijn-zorg;
  • 5. Bouwen aan vitale kernen.

Uit de Woonvisie blijkt dat er in elke kern sprake is van huishoudensgroei. Om dit te faciliteren stelt de gemeente als ambitie om minimaal 3.000 nieuwe woningen te realiseren in de periode 2015 - 2030. Er is voornamelijk behoefte aan koopwoningen. Hierbij varieert het gewenste woningtype. Het toevoegen van woningen dient bij de dragen aan het in stand houden van het sociale netwerk, gemeenschapsleven, identiteit van een dorp, ruimtelijke kwaliteit en aan een levendig verenigingsleven. Tevens blijft het netwerk voor vrijwilligerswerk, verenigingsleven en mantelzorg in stand wanneer jongeren en gezinnen in de kernen kunnen blijven of komen wonen. Er wordt ingezet op inbreiding en verdichting als dit ruimtelijk een kwaliteitsverbetering betekent en niet ten koste gaat van de kracht van de kern.

Planspecifiek
Voorliggend initiatief betreft een inbreidingsplan voor een aantal koopwoningen in de kern Bergambacht. Uit de woonvisie blijkt dat hier behoefte aan is. Het plangebied is nu een onbebouwd grasveld met een horecabestemming. Met het plan wordt de locatie op een ruimtelijk en functioneel passende wijze ingevuld.

3.3.4 Duurzaamheid

Duurzaamheid is een steeds belangrijker thema in de ruimtelijke ordening. In een duurzame leefomgeving wordt bewust omgegaan met energie, klimaat, grondstoffen, ruimte, water en groen. In het collegeprogramma van de gemeente Krimpenerwaard wordt aandacht gevraagd voor klimaatadaptie, waarbij de nadruk ligt op het tegengaan van bodemdaling, het beperken van wateroverlast en het tegengaan van hittestress. Daarnaast wordt ingezet op een lagere CO2-uitstoot en meer duurzaam opgewekte energie.

Bouwbesluit

Wettelijk kan er in Nederland geen verdere verduurzaming worden afgedwongen dan via het Bouwbesluit. Het Bouwbesluit stelt eisen aan energiezuinigheid van nieuwe woningen en utiliteitsgebouwen. De maat voor energiezuinigheid heet Energie Prestatie Coëfficiënt (EPC). Voor woningen geldt sinds 2015 een Energie Prestatie Coëfficiënt van 0,4 op gebouwniveau. Deze is later verlaagd richting een coëfficiënt dichter bij de nul. Vanaf 2020 moeten alle nieuwe gebouwen voldoen aan de BENG-eisen, dit is rijksbeleid. BENG staat voor Bijna EnergieNeutrale Gebouwen.

Bij nieuwbouw liggen kansen om duurzaamheid te verbeteren. Het energieneutraal maken van een gebouw kan beter bij de bouw dan achteraf. Nieuwbouw biedt de kans om meteen voor een duurzame wijze van verwarming te kiezen, maar ook andere duurzaamheidsaspecten zijn bij nieuwbouw relatief eenvoudig te realiseren, zoals het opwekken van duurzame energie. Sinds 01-07-2018 moeten nieuwe woningen gasloos worden gebouwd. Dit heeft gevolgen voor de toe te passen technische apparatuur. Waar voorheen een kleine compacte verwarmingsketel volstond, moet nu worden overgestapt naar bijvoorbeeld een warmtepompinstallatie met buffervaten en een warmteterugwin-unit. Dit zijn installaties die een behoorlijk ruimtebeslag in de woning innemen.

Planspecifiek

De nieuwe woningen zullen voldoen aan de nieuwe eisen van energie en bij de bouw zal gebruik worden gemaakt van duurzame materialen. Op welke wijze dit precies wordt uitgevoerd wordt in het kader van de omgevingsvergunning voor het bouwen uitgewerkt.

Bij de inrichting van de buitenruimte wordt rekening worden gehouden met water- en hittestress. Het aanplanten van groen is goed voor de klimaatbestendigheid, omdat het bijdraagt aan het verminderen van de hittestress en het verbeteren van het watervasthoudend vermogen van het gebied. In de groene invulling kunnen zich tevens diverse vogels vestigen. Met het realiseren van nieuw open water ten westen van het plangebied worden extra bergingsmogelijkheden voor water gecreëerd. Dit draagt bij aan het voorkomen wan wateroverlast en vermindert hittestress.

3.3.5 Geldend bestemmingsplan

Ter plaatse van het plangebied geldt het bestemmingsplan 'Dorpsgebied', vastgesteld op 25 oktober 2011. Het plangebied heeft nu de enkelbestemming 'Horeca' met de functieaanduiding 'specifieke vorm van horeca - 1'. Hier zijn lichte horecabedrijven toegestaan die in beginsel alleen overdag en 's avonds zijn geopend. Op het plangebied ligt de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie' met in verschillende delen van het gebied de functieaanduidingen 'specifieke vorm van waarde - a1, a2 en a4'. Tevens heeft het de gebiedsaanduiding 'vrijwaringszone - molenbiotoop'. Daarnaast geldt in het plangebied het ontwerp 'Parapluplan Parkeren Krimpenerwaard' (8 augustus 2018) met de gebiedsaanduiding 'overige zone - parkeren'.

afbeelding "i_NL.IMRO.1931.BP1902DK024-VG01_0007.png"

Uitsnede bestemmingsplan 'Dorpsgebied' (bron: ruimtelijkeplannen.nl)

Het plangebied heeft een horecabestemming, waardoor de voorgenomen realisatie van woningen strijdig is met het geldende bestemmingsplan.

Hoofdstuk 4 Uitvoerbaarheid

De uitvoerbaarheid van een bestemmingsplan moet als gevolg van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) aangetoond worden (artikel 3.1.6 van het Bro). Daaronder valt zowel de onderzoeksverplichting naar verschillende ruimtelijk relevante aspecten (geluid, bodem, etc.) als ook de economische uitvoerbaarheid van het plan.

4.1 Milieu

4.1.1 Bodem

Op grond van de Wet Bodembescherming (Wbb) moet aangetoond worden dat de kwaliteit van de bodem en het grondwater in het plangebied in overeenstemming zijn met het beoogde gebruik. De bodemkwaliteit kan namelijk van invloed zijn op de beoogde functie van het plangebied. Bij een functiewijziging zal in veel gevallen een specifiek bodemonderzoek moeten worden uitgevoerd.

Planspecifiek

Voorliggend plan betreft de realisatie van maximaal 4 woningen. In het kader van de voorgenomen ontwikkeling is een historisch bodemonderzoek uitgevoerd. Het gehele onderzoeksrapport is toegevoegd als bijlage 1. Hierin wordt geconcludeerd dat er geen reden bestaat om in het plangebied een specifieke verontreiniging te verwachten. De locatie wordt daarom als onverdacht aangemerkt. Een verkennend bodemonderzoek conform NEN 5740 zal in het kader van de aanvraag omgevingsvergunning worden uitgevoerd.

Hiermee is het initiatief uitvoerbaar met betrekking tot het aspect bodem.

4.1.2 Lucht

De mate van blootstelling aan luchtverontreiniging speelt een rol in het kader van een goede ruimtelijke ordening. Met betrekking tot 'luchtkwaliteit' zijn twee aspecten van belang. Ten eerste of de luchtkwaliteit ter plaatse de nieuwe functie toelaat (de gevoeligheid van de bestemming) en ten tweede wat de bijdrage is van het plan aan die luchtkwaliteit.

Luchtkwaliteit ter plaatse

In de Wet milieubeheer zijn normen opgenomen voor de concentraties van een aantal stoffen in de buitenlucht ter bescherming van de mens. De twee belangrijkste stoffen zijn PM10 (fijnstof) en NO2 (stikstofdioxide). Voor beide stoffen bedraagt de grenswaarde 40 µg/m3.

Bijdrage aan luchtkwaliteit

In de Wet milieubeheer zijn de belangrijkste bepalingen over luchtkwaliteitseisen opgenomen. De Wet maakt een onderscheid tussen 'kleine' en 'grote' projecten. Kleine projecten dragen 'niet in betekenende mate' (NIBM) bij aan verslechtering van de luchtkwaliteit. Een paar honderd grote projecten dragen juist wel 'in betekenende mate' bij aan de verslechtering van de luchtkwaliteit. Het gaat hierbij vooral om bedrijventerreinen en infrastructuur (wegen).

Wat het begrip 'in betekenende mate' precies inhoudt, staat in de algemene maatregel van bestuur "Niet in betekenende mate bijdragen" (Besluit NIBM). Op hoofdlijnen komt het erop neer dat 'grote' projecten die jaarlijks meer dan 3 procent bijdragen aan de jaargemiddelde norm voor fijn stof en stikstofdioxide (1,2 microgram per m3) een 'betekenend' negatief effect hebben op de luchtkwaliteit. 'Kleine' projecten die minder dan 3 procent bijdragen, kunnen doorgaan zonder toetsing. Dat betekent bijvoorbeeld dat lokale overheden een toevoeging van minder dan 1.500 huizen niet hoeven te toetsen aan de normen voor luchtkwaliteit, omdat een dergelijk project per definitie niet boven de 3%-norm komt.

Planspecifiek

Luchtkwaliteit ter plaatse van het initiatief

Vanuit een goede ruimtelijke ordening is de huidige luchtkwaliteit ter plaatse getoetst met behulp van de NSL Monitoringstool (www.nsl-monitoring.nl). Door de metingen ter plaatse te toetsen aan de grenswaarden is gekeken of er sprake is van een goed woon- en leefklimaat. Uit metingen van het rekenpunt 15474703 (aan de Molenlaan ter hoogte van plangebied) zijn de volgende concentraties naar voren gekomen:

  NO2 (stikstofdioxide)   PM10 (Fijn stof)  
Gemeten totale concentratie jaargemiddelde 2017 (µg/m3)   22,7 µg/m3   19,1 µg/m3  
Grenswaarde concentratie (µg/m3)   40 µg/m3   40 µg/m3  

De gemeten concentraties stikstofdioxide en fijn stof liggen ruim onder de gestelde grenswaarden. Met betrekking tot de luchtkwaliteit zijn geen belemmeringen voor onderhavig initiatief.

Bijdrage initiatief

Ten aanzien van de bijdrage aan luchtkwaliteit is het initiatief (toevoegen van max. 4 woningen) van geringe omvang ten opzichte van de benoemde grenswaarde (3%, toevoegen van 1.500 woningen). Op basis van de te verwachten toename aan verkeersbewegingen ten gevolge van het project is te concluderen dat dit project 'niet in betekende mate' bijdraagt aan de verslechtering van de luchtkwaliteit. Een nadere toetsing ten aanzien van het aspect luchtkwaliteit kan daarom achterwege blijven.

Het initiatief is uitvoerbaar met betrekking tot het aspect luchtkwaliteit.

4.1.3 Geluid

De mate waarin het geluid het woonmilieu mag belasten, is geregeld in de Wet geluidhinder (Wgh). De kern van de wet is dat geluidsgevoelige objecten worden beschermd tegen geluidhinder uit de omgeving. In de Wgh worden de volgende objecten beschermd:

  • woningen;
  • geluidgevoelige gebouwen, zoals scholen, ziekenhuizen, verzorgings- en verpleeghuizen, psychiatrische instellingen en kinderdagverblijven;
  • geluidsgevoelige terreinen (woonwagenstandplaatsen en bestemde ligplaatsen voor woonschepen).

Het beschermen van deze geluidsgevoelige objecten gebeurt aan de hand van vastgestelde zoneringen. Binnen deze zones bepaalt het bevoegd gezag de te hanteren grenswaarden. Er geldt een voorkeursgrenswaarde en een bovengrens (hoger mag niet). De Wgh gaat verder onder meer ook in op geluidwerende voorzieningen, geluidbelastingkaarten en actieplannen. De belangrijkste bronnen van geluidhinder die bij een ruimtelijke ontwikkeling aan de orde kunnen zijn betreffen: industrielawaai, wegverkeerslawaai en spoorweglawaai.

Planspecifiek

Voor voorliggend plan geldt dat industrielawaai of spoorweglawaai niet aan de orde zijn. Wat betreft wegverkeerslawaai is bij de Jan Blankenstraat sprake van een 30 km zone zonder veel (vracht)verkeer. Dergelijke wegen hebben volgens artikel 74 lid 2 van de Wgh geen geluidszone en zijn daarmee niet onderzoeksplichtig. De geplande woningen liggen wel binnen de wettelijk vastgestelde geluidszone van de provinciale weg N207. Daarom is in het kader van de voorgenomen ontwikkeling een akoestisch onderzoek uitgevoerd. Het gehele onderzoeksrapport is opgenomen als bijlage 2. Uit het onderzoek blijkt dat de geluidsbelasting ten gevolge van wegverkeerslawaai op de N207 met maximaal 51 dB hoger is dan de voorkeursgrenswaarde van 48 dB maar lager dan de maximaal toelaatbare hogere grenswaarde van 63 dB in stedelijk gebied. Tussen de geplande woningen en de N207 is een gebouw gepland. In de geluidberekening is daar geen rekening mee gehouden, maar hierdoor kan de geluidbelasting op de woningen lager worden.

Maatregelen om de geluidbelasting te reduceren (bronmaatregelen, overdrachtsmaatregelen) zijn hier niet mogelijk. De geluidbelasting is niet dermate hoog dat maatregelen aan de gevel nodig zijn. Voor onderhavig plan is sprake van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat. Voor de woningen kan een hogere waarde worden aangevraagd van maximaal 51 dB.

Het initiatief is uitvoerbaar met betrekking tot het aspect geluid.

4.1.4 Milieuzonering

Milieuzonering is het aanbrengen van een ruimtelijke scheiding tussen milieubelastende en milieugevoelige functies. Doel is om bij het opstellen van een ruimtelijk plan een goed en veilig leefklimaat te waarborgen, maar tegelijkertijd ook aan bedrijven voldoende milieuruimte te bieden voor het uitoefenen van hun activiteiten.

De mate waarin bedrijven invloed hebben op hun omgeving is afhankelijk van de aard van de bedrijvigheid en de afstand tot een gevoelige bestemming. Milieugevoelige bestemmingen zijn gebouwen en terreinen die naar hun aard bestemd zijn voor het verblijf van personen gedurende de dag of nacht of een gedeelte daarvan (bijvoorbeeld woningen). Daarnaast kunnen ook landelijke gebieden en/of andere landschappen belangrijk zijn bij een zonering tot andere, minder gevoelige, functies zoals bedrijven.

Milieuzonering heeft betrekking op aspecten met een ruimtelijke dimensie, zoals geluid, geur, gevaar en stof. De mate van belasting, en daarmee de gewenste aan te houden afstand, kan per aspect en per bedrijfstype en verschillen. In de publicatie 'Bedrijven en Milieuzonering' van de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG) is een lijst opgenomen met daarin de minimale richtafstanden tussen een gevoelige bestemming en bedrijven. Van deze richtafstanden kan worden afgeweken, mits wordt onderbouwd waarom de feitelijke milieuhinder als minder belastend wordt gezien.

Het belang van milieuzonering wordt steeds groter aangezien functiemenging steeds vaker voorkomt. Hierbij is het motto: 'scheiden waar het moet, mengen waar het kan'.

Planspecifiek

Het plangebied ligt in een gemengd gebied met de functies horeca, maatschappelijk (woonzorg) en detailhandel. Op korte afstand ligt de Hoofdstraat met veel centrumfuncties. Aangezien er sprake is van een gemengd gebied kunnen de richtafstanden op grond van de Staat van bedrijfsactiviteiten uit de publicatie 'Bedrijven en milieuzonering' van de VNG met 1 stap/categorie worden verkleind. Direct ten noorden van het plangebied ligt een hotel en restaurant. Voor hotels en restaurants gelden richtafstanden van minimaal 10 meter. Ten zuiden van het plangebied ligt op circa 20 meter afstand een woonzorgcomplex. Hiervoor geldt voor het aspect geluid een minimale richtafstand van 30 meter. Wanneer deze afstanden met 1 stap worden verkleind wordt de richtafstand van het hotel en restaurant 0 meter en de richtafstand voor het woonzorgcomplex 10 meter. De afstanden tussen het plangebied en de genoemde functies voldoen aan deze richtafstanden. De overige functies (detailhandel, centrumfuncties) liggen op nog grotere afstand.

Het initiatief is uitvoerbaar met betrekking tot het aspect milieuzonering.

4.1.5 Externe veiligheid

Het beleid voor externe veiligheid is gericht op het beperken en beheersen van risico's voor de omgeving die ontstaan door opslag, productie, gebruik en vervoer van gevaarlijke stoffen. Hierbij gaat het om risicovolle inrichtingen, transportroutes voor het vervoer van gevaarlijke stoffen en buisleidingen.

De verplichting om in een ruimtelijk plan in te gaan op deze risico's komt voort uit het 'Besluit externe veiligheid inrichtingen' (Bevi), het 'Besluit externe veiligheid transportroutes' (Bevt) en het 'Besluit externe veiligheid buisleidingen' (Bevb). Daarnaast zijn in het Activiteitenbesluit milieubeheer en het Vuurwerkbesluit veiligheidsafstanden genoemd die moeten worden aangehouden rond stationaire risicobronnen, niet zijnde een Bevi-inrichting.

De wetgeving richt zich op het beschermen van kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten. Kwetsbaar zijn onder meer woningen, onderwijs- en gezondheidsinstellingen, en kinderopvang- en dagverblijven, en grote kantoorgebouwen (>1500 m²). Beperkt kwetsbaar zijn kleinere kantoren en winkels, horeca, parkeerterreinen en bedrijfsgebouwen waarin geen grote aantallen personen aanwezig zijn.

Binnen het beoordelingskader voor externe veiligheid staan twee kernbegrippen centraal: het plaatsgebonden risico (PR) van 10-6 per jaar en het groepsrisico (GR). Het plaatsgebonden risicobeleid bestaat uit harde afstandscontouren tussen risicobron en (beperkt) kwetsbaar object. Het wordt uitgedrukt in een contour van 10-6 per jaar (de kans dat per jaar 1 persoon overlijdt door een ongeluk met een gevaarlijke stof mag niet groter zijn dan 1 op een miljoen). Het groepsrisico legt een relatie tussen de kans op een ramp en het aantal mogelijke slachtoffers. Bij de berekening van het groepsrisico spelen mee de aard en hoeveelheid van de gevaarlijke stoffen en het aantal potentiële slachtoffers.

Voor de beoordeling van een ruimtelijk plan moet worden vastgesteld of het plangebied is gelegen binnen de PR en/of de invloedsgebieden van het GR. Binnen de 10-6-contour is het realiseren van kwetsbare objecten niet toegestaan.

Planspecifiek

Via de website risicokaart.nl kan voor de locatie worden vastgesteld of er in de directe omgeving inrichtingen, buisleidingen en / of belangrijke transportroutes aanwezig zijn die in het kader van de externe veiligheid van belang zijn. Bijgevoegd een screenshot van die website.

afbeelding "i_NL.IMRO.1931.BP1902DK024-VG01_0008.png"

Uitsnede risicokaart met plangebied blauw omcirkeld

Uit de risicokaart is op te maken dat over de provinciale weg ten westen van het plangebied (N207) en de provinciale weg ten zuiden van het plangebied (N210) gevaarlijke stoffen worden vervoerd. De afstand tussen het plangebied en de N210 is circa 540 meter. Voor wat betreft de N210 ligt het plangebied buiten het invloedsgebied van deze transportroute voor gevaarlijke stoffen. De afstand tussen het plangebied en de N207 is circa 90 meter. Hiermee ligt het plangebied wel in het invloedsgebied van deze weg.
Ten zuiden van het plangebied ligt een tankstation op circa 600 meter afstand. De PR 10-6-risicocontour van het tankstation bedraagt 50 meter. De invloedsafstand van het GR bedraagt 150 meter (bron: bestemmingsplan 'Dorpsgebied'). Het plangebied ligt hiermee buiten het invloedsgebied van deze inrichting.  

Op grond van artikel 7 van het Bevt moet voor de (spoor-)wegen, gezien de ligging, worden ingegaan op de mogelijkheden voor:

  • de bestrijdbaarheid van een zwaar ongeval op deze transportroute en
  • de zelfredzaamheid met betrekking tot nog niet aanwezige (beperkt) kwetsbare objecten binnen het plangebied.

Volgens artikel 9 van het Bevt moet de veiligheidsregio in de gelegenheid worden gesteld om hierover een advies uit te brengen. In dit geval is sprake van een standaardsituatie, waarvoor onderstaande verantwoordingstekst kan worden gehanteerd. Relevant hierbij is ook dat het ruimtelijke besluit geen betrekking heeft op het mogelijk maken van een (nog niet aanwezig) "bijzonder kwetsbare object", bestemd voor verminderd zelfredzame personen.

Bestrijdbaarheid

Bij een calamiteit, waarbij toxische vloeistoffen of gassen (kunnen) vrijkomen, zal de brandweer inzetten op het beperken of voorkomen van effecten. Deze inzet zal voornamelijk plaatsvinden bij de bron. De brandweer richt zich dan niet direct op het bestrijden van effecten in of nabij het plangebied. Eventuele secundaire branden in het plangebied kunnen met behulp van de primaire bluswatervoorzieningen worden bestreden door de brandweer. De mogelijkheden voor bestrijdbaarheid worden daarom niet verder in beschouwing genomen.

Mogelijkheden tot zelfredzaamheid

Bij een calamiteit, waarbij toxische vloeistoffen of gassen vrijkomen, is het belangrijk dat de aanwezigen in het plangebied worden geïnformeerd hoe te handelen bij dat incident. Hiervoor wordt gebruik gemaakt van de zogenaamde waarschuwings- en alarmeringspalen (WAS-palen) of NL-alert. Bij het genoemde incidentscenario is het advies om te schuilen in een gebouw (bij voorliggend plan kan dat in de te realiseren woningen) en de ramen, deuren en ventilatieopeningen te sluiten. Er zijn voldoende mogelijkheden om dit advies tijdig op te volgen.

Conclusie
Op basis van de hierboven genoemde overwegingen kan worden geconcludeerd dat er voldoende mogelijkheden voor de bestrijdbaarheid en zelfredzaamheid zijn. Dit betekent dat er geen nadere eisen aan het plan worden gesteld in het kader van het milieuaspect externe veiligheid.

4.1.6 Milieueffectrapportage

De milieueffectrapportage (m.e.r.) is een hulpmiddel om bij een plan of besluit het milieubelang een volwaardige plaats in de besluitvorming te geven. Voor activiteiten die belangrijke milieugevolgen kunnen hebben, is het verplicht een m.e.r. uit te voeren, waarin de milieugevolgen van een plan of een besluit en (milieuvriendelijker) alternatieven worden onderzocht.

Het Besluit m.e.r. is van belang om te bepalen of bij de voorbereiding van een plan of een besluit de m.e.r.-procedure moet worden doorlopen. Bij toetsing aan het Besluit m.e.r. zijn er vier mogelijkheden:

  • 1. het plan of besluit is direct m.e.r.plichtig (op grond van activiteiten genoemd in bijlage C van het Besluit m.e.r.);
  • 2. het plan of besluit bevat activiteiten uit kolom 1 van onderdeel D, en ligt boven de (indicatieve) drempelwaarden, zoals beschreven in kolom 2 'gevallen', van onderdeel D. Het besluit moet eerst worden beoordeeld om na te gaan of er sprake is van m.e.r.-plicht: het besluit is dan m.e.r.- beoordelingsplichtig. Voor een plan in kolom 3 'plannen' geldt geen m.e.r-beoordelingsplicht, maar direct een (plan-)m.e.r.-plicht;
  • 3. het plan of besluit bevat wel de activiteiten uit kolom 1, maar ligt beneden de drempelwaarden, zoals beschreven in kolom 2 'gevallen' van onderdeel D: er dient in overleg met de aanvrager van het bijbehorende plan of besluit beoordeeld te worden of er aanleiding is voor het uitvoeren van een m.e.r.-beoordeling (als sprake is van een besluit) of het direct uitvoeren van een m.e.r. (als sprake is van een plan). Deze keuze wordt uiteindelijk in het bijbehorende plan of besluit gemotiveerd;
  • 4. de activiteit(en) of het betreffende plan en/of besluit worden niet genoemd in het Besluit m.e.r.: in dat geval geldt er geen m.e.r.- (beoordelings)plicht.

Sinds 16 mei 2017 geldt er een directe werking van het Europees recht. Daarom is per 7 juli 2017 het gewijzigde Besluit m.e.r. in werking getreden. In de gewijzigde Besluit m.e.r. staat de nieuwe procedure voor de vormvrije m.e.r.-beoordeling. Voor een aanvraag, waarbij een vormvrije m.e.r.-beoordeling aan de orde is, moet:

  • Door de initiatiefnemer een aanmeldingsnotitie worden opgesteld;
  • Het bevoegd gezag binnen 6 weken een m.e.r.-beoordelingsbesluit nemen. Dit besluit hoeft niet in de Staatscourant gepubliceerd te worden;
  • De initiatiefnemer het (vormvrije) m.e.r.-beoordelingsbesluit bij de vergunningaanvraag voegen (Artikel 7.28 Wet milieubeheer).

Planspecifiek

Het onderhavige plan behelst de bouw van maximaal 4 woningen binnen bestaand stedelijk gebied. Er is daarmee geen sprake van een stedelijke ontwikkelingsproject als bedoeld in categorie 11.2 van onderdeel D van de bijlage bij het Besluit m.e.r. Het ligt ver onder de genoemde drempelwaarden. Er is geen aanleiding voor het uitvoeren van een m.e.r.-beoordeling en er hoeft geen aanmeldnotitie m.e.r. te worden opgesteld.

Wel zijn in het kader van dit ruimtelijk pan de belangrijkste milieuaspecten waaronder bodem, luchtkwaliteit, geluid, externe veiligheid en ecologie in beeld gebracht (zie hoofdstuk 4). Hieruit blijkt dat er geen sprake is van een ontwikkeling die een forse invloed heeft op het milieu. Belangrijke milieugevolgen kunnen worden uitgesloten.

4.2 Water

Water is een belangrijk thema in de ruimtelijke ordening. Door verstandig om te gaan met het water kan verdroging en wateroverlast voorkomen worden en de kwaliteit van het water hoog gehouden worden.
Op Rijksniveau en Europees niveau zijn de laatste jaren veel plannen en wetten gemaakt met betrekking tot water. De belangrijkste hiervan zijn het Waterbeleid voor de 21e eeuw, de Waterwet en het Nationaal Waterplan.

Waterbeleid voor de 21e eeuw

De Commissie Waterbeheer 21e eeuw heeft advies uitgebracht over het toekomstige waterbeleid in Nederland. De adviezen van de commissie staan in het rapport 'Anders omgaan met water, Waterbeleid voor de 21ste eeuw' (WB21). De kern van het rapport WB21 is dat water de ruimte moet krijgen, voordat het die ruimte zelf neemt. In het Waterbeleid voor de 21e eeuw worden twee principes (drietrapsstrategieën) voor duurzaam waterbeheer geïntroduceerd:

  • vasthouden, bergen en afvoeren: dit houdt in dat water zoveel mogelijk bovenstrooms wordt vastgehouden in de bodem en in het oppervlaktewater. Indien nodig wordt overtollig water tijdelijk geborgen in bergingsgebieden en pas als vasthouden en bergen niet meer mogelijk is wordt het water afgevoerd.
  • schoonhouden, scheiden en zuiveren: hier gaat het erom dat het water zoveel mogelijk schoon wordt gehouden. Vervolgens worden schoon en vuil water zoveel mogelijk gescheiden en als laatste komt het zuiveren van verontreinigd water aan bod.

Waterwet

De Waterwet regelt het beheer van oppervlaktewater en grondwater en verbetert ook de samenhang tussen waterbeleid en ruimtelijke ordening. Daarnaast levert de Waterwet een flinke bijdrage aan kabinetsdoelstellingen zoals vermindering van regels, vergunningstelsels en administratieve lasten. Een belangrijk gevolg van de Waterwet is dat de aloude vergunningstelsels uit de voorheen afzonderlijke waterbeheerwetten zijn gebundeld. Dit resulteert in één vergunning, de watervergunning.

Nationaal Waterplan

Op basis van de Waterwet is het Nationaal Waterplan vastgesteld door het kabinet. Dit Nationaal Waterplan geeft de hoofdlijnen, principes en richting van het nationale waterbeleid in de planperiode 2016-2021, met een vooruitblik richting 2050. Het Nationaal Waterplan richt zich op bescherming tegen overstromingen, beschikbaarheid van voldoende en schoon water en de diverse vormen van gebruik van water. Het geeft maatregelen die in de periode 2016-2021 genomen moeten worden om Nederland ook voor toekomstige generaties veilig en leefbaar te houden en de kansen die water biedt te benutten.

Waterbeheerplan 2016-2021

Het beleid van het Hoogheemraadschap van Schieland en de Krimpenerwaard (verder HHSK) is vastgelegd in het waterbeheerplan HHSK 2016-2021. Dit waterplan is een vervolg op het Waterbeheerplan 2010-2015 'Goed voor elkaar'. Voor een groot deel zijn de doelen uit het eerste plan behaald. In het Waterbeheerplan 2016-2021 zijn er enkele resterende opgaven samen met nieuwe doelen opgenomen.

Het streven van HHSK is om het watersysteem zo goed mogelijk geschikt te houden voor alle functies die binnen het verantwoordelijk gebied vallen. Daarnaast is er aandacht voor de aantrekkelijkheid van het woon- en leefgebied voor alle gebruikers. De HHSK staat voor doelmatig en duurzaam waterbeheer, toegespitst op de waterveiligheid, de watersystemen, afvalwaterketens en emissies en wegen. Deze doelen zijn praktisch uitgewerkt in een aantal primaire opgaven voor de aankomende zes jaar, onderverdeeld naar gebiedsbrede opgaven en locatiegebonden opgaven.

Beleid Waterberging bij ruimtelijke ontwikkelingen 2012

De Verenigde Vergadering van het Hoogheemraadschap heeft op 27 juni 2012 het ''Beleid Waterberging bij ruimtelijke ontwikkelingen' vastgesteld. Dit beleid heeft als doel om ongewenste effecten van verhardingstoename op het watersysteem te voorkomen. Een belangrijk ongewenst effect van verhardingstoenamen is de versnelde afvoer van neerslag. Voor verschillende ruimtelijke ontwikkelingen zijn voorwaarden beschreven om de te verwachten effecten op het watersysteem te compenseren.

Er wordt onderscheid gemaakt in drie typen plannen: kleine, middelgrote en grote ruimtelijke ontwikkelingen.

  • 1. Kleine plannen: Plannen met een verhardingstoename tot 500 m2.
  • 2. Middelgrote plannen: Plannen met een verhardingstoename groter dan 500 m2 en kleiner dan 10 hectare bruto oppervlak.
  • 3. Grote plannen: Een plan groter dan 10 hectare bruto oppervlak.


Watertoets

De 'watertoets' is een instrument dat waterhuishoudkundige belangen expliciet en op evenwichtige wijze laat meewegen bij het opstellen van ruimtelijke plannen en besluiten. Het is geen technische toets, maar een proces waarbij de initiatiefnemer van een ruimtelijk plan en de waterbeheerder met elkaar in gesprek gaan voorafgaand aan de vaststelling van het plan. De watertoets bestaat uit twee onderdelen:

  • de verplichting aan initiatiefnemers van ruimtelijke plannen om de waterbeheerder vroegtijdig in de planvorming te betrekken, en
  • de verplichting aan initiatiefnemers van ruimtelijke plannen om in hun plan verantwoording af te leggen over de manier waarop omgegaan is met de inbreng van de waterbeheerder. Dit laatste gebeurt doorgaans in de waterparagraaf bij het betreffende plan.

Planspecifiek

Voor onderhavig initiatief is de digitale watertoets ingevuld. Het resultaat hiervan is opgenomen in bijlage 3. Uit de watertoets blijkt dat nader overleg met het waterschap nodig is, omdat er sprake is van waterstaatkundige belangen. Het plangebied raakt een beperkingsgebied. Tevens neemt het verhard oppervlak toe met meer dan 500 m2.
Voor voorliggend plan is een berekening gemaakt van de maximale toename aan verhard oppervlak en de hoeveelheid watercompensatie die daarvoor nodig is. Het Hoogheemraadschap schrijft voor dat bebouwing voor 100% gecompenseerd moet worden en tuinen voor 60%. Uit de berekening volgt dat er met het plan maximaal 1550 m2 aan verharding wordt aangelegd. Hier is 500 m2 vrijgesteld. Van de resterende 1050 m2 dient 10% (105 m2) gecompenseerd worden in de vorm van open water. Deze watercompensatie zal worden gerealiseerd ten westen van het plangebied bij de bestaande watergang langs de Provincialeweg N207.
De exacte afspraken met betrekking tot watercompensatie worden in overleg met HHSK verder uitgewerkt bij de aanvraag van de omgevingsvergunning voor het bouwen.

Bij de verdere uitwerking zal ook een rioleringsplan worden opgesteld, alsmede worden aangegeven welke materialen worden gebruikt. Vanwege de invloed op de waterkwaliteit is het niet wenselijk om uitloogbare materialen te gebruiken.

Hiermee is het initiatief uitvoerbaar vanuit het aspect water.

4.3 Ecologie

Bij ruimtelijke ingrepen dient rekening te worden gehouden met de natuurwaarden ter plaatse. Per 01-01-2017 zijn de Natuurbeschermingswet 1998, de Flora en faunawet en de Boswet opgegaan in de nieuwe Wet natuurbescherming. De Wet natuurbescherming beschermt natuurgebieden, inheemse soorten en het bosopstanden in Nederland.

Gebiedsbescherming

In de Wet natuurbescherming worden de zogenoemde Natura 2000-gebieden beschermd. Natura 2000 is de overkoepelende naam voor gebieden die worden beschermd vanuit de Vogel- en Habitatrichtlijn. Volgens deze Europese richtlijnen moeten lidstaten specifieke diersoorten en hun natuurlijke leefomgeving (habitat) beschermen om de biodiversiteit te behouden. Natura 2000-gebieden kennen een zogenaamde 'externe werking'. Dit betekent dat ontwikkelingen die buiten de begrenzing van de Natura 2000-gebieden gelegen zijn, ook getoetst moeten worden of er significant negatieve effecten optreden op het betreffende gebied.


Soortenbescherming

Een hoofdstuk in de Wet natuurbescherming regelt de bescherming van de in het wild voorkomende inheemse planten en dieren: de soortenbescherming. De wet richt zich vooral op het in stand houden van populaties van soorten die bescherming behoeven. In de wet zijn algemene en specifieke verboden vastgelegd ten aanzien van beschermde dier- en plantensoorten. Bekeken moet worden in hoeverre ruimtelijke plannen negatieve gevolgen hebben op beschermde dier- en plantensoorten en of er compenserende of mitigerende maatregelen genomen moeten worden. De wet geeft de mogelijkheid aan provincies om voor een bepaald aantal soorten via een verordening een algemene vrijstelling op bepaalde verbodsbepalingen te geven.

Daarnaast geldt voor iedereen in Nederland altijd, dus ook los van het voorliggende beoogde ruimtelijke project, dat de zorgplicht nageleefd moet worden bij het verrichten van werkzaamheden. Voor menige soort geldt dat indien deze zorgplicht nagekomen wordt een bepaald beoogd project uitvoerbaar is.

Planspecifiek

Voor onderhavig plan is een quickscan flora en fauna uitgevoerd. Het onderzoeksrapport is toegevoegd als bijlage 4. De belangrijkste conclusies ten aanzien van gebiedsbescherming en soortenbescherming worden hieronder beschreven.

Gebiedsbescherming

In de omgeving van het plangebied is het dichtstbijzijnde Natura 2000-gebied 'Donkse Laagten'. Dit gebied ligt op ruim 4,5 kilometer afstand van het plangebied. Door de geringe omvang van de ontwikkeling en de afstand tot het te beschermen gebied, kan het optreden van significante negatieve effecten worden uitgesloten.

Gezien het aantal woningen (4) en de afstanden tot de stikstofgevoelige gebieden in de omgeving is er geen aanleiding te veronderstellen dat de stikstofdepositie als gevolg van de bouw en het gebruik van de woningen substantieel effect heeft. 

Soortenbescherming

Onderhavig plan betreft de bouw van maximaal 4 woningen. Het plangebied is nu een grasveld met een horecabestemming. Uit de quickscan blijkt dat er ten tijde van het onderzoek geen beschermde soorten aanwezig waren in het plangebied. Met betrekking tot de directe omgeving zijn er enkele situatie die mogelijk tot verstoring kunnen leiden indien in het broedseizoen de haag wordt gerooid of oevervegetaties worden gemaaid. Voor het onderdeel amfibieën is geconstateerd dat er actueel geen risico’s aanwezig zijn. Voor amfibieën kan vestiging niet worden uitgesloten zowel bij het ontstaan van ondiep stagnerend water in het voortplanting seizoen als bij het opwerpen van grond- en zanddepots bij aanvang van de overwintering. Om dit te mitigeren zijn preventieve maatregelen noodzakelijk. Voor een aangrenzend gebouw kan de aanwezigheid van vleermuizen niet worden uitgesloten.

Geadviseerd wordt om tijdens de uitvoering van werkzaamheden een aantal maatregelen te treffen om eventuele nadelige effecten te voorkomen:

  • uitvoeren van een broedvogelcheck vooruitlopend op het rooien van de haag en verwijderen van oevervegetaties;
  • voorkomen van uitstralen van bouwplaatsverlichting naar de gevel van de aangrenzende bebouwing waar mogelijk vleermuizen voorkomen;
  • opslag van grond en zand in de periode september - december afschermen tegen intreden met amfibieënraster;
  • stagnerend ondiep water in de periode februari - mei voorkomen of afschermen met amfibieënraster;
  • de algemene zorgplicht voor flora en fauna dient in acht te worden genomen. Bij het aantreffen van dieren dienen deze voorzichtig buiten de projectlocatie op een geschikte plaats te worden gebracht. Bij twijfel dient ecologisch advies te worden ingewonnen.

 

De uitvoerbaarheid van het initiatief voor ecologie is hiermee aangetoond.

4.4 Verkeer

Onderdeel van goede ruimtelijke ordening is het effect van een beoogd nieuw project op de verkeersstructuur. Het plangebied wordt ontsloten via de Jan Blankenstraat. Het plangebied ligt in de bebouwde kom in een 30 km zone. Het initiatief omvat de bouw van maximaal 4 woningen. Het aantal verkeersbewegingen zal daardoor iets toenemen, maar niet in die mate dat het problemen zou kunnen opleveren. De Jan Blankenstraat heeft voldoende capaciteit om deze beperkte verkeerstoename op te vangen.
In het plangebied geldt het 'Parapluplan Parkeren Krimpenerwaard', waarbij de gemiddelde parkeerkencijfers van de CROW-publicatie 317 als norm worden gehanteerd. Voor vrijstaande koopwoningen in een weinig stedelijk gebied, rest bebouwde kom, is de gemiddelde parkeernorm 2,3 per woning. Met de gemeente is afgestemd dat het plan dient te voorzien in 9 parkeerplaatsen. In het plangebied is bij elke woning ruimte om op eigen terrein te parkeren met 2 naast elkaar gelegen parkeerplaatsen. Daarnaast is er in een extra parkeerplaats voorzien in het openbaar gebied tussen de parkeerplaats van het naastgelegen zorghotel en de meest noordelijk gelegen woning (zie tekening in paragraaf 2.2). Hiermee wordt voldaan aan de parkeernorm.

Het initiatief is uitvoerbaar vanuit het aspect verkeer.

4.5 Cultuurhistorie en archeologie

In elk bestemmingsplan moet een beschrijving worden opgenomen van de wijze waarop met de in het gebied aanwezige cultuurhistorische waarden wordt omgegaan. Denk aan aanwezige monumenten, historische gebieden, kenmerkende (straat)beelden en landschapselementen. Bij het maken van plannen kan ook (weer) rekening gehouden worden met al deze elementen die er vroeger wel waren maar nu niet meer. Een bijzonder onderdeel van cultuurhistorie is archeologie.

Cultuurhistorie

Het belang van cultuurhistorie is wettelijk vastgelegd in het Besluit ruimtelijke ordening. Het Besluit geeft aan dat “een beschrijving van de wijze waarop met de in het gebied aanwezige cultuurhistorische waarden en in de grond aanwezige of te verwachten monumenten rekening is gehouden” in het bestemmingsplan opgenomen moet worden. Het voornaamste doel hiervan is om het cultuurhistorische karakter van Nederland op gebiedsniveau te behouden en te versterken.

Archeologie

De bescherming van archeologische waarden bij ruimtelijke ontwikkelingen is geregeld in de Erfgoedwet. De essentie van de wettelijke bescherming is dat archeologische resten zoveel mogelijk in de bodem bewaard blijven. Bij ruimtelijke plannen geldt de verplichting om rekening te houden met bekende en te verwachten archeologische waarden. Indien ingrepen gepaard gaan met een verstoring van de bodem, kan het nodig zijn om nader onderzoek te doen, zodat - waar nodig - de archeologische waarden veiliggesteld kunnen worden en/of het plan aangepast kan worden. De verantwoordelijkheid voor archeologische waarden ligt bij de gemeente.

Op basis van artikel 5.10 van de Erfgoedwet zijn mogelijke (toevals)vondsten bij het verrichten van werkzaamheden in de bodem altijd beschermd. Er geldt een meldingsplicht bij het vinden van (mogelijke) waardevolle zaken.

Planspecifiek

Cultuurhistorie
Het plangebied bevindt zich binnen de vrijwaringszone molenbiotoop. Op circa 80 meter afstand van de dichtstbijzijnde woningen in het plangebied ligt de molen Den Arend aan de Molenlaan. Hier geldt dat binnen een afstand van 100 meter tot het middelpunt van de molen geen bebouwing mag worden opgericht hoger dan de onderste punt van de verticaal staande wiek. De onderste punt van de verticaal staande wiek bevindt zich op circa 8 meter hoogte.

Op basis van artikel 6.34 van de provinciale omgevingsverordening kan worden afweken van deze maatvoering. Dit artikel luidt: "Een bestemmingsplan kan voorzien in een bestemming waarbij in relatief beperkte mate wordt afgeweken van de regels in deze afdeling, mits geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de doelstelling van de desbetreffende regels."

De maximale bouwhoogte in voorliggend plan bedraagt 9 meter. Namens Gedeputeerde Staten is aangegeven dat bij een meter overschrijding nog geen sprake is van een onevenredige afbreuk van de molenbiotoop. Een bouwhoogte van 9 meter is namelijk noodzakelijk om te kunnen voldoen aan diverse andere wet- en regelgeving. Aangezien er nu al tussen het plangebied en de molen bebouwing  aanwezig is, wordt de vrije windvang door de realisering van de woningen niet negatief beïnvloed. Hier komt bij dat de overheersende windrichting zuidwest is. De woningen zijn ten (zuid)oosten van de molen gesitueerd, waardoor deze geen belemmering vormen. 

De Molenlaan is cultuurhistorisch relevant, omdat het een oud bebouwingslint is. De horecagelegenheden ten noorden van het plangebied liggen aan de Molenlaan en zijn gevestigd in oude boerderijen. Het plangebied bevindt zich aan de achterzijde van deze voormalige boerderijen. Ruimtelijk gezien sluit het plangebied echter meer aan bij de woonstraten aan de zuidkant, de Jan Blankenstraat en Burgemeester Huijbrechtstraat. Specifieke cultuurhistorische waarden zijn hier niet aanwezig.

Archeologie

Het plangebied heeft de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie'. In het plangebied is in augustus 2008 een archeologisch onderzoek uitgevoerd. Het onderzoeksrapport is toegevoegd als bijlage 5. Dit onderzoek is uitgevoerd voor een ander plan dat destijds in ontwikkeling was, maar de resultaten kunnen ook voor dit plan worden gebruikt, omdat het huidige plangebied geheel in het onderzoeksgebied ligt. Uit het onderzoek blijkt dat er geen aanwijzingen zijn dat er archeologische waarden in het plangebied aanwezig zijn. Er zijn geen belemmeringen om het terrein vrij te geven voor de voorgenomen ontwikkeling. Omdat het niet volledig is uit te sluiten dat binnen het plangebied toch nog archeologische resten voorkomen, wordt aanbevolen om de uitvoerder van het grondwerk te wijzen op de plicht archeologische vondsten te melden bij het bevoegde overheid, zoals aangegeven in de Erfgoedwet.

Vanwege de onderzoeksresultaten wordt de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie' niet overgenomen in voorliggend plan.


Het initiatief is uitvoerbaar vanuit de aspecten cultuurhistorie en archeologie.

4.6 Economische uitvoerbaarheid

Bij de voorbereiding van een bestemmingsplan dient, op grond van artikel 3.1.6 lid 1, sub f van het Bro, onderzoek plaats te vinden naar de (economische) uitvoerbaarheid van het plan. In principe dient bij vaststelling van een ruimtelijk besluit tevens een exploitatieplan vastgesteld te worden om verhaal van plankosten zeker te stellen. Op basis van 'afdeling 6.4 grondexploitatie', artikel 6.12, lid 2 van de Wro kan de gemeenteraad bij het besluit tot vaststelling van het bestemmingsplan echter besluiten geen exploitatieplan vast te stellen indien:

  • het verhaal van kosten van de grondexploitatie over de in het plan of besluit begrepen gronden anderszins verzekerd is;
  • het bepalen van een tijdvak of fasering als bedoeld in artikel 6.13, eerste lid, onder c, 4°, onderscheidenlijk 5°, niet noodzakelijk is;
  • het stellen van eisen, regels, of een uitwerking van regels als bedoeld in artikel 6.13, tweede lid, onderscheidenlijk b, c of d, niet noodzakelijk is.

Planspecifiek

De ontwikkelingskosten komen geheel voor rekening van de initiatiefnemer. Hiertoe zal de gemeente voorafgaand aan de planologische procedure met de initiatiefnemer een exploitatieovereenkomst afsluiten. Voor de realisatie van het plan hoeft de gemeente geen investering te doen. De kosten die door de gemeente gemaakt worden voor het voeren van de planologische procedure zijn verrekend in de leges. Eventuele extra gemeentelijke kosten worden gedekt door de exploitatieovereenkomst.

Tevens zal een overeenkomst betreffende planschade worden afgesloten. Deze kosten komen eveneens geheel voor rekening van de initiatiefnemer.

Op basis van het bovenstaande kan geconcludeerd worden dat het plan economisch uitvoerbaar is.

Hoofdstuk 5 Juridische planbeschrijving

5.1 Algemeen

Het bestemmingsplan is opgezet volgens de in de Wet ruimtelijke ordening opgenomen standaardvorm van de Standaard Vergelijkbare Bestemmingplannen 2012 (SVBP 2012).

Het bestemmingsplan bestaat uit een verbeelding, planregels en een toelichting. De verbeelding en de planregels vormen samen het juridisch bindende gedeelte van het bestemmingsplan. Beide planonderdelen dienen in onderlinge samenhang te worden bezien en toegepast. Op de verbeelding zijn de bestemmingen aangewezen. Aan deze bestemmingen zijn bouwregels en regels betreffende het gebruik gekoppeld.

De toelichting heeft geen rechtskracht, maar is wel een belangrijk onderdeel van het plan. De toelichting geeft een weergave van de beweegredenen, de onderzoeksresultaten en de beleidsuitgangspunten die aan dit plan ten grondslag liggen. De toelichting is van wezenlijk belang voor een juiste interpretatie en toepassing.

Daarnaast maken ook eventuele bijlagen onlosmakelijk onderdeel uit van het bestemmingsplan.

Verbeelding

De verbeelding is een digitale kaart, waarop bestemmingen en aanduidingen zijn weergegeven. Aanduidingen worden gebruikt om bepaalde zaken specifieker te regelen, bijvoorbeeld in de vorm van gebiedsaanduidingen, bouwaanduidingen, bouwvlakken, functieaanduidingen etc.

Voor de analoge verbeelding is gebruik gemaakt van een digitale ondergrond (Grootschalige Basiskaart en/of kadastrale kaart). Daar waar een verschil is tussen de digitale en de analoge verbeelding, is de digitale versie leidend.

Regels

De planregels zijn standaard onderverdeeld in vier hoofdstukken.

  • Hoofdstuk I : Inleidende regels, deze bevatten de begrippen en wijze van meten;
  • Hoofdstuk II: Bestemmingsregels, dit zijn de verschillende bestemmingen op alfabetische volgorde. De regels bevatten een bestemmingsomschrijving en regels voor het bouwen en het gebruik.
  • Hoofdstuk III: Algemene regels, dit zijn regels die gelden voor alle bestemmingen. Dit zijn onder meer (mogelijke) flexibiliteitsbepalingen in de vorm van wijzigings- en afwijkingsbevoegdheden.
  • Hoofdstuk IV: Overgangs- en slotbepalingen.

5.2 Wijze van bestemmen

Voor de opzet van dit plan is aansluiting gezocht bij de regeling van het bestemmingsplan 'Dorpsgebied', zoals dat voor het dorp Bergambacht geldt. Voorliggend bestemmingsplan bevat de volgende bestemmingen:

  • Enkelbestemming 'Wonen'. Op de verbeelding is langs de zuid- en westzijde een gevellijn opgenomen. Voor de nieuwe woningen geldt dat deze in of maximaal 2 meter achter de gevellijn gebouwd moeten worden. Vóór de gevellijn zijn geen gebouwen of bijbehorende bouwwerken toegestaan, behalve aan- en uitbouwen van beperkte omvang, zoals erkers.
  • Enkelbestemming 'Groen'. Deze bestemming is opgenomen voor het wandelpad, de groenstrook en de leidingstrook ten oosten van het plangebied.
  • Enkelbestemming 'Verkeer'. Deze geldt aan de westzijde van het plangebied ter plaatse van de ontsluiting van de woningen.

Met dit hoofdstuk is voldaan aan artikel 3.1.3 van het Bro.

Hoofdstuk 6 Procedure

6.1 Algemeen

Bij de voorbereiding van een (voor)ontwerp bestemmingsplan dient overleg te worden gevoerd als bedoeld in artikel 3.1.1 Bro. Dit is het vooroverleg, waarin het conceptplan wordt voorgelegd aan het waterschap en aan die diensten van provincie en Rijk die betrokken zijn bij de zorg voor de ruimtelijke ordening of belast zijn met de behartiging van belangen welke in het plan in het geding zijn. Voor wat kleinere plannen kan, in overleg, afgezien worden van dit overleg.

Op basis van artikel 3.1.6 Bro dient verslag te worden gedaan van de wijze waarop burgers en maatschappelijke organisaties bij de voorbereiding van het bestemmingsplan zijn betrokken. Dit is de inspraak. Van (formele) inspraak kan, zeker bij wat kleinere plannen, worden afgezien. De gemeentelijke inspraakverordening is daarbij ook van belang.

Een ontwerpbestemmingsplan dient conform afdeling 3.4 Awb gedurende 6 weken ter inzage gelegd te worden. Hierbij is er de mogelijkheid voor een ieder om zienswijzen in te dienen op het plan. Na vaststelling door de Raad wordt het vaststellingsbesluit bekend gemaakt. Het bestemmingsplan ligt na bekendmaking 6 weken ter inzage. Gedurende deze termijn is er de mogelijkheid voor belanghebbenden beroep in te dienen bij de Afdeling bestuursrechtspraak Raad van State. Het bestemmingsplan treedt vervolgens daags na afloop van de tervisielegging in werking als er geen beroep is ingesteld. Is er wel beroep ingesteld dan treedt het bestemmingsplan ook in werking, tenzij naast het indienen van een beroepschrift ook om een voorlopige voorziening is gevraagd. De schorsing van de inwerkingtreding eindigt indien de voorlopige voorziening wordt afgewezen. De procedure eindigt met het besluit van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

6.2 Verslag vooroverleg ex artikel 3.1.1 Bro

Het voorontwerpbestemmingsplan is in het kader van het wettelijk vooroverleg toegezonden aan het Hoogheemraadschap van Schieland en de Krimpenerwaard (HHSK), de GGD Hollands Midden en de Omgevingsdienst Midden-Holland. Zij hebben allen aangegeven in te kunnen stemmen met het plan. Een verslag van het vooroverleg is opgenomen in bijlage 6.

Omdat er geen sprake is van een bovenlokaal belang is het bestemmingsplan niet toegezonden aan de provincie Zuid-Holland.

6.3 Verslag inspraak ex artikel 3.1.6 Bro

Op 15 mei 2019 is informatiebijeenkomst gehouden, waarin in de initiatiefnemer omwonenden heeft geïnformeerd over de ontwikkelingen aan de Jan Blankenstraat. Er zijn twee varianten gepresenteerd: één met zes woningen en één met vier woningen. Een verslag van de bijeenkomst is opgenomen in bijlage 7. Naar aanleiding van de reactie van omwonenden is besloten dat de variant met vier woningen de voorkeur geniet. Deze variant is opgenomen in onderhavig bestemmingsplan.

6.4 Verslag zienswijzen

Het ontwerpbestemmingsplan heeft vanaf 28 januari 2020 gedurende zes weken voor een ieder ter inzage gelegen. Er zijn vier zienswijzen ingediend. Dit heeft op twee onderdelen geleid tot aanpassing van het plan. Vanwege de molenbiotoop is de maximale bouwhoogte gewijzigd naar 9 meter. Daarnaast is in de regels vastgelegd dat de nokrichting van de woningen haaks op de voorgevel moet staan.

Een verslag van de zienswijzen is opgenomen in bijlage 8 Nota van beantwoording zienswijzen. Hier zijn de zienswijzen samengevat en per onderdeel van een antwoord voorzien. Tevens is aangegeven op welke wijze dit geeft geleid tot aanpassing van het plan.