direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Tiendweg Oost ten oosten van 1, Lekkerkerk
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.1931.BP1607BG019-VG01

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding

De gemeenteraad van de voormalige gemeente Nederlek heeft in mei 2014 het bestemmingsplan 'Bedrijventerrein Lekkerkerk Oost' vastgesteld, waarin een uitbreiding van het bedrijventerrein mogelijk is gemaakt, alsmede het oprichten van twee woningen in het bebouwingslint aan de Tiendweg Oost. Mede naar aanleiding van een ingekomen zienswijze heeft het college tijdens raadsbehandeling aan de gemeenteraad toegezegd om het bestemmingsplan later ook voor andere perceel eigenaren te wijzigen om wonen aan de zuidzijde van de Tiendweg Oost in het plangebied mogelijk te maken. De reden om nieuwe planontwikkelingen niet integraal mee te nemen in het bestemmingsplan is geweest om geen vertraging op te lopen voor het bestemmingsplan 'Bedrijventerrein Lekkerkerk Oost'.
Twee van deze ontwikkellocaties zijn gelegen aan weerszijde van een inmiddels gerealiseerde woning aan de Tiendweg Oost. De eigenaren willen deze aangrenzende agrarische percelen ook wijzigen in een woonbestemming, welke aansluiten bij de twee gebouwde woningen aan de Tiendweg Oost. Om deze functiewijziging mogelijk te maken is dit bestemmingsplan opgesteld.

1.2 Ligging plangebied

Het plangebied ligt aan de oostzijde van de dorpskern Lekkerkerk in de gemeente Krimpenerwaard. Het plangebied wordt aan de noordzijde begrensd door de Tiendweg Oost met aansluitend het veenweidegebied. De Randweg loopt over het bedrijventerrein heen ten westen van het plangebied (zie figuur 1).

afbeelding "i_NL.IMRO.1931.BP1607BG019-VG01_0001.png"

Figuur 1: Situering omgeving plangebied (twee deelgebieden met rode lijn aangeduid).

1.3 Vigerend bestemmingsplan

Voor het plangebied geldt het volgende door het gemeenteraad van de voormalige gemeente Nederlek vastgestelde bestemmingsplan.

Bestemmingsplan   Raadsbesluit   Uitspraak Raad van State  
Bestemmingsplan "Bedrijventerrein Lekkerkerk Oost"   27 mei 2014   N.v.t.  

Het plangebied is hierin bestemd voor 'Agrarisch' zonder bouwvlak met de functieaanduiding 'Specifieke vorm van waarde - vaw 3'. Voorts is de gebiedsaanduiding 'Geluidzone - industrie' opgenomen in verband met het zuidelijk gelegen bedrijventerrein. Het bestemmingsplan is op 16 juli 2014 onherroepelijk van kracht geworden. In het bestemmingsplan is geen afwijkings- en/of wijzigingsbevoegdheid opgenomen om het oprichten van een extra woning mogelijk te maken. Om medewerking te verlenen aan het oprichten van twee woningen is mitsdien een bestemmingsplan noodzakelijk.

afbeelding "i_NL.IMRO.1931.BP1607BG019-VG01_0002.png"

Figuur 2: Uitsnede plankaart bestemmingsplan 'Bedrijventerrein Lekkerkerk Oost'. Twee deelgebieden rood omlijnd.

1.4 Leeswijzer

Hoofdstuk 2 beschrijft de huidige situatie. De planbeschrijving van de nieuwe toestand is in Hoofdstuk 3 opgenomen. In Hoofdstuk 4 wordt het beleidskader uiteengezet. Hierin wordt het voor dit bestemmingsplan relevante rijks-, provinciaal, regionaal en gemeentelijke beleid beschreven. Hoofdstuk 5 omvat de omgevingsaspecten, waaronder de Waterparagraaf. Ook uitvoeringsaspecten worden hier beschreven. In Hoofdstuk 6 wordt de keuze voor de planmethodiek nader toegelicht. Hoofdstuk 7 is gewijd aan de uitvoerbaarheid. Hier wordt met name ingegaan op de uitkomsten van de inspraak en het overleg ex artikel 3.1.1 van het Besluit ruimtelijke ordening.

afbeelding "i_NL.IMRO.1931.BP1607BG019-VG01_0003.png"

Luchtfoto plangebied en omgeving.

Hoofdstuk 2 Bestaande situatie

2.1 Ruimtelijke en functionele structuur

Veenweide
Het grondgebied van de Krimpenerwaard bestaat uit veenweidegebied. Het veenweidegebied wordt gekenmerkt door twee hoofdrichtingen. De ene hoofdrichting loopt evenwijdig aan de Lek en de Hollandsche IJssel en wordt bepaald door de nederzettingen, watergangen en doorgaande wegen. De andere richting staat haaks op deze rivieren en wordt bepaald door de verkaveling, watergangen en verbindingswegen. Het slagenlandschap in het veengebied bestaat uit twee verschillende werelden: die van de dijklinten c.q. kleinschalige linten in het veenweidegebied met bruggetjes en knotwilgen met daarachter de ruimte met sloten en weilanden.
Tiendwegen bevinden zich voornamelijk in de veenontginningen in het westen van Nederland, onder andere in de Krimpenerwaard, welke zich zonder uitzondering in het rivierengebied bevinden. Ze liggen bijna allemaal binnen een kilometer afstand van een veenstroompje of rivier en lopen daar parallel aan. Een voorbeeld hiervan is de Tiendweg Oost.

Plangebied en omgeving
Het bebouwingslint in het westelijk deel van de Tiendweg Oost bestaat hoofdzakelijk uit vrijstaande woningen. Ten oosten van de Randweg wordt de bebouwing minder intensief. Naast agrarische bedrijfswoningen staan hier ook vrijstaande woningen. Het lint is onlangs versterkt met twee extra woningen. Zij vormen een verlengde van de lintbebouwing tot de begraafplaats. Vanwege het tamelijk losgeplaatste karakter van deze woningen vormt dit een afronding van de lintbebouwing aan de Tiendweg Oost, waarbij het zuidelijk gelegen bedrijventerrein grotendeels aan het zicht wordt onttrokken.
De woningen dragen bij aan versterking van de lintstructuur en sluiten aan bij de wens vanuit de structuurvisie (zie paragraaf 4.4.1). Het patroon van het lint en het karakteristieke waterrijke slagenlandschap nemen een belangrijke plaats in bij het waarborgen van de cultuurhistorische, natuur- en landschapskwaliteiten. Ten noorden van de Tiendweg Oost ligt het veenweidegebied.

Bestaand bebouwingslint westelijk deel en oostelijk deel Tiendweg Oost.

afbeelding "i_NL.IMRO.1931.BP1607BG019-VG01_0004.png"

Het bedrijventerrein Lekkerkerk Oost. Het noordelijk gelegen veenweidegebied.

Hoofdstuk 3 Planbeschrijving

3.1 Beleidsmatige ontwikkelingen

Tijdens de behandeling tot vaststelling van het bestemmingsplan Bedrijventerrein Lekkerkerk Oost (2014), waarin onder andere twee woningen in het bebouwingslint aan de Tiendweg Oost planologisch mogelijk werden gemaakt, heeft de gemeenteraad zich nog eens uitgesproken om ook aan nieuwe planinitiatieven medewerking te verlenen wanneer een maatschappelijke tegenprestatie (zoals aanleg groen, water en landschappelijke inpassing) hiertegen over staat.

3.2 Nieuwe situatie

Het deelgebied langs de Tiendweg Oost ten oosten van de Randweg geeft nogal een verrommeld beeld. Het gebied tussen het bedrijventerrein en de Tiendweg Oost vraagt om een kwaliteitsimpuls om de landschappelijke kwaliteiten te verbeteren en de cultuurhistorische waarden te herstellen. Hiermee is inmiddels een aanvang genomen door realisatie van twee koopwoningen (2015). De tuinen rond de woningen dragen bij aan extra buffer beplanting tussen het bedrijventerrein en de Tiendweg.

Nadien hebben drie eigenaren de handen ineen geslagen om in lijn met de beleidsuitspraken tijdens vaststelling van het bestemmingsplan Bedrijventerrein Lekkerkerk Oost drie extra woningen te realiseren in het lint.

Specifiek
Dit bestemmingsplan heeft betrekking op twee nieuw te bouwen woningen aan de Tiendweg Oost tussen reeds gerealiseerde c.q. een nog te bouwen woning. De woningen komen in lijn te staan met de al bestaande woningen aan de Tiendweg Oost (trapsgewijs met een verspringende voorgevel). Zo vormen deze een verlengde van de lintbebouwing. De woningen krijgen overeenkomstig het geldende bestemmingsplan een goot- en bouwhoogte van respectievelijk 6 en 9 meter. De inhoud van de woningen bedraagt maximaal 650 m³ overeenkomstig het geldende bestemmingsplan. De percelen worden ontsloten via bestaande uitritten op de Tiendweg Oost. Hieronder is een situatietekening van de woonkavels opgenomen (figuur 3).

afbeelding "i_NL.IMRO.1931.BP1607BG019-VG01_0005.png"

Figuur 3: Nieuwe situatie (indicatief). Woningen aangeduid met letter B.

Perceel tussen Tiendweg Oost 1 en 1a. Perceel vanaf Tiendweg Oost.

afbeelding "i_NL.IMRO.1931.BP1607BG019-VG01_0006.png"

Perceel tussen Tiendweg Oost 1a en 1c. Het nabij recreatiegebied. Op achtergrond de al bestaande lintbebouwing.

3.3 Beeldkwaliteit

Een bestemmingsplan dat een nieuwe ruimtelijke ontwikkeling mogelijk maakt bevat op grond van de Verordening ruimte een motivering, bij voorkeur vervat in een beeldkwaliteitsparagraaf, waaruit blijkt dat de ruimtelijke kwaliteit ten minste gelijk blijft. Deze paragraaf voorziet hierin.

Landschappelijke hoofdstructuur
De Tiendweg Oost is één van de tientallen Tiendwegen die West Nederland kent. De Tiendweg loopt parallel aan de rivier de Lek en heeft van oudsher waarschijnlijk een functie gehad voor de ontginning van dit gedeelte van de Krimpenerwaard. Hierdoor vormt de Tiendweg Oost een belangrijke historische landschappelijke structuurdrager in het typische veenweidegebied van de Krimpenerwaard. De Tiendwegen worden voornamelijk gekenmerkt door hun vrij smalle en relatief hoog liggende wegprofiel met aan weerszijde watergangen. Vaak komen aan weerszijde van de Tiendwegen boombeplantingen voor als knotwilg, els en es.
Door de uitbreidingen van Lekkerkerk door de jaren heen is de Tiendweg gedeeltelijk in het dorp geïsoleerd geraakt. Hierdoor dreigt de typische verschijning van een Tiendweg verloren te gaan. Het is dan ook van belang dat de kenmerkende schaal en het karakter van de Tiendweg behouden blijft. Dit betekent dat entrees naar de nieuwe kavels terughoudend qua vorm en schaal uitgevoerd dienen te worden. Voorkeur heeft het toepassen van eenvoudig vormgegeven streekeigen bruggen met een beperkte breedte tot circa 3,5 meter. Dit om het doorgaande karakter van de Tiendweg en parallel lopende watergangen te behouden. Het verdient aanbeveling om langs de Tiendweg boombeplanting, zoals bijvoorbeeld knotwilgen, terug te laten komen om het kleinschalige en landelijke karakter van dit gedeelte van de Tiendweg te benadrukken.
Door uitbreiding van het bedrijventerrein Lekkerkerk Oost dreigt een harde overgang te ontstaan tussen het bedrijventerrein en het open veenweidegebied, waarbij de karakteristieke uitstraling van de Tiendweg Oost wordt aangetast. Door de ontwikkeling van een aantal woonpercelen langs de Tiendweg Oost kan gecontroleerd een zachte overgang van het bedrijfsgebied naar het open veenweidelandschap worden gerealiseerd. De te ontwikkelen kavels vormen onderdeel van de landschappelijke inpassing van dit bedrijventerrein. Aan de zuidzijde van de kavels wordt een groenbuffer gerealiseerd die onderdeel uitmaakt van een doorlopende rand van bufferbeplanting langs het bedrijventerrein. Deze dient te bestaan uit streekeigen struweel en bomen. Op deze manier wordt het bedrijventerrein aan het zicht onttrokken vanaf de Tiendweg en de Randweg. Dit vormt een aanzienlijke verbetering van de ruimtelijke kwaliteit rond het bedrijventerrein.
Inpassing nieuwe woningen
De nieuwe woningen op de kavelkoppen dragen bij aan een voorzetting van de lintbebouwing langs de Tiendweg Oost. Diversiteit in woningtype en afstand tot de Tiendweg is gewenst conform het beeld langs linten elders in de omgeving. De posities van de woningen zijn verantwoord vanuit landschappelijk en stedenbouwkundig oogpunt, omdat deze aansluiten bij de reeds gerealiseerde twee woningen aan de Tiendweg Oost als onderdeel van het bebouwingslint. Ten behoeve van de inpassing is een beplantingsplan vervaardigd. De aanleg en het onderhoud van de beplanting is opgenomen als specifieke gebruiksregel bij de bestemming Wonen. De goot- en bouwhoogte van de woningen zijn maximaal 6 en 10 m. Het landschapsinrichtingsplan van Lagendijk Tuin- en Landschapsarchitecten B.V. is opgenomen in figuur 4.

afbeelding "i_NL.IMRO.1931.BP1607BG019-VG01_0007.png"

Figuur 4: Landschapsinrichtingsplan.

3.4 Verkeer en parkeren

Verkeer
De Tiendweg Oost is een erftoegangsweg tussen de kernen Lekkerkerk en Bergambacht. De woningen worden ontsloten via de bestaande uitritten. Via de Randweg is de Provincialeweg N210 te bereiken richting Rotterdam en Gouda/ Schoonhoven. De Tiendweg Oost heeft voldoende capaciteit om deze functiewijziging op te vangen, temeer daar de verkeersintensiteit van de Tiendweg Oost zeer laag is.

Het betreffende deel van Tiendweg Oost ligt buiten de bebouwde kom en is in beheer en onderhoud bij het hoogheemraadschap. Op deze weg geldt een gewichtsbeperking van 15 ton en een maximum snelheid van 60 km/uur. De regels van het gebruik van de weg zijn vastgelegd in de Wegenverordening van Schieland en Krimpenerwaard. Uitgangspunt van de verordening is het garanderen van de instandhouding, bruikbaarheid en veiligheid. De bouw van de twee woningen aan Tiendweg Oost doet geen afbreuk aan de uitgangspunten, zoals gesteld in de verordening.

afbeelding "i_NL.IMRO.1931.BP1607BG019-VG01_0008.png"

Tiendweg Oost. De Randweg.

Parkeren
Voor parkeren sluit de gemeente aan bij de gemiddelde parkeerkencijfers van de CROW-publicatie 317 van oktober 2012. Deze parkeernorm is opgenomen in tabel 3.1.

Tabel 3.1 Parkeernormen

Functies   Norm rest bebouwde kom (gemiddeld)   Aandeel bezoekers  
Woning, koop, vrijstaand   2,3 per woning   waarvan 0,3 per woning  

Elk perceel wordt ontsloten op een (bestaande) inrit vanaf de Tiendweg Oost. Op eigen terrein is voldoende plaats voor het realiseren van het benodigde aantal parkeerplaatsen per woning. Op eigen terrein zullen per woning drie parkeerplaatsen worden aangelegd, zodat ruim kan worden voldaan aan de parkeerbehoefte. Bij uitwerking van de bouwplannen dient te worden aangetoond dat kan worden voldaan aan de parkeernorm. In de Algemene gebruiksregels van het bestemmingsplan wordt dit geborgd.

Hoofdstuk 4 Beleidskader

4.1 Rijksbeleid

4.1.1 Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (2012)

Op 22 november 2011 heeft de Tweede Kamer de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) met bijbehorende stukken aangenomen. De Minister van Infrastructuur en Milieu heeft op 13 maart 2012 het vaststellingsbesluit zoals bedoeld in de Wet ruimtelijke ordening (Wro) van de SVIR ondertekend. Daarmee is het nieuwe ruimtelijke en mobiliteitsbeleid zoals uiteengezet in de SVIR van kracht geworden.
De structuurvisie bevat een concrete, bondige actualisatie van het mobiliteit- en ruimtelijke ordeningsbeleid. Dit nieuwe beleid vervangt de Nota Mobiliteit, de Nota Ruimte en de structuurvisie Randstad 2040. De structuurvisie heeft betrekking op:

  • rijksverantwoordelijkheden voor basisnormen op het gebied van milieu, leefomgeving, (water)veiligheid en het beschermen van unieke ruimtelijke waarden;
  • rijksbelangen met betrekking tot (inter)nationale hoofdnetten voor mobiliteit en energie;
  • rijksbeleid voor ruimtelijke voorwaarden die bijdragen aan versterking van de economische structuur.

Bij deze aanpak hanteert het Rijk een filosofie die uitgaat van vertrouwen, heldere verantwoordelijkheden, eenvoudige regels en een selectieve rijksbetrokkenheid. Zo laat het Rijk de verantwoordelijkheid voor de afstemming tussen verstedelijking en groene ruimte op regionale schaal over aan provincies. Daarmee wordt bijvoorbeeld het aantal regimes in het landschaps- en natuurdomein fors ingeperkt. Daarnaast wordt (boven)lokale afstemming en uitvoering van verstedelijking overgelaten aan (samenwerkende) gemeenten binnen provinciale kaders. Alleen in de stedelijke regio's rond de mainports (Amsterdam c.a. en Rotterdam c.a.) zal het Rijk afspraken maken met decentrale overheden over de programmering van verstedelijking. Overige sturing op verstedelijking zoals afspraken over percentages voor binnenstedelijk bouwen, Rijksbufferzones en doelstellingen voor herstructurering laat het Rijk los.

4.1.2 AMvB Ruimte

Het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (afgekort Barro) bevat een beperkt aantal beslissingen van wezenlijk belang (13 nationale belangen) uit de nieuwe Structuurvisie. Deze algemene regels bewerkstelligen dat nationale ruimtelijke belangen doorwerken tot op lokaal niveau. Voor deze belangen is het Rijk verantwoordelijk en wil het resultaten boeken. Buiten deze 13 belangen hebben decentrale overheden beleidsvrijheid. Het Barro en de hierbij behorende ministeriële regeling zijn op 30 december 2011 in werking getreden. Op 1 oktober 2012 is het besluit aangevuld met voorschriften voor de andere beleidskaders uit de SVIR, het Nationaal Waterplan en het Derde Structuurschema Elektriciteitsvoorziening. Het gaat hierbij onder andere om rijksvaarwegen, hoofdwegen en hoofdspoorwegen en ecologische hoofdstructuur (EHS), thans Natuurnetwerk Nederland (NNN).
Het kabinet heeft de keuze voor deze onderwerpen gemaakt in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte. Door de nationale belangen vooraf in bestemmingsplannen te borgen, wordt met het Barro bijgedragen aan versnelling van de besluitvorming bij ruimtelijke ontwikkelingen en vermindering van de bestuurlijke drukte.

4.1.3 Besluit ruimtelijke ordening (2017)

Ladder voor duurzame verstedelijking (artikel 3.1.6 Bro)
Om zorgvuldig ruimtegebruik te bevorderen neemt het Rijk enkel nog een 'Ladder' voor duurzame verstedelijking op. Hierdoor neemt de bestuurlijke drukte af en ontstaat er ruimte voor regionaal maatwerk. Dit betekent dat in de toelichting van een ruimtelijk plan een beschrijving wordt opgenomen van de behoefte aan de voorgenomen stedelijke ontwikkeling. Indien blijkt dat de stedelijke ontwikkeling niet binnen het bestaand stedelijk gebied kan worden voorzien, bevat de toelichting een motivering daarvan en een beschrijving van de mogelijkheid om in die behoefte te voorzien op de gekozen locatie buiten het bestaand stedelijk gebied.

Doel van de ladder is een goede ruimtelijke ordening door een optimale benutting van de ruimte in stedelijke gebieden. De ladder is als een procesvereiste opgenomen in het Besluit ruimtelijke ordening. Hierna wordt de planontwikkeling getoetst aan de Ladder, zoals deze vanaf 1 juli 2017 geldt.

Toetsing initiatief aan Ladder voor duurzame verstedelijking
De belangrijkste motiveringsplichten van de nieuwe Ladder, namelijk dat de behoefte aan een nieuwe ontwikkeling moet worden aangetoond en dat moet worden toegelicht – als de ontwikkeling buiten het bestaand stedelijk gebied wordt gerealiseerd – waarom het bestaand stedelijk gebied niet geschikt is voor de nieuwe ontwikkeling, vloeien voort uit andere wettelijke normen en jurisprudentie. Ook in het geval er geen sprake is van een formele 'nieuwe stedelijke ontwikkeling', moet toch het nut en de noodzaak aan die ontwikkeling en de uitvoerbaarheid daarvan worden aangetoond.
In dit bestemmingsplan worden twee nieuwe woningen mogelijk gemaakt. Het begrip 'woningbouwlocatie', zoals opgenomen in de definitie in het Besluit ruimtelijke ordening is niet nader gedefinieerd in het Bro. Het moet echter gaan om een ruimtelijke ontwikkeling van enige omvang. Op grond van jurisprudentie is er geen sprake van een stedelijke ontwikkeling. In paragraaf 4.2.2 wordt hierop ingegaan.

4.1.4 Conclusie Rijksbeleid

Het rijksbeleid laat zich niet specifiek uit over dergelijke kleinschalige ontwikkelingen. Het initiatief raakt geen rijksbelangen zoals opgenomen in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte en het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening. De Ladder voor duurzame verstedelijking is niet van toepassing voor deze planontwikkeling. Vanuit rijksbeleid zijn er geen beperkingen aan deze planontwikkeling.

4.2 Provinciaal beleid

4.2.1 Visie ruimte en mobiliteit (2014)

Provinciale Staten van Zuid-Holland hebben op 9 juli 2014 de Visie ruimte en mobiliteit (VRM) en de bijbehorende uitvoeringsdocumenten vastgesteld. De actualisering 2016 van de VRM, het Programma ruimte, de Verordening ruimte en de Cultuurhistorische Hoofdstructuur is op 14 december 2016 vastgesteld door Provinciale Staten. Deze actualisering heeft betrekking op een reeks van onderwerpen, waaronder de actualisering van de regionale visies voor wonen en kantoren. Dit beleidskader geeft op hoofdlijnen sturing aan de ruimtelijke ordening en maatregelen op het gebied van verkeer en vervoer. Uitgangspunt vormt steeds de maatschappelijke vraag. Ook rekent de provincie op de daadkracht van maatschappelijke partners, met wie zij intensievere samenwerking zoekt.
Hoofddoel van de (VRM) is het scheppen van voorwaarden voor een economisch krachtige regio. Dat betekent: ruimte bieden om te ondernemen, het mobiliteitsnetwerk op orde en zorgen voor een aantrekkelijke leefomgeving. De VRM bevat een nieuwe sturingsfilosofie. De kern daarvan is:

  • Ruimte bieden aan ontwikkelingen.
  • Aansluiten bij de maatschappelijke vraag naar woningen, bedrijfsterreinen, kantoren, winkels en mobiliteit.
  • Allianties aangaan met maatschappelijke partners.
  • Minder toetsen op regels en meer sturen op doelen.

Bij de VRM horen: de Visie ruimte en mobiliteit, de Verordening ruimte, het Programma ruimte en het Programma mobiliteit. De Agenda ruimte bevat een concretere uitwerking van de VRM. In de VRM zijn 4 thema's te onderscheiden.

  • 1. Beter benutten en opwaarderen

De provincie vangt de groei van de bevolking, de mobiliteit en de economische activiteit vooral op in de bestaande netwerken en bebouwde gebieden. Steden bieden nog volop kansen om te bouwen en te verbouwen. Ze kunnen de hoofdmoot voor hun rekening nemen van de woningen die Zuid-Holland tot 2030 extra nodig heeft. Daardoor kan het landelijk gebied open blijven. Door de schaalvoordelen blijft het mogelijk om goed openbaar vervoer tussen knooppunten te laten rijden. Gemeenten stellen regionale visies voor woningen en kantoren op. Door deze visies stemmen de gemeenten het aanbod met elkaar af op de reële behoefte naar woningen en kantoren. Op deze wijze wil de provincie het overschot aan kantoren terugdringen en het tekort aan woningen voor bepaalde segmenten kleiner maken.

  • 2. Versterken stedelijk gebied (agglomeratiekracht)

Meer concentratie en specialisatie van locaties die onderling goed verbonden zijn, leidt tot de versterking van de kennis- en bedrijvencentra op het Europese en wereldtoneel. De provincie wijst in de VRM de concentratielocaties met goede ontsluiting aan. Daarnaast werkt de provincie aan een goede aantakking van de Zuid-Hollandse economie op het nationale, Europese en wereldwijde netwerken van goederen- en personenvervoer. Detailhandel is een belangrijke drager voor levendige centra. De VRM concentreert winkels zoveel mogelijk in bestaande winkelgebieden om leegstand in de binnenstad te voorkomen.

  • 3. Versterken ruimtelijke kwaliteit

Het provinciale landschap valt onder te verdelen in drie typen, gekenmerkt door veenweiden, rivieren en kust. Het verstedelijkingspatroon, de natuurwaarden en het agrarisch gebruik sluiten daarop aan. De provincie stelt de versterking van de kwaliteiten van gebieden centraal in het provinciaal beleid. Per nieuwe ontwikkeling zal voortaan eerst worden bekeken of het nodig is om het buiten bestaand stads– en dorpsgebied te realiseren. De voorwaarde hierbij is dat de maatschappelijke behoefte is aangetoond en de nieuwe ontwikkeling bijdraagt aan het behoud of verbetering van de ruimtelijke kwaliteit. Bij ruimtelijke kwaliteit gaat het om een integrale benadering waarbij de samenhang tussen bruikbaarheid, duurzaamheid én belevingswaarde in acht wordt genomen.

  • 4. Bevorderen van een water- en energie-efficiënte samenleving

In de VRM zet de provincie in op de transitie naar een water- en energie-efficiënte samenleving. Door ruimtelijke reserveringen te maken voor de benodigde netwerken en via haar vergunningen- en concessiebeleid, draagt de provincie hieraan bij. Blikvanger is het warmtenet. Restwarmte uit de Rotterdamse mainport kan in de toekomst via een ondergronds leidingstelsel worden getransporteerd naar de Greenport Westland-Oostland, waar er kassen mee worden verwarmd, en naar steden om te voorzien in de warmtebehoefte van bewoners en bedrijven.

Beter benutten en opwaarderen bebouwde ruimte
De provincie wil de bebouwde ruimte beter benutten. Onder “bebouwde ruimte” wordt het stelsel verstaan van de systemen stedelijke agglomeratie, dorpen en linten en logistiek-industrieel systeem, inclusief de bijbehorende infrastructuur. Tegelijkertijd is er het streven om de leefkwaliteit van die bebouwde ruimte te verbeteren. Verder blijven ook buiten de bebouwde ruimte nieuwe woon- en werklocaties mogelijk en wenselijk.
De regionale programmering van het planaanbod van woningen, bedrijventerreinen, kantoren en winkelcentra sluit niet overal aan op de veranderde vraag. De provincie zet zich ervoor in om die match te verbeteren. Zo kan een gezonde markt ontstaan en kunnen tegelijk de mogelijkheden van de bebouwde ruimte optimaal worden benut.

Versterken ruimtelijke kwaliteit
In de Structuurvisie heeft de provincie een kwaliteitskaart opgenomen. Deze gaat over het buitengebied (de ruimte tussen steden en dorpen) en over de rand van steden en dorpen. Op deze kaart staan kwaliteiten van Zuid-Holland benoemd. Bijvoorbeeld prachtige en unieke gebieden, variërend van kust en delta tot de veenlandschappen van het Groene Hart. De kwaliteitskaart bestaat uit een aantal legenda-eenheden. De provincie vraagt gemeenten om voor ontwikkelingen in en nabij het buitengebied de kwaliteitskaart te benutten en gebruik te maken van de opgestelde gebiedsprofielen. De Tiendweg Oost ligt in het gebiedsprofiel Krimpenerwaard. In paragraaf 4.2.3 wordt hierop ingegaan.

Kwaliteitskaart
Het ruimtelijk kwaliteitsbeleid bestaat uit een viertal kwaliteitskaarten, samengevat in één integrale kwaliteitskaart, bijbehorende richtpunten en een aantal bepalingen in de verordening. De kwaliteitskaart is voor de provincie een belangrijk instrument om ruimtelijke ontwikkelingen zodanig te sturen dat ze een bijdrage leveren aan de ruimtelijke kwaliteit. De kaart geeft een beschrijving van de gebiedskenmerken en kwaliteiten van Zuid-Holland, waar rekening mee gehouden dient te worden in de planvorming.
Op de Kwaliteitskaart is het plangebied aangeduid als 'stads- of dorpsrand' in het veenweidegebied. Dezelfde aanduiding is opgenomen in kaart 20 (Laag van de stedelijke occupatie). Dit bestemmingsplan maakt de nieuwbouw van twee woningen mogelijk. Een toetsing aan de kwaliteitskaart vindt plaats in paragraaf 4.2.2. De woningen worden landschappelijk ingepast. Er is geen strijdigheid met de provinciale belangen. In figuur 5 is een uitsnede van de Kwaliteitskaart en Kaart Laag van stedelijke occupatie opgenomen.

Conclusie
De planontwikkeling draagt bij aan het behoud en verbetering van de ruimtelijke kwaliteit (thema 3), omdat het bebouwingslint wordt opgewaardeerd, waarbij de woningen in dit overgangsgebied landschappelijk worden ingepast met behoud van de bestaande kwaliteiten. Voldaan wordt aan de provinciale belangen met betrekking tot functie en gebruik. De planontwikkeling maakt onderdeel van de lokale woningbehoefte en is als zodanig opgenomen in de Regionale Woonagenda.

afbeelding "i_NL.IMRO.1931.BP1607BG019-VG01_0009.png"

Figuur 5: links uitsnede Kwaliteitskaart en rechts kaart 'Laag van de stedelijke occupatie'. De twee deelgebieden zijn rood omlijnd aangeduid.

4.2.2 Verordening ruimte

Ladder voor duurzame verstedelijking

De in het Besluit ruimtelijke ordening opgenomen ladder voor duurzame verstedelijking is opgenomen in de Verordening Ruimte van 9 juli 2014 en de partiële wijziging van 14 december 2016 (artikel 2.1.1 van de Verordening). In de wijziging 2018, vastgesteld door Provinciale Staten op 30 mei 2018, zijn de regels over de Ladder voor duurzame verstedelijking aangepast. In deze wijziging is aansluiting gezocht bij het Bro. Op grond van dit aangepaste artikel dient een bestemmingsplan waarin een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk wordt gemaakt te voldoen aan artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening. Indien in de behoefte aan de stedelijke ontwikkeling niet binnen het bestaand stads- en dorpsgebied kan worden voorzien en voor zover daarvoor een locatie groter dan 3 hectare nodig is, wordt gebruik gemaakt van locaties die zijn opgenomen in het Programma ruimte.

In lid 2 is bepaald dat Gedeputeerde Staten bij de aanvaarding van een regionale visie kunnen aangeven in hoeverre de ladder voor duurzame verstedelijking op regionaal niveau geheel of gedeeltelijk is doorlopen. In de toelichting van het bestemmingsplan als bedoeld in het eerste lid, kan in dat geval worden verwezen naar de regionale visie als motivering of gedeeltelijke motivering dat de stedelijke ontwikkeling voldoet aan het eerste lid.

Toetsing aan ladder voor duurzame verstedelijking
Dit bestemmingsplan maakt de ontwikkeling van twee woningen mogelijk. Het begrip 'woningbouwlocatie', zoals opgenomen in de definitie in het Besluit ruimtelijke ordening is niet nader gedefinieerd in het Bro. Het moet echter gaan om een ruimtelijke ontwikkeling van enige omvang. Twee woningen die rechtstreeks mogelijk worden gemaakt zijn niet aan te merken als een stedelijke ontwikkeling als bedoeld in artikel 1.1.1, lid 1, onder i van het Bro (ABRvS 18 december 2013, nr. 201302867/1/R4). Gesteld kan worden dat de gebruiksmogelijkheden te kleinschalig zijn om onder het regime van artikel 3.1.6 lid 2 Bro te vallen, waarin de Ladder voor duurzame verstedelijking is opgenomen. Toetsing aan de ladder is derhalve niet nodig. Vanuit een goede ruimtelijke ordening is deze functiewijziging overigens goed inpasbaar, omdat verrommeling wordt tegengegaan en de nieuwe bebouwing landschappelijk wordt ingepast overeenkomstig het opgestelde landschapsinrichtingsplan (zie paragraaf 3.3).

Ruimtelijke kwaliteit
Op grond van artikel 2.2.1, lid 1 van de Verordening ruimte (Ruimtelijke kwaliteit) kan een bestemmingsplan voorzien in een nieuwe ruimtelijke ontwikkeling, onder de volgende voorwaarden ten aanzien van ruimtelijke kwaliteit:

  • a. de ruimtelijke ontwikkeling past binnen de bestaande gebiedsidentiteit, voorziet geen wijziging op structuurniveau, past bij de aard en schaal van het gebied en voldoet aan de relevante richtpunten van de kwaliteitskaart (inpassen);
  • b. als de ruimtelijke ontwikkeling past binnen de bestaande gebiedsidentiteit, maar wijziging op structuurniveau voorziet (aanpassen), wordt deze uitsluitend toegestaan mits de ruimtelijke kwaliteit per saldo ten minste gelijk blijft door:
    • 1. zorgvuldige inbedding van de ontwikkeling in de omgeving, rekening houdend met de relevante richtpunten van de kwaliteitskaart, en
    • 2. het zo nodig treffen van aanvullende ruimtelijke maatregelen zoals bedoeld in het derde lid.
  • c. als de ruimtelijke ontwikkeling niet past bij de bestaande gebiedsidentiteit (transformeren), wordt deze uitsluitend toegestaan mits de ruimtelijke kwaliteit van de nieuwe ontwikkeling is gewaarborgd door:
    • 1. een integraal ontwerp, waarin behalve aan de ruimtelijke kwaliteit van het gehele gebied ook aandacht is besteed aan de fysieke en visuele overgang naar de omgeving en de fasering in ruimte en tijd, alsmede rekening is gehouden met de relevante richtpunten van de kwaliteitskaart, en
    • 2. het zo nodig treffen van aanvullende ruimtelijke maatregelen zoals bedoeld in het derde lid.

Toelichting Verordening ruimte
Het kwaliteitsbeleid gaat uit van 'ja, mits': ruimtelijke ontwikkelingen zijn mogelijk, met behoud of verbetering van de ruimtelijke kwaliteit en geldt in principe voor het grondgebied van de gehele provincie, dat wil zeggen zowel de groene ruimte als de bebouwde ruimte. De provincie hanteert hier het handelingskader ruimtelijke kwaliteit: een benadering die enerzijds onderscheid maakt in drie soorten ruimtelijke ontwikkelingen (nieuwe bebouwing of nieuw gebruik van grond of bebouwing) naar gelang hun impact op de omgeving en anderzijds de realisatie van bepaalde soorten ruimtelijke ontwikkelingen uitsluit in gebieden met een bepaalde beschermingscategorie. Dit betekent dat ruimtelijke ontwikkelingen 1) moeten passen binnen de bestaande gebiedsidentiteit en 2) moet voldoen aan de relevante richtpunten van de Kwaliteitskaart. Als een ontwikkeling niet past bij de aard en/of de schaal van het gebied zijn ontwerpoptimalisaties, inpassingsmaatregelen of aanvullende ruimtelijke maatregelen nodig om de ruimtelijke kwaliteit te behouden of te verbeteren.

Toetsing aan ruimtelijke kwaliteit
Gelet op het uitgangspunt dat de ruimtelijke kwaliteit als gevolg van ontwikkeling per saldo niet afneemt, dient de toetsing aan ruimtelijke kwaliteit een integraal onderdeel te vormen van de planvorming en afweging.
Voor ontwikkelingen aan de stads- of dorpsrand geldt als richtlijn dat deze bijdragen aan het realiseren van een rand met passende overgangskwaliteit (front, contact of overlap). De planontwikkeling versterkt het lint aan de Tiendweg Oost door twee vrijstaande woningen neer te zetten op ruime kavels. Deze planontwikkeling past binnen de bestaande gebiedsidentiteit en qua aard en schaal bij wat er al in de directe omgeving aan de Tiendweg Oost. Zo zijn onlangs al twee vrijstaande woningen gerealiseerd in het lint. Daarnaast is het plangebied op de Kwaliteitskaart aangeduid als 'veen(weide)landschap'. Als richtpunten wordt voor het veen(weide)landschap onder andere het volgende aangehouden:

  • Bewaren diversiteit aan verkavelingspatronen. Lengtesloten zijn beeldbepalend en worden behouden.
  • Ontwikkelingen houden rekening met het behoud van kenmerkende landschapselementen.
  • Ontwikkelingen dragen bij aan behoud van de maat en weidsheid van de poldereenheden.
  • Nieuwe bebouwing en bouwwerken worden geplaatst binnen de bestaande structuren/ linten en niet in de veenweidepolders.

De planontwikkeling ligt in een overgangsgebied tussen het stedelijk gebied (bedrijventerrein en woningen in het lint) en het veenweidegebied. De in het plan beschreven herontwikkeling past binnen de bestaande gebiedsidentiteit, zowel op de locatie zelf als aangrenzende lintbebouwing, zodat de ruimtelijke kwaliteit wordt verbeterd, waarbij de kenmerkende landschapselementen worden behouden. Met deze invulling wordt de historische gaafheid van het lint gerespecteerd, waarbij de nieuwe ontwikkeling rekening houdt met cultuurhistorische kwaliteiten van zowel het lint als geheel, als van de individuele bebouwing. In paragraaf 3.3 is dit toegelicht. Resumerend kan worden dat hier sprake is van 'inpassing', zodat aanvullende maatregelen op het vlak van ruimtelijke kwaliteit niet nodig zijn voor dit plan.

Conclusie
Resumerend kan worden geconcludeerd dat:

  • het plan in overeenstemming is met artikel 2.1.1 lid 1 van de Verordening ruimte (actualisatie 2018 Ladder);
  • het plan in overeenstemming is met artikel 2.2.1 lid 1 sub a (inpassen) van de Verordening ruimte (ruimtelijke kwaliteit).

Gelet hierop is er geen strijdigheid met de provinciale belangen.

4.2.3 Gebiedsprofiel Krimpenerwaard

De provincie Zuid-Holland heeft voor de Krimpenerwaard een gebiedsprofiel opgesteld. Een gebiedsprofiel omvat een beschrijving van karakteristieken (wat is er), ontwikkeling (wat speelt er), kwaliteiten (wat is waardevol) en ambitie (wat willen we) van het landschap van het betreffende gebied. Het gebiedsprofiel is in samenwerking met gemeenten en andere overheden en gebiedspartners opgesteld als gezamenlijke basis voor de ruimtelijke kwaliteit van dit gebied. Gedeputeerde Staten stellen het gebiedsprofiel vast als bevestiging van dit gezamenlijke vertrekpunt en tegelijk als uitgangspunt voor provinciale plannen.
Het gebiedsprofiel is een handreiking om de kwaliteit van plannen en ontwikkelingen te stimuleren om zo de ruimtelijke kwaliteit te behouden of te versterken. Het gebiedsprofiel bevat een schat aan informatie die gebruikt kan worden om te bepalen met welke kwaliteiten het wenselijk is rekening te houden bij ruimtelijke ontwikkelingen. Het gebiedsprofiel is de basis voor het plannen met kwaliteit. Elke ontwikkeling vraagt uiteindelijk om maatwerk.

Landschappelijke eenheden
Samen met de Lopikerwaard vormt de Krimpenerwaard het grootste aaneengesloten veenweidegebied van Nederland. De nog gave aanwezigheid van de middeleeuwse verkaveling, met de lange lijnen van kaden, weteringen en Tiendwegen is een bijzondere kwaliteit van de Krimpenerwaard. Vooral langs de Lek is het landschap weids en open, met diepe opstrekkende verkaveling vanaf de rivierdijk. Het gebied tussen Schoonhoven en Bergambacht heeft ook diepe kavels maar door de hogere ligging is het landschap kleinschaliger en 'verdicht' met boomgaarden en moestuinen.

Ambitiebeeld
Eén van de hoofdambities is het versterken van het contrast tussen de randen langs de rivieren en het middengebied enerzijds, en het contrast tussen buitendijks en binnendijks gebied anderzijds. Het verschil tussen binnen- en buitendijkse gebieden dienen herkenbaar te worden gemaakt, vooral langs de Lek. De planlocatie bevindt zich in het deelgebied 'open zone langs de Lek'. De hoofdambities zijn uitgewerkt in gebiedsprofielkaarten waarin kort de karakteristiek, toekomstige ontwikkelingen en de in de Kwaliteitskaart vastgestelde ambities zijn genoemd. Aansluitend volgt een beschrijving van de karakteristiek en de aanvullende ambities per legenda-eenheid.

Planontwikkeling in relatie tot Gebiedsprofiel
Het plangebied ligt in de 'Stads- en dorpsrand'. De stads- en dorpsrand is de zone op de grens van bebouwd gebied en landschap. De relatie tussen bebouwd gebied en landschap is afhankelijk van de karakteristieken van de bebouwingsrand en die van het aangrenzende landschap. De kwaliteit van de rand kan op verschillende manieren tot uitdrukking komen. Waar landschap en bebouwing als het ware ‘met het gezicht naar elkaar’ zijn gekeerd met een heldere en vaststaande landschappelijke grens is het de kwaliteit van het front (contrast). Randen waar bebouwd gebied en landschap zijn verbonden door zichtbare en begaanbare doorlopende landschappelijke structuren worden gekenmerkt door de kwaliteit van verweving (contactkwaliteit). Randen waar de grens tussen bebouwing en landschap diffuus is bezitten de kwaliteit van de overlap tussen stad en landschap (contact). De Tiendweg Oost kan worden onderscheiden als een ‘rand verweven met het landschap’, waarbij het woon- en werkgebied grenst aan de veenweide. Door uitbreidingen is Lekkerkerk tot aan het lint van de Tiendweg Oost gegroeid. Het lint vormt de rand van het dorp. Tussen dorp en lint is een groene tussenruimte (particulier of openbaar) gespaard gebleven. Daardoor blijft het lint als zelfstandig lijnelement herkenbaar. De bebouwing langs de Tiendweg Oost is verdicht tot kleine clusters. Aanvullende ambities zijn:

  • Herkenbaar houden verschil van linten waarlangs dorp is gegroeid en linten die door uitbreiding ingesloten worden.
  • Groene ruimte tussen lint en dorpsbebouwing behouden.

Bij nieuwe ontwikkelingen dienen de huidige korrel, profiel, transparantie en respect voor historische gaafheid van het lint richtinggevend te zijn, waarbij het lint zijn eigen gezicht behoudt. De veranderende landschappelijke dynamiek aan de Tiendweg Oost krijgt een opwaardering, omdat het plangebied tevens een entreefunctie heeft naar het bedrijventerrein. Per saldo is er sprake is van een verbetering van de ruimtelijke kwaliteit. Het contrast tussen de bebouwing en het open veenweidegebied wordt niet aangetast. Hiermee wordt een bijdrage geleverd aan een strategie van 'behoud, herstel en ontwikkeling'.

Conclusie
In de gebiedsprofielkaarten maakt het plangebied onderdeel uit van de kaarten 'Kwaliteit van de stads- en dorpsrand' en 'Linten blijven linten'. De kwaliteiten hiervan blijven behouden, omdat de symmetrische opbouw van het lint door de nieuwbouw en bestaande doorzichten niet wordt aangetast. De nieuwe woningen zijn in overeenstemming met het ambitiebeeld van het Gebiedsprofiel Krimpenerwaard.

4.3 Regionaal beleid

4.3.1 Regionale Agenda Wonen

Het regionale kader voor het woonbeleid is verwoord in de “Regionale Agenda Wonen Midden-Holland” (2013). De navolgende afspraken zijn richtinggevend voor hoe de gemeente omgaat met haar lokale woningbouwprogramma tot 2020.

  • 1. Gemeenten zetten in op een regionale woningproductie die past bij de behoefte conform de provinciale WBR 2010 (migratiesaldo nul) en de bovenregionale opvangtaak voor de Zuidvleugel.
  • 2. Elke gemeente voert daarvoor de als maatschappelijk en/of financieel urgent aangemerkte projecten uit haar woningbouwprogramma 2012-2019 uit.
  • 3. Gemeenten kunnen projecten uitwisselen, mits dit past binnen de opgegeven capaciteit van urgente woningproductie 2012-2019 en de projecten een redelijk maatschappelijk belang hebben, zich niet in buitengebied bevinden en geen binnenstedelijk groen doen opheffen.
  • 4. Gemeenten bevorderen lokaal een kansrijke, kwalitatief diverse woningproductie die past bij de vraag in de markt. Zij baseren zich daarvoor op lokale en/of (sub)regionale woonvisies en analyses van de woningmarkt, zoals woningbehoeftenonderzoeken.
  • 5. Gemeenten gaan daarbij uit van een gemeenschappelijke regionale indeling in prijsklassen. Daarnaast hanteren gemeenten een verdeling in eengezinswoningen (grondgebonden) en meergezinswoningen (gestapeld).
  • 6. Gemeenten hanteren daarvoor ook een gemeenschappelijke regionale indeling in woonmilieus, te weten een hoofdindeling in stedelijke, dorpse en landelijke woonmilieus.
  • 7. Gemeenten monitoren met elkaar eenmaal per jaar de voortgang en inhoud van de woningproductie en het woningbouwprogramma. Het woningbouwprogramma is een flexibel instrument dat bij gewijzigde marktomstandigheden bijgesteld kan worden.

Conclusie
In het plangebied worden twee woningen opgericht in de dure koopsector. Deze nieuwbouw levert een bijdrage aan het voorzien in de vraag naar woningen in de gemeente Krimpenerwaard voor de doelgroep doorstromers. Volgens de afspraken hoeft dit plan gezien de omvang (2 woningen) niet te worden afgestemd met de regio, maar alleen te worden gemeld voor de regionale monitor. Het plan past binnen de regionale woningbouwafspraken en de Regionale Agenda Wonen.

4.4 Gemeentelijk beleid

4.4.1 Structuurvisie Nederlek 2005 -2015

De gemeenteraad van de voormalige gemeente Nederlek heeft op 21 juni 2005 de gemeentelijke Structuurvisie Nederlek 2005 -2010 vastgesteld. In februari 2006 heeft de provincie Zuid-Holland ingestemd met deze Structuurvisie. Deze structuurvisie is per 1 januari 2017 van rechtswege vervallen. Er is geen verlengingsbesluit genomen, maar het 'gedachtengoed leeft voort' als toetsingskader.
In de structuurvisie wordt geconstateerd dat het werkgebied aan de oostzijde van Lekkerkerk qua oriëntatie van de bebouwing, architectuur en inrichting van de buitenruimte nauwelijks is ingepast in het landschap, terwijl de aanwezigheid van de nabijgelegen begraafplaats, het wiel en het dijklint daar wel om vragen. De overgang tussen woongebied en werkgebied is abrupt of ongedefinieerd. In het duurzaam ruimtelijk structuurbeeld voor Lekkerkerk is aangegeven dat de overgang van het werkgebied naar het buitengebied nader zal moeten worden gedefinieerd met behulp van een landschappelijke ingreep die de overgang van het werkgebied naar het landschap versterkt. De karakteristieke lintstructuur van de Tiendweg kan worden hersteld in bebouwingstypologie en functiemenging, waarmee de oorspronkelijke waarden weer kunnen terugkeren. Het plangebied is op de samengestelde basiskaart aangeduid met rode bolletjes waarmee de gewenste versterking van de lintstructuur ten zuiden van de Tiendweg Oost is aangeduid (figuur 6).
Duurzaam ruimtelijk structuurbeeld
De toekomstige duurzame ontwikkeling van de gemeente is beschreven in het hoofdstuk Duurzaam ruimtelijk structuurbeeld. Over de randen van de kern Lekkerkerk is het volgende opgenomen (citaat, bladzijde 73).

De randen
Op de meeste plaatsen is de overgang van de kern Lekkerkerk naar het landelijk gebied duidelijk herkenbaar. Aan de rivierzijde vormt de dijk vrijwel overal de zichtbare overgang. Aan de westzijde van de kern is de woonbebouwing grotendeels gericht op het buitengebied; een landschappelijke aankleding van één slag maakt de begrenzing definitief, waarbij de volkstuinen en het sportcomplex zo mogelijk zullen moeten worden ingepast. Aan de noordzijde vormt de randweg de zichtbare scheidslijn. Aan de oostzijde zal de overgang naar het buitengebied nader moeten worden gedefinieerd met behulp van een landschappelijke ingreep die de overgang van het werkgebied naar het landschap versterkt.  

Op de kaart Duurzaam Ruimtelijk Structuurbeeld Lekkerkerk is het gebied aangeduid als bebouwingslint met overgang wonen/ werken (zie uitsnede in figuur 6). Onderhavige planontwikkeling levert een bijdrage aan het versterken van het bebouwingslint.

Conclusie
De planontwikkeling wordt niet genoemd in de Structuurvisie, omdat op perceelsniveau geen uitspraken worden gedaan. Gesteld kan worden dat deze planontwikkeling in overeenstemming is met de uitgangspunten van de Structuurvisie, omdat de lintstructuur overeenkomstig de samengestelde basiskaart en de kaart Duurzaam Structuurbeeld Lekkerkerk wordt versterkt met twee woningen, welke landschappelijk worden ingepast.

afbeelding "i_NL.IMRO.1931.BP1607BG019-VG01_0010.png"

Figuur 6: Samengestelde basiskaart Structuurvisie Nederlek 2005-2015 met een uitsnede (witte kader) van de kaart Duurzaam Ruimtelijk Structuurbeeld Lekkerkerk.

4.4.2 Woonvisie Nederlek 2011 - 2020

De gemeenteraad van de voormalige gemeente Nederlek heeft op 2 maart 2011 de Woonvisie Nederlek 2011 - 2020 vastgesteld. Deze visie is per 1 januari 2017 van rechtswege vervallen, maar dient voorlopig nog wel als toetsingskader.

Op basis van gesprekken met bewoners uit beide kernen, makelaars, projectontwikkelaars en andere marktkenners is een inventarisatie gemaakt van de kwalitatieve woningbehoefte in Nederlek.

  • Starters wensen vooral een grondgebonden woning, een appartement is wel een goed alternatief. Een koopwoning heeft de voorkeur, al is betaalbaarheid voor hen het belangrijkst (tot € 200.000).
  • Gezinnen met kinderen missen vooral het marktsegment van grondgebonden koopwoningen tussen de € 225.000 en € 350.000.
  • Senioren zijn erg kritisch op het geboden woningaanbod. Een levensloopgeschikte woning zien de meesten wel zitten, maar de prijs mag niet te hoog zijn.

De vier speerpunten van de visie zijn:

  • 1. Continueren van het huidige woningbouwprogramma.
  • 2. Eerst kansen benutten in de bestaande woningvoorraad.
  • 3. Nieuwbouw moet gaten in opbouw woningvoorraad dichten.
  • 4. Aandacht voor een duurzame woningvoorraad en woonomgeving.

Ad 3.
Nieuwbouw is aanvullend op de mogelijkheden in de bestaande woningvoorraad. Onderscheid wordt gemaakt in de programmering voor de korte termijn (tot vijf jaar) en langere termijn (na 2015, nieuwe Structuurvisieperiode). Voor de eerste vijf jaar staat het woningbouwprogramma al vast. Het accent ligt in het hogere woningmarktsegment (gezinnen, doorstromers op de koopwoningmarkt). De gemeente wil dit programma continueren. Aanpassing vindt enkel plaats als in de praktijk blijkt dat de afzet van deze plannen niet meer marktconform is.

Conclusie
De twee woningen leveren een bijdrage in de vraag naar woningen in het hogere woningmarktsegment, welke inpasbaar is in het woningbouwprogramma.

4.4.3 Nota ruimtelijke kwaliteit

De gemeenteraad van Krimpenerwaard heeft op 13 december 2016 de “Nota Ruimtelijke Kwaliteit gemeente Krimpenerwaard” vastgesteld. De nota is op 1 januari 2017 in werking getreden. Vanaf dat moment vervallen de Welstandsnota’s van de voormalige gemeenten Bergambacht, Nederlek, Ouderkerk, Schoonhoven en Vlist.
De nota bevat de beleidsregels met daarin de criteria die de gemeente toepast bij de welstandsbeoordeling van bouwplannen. Met de “Nota Ruimtelijke Kwaliteit gemeente Krimpenerwaard” is gekozen voor harmonisering en deregulering van het welstandsbeleid met behoud van ruimtelijke kwaliteit. Een groot aantal woongebieden en bedrijventerreinen hebben een soepel toetsingsniveau waarbij verbouwingen welstandsvrij zijn. Om onaanvaardbare situaties tegen te gaan is een excessenregeling opgenomen. De eigenaar van een bouwwerk dat ‘in ernstige mate in strijd is met redelijke eisen van welstand’ kan aangeschreven worden om die strijdigheid op te heffen.
Ter ondersteuning van het beleid zijn er twee kaarten gemaakt. Er is een niveaukaart en een gebiedenkaart. De invulling van de beleidskaarten zijn een vertaling van de hoofdlijnen van de ruimtelijke kwaliteit in de Krimpenerwaard ten behoeve van de toetsen van het uiterlijk van bouwwerken op zichzelf en in hun omgeving.

De Tiendweg Oost maakt in de Nota onderdeel uit van een bijzonder niveau. Dit betreft gebieden waar het uiterlijk van de bebouwing van aanzienlijk belang is voor de identiteit van de Krimpenerwaard. In deze gebieden is inspanning ten behoeve van het behoud en de eventuele versterking van de ruimtelijke kwaliteit gewenst. De nota ruimtelijke kwaliteit bevat voor gebieden met een bijzonder niveau een uitgebreide set criteria, die in woordkeuze en bandbreedte aanstuurt op een zorgvuldige inpassing van bouwplannen in het gebied. Een plan moet een bijdrage leveren aan de kwaliteit van het straatbeeld.

Ter ondersteuning van de verschillende niveaus van welstand zijn er gebieden te onderscheiden met samenhangende bebouwingstypologieën. Per gebied is een beschrijving, waardering en enkele uitgangspunten opgenomen. Afhankelijk van het gevraagde niveau zijn de onderscheidende karakteristieken meer of minder uitgebreid beschreven. De per gebiedstype opgestelde criteria moeten in samenhang met beschrijving, waardering en uitgangspunten geïnterpreteerd worden.
Het plangebied maakt onderdeel uit van 'Bedrijventerreinen' (zie figuur 7).

Het bedrijventerrein is een voorbeeld van een traditioneel bedrijventerrein. Dergelijke terreinen hebben een eenvoudige hoofdstructuur met dicht op elkaar staande individuele gebouwen, waarvan de rooilijnen verspringen. De gebouwen zijn in het algemeen georiënteerd op de weg en soms op het water. De inrichting van de openbare ruimte is doelmatig en eenvoudig op het sobere af. Hiervoor zijn gebiedsgerichte criteria aangegeven. Dit bestemmingsplan maakt het oprichten van twee woningen mogelijk in het lint langs de Tiendweg Oost.

Conclusie
De nieuwe woningen zullen voldoen aan de in de Nota vastgelegde gebiedsgerichte criteria. De aanvragen omgevingsvergunning zullen om advies worden voorgelegd aan de Welstandscommissie. Aan de door de commissie te maken opmerkingen zal worden voldaan.

afbeelding "i_NL.IMRO.1931.BP1607BG019-VG01_0011.png"

Figuur 7: Uitsnede Gebiedenkaart Nota ruimtelijke kwaliteit.

4.5 Conclusie

Met het planinitiatief zijn geen rijksbelangen gemoeid. Er is geen strijdigheid met de rijksbelangen. In de provinciale Structuurvisie ligt het plangebied in de stads- en dorpsrand. De nieuwe bebouwing past qua aard en schaal bij wat er al is in de nabije omgeving. Ten opzichte van de bestaande woonbebouwing aan het lint van de Tiendweg Oost is er sprake van een kleinschalige ontwikkeling die nagenoeg geen ruimtelijke impact heeft op de gebiedskwaliteiten. Gesteld kan worden dat hier sprake is van 'inpassing'. Voldaan wordt aan de uitgangspunten en randvoorwaarden, zoals deze zijn vastgelegd in de Verordening ruimte. Mitsdien is dit bestemmingsplan in overeenstemming met de provinciale belangen. Voorts maken de twee woningen onderdeel uit van de regionale woningbouwafspraken.
De planontwikkeling past eveneens binnen de uitgangspunten van het gemeentelijke beleid, omdat het bebouwingslint overeenkomstig de samengestelde basiskaart en de kaart Duurzaam Structuurbeeld Lekkerkerk wordt versterkt met twee woningen. Het oprichten van twee woningen is mitsdien in overeenstemming met het gemeentelijke beleid. De woningen worden op een landschappelijke wijze ingepast.

Op grond van het vorenstaande kan worden geconcludeerd dat dit bestemmingsplan in overeenstemming is met het rijks-, provinciaal, regionaal en gemeentelijk beleid.

Hoofdstuk 5 Omgevingsaspecten

De beleidsvelden milieu en ruimtelijke ordening groeien de laatste decennia steeds meer naar elkaar toe. Ook op rijksniveau wordt steeds meer aandacht gevraagd voor de wisselwerking tussen milieu en ruimtelijke ordening. Milieubeleid kan beperkingen opleggen aan de gewenste ruimtelijke ontwikkelingen maar is primair bedoeld om een zo optimaal mogelijke leefomgeving te realiseren. In dit hoofdstuk wordt ingegaan op de omgevingsaspecten die een rol spelen bij deze ruimtelijke ontwikkeling. Deze onderwerpen worden in dit hoofdstuk toegelicht.

5.1 Milieu

De te behandelen thema's die vanuit een oogpunt van milieu van belang zijn voor deze planontwikkeling zijn M.E.R., Milieuzonering, Geluid, Bodem, Luchtkwaliteit en Externe veiligheid.

5.1.1 M.E.R.

Wettelijk kader
In het Besluit milieueffectrapportage is bepaald dat een milieueffectbeoordeling ook uitgevoerd moet worden als een project, dat wordt genoemd in de bijlage onder D van het Besluit m.e.r., nadelige gevolgen heeft voor het milieu. Omdat dit project wordt genoemd in de D-lijst (categorie D 11.2, stedelijk ontwikkelingsproject), maar de omvang onder de drempelwaarde van 2.000 woningen ligt, kan worden volstaan met een vormvrije m.e.r.-beoordeling, die onderdeel moet zijn van de toelichting van dit bestemmingsplan.

Onderzoek/ beoordeling
Algemeen
De centrale doelstelling van het instrument milieueffectrapportage is het milieubelang een volwaardige plaats te geven in de besluitvorming over activiteiten met mogelijk belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu. De basis van de milieueffectrapportage wordt gevormd door de EU Richtlijn m.e.r. De richtlijn is van toepassing op de milieueffectbeoordeling van openbare en particuliere projecten die aanzienlijke gevolgen voor het milieu kunnen hebben. De Europese regelgeving is in de Nederlandse wetgeving onder andere geïmplementeerd in de Wet milieubeheer (verder Wm) en in het Besluit milieueffectrapportage 1994. In de bijlagen behorende bij het Besluit m.e.r. zijn de m.e.r.-plichtige activiteiten (de C-lijst) en de m.e.r.-beoordelingsplichtige activiteiten (de D-lijst) beschreven.

Plan/ besluit
Dit plan voorziet in het oprichten van 2 woningen. De planontwikkeling zit qua omvang ruim onder de grens voor een m.e.r.-beoordelingsplichtige activiteit. Op basis van de kenmerken genoemd in Bijlage III van de Europese richtlijn 'betreffende de milieubeoordeling van bepaalde openbare en particulier projecten' dient te worden gemotiveerd waarom geen MER noodzakelijk is voor de beoogde ontwikkeling. Het plan is getoetst aan de volgende kenmerken.

  • Kenmerken van het project

Sprake is van een geringe omvang van het plangebied, terwijl er geen cumulatie is met andere projecten. Evenmin is het gebruik van natuurlijke hulpbronnen aan de orde. Voorts is er geen sprake van productie van afvalstoffen en verontreiniging. Hinder wordt ondervangen door voldoende afstand te houden van verderop milieubelastende activiteiten (in paragraaf 5.1.2 wordt hierop nader ingegaan). Risico van ongevallen speelt eveneens niet bij de voorgestelde functiewijziging.

  • Plaats van het project

Het plangebied is niet van historisch, cultureel of archeologisch belang. Dit aspect is beschreven in paragraaf 5.3. De functiewijziging naar ligt voorts buiten de invloedssfeer van verderop gelegen Natura 2000-gebieden. De afwijking ten opzichte van de geldende regeling is gering, zodat een toets waaruit inzichtelijk wordt of de betreffende activiteit een negatieve invloed heeft op de gestelde beheerdoelen achterwege is gelaten.

  • Kenmerken van het potentiële effect

Het project heeft in samenhang met de hiervoor genoemde criteria geen aanzienlijke effecten op de bevolking. Evenmin is er sprake van een grensoverschrijdend karakter. Bovendien is er geen sprake van een onomkeerbaarheid van het effect. De complexiteit is gering gelet op de omvang van het plangebied.

Conclusie
Dit bestemmingsplan is niet m.e.r.-beoordelingsplichtig, en dus ook niet m.e.r.-plichtig. Zoals de hieronder beschreven milieuparagrafen en -onderzoeken aantonen heeft het bestemmingsplan ook om andere redenen dan de omvang (zoals bijvoorbeeld de aard van de ontwikkeling of een ligging nabij een gevoelig gebied) geen significante nadelige gevolgen voor het milieu.

5.1.2 Milieuzonering

Wettelijk kader
Bedrijvigheid is een milieubelastende activiteit. Ten gevolge van aanwezige bedrijvigheid kan mogelijk hinder voor de omgeving optreden met betrekking tot de milieuaspecten geluid, geur, stof en gevaar. Nieuwe situaties, waarin milieubelastende activiteiten en milieugevoelige functies met elkaar worden gecombineerd, moeten worden beoordeeld op mogelijke hindersituaties. Daarbij wordt getoetst aan de Wet milieubeheer, Algemene Maatregelen van Bestuur onder de Wet milieubeheer en de brochure Bedrijven en Milieuzonering (VNG, 2009).
De richtafstanden in Bedrijven en Milieuzonering gelden ten opzichte van een milieugevoelige functie, zoals bedoeld tot de omgevingstypen rustige woonwijk of rustig buitengebied. In het geval de milieugevoelige functies zijn gelokaliseerd in omgevingstype gemengd gebied kan een afwijkende systematiek worden toegepast, die meer ruimte biedt aan bedrijven.
Van een 'rustig buitengebied' is sprake wanneer er in de nabijheid vrijwel geen andere functies voorkomen. Langs de randen is weinig verstoring door verkeer. Een 'gemengd gebied' is een gebied met een matige tot sterke functiemenging. Lintbebouwing in het buitengebied met overwegend agrarische en andere bedrijvigheid kan als gemengd gebied worden beschouwd. Gebieden die direct langs de hoofdinfrastructuur liggen, behoren eveneens tot het omgevingstype gemengd.

Onderzoek/ beoordeling
Het plangebied ligt aan een erftoegangsweg tussen Lekkerkerk en Bergambacht. Naast enkele agrarische bedrijven staan in het lint voornamelijk woningen en ten zuiden hiervan een bedrijventerrein, zodat kan worden gesteld dat sprake is van een gemengd buitengebied. Deze richtafstand geldt met name voor het onderdeel geluid. De richtafstanden uit de VNG-publicatie voor de omgevingstypen bij verschillende hindercategorieën zijn in tabel 5.1 vermeld.

Tabel 5.1: Richtafstanden en omgevingstype.

Milieucategorie   Richtafstand tot omgevingstype rustig buitengebied   Richtafstand tot omgevingstype gemengd gebied  
1   10 m   0 m  
2   30 m   10 m  
3.1   50 m   30 m  
3.2   100 m   50 m  

Met behulp van het inrichtingenbestand is geïnventariseerd of er in de omgeving van de geplande woningen milieubelastende activiteiten aanwezig zijn.

Gebied ten noorden van Tiendweg Oost
Aan de overzijde van de Tiendweg Oost ligt een agrarische perceel met bouwmogelijkheden (Tiendweg Oost 4). Op dit perceel is een agrarisch bedrijf gevestigd. Op basis van de Wet geurhinder en veehouderij geldt er een afstand van 50 meter tussen woningen en stallen voor het houden van onder andere rundvee. De grens van het agrarisch bouwvlak ligt op ca. 25 meter van de dichtstbijzijnde geprojecteerde woning. In de bestaande situatie wordt de bedrijfsvoering van het agrarisch bedrijf niet belemmerd, omdat het bedrijfsgedeelte op dit perceel op ca. 60 meter afstand ligt.
Planologisch zou op minder dan 50 meter van de geprojecteerde woning een dierenstal kunnen worden gerealiseerd. Omdat de bedrijfswoning met oprit al op voorzijde van het perceel zijn gelegen, ligt dit niet voor de hand en dus zal het agrarisch bedrijf ook niet worden belemmerd in zijn uitbreidingsmogelijkheden. De agrarische percelen liggen tevens diep in het achterland ten opzichte van de Tiendweg, waardoor er genoeg bouwmogelijkheden zijn achter op het perceel.
Bovendien heeft de gemeenteraad in november 2016 de gemeenteraad de 'Verordening geurhinder en veehouderij' vastgesteld. Daarin is vastgelegd dat de afstand van een stal tot een geurgevoelig object (= woning) ten minste 25 meter dient te bedragen. Daar wordt met 60, respectievelijk 40 meter ruimschoots aan voldaan. Hierdoor is ook een aanvaardbaar woon- en leefklimaat ter plaatse van de geprojecteerde woningen gewaarborgd.

Gebied ten zuiden van Tiendweg Oost
Het plangebied ligt op korte afstand van het bedrijventerrein Lekkerkerk. Een deel van dit terrein is vanuit de Wet geluidhinder aangemerkt als gezoneerd industrieterrein Dammekant. Voor het overige deel van het bedrijventerrein is door het gemeentebestuur een geluidbeheerplan vastgesteld. De geprojecteerde woningen zullen op ca. 50 - 70 meter afstand van de grens van het bedrijventerrein komen te liggen. De woningen zullen in het kader van de Wet geluidhinder (Industrielawaai) een hogere waarde krijgen, omdat deze binnen de geluidszone (contour 50 dB(A)) komen te liggen (zie paragraaf 5.1.3). Voor wat betreft geluid is hiermee voldaan aan een aanvaardbaar woon- en leefklimaat. Voor wat betreft de overige milieuaspecten geur, stof en gevaar, wordt de afstand van 50 meter voldoende geacht om de woon- en leefklimaat ter plaatse van de geprojecteerde woningen te kunnen waarborgen. Er zijn verder geen bedrijfsmatige of milieubelastende activiteiten in de nabije omgeving van het plangebied.

Conclusie
Deze planontwikkeling geeft vanuit milieuzonering geen beperkingen voor de bestaande en nieuwe milieubelastende activiteiten. Een goed woon- en leefklimaat kan (voor de omgeving) worden gegarandeerd.

5.1.3 Geluid

Wettelijk kader wegverkeerslawaai
Wegverkeerslawaai kan de leefkwaliteit van een gebied sterk beïnvloeden. Mensen die veelvuldig worden blootgesteld aan een hoog niveau van wegverkeerslawaai kunnen hier lichamelijke en psychische klachten door oplopen. Ter bepaling van de geluidsbelasting dient op grond van artikel 74 van de Wet geluidhinder (Wgh) iedere weg in beschouwing te worden genomen, tenzij deze binnen een woonerf gelegen is of voor de weg een maximum rijsnelheid van 30 km/uur geldt. Deze wegen hebben een zone. Dit is een aandachtsgebied waarbinnen een akoestisch onderzoek dient plaats te vinden, voor zover sprake is van wonen. De grootte van de zones is afhankelijk van het aantal rijstroken en de definitie van het gebied (buitenstedelijk of binnenstedelijk). Buitenstedelijk is het gebied dat buiten de bebouwde kom is gelegen en het gebied binnen de bebouwde kom voor zover liggend langs een autosnelweg. Het overige gebied is binnenstedelijk.

Wettelijk kader Spoorweglawaai
Op 1 juli 2012 zijn de “spelregels” voor hoofdspoorwegen gewijzigd. Middels de vaststelling van geluidproductieplafonds (gpp’s) is een grens voor de maximale optredende geluidniveaus voor langs Rijksinfrastructuur vastgelegd. De bij vaststelling gehanteerde gegevens zijn vastgelegd in het bronregister. Voor de beoordeling van een plan blijft de Wgh van toepassing maar dient gebruik te worden gemaakt van de brongegevens uit het register. Binnen de aangewezen zones dient een akoestisch onderzoek plaats te vinden.

Wettelijk kader Industrielawaai
Industrielawaai kan de leefkwaliteit van een gebied sterk beïnvloeden. Mensen die veelvuldig worden blootgesteld aan een hoog niveau van industrielawaai kunnen hier lichamelijke en psychische klachten door oplopen. De Wet geluidhinder (Wgh) verplicht ertoe een industrieterrein te zoneren, indien het bestemmingsplan de vestiging van zogenaamde grote lawaaimakers (conform artikel 2.4, Inrichtingen en Vergunningenbesluit) toestaat (artikel 40 Wgh). Dat betekent dat de maximale geluiduitstraling van het industrieterrein wordt vastgelegd middels het opnemen van een 50 dB(A)-contour voorkeursgrenswaarde in het bestemmingsplan voor realisatie van nieuwe geluidgevoelige bestemmingen binnen de zone voor industrielawaai.

Onderzoek/ beoordeling
Wegverkeerslawaai
De relevante wegen in de directe omgeving van het plangebied zijn de Tiendweg Oost en Randweg. Voor deze wegen geldt ter plaatse een maximum snelheid van respectievelijk 60 en 50 km/uur. Bij verandering van een bestemmingsplan moet er in principe worden getoetst aan de Wet geluidhinder. In verband met de nieuw op te richten woningen is een akoestisch onderzoek uitgevoerd door de Omgevingsdienst Midden-Holland te Gouda (rapport van 19 september 2017, productnummer 2071911595, versie 1.0, Bijlage 1). Uit de uitgevoerde berekeningen blijkt dat ten gevolge van wegverkeerslawaai de voorkeursgrenswaarde van 48 (dB) Lden voor de woningen ten gevolge van genoemde wegen niet wordt overschreden. De maximale waarde bedraagt 45 dB vanwege de Tiendweg Oost op de voorgevel van de woningen na 5 dB aftrek volgens artikel 110g van de Wet geluidhinder.
In voorliggende situatie zijn voor alle rekenpunten de gecumuleerde geluidsbelasting bepaald. Uit de rekenresultaten blijkt dat de gecumuleerde geluidsbelasting ten hoogste 51 dB(A) bedraagt ter plaatse van de geprojecteerde woningen. Ter plaatse van deze twee bouwkavels kan de milieukwaliteitsmaat betiteld worden als redelijk.

Spoorweglawaai
In de nabijheid van het plangebied liggen geen spoorwegen. Vanuit oogpunt van spoorweglawaai zijn er geen beperkingen.

Industrielawaai
In de directe omgeving van het plangebied ligt ten zuiden van het plangebied het bedrijventerrein Lekkerkerk. Vanuit een goede ruimtelijke ordening dient te worden aangetoond dat er voor de nieuw te bouwen woningen een goed woon- en leefklimaat kan worden gegarandeerd. In verband hiermede is een onderzoek industrielawaai uitgevoerd door de Omgevingsdienst Midden-Holland (rapport van 19 september 2017, productnummer 207191595, versie 1.0, Bijlage 1). Uit de resultaten van dit onderzoek kan het volgende worden geconcludeerd (overgenomen uit rapport).

Uit de rekenresultaten blijkt dat de geluidsbelasting ten gevolge van industrielawaai lager is dan de voorkeursgrenswaarde uit de Wgh, te weten: 50 dB(A). De geluidsbelasting bedraagt maximaal 48 dB(A). De realisatie van de twee vrijstaande woningen in het plangebied vindt plaats op gronden die binnen de 50 dB(A) geluidszone van het industrieterrein zijn gelegen. Aangezien de geluidszone is gebaseerd op de huidige activiteiten van bedrijven en de toekomstige ontwikkelingen binnen de grenzen van dit industrieterrein, mag de oprukkende woningbouw geen beperkende factor zijn voor de bedrijfsvoering in het gebied. Om deze reden wordt, ongeacht de lage geluidsbelasting op de gevels van de woningen, toch geadviseerd om voor de twee bovengenoemde woningen in het plangebied conform artikel 57 van de Wgh een hogere grenswaarde te verlenen van 55 dB(A). Met de verlening van hogere grenswaarde zullen derhalve de uitbreidingsplannen van de aanwezige bedrijven op het industrieterrein Dammestraat worden gerespecteerd. Andersom geredeneerd is er voor de woningbouw sprake van een goed woon- en leefklimaat.
De aanvullende voorwaarden uit de Beleidsregel Hogere waarden Regio Midden-Holland zijn niet van toepassing omdat de geluidsbelasting niet hoger is dan 53 dB voor wegverkeerslawaai en 55 dB(A) voor industrielawaai.
Te meerdere zekerheid is voor de twee woningen conform artikel 57 van de Wgh een hogere grenswaardeprocedure doorlopen. Met de verlening van hogere grenswaarde van 55 dB(A) zullen uitbreidingsplannen van de aanwezige bedrijven op het industrieterrein Dammestraat worden gerespecteerd.

Geluidbeheerplan
Vanuit een goede ruimtelijke ordening dient te worden aangetoond dat er voor de nieuw te bouwen woning in de omgeving van het bedrijventerrein een goed woon- en leefklimaat kan worden gegarandeerd. Tegelijkertijd dient er voldoende geluidsruimte te zijn voor bedrijven op het bedrijventerrein Lekkerkerk Oost. In verband hiermee heeft de Omgevingsdienst Midden-Holland eerder een geluidbeheerplan opgesteld (rapport van januari 2013, rapportnummer 201206640). Hiermee kan voor het bedrijventerrein Lekkerkerk Oost geluidsbeheer worden toegepast door de beschikbare geluidsruimte op het bedrijventerrein te verdelen en te bewaken.
Doel van dit geluidsbeheerplan is een acceptabele geluidskwaliteit voor de omgeving te behouden. Met een geluidsbeheerplan wordt aangegeven op welke manier de beschikbare geluidsruimte wordt verdeeld en beheerd. Het geluidbeheerplan regelt dat de uitgifte van grond en geluidsruimte synchroon verlopen. Op deze manier wordt sturing gegeven aan de gewenste invulling van het bedrijventerrein. Deze werkwijze heeft betrekking op alle inrichtingen zoals genoemd in artikel 2.1 lid 1 van het Besluit omgevingsrecht (Bor). Het geluidsbeheerplan wordt toegepast als beleidsregel als bedoeld in artikel 4:81 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).

Conclusie
Gezien bovenstaande gelden vanuit de Wet geluidhinder geen beperkingen tegen onderhavige planontwikkeling, nadat een procedure hogere grenswaarde ten gevolge van het industrielawaai is doorlopen, zodat toekomstige uitbreidingsplannen van de aanwezige bedrijven op het industrieterrein Dammestraat kunnen worden gerespecteerd. Deze procedure is gelijktijdig doorlopen met de tervisielegging van het ontwerpbestemmingsplan. Het besluit is opgenomen in Bijlage 2.

5.1.4 Bodem

Wettelijk kader
Een verontreinigde bodem kan zorgen voor gezondheidsproblemen en tast de kwaliteit van het natuurlijk leefmilieu aan. Daarom is het belangrijk om bij ruimtelijke plannen de bodemkwaliteit mee te nemen in de overwegingen. De Wet bodembescherming (Wbb), het Besluit bodemkwaliteit en de Woningwet stellen grenzen aan de aanvaardbaarheid van verontreinigingen. Indien bij planvorming blijkt dat (ernstige) verontreinigingen in het plangebied aanwezig zijn, wordt op basis van de aard en omvang van de verontreiniging én de aard van de ruimtelijke plannen beoordeeld welke gevolgen dit heeft.

Onderzoek/ beoordeling
De Omgevingsdienst Midden-Holland heeft in oktober 2013 het beleid voor het uitvoeren van bodemonderzoeken in het kader van de aanvraag omgevingsvergunning voor de activiteit bouwen geactualiseerd. Het nieuwe beleid is vastgelegd in de Nota 'Bodemkwaliteit bij bouwen' (oktober 2013). Dankzij het Bodem Informatie Systeem en de bodemkwaliteitskaart Midden-Holland is al veel bekend van de bodemkwaliteit. Door gebruik te maken van deze kennis kan in veel gevallen worden volstaan met een verminderde onderzoeksinspanning, wat een lastenverlichting voor burgers en bedrijven oplevert. In de beleidsnota worden vele raakvlakken concreet uitgewerkt en het beleid vormt hierdoor een goed handvat bij de beoordeling van bodemonderzoeken voor omgevingsvergunningen. De beleidsregels hebben burgemeester en wethouders van de voormalige gemeente Nederlek op 18 februari 2014 vastgesteld.

Verkennend bodemonderzoek
In verband met deze planontwikkeling is een verkennend bodemonderzoek (NEN5740) uitgevoerd door Geofoxx te Gouda (rapport van maart 2017, projectnummer 20162112/PVIA, Bijlage 3). Op basis van de resultaten hiervan kan het volgende worden afgeleid (overgenomen uit rapport).
Bij het chemisch onderzoek is slechts een lichte verhoging (boven de streefwaarde) van de concentratie aan barium geconstateerd in het grondwater. Zintuiglijk zijn in de bodemmonsters geen afwijkingen waargenomen. Er zijn geen verontreinigingen geconstateerd in de boven- en ondergrond, de gemeten parameters geven allen waarden lager dan de achtergrondwaarden weer. De licht verhoogde concentratie aan barium in het grondwater wordt dan ook geacht van een natuurlijke oorsprong te zijn. Het uitgangspunt van het verkennend onderzoek (onverdacht terrein) wordt gehandhaafd. De milieuhygiënische bodemkwaliteit heeft geen consequenties voor wat betreft de voorgenomen wijziging van de bestemming. De onderzochte terrein(del)en zijn daarmee vanuit milieuhygiënisch oogpunt geschikt voor het voorgenomen gebruik/functie.

Conclusie
Er zijn geen risico's voor de volksgezondheid en het milieu aanwezig met betrekking tot de voorgenomen activiteiten op het onderhavige plangebied. Hiermee is dit bestemmingsplan uitvoerbaar ten aanzien van bodem.

5.1.5 Luchtkwaliteit

Wettelijk kader
Indien mensen met regelmaat luchtverontreinigende stoffen inademen kan dit leiden tot effecten op de lichamelijke gezondheid. Daarom moet bij ruimtelijke planvorming rekening worden gehouden met de effecten van de plannen op de luchtkwaliteit en de luchtkwaliteit ter plaatse.
Titel 5.2 van de Wet milieubeheer (hierna te noemen: Wet luchtkwaliteit), het Besluit niet in betekenende mate (luchtkwaliteitseisen) en het Besluit gevoelige bestemmingen (luchtkwaliteitseisen) stellen grenzen aan de concentraties van luchtverontreinigende stoffen. De meest kritische stoffen ten gevolge van het verkeer zijn stikstofdioxide (NO2) en fijn stof (PM10). De grenzen voor deze stoffen zijn opgenomen in de onderstaande tabel. Vanaf 2011 zijn de grenswaarden (jaargemiddelde en 24-uursgemiddelde concentratie) voor PM10 van kracht. Voor NO2 geldt dat vanaf 2015 moet worden voldaan aan de (jaargemiddelde en uurgemiddelde) grenswaarden.

 

Tabel 5.2: Grenswaarden Wet luchtkwaliteit

stof   jaargemiddelde   uurgemiddelde   24-uursgemiddelde   Opmerkingen  
NO2   40 µg/m3   200 µg/m3   n.v.t.   Uurgemiddelde mag 18x per jaar worden overschreden  
PM2,5   25 µg/m3   n.v.t.   n.v.t.   n.v.t.  
PM10   40 µg/m3   n.v.t.   50 µg/m3   24-uursgemiddelde Mag 35x per jaar worden overschreden  

Wet luchtkwaliteit
De Wet luchtkwaliteit (artikel 5.16, eerste lid, Wm) stelt dat een ruimtelijk plan of project doorgang kan vinden indien:

  • a. een project niet tot het overschrijden van een grenswaarde leidt; en
  • b. de luchtkwaliteit ten gevolge van het project (per saldo) verbetert of ten minste gelijk blijft; en
  • c. een project “niet in betekenende mate” (NIBM) bijdraagt aan de concentratie van relevante stoffen in de buitenlucht; (De NIBM bijdrage is gedefinieerd als een toename van de concentraties van zowel fijn stof (PM10, PM2,5) als stikstofdioxide (NO2) met minder dan 3% van de grenswaarde of wel 1,2 µg/m3 PM10 of NO2 jaargemiddeld.)
  • d. een project is opgenomen of past binnen het Nationaal Samenwerkingsprogramma Lucht (NSL). Het programma bevat een pakket maatregelen dat erop gericht is om grote ruimtelijke projecten (projecten In Betekenende Mate of IBM-projecten) tijdig aan de grenswaarden te laten voldoen.

Het Besluit NIBM heeft een aantal NIBM-grenzen vastgesteld, waarvan met zekerheid kan worden gesteld dat de 3%-grens niet zal worden overschreden. Onder andere voor woningbouw: = 1500 woningen (netto) bij minimaal 1 ontsluitingsweg en = 3000 woningen bij minimaal 2 ontsluitingswegen met een gelijkmatige verkeersverdeling.

Luchtkwaliteit en goede ruimtelijke ordening
Naast de bovenstaande bepalingen wordt in de Wet Luchtkwaliteit een relatie gelegd met de Wet ruimtelijke ordening, in de zin van dat bij een nieuwe ontwikkeling er sprake moet zijn van een “goede ruimtelijke ordening”. Een dergelijke afweging wordt uiteindelijk gemaakt in samenspraak met de andere milieuaspecten. Gekeken naar het aspect luchtkwaliteit kan gesteld worden dat de huidige grenswaarden geen absolute bescherming bieden – ook onder de normen kunnen, vooral bij gevoelige groepen gezondheidseffecten optreden. In het algemeen geldt voor een goede luchtkwaliteit - hoe verder van een drukke weg (de belangrijkste bron van luchtvervuiling) hoe beter.

Onderzoek/ beoordeling
Uit de resultaten van het onderzoek naar luchtkwaliteit in het kader van de voorbereiding van het bestemmingsplan Bedrijventerrein Lekkerkerk Oost is gebleken dat wordt voldaan wordt aan de grenswaarden (Onderzoek luchtkwaliteit bedrijventerrein Lekkerkerk Oost van Omgevingsdienst Midden-Holland te Gouda van februari 2013).
In verband met deze ontwikkeling is nog de NSL monitoringstool, die behoort bij het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit, geraadpleegd voor 2016 en diverse prognosejaren (2020 en 2030) in de jaargemiddelde achtergrondconcentraties NO2, PM10, PM2,5 en EC-concentratie langs de Tiendweg Oost. Volgens de NSL monitoringtool is de concentratie NO2, PM10, PM2,5 en EC-concentratie op de rekenpunten ruim onder de grenswaarden. Geconcludeerd wordt dat de Wlk de uitvoering van het project niet in de weg staat. Er behoeft dus niet getoetst te worden aan de grenswaarden. Vanuit het oogpunt van luchtkwaliteit ter hoogte van het plangebied is sprake van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat. De vaststelling van dit bestemmingsplan stuit dan ook niet op bezwaren voor wat betreft luchtkwaliteit.

Project is NIBM
Het plan omvat het oprichten van twee woningen. Door de omvang van dit project is dit een project niet in betekenende mate. Er behoeft dus niet getoetst te worden aan de grenswaarden.

Conclusie
Dit bestemmingsplan maakt het oprichten van twee woningen mogelijk. Deze planontwikkeling valt onder de noemer “kleine projecten”, zodat een luchtonderzoek achterwege kan blijven. Hoofdstuk 5, Titel 5.2 van de Wet milieubeheer (Luchtkwaliteitseisen) staat deze planontwikkeling dan ook niet in de weg.

5.1.6 Externe veiligheid

Wettelijk kader
Bij Externe Veiligheid (EV) gaat het om de gevaren die de directe omgeving loopt in het geval er iets mis mocht gaan tijdens de opslag, productie of het transport van gevaarlijke stoffen. De daaraan verbonden risico's moeten aanvaardbaar blijven. Binnen de EV worden twee normstellingen gehanteerd:

  • Het Plaatsgebonden risico (PR) richt zich vooral op de te realiseren basisveiligheid voor burgers.
  • Het Groepsrisico (GR) stelt beperkingen aan de maatschappelijke ontwrichting als gevolg van calamiteiten met gevaarlijke stoffen.

Bebouwing is niet toegestaan binnen de zogenaamde 10-6 contour van het PR:

  • rond inrichtingen, waarin opslag/verwerking van gevaarlijke stoffen plaatsvindt;
  • langs transportroutes (weg, spoor, water, buisleiding) waarover gevaarlijke stoffen worden vervoerd.

Risico's verbonden aan het transport van gevaarlijke stoffen zijn in kaart gebracht in de diverse risicoatlassen. In het Besluit externe veiligheid inrichtingen (BEVI) is opgenomen dat voor iedere toename van het GR een verantwoordingsplicht geldt, ook als de verandering geen overschrijding van de norm veroorzaakt.

Onderzoek / beoordeling
Voor Externe Veiligheid is een aantal bronnen van belang, namelijk het vervoer van gevaarlijke stoffen via de weg, het spoor of het water, het transport door ondergrondse leidingen en de opslag van gevaarlijke stoffen.

Transport gevaarlijke stoffen
Gevaarlijke stoffen worden vervoerd over de modaliteiten binnenwater, spoor, weg en door buisleidingen. Indien een bestemming is gepland binnen het invloedsgebied van de transportas dient de toename van het GR berekend te worden en afhankelijk van de uitkomst van de berekening dient een verantwoording GR te worden opgesteld.

Transport over water
Er ligt in de omgeving van het plangebied geen hoofdvaarweg, waarover transport van gevaarlijke stoffen plaatsvindt. Er is dus geen beperking voor het plangebied.

Transport over spoor
Er ligt in de omgeving van het plangebied geen spoorbaan, waarover transport van gevaarlijke stoffen plaatsvindt. Er is dus geen beperking voor het plangebied.

Wegtransport
Er ligt in de omgeving van het plangebied (binnen 200 meter) geen rijksweg of provinciale weg met een route gevaarlijke stoffen, zodat deze planontwikkeling geen belemmering vormt.

Transport per buisleiding
Voor zoneringsafstanden van hogedruk gasleidingen geldt vanaf 1 januari 2011 de AMvB Buisleidingen. Bij de beoordeling hiervan dient te worden uitgegaan van de risico-afstanden zoals aangegeven in de AMvB. Er ligt in de nabijheid van het plangebied geen hoge druk aardgasleiding waarvan de PR en/of GR contour reikt tot het plangebied. Er zijn voor wat betreft het transport door buisleidingen geen beperkingen voor de planontwikkelingen.

Inrichtingen
Binnen de 10-6 contour van een risicovolle inrichting mogen geen kwetsbare bestemmingen geplaatst worden. Indien een bestemming is gepland binnen het invloedsgebied van de EV relevante inrichtingen dient de toename van het GR berekend te worden en afhankelijk van de uitkomst van de berekening dient een verantwoording GR te worden opgesteld. In de nabijheid van het plangebied zijn geen EV-relevante inrichtingen gevestigd, zodat het GR hier geen belemmering vormt.

Risicokaart Zuid-Holland
De risicokaart Zuid-Holland geeft inzicht in de risico's in de woon- en werkomgeving. Op de kaart staan meerdere soorten typen rampen, zoals ongevallen met brandbare, explosieve en giftige stoffen, grote branden of verstoring van de openbare orde. Deze gegevens zijn afkomstig van gemeenten, waterschappen, provincie en de rijksoverheid. Op de risicokaart (zie figuur 8) zijn in de omgeving van het plangebied geen risicovolle bedrijven en/of activiteiten vermeld.

afbeelding "i_NL.IMRO.1931.BP1607BG019-VG01_0012.png"

Figuur 8: Uitsnede risicokaart Zuid-Holland (plangebied met zwarte lijn aangeduid).

Overstromingsrisico
Hoogwater leidt tot materiële schade in de ondergelopen gebieden en kan tot slachtoffers leiden. In het zwaarste scenario is er sprake van een overstroming van de gehele dijkring Lopiker- en Krimpenerwaard, waardoor grote aantallen inwoners en vee geëvacueerd moeten worden. Uitval van nutsvoorzieningen kan leiden tot een nog groter effectgebied. Een dergelijke calamiteit leidt tot een ontwrichting van het maatschappelijke leven.
Het plangebied valt binnen dijkring Lopiker- en Krimpenerwaard en heeft een verhoogd risico voor een dijkdoorbraak aan de kant van de Lek. Om burgers te kunnen beschermen en om de risico's zo veel mogelijk in te perken is er een Rampbestrijdingsplan '(Dreiging) dijkdoorbraak Lopiker- en Krimpenerwaard Dijkring 15' opgesteld wat de mogelijke dijkdoorbraken, algemene en ondersteunende processen, bron en effectbestrijding, geneeskundige hulpverlening, rechtsorde en verkeer en bevolkingszorg beschrijft.
Overeenkomstig het advies van het hoogheemraadschap zal minimaal 1,3 m drooglegging voor bebouwing worden aangehouden om (grond)wateroverlast te voorkomen. De bouwwijze zal hierop worden afgestemd.

Conclusie
Bij externe veiligheid gaat het om de gevaren die in de directe omgeving aanwezig zijn in het geval er iets mis mocht gaan tijdens de productie, het behandelen of het vervoeren van gevaarlijke stoffen. De daaraan verbonden risico's moeten aanvaardbaar blijven.
Vanuit spoor-, vaarwegen, wegtransport, buisleidingen en inrichtingen gelden geen beperkingen voor het plangebied. Het Besluit externe veiligheid inrichtingen (BEVI), Besluit externe veiligheid Buisleidingen (BEVB) en het Besluit externe veiligheid transportroutes (Bevt) staat de uitvoering van dit bestemmingsplan dan ook niet in de weg.

5.1.7 Duurzaamheid

Ambitie gemeente
De gemeente wil een duurzame ontwikkeling stimuleren door vooral in te zetten op energiebesparing. De gemeente richt zich daarbij zowel op de eigen gemeentelijke organisatie (tevens voorbeeldfunctie), als op de samenleving. De ambitie is dat in 2050 de samenleving van Krimpenerwaard fossiele brandstofvrij en energie- en CO2-neutraal is.

Duurzaam bouwen
Duurzaam bouwen is gericht op het beperken van de negatieve milieuaspecten in alle fasen van het bouwproces en het vergroten van de ecologische kwaliteiten van het leefgebied. Concreet betekent dit het terugdringen van verspilling van grondstoffen, het verlengen van de levensduur, een flexibeler gebruik van gebouwen en het bevorderen van hergebruik van bouwmaterialen. Bij duurzaam bouwen wordt o.a. aandacht besteed aan waterhuishoudingsaspecten (bijv. afkoppeling hemelwaterafvoer), stedenbouwkundige structuur (bijv. oriëntatie van gebouwen op de zon) en bouwkundige maatregelen (isolatie, zonnecollectoren, materiaalgebruik). Ook het gebruik van niet logende bouwmaterialen valt onder de noemer duurzaam bouwen. Dit is van belang voor de waterkwaliteit. In de waterparagraaf (paragraaf 5.2) wordt hierop ingegaan. Tevens zal hierin aandacht worden besteed aan waterhuishoudelijke aspecten.
Duurzaam bouwen dient als uitgangspunt bij nieuwbouwprojecten. Hierbij zullen de Nationale Pakketten Duurzaam Bouwen worden gehanteerd, o.a. om de doelstelling van het Klimaatbeleid te halen met betrekking tot een verlaging van 4% à 8% van de EPC-waarde.

Conclusie
De nieuwbouw van twee woningen zal voldoen aan de eisen, zoals gesteld in het Bouwbesluit. Bij uitwerking van het plan wordt rekening gehouden met de door de gemeente gehanteerde beleidsuitgangspunten op het gebied van Duurzaam Bouwen.

5.2 Waterparagraaf

Water en ruimtelijke ordening hebben veel met elkaar te maken. Aan de ene kant is water één van de sturende principes in de ruimtelijke ordening en kan daarmee beperkingen opleggen aan het ruimtegebruik zoals locaties voor stadsuitbreiding. Aan de andere kant kunnen ontwikkelingen in het ruimtegebruik ongewenste effecten hebben op de waterhuishouding.
Een Watertoets geeft aan wat de gevolgen zijn van een ruimtelijk plan voor de waterhuishouding in het betreffende gebied. Zo'n waterparagraaf moet sinds 1 januari 2003 worden opgenomen in onder meer de toelichting bij een bestemmingsplan. Doel van de watertoets is de relatie tussen planvorming op het gebied van de ruimtelijke ordening en de waterhuishouding te versterken.

Beleidskader rijk en provincie
Op verschillende bestuursniveaus zijn de afgelopen jaren beleidsnota's verschenen aangaande de waterhuishouding. Deze paragraaf geeft een overzicht van de voor het plangebied relevante nota's.

Rijk
In december 2009 heeft het kabinet het Nationaal Waterplan vastgesteld. Dit plan geeft op hoofdlijnen aan welk beleid het Rijk in de periode 2009 - 2015 voert om te komen tot een duurzaam waterbeheer. Het Nationaal Waterplan richt zich op bescherming tegen overstromingen, voldoende en schoon water en diverse vormen van gebruik van water. Ook worden de maatregelen genoemd die hiervoor worden genomen. Het Nationaal Waterplan is de opvolger van de Vierde Nota Waterhuishouding uit 1998 en vervangt alle voorgaande nota's waterhuishouding. Het Nationaal Waterplan is opgesteld op basis van de Waterwet die met ingang van 22 december 2009 van kracht is. Op basis van de Wet ruimtelijke ordening heeft het Nationaal Waterplan voor de ruimtelijke aspecten de status van structuurvisie. In het Nationaal Waterplan is een eerste uitwerking gegeven aan het Deltaprogramma dat wordt opgesteld naar aanleiding van het advies van de Deltacommissie in 2008. Dit programma is gericht op duurzame veiligheid en zoetwatervoorziening.

Provincie
Op provinciaal niveau heeft de provincie Zuid-Holland het beleid vertaald in het Provinciaal Waterplan 2010-2015. In dit Plan staat uitgebreid beschreven hoe de provincie, samen met waterschappen en andere partners, een duurzame en klimaatbestendige delta zal realiseren en behouden, waar het veilig en aangenaam wonen, werken en recreëren is. In het Provinciaal Waterplan zijn de opgaven van de Europese Kaderrichtlijn Water, het Nationaal Bestuursakkoord Water en het Nationale waterplan vertaald naar strategische doelstellingen voor Zuid-Holland. Het Waterplan heeft vier hoofdopgaven:

  • 1. Waarborgen waterveiligheid
  • 2. Zorgen voor mooi en schoon water
  • 3. Ontwikkelen duurzame zoetwatervoorziening
  • 4. Realiseren robuust en veerkrachtig watersysteem

In het plan zijn deze opgaven verder uitgewerkt in 19 thema's én voor drie gebieden, in samenhang met economische, milieu- en maatschappelijke opgaven. Dit leidt tot een integrale visie op de ontwikkeling van de Zuid-Hollandse Delta, het Groene Hart en de Zuidvleugel van de Randstad.

Beleid hoogheemraadschap van Schieland en de Krimpenerwaard
Het beleid van het Hoogheemraadschap van Schieland en de Krimpenerwaard (verder HHSK) is vastgelegd in het Waterbeheerplan HHSK 2016-2021, de Keur van Schieland en de Krimpenerwaard, algemene regels bij de Keur, peilbesluiten, leggers en andere documenten (zie www.hhsk.nl/diensten/publicaties). In deze documenten heeft HHSK de hoofdlijnen van het beleid voor de taken van het waterschap met betrekking tot de waterveiligheid, het oppervlaktewater- en grondwaterbeheer, het beheer van afvalwaterketen en emissies, en het wegenbeheer in de Krimpenerwaard vastgelegd. HHSK streeft ernaar om samen met gemeenten als partners op te trekken. Er moet worden ingezet op intensief overleg met gemeentebesturen voor het kunnen realiseren van projecten. De ruimtelijke ordening en de waterhuishouding moeten in onderlinge relatie worden ontwikkeld. Op basis van ervaring en deskundigheid adviseert HHSK over de mogelijkheden voor een duurzaam watersysteem. De laatste jaren is het inzicht gegroeid dat op een duurzamer wijze met het stedelijk waterbeheer dient te worden omgegaan, mede gezien de klimaatveranderingen. Aandachtspunten voor het duurzame stedelijk waterbeheer zijn het minimaliseren van wateroverlast, het realiseren van voldoende waterberging waarbij zoveel mogelijk een ecologische inrichting wordt nagestreefd, het verantwoord afkoppelen van verhard oppervlak en het voorkomen van diffuse verontreinigingen door toepassing van duurzame bouwmaterialen. De visie is uitgewerkt in een concreet maatregelenplan:

  • het woongenot, de belevingswaarde en de recreatieve mogelijkheden op en in het water voor burgers nemen toe;
  • de waterkwaliteit voldoet tenminste aan de algemene milieukwaliteitseisen;
  • het waterhuishoudkundig systeem kent goede aan- en afvoermogelijkheden, waarbij de doorspoelbaarheid en de mogelijkheid om onder normale omstandigheden het waterpeil binnen zekere marges te handhaven, voldoende worden gewaarborgd;
  • het watersysteem is zo ingericht dat het de ontwikkeling van biologisch gezond water bevordert.

In zijn algemeenheid geldt dat voor aanpassingen aan het bestaande waterhuishoudingsysteem bij het Hoogheemraadschap vergunning dient te worden aangevraagd op grond van de Keur, tenzij voor de activiteit algemene regels van toepassing zijn.

Beleid Waterberging bij ruimtelijke ontwikkelingen 2012

De Verenigde Vergadering van het hoogheemraadschap heeft op 27 juni 2012 het Beleid Waterberging bij ruimtelijke ontwikkelingen 2012 vastgesteld. Dit beleid heeft tot doel om ongewenste effecten van verhardingstoename op het watersysteem te voorkomen. Een belangrijk ongewenst effect van verhardingstoenamen is de versnelde afvoer van neerslag. Voor verschillende ruimtelijke ontwikkelingen zijn voorwaarden beschreven om de te verwachten effecten op het watersysteem te compenseren.

Toetsingscriteria
Er wordt onderscheid gemaakt in drie typen plannen: kleine, middelgrote en grote ruimtelijke ontwikkelingen. Onderstaand is per type toegelicht hoe HHSK omgaat met de typen ruimtelijke ontwikkelingen:

1. Kleine plannen: Plannen met een verhardingstoename tot 500 m²

2. Middelgrote plannen: Plannen met een verhardingstoename groter dan 500 m² en kleiner dan 10 hectare bruto planoppervlak

3. Grote plannen: Een plan groter dan 10 hectare bruto planoppervlak

Kleine plannen
Voor kleine ruimtelijke ontwikkelingen met een verhardingstoename is geen compensatie noodzakelijk. Kleine plannen hebben een gering effect op de waterhuishouding. Daarnaast bestaat er een zekere onzekerheid in berekening door de invoergegevens, berekeningsmethode en gevolgen van de klimaatsverandering. Door rekening te houden met de onzekerheid en om onevenredige belasting van de organisatie door dergelijke plannen te voorkomen, wordt compensatie voor een geringe verhardingstoename kwijtgescholden. Deze kwijtschelding, namelijk de aftrek van 500 m² verhardingstoename, geldt in verband met gelijkheid voor alle ruimtelijke ontwikkelingen binnen het beheergebied van HHSK.

Onderzoek/ beoordeling
Waterhuishoudkundige situatie
Het plangebied ligt aan de Tiendweg Oost. De watergang ten zuiden van de Tiendweg Oost betreft een hoofdwatergang met een beschermingszone van 2 meter. De aan weerszijden van het plangebied gelegen sloten betreffen overige watergangen. Binnen twee meter hiervan is geen bebouwing toegestaan. Behoudens de twee nieuw te bouwen woningen vinden er geen bouwactiviteiten plaats. De beschermingszones worden in acht genomen bij de nieuwbouwontwikkeling. Een uitsnede van de legger is opgenomen in figuur 9.

afbeelding "i_NL.IMRO.1931.BP1607BG019-VG01_0013.png"

Figuur 9: Uitsnede Legger oppervlaktewatersysteem. Twee deelgebieden rood omlijnd.

Waterkwantiteit
Het plangebied betreft een weidegebied zonder bebouwing. De verharding zal toenemen met circa 2 x 160 m². De toename het verhard oppervlak blijft ruim onder 500 m², zodat op grond van de richtlijnen van het hoogheemraadschap geen watercompensatie nodig is. Overigens wordt conform het landschapsinrichtingsplan in het oostelijk gelegen recreatiegebied extra water gegraven.

Watersysteemkwaliteit en ecologie
Voor de nieuwe bebouwing zal gebruik worden gemaakt van niet-uitloogbare bouwmaterialen (geen zink, lood, koper en PAK's-houdende materialen) om diffuse verontreiniging van water en bodem te voorkomen. Indien desondanks gebruik wordt gemaakt van uitloogbare materialen, dienen deze te worden voorzien van een coating om uitloging tegen te gaan.

Afvalwaterketen en riolering
Afvalwater wordt aangesloten op de bestaande gemeentelijke riolering overeenkomstig de door de gemeente gestelde eisen. Voor hemelwater wordt de volgende voorkeursvolgorde aangehouden:

  • hemelwater vasthouden voor benutting;
  • (in-)filtratie van afstromend hemelwater;
  • afstromend hemelwater afvoeren naar oppervlaktewater;
  • afstromend hemelwater afvoeren naar AWZI.

Het hemelwater van de nieuwe bebouwing zal op het oppervlaktewater worden geloosd.

Veiligheid en waterkeringen
De ontwikkeling is niet van invloed op de veiligheidssituatie in het plangebied. Het plangebied aan de Tiendweg Oost ligt evenmin binnen de kern- en beschermingszones van waterkeringen.

Conclusie
Vanuit waterhuishoudkundige overwegingen bestaan er geen bezwaren tegen de gevraagde planontwikkeling.

5.3 Archeologie en cultuurhistorie

Wettelijk kader
In 1992 is het Verdrag van Malta tot stand gekomen en in 1998 door Nederland geratificeerd. Doelstelling van het verdrag is de bescherming en het behoud van archeologische waarden. Als gevolg van dit verdrag wordt in het kader van de ruimtelijke ordening het behoud van het archeologisch erfgoed meegewogen zoals alle andere belangen die bij de voorbereiding van het plan een rol spelen.
In het verdrag van Malta wordt gesteld dat archeologie van wezenlijk belang is voor de geschiedschrijving van de mensheid. Het verdrag is erop gericht deze waarden voor de toekomst te behouden. De gehanteerde uitgangspunten zijn:

  • archeologische waarden zoveel mogelijk in de bodem bewaren (behoud in situ);
  • in ruimtelijke ordening (planvorming) al rekening houden met archeologische waarden;
  • de bodemverstoorder betaalt archeologisch vooronderzoek en mogelijke opgravingen.

Het verdrag is geïmplementeerd in de Erfgoedwet die per 1 juli 2016 in werking is getreden. Deze wet is in de plaats gekomen van 6 wetten en regelingen op het gebied van cultureel erfgoed. De gemeenten zijn verplicht om bij het vaststellen van ruimtelijke plannen rekening te houden met eventueel aanwezige archeologische waarden.

5.3.1 Cultuurhistorische Hoofdstructuur Zuid-Holland

In de Cultuurhistorische Hoofdstructuur Zuid-Holland (provincie Zuid-Holland) is het gebied niet specifiek aangeduid. Er is onderscheid gemaakt in drie kleuren categorieën (drie tinten bruin). De toekenning van een (zeer) grote, redelijke of lage kans op sporen (kleuren donker-, middel- en lichtbruin) heeft betrekking op de relatieve dichtheid van archeologische vondsten die in een bepaald gebied verwacht wordt. De witte gebieden hebben een lage trefkans. De plankaart (zie figuur 10) laat zien dat er in dit deelgebied een redelijke tot grote kans op archeologische sporen is op duinen en strandzanden/ rivierduinen met bewoning vanaf het Mesolithicum (rivierduinen) of het Neolithicum (strandzanden).

afbeelding "i_NL.IMRO.1931.BP1607BG019-VG01_0014.png"

Figuur 10: Gecombineerde Waardenkaart CHS provincie Zuid-Holland (twee deelgebieden zwart omlijnd).

5.3.2 Gemeentelijke beleidsnota archeologie

De gemeenteraad van Krimpenerwaard heeft op 13 december 2016 de Archeologienota Krimpenerwaard vastgesteld. Deze nota schept duidelijkheid over de archeologische waarden binnen de gemeente en geeft richtlijnen over de omgang hiermee. Op grond van de archeologische beleidskaart (zie figuur 11) heeft het gebied een lage trefkans, waarbij in beginsel een onderzoekseis geldt voor bodemingrepen dieper dan 1,5m –Mv en een plangebied groter dan 2.500 m². Deze aanduiding is in de vorm van een dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 5' opgenomen in het (ontwerp)bestemmingsplan. Hoewel een archeologisch onderzoek niet nodig wordt geacht, is al eerder bij de voorbereiding van het bestemmingsplan 'Bedrijventerrein Lekkerkerk Oost' een Bureau- en Inventariserend onderzoek naar archeologie uitgevoerd voor het grotere plangebied.

afbeelding "i_NL.IMRO.1931.BP1607BG019-VG01_0015.png"

Figuur 11: Uitsnede Archeologische beleidsadvieskaart.

5.3.3 Bureauonderzoek en Inventariserend Veldonderzoek archeologie

ADC ArcheoProjecten te Amersfoort heeft een archeologisch bureauonderzoek en Inventariserend veldonderzoek uitgevoerd in het kader van de voorbereiding van het bestemmingsplan Bedrijventerrein Lekkerkerk Oost (rapport van 4 juli 2012, rapport 4034, Bijlage 4). Op basis van een bureauonderzoek en inventariserend veldonderzoek kunnen de volgende conclusies en aanbevelingen worden getrokken (overgenomen uit het rapport).
Op basis van het bureauonderzoek werd in het hele plangebied op of in de oeverafzettingen archeologische resten verwacht van een nederzetting groter dan 2000 m² uit de Vroege Middeleeuwen. Tevens werd in de ondergrond van het plangebied vanaf 4 m –mv de top van een rivierduin verwacht.
Teneinde deze verwachting te toetsen werd in het plangebied een verkennend en karterend booronderzoek uitgevoerd. De ligging van het rivierduin werd verkend met behulp van twee kruislingse raaien ter hoogte van de verwachte top. Bovendien werd het gehele plangebied middels een karterend booronderzoek onderzocht op de aanwezigheid van nederzettingsvindplaatsen uit de Vroege Middeleeuwen, doormiddel van het plaatsen van boringen in een 40x50 m grid.
Uit het booronderzoek is vastgesteld dat in het plangebied zich een rivierduin op een diepte variërend van 410 cm –mv tot 705 cm –mv (5,4 m –NAP tot 8,3 m –NAP) bevindt. De top van het rivierduin is intact en bevat plaatselijk houtskoolbrokken en gebroken kwartskorrels. Dit kan duiden op de aanwezigheid van een vindplaats uit het Neolithicum of Bronstijd op het rivierduin. Er zijn geen aanwijzingen gevonden voor de aanwezigheid van een nederzetting groter dan 2000 m² uit de Vroege Middeleeuwen.
ADC ArcheoProjecten adviseert om het plangebied, met uitzondering van de locatie met het rivierduin in de ondergrond, vrij te geven voor de voorgenomen ontwikkeling. Onderhavig deelgebied is toen vrijgegeven, omdat de locatie met rivierduin zich elders bevindt.
Het is niet volledig uit te sluiten dat binnen het plangebied toch nog archeologische resten voorkomen. Het verdient daarom aanbeveling om de uitvoerder van het grondwerk te wijzen op de plicht archeologische vondsten te melden bij de bevoegde overheid, zoals aangegeven in artikel 5.10 van de Erfgoedwet.

Conclusie
Het initiatief tast de archeologische waarden niet aan voor de beoogde nieuwbouw, omdat er geen bodemverstoringen plaatsvinden van meer dan 2.500 m² (en dieper dan 1,5 m). Misdien worden er vanuit dit gezichtspunt geen beperkingen gesteld aan deze planontwikkeling. Hiermee is dit bestemmingsplan uitvoerbaar ten aanzien van archeologie.

5.3.4 Monumenten

In het gebied bevinden zich geen Rijks- of gemeentelijke monumenten.

Conclusie
Het initiatief tast de cultuurhistorische waarden niet aan voor de beoogde nieuwbouwwoning, zodat er vanuit dit gezichtspunt geen beperkingen worden gesteld aan deze planontwikkeling. Hiermee is dit bestemmingsplan uitvoerbaar ten aanzien van cultuurhistorie.

5.4 Flora en fauna

Wettelijk kader
Op 1 januari 2017 is de Wet natuurbescherming en de daarop gebaseerde uitvoeringsregelgeving in werking getreden. Deze wet vervangt 3 wetten: de Natuurbeschermingswet 1998, de Boswet en de Flora- en faunawet. Het geeft invulling aan de decentralisatieafspraken die het Rijk met de provincies heeft gemaakt in het Bestuursakkoord natuur en in het Natuurpact. Het brengt ook vereenvoudiging ten opzichte van het bestaande stelsel, onder meer door een betere aansluiting op het Europese recht en op het omgevingsrecht.

Onderzoek/ beoordeling
Het plangebied maakt geen onderdeel uit van een Natura2000-gebied of beschermd natuurmonument. Het dichtstbijzijnde Natura2000-gebied, 'Boezems Kinderdijk' ligt circa 3 km zuidwestelijk van het plangebied. Het Natura2000-gebied Donkse Laagten ligt 4 km zuidoostelijk van het plangebied. Sprake is van kleinschalige herontwikkeling, zodat deze Natura2000-gebieden niet worden beïnvloed. Evenmin worden (significante) externe effecten op Natura2000-gebieden verwacht als gevolg van deze functiewijziging.
Het plangebied ligt evenmin in de nabijheid van Natuurnetwerk Nederland (voorheen Ecologische Hoofdstructuur (EHS)) van de provincie Zuid-Holland (figuur 12). Ook hier heeft de planontwikkeling geen nadelige gevolgen voor de ecologische hoofdstructuur.


afbeelding "i_NL.IMRO.1931.BP1607BG019-VG01_0016.png"

Figuur 12: Ecologische hoofdstructuur in de directe omgeving van het plangebied (plangebied met rode stip aangeduid.)

5.4.1 Flora- en faunatoets

Bij nieuwbouwplannen moet bekeken worden wat het effect is op de aanwezige flora- en fauna. In verband hiermede heeft Watersnip Advies te Reeuwijk een ecologisch onderzoek uitgevoerd voor het onderhavige plangebied (rapport van juni 2018, rapportnummer 17A009,Bijlage 5). Op basis van een inventarisatie, literatuuronderzoek en een verkennend onderzoek kan het volgende worden vastgesteld (overgenomen uit rapport).

  • Het plangebied heeft geen directe relatie met beschermde gebieden (Natura2000, NNN-gebieden of ecologische verbindingszones). Het plangebied is niet geschikt als foerageergebied voor de doelsoorten van de nabij gelegen Natura2000-gebieden, door de beperkte omvang van de percelen en het ontbreken van brede sloten. De percelen zijn ook nog eens te hoog en te droog gelegen. Schade aan Natura2000-doelsoorten is derhalve niet aan de orde.
  • Voor een deel van de beschermde soorten (Groene kikker, Bruine kikker, Meerkikker, Gewone pad, Kleine watersalamander, Bosmuis, Bunzing, Egel, Haas, Hermelijn, Huisspitsmuis, Konijn, Ree, Veldmuis, Wezel, Dwergmuis en Vos geldt een algemene vrijstelling in het kader van de Wet Natuurbescherming (Wnb) door de provincie Zuid-Holland. Er hoeft voor deze soorten geen ontheffing aangevraagd te worden. Wel dient voor deze soorten de algemene zorgplicht in acht genomen te worden.
  • Het broedseizoen van vogels loopt globaal van 15 maart tot 15 juli. De Wnb hanteert echter geen standaard periode voor het broedseizoen; van belang is of een nest bewoond is. Indien een bewoond nest wordt aangetroffen, mogen er geen werkzaamheden uitgevoerd worden die het nest verstoren. Vogelnesten die jaarrond beschermd worden door de Wnb, zijn niet aangetroffen of te verwachten binnen het plangebied. Voor aanvang van werkzaamheden tijdens het broedseizoen dient een terzake kundige een inspectie uit te voeren ten aanzien van eventuele broedende vogels.
  • Uit de bureaustudie blijkt dat de beschermde Grote modderkruiper (Wnb-andere soorten, Rode lijst status 'kwetsbaar') voorkomt in de omgeving van het plangebied (1-5km). Op basis van de biotoopeisen die deze soort stelt aan zijn leefomgeving kan de aanwezigheid van deze soort worden uitgesloten binnen het plangebied.
  • Uit de bureaustudie blijkt dat de beschermde Heikikker (Wnb-hrl, Rode lijst status 'thans niet bedreigd'), Rugstreeppad (Wnb-hrl, Rode lijst status 'gevoelig'), Kamsalamander (Wnb-hrl, Rode lijst status 'kwetsbaar'), voorkomen in het rond het plangebied (0-1km). Voor de Heikikker en de Kamsalamander kan aanwezigheid op basis van de biotoopeisen die deze soorten stellen aan hun leefgebied worden uitgesloten. Het huidige plangebied is niet geschikt als voortplantings- en/of overwinteringsgebied voor de Rugstreeppad. Op het moment dat er voor langere tijd hopen grond/zand op de percelen ligt kan het gebied aantrekkelijk worden als overwinteringsgebied. De Rugstreeppad graaft zich in voor de overwintering (globaal van november – maart) in braakliggende zandhopen. Geadviseerd wordt om gedurende de overwintering geen hopen zand braak te laten liggen op de percelen binnen het plangebied en geen waterhoudende plassen te laten ontstaan gedurende het voortplantingsseizoen (half april – augustus).
  • Uit het plangebied blijkt dat de beschermd Ringslang (Wnb-andere soorten, Rode lijst status 'kwetsbaar') voorkomt in de omgeving van het plangebied (1-5km). Het plangebied biedt echter geen geschikt voortplantings- en/of overwinteringsgebied voor deze soort. De aanwezigheid van deze soort kan daardoor worden uitgesloten.
  • Uit de bureaustudie blijkt dat de beschermde Waterspitsmuis (Wnb-andere soorten, Rode lijst status 'kwetsbaar') voorkomt in en rond het plangebied (0-1km) en dat ook de beschermde soort Bever (Wnb-hrl, Rode lijst status 'gevoelig') voorkomt in de omgeving van het plangebied (1-5km). Voor zowel de Waterspitsmuis als de Bever geldt dat de percelen binnen het plangebied geen geschikt leefgebied bieden voor deze soorten. De aanwezigheid van de Waterspitsmuis en de Bever kan daardoor worden uitgesloten.
  • Uit de bureaustudie blijkt dat verschillende beschermde vleermuissoorten voorkomen in de omgeving van het plangebied, zoals Gewone dwergvleermuis, Laatvlieger, Ruige dwergvleermuis (01-km) en de Gewone grootoorvleermuis (1-5km)(allen Wnb-hrl). Binnen het plangebied zijn geen geschikte verblijfslocaties voor boombewonende, en gebouwbewonende vleermuissoorten. Er zijn geen bomen of gebouwen aanwezig. Als foerageergebied is het ook niet geschikt door de afwezigheid van bomen, struiken en vegetatierijke oevers. Langs de Tiendweg Oost is wel enige foerageergelegenheid in de vorm van knotwilgen en hoge bomen. De bouwwerkzaamheden zullen, door de ongeschiktheid als leefgebied, geen schade veroorzaken aan de gunstige staat van instandhouding aan de populaties vleermuizen.

Algemene zorgplicht
Voor planten- en diersoorten geldt in het kader van de Wet Natuurbescherming de algemene zorgplicht. Deze bepaalt dat een ieder die weet dat zijn of haar handelen nadelige gevolgen kan hebben voor flora en/of fauna, deze handelingen achterwege dient te laten of verplicht is om maatregelen te nemen (voor zover redelijkerwijs kan worden gevraagd) die deze negatieve gevolgen zoveel mogelijk voorkomen, beperken of ongedaan maken. De zorgplicht kan gezien worden als algemene fatsoenseis die voor iedereen geldt.
Geadviseerd wordt om de oevers langs de percelen op een natuurvriendelijke manier in te richten, met een beschoeiing op de waterlijn. Hierdoor worden de percelen toegankelijker voor watervogels en amfibieën.
In het kader van de zorgplicht wordt geadviseerd alert te zijn op het voorkomen van de Oeverzwaluw. Deze vogelsoort kan zich vestigen in een steile wand van een zanddepot binnen het plangebied, waardoor vertraging van het bouwproces kan ontstaan. Het nestelen van de Oeverzwaluw kan voorkomen worden door de aanwezige zanddepots te voorzien van een flauw talud. In het broedseizoen dient het zanddepot na gebruik dagelijks te worden afgewerkt met een flauw talud.

Conclusie
Bij uitwerking van de bouwplannen zullen de in het rapport genoemde aanbevelingen worden overgenomen. Met inachtneming hiervan kan worden geconcludeerd dat er vanuit de gebiedsbescherming en soortenbescherming er geen belemmeringen bestaan voor deze planontwikkeling.

5.5 Overige realiserings- en uitvoeringsaspecten

5.5.1 Kabels en leidingen

In het plangebied liggen er naast de gebruikelijke kabels en leidingen geen planologisch relevante watertransportleidingen en gastransportleidingen.

Hoofdstuk 6 Juridische planbeschrijving

6.1 Algemeen

In dit hoofdstuk wordt ingegaan op de wijze waarop de ruimtelijke en functionele ontwikkelingen een vertaling hebben gekregen in de juridisch bindende onderdelen van het bestemmingsplan, de plankaart (de verbeelding van de geometrische plaatsbepaling) en de regels.

6.2 Verbeelding

Op de verbeelding (plankaart), getekend op een kadastrale ondergrond (GBKN) schaal 1:1.000, zijn door middel van coderingen (via combinatie van letteraanduidingen, arceringen en/of kleur) de bestemmingen aangegeven. Gekozen is voor een gedetailleerd bestemmingsplan.

6.3 Regels

De regels bevatten het juridisch instrumentarium voor het regelen van het gebruik van de gronden en bepalingen omtrent de toegelaten bebouwing. De regels zijn, overeenkomstig de SVBP 2012, onderverdeeld in vier hoofdstukken:

  • Hoofdstuk 1 bevat de inleidende regels. In artikel 1 zijn de begrippen opgenomen die van belang zijn voor de toepassing van de regels. Artikel 2 betreft de wijze van meten, waarin is aangegeven hoe bij de toepassing van de bestemmingsregels wordt gemeten.
  • Hoofdstuk 2 bevat de bestemmingsregels. In dit hoofdstuk zijn per bestemming regels opgenomen voor het toegestane gebruik en de toegestane bebouwing van de gronden. In paragraaf 6.3.2 wordt nader ingegaan op de bestemmingen die voorkomen binnen het plangebied.
  • Hoofdstuk 3 bevat de algemene regels. Het betreft regels die voor het hele plangebied of voor verschillende bestemmingen van toepassing zijn. In dit hoofdstuk zijn onder andere de anti-dubbeltelbepaling, algemene bouw- en gebruiksregels, alsmede de algemene afwijkings- en wijzigingsregels opgenomen.
  • Hoofdstuk 4 bevat twee artikelen. In het eerste artikel is het overgangsrecht opgenomen, zoals dat ingevolge het Besluit ruimtelijke ordening is voorgeschreven. Het tweede artikel bevat de slotregel. In de slotregel is aangegeven hoe de regels kunnen worden aangehaald.
6.3.1 Inleidende regels

Dit hoofdstuk bevat 2 artikelen.

Artikel 1 Begrippen
In het artikel 'Begrippen' wordt een aantal in de planregels voorkomende begrippen nader omschreven. Door de omschrijving wordt de interpretatie van deze begrippen beperkt, waarmee de duidelijkheid van het plan en daarmee de rechtszekerheid wordt vergroot.

Artikel 2 Wijze van meten
In het artikel 'Wijze van meten' wordt aangegeven hoe de in het plan voorgeschreven maatvoeringen dienen te worden bepaald.

6.3.2 Bestemmingsregels

Dit hoofdstuk bevat de regels waarin de materiële inhoud van de op de verbeelding gegeven bestemmingen zijn opgenomen. Bij de opzet van de artikelen is, zoals de Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen (SVBP 2012) bepaalt, een vaste indeling aangehouden. Voor de volgorde van de bestemmingen leidt dit ertoe dat eerst de bestemmingsomschrijvingen worden benoemd en hierna de bouwregels en in voorkomende geval nadere eisen, afwijken van de bouwregels, specifieke gebruiksregels, afwijken van de gebruiksregels en omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden.

Artikel 3 Wonen
De op de kaart voor 'Wonen' aangeduide gronden zijn, met inachtneming van de nadere aanduidingen, bestemd voor gebouwen en andere voorzieningen ten behoeve van de huisvesting van personen. Binnen deze bestemming zijn de volgende bouwwerken toegestaan: hoofdgebouwen, bijbehorende bouwwerken in de vorm van bijgebouwen en aan- of uitbouwen en andere bouwwerken. In de planregels zijn onder meer de toegestane hoogte en de maximale inhoud van een hoofdgebouw vastgelegd. Met betrekking tot de situering van de hoofdgebouwen zijn op de plankaart bebouwingsvlakken ingetekend, waarin de hoofdgebouwen gesitueerd dienen te worden.

De aanleg en het onderhoud van de beplanting is opgenomen als specifieke gebruiksregel. Het beplantingsplan is opgenomen in Bijlage 1. Aanleg hiervan dient binnen een jaar na ingebruikname van de woningen te zijn uitgevoerd.

Artikel 4 Waarde - Archeologie 5
De gronden met de dubbelbestemming 'Waarde – Archeologie 5' zijn mede bestemd voor de bescherming en veiligstelling van de in de gronden voorkomende archeologische waarden. Overeenkomstig het gemeentelijke archeologiebeleid is in de regels vastgelegd dat onderzoek noodzakelijk is bij grondingrepen van 2.500 m² of meer en dieper dan 1,5 m -mv.

Afwijking wordt verleend indien door onderzoek is aangetoond dat op de betrokken locatie geen archeologische resten aanwezig zijn.

6.3.3 Algemene regels

Dit hoofdstuk bevat meerdere artikelen die op de bestemmingen uit hoofdstuk 2 van toepassing zijn.

Artikel 5 Antidubbeltelbepaling
Het artikel 'Antidubbeltelregel' bevat een regeling waarmee wordt voorkomen dat met het bestemmingsplan strijdige situaties ontstaan of worden vergroot.

Artikel 6 Algemene bouwregels
In het artikel 'Algemene bouwregels' is een aantal aanvullende bouwregels opgenomen die voor alle bestemmingen kunnen gelden. Bijvoorbeeld extra bouwmogelijkheden voor ondergeschikte bouwdelen zoals balkons en kelders.

Artikel 7 Algemene gebruiksregels
In het artikel 'Algemene gebruiksregels' is een algemeen verbod opgenomen voor gebruik in strijd met de bestemmingen. Voorts zijn gebruiksregels opgenomen over de aan te houden parkeernormen.

Artikel 8 Algemene aanduidingsregels
In het artikel 'algemene aanduidingsregels' is de geluidzone industrielawaai opgenomen als gevolg van het buiten het plangebied gelegen gezoneerd bedrijventerrein.

Artikel 9 Algemene afwijkingsregels
Het artikel 'Algemene afwijkingsregels' is gebaseerd op artikel 3.6, lid 1 onder c van de Wro en heeft onder meer tot doel enige flexibiliteit in de regels aan te brengen. Aan toepassing van de afwijkingsbevoegdheid dient een belangenafweging ten grondslag te liggen. Dit artikel is een aanvulling op de afwijkingsregels uit de bestemmingen.

Artikel 10 Algemene wijzigingsregels
In deze bepaling wordt aan Burgemeester en Wethouders de bevoegdheid gegeven om bestemmingen te wijzigen ten behoeve van kleine overschrijdingen van bestemmingsgrenzen. De criteria, die bij toepassing van de wijzigingsbevoegdheid in acht moeten worden genomen, zijn daarbij aangegeven.

6.3.4 Overgangs- en slotregels

Het laatste hoofdstuk van de planregels bevat twee artikelen.

Artikel 11 Overgangsrecht
Het artikel 'Overgangsrecht' heeft ten doel de rechtstoestand te begeleiden van situaties die afwijken van de regels van het bestemmingsplan. Lid 1 van dit artikel geeft regels voor bouwwerken die op het tijdstip van de inwerkingtreding van het plan gebouwd zijn of gebouwd kunnen worden, en die afwijken van de bebouwingsregels van het plan. Lid 2 van dit artikel regelt het gebruik van onbebouwde gronden en bouwwerken in het plan, voor zover dit gebruik op het tijdstip van de inwerkingtreding van het plan, afwijkt van de in het plan gegeven bestemming.

Artikel 12 Slotregel
Het artikel 'Slotregel' bevat de titel waaronder het bestemmingsplan kan worden geciteerd. Dit artikel wordt dan ook wel het citeerartikel genoemd.

6.4 Handhaving bestemmingsplan

Het ontwikkelen van beleid en de vertaling daarvan in een bestemmingsplan heeft alleen zin, indien na de vaststelling van het bestemmingsplan handhaving plaatsvindt. Daarom is het belangrijk om reeds ten tijde van het opstellen van een bestemmingsplan aandacht te besteden aan de handhaafbaarheid van de voorgeschreven regels.

Vier factoren zijn van wezenlijk belang voor een goed handhavingsbeleid:

  • 1. Voldoende kenbaarheid van het plan

Een goed handhavingsbeleid begint bij de kenbaarheid van het bestemmingsplan bij degenen die het moeten naleven. De wet bevat enkele waarborgen ten aanzien van de te volgen procedure: deze heeft in de bestemmingsplanprocedure een aantal inspraakmomenten ingebouwd.

  • 2. Voldoende maatschappelijk draagvlak voor beleid en regeling in het plan

De inhoud van het plan kan slechts gehandhaafd worden indien het beleid en de regeling vanuit een oogpunt van algemeen belang aanvaardbaar is. De belangen van omwonenden worden hierbij vooraf gewogen in het kader van de inspraak.

  • 3. Realistische en inzichtelijke regeling

Een juridische regeling dient realistisch en inzichtelijk te zijn; dat wil zeggen niet onnodig beperkend of inflexibel. Bovendien moeten de bepalingen goed controleerbaar zijn. De regels moeten derhalve niet meer regelen dan noodzakelijk is.

  • 4. Actief handhavingsbeleid

Het sluitstuk van een goed handhavingsbeleid is voldoende controle van de feitelijke situatie in het plangebied. Daarnaast moeten adequate maatregelen worden getroffen indien de regels worden overtreden. Indien dit wordt nagelaten, ontstaat een grote mate van rechtsonzekerheid.

Conclusie
Het bestemmingsplan is zodanig opgesteld met toelichting, regels en verbeelding dat handhaving op naleving hiervan goed mogelijk is.

Hoofdstuk 7 Uitvoerbaarheid en resultaten overleg

7.1 Economische uitvoerbaarheid

De gemeente en initiatiefnemers/exploitanten van de planontwikkeling hebben over de economische uitvoerbaarheid van het plan overleg gehad. Het betreft een particulier voornemen waarvan de lasten door initiatiefnemers zullen worden gedragen. De planontwikkeling zal in overeenstemming zijn met provinciale, regionale en gemeentelijke uitgangspunten. De afspraken zijn vastgelegd in een tussen de gemeente en initiatiefnemers/exploitanten gesloten anterieure exploitatieovereenkomst. Hiermee is het kostenverhaal voor de ontwikkeling verzekerd en is het niet noodzakelijk om een exploitatieplan vast te stellen. Er zijn ook geen overige redenen om een exploitatieplan als bedoeld in artikel 6.12 Wet ruimtelijke ordening vast te stellen. Alle eisen en voorwaarden waaraan moet worden voldaan zijn opgenomen in de overeenkomst.

7.2 Maatschappelijke uitvoerbaarheid

Voor onderhavig ontwerp bestemmingsplan is de uniforme voorbereidingsprocedure gevolgd als bedoeld in artikel 3.8 van de Wet ruimtelijke ordening en Afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht. De kennisgeving is gepubliceerd in de Staatscourant en Het Kontakt. Het ontwerpbestemmingsplan met bijbehorende stukken heeft daartoe met ingang van 4 april 2018 gedurende zes weken ter inzage gelegen. Gedurende de termijn van tervisielegging zijn twee schriftelijke zienswijzen binnengekomen. De Nota van beantwoording zienswijzen is opgenomen in Bijlage 6.

7.3 Resultaten overleg ex artikel 3.1.1 Bro

In het kader van het overleg ingevolge artikel 3.1.1 van het Besluit ruimtelijke ordening is het voorontwerpbestemmingsplan elektronisch toegezonden aan de provincie Zuid-Holland, het Hoogheemraadschap van Schieland en de Krimpenerwaard, de Veiligheidsregio Hollands-Midden, Rijkswaterstaat, Rijksdienst voor Cultureel Erfgoed en Omgevingsdienst Midden-Holland.

De provincie heeft laten weten dat het ruimtelijke plan niet toegezonden hoeft te worden, omdat er geen strijdigheden zijn met het provinciale beleid.

Het hoogheemraadschap vraagt aandacht voor het volgende:

  • 1. Het betreffende deel van de Tiendweg Oost ligt buiten de bebouwde kom en is in beheer en onderhoud bij het hoogheemraadschap. Op deze weg geldt een gewichtsbeperking van 15 ton en een maximum snelheid van 60 km/uur. De regels van het gebruik van de weg zijn vastgelegd in de Wegenverordening van Schieland en Krimpenerwaard. Uitgangspunt van de verordening is het garanderen van de instandhouding, bruikbaarheid en veiligheid. Graag ziet het hoogheemraadschap dit ook beschreven in het bestemmingsplan.
  • 2. Afgevraagd wordt of het toevoegen van drie woningen aan een weg, waarvoor een maximum snelheid van 60 km/uur geldt, wel verantwoord is. Voorgesteld wordt om de bebouwde komgrens tot voorbij de nabij gelegen begraafplaats te verleggen.
  • 3. Verzocht wordt het hoogheemraadschap op de hoogte te houden en te betrekken bij de verdere uitwerking van het plan.

Reactie op ontvangen vooroverlegreactie van het hoogheemraadschap

Ad 1: De bouw van de drie woningen aan de Tiendweg Oost doet geen afbreuk aan de uitgangspunten, zoals gesteld in de verordening. De toelichting van het plan wordt hierop aangepast (in paragraaf 3.4).

Ad 2: De gemeente is in overleg met het hoogheemraadschap over het vaststellen van een nieuwe wegenlegger voor alle wegen buiten de bebouwde kom. Het eventueel verleggen van de bebouwde kom maakt onderdeel uit van dit proces.

Ad 3: Als overlegpartner wordt het hoogheemraadschap op te hoogte gehouden van de ruimtelijke procedure en de verdere uitwerking van het plan.

De veiligheidsregio en Rijkswaterstaat hebben bericht dat het plan geen aanleiding geeft tot het maken van inhoudelijke opmerkingen. De overige instanties hebben niet gereageerd.