direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Tiendweg 66, Krimpen aan de Lek
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.1931.BP1606BG008-VG01

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding

Aan de Tiendweg 66 in Krimpen aan de Lek was tot voor kort tuincentrum Carpe Diem gevestigd. Dit bedrijf heeft haar deuren gesloten, omdat het niet meer levensvatbaar was. Om verpaupering van deze zichtlocatie vanaf de C.G. Roosweg tegen te gaan wordt een herontwikkeling voorgestaan naar een passende vervolgfunctie. De nieuwe eigenaar wenst de bestaande verouderde detailhandelsvestiging te slopen ten behoeve van twee kleinschalige bedrijfsverzamelgebouwen waaraan grote behoefte is. Het geheel wordt landschappelijk ingepast met behulp van een landschapsarchitect.
Het plangebied ligt in het bestemmingsplan “Landelijk Gebied”, waarin de gronden zijn bestemd voor 'Detailhandel - Tuincentrum'. De planontwikkeling is hiermee in strijd. In verband hiermede is dit bestemmingsplan opgesteld om twee bedrijfsverzamelgebouwen en twee woningen, waarvan één vervangende nieuwbouw, mogelijk te maken.

1.2 Ligging plangebied

Het plangebied ligt ingeklemd tussen de C.G. Roosweg (N210) en de Tiendweg. Ten noorden van de C.G. Roosweg ligt de woonwijk Kortland Zuid in de gemeente Krimpen aan den IJssel. Ten zuidwesten van de Tiendweg ligt grasland met daarachter een begraafplaats. In oostelijke richting ligt een weidegebied met verderop een volkstuincomplex. De planlocatie wordt ontsloten vanaf de Tiendweg. Het plangebied is aangeduid in figuur 1.

afbeelding "i_NL.IMRO.1931.BP1606BG008-VG01_0001.png"

Figuur 1: Situering omgeving plangebied (planlocatie met rode lijn gearceerd aangeduid).

1.3 Vigerend bestemmingsplan

Voor het plangebied geldt het volgende door het gemeenteraad van de voormalige gemeente Nederlek vastgestelde bestemmingsplan.

Bestemmingsplan   Raadsbesluit   Uitspraak Raad van State  
Bestemmingsplan "Landelijk Gebied"   25 mei 2010   18 april 2012  

Het perceel is bestemd voor 'Detailhandel - Tuincentrum', waarin tevens een bedrijfswoning is toegestaan. Naast deze bedrijfswoning staat een twee-onder-een-kapwoning op nummers 62/60, welke bestemd is voor 'Wonen'. Aan de westzijde (langs de Tiendweg) ligt nog een smalle strook voor de dubbelbestemming 'Leiding - riool'. Een uitsnede van de plankaart is opgenomen in figuur 2.
Om medewerking aan deze planontwikkeling te verlenen is dit (postzegel)bestemmingsplan nodig. De Uitspraak van de Raad van State naar aanleiding van ingestelde beroepschriften tegen het bestemmingsplan heeft geen betrekking gehad op onderhavig plangebied.

afbeelding "i_NL.IMRO.1931.BP1606BG008-VG01_0002.png"

Figuur 2: Uitsnede plankaart bestemmingsplan 'Landelijk Gebied'.

1.4 Ontwerpbestemmingsplan Landelijk Gebied (voormalige gemeente Nederlek)

Hoewel de gemeente Krimpenerwaard met het bestemmingsplan 'Landelijk Gebied' uit 2010 over een actueel bestemmingsplan beschikt (dit plan is immers nog geen tien jaar oud) acht de gemeente het wenselijk om het bestemmingsplan in zijn geheel te herzien. Sinds de inwerkingtreding is er namelijk een aantal ontwikkelingen geweest dat een herziening van dit bestemmingsplan noodzakelijk maakt. Zo heeft de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op bepaalde onderdelen consequenties voor de planregels en -verbeelding. Daarnaast zijn er in de praktijk nog andere tekortkomingen in de regels en verbeelding geconstateerd die aangepast moeten worden. Ten slotte zijn er allerlei nieuwe beleidsinzichten, al dan niet voortvloeiend uit recente wet- en regelgeving, die in het bestemmingsplan verwerkt moeten worden. De doelstelling voor deze herziening van het bestemmingsplan is daarmee:
Een plan dat de geldende rechten op een adequate wijze regelt en dat zoveel mogelijk inspeelt op de actualiteit qua ontwikkelingen en wet- en regelgeving voor het gebied.

Het ontwerpbestemmingsplan heeft van 7 september tot en met 18 oktober 2016 gedurende zes weken ter inzage gelegen. In het ontwerpbestemmingsplan is het perceel eveneens bestemd voor 'Detailhandel - Tuincentrum'. In figuur 3 is een uitsnede van de verbeelding opgenomen.

Om medewerking aan deze planontwikkeling te verlenen is op grond van dit (nog vast te stellen) bestemmingsplan eveneens een planherziening nodig. Bij het opstellen van dit bestemmingsplan is er, na overleg met de gemeente, voor gekozen om de regels van het nieuwe bestemmingsplan aan te houden, zodat wordt aangesloten bij de nieuwe systematiek van bestemmen.

afbeelding "i_NL.IMRO.1931.BP1606BG008-VG01_0003.png"

Figuur 3: Uitsnede plankaart ontwerpbestemmingsplan 'Landelijk Gebied (voormalige gemeente Nederlek'. Plangebied rood omlijnd.

1.5 Leeswijzer

Hoofdstuk 2 beschrijft de huidige situatie en geeft een planbeschrijving van de nieuwe toestand. In Hoofdstuk 3 wordt het beleidskader uiteengezet. Hierin wordt het voor dit bestemmingsplan relevante rijks-, provinciaal, regionaal en gemeentelijke beleid beschreven. Hoofdstuk 4 omvat de omgevingsaspecten, waaronder de Waterparagraaf. Ook uitvoeringsaspecten worden hier beschreven. In Hoofdstuk 5 wordt de keuze voor de planmethodiek nader toegelicht. Hoofdstuk 6 is gewijd aan de uitvoerbaarheid. Hier wordt met name ingegaan op de uitkomsten van de inspraak en het overleg ex artikel 3.1.1 van het Besluit ruimtelijke ordening.

Op 1 januari 2015 zijn de gemeenten Bergambacht, Nederlek, Ouderkerk, Schoonhoven en Vlist gefuseerd tot de gemeente Krimpenerwaard. Daar waar in dit bestemmingsplan nog wordt gesproken over de gemeente Nederlek moet dit worden gelezen als de gemeente Krimpenerwaard.

afbeelding "i_NL.IMRO.1931.BP1606BG008-VG01_0004.png" Luchtfoto plangebied. De bdrijfsbebouwing is inmiddels gesloopt. (bron Bing Maps).

Hoofdstuk 2 Planbeschrijving

2.1 Bestaande situatie plangebied en omgeving

Veenweide
Het grondgebied van de Krimpenerwaard bestaat uit veenweidegebied. Het veenweidegebied wordt gekenmerkt door twee hoofdrichtingen. De ene hoofdrichting loopt evenwijdig aan de Lek en de Hollandse IJssel en wordt bepaald door de nederzettingen, watergangen en doorgaande wegen. De andere richting staat haaks op deze rivieren en wordt bepaald door de verkaveling, watergangen en verbindingswegen. Het slagenlandschap in het veengebied bestaat uit twee verschillende werelden: die van de dijklinten c.q. kleinschalige linten in het veenweidegebied met bruggetjes en knotwilgen met daarachter de ruimte met sloten en weilanden.

Plangebied
Het perceel ligt tussen de N210 (C.G. Roosweg) en de Tiendweg en wordt ontsloten via de Tiendweg. De huidige bebouwing op het perceel bestaat uit bedrijfsgebouwen van het tuincentrum, een bedrijfswoning en het buitenterrein van het tuincentrum. Het terrein is niet langer in gebruik, is in verval geraakt en draagt als gevolg hiervan bij aan de verrommeling van het gebied. Dit is een ongewenste situatie zeker gezien vanuit de prominente plaats die het terrein inneemt.

Nabij gelegen bedrijfsterrein Tiendweg. Links plangebied naast weidegebied.

afbeelding "i_NL.IMRO.1931.BP1606BG008-VG01_0005.png"

De verouderde bebouwing. Het gebied oogt verrommeld. De te slopen bedrijfswoning op nummer 66.

2.2 Nieuwe situatie

Doelstelling is het terrein opnieuw in te richten met een passende uitstraling in het overgangsgebied van de stedelijke agglomeratie van Krimpen aan den IJssel naar het landelijk gebied van het Crimpenerhout. Daarnaast is het doel het gebied een positieve bijdrage te laten geven aan de plaatselijke economie.

Op het circa 5.490 m² grote bedrijfsperceel is de bestaande bebouwing al gesloopt (afgerond 1.850 m²) om plaats te maken voor twee bedrijfsgebouwen (oppervlakte afgerond 1.250 m²) en twee woningen, waarvan één vervangende nieuwbouw. De twee bedrijfsverzamelgebouwen met (22) bedrijfsunits van elk circa 57 m² zijn geclusterd in rechthoekige bouwblokken in lijn met de slagenverkaveling. In het verlengde van deze blokken wordt deze lijn doorgezet in de vorm van beplanting bestaande uit boom- en stuikvormers. In de tussengelegen ruimten is er gras met vrijstaande hoogstam bomen waardoor enige transparantie wordt gecreëerd ter voorkoming van de lange massieve groenwand. De bedrijfsunits met een hoogte van maximaal 7 meter worden ruimschoots ingekleed door de boombeplanting met een uiteindelijke hoogte van circa 25 meter. Langs de perceelsgrens wordt een structuurdragende laanbeplanting voorgestaan.

De huidige uitrit naar het voormalige tuincentrum wordt de nieuwe ontsluitingsweg naar de twee bedrijfsverzamelgebouwen. Het aantal verkeersbewegingen zal ten opzichte van de huidige planologische situatie afnemen tot gemiddeld 36 verkeersbewegingen per dag (6 dagen per week), zodat voor de aangrenzende woningen een aanvaardbaar woon- en leefklimaat blijft behouden (zie hiervoor paragraaf 4.1.2). De bestaande verouderde woning op nummer 66 wordt gesloopt. Hiervoor in de plaats komen twee vrijstaande woningen terug, zodat het bebouwingslint langs de Tiendweg wordt versterkt. Om deze woningen landschappelijk en stedenbouwkundig in te passen bedraagt de goot- en bouwhoogte overeenkomstig het vigerende (en ontwerp)bestemmingsplan niet meer dan respectievelijk 6 en 10 m. De nieuwe situatie is opgenomen in de paragraaf 2.4 Beeldkwaliteit (figuur 4, tevens landschapsinrichtingsplan).

2.3 Verkeer en parkeren

Verkeer
Het plangebied ligt aan de Tiendweg. De weg is ter plaatse een 60 km/uur zone. De Tiendweg wordt in oostelijke richting via een (nieuwe) rotonde ontsloten op de N210 van waaruit ook het bedrijventerrein Tiendweg bereikbaar is. De C.G. Roosweg is een provinciale weg richting Capelle aan den IJssel/ Rotterdam en Gouda/ Schoonhoven. De Tiendweg heeft voldoende capaciteit om deze functiewijziging op te vangen. De twee bedrijfsverzamelgebouwen worden via een centrale inrit ontsloten op de Tiendweg. De woningen zijn ontsloten via eigen uitritten.

afbeelding "i_NL.IMRO.1931.BP1606BG008-VG01_0006.png"

Tiendweg (rechts plangebied). Rotonde N210 (op achtergrond plangebied).

Parkeren
De gemeenteraad van voormalige gemeente Nederlek heeft op 24 januari 2012 de geactualiseerde Parkeernota vastgesteld. Deze parkeernormen zijn opgenomen in tabel 3.1.

Tabel 3.1 Parkeernormen

Functies   Norm rest bebouwde kom   Aandeel bezoekers  
Woning, duur   2 per woning   waarvan 0,3 per woning  
Bedrijf, arbeidsintensief/ bezoekers extensief   2,4 per 100 m²   5%  
Bedrijf arbeidsextensief/ bezoekersextensief   0,8 per 100 m²   5%  

De twee bedrijfsverzamelgebouwen hebben een oppervlakte van totaal afgerond 1.250 m². Dit betekent dat er in totaal 10 pp dienen te worden gerealiseerd. Op het open terrein is voldoende ruimte om deze parkeerplaatsen aan te leggen. In totaal worden 25 pp aangelegd. Voor de nieuw te bouwen woning zullen op eigen terrein minimaal twee parkeerplaatsen worden aangelegd, zodat kan worden voldaan aan de parkeerbehoefte. Bij uitwerking van bouwplannen dient te worden aangetoond dat kan worden voldaan aan de parkeernorm. In de Algemene gebruiksregels van het bestemmingsplan wordt dit geborgd.

2.4 Beeldkwaliteit

Een bestemmingsplan dat een nieuwe ruimtelijke ontwikkeling mogelijk maakt bevat op grond van de Verordening ruimte een motivering, bij voorkeur vervat in een beeldkwaliteitsparagraaf, waaruit blijkt dat de ruimtelijke kwaliteit ten minste gelijk blijft. De paragraaf voorziet hierin.

Landschappelijke hoofdstructuur en ruimtelijke relaties
Het landschapstype waarbinnen het projectgebied is gesitueerd is het slagenlandschap. Dit wordt gekenmerkt door lange kavels begrensd door sloten. Deze slagenverkaveling wordt door structuurdragers vormgegeven. Deze kunnen bestaan uit sloten, wegen, oriëntatie van gebouwen, bomenrijen en bosstroken. Met name de bosstroken, sloten, bomenlanen en gebouwen zijn op de projectlocatie van toepassing. In tegenstelling tot de centraler in de Krimpenerwaard gelegen percelen zijn de slagen relatief kort. Dit betekent dat de bovengenoemde onderdelen krachtig moeten worden ingezet om het gewenste effect te bereiken.
Door de ligging vormt het gebied een belangrijke overgang van gesloten/bebouwd met een stedelijke uitstraling naar open/groen met een landelijke uitstraling. Aanbeveling is om met het projectgebied deze overgang geleidelijk te laten verlopen en de duidelijke noord-zuid gerichte slagenverkaveling terug te brengen en daarmee de landschappelijke kwaliteit te verbeteren. De vormgeving van de gebouwen speelt hierbij een belangrijke ondersteunende rol van de landschappelijke hoofdstructuur, waarbij eenvoud in architectuur juist bijdraagt aan rust en waarbij er ruimte ontstaat met boomlanen contrast te realiseren. Dit in tegenstelling tot de huidige bebouwingsstructuur die bestaat uit een diversiteit aan vormen en kappen waardoor een rommelige uitstraling is ontstaan. De planontwikkeling levert een kwaliteitsimpuls aan het gebied, omdat landschappelijk herstel plaatsvindt, waarbij zichtlijnen worden gerespecteerd en benadrukt.

Inpassing bedrijfsbebouwing
Het is van belang hierbij het samenspel tussen beplanting, al dan niet structuurdragend, en architectuur op esthetisch verantwoorde wijze uit te voeren, zodat de gewenste beeldkwaliteit gaat ontstaan. Hierbij is het van belang de juiste balans te creëren tussen groenbeleving en architectuur. Tevens is het van belang als ontwerpuitgangspunt dat zichtbaar en voelbaar wordt dat zodra je het gebied passeert je realiseert dat het gebied in een overgangszone ligt tussen de stedelijke agglomeratie van Krimpen aan de IJssel/ Krimpen aan de Lek naar het Groene Hart van de Krimpenerwaard. Deze uitgangspunten zijn leidraad voor beoordeling van het in te dienen bouwplan voor de 2 bedrijfsverzamelgebouwen.

Inpassing woningen
De woningen dragen bij aan versterking van het eenzijdige bebouwingslint en vormt een mooie overgang richting de woonbebouwing in Krimpen aan den IJssel. Om de woningen landschappelijk in te passen is een goot- en bouwhoogte toegestaan van maximaal 6 en 10 m. Een landschapsinrichtingsplan is opgenomen in figuur 4.

afbeelding "i_NL.IMRO.1931.BP1606BG008-VG01_0007.png"

Figuur 4: Landschapsinrichtingsplan.

Hoofdstuk 3 Beleidskader

3.1 Rijksbeleid

3.1.1 Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (2012)

Op 22 november 2011 heeft de Tweede Kamer de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) met bijbehorende stukken aangenomen. De Minister van Infrastructuur en Milieu heeft op 13 maart 2012 het vaststellingsbesluit zoals bedoeld in de Wet ruimtelijke ordening (Wro) van de SVIR ondertekend. Daarmee is het nieuwe ruimtelijke en mobiliteitsbeleid zoals uiteengezet in de SVIR van kracht geworden.
De structuurvisie bevat een concrete, bondige actualisatie van het mobiliteit- en ruimtelijke ordeningsbeleid. Dit nieuwe beleid vervangt de Nota Mobiliteit, de Nota Ruimte en de structuurvisie Randstad 2040. De structuurvisie heeft betrekking op:

  • rijksverantwoordelijkheden voor basisnormen op het gebied van milieu, leefomgeving, (water)veiligheid en het beschermen van unieke ruimtelijke waarden;
  • rijksbelangen met betrekking tot (inter)nationale hoofdnetten voor mobiliteit en energie;
  • rijksbeleid voor ruimtelijke voorwaarden die bijdragen aan versterking van de economische structuur.

Bij deze aanpak hanteert het Rijk een filosofie die uitgaat van vertrouwen, heldere verantwoordelijkheden, eenvoudige regels en een selectieve rijksbetrokkenheid. Zo laat het Rijk de verantwoordelijkheid voor de afstemming tussen verstedelijking en groene ruimte op regionale schaal over aan provincies. Daarmee wordt bijvoorbeeld het aantal regimes in het landschaps- en natuurdomein fors ingeperkt. Daarnaast wordt (boven)lokale afstemming en uitvoering van verstedelijking overgelaten aan (samenwerkende) gemeenten binnen provinciale kaders. Alleen in de stedelijke regio's rond de mainports (Amsterdam c.a. en Rotterdam c.a.) zal het Rijk afspraken maken met decentrale overheden over de programmering van verstedelijking. Overige sturing op verstedelijking zoals afspraken over percentages voor binnenstedelijk bouwen, Rijksbufferzones en doelstellingen voor herstructurering laat het Rijk los.

3.1.2 AMvB Ruimte

Het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (afgekort Barro) bevat een beperkt aantal beslissingen van wezenlijk belang uit de nieuwe Structuurvisie. Deze algemene regels bewerkstelligen dat nationale ruimtelijke belangen doorwerken tot op lokaal niveau. Voor deze belangen is het Rijk verantwoordelijk en wil het resultaten boeken. Buiten deze (14) belangen hebben decentrale overheden beleidsvrijheid. Het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening en de hierbij behorende ministeriële regeling zijn op 30 december 2011 in werking getreden. Op 1 oktober 2012 is het besluit aangevuld met voorschriften voor de andere beleidskaders uit de SVIR, het Nationaal Waterplan en het Derde Structuurschema Elektriciteitsvoorziening. Het gaat hierbij onder andere om rijksvaarwegen, hoofdwegen en hoofdspoorwegen en ecologische hoofdstructuur (EHS).
Het kabinet heeft de keuze voor deze onderwerpen gemaakt in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte. Door de nationale belangen vooraf in bestemmingsplannen te borgen, wordt met het Barro bijgedragen aan versnelling van de besluitvorming bij ruimtelijke ontwikkelingen en vermindering van de bestuurlijke drukte.

3.1.3 Besluit ruimtelijke ordening (2017)

Ladder voor duurzame verstedelijking (artikel 3.1.6 Bro)
Om zorgvuldig ruimtegebruik te bevorderen neemt het Rijk enkel nog een 'Ladder' voor duurzame verstedelijking op. Hierdoor neemt de bestuurlijke drukte af en ontstaat er ruimte voor regionaal maatwerk. Dit betekent dat in de toelichting van een bestemmingsplan een beschrijving wordt opgenomen van de behoefte aan de voorgenomen stedelijke ontwikkeling. Indien blijkt dat de stedelijke ontwikkeling niet binnen het bestaand stedelijk gebied kan worden voorzien, bevat de toelichting een motivering daarvan en een beschrijving van de mogelijkheid om in die behoefte te voorzien op de gekozen locatie buiten het bestaand stedelijk gebied.

Doel van de ladder is een goede ruimtelijke ordening door een optimale benutting van de ruimte in stedelijke gebieden. De ladder is als een procesvereiste opgenomen in het Besluit ruimtelijke ordening. In paragraaf 3.2.2 wordt hierop ingegaan.

3.1.4 Conclusie rijksbeleid

Het planinitiatief raakt geen rijksbelangen als genoemd in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte en het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening en het Besluit ruimtelijke ordening (Ladder voor duurzame verstedelijking). Vanuit rijksbeleid zijn er geen beperkingen aan deze planontwikkeling.

3.2 Provinciaal beleid

3.2.1 Visie ruimte en mobiliteit

Provinciale Staten van Zuid-Holland hebben op 9 juli 2014 de Visie ruimte en mobiliteit (VRM) en de bijbehorende uitvoeringsdocumenten vastgesteld. De actualisering 2016 van de VRM, het Programma ruimte, de Verordening ruimte en de Cultuurhistorische Hoofdstructuur is op 14 december 2016 vastgesteld door Provinciale Staten. Deze actualisering heeft betrekking op een reeks van onderwerpen, waaronder de actualisering van de regionale visies voor wonen en kantoren. Dit beleidskader geeft op hoofdlijnen sturing aan de ruimtelijke ordening en maatregelen op het gebied van verkeer en vervoer. Uitgangspunt vormt steeds de maatschappelijke vraag. Ook rekent de provincie op de daadkracht van maatschappelijke partners, met wie zij intensievere samenwerking zoekt.
Hoofddoel van de (VRM) is het scheppen van voorwaarden voor een economisch krachtige regio. Dat betekent: ruimte bieden om te ondernemen, het mobiliteitsnetwerk op orde en zorgen voor een aantrekkelijke leefomgeving. De VRM bevat een nieuwe sturingsfilosofie. De kern daarvan is:

  • Ruimte bieden aan ontwikkelingen.
  • Aansluiten bij de maatschappelijke vraag naar woningen, bedrijfsterreinen, kantoren, winkels en mobiliteit.
  • Allianties aangaan met maatschappelijke partners.
  • Minder toetsen op regels en meer sturen op doelen.

Bij de VRM horen: de Visie ruimte en mobiliteit, de Verordening ruimte, het Programma ruimte en het Programma mobiliteit. De Agenda ruimte bevat een concretere uitwerking van de VRM. In de VRM zijn 4 thema's te onderscheiden.

  • 1. Beter benutten en opwaarderen

De provincie vangt de groei van de bevolking, de mobiliteit en de economische activiteit vooral op in de bestaande netwerken en bebouwde gebieden. Steden bieden nog volop kansen om te bouwen en te verbouwen. Ze kunnen de hoofdmoot voor hun rekening nemen van de woningen die Zuid-Holland tot 2030 extra nodig heeft. Daardoor kan het landelijk gebied open blijven. Door de schaalvoordelen blijft het mogelijk om goed openbaar vervoer tussen knooppunten te laten rijden. Gemeenten stellen regionale visies voor woningen en kantoren op. Door deze visies stemmen de gemeenten het aanbod met elkaar af op de reële behoefte naar woningen en kantoren. Op deze wijze wil de provincie het overschot aan kantoren terugdringen en het tekort aan woningen voor bepaalde segmenten kleiner maken.

  • 2. Versterken stedelijk gebied (agglomeratiekracht)

Meer concentratie en specialisatie van locaties die onderling goed verbonden zijn, leidt tot de versterking van de kennis- en bedrijvencentra op het Europese en wereldtoneel. De provincie wijst in de VRM de concentratielocaties met goede ontsluiting aan. Daarnaast werkt de provincie aan een goede aantakking van de Zuid-Hollandse economie op het nationale, Europese en wereldwijde netwerken van goederen- en personenvervoer. Detailhandel is een belangrijke drager voor levendige centra. De VRM concentreert winkels zoveel mogelijk in bestaande winkelgebieden om leegstand in de binnenstad te voorkomen.

  • 3. Versterken ruimtelijke kwaliteit

Het provinciale landschap valt onder te verdelen in drie typen, gekenmerkt door veenweiden, rivieren en kust. Het verstedelijkingspatroon, de natuurwaarden en het agrarisch gebruik sluiten daarop aan. De provincie stelt de versterking van de kwaliteiten van gebieden centraal in het provinciaal beleid. Per nieuwe ontwikkeling zal voortaan eerst worden bekeken of het nodig is om het buiten bestaand stads– en dorpsgebied te realiseren. De voorwaarde hierbij is dat de maatschappelijke behoefte is aangetoond en de nieuwe ontwikkeling bijdraagt aan het behoud of verbetering van de ruimtelijke kwaliteit. Bij ruimtelijke kwaliteit gaat het om een integrale benadering waarbij de samenhang tussen bruikbaarheid, duurzaamheid én belevingswaarde in acht wordt genomen.

  • 4. Bevorderen van een water- en energie-efficiënte samenleving

In de VRM zet de provincie in op de transitie naar een water- en energie-efficiënte samenleving. Door ruimtelijke reserveringen te maken voor de benodigde netwerken en via haar vergunningen- en concessiebeleid, draagt de provincie hieraan bij. Blikvanger is het warmtenet. Restwarmte uit de Rotterdamse mainport kan in de toekomst via een ondergronds leidingstelsel worden getransporteerd naar de greenport Westland-Oostland, waar er kassen mee worden verwarmd, en naar steden om te voorzien in de warmtebehoefte van bewoners en bedrijven.

Versterken ruimtelijke kwaliteit
In de Structuurvisie heeft de provincie een kwaliteitskaart opgenomen. Deze gaat over het buitengebied (de ruimte tussen steden en dorpen) en over de rand van steden en dorpen. Op deze kaart staan kwaliteiten van Zuid-Holland benoemd. Bijvoorbeeld prachtige en unieke gebieden, variërend van kust en delta tot de veenlandschappen van het Groene Hart. De kwaliteitskaart bestaat uit een aantal legenda-eenheden. De provincie vraagt gemeenten om voor ontwikkelingen in en nabij het buitengebied de kwaliteitskaart te benutten en gebruik te maken van de opgestelde gebiedsprofielen. De IJsseldijk-Noord ligt in het gebiedsprofiel Krimpenerwaard. In paragraaf 3.2.3 wordt hierop ingegaan.

Kwaliteitskaart
Het ruimtelijk kwaliteitsbeleid bestaat uit een viertal kwaliteitskaarten, samengevat in één integrale kwaliteitskaart, bijbehorende richtpunten en een aantal bepalingen in de verordening. De kwaliteitskaart is voor de provincie een belangrijk instrument om ruimtelijke ontwikkelingen zodanig te sturen dat ze een bijdrage leveren aan de ruimtelijke kwaliteit. De kaart geeft een beschrijving van de gebiedskenmerken en kwaliteiten van Zuid-Holland, waar rekening mee gehouden dient te worden in de planvorming.
Conclusie
Op de Kwaliteitskaart is het plangebied aangeduid als 'recreatiegebied' in de 'stads- of dorpsrand'. Op de kaart 'Laag van de ondergrond' van de Structuurvisie ligt het gebied in het veengebied. Op kaart 6 'beschermingscategorieën en verblijfsrecreatie' ligt het plangebied ten zuidoosten van de bebouwde ruimte, waarin het is aangemerkt als beschermingscategorie 2 - gebieden met specifieke waarden. In deze gebieden mag alleen sprake zijn van inpassing. Hiervan is in dit geval sprake, omdat dit bestemmingsplan alleen een herontwikkeling mogelijk maakt van een voormalig tuincentrum naar twee kleinschalige bedrijfsverzamelgebouwen, waarbij detailhandel wordt gesaneerd. Deze ontwikkeling is in overeenstemming met de provinciale belangen. In figuur 5 is een uitsnede van de Kwaliteitskaart en Kaart Laag van de cultuur- en natuurlandschappen opgenomen.

afbeelding "i_NL.IMRO.1931.BP1606BG008-VG01_0008.png"

Figuur 5: links uitsnede Kwaliteitskaart en rechts kaart 'Laag van de cultuur- en natuurlandschappen'. Het plangebied is zwart gearceerd aangeduid.

3.2.2 Verordening ruimte

Ladder voor duurzame verstedelijking

De in het Besluit ruimtelijke ordening opgenomen ladder voor duurzame verstedelijking is opgenomen in de Verordening Ruimte van 9 juli 2014 en de partiële wijziging van 14 december 2016 (artikel 2.1.1 van de Verordening). Op grond van dit artikel dient een bestemmingsplan waarin een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk wordt gemaakt te voldoen aan de volgende eisen:

  • a. de stedelijke ontwikkeling voorziet in een actuele behoefte, die zo nodig regionaal is afgestemd;
  • b. in die behoefte wordt binnen het bestaand stads- en dorpsgebied voorzien door benutting van beschikbare gronden door herstructurering, transformatie of anderszins, of
  • c. indien de stedelijke ontwikkeling niet binnen het bestaand stads- en dorpsgebied van de betreffende regio kan plaatsvinden, wordt gebruik gemaakt van locaties die,
    • 1. gebruikmakend van verschillende middelen van vervoer, passend ontsloten zijn of als zodanig worden ontwikkeld,
    • 2. passen in de doelstellingen en richtpunten van de kwaliteitskaart van de Visie ruimte en mobiliteit, waarbij artikel 2.2.1. van toepassing is, en
    • 3. zijn opgenomen in het Programma ruimte, voor zover het gaat om locaties groter dan 3 hectare.

In lid 2 wordt onder bestaand stads- en dorpsgebied als bedoeld in het eerste lid, onder b, verstaan:

Toetsing aan ladder voor duurzame verstedelijking
Dit bestemmingsplan maakt de vervanging van een tuincentrum mogelijk ten behoeve van twee bedrijfsverzamelgebouwen in milieucategorie 2, alsmede twee woningen, waarvan één vervangende nieuwbouw. De bedrijfsbebouwing heeft een oppervlakte circa 1.850 m² op een perceel groot circa 5.490 m². Gesteld kan worden dat de gebruiksmogelijkheden te kleinschalig zijn om onder het regime van artikel 3.1.6 lid 2 Bro te vallen, waarin de Ladder voor duurzame verstedelijking is opgenomen (o.a. Uitspraak Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State 23 april 2014, zaaknummer 201306183/1).

Het oprichten van twee woningen, waarvan één vervangende nieuwbouw, valt evenmin onder het begrip 'woningbouwlocatie', zoals opgenomen in de definitie in het Besluit ruimtelijke ordening, omdat het moet gaan om een ruimtelijke ontwikkeling van enige omvang. Twee woningen die rechtstreeks mogelijk worden gemaakt zijn niet aan te merken als een stedelijke ontwikkeling als bedoeld in artikel 1.1.1, lid 1, onder i van het Bro (ABRvS 18 december 2013, nr. 201302867/1/R4). Het oprichten van zes woningen in een dorp, dat voornamelijk uit lintbebouwing bestaat (waarvan drie woningen rechtstreeks en drie door middel van een wijzigingsbevoegdheid), wordt eveneens niet aangemerkt als stedelijke ontwikkeling (ABRvS 18 december 2013, nr. 201302867/1/R4). Gesteld kan worden dat de gebruiksmogelijkheden te kleinschalig zijn om onder het regime van artikel 3.1.6 lid 2 Bro te vallen, waarin de Ladder voor duurzame verstedelijking is opgenomen. Ook hier is een toetsing aan de ladder niet nodig.
Vanuit een goede ruimtelijke ordening is deze functiewijziging goed inpasbaar, omdat verrommeling wordt tegen gegaan en de nieuwe bebouwing landschappelijk wordt ingepast overeenkomstig het opgestelde landschapsinrichtingsplan (zie paragraaf 2.4).

Ruimtelijke kwaliteit
Op grond van artikel 2.2.1, lid 1 van de Verordening ruimte (Ruimtelijke kwaliteit) kan een bestemmingsplan voorzien in een nieuwe ruimtelijke ontwikkeling, onder de volgende voorwaarden ten aanzien van ruimtelijke kwaliteit:

  • a. de ruimtelijke ontwikkeling past binnen de bestaande gebiedsidentiteit, voorziet geen wijziging op structuurniveau, past bij de aard en schaal van het gebied en voldoet aan de relevante richtpunten van de kwaliteitskaart (inpassen);
  • b. als de ruimtelijke ontwikkeling past binnen de bestaande gebiedsidentiteit, maar wijziging op structuurniveau voorziet (aanpassen), wordt deze uitsluitend toegestaan mits de ruimtelijke kwaliteit per saldo ten minste gelijk blijft door:
    • 1. zorgvuldige inbedding van de ontwikkeling in de omgeving, rekening houdend met de relevante richtpunten van de kwaliteitskaart, en
    • 2. het zo nodig treffen van aanvullende ruimtelijke maatregelen zoals bedoeld in het derde lid.
  • c. als de ruimtelijke ontwikkeling niet past bij de bestaande gebiedsidentiteit (transformeren), wordt deze uitsluitend toegestaan mits de ruimtelijke kwaliteit van de nieuwe ontwikkeling is gewaarborgd door:
    • 1. een integraal ontwerp, waarin behalve aan de ruimtelijke kwaliteit van het gehele gebied ook aandacht is besteed aan de fysieke en visuele overgang naar de omgeving en de fasering in ruimte en tijd, alsmede rekening is gehouden met de relevante richtpunten van de kwaliteitskaart, en
    • 2. het zo nodig treffen van aanvullende ruimtelijke maatregelen zoals bedoeld in het derde lid.

Toelichting Verordening ruimte op kwaliteitsbeleid
Het kwaliteitsbeleid gaat uit van 'ja, mits': ruimtelijke ontwikkelingen zijn mogelijk met behoud of verbetering van de ruimtelijke kwaliteit en geldt in principe voor het grondgebied van de gehele provincie, dat wil zeggen zowel de groene ruimte als de bebouwde ruimte. De provincie hanteert hier het handelingskader ruimtelijke kwaliteit: een benadering die enerzijds onderscheid maakt in drie soorten ruimtelijke ontwikkelingen (nieuwe bebouwing of nieuw gebruik van grond of bebouwing) naar gelang hun impact op de omgeving en anderzijds de realisatie van bepaalde soorten ruimtelijke ontwikkelingen uitsluit in gebieden met een bepaalde beschermingscategorie. Dit betekent dat ruimtelijke ontwikkelingen 1) moeten passen binnen de bestaande gebiedsidentiteit en 2) moet voldoen aan de relevante richtpunten van de Kwaliteitskaart. Als een ontwikkeling niet past bij de aard en/of de schaal van het gebied zijn ontwerpoptimalisaties, inpassingsmaatregelen of aanvullende ruimtelijke maatregelen nodig om de ruimtelijke kwaliteit te behouden of te verbeteren.

Toetsing aan ruimtelijke kwaliteit
Op de Kwaliteitskaart (figuur 3) is het plangebied aangeduid als 'stads- of dorpsrand'. Als richtpunt wordt aangehouden dat ontwikkelingen aan de stads- of dorpsrand bijdragen aan het realiseren van een rand met passende overgangskwaliteit (front, contact of overlap). Het vervangen van een niet meer in gebruik zijnde tuincentrum door twee kleinschalige bedrijfsverzamelgebouwen tussen de N210 (C.G. Roosweg) en de Tiendweg voorkomt verrommeling van het in verval rakende gebied. Door middel van een landschappelijke inpassing is er sprake van een kwaliteitsverbetering van deze de prominente plaats die het terrein inneemt. Op de Kwaliteitskaart is het plangebied voorts aangeduid als 'Recreatiegebied'. Recreatieterreinen liggen veelal op de overgang van de stedelijke dynamiek naar het luwe buiten. De kwaliteit van deze overgangen kan versterkt worden door het vergroten van de robuustheid, continuïteit, beleefbaarheid en aantrekkingskracht van dit gebied. De inrichting van het gebied is gebaseerd op de ligging ten opzichte van het stedelijk weefsel, de recreatievraag, de landschappelijke kenmerken ter plaatse en de ligging ten opzichte van andere stedelijk groen. Als richtpunt wordt onder andere aangehouden dat ontwikkelingen bijdragen aan het verbeteren van de kwaliteit ter plaatse en de samenhang tussen het binnenstedelijk en buitenstedelijk groen.
De planinrichting is zodanig gekozen dat er een fraaie overgang wordt gerealiseerd tussen enerzijds het aangrenzende bebouwde gebied en anderzijds de overgang naar het veenweidegebied. Ook wordt rekening gehouden met de belangrijke kenmerken van dit gebied zoals handhaving van de structurerende watergangen (ofwel zichtsloten), kavelrichting en –structuur, waarbij de bebouwing herkenbaar blijft. Het perceel wordt 'aangekleed' met inheemse beplanting. Onderhavige ontwikkeling levert een bijdrage aan de ambities van de Structuurvisie om de ruimtelijke kwaliteit te verbeteren. De bruikbaarheid, duurzaamheid én belevingswaarde van het tussen wegen ingeklemde gebied krijgt een kwaliteitsimpuls.

Conclusie
Deze planontwikkeling past qua aard en schaal bij wat er al aanwezig is in het plangebied en nabije omgeving. Overtollige detailhandel wordt gesaneerd ten gunste van een bedrijvenfunctie in een lichte milieucategorie. Gesteld kan worden dat hier sprake is van 'inpassing', zodat aanvullende maatregelen op het vlak van ruimtelijke kwaliteit niet nodig zijn voor dit plan.
De planontwikkeling ligt in de aanduiding recreatiegebied met beschermingscategorie 2. Op grond van artikel 2.2.1, lid 2 onder a is inpassing toegestaan. De vervanging van een voormalig tuincentrum met verrommeld buitenterrein door twee bedrijfsverzamelgebouwen met het toevoegen van twee woningen, waarvan één vervangende nieuwbouw, is landschappelijk inpasbaar, omdat hiermee een zichtlocatie wordt opgewaardeerd. De nieuwe bebouwing past qua aard en schaal bij wat er al is in de nabije omgeving. Ten opzichte van de bestaande bebouwing is sprake van een kleinschalige ontwikkeling die nagenoeg geen ruimtelijke impact heeft op de gebiedskwaliteiten. Overeenkomstig de toelichting bij de Verordening kan deze ontwikkeling dan ook worden geschaard onder de noemer 'inpassing', zodat aanvullende maatregelen op het vlak van ruimtelijke kwaliteit niet nodig zijn voor deze onderdelen van het plan.

Resumerend kan worden geconcludeerd dat:

  • het plan in overeenstemming is met artikel 2.1.1 lid 1 van de Verordening ruimte (Ladder);
  • het plan in overeenstemming is met artikel 2.2.1 lid 1 sub a (inpassen) en lid 4 van de Verordening ruimte 2014 (ruimtelijke kwaliteit).

Gelet hierop is er geen strijdigheid met de provinciale belangen.

3.2.3 Gebiedsprofiel Krimpenerwaard

De provincie Zuid-Holland heeft voor de Krimpenerwaard een gebiedsprofiel opgesteld. Een gebiedsprofiel omvat een beschrijving van karakteristieken (wat is er), ontwikkeling (wat speelt er), kwaliteiten (wat is waardevol) en ambitie (wat willen we) van het landschap van het betreffende gebied. Het gebiedsprofiel is in samenwerking met gemeenten en andere overheden en gebiedspartners opgesteld als gezamenlijke basis voor de ruimtelijke kwaliteit van dit gebied. Gedeputeerde Staten stellen het gebiedsprofiel vast als bevestiging van dit gezamenlijke vertrekpunt en tegelijk als uitgangspunt voor provinciale plannen.
Het gebiedsprofiel is een handreiking om de kwaliteit van plannen en ontwikkelingen te stimuleren om zo de ruimtelijke kwaliteit te behouden of te versterken. Het gebiedsprofiel bevat een schat aan informatie die gebruikt kan worden om te bepalen met welke kwaliteiten het wenselijk is rekening te houden bij ruimtelijke ontwikkelingen. Het gebiedsprofiel is de basis voor het plannen met kwaliteit. Elke ontwikkeling vraagt uiteindelijk om maatwerk.
Samen met de Lopikerwaard vormt de Krimpenerwaard het grootste aaneengesloten veenweidegebied van Nederland. De nog gave aanwezigheid van de middeleeuwse verkaveling, met de lange lijnen van kaden, weteringen en Tiendwegen is een bijzondere kwaliteit van de Krimpenerwaard. De rand langs de Hollandsche IJssel heeft een diepe opstrekkende verkaveling vanaf de rivierdijk, maar de openheid is meer onderverdeeld dan langs de Lek. Blokboezems haaks op de rivier zorgen samen met beplante tiendwegen en kades voor een karakteristiek patroon in het landschap.
De hoofdambities zijn uitgewerkt in gebiedsprofielkaarten waarin kort de karakteristiek, toekomstige ontwikkelingen en de in de Kwaliteitskaart vastgestelde ambities zijn genoemd. Aansluitend volgt een beschrijving van de karakteristiek en de aanvullende ambities per legenda-eenheid.

Planontwikkeling in relatie tot Gebiedsprofiel
Op de gebiedsprofielkaarten maakt het plangebied onderdeel uit van de kaarten 'Waterrijk veen(weide)' en 'Weg door stad en land'. Deze worden hieronder beschreven.

Deelgebied 'Waterrijk veen(weide)'
Het plangebied bevindt zich nog net in het veenweidegebied, grenzend aan het stedelijk gebied van Krimpen aan den IJssel. Eén van de aanvullende ambities is om nieuwe bebouwing een plek te geven in de kernen of linten en niet in het open gebied. Voorts dient verrommelend grondgebruik te worden tegengegaan dat de openheid aantast.

Weg door stad en land

Het plangebied ligt ten zuiden van de N210 (C.G. Roosweg). Deze weg doorsnijdt de Krimpenerwaard in oost-west richting. De weg vormt één van de hoofdontsluitingen van het gebied. De ambitie is onder meer de ruimte tussen N-weg en lintbebouwing open te houden.

Spiegeling planontwikkeling aan Gebiedsprofiel Krimpenerwaard
De bestaande verrommelde bebouwing ligt ingeklemd tussen de N210 en Tiendweg. De herontwikkeling krijgt een opwaardering, omdat voormalige gesloten bedrijfsbebouwing met buitenruimten wordt gesloopt om plaats te maken voor twee kleinschalige bedrijfsverzamelgebouwen met daartussen een open ruimte, zodat doorzichten worden gecreëerd en het dichtslibben van het (tussenliggende) gebied wordt vermeden. Bovendien is er per saldo sprake van een afname aan bedrijfsbebouwing. De bebouwing komt met ‘het gezicht’ naar zowel de N210 al de Tiendweg te staan, zodat er geen rommelige achterkanten ontstaan. Het geheel wordt omzoomd met inheemse beplanting, zodat er per saldo sprake is van een verbetering van de ruimtelijke kwaliteit. De overgang tussen het nabij gelegen stedelijk gebied en het (open) veenweidegebied blijft hierdoor beleefbaar. Hiermee wordt een bijdrage geleverd aan een strategie van 'behoud, herstel en ontwikkeling': behoud en herstel door sloop/ nieuwbouw van landschappelijk in te passen bebouwing zonder daarmee 'het gebied op slot te zetten' (ontwikkeling). Het tegengaan van verrommeling heeft hier prioriteit.

Conclusie
De functiewijziging is in overeenstemming met het ambitiebeeld van het Gebiedsprofiel Krimpenerwaard, omdat de ontwikkeling een bijdrage levert aan het tegengaan van verrommeling en de ruimtelijke kwaliteit in dit overgangsgebied tussen stad en land, grenzend aan de N210, wordt verbeterd.

3.3 Regionaal beleid

3.3.1 Structuurvisie K5

Op 2 juli 2009 is de Structuurvisie K5 vastgesteld. De structuurvisie geeft de hoofdlijnen van de gewenste ruimtelijke ontwikkeling van de K5 tot 2020 met een doorkijk naar de lange termijn (2030). De centrale opgave voor de K5 is het voeren van een evenwichtige koers in het spanningsveld tussen behoud van de grote omgevingskwaliteiten van de Krimpenerwaard en het waarborgen van een vitale en leefbare regio. De visie op hoofdlijnen luidt als volgt:
'Belangrijke structuurdragers voor de ruimtelijke ontwikkeling zijn de bodemsamenstelling, het watersysteem, het landschap, de infrastructuur en het kernenpatroon. Deze vormen samen het ruimtelijk raamwerk voor toekomstige ontwikkelingen in het gebied: ruimtebeslag voor stedelijke functies, landbouw, recreatie, natuurontwikkeling, wateropgaven en wegenaanleg.'

Centraal uitgangspunt daarbij is dat de kernkwaliteiten van het gebied en van de sociale structuren in stand blijven:

  • diversiteit van kernen;
  • groen en landelijk karakter van het gebied;
  • kleinschalig en verzorgd landschap;
  • ruimte en rust;
  • unieke eigenheid en culturele identiteit;
  • authenticiteit;
  • aantrekkelijk woonklimaat;
  • sterk ondernemerschap;
  • sterke sociale samenhang binnen de kernen.

Dit alles binnen de context van het streven naar duurzaam vitale kernen en een vitaal platteland. Als sturend uitgangspunt wordt onder andere genoemd het benutten van kansen voor vernieuwend ondernemerschap in de Krimpenerwaard. Deze ontwikkeling levert hieraan een bijdrage.

Conclusie
Het plangebied maakt onderdeel uit van een uitloper van recreatie met behoud van landschapskarakteristiek, grenzend aan het stedelijk gebied van Krimpen aan den IJssel. De beoogde ontwikkeling wordt in de Structuurvisie niet specifiek beschreven, omdat de visie een hoger abstractieniveau heeft. Gesteld kan worden dat de functiewijziging de uitgangspunten van de Structuurvisie niet in de weg staat.

3.3.2 Regionale Agenda Wonen

Het regionale kader voor het woonbeleid is verwoord in de “Regionale Agenda Wonen Midden-Holland” (2013). De navolgende afspraken zijn richtinggevend voor hoe de gemeente omgaat met haar lokale woningbouwprogramma tot 2020.

  • 1. Gemeenten zetten in op een regionale woningproductie die past bij de behoefte conform de provinciale WBR 2010 (migratiesaldo nul) en de bovenregionale opvangtaak voor de Zuidvleugel.
  • 2. Elke gemeente voert daarvoor de als maatschappelijk en/of financieel urgent aangemerkte projecten uit haar woningbouwprogramma 2012-2019 uit.
  • 3. Gemeenten kunnen projecten uitwisselen, mits dit past binnen de opgegeven capaciteit van urgente woningproductie 2012-2019 en de projecten een redelijk maatschappelijk belang hebben, zich niet in buitengebied bevinden en geen binnenstedelijk groen doen opheffen.
  • 4. Gemeenten bevorderen lokaal een kansrijke, kwalitatief diverse woningproductie die past bij de vraag in de markt. Zij baseren zich daarvoor op lokale en/of (sub)regionale woonvisies en analyses van de woningmarkt, zoals woningbehoeftenonderzoeken.
  • 5. Gemeenten gaan daarbij uit van een gemeenschappelijke regionale indeling in prijsklassen. Daarnaast hanteren gemeenten een verdeling in eengezinswoningen (grondgebonden) en meergezinswoningen (gestapeld).
  • 6. Gemeenten hanteren daarvoor ook een gemeenschappelijke regionale indeling in woonmilieus, te weten een hoofdindeling in stedelijke, dorpse en landelijke woonmilieus.
  • 7. Gemeenten monitoren met elkaar eenmaal per jaar de voortgang en inhoud van de woningproductie en het woningbouwprogramma. Het woningbouwprogramma is een flexibel instrument dat bij gewijzigde marktomstandigheden bijgesteld kan worden.

Conclusie
In het plangebied worden twee woningen (waarvan één vervangende nieuwbouw) opgericht in de dure koopsector. Deze nieuwbouw levert een bijdrage aan het voorzien in de vraag naar woningen in de gemeente Krimpenerwaard voor de doelgroep doorstromers. Volgens de afspraken hoeft dit plan gezien de omvang (1 extra woning) niet te worden afgestemd met de regio, maar alleen te worden gemeld voor de regionale monitor. Het plan past binnen de regionale woningbouwafspraken en de Regionale Agenda Wonen.

3.4 Gemeentelijk beleid

3.4.1 Structuurvisie Nederlek 2005 -2015

De gemeenteraad van de voormalige gemeente Nederlek heeft op 21 juni 2005 de gemeentelijke Structuurvisie Nederlek 2005 -2010 vastgesteld. In februari 2006 heeft de provincie Zuid-Holland ingestemd met deze Structuurvisie. In de structuurvisie wordt de toekomstige ontwikkeling van de gemeente Nederlek aangegeven. Het plan doet uitspraken over de gewenste ruimtelijke ontwikkelingen. In algemeen vormt behoud van bedrijvigheid op de verschillende bestuursniveaus een belangrijk beleidsuitgangspunt. Daarbij ligt de nadruk veelal op herstructureren, intensiveren en zuinig ruimtegebruik. Kwaliteitsverbetering van terreinen is ook een belangrijk thema in het gemeentelijke beleid. Op de samengestelde basiskaart is het plangebied niet specifiek aangeduid (figuur 6). Alleen de regionale wegenstructuur is hierop aangegeven.

Conclusie
De planontwikkeling wordt niet genoemd in de Structuurvisie, omdat op perceelsniveau geen uitspraken worden gedaan. Gesteld kan worden dat deze planontwikkeling in overeenstemming is met de uitgangspunten van de Structuurvisie, omdat sprake van het opruimen van een verrommeld gebied met verouderde bedrijfsbebouwing ten behoeve van twee kleinschalige bedrijfsverzamelgebouwen, die landschappelijk worden ingepast.

afbeelding "i_NL.IMRO.1931.BP1606BG008-VG01_0009.png"

Figuur 6: Uitsnede samengestelde basiskaart Structuurvisie Nederlek 2005-2015.

3.4.2 Gebiedsvisie polder Krimpen aan de Lek

Op basis van het ruimtelijk duurzaam structuurbeeld is de strategie voor het landelijk gebied ontwikkeld, waaronder voor het deelgebied de polder Krimpen aan de Lek (2009). De strategie voor de polder Krimpen aan de Lek is gericht op landschapsontwikkeling waarbij het versterken en zelfs (gedeeltelijk) transformeren van het cultuurlandschap een belangrijk element zijn. De strategie voor de polder Krimpen aan de Lek is gericht op landschapsontwikkeling en als volgt geformuleerd: "De polder Krimpen aan de Lek is veel minder waardevol dan de overige twee polders en ook de beleving van het voor de Krimpenerwaard karakteristieke slagenlandschap is hier beperkt. Daar komt bij dat er in dit deelgebied een claim ligt voor extra waterberging in de omvang van 25 tot 40 hectare die niet of nauwelijks in het oorspronkelijke slagenpatroon is te bewerkstelligen. Het landbouwgebied in de polder Krimpen aan de Lek ligt ingeklemd tussen de kernen Krimpen aan de Lek en Krimpen aan den IJssel, open-luchtrecreatiegebieden en de rivier de Lek met aan de dijk verouderde woon- en bedrijfsbebouwing. De schaal van de bedrijfsactiviteiten is indertijd ingericht op aan- en afvoer via de rivier, terwijl daar in de tegenwoordige tijd nog maar zeer beperkt gebruik van gemaakt wordt. De wegverkeersontsluiting is echter niet op de veranderende omstandigheden aangepast, zodat de ontsluiting van de polder en de aanliggende bebouwing matig functioneert dan wel in de kern Krimpen voor problemen zorgt.

Conclusie
Het plangebied ligt in de uiterste noordwesthoek tegen de gemeentegrens met Krimpen aan den IJssel aan, waarin het gebied als kleinschalige bedrijvigheid is aangeduid. Bij uitwerking van het rapport wordt het plangebied niet specifiek genoemd. Alleen in de conclusie van de visie wordt vermeld dat de poortfunctie van de polder Krimpen aan de Lek, de toegang tot de Krimpenerwaard, verder invulling dient te krijgen. Deze planontwikkeling draagt hiertoe bij door twee kleinschalige bedrijfsverzamelgebouwen landschappelijk in te passen als focal point richting de Krimpenerwaard.

3.4.3 Nota ruimtelijke kwaliteit

De gemeenteraad van Krimpenerwaard heeft op 13 december 2016 de “Nota Ruimtelijke Kwaliteit gemeente Krimpenerwaard” vastgesteld. De nota is op 1 januari 2017 in werking getreden. Vanaf dat moment vervallen de Welstandsnota’s van de voormalige gemeenten Bergambacht, Nederlek, Ouderkerk, Schoonhoven en Vlist.
De nota bevat de beleidsregels met daarin de criteria die de gemeente toepast bij de welstandsbeoordeling van bouwplannen. Met de “Nota Ruimtelijke Kwaliteit gemeente Krimpenerwaard” is gekozen voor harmonisering en deregulering van het welstandsbeleid met behoud van ruimtelijke kwaliteit. Een groot aantal woongebieden en bedrijventerreinen hebben een soepel toetsingsniveau waarbij verbouwingen welstandsvrij zijn. Om onaanvaardbare situaties tegen te gaan is een excessenregeling opgenomen. De eigenaar van een bouwwerk dat ‘in ernstige mate in strijd is met redelijke eisen van welstand’ kan aangeschreven worden om die strijdigheid op te heffen.

Ter ondersteuning van het beleid zijn er twee kaarten gemaakt. Er is een niveaukaart en een gebiedenkaart. De invulling van de beleidskaarten zijn een vertaling van de hoofdlijnen van de ruimtelijke kwaliteit in de Krimpenerwaard ten behoeve van de toetsen van het uiterlijk van bouwwerken op zichzelf en in hun omgeving.

Het plangebied heeft op de niveaukaart een gewoon welstandsniveau. De welstandsnota bevat hiervoor een set criteria, die aanstuurt op een inpassing van bouwplannen zonder de kwaliteit van het gebied uit het oog te verliezen. De woordkeuze en bandbreedte van de criteria bieden ten opzichte van het bijzondere niveau meer mogelijkheden om tot een eigen invulling te komen.

Ter ondersteuning van de verschillende niveaus van welstand zijn er gebieden te onderscheiden met samenhangende bebouwingstypologieën. Per gebied is een beschrijving, waardering en enkele uitgangspunten opgenomen. Afhankelijk van het gevraagde niveau zijn de onderscheidende karakteristieken meer of minder uitgebreid beschreven. De per gebiedstype opgestelde criteria moeten in samenhang met beschrijving, waardering en uitgangspunten geïnterpreteerd worden.

Langs de provinciale weg tussen Krimpen aan de Lek ligt eengroot recreatieterrein: de Krimpenerhout. Dit gebied heeft een groen en enigszins besloten karakter, waarin voor de bebouwing een bescheiden rol is weggelegd. Het gebied bestaat onder meer uit enkele bossen, een golfbaan, een recreatieplas met strandje en volkstuinen. De planlocatie ligt in een uitloper hiervan, zodat het op de gebiedskaart onderdeel uitmaakt van een recreatiegebied. De waarde is gelegen in het groene karakter waarbij de bebouwing een ondergeschikte rol speelt. De gebieden hebben veelal een heldere, eenvoudige opzet en bebouwing. De architectuur is terughoudend. Het beleid is terughoudend en gericht op beheer. Het uitgangspunt is dat bouwplannen geen afbreuk doen aan de ruimtelijke kwaliteit van de omgeving. In verband hiermee wordt verwacht dat er in ieder geval aandacht geschonken wordt aan de hoofdoriëntatie van de bebouwing en het behoud van de in beginsel terughoudende architectuur en een goede landschappelijke inpassing.

Conclusie
Het plangebied maakt onderdeel uit van een recreatiegebied (gebied 2F). Hiervoor zijn gebiedsgerichte criteria aangegeven. Dit bestemmingsplan maakt het oprichten van 2 bedrijfsverzamelgebouwen en 2 woningen, waarvan één vervangende nieuwbouw, mogelijk. De nieuwe bebouwing zal voldoen aan de in de Nota vastgelegde gebiedsgerichte criteria. Aanvragen omgevingsvergunning zullen om advies worden voorgelegd aan de Welstandscommissie. Aan de door de commissie te maken opmerkingen zal worden voldaan.

3.4.4 Duurzaamheid

Duurzaam bouwen is gericht op het beperken van de negatieve milieuaspecten in alle fasen van het bouwproces en het vergroten van de ecologische kwaliteiten van het leefgebied. Concreet betekent dit het terugdringen van verspilling van grondstoffen, het verlengen van de levensduur, een flexibeler gebruik van gebouwen en het bevorderen van hergebruik van bouwmaterialen. Bij duurzaam bouwen wordt o.a. aandacht besteed aan waterhuishoudingsaspecten (bijv. afkoppeling hemelwaterafvoer), stedenbouwkundige structuur (bijv. oriëntatie van gebouwen op de zon) en bouwkundige maatregelen (isolatie, zonnecollectoren, materiaalgebruik). Ook het gebruik van niet logende bouwmaterialen valt onder de noemer duurzaam bouwen. Dit is van belang voor de waterkwaliteit. In de waterparagraaf (paragraaf 4.2) wordt hierop ingegaan. Tevens zal hierin aandacht worden besteed aan waterhuishoudelijke aspecten.
Duurzaam bouwen dient als uitgangspunt bij nieuwbouwprojecten. Hierbij zullen de Nationale Pakketten Duurzaam Bouwen worden gehanteerd, o.a. om de doelstelling van het Klimaatbeleid te halen met betrekking tot een verlaging van 4% à 8% van de EPC-waarde.

Conclusie
De uitvoering van de twee bedrijfsverzamelgebouwen en twee woningen zal plaatsvinden overeenkomstig de eisen die zijn gesteld in het Bouwbesluit. Bij uitwerking van de plannen wordt rekening gehouden met de door de gemeente gehanteerde beleidsuitgangspunten op het gebied van Duurzaam Bouwen.

3.5 Conclusie

Het planinitiatief voldoet aan het geschetste rijksbeleid. Het betreft een passende vervolgfunctie in het buitengebied. Er is geen strijdigheid met de rijksbelangen.

In de provinciale Structuurvisie is het gebied in de stads- en dorpsrand gelegen. Overtollige detailhandel wordt gesaneerd ten gunste van een bedrijvenfunctie in een lichte milieucategorie. De planlocatie is op de kwaliteitskaart aangeduid als recreatiegebied met beschermingscategorie 2. Op grond van artikel 2.2.1, lid 2 onder a is inpassing toegestaan. De nieuwe bebouwing past qua aard en schaal bij wat er al is in de nabije omgeving. Ten opzichte van de bestaande bebouwing is sprake van een kleinschalige ontwikkeling die nagenoeg geen ruimtelijke impact heeft op de gebiedskwaliteiten. Gesteld kan worden dat hier sprake is van 'inpassing'. Voldaan wordt aan de uitgangspunten en randvoorwaarden, zoals deze zijn vastgelegd in de Verordening ruimte. Mitsdien is dit bestemmingsplan in overeenstemming met de provinciale belangen.
De functiewijziging past eveneens binnen de uitgangspunten van het gemeentelijke beleid, zoals dat is vastgelegd in de gemeentelijke structuurvisie. De bedrijfsactiviteiten worden op landschappelijke wijze ingepast.

Op grond van het vorenstaande kan worden geconcludeerd dat dit bestemmingsplan in overeenstemming is met het rijks-, provinciaal en gemeentelijk beleid.

Hoofdstuk 4 Omgevingsaspecten

De beleidsvelden milieu en ruimtelijke ordening groeien de laatste decennia steeds meer naar elkaar toe. Ook op rijksniveau wordt steeds meer aandacht gevraagd voor de wisselwerking tussen milieu en ruimtelijke ordening. Milieubeleid kan beperkingen opleggen aan de gewenste ruimtelijke ontwikkelingen maar is primair bedoeld om een zo optimaal mogelijke leefomgeving te realiseren. In dit hoofdstuk wordt ingegaan op de omgevingsaspecten die een rol spelen bij ruimtelijke ontwikkelingen binnen dit plan. Deze onderwerpen worden in dit hoofdstuk toegelicht.

4.1 Milieu

De te behandelen thema's die vanuit een oogpunt van milieu van belang zijn voor deze planontwikkeling zijn M.E.R., Milieuzonering, Geluid, Bodem, Luchtkwaliteit en Externe veiligheid.

4.1.1 M.E.R.

Wettelijk kader
In het Besluit milieueffectrapportage is bepaald dat een milieueffectbeoordeling ook uitgevoerd moet worden als een project, dat wordt genoemd in de bijlage onder D van het Besluit m.e.r., nadelige gevolgen heeft voor het milieu. Omdat dit project wordt genoemd in de D-lijst (categorie D 11.3, de aanleg, wijziging of uitbreiding van een industrieterrein), maar de omvang een oppervlakte heeft van minder dan 75 ha, kan worden volstaan met een vormvrije m.e.r.-beoordeling.

Onderzoek/ beoordeling
De centrale doelstelling van het instrument milieueffectrapportage is het milieubelang een volwaardige plaats te geven in de besluitvorming over activiteiten met mogelijk belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu. De basis van de milieueffectrapportage wordt gevormd door de EU Richtlijn m.e.r. De richtlijn is van toepassing op de milieueffectbeoordeling van openbare en particuliere projecten die aanzienlijke gevolgen voor het milieu kunnen hebben. De Europese regelgeving is in de Nederlandse wetgeving onder andere geïmplementeerd in de Wet milieubeheer (verder Wm) en in het Besluit milieueffectrapportage 1994. In de bijlagen behorende bij het Besluit m.e.r. zijn de m.e.r.-plichtige activiteiten (de C-lijst) en de m.e.r.-beoordelingsplichtige activiteiten (de D-lijst) beschreven.
In het onderhavige geval is sprake van een bedrijventerrein met een oppervlakte van afgerond 5.490 m². In de hierna volgende paragrafen wordt aangetoond dat 'belangrijke nadelige gevolgen' voor het milieu kunnen worden uitgesloten. Tot voor kort was in het plangebied een tuincentrum gevestigd. De planontwikkeling zit qua omvang ruim onder de grens voor een m.e.r.-beoordelingsplichtige activiteit. Op basis van de kenmerken genoemd in Bijlage III van de Europese richtlijn 'betreffende de milieubeoordeling van bepaalde openbare en particulier projecten' dient te worden gemotiveerd waarom geen MER noodzakelijk is voor de beoogde ontwikkeling. Het plan is getoetst aan de volgende kenmerken.

  • Kenmerken van het project

Sprake is alleen van een functiewijziging op een bestaand perceel, waarop de hoeveelheid bebouwing afneemt met afgerond (1.850 - 1.400 =) 450 m², terwijl er geen cumulatie is met andere projecten. Bovendien is in het geldende bestemmingsplan al bebouwing toegestaan. Evenmin is het gebruik van natuurlijke hulpbronnen aan de orde. Voorts is er geen sprake van productie van afvalstoffen en verontreiniging. Hinder wordt ondervangen door voldoende afstand te houden van nabijgelegen milieugevoelige activiteiten (in paragraaf 4.1.2 wordt hierop nader ingegaan). Risico van ongevallen speelt eveneens niet bij de voorgestelde functiewijziging.

  • Plaats van het project

Het plangebied is niet van historisch, cultureel of archeologisch belang. Dit laatste aspect is beschreven in paragraaf 4.3. De functiewijziging naar bedrijfsactiviteiten ligt voorts buiten de invloedssfeer van verderop gelegen Natura 2000-gebieden. De afwijking ten opzichte van de geldende regeling is gering, zodat een toets waaruit inzichtelijk wordt of de betreffende activiteit een negatieve invloed heeft op de gestelde beheerdoelen achterwege is gelaten.

  • Kenmerken van het potentiële effect

Het project heeft in samenhang met de hiervoor genoemde criteria geen aanzienlijke effecten op de bevolking. Evenmin is er sprake van een grensoverschrijdend karakter. Bovendien is er geen sprake van een onomkeerbaarheid van het effect. De complexiteit is gering gelet op de omvang van het plangebied.

Conclusie
Dit bestemmingsplan is niet m.e.r.-beoordelingsplichtig, en dus ook niet m.e.r.-plichtig. Zoals de hieronder beschreven milieuparagrafen en -onderzoeken aantonen heeft het bestemmingsplan ook om andere redenen dan de omvang (zoals bijvoorbeeld de aard van de ontwikkeling of een ligging nabij een gevoelig gebied) geen significante nadelige gevolgen voor het milieu.

4.1.2 Milieuzonering

Wettelijk kader
Bedrijvigheid is een milieubelastende activiteit. Ten gevolge van aanwezige bedrijvigheid kan mogelijk hinder voor de omgeving optreden met betrekking tot de milieuaspecten geluid, geur, stof en gevaar. Nieuwe situaties, waarin milieubelastende activiteiten en milieugevoelige functies met elkaar worden gecombineerd, moeten worden beoordeeld op mogelijke hindersituaties. Daarbij wordt getoetst aan de Wet milieubeheer, Algemene Maatregelen van Bestuur onder de Wet milieubeheer en de brochure Bedrijven en Milieuzonering (VNG, 2009).
De richtafstanden in Bedrijven en Milieuzonering gelden ten opzichte van een milieugevoelige functie, zoals bedoeld tot de omgevingstypen rustige woonwijk of rustig buitengebied. In het geval de milieugevoelige functies zijn gelokaliseerd in omgevingstype gemengd gebied kan een afwijkende systematiek worden toegepast, die meer ruimte biedt aan bedrijven.
Van een 'rustig buitengebied' is sprake wanneer er in de nabijheid vrijwel geen andere functies voorkomen. Langs de randen is weinig verstoring door verkeer. Een 'gemengd gebied' is een gebied met een matige tot sterke functiemenging. Lintbebouwing in het buitengebied met overwegend agrarische en andere bedrijvigheid kan als gemengd gebied worden beschouwd. Gebieden die direct langs de hoofdinfrastructuur liggen, behoren eveneens tot het omgevingstype gemengd.

Onderzoek/ beoordeling
Het plangebied ligt aan de N210 die de Krimpenerwaard in oost-westelijke richting ontsluit, zodat kan worden gesteld dat sprake is van een gemengd buitengebied. Deze richtafstand geldt met name voor het onderdeel geluid. De richtafstanden uit de VNG-publicatie voor de omgevingstypen bij verschillende hindercategorieën zijn in tabel 4.1 vermeld.

Tabel 4.1: Richtafstanden en omgevingstype.

Milieucategorie   Richtafstand tot omgevingstype rustig buitengebied   Richtafstand tot omgevingstype gemengd gebied  
1   10 m   0 m  
2   30 m   10 m  
3.1   50 m   30 m  
3.2   100 m   50 m  

Met behulp van het inrichtingenbestand is geïnventariseerd welke bestaande woningen relevant kunnen zijn voor de twee bedrijfsverzamelgebouwen. Voor het bepalen van de milieuzones is uitgegaan van de afstandsnormen op basis van de VNG-richtlijn voor gemengd gebied, uitgaande van bedrijven in milieucategorie 2. De dichtstbijzijnde woningen aan de Tiendweg 66 en 62/60 liggen op een afstand van minimaal 10 ten opzichte van de bedrijfsverzamelgebouwen. Voor de nieuw te bouwen woningen wordt een grotere afstand aangehouden. Het verderop gelegen bedrijventerrein Tiendweg ligt ruim buiten de milieuzoneringsgrens.

De maximaal toelaatbare milieucategorie wordt beperkt tot milieucategorie 1 in de 10 meter van het bedrijfsperceel ten opzichte van de bouwvlakken met bestemming ‘Wonen’ van de woonpercelen 66, 62, 60 en het bouwvlak van de nieuwe woning. Hierdoor kan een goede ruimtelijke ordening van milieuhinderlijke en milieugevoelige functies in het ‘gemengd gebied’ – ook in eventuele toekomstige situaties – worden gewaarborgd. Dit gedeelte wordt gebruikt als toegangsweg en bijvoorbeeld parkeren. Hiermee blijft voor de bestaande en nieuwe woningen een goed woon- en leefklimaat voor de omgeving gegarandeerd. Deze activiteiten vormen dan ook geen belemmering.

Conclusie
De planontwikkeling geeft vanuit milieuzonering geen beperkingen voor de bestaande en nieuwe milieugevoelige activiteiten. Het woon- en leefklimaat in de omgeving van het plangebied kan in voldoende mate worden gegarandeerd.

4.1.3 Geluid

Wettelijk kader wegverkeerslawaai
Wegverkeerslawaai kan de leefkwaliteit van een gebied sterk beïnvloeden. Mensen die veelvuldig worden blootgesteld aan een hoog niveau van wegverkeerslawaai kunnen hier lichamelijke en psychische klachten door oplopen. Ter bepaling van de geluidsbelasting dient op grond van artikel 74 van de Wet geluidhinder (Wgh) iedere weg in beschouwing te worden genomen, tenzij deze binnen een woonerf gelegen is of voor de weg een maximum rijsnelheid van 30 km/uur geldt. Deze wegen hebben een zone. Dit is een aandachtsgebied waarbinnen een akoestisch onderzoek dient plaats te vinden, voor zover sprake is van wonen. De grootte van de zones is afhankelijk van het aantal rijstroken en de definitie van het gebied (buitenstedelijk of binnenstedelijk). Buitenstedelijk is het gebied dat buiten de bebouwde kom is gelegen en het gebied binnen de bebouwde kom voor zover liggend langs een autosnelweg. Het overige gebied is binnenstedelijk.

Spoorweglawaai
Op 1 juli 2012 zijn de “spelregels” voor hoofdspoorwegen gewijzigd. Middels de vaststelling van geluidproductieplafonds (gpp’s) is een grens voor de maximale optredende geluidniveaus voor langs Rijksinfrastructuur vastgelegd. De bij vaststelling gehanteerde gegevens zijn vastgelegd in het bronregister. Voor de beoordeling van een plan blijft de Wgh van toepassing maar dient gebruik te worden gemaakt van de brongegevens uit het register. Binnen de aangewezen zones dient een akoestisch onderzoek plaats te vinden. In Het plangebied valt ruim buiten deze zone. Vanuit oogpunt van spoorweglawaai zijn er geen beperkingen.

Industrielawaai
In de nabijheid van het de plangebied zijn geen bedrijventerreinen gevestigd. Vanuit oogpunt van industrielawaai zijn er geen beperkingen. De bedrijfsverzamelgebouwen zelf kunnen voldoen aan de in het Activiteitenbesluit opgenomen geluidvoorwaarden.

Onderzoek/ beoordeling
De relevante wegen in de directe omgeving van het plangebied zijn de Tiendweg, C.G. Roosweg en Wegvak tussen Tiendweg en C.G. Roosweg. Voor deze wegen geldt ter plaatse een maximum snelheid van respectievelijk 50 en 60 km/uur. Daarnaast liggen er rondom het plan de Verbindingsweg als 30-km/uur-weg, die volgens de Wet geluidhinder geen geluidszone heeft. Deze weg is voor beoordeling van een goede ruimtelijke ordening meegenomen in het akoestisch onderzoek.

Bij verandering van een bestemmingsplan moet er in principe worden getoetst aan de Wet geluidhinder. In verband met de twee nieuwe woningen, waarvan één ter vervanging van een bestaande woonfunctie, is een akoestisch onderzoek uitgevoerd door S&W Consultancy B.V. te Vlissingen (rapport van 8 november 2017, rapportnummer 2160969v4, Bijlage 1). Uit de uitgevoerde berekeningen blijkt dat ten gevolge van wegverkeerslawaai de voorkeursgrenswaarde van 48 (dB) Lden voor de woningen ten gevolge van de Tiendweg en C.G. Roosweg wordt overschreden. De maximale waarde voor beide woningen bedraagt na 5 dB aftrek volgens artikel 110g van de Wet geluidhinder 50 dB als gevolg van de Tiendweg. Voor woning 1 bedraagt de maximum waarde 56 dB van de C.G. Roosweg. Voor woning 2 is dat 52 dB.

In verband hiermede dient onderzocht te worden of bron- en/of overdrachtsmaatregelen doeltreffend toegepast kunnen worden om de geluidsbelasting te reduceren om aan de voorkeursgrenswaarde van 48 dB voor wegverkeerslawaai te kunnen voldoen. Voorbeelden van bron- en overdrachtsmaatregelen zijn o.a. geluidsreducerend wegdek en geluidschermen.

Bronmaatregelen
De C.G. Roosweg, welke een geluidsbelasting hoger dan de voorkeursgrenswaarde op de achtergevel geeft, is reeds voorzien van een stiller type wegdekverharding, een verdere afname van de geluidsbelasting door een stiller type wegdekverharding is hier dus niet mogelijk. Verder tonen berekeningsresultaten aan dat het toepassen van een stiller type wegdekverharding op de Tiendweg (bijvoorbeeld dunne deklagen B), een afname van de geluidsbelasting geeft van 3 á 4 dB. Deze afname is voldoende om -daar waar de geluidsbelasting de voorkeursgrenswaarde overschrijdt- de geluidsbelasting terug te brengen tot de voorkeursgrenswaarde. Het bouwplan omvat echter slechts 1 woning. Het aanpassen van het type wegdekverharding stuit op bezwaren van financiële aard.

Overdrachtsmaatregelen
Een geluidscherm kan slechts doelmatig worden toegepast wanneer de hoogte van het scherm in verhouding staat tot de hoogte van de achterliggende bebouwing. Een dergelijk scherm kan niet worden toegepast in verband met bezwaren van stedenbouwkundige of landschappelijke aard.

Conform de Beleidsregel Hogere waarden Regio Midden-Holland d.d. 16 april 2012, dient woning 1 te zijn voorzien van een geluidsluwe gevel en geluidsluwe buitenruimte. Woning 2 voldoet aan de voorwaarden van de Beleidsregel Hogere waarden regio Midden-Holland.

In het kader van het Bouwbesluit zal nog een onderzoek plaatsvinden naar de geluidwering van de gevels van de woningen. Bij dit onderzoek dient uitgegaan te worden van de cumulatieve geluidsbelasting van alle wegen zonder aftrek op grond van artikel 110 Wet geluidhinder. Dit onderzoek zal te zijner tijd in het kader van de aanvraag omgevingsvergunning om advies worden voorgelegd aan de Omgevingsdienst Midden-Holland.

Conclusie
Gezien bovenstaande gelden vanuit de Wet geluidhinder geen beperkingen tegen onderhavige planontwikkeling, nadat een procedure hogere grenswaarde is doorlopen. Deze procedure wordt gelijktijdig opgestart met de tervisielegging van het ontwerpbestemmingsplan.

4.1.4 Bodem

Wettelijk kader
Een verontreinigde bodem kan zorgen voor gezondheidsproblemen en tast de kwaliteit van het natuurlijk leefmilieu aan. Daarom is het belangrijk om bij ruimtelijke plannen de bodemkwaliteit mee te nemen in de overwegingen. De Wet bodembescherming (Wbb), het Besluit bodemkwaliteit en de Woningwet stellen grenzen aan de aanvaardbaarheid van verontreinigingen. Indien bij planvorming blijkt dat (ernstige) verontreinigingen in het plangebied aanwezig zijn, wordt op basis van de aard en omvang van de verontreiniging én de aard van de ruimtelijke plannen beoordeeld welke gevolgen dit heeft.

Onderzoek/ beoordeling
De Omgevingsdienst Midden-Holland heeft in oktober 2013 het beleid voor het uitvoeren van bodemonderzoeken in het kader van de aanvraag omgevingsvergunning voor de activiteit bouwen geactualiseerd. Het nieuwe beleid is vastgelegd in de Nota 'Bodemkwaliteit bij bouwen' (oktober 2013). Dankzij het Bodem Informatie Systeem en de bodemkwaliteitskaart Midden-Holland is al veel bekend van de bodemkwaliteit. Door gebruik te maken van deze kennis kan in veel gevallen worden volstaan met een verminderde onderzoeksinspanning, wat een lastenverlichting voor burgers en bedrijven oplevert. In de beleidsnota worden vele raakvlakken concreet uitgewerkt en het beleid vormt hierdoor een goed handvat bij de beoordeling van bodemonderzoeken voor omgevingsvergunningen. De beleidsregels hebben burgemeester en wethouders van de voormalige gemeente Nederlek op 18 februari 2014 vastgesteld.
Mede ten behoeve van deze planontwikkeling is een verkennend bodemonderzoek overeenkomstig NEN 5740 uitgevoerd door Hoste Milieutechniek B.V. te Hazerswoude-Dorp (rapport van 26 oktober 2016, projectcode 16263INK, Bijlage 2). Op basis van de resultaten hiervan kan het volgende worden afgeleid (overgenomen uit rapport).

Op de deellocatie van het voormalige tuincentrum is een sterke verontreiniging met PAK aangetoond. Daarnaast is zowel de grond als het grondwater in de werkplaats matig verontreinigd met respectievelijk zware metalen en naftaleen. Tevens is in de werkplaats een matig verhoogd gehalte voor PAK aangetoond in de grond onder grondwaterstand. Het grondwater ter plaatse is niet onderzocht op PAK. Formeel dient nader onderzoek uitgevoerd te worden naar de matige tot sterke verontreinigingen. Daarnaast wordt geadviseerd het grondwater ter plaatse van boring met peilbuis PbB3 te herbemonsteren ter analyse op PAK. Een vervolgonderzoek is nodig, dat in overleg met het bevoegd gezag zal worden afgestemd met het oog op het beoogde gebruik en geplande herinrichting. De resultaten van dit onderzoek zullen voor vaststelling worden verwerkt in het bestemmingsplan.
Aangezien asbest in een gewogen gehalte de actiewaarde van 50 mg/kg d.s. overschrijdt wordt tevens aanbevolen nader onderzoek uit te voeren naar de omvang van de verontreiniging met asbest (in de fractie > 20 mm) rondom boring/ inspectie-gat B5/IG5. Met betrekking tot het vaststellen van een eventuele saneringsnoodzaak is voor asbest geen omvangscriterium vastgesteld.

Als vervolg hierop heeft Hoste Milieutechniek BV een nader bodemonderzoek uitgevoerd op het achterterrein (rapport van 4 juli 2017, projectcode 17002INK, Bijlage 3. Uit de resultaten van het veld- en laboratoriumonderzoek blijkt dat er twee verontreinigde deellocaties zijn te onderscheiden: de verontreiniging met PAK in het grondwater ter plaatse van deellocatie 1B en de verontreiniging met asbest ter plaatse van de slootdemping. Er is sprake van een geval van ernstige bodemverontreiniging op basis van de aanwezigheid van asbest. De verontreiniging zal op enig moment moeten worden gesaneerd.
De totale omvang van de verontreiniging met PAK in het grondwater op deellocatie 1B, wordt geschat op 9 m³. Op basis van het omvangscriterium is er op de locatie geen sprake van een geval van ernstige bodemverontreiniging. De vaste bodem rond grondwaterstand ter plaatse is matig verontreinigd met PAK. Deellocatie 1A, de vaste bodem ter plaatse van deellocatie 1B en het grondwater van deellocatie 1C blijkt niet of licht tot ten hoogste matig (zink in boring B1a op deellocatie 1B evenals in voorafgaand verkennend bodemonderzoek) verontreinigd.
Gezien de geplande herinrichting van de locatie is de sanering van de verontreiniging op deellocatie 1C/1D planurgent. Of er in algemene zin sprake is van urgentie is afhankelijk van het risico dat er bestaat op het in contact komen met asbest(vezels). Gezien de afwezigheid van niet-hechtgebonden asbest en het feit dat de verontreiniging zich op diepte bevindt is het risico veverwaarloosbaar te noemen. Voor aanvang van de sanering moet een saneringsplan dan wel BUS-melding verricht worden. De locatie is hiermee in verband met de bestemmingswijziging ten aanzien van de bodem voldoende is onderzocht.

Als vervolg op een aanpassing van de planontwikkeling (sloop en nieuwbouw op de deellocatie Tiendweg Oost 66 is een actualiserend verkennend bodemonderzoek overeenkomstig NEN 5740 uitgevoerd door Hoste Milieutechniek B.V. te Hazerswoude-Dorp (rapport van 15 augustus 2017, projectcode 17208VVK, Bijlage 4). Op basis van de resultaten hiervan kan het volgende worden afgeleid (overgenomen uit rapport).
Tijdens het verrichten van de boringen is gebleken dat de bovengrond overwegend bestaat uit klei met vanaf circa 1,0 à 1,5 m-mv veen. Zintuiglijk is alleen plaatselijk een matige betonpuinbijmenging waargenomen (boring 1). Verder zijn in de bodem geen bodemvreemde bijmengingen waargenomen. Op maaiveld of in de boringen zijn geen asbestverdachte materialen waargenomen. Uit het chemisch-analytisch onderzoek blijkt het volgende:

  • plaatselijk is de grond (M-01; boring 1) matig verontreinigd met nikkel;
  • de overige grond is niet tot slechts licht verontreinigd met de onderzochte parameters;
  • het grondwater is niet tot slechts licht verontreinigd met de onderzochte parameters.

Tiendweg 66
Plaatselijk is een matig verhoogd gehalte aan nikkel aangetoond ter hoogte van de oude toegangsweg naar het voormalige tuincentrum; het tegelpad ten zuiden van de woning. Formeel en in algemene zin dient vervolgonderzoek uitgevoerd te worden naar matige verontreinigingen. Vervolgonderzoek is evenwel weinig zinvol gezien:

  • de slechts zeer lichte overschrijding ten opzichte van de "tussenwaarde";
  • de uitkomsten van de rest van het onderzoek, alsmede de recente onderzoeken ter plaatse van het tuincentrum;
  • nikkel in het grondwater niet boven Streefwaarde is aangetoond.

De overige resultaten geven geen aanleiding voor vervolgonderzoek en vormen geen belemmering voor het beoogde gebruik.

Wanneer grond van de locatie moet worden afgevoerd of ergens anders zal moeten worden toegepast zal initiatiefnemer de kwaliteit van de vrijkomende grond laten onderzoeken conform de eisen van het Besluit Bodemkwaliteit of hetgeen is gesteld in het grondstromenbeleid Midden-Holland.

Conclusie
Voor het voormalige tuincentrum is een bodemverontreiniging vastgesteld. In verband hiermee is een Bus-melding 'immobiel' ingediend bij het bevoegd gezag. Bij brief van 26 maart 2018 heeft de Omgevingsdienst Midden-Holland de aangeleverde gegevens gecontroleerd. Op basis hiervan is vastgesteld dat de melding in overeenstemming is met artikel 39b van de Wet bodembescherming, het Besluit uniforme saneringen en de Regeling uniforme saneringen. De daadwerkelijke sanering zal in mei 2018 plaatsvinden. Voor de bestemmingswijziging is de bodem voldoende is onderzocht. Voor het overige zijn er geen risico's voor de volksgezondheid en het milieu aanwezig zijn met betrekking tot de voorgenomen activiteiten op het onderhavige plangebied.

4.1.5 Luchtkwaliteit

Wettelijk kader
Indien mensen met regelmaat luchtverontreinigende stoffen inademen kan dit leiden tot effecten op de lichamelijke gezondheid. Daarom moet bij ruimtelijke planvorming rekening worden gehouden met de effecten van de plannen op de luchtkwaliteit en de luchtkwaliteit ter plaatse.
Titel 5.2 van de Wet milieubeheer (hierna te noemen: Wet luchtkwaliteit), het Besluit niet in betekenende mate (luchtkwaliteitseisen) en het Besluit gevoelige bestemmingen (luchtkwaliteitseisen) stellen grenzen aan de concentraties van luchtverontreinigende stoffen. De meest kritische stoffen ten gevolge van het verkeer zijn stikstofdioxide (NO2) en fijn stof (PM10). De grenzen voor deze stoffen zijn opgenomen in de onderstaande tabel. Vanaf 2011 zijn de grenswaarden (jaargemiddelde en 24-uursgemiddelde concentratie) voor PM10 van kracht. Voor NO2 geldt dat vanaf 2015 moet worden voldaan aan de (jaargemiddelde en uurgemiddelde) grenswaarden. Tot deze grenswaarden gelden, zijn er voor NO2 minder strenge grenswaarden van kracht.
Tabel 4.2: Grenswaarden Wet luchtkwaliteit

stof   jaargemiddelde   uurgemiddelde   24-uursgemiddelde   Opmerkingen  
NO2   40 µg/m3   200 µg/m3   n.v.t.   Uurgemiddelde mag 18x per jaar worden overschreden  
PM2,5   25 µg/m3   n.v.t.   n.v.t.   n.v.t.  
PM10   40 µg/m3   n.v.t.   50 µg/m3   24-uursgemiddelde Mag 35x per jaar worden overschreden  

Wet luchtkwaliteit
De Wet luchtkwaliteit (artikel 5.16, eerste lid, Wm) stelt dat een ruimtelijk plan of project doorgang kan vinden indien:

  • a. een project niet tot het overschrijden van een grenswaarde leidt; en
  • b. de luchtkwaliteit ten gevolge van het project (per saldo) verbetert of ten minste gelijk blijft; en
  • c. een project “niet in betekenende mate” (NIBM) bijdraagt aan de concentratie van relevante stoffen in de buitenlucht; (De NIBM bijdrage is gedefinieerd als een toename van de concentraties van zowel fijn stof (PM10, PM2,5) als stikstofdioxide (NO2) met minder dan 3% van de grenswaarde of wel 1,2 µg/m3 PM10 of NO2 jaargemiddeld.)
  • d. een project is opgenomen of past binnen het Nationaal Samenwerkingsprogramma Lucht (NSL). Het programma bevat een pakket maatregelen dat erop gericht is om grote ruimtelijke projecten (projecten In Betekenende Mate of IBM-projecten) tijdig aan de grenswaarden te laten voldoen.

Het Besluit NIBM heeft een aantal NIBM-grenzen vastgesteld, waarvan met zekerheid kan worden gesteld dat de 3%-grens niet zal worden overschreden. Onder andere voor woningbouw: = 1500 woningen (netto) bij minimaal 1 ontsluitingsweg en = 3000 woningen bij minimaal 2 ontsluitingswegen met een gelijkmatige verkeersverdeling.

Luchtkwaliteit en goede ruimtelijke ordening
Naast de bovenstaande bepalingen wordt in de Wet Luchtkwaliteit een relatie gelegd met de Wet Ruimtelijke Ordening, in de zin van dat bij een nieuwe ontwikkeling er sprake moet zijn van een “goede ruimtelijke ordening”. Een dergelijke afweging wordt uiteindelijk gemaakt in samenspraak met de andere milieuaspecten. Gekeken naar het aspect luchtkwaliteit kan gesteld worden dat de huidige grenswaarden geen absolute bescherming bieden – ook onder de normen kunnen, vooral bij gevoelige groepen gezondheidseffecten optreden. In het algemeen geldt voor een goede luchtkwaliteit - hoe verder van een drukke weg (de belangrijkste bron van luchtvervuiling) hoe beter.

Onderzoek/ beoordeling
Uit de resultaten van het onderzoek naar luchtkwaliteit in het kader van de voorbereiding van het bestemmingsplan Landelijk Gebied (2010) is gebleken dat voor de drukste verkeerswegen (C.G. Roosweg (N210), Breekade en Boezemweg) voldaan wordt aan de grenswaarden. Deze ontwikkeling maakt dat niet anders, omdat de twee bedrijfsverzamelgebouwen maximaal dezelfde verkeersgeneratie met zich meebrengt als het (voormalige) tuincentrum.
Om een beeld te krijgen van de luchtkwaliteit in het plangebied is nog met behulp van de NIBM-tool berekend of het plan niet in betekenende mate bijdraagt aan de concentratie van een stof in de buitenlucht. Hierbij is het extra aantal vervoerbewegingen ingevoerd en het aandeel vrachtverkeer, zijnde 220 verkeersbewegingen (weekdaggemiddelde), waarvan 20% aandeel vrachtverkeer. Voor de overige invoergegevens is in de tool uitgegaan van worst-case omstandigheden. Op basis hiervan is gebleken dat de bijdrage van het extra verkeer niet in betekenende mate is, zodat geen nader onderzoek nodig is.

Tabel 4.3 Worst-case berekening

afbeelding "i_NL.IMRO.1931.BP1606BG008-VG01_0010.png"

Conclusie
In het algemeen kan worden gesteld dat als in de huidige situatie aan de grenswaarden wordt voldaan, ook in toekomstige jaren wordt voldaan. Uit eerder onderzoek is aangetoond dat de grenswaarden voor luchtkwaliteit niet worden overschreden. Deze ontwikkeling maakt het oprichten van 2 bedrijfsverzamelgebouwen en twee woningen, waarvan één vervangende nieuwbouw, mogelijk. Met behulp van de NIBM-tool is berekend dat het plan niet in betekenende mate bijdraagt aan de concentratie van een stof in de buitenlucht. Hoofdstuk 5, Titel 5.2 van de Wet milieubeheer (Luchtkwaliteitseisen) staat deze planontwikkeling dan ook niet in de weg.

4.1.6 Externe veiligheid

Wettelijk kader
Bij Externe Veiligheid (EV) gaat het om de gevaren die de directe omgeving loopt in het geval er iets mis mocht gaan tijdens de opslag, productie of het transport van gevaarlijke stoffen. De daaraan verbonden risico's moeten aanvaardbaar blijven. Binnen de EV worden twee normstellingen gehanteerd:

  • Het Plaatsgebonden risico (PR) richt zich vooral op de te realiseren basisveiligheid voor burgers.
  • Het Groepsrisico (GR) stelt beperkingen aan de maatschappelijke ontwrichting als gevolg van calamiteiten met gevaarlijke stoffen.

Bebouwing is niet toegestaan binnen de zogenaamde 10-6 contour van het PR:

  • rond inrichtingen, waarin opslag/verwerking van gevaarlijke stoffen plaatsvindt;
  • langs transportroutes (weg, spoor, water, buisleiding) waarover gevaarlijke stoffen worden vervoerd.

Risico's verbonden aan het transport van gevaarlijke stoffen zijn in kaart gebracht in de diverse risicoatlassen. In het Besluit externe veiligheid inrichtingen (BEVI) is opgenomen dat voor iedere toename van het GR een verantwoordingsplicht geldt, ook als de verandering geen overschrijding van de norm veroorzaakt.

Onderzoek/ beoordeling
Transport gevaarlijke stoffen
Gevaarlijke stoffen worden vervoerd over de modaliteiten binnenwater, spoor, weg en door buisleidingen. Indien een bestemming is gepland binnen het invloedsgebied van de transportas dient de toename van het GR berekend te worden en afhankelijk van de uitkomst van de berekening dient een verantwoording GR te worden opgesteld.
Op 1 april 2015 is het Basisnet voor het vervoer van gevaarlijke stoffen over water, weg en het spoor in werking treden. Met de invoering van het Basisnet beoogt het Rijk een evenwicht tot stand te brengen tussen het vervoer van gevaarlijke stoffen, ruimtelijke ontwikkelingen en externe veiligheid.

Transport over water
Binnen 200 m van het plangebied ligt geen vaarweg. Evenmin geldt hier een plasbrandaandachtsgebied. Er is geen beperking voor het plangebied.

Transport over spoor
Er ligt in de omgeving van het plangebied geen spoorbaan. Er is dus geen beperking voor het plangebied.

Wegtransport
De planlocatie ligt binnen het invloedsgebied (een zone van 200 meter aan beide zijden) van de C.G. Roosweg (N210), te weten op een afstand van circa 10 meter. Over deze weg vindt vervoer van gevaarlijke stoffen plaats. Het gaat om brandbare vloeistoffen (LF1 en LF2) en brandbare gassen (GF3). Deze weg maakt onderdeel uit van de routering voor het vervoer van gevaarlijke stoffen. Uit eerdere tellingen blijkt dat over deze weg 132 vervoersbewegingen met stofcategorie GF3 (waaronder lpg) plaatsvindt. Het vervoer van deze stof is maatgevend voor het PR en het GR. Ter hoogte van het plangebied wordt de C.G. Roosweg getypeerd als een weg binnen de bebouwde kom. Uit de Handleiding Risicoanalyse Transport (HART) volgt dat voor een weg binnen de bebouwde kom geen PR 10-6-contour geldt. Met behulp van de vuistregels uit de Handleiding Risicoanalyse Transport kan tevens de indicatieve hoogte van het GR worden bepaald aan de hand van de vervoersaantallen en de personendichtheid binnen het invloedsgebied. De kortste afstand tot aanwezige bebouwing bedraagt circa 15 meter en de personendichtheid is zeer laag per ha. Uit bijlage 9 bij de Handleiding blijkt dat de drempel van 10% van de oriënterende waarde pas wordt overschreden bij een vervoersaantal van 1930 transporten GF3 per jaar. Omdat het aantal transporten ruim minder dan 1930 bedraagt, zal de drempel van 10% van de oriënterende waarde voor het GR niet significant toenemen gezien de geringe omvang van het plan (2 bedrijfsverzamelgebouwen en 1 woning). Verdere maatregelen in het kader van externe veiligheid zijn niet nodig. Om deze reden is een verantwoording van het groepsrisico niet nodig.

Transport per buisleiding
Voor risico-afstanden van hogedruk gasleidingen geldt vanaf 1 januari 2011 de AMvB Buisleidingen. Bij de beoordeling hiervan dient te worden uitgegaan van de risico-afstanden zoals aangegeven in de AMvB. Er ligt een 6,61 inch (168 mm) 40 bar regionale aardgastransportleiding (W-513-02) op circa 40 m ten noorden van het plangebied. Voor deze hogedruk gasleiding dient voor kwetsbare objecten (woningen) een belemmeringenstrook te worden aangehouden van 4 meter met een invloedsgebied GR van 70 m. Voor het overige liggen er in de directe nabijheid geen leidingen, die voor externe veiligheid relevant zijn. In figuur 8 is de buisleiding aangeduid. De nieuwe woning zal op meer dan 95 meter afstand van de buisleiding worden gerealiseerd. De omvang van het nieuwe risico in relatie tot de oriëntatiewaarde bepaalt of en onder welke voorwaarden de bestemming op die locatie kan worden gerealiseerd. Het risico is hier aanvaardbaar, omdat het GR kleiner is dan 0.1 maal de oriëntatiewaarde.

Inrichtingen
Binnen de 10-6 contour van een risicovolle inrichting mogen geen kwetsbare bestemmingen geplaatst worden. Indien een bestemming is gepland binnen het invloedsgebied van de EV relevante inrichtingen dient de toename van het GR berekend te worden en afhankelijk van de uitkomst van de berekening dient een verantwoording GR te worden opgesteld. In de nabijheid van het plangebied zijn geen EV-relevante inrichtingen gevestigd, zodat het GR hier geen belemmering vormt.

Risicokaart Zuid-Holland
De risicokaart Zuid-Holland geeft inzicht in de risico's in de woon- en werkomgeving. Op de kaart staan meerdere soorten typen rampen, zoals ongevallen met brandbare, explosieve en giftige stoffen, grote branden of verstoring van de openbare orde. Deze gegevens zijn afkomstig van gemeenten, waterschappen, provincie en de rijksoverheid. Op de Risicokaart (figuur 7) zijn in de directe nabijheid van het plangebied geen risicovolle bedrijven gevestigd.

afbeelding "i_NL.IMRO.1931.BP1606BG008-VG01_0011.png"

Figuur 7: Uitsnede risicokaart Zuid-Holland (plangebied donker gearceerd).

Conclusie
Bij externe veiligheid gaat het om de gevaren die in de directe omgeving aanwezig zijn in het geval er iets mis mocht gaan tijdens de productie, het behandelen of het vervoeren van gevaarlijke stoffen. De daaraan verbonden risico's moeten aanvaardbaar blijven.
Vanuit spoor-, vaarwegen, wegtransport, buisleidingen en inrichtingen gelden geen beperkingen voor het plangebied. Het Besluit externe veiligheid inrichtingen (BEVI), Besluit externe veiligheid Buisleidingen (BEVB) en het Besluit externe veiligheid transportroutes (Bevt) staat de uitvoering van dit bestemmingsplan dan ook niet in de weg.

4.2 Waterparagraaf

Water en ruimtelijke ordening hebben veel met elkaar te maken. Aan de ene kant is water één van de sturende principes in de ruimtelijke ordening en kan daarmee beperkingen opleggen aan het ruimtegebruik zoals locaties voor stadsuitbreiding. Aan de andere kant kunnen ontwikkelingen in het ruimtegebruik ongewenste effecten hebben op de waterhuishouding.
Een Watertoets geeft aan wat de gevolgen zijn van een ruimtelijk plan voor de waterhuishouding in het betreffende gebied. Zo'n waterparagraaf moet sinds 1 januari 2003 worden opgenomen in onder meer de toelichting bij een bestemmingsplan. Doel van de watertoets is de relatie tussen planvorming op het gebied van de ruimtelijke ordening en de waterhuishouding te versterken.

Beleidskader rijk, provincie en gemeente
Op verschillende bestuursniveaus zijn de afgelopen jaren beleidsnota's verschenen aangaande de waterhuishouding. Deze paragraaf geeft een overzicht van de voor het plangebied relevante nota's.

Europa
Met ingang van december 2000 is de Europese Kaderrichtlijn Water (KWR) van kracht geworden. In het kader van de Kaderrichtlijn worden kwaliteitseisen gesteld, gericht op het beschermen en verbeteren van de aquatische ecosystemen (verplichting per stroomgebied). Deze richtlijn stelt als norm dat oppervlaktewateren binnen 15 jaar na inwerkingtreding moeten voldoen aan een 'goede ecologische' toestand (GET). Voor kunstmatige wateren, zoals de meeste stadswateren, geldt dat de oppervlaktewateren minimaal moeten voldoen aan een 'goed ecologisch potentieel' (GEP). Inmiddels zijn de GEP-normen per stroomgebied uitgewerkt.

Rijk
In december 2009 heeft het kabinet het Nationaal Waterplan vastgesteld. Dit plan geeft op hoofdlijnen aan welk beleid het Rijk in de periode 2009 - 2015 voert om te komen tot een duurzaam waterbeheer. Het Nationaal Waterplan richt zich op bescherming tegen overstromingen, voldoende en schoon water en diverse vormen van gebruik van water. Ook worden de maatregelen genoemd die hiervoor worden genomen. Het Nationaal Waterplan is de opvolger van de Vierde Nota Waterhuishouding uit 1998 en vervangt alle voorgaande nota's waterhuishouding. Het Nationaal Waterplan is opgesteld op basis van de Waterwet die met ingang van 22 december 2009 van kracht is. Op basis van de Wet ruimtelijke ordening heeft het Nationaal Waterplan voor de ruimtelijke aspecten de status van structuurvisie. In het Nationaal Waterplan is een eerste uitwerking gegeven aan het Deltaprogramma dat wordt opgesteld naar aanleiding van het advies van de Deltacommissie in 2008. Dit programma is gericht op duurzame veiligheid en zoetwatervoorziening.

Provincie
Op provinciaal niveau heeft de provincie Zuid-Holland het beleid vertaald in het Provinciaal Waterplan 2010-2015. In dit Plan staat uitgebreid beschreven hoe de provincie, samen met waterschappen en andere partners, een duurzame en klimaatbestendige delta zal realiseren en behouden, waar het veilig en aangenaam wonen, werken en recreëren is. In het Provinciaal Waterplan zijn de opgaven van de Europese Kaderrichtlijn Water, het Nationaal Bestuursakkoord Water en het Nationale waterplan vertaald naar strategische doelstellingen voor Zuid-Holland. Het Waterplan heeft vier hoofdopgaven:

  • 1. Waarborgen waterveiligheid
  • 2. Zorgen voor mooi en schoon water
  • 3. Ontwikkelen duurzame zoetwatervoorziening
  • 4. Realiseren robuust en veerkrachtig watersysteem

In het plan zijn deze opgaven verder uitgewerkt in 19 thema's én voor drie gebieden, in samenhang met economische, milieu- en maatschappelijke opgaven. Dit leidt tot een integrale visie op de ontwikkeling van de Zuid-Hollandse Delta, het Groene Hart en de Zuidvleugel van de Randstad.

Beleid hoogheemraadschap van Schieland en de Krimpenerwaard
Het beleid van het Hoogheemraadschap van Schieland en de Krimpenerwaard (verder HHSK) is vastgelegd in het Waterbeheerplan HHSK 2016-2021, de Keur van Schieland en de Krimpenerwaard, algemene regels bij de Keur, peilbesluiten, leggers en andere documenten (zie www.hhsk.nl/diensten/publicaties). In deze documenten heeft HHSK de hoofdlijnen van het beleid voor de taken van het waterschap met betrekking tot de waterveiligheid, het oppervlaktewater- en grondwaterbeheer, het beheer van afvalwaterketen en emissies, en het wegenbeheer in de Krimpenerwaard vastgelegd. HHSK streeft ernaar om samen met gemeenten als partners op te trekken. Er moet worden ingezet op intensief overleg met gemeentebesturen voor het kunnen realiseren van projecten. De ruimtelijke ordening en de waterhuishouding moeten in onderlinge relatie worden ontwikkeld. Op basis van ervaring en deskundigheid adviseert HHSK over de mogelijkheden voor een duurzaam watersysteem. De laatste jaren is het inzicht gegroeid dat op een duurzamer wijze met het stedelijk waterbeheer dient te worden omgegaan, mede gezien de klimaatveranderingen. Aandachtspunten voor het duurzame stedelijk waterbeheer zijn het minimaliseren van wateroverlast, het realiseren van voldoende waterberging waarbij zoveel mogelijk een ecologische inrichting wordt nagestreefd, het verantwoord afkoppelen van verhard oppervlak en het voorkomen van diffuse verontreinigingen door toepassing van duurzame bouwmaterialen. De visie is uitgewerkt in een concreet maatregelenplan:

  • het woongenot, de belevingswaarde en de recreatieve mogelijkheden op en in het water voor burgers nemen toe;
  • de waterkwaliteit voldoet tenminste aan de algemene milieukwaliteitseisen;
  • het waterhuishoudkundig systeem kent goede aan- en afvoermogelijkheden, waarbij de doorspoelbaarheid en de mogelijkheid om onder normale omstandigheden het waterpeil binnen zekere marges te handhaven, voldoende worden gewaarborgd;
  • het watersysteem is zo ingericht dat het de ontwikkeling van biologisch gezond water bevordert.

In zijn algemeenheid geldt dat voor aanpassingen aan het bestaande waterhuishoudingsysteem bij het Hoogheemraadschap vergunning dient te worden aangevraagd op grond van de Keur, tenzij voor de activiteit algemene regels van toepassing zijn.

Beleid Waterberging bij ruimtelijke ontwikkelingen 2012

De Verenigde Vergadering van het hoogheemraadschap heeft op 27 juni 2012 het Beleid Waterberging bij ruimtelijke ontwikkelingen 2012 vastgesteld. Dit beleid heeft tot doel om ongewenste effecten van verhardingstoename op het watersysteem te voorkomen. Een belangrijk ongewenst effect van verhardingstoenamen is de versnelde afvoer van neerslag. Voor verschillende ruimtelijke ontwikkelingen zijn voorwaarden beschreven om de te verwachten effecten op het watersysteem te compenseren.

Toetsingscriteria
Er wordt onderscheid gemaakt in drie typen plannen: kleine, middelgrote en grote ruimtelijke ontwikkelingen. Onderstaand is per type toegelicht hoe HHSK omgaat met de typen ruimtelijke ontwikkelingen:

1. Kleine plannen: Plannen met een verhardingstoename tot 500 m²

2. Middelgrote plannen: Plannen met een verhardingstoename groter dan 500 m² en kleiner dan 10 hectare bruto planoppervlak

3. Grote plannen: Een plan groter dan 10 hectare bruto planoppervlak

Kleine plannen
Voor kleine ruimtelijke ontwikkelingen met een verhardingstoename is geen compensatie noodzakelijk. Kleine plannen hebben een gering effect op de waterhuishouding. Daarnaast bestaat er een zekere onzekerheid in berekening door de invoergegevens, berekeningsmethode en gevolgen van de klimaatsverandering. Door rekening te houden met de onzekerheid en om onevenredige belasting van de organisatie door dergelijke plannen te voorkomen, wordt compensatie voor een geringe verhardingstoename kwijtgescholden. Deze kwijtschelding, namelijk de aftrek van 500 m² verhardingstoename, geldt in verband met gelijkheid voor alle ruimtelijke ontwikkelingen binnen het beheergebied van HHSK.

Onderzoek/ beoordeling
Waterhuishoudkundige situatie
Ten noordoosten van het plangebied ligt een hoofdwatergang met een beschermingszone van 2 meter. De zuidwestelijk gelegen sloot betreft een overige watergang. Binnen twee meter hiervan is geen bebouwing toegestaan. De nieuwe bebouwing wordt zodanig gesitueerd dat er geen bouwactiviteiten plaatsvinden binnen de beschermingszones. Een uitsnede van de legger is opgenomen in figuur 8.

afbeelding "i_NL.IMRO.1931.BP1606BG008-VG01_0012.png"

Figuur 8: Uitsnede Legger oppervlaktewatersysteem.

Waterkwantiteit
Het plangebied betreft een voormalig tuincentrum met bedrijfsgebouwen en kassen met verhard buitenterrein. De bestaande bebouwing (afgerond 1.850 m²) wordt gesloopt om plaats te maken voor twee bedrijfsgebouwen (oppervlakte afgerond 1.250 m²) en twee woningen, waarvan één vervangende nieuwbouw, (extra oppervlakte circa 150 m²). Het verhard oppervlak zal hierdoor met 450 m² afnemen. Op grond van de richtlijnen van het hoogheemraadschap is geen watercompensatie nodig.

Watersysteemkwaliteit en ecologie
Voor de nieuwe bebouwing zal gebruik worden gemaakt van niet-uitloogbare bouwmaterialen (geen zink, lood, koper en PAK's-houdende materialen) om diffuse verontreiniging van water en bodem te voorkomen. Indien desondanks gebruik wordt gemaakt van uitloogbare materialen, dienen deze te worden voorzien van een coating om uitloging tegen te gaan.

Afvalwaterketen en riolering
Afvalwater wordt aangesloten op de bestaande gemeentelijke riolering overeenkomstig de door de gemeente gestelde eisen. Voor hemelwater wordt de volgende voorkeursvolgorde aangehouden:

  • hemelwater vasthouden voor benutting;
  • (in-)filtratie van afstromend hemelwater;
  • afstromend hemelwater afvoeren naar oppervlaktewater;
  • afstromend hemelwater afvoeren naar AWZI.

Het hemelwater van de nieuwe bebouwing zal op het oppervlaktewater worden geloosd.

Veiligheid en waterkeringen
De ontwikkeling is niet van invloed op de veiligheidssituatie in het plangebied. Het plangebied ligt buiten de kern- en beschermingszones van waterkeringen.

Conclusie
Vanuit waterhuishoudkundige overwegingen bestaan er geen bezwaren tegen de gevraagde planontwikkeling.

4.3 Archeologie en cultuurhistorie

Wettelijk kader
In 1992 is het Verdrag van Malta tot stand gekomen en in 1998 door Nederland geratificeerd. Doelstelling van het verdrag is de bescherming en het behoud van archeologische waarden. Als gevolg van dit verdrag wordt in het kader van de ruimtelijke ordening het behoud van het archeologisch erfgoed meegewogen zoals alle andere belangen die bij de voorbereiding van het plan een rol spelen.

In het verdrag van Malta wordt gesteld dat archeologie van wezenlijk belang is voor de geschiedschrijving van de mensheid. Het verdrag is erop gericht deze waarden voor de toekomst te behouden. De gehanteerde uitgangspunten zijn:

  • archeologische waarden zoveel mogelijk in de bodem bewaren (behoud in situ);
  • in ruimtelijke ordening (planvorming) al rekening houden met archeologische waarden;
  • de bodemverstoorder betaalt archeologisch vooronderzoek en mogelijke opgravingen.

Het verdrag is geïmplementeerd in de Erfgoedwet die per 1 juli 2016 in werking is getreden. Deze wet is in de plaats gekomen van 6 wetten en regelingen op het gebied van cultureel erfgoed. De gemeenten zijn verplicht om bij het vaststellen van ruimtelijke plannen rekening te houden met eventueel aanwezige archeologische waarden.

4.3.1 Cultuurhistorische Hoofdstructuur Zuid-Holland

In de Cultuurhistorische Hoofdstructuur Zuid-Holland (provincie Zuid-Holland) is het gebied niet specifiek aangeduid. Er is onderscheid gemaakt in drie kleuren categorieën (drie tinten bruin). De toekenning van een (zeer) grote, redelijke of lage kans op sporen (kleuren donker-, middel- en lichtbruin) heeft betrekking op de relatieve dichtheid van archeologische vondsten die in een bepaald gebied verwacht wordt. De witte gebieden hebben een lage trefkans. De plankaart laat zien dat er in dit deelgebied geen trefkans op archeologische sporen is (zie figuur 9).

afbeelding "i_NL.IMRO.1931.BP1606BG008-VG01_0013.png"

Figuur 9: Gecombineerde Waardenkaart CHS provincie Zuid-Holland (plangebied donker gearceerd).

4.3.2 Gemeentelijke beleidsnota archeologie

De gemeenteraad van Krimpenerwaard heeft op 13 december 2016 de Archeologienota Krimpenerwaard vastgesteld. Deze nota schept duidelijkheid over de archeologische waarden binnen de gemeente en geeft richtlijnen over de omgang hiermee. Op grond van de archeologische beleidskaart (zie figuur 10) heeft het gebied een lage trefkans, waarbij in beginsel een onderzoekseis geldt voor bodemingrepen dieper dan 3m –Mv en een plangebied groter dan 10.000 m². In verband hiermede is een Bureau- en Inventariserend onderzoek naar archeologie uitgevoerd.

afbeelding "i_NL.IMRO.1931.BP1606BG008-VG01_0014.png"

Figuur 10: Uitsnede Archeologische beleidsadvieskaart (plangebied donker gearceerd).

4.3.3 Bureauonderzoek en Inventariserend Veldonderzoek archeologie

ADC ArcheoProjecten te Amersfoort heeft een archeologisch bureauonderzoek en Inventariserend veldonderzoek uitgevoerd (rapport van 19 juli 2017, rapportnummer 4198, Bijlage 5). Op basis van een bureauonderzoek en inventariserend veldonderzoek kunnen de volgende conclusies en aanbevelingen worden getrokken (overgenomen uit het rapport).
Op basis van het bureauonderzoek werden archeologische resten uit perioden vanaf de IJzertijd tot de Late Middeleeuwen verwacht op oeverafzettingen van de Nieuwe Maas en/of Lek. Teneinde deze verwachting te toetsen en aan te vullen werd in het plangebied een verkennend booronderzoek uitgevoerd. In tegenstelling tot wat werd verwacht op basis van de gemeentelijke archeologische beleidskaart, zijn er echter geen oeverafzettingen aangetroffen, maar alleen komafzettingen. Komafzettingen waren relatief weinig aantrekkelijke locaties voor menselijke activiteiten. De top van deze komafzettingen is bovendien (sub)recentelijk omgewerkt, hetgeen de kans op de aanwezigheid van archeologische vindplaatsen nog verder verkleint.
ADC ArcheoProjecten adviseert om deze reden om het terrein vrij te geven voor de voorgenomen ontwikkeling. Het is echter niet volledig uit te sluiten dat binnen het onderzochte gebied toch nog archeologische resten voorkomen. Het verdient daarom aanbeveling om de uitvoerder van het grondwerk te wijzen op de plicht archeologische vondsten te melden bij de bevoegde overheid, zoals aangegeven in artikel 5.10 van de Erfgoedwet.

Conclusie
Het initiatief tast de archeologische waarden niet aan, zodat er vanuit dit gezichtspunt geen beperkingen worden gesteld aan deze planontwikkeling. Het opnemen van de dubbelbestemming Waarde - Archeologie is niet langer noodzakelijk naar aanleiding van de resultaten van het archeologisch onderzoek.

4.3.4 Monumenten

Met ingang van 1 januari 2012 is het gewijzigde Besluit ruimtelijke ordening (Bro) in werking getreden. Het voorstel tot wijziging is een uitvloeisel van de Beleidsbrief Modernisering Monumentenzorg (MoMo) uit 2009. Op basis van artikel 3.1.6, vijfde lid, onderdeel a Bro moeten naast de in de grond aanwezige of te verwachten monumenten ook cultuurhistorische waarden worden meegewogen bij het vaststellen van bestemmingsplannen. In het plangebied staat een voormalig tuincentrum en een woning. De bebouwing is van eenvoudige architectuur. In het plangebied bevinden zich verder geen Rijks- of gemeentelijke monumenten. Evenmin worden de cultuurhistorische waarden in en rondom het gebied aangetast.

Conclusie
Het initiatief tast de cultuurhistorische waarden niet aan, zodat er vanuit dit gezichtspunt geen beperkingen worden gesteld aan deze planontwikkeling.

4.4 Flora en fauna

Wettelijk kader
Op 1 januari 2017 is de Wet natuurbescherming en de daarop gebaseerde uitvoeringsregelgeving in werking getreden. Deze wet vervangt 3 wetten: de Natuurbeschermingswet 1998, de Boswet en de Flora- en faunawet. Het geeft invulling aan de decentralisatieafspraken die het Rijk met de provincies heeft gemaakt in het Bestuursakkoord natuur en in het Natuurpact. Het brengt ook vereenvoudiging ten opzichte van het bestaande stelsel, onder meer door een betere aansluiting op het Europese recht en op het omgevingsrecht.

Onderzoek/ beoordeling
Het plangebied maakt geen onderdeel uit van een Natura2000-gebied of beschermd natuurmonument. Het dichtstbijzijnde Natura2000-gebied, 'Boezems Kinderdijk' ligt circa 3,4 km zuidoostelijk van het plangebied. Sprake is van herontwikkeling van een bestaand bebouwd gebied, zodat dit Natura2000-gebied niet wordt beïnvloed. Evenmin worden (significante) externe effecten op Natura2000-gebieden verwacht als gevolg van deze functiewijziging.
Het plangebied ligt evenmin in de nabijheid van Natuurnetwerk Nederland (NNN), voorheen Ecologische Hoofdstructuur (EHS), van de provincie Zuid-Holland (figuur 11). Ook hier heeft de planontwikkeling geen nadelige gevolgen voor de ecologische hoofdstructuur.
afbeelding "i_NL.IMRO.1931.BP1606BG008-VG01_0015.png"

Figuur 11: Ecologische hoofdstructuur in de directe omgeving van het plangebied (plangebied met rode stip aangegeven.)

4.4.1 Flora- en faunatoets

Bij nieuwbouwplannen moet bekeken worden wat het effect is op de aanwezige flora- en fauna. In verband hiermede heeft Watersnip Advies te Reeuwijk een ecologisch onderzoek uitgevoerd voor het onderhavige plangebied (rapport van september 2016, rapportnummer 16A044, Bijlage 6. Dit ecologisch onderzoek is uitgevoerd op basis van reeds vervallen wetgeving, maar de nieuwe Wet natuurbescherming geeft geen aanleiding om het rapport aan te passen. Op basis van een inventarisatie, literatuuronderzoek en een verkennend onderzoek kan het volgende worden vastgesteld (overgenomen uit rapport).

  • Het plangebied heeft geen directe relatie met beschermde gebieden (Natura2000, beschermde natuurmonumenten, (P)EHS gebieden of ecologische verbindingszones). Het plangebied is niet geschikt als foerageergebied voor de doelsoorten van het nabij- gelegen Natura2000-gebied 'Boezems Kinderdijk'. Schade aan Natura2000-doelsoorten is daarom niet aan de orde.
  • Voor de algemeen beschermde soorten (Bruine kikker, Groene kikker, Gewone pad, Kleine watersalamander, Mol en Haas) geldt in geval van ruimtelijke ontwikkeling en inrichting een vrijstelling van de Flora- en faunawet. Er hoeft voor deze soorten geen ontheffing aangevraagd te worden. Wel dient voor deze soorten de algemene zorgplicht in acht genomen te worden.
  • Indien bomen en struiken verwijderd worden, dient dit bij voorkeur buiten het broedseizoen van vogels te gebeuren, zodat overtreding van de Flora- en faunawet (FF-wet) wordt voorkomen. Het broedseizoen loopt globaal van 15 maart tot 15 juli. De FF-wet hanteert echter geen standaard periode voor het broedseizoen; van belang is of een nest bewoond is. Indien een bewoond nest wordt aangetroffen, mogen er geen werkzaamheden uitgevoerd worden die het nest verstoren.
    Schade binnen het plangebied aan vogels met jaarrond beschermde nesten is bij de voorgenomen plannen uitgesloten, doordat het plangebied ongeschikt is voor vogels met jaarrond beschermde nesten. Voor aanvang van werkzaamheden tijdens het broedseizoen dient een terzake kundige een inspectie uit te voeren ten aanzien van eventuele broedende vogels.
  • De streng beschermde Rugstreeppad komt voor in de wijde omgeving van het plangebied. Binnen het plangebied is momenteel geen geschikt voortplantingsbiotoop aanwezig voor de Rugstreeppad. Voorkomen dient te worden dat de Rugstreeppad zich, op het moment dat de werkzaamheden zijn gestart, in het voorjaar binnen het plangebied vestigt. Daarom moet ervoor gezorgd worden dat er, vlak voor en tijdens het voortplantingsseizoen (globaal van half april t/m augustus) geen ondiepe poelen en plassen ontstaan waarin deze paddensoort z'n eieren kan leggen. Er zijn binnen het huidige plangebied geen locaties aanwezig die geschikt zijn voor de overwintering. Op het moment dat er werkzaamheden plaats gaan vinden moet voorkomen worden dat er in deze periode zand en/of grond onbewerkt ligt, waarin de Rugstreeppad zich ter overwintering kan ingraven.
  • Uit de bureaustudie blijkt dat verschillende streng beschermde vleermuissoorten voorkomen in de omgeving van het plangebied, zoals de Gewone dwergvleermuis, Ruige dwergvleermuis, Laatvlieger, en Rosse vleermuis.
    Het plangebied is niet geschikt voor gebouwbewonende vleermuizen, doordat beschutting, duisternis en een geschikt microklimaat binnen de aanwezige bebouwing ontbreekt. De bomen binnen het plangebied zijn ongeschikt, doordat ze jong en vitaal zijn en geen holtes of kieren vertonen op een hoogte die interessant is voor vleermuizen. Doordat er weinig hoog opgaande groenelementen binnen het plangebied zijn is het gebied ook niet aantrekkelijk voor vleermuizen als foerageergebied. Schade aan vleermuissoorten door de voorgenomen plannen is dan ook niet aan de orde.

In verband met enkele aanpassingen van het project (sloop woning en oprichten twee woningen) heeft Watersnip Advies te Reeuwijk een aanvullende notitie opgesteld, (notitie van 16 januari 2018, Bijlage 7. Dit aanvulling is gebaseerd op de Wet natuurbescherming. Dit heeft geleid tot de volgende aanvullende conclusies en aanbevelingen:

  • De woning op Tiendweg 66 is niet geschikt voor jaarrond beschermde nesten van Huismus en Gierzwaluw. Ook voor nesten van uilen is de woning niet geschikt. Er zijn geen invliegopeningen voorhanden.
  • Er zijn in en rond de woning geen sporen van vleermuizen waargenomen in de vorm van mestsporen en uitwerpselen. Zowel aan de binnen- als aan de buitenkant van de woning zijn geen openingen aangetroffen die kunnen dienen als invliegopening voor vleermuizen. De woning is niet geschikt voor vleermuizen en wordt niet gebruikt als verblijfplaats.
  • Ten aanzien van de Rugstreeppad geldt dat het plangebied geschikt kan zijn als overwinteringsgebied. Geadviseerd wordt om op korte termijn het gehele terrein in te zaaien met een grasmengsel, zodat er een dichte grasmat ontstaat. Naar aanleiding van een eerdere versie van deze notitie (augustus 2017) is het gehele terrein ingezaaid met een grasmengsel, zodat er een dichte grasmat ontstaat. Het aanwezige gras en de ondergrondse wortelstructuren maken het voor de Rugstreeppad onmogelijk om zich in te graven. Er is geen losse, open zand/grond meer aanwezig. Hierdoor kan de aanwezigheid van deze soort binnen het plangebied in zijn huidige staat worden uitgesloten en is aanvullend onderzoek niet nodig.
  • Ten aanzien van de Ringslang geldt dat er geen geschikt leefgebied aanwezig is voor deze soort binnen het plangebied. Er zijn geen broei- of overwinteringshopen aanwezig.

Algemene zorgplicht
Voor alle planten- en diersoorten geldt de algemene zorgplicht overeenkomstig het bepaalde in de Wet natuurbescherming. Deze bepaalt dat een ieder die weet dat zijn of haar handelen nadelige gevolgen voor flora en/of fauna kan hebben, verplicht is om maatregelen te nemen (voor zover redelijkerwijs kan worden gevraagd) die deze negatieve gevolgen zoveel mogelijk voorkomen, beperken of ongedaan maken.

Conclusie
Vanuit de gebiedsbescherming en soortenbescherming bestaan er geen belemmeringen tegen deze planontwikkeling. De in de aanvullende notitie genoemde aanbevelingen zijn uitgevoerd.

4.5 Overige realiserings- en uitvoeringsaspecten

4.5.1 Kabels en leidingen

In het plangebied ligt langs de Tiendweg een rioleringsleiding. Deze wordt als dubbelbestemming opgenomen met een hierbij behorende beschermende regeling. Voor het overige liggen er naast de gebruikelijke kabels en leidingen geen planologisch relevante watertransportleidingen en gastransportleidingen.

Hoofdstuk 5 Juridische planbeschrijving

5.1 Algemeen

In dit hoofdstuk wordt ingegaan op de wijze waarop de ruimtelijke en functionele ontwikkelingen een vertaling hebben gekregen in de juridisch bindende onderdelen van het bestemmingsplan, de plankaart (de verbeelding van de geometrische plaatsbepaling) en de regels.

5.2 Verbeelding

Op de verbeelding (plankaart), getekend op een kadastrale ondergrond (GBKN) schaal 1:1.000, zijn door middel van coderingen (via combinatie van letteraanduidingen, arceringen en/of kleur) de bestemmingen aangegeven. Gekozen is voor een gedetailleerd bestemmingsplan.

5.3 Regels

De regels bevatten het juridisch instrumentarium voor het regelen van het gebruik van de gronden en bepalingen omtrent de toegelaten bebouwing. De regels zijn, overeenkomstig de SVBP 2012, onderverdeeld in vier hoofdstukken:

  • Hoofdstuk 1 bevat de inleidende regels. In artikel 1 zijn de begrippen opgenomen die van belang zijn voor de toepassing van de regels. Artikel 2 betreft de wijze van meten, waarin is aangegeven hoe bij de toepassing van de bestemmingsregels wordt gemeten.
  • Hoofdstuk 2 bevat de bestemmingsregels. In dit hoofdstuk zijn per bestemming regels opgenomen voor het toegestane gebruik en de toegestane bebouwing van de gronden. In paragraaf 5.3.2 wordt nader ingegaan op de bestemmingen die voorkomen binnen het plangebied.
  • Hoofdstuk 3 bevat de algemene regels. Het betreft regels die voor het hele plangebied of voor verschillende bestemmingen van toepassing zijn. In dit hoofdstuk zijn onder andere de anti-dubbeltelbepaling, algemene bouw- en gebruiksregels en algemene afwijkings- en wijzigingsregels opgenomen.
  • Hoofdstuk 4 bevat twee artikelen. In het eerste artikel is het overgangsrecht opgenomen, zoals dat ingevolge het Besluit ruimtelijke ordening is voorgeschreven. Het tweede artikel bevat de slotregel. In de slotregel is aangegeven hoe de regels kunnen worden aangehaald.
5.3.1 Inleidende regels

Dit hoofdstuk bevat 2 artikelen.

Artikel 1 Begrippen
In het artikel 'Begrippen' wordt een aantal in de planregels voorkomende begrippen nader omschreven. Door de omschrijving wordt de interpretatie van deze begrippen beperkt, waarmee de duidelijkheid van het plan en daarmee de rechtszekerheid wordt vergroot.

Artikel 2 Wijze van meten
In het artikel 'Wijze van meten' wordt aangegeven hoe de in het plan voorgeschreven maatvoeringen dienen te worden bepaald.

5.3.2 Bestemmingsregels

Dit hoofdstuk bevat de regels waarin de materiële inhoud van de op de verbeelding gegeven bestemmingen zijn opgenomen. Bij de opzet van de artikelen is, zoals de Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen (SVBP 2012) bepaalt, een vaste indeling aangehouden. Voor de volgorde van de bestemmingen leidt dit ertoe dat eerst de bestemmingsomschrijvingen worden benoemd en hierna de bouwregels en in voorkomende geval nadere eisen, afwijken van de bouwregels, specifieke gebruiksregels, afwijken van de gebruiksregels en omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden.

Artikel 3 Bedrijf
De op de verbeelding voor 'Bedrijf' aangeduide gronden zijn, met inachtneming van de nadere aanduidingen, bestemd voor gebouwen en andere voorzieningen ten behoeve van bedrijven. Bedrijfsverzamelgebouwen vallen hieronder ook. Aan de hand van de richtafstanden is binnen deze bestemming een milieuzonering opgenomen aan de hand waarvan wordt aangegeven welke categorie ter plaatse is toegestaan. De algemene toelaatbaarheid van bedrijvigheid bedraagt maximaal milieucategorie 2. Een Staat van Bedrijfsactiviteiten van toegestane bedrijven is als bijlage opgenomen.
Binnen de bestemming zijn de volgende bouwwerken toegestaan: hoofdgebouwen, bijbehorende bouwwerken en andere bouwwerken. In de regels is onder meer de toegestane bouwhoogte van de hoofdgebouwen vastgelegd. Met betrekking tot de situering van de hoofdgebouwen zijn op de verbeelding bebouwingsvlakken ingetekend, waarin de hoofdgebouwen gesitueerd dienen te worden.

Artikel 4 Groen
De bestemming 'Groen' is opgenomen voor de beeld- of structuurbepalende groengebieden, waarvan het groene karakter voor de ruimtelijke structuur van het plangebied van belang is.
De aanleg en het onderhoud van de beplanting is opgenomen als specifieke gebruiksregel. Het inrichtingsplan is opgenomen in Bijlage 2. Aanleg hiervan dient binnen een jaar na ingebruikname van de bedrijfs(verzamel)gebouwen te zijn uitgevoerd.

Artikel 5 Verkeer
De ontsluitingsweg is bestemd voor 'Verkeer'. De bestemming heeft een globaal karakter en maakt herprofilering en/of een toekomstige reconstructie van de weg mogelijk.

Artikel 6 Water
De bestemming 'Water' is van toepassing voor alle binnen de plangrenzen voorkomende watergangen en waterelementen, die voor een veilige en duurzame waterhuishouding noodzakelijk zijn en in het plangebied een centrale afwaterings- of bergingsfunctie vervullen. Alleen bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zijn binnen deze bestemming toegestaan.

Artikel 7 Wonen
De op de kaart voor 'Wonen' aangeduide gronden zijn, met inachtneming van de nadere aanduidingen, bestemd voor gebouwen en andere voorzieningen ten behoeve van de huisvesting van personen. Binnen deze bestemming zijn de volgende bouwwerken toegestaan: hoofdgebouwen, bijbehorende bouwwerken, zoals bijgebouwen, aan- of uitbouwen en andere bouwwerken. In de regels zijn onder meer de toegestane goot- en bouwhoogte van de hoofdgebouwen vastgelegd. Met betrekking tot de situering van hoofdgebouwen zijn op de verbeelding bouwvlakken ingetekend, waarin hoofdgebouwen gesitueerd dienen te worden.

Artikel 8 Leiding - Riolering
Met de dubbelbestemming ‘Leiding’ is een zone aan weerszijden van de betreffende leiding gereserveerd voor de bescherming van de leiding. In de zone mag niet worden gebouwd of gegraven zonder toestemming van de leidingbeheerder. De leiding moet bereikbaar blijven voor onderhoud en grondwerkzaamheden in de buurt van de leiding kunnen gevaar opleveren. In de zones van deze dubbelbestemming gaan de belangen van het leidingentransport voor. Het gebruik van deze gronden mag geen gevaar opleveren voor de belangen van de dubbelbestemming. Vandaar dat zowel voor bouwen als werken/werkzaamheden in deze zones, eerst getoetst moet worden aan de belangen van de desbetreffende dubbelbestemming.

5.3.3 Algemene regels

Dit hoofdstuk bevat meerdere artikelen die op de bestemmingen uit hoofdstuk 2 van toepassing zijn.

Artikel 9 Antidubbeltelbepaling
Het artikel 'Antidubbeltelregel' bevat een regeling waarmee wordt voorkomen dat met het bestemmingsplan strijdige situaties ontstaan of worden vergroot.

Artikel 10 Algemene aanduidingsregels
In de algemene aanduiding is een zone opgenomen die over verschillende bestemmingen heen liggen. Het betreft de veiligheidszone (vervoer gevaarlijke stoffen) van de C.G. Roosweg.

Artikel 11 Algemene bouwregels
In het artikel 'Algemene bouwregels' is een aantal aanvullende bouwregels opgenomen die voor alle bestemmingen kunnen gelden. Bijvoorbeeld extra bouwmogelijkheden voor ondergeschikte bouwdelen zoals balkons en kelders.

Artikel 12 Algemene gebruiksregels
In het artikel 'Algemene gebruiksregels' is een algemeen verbod opgenomen voor gebruik in strijd met de bestemmingen. Voorts zijn in de regels de parkeernormen vastgelegd.

Artikel 13 Algemene afwijkingsregels
Het artikel 'Algemene afwijkingsregels' is gebaseerd op artikel 3.6, lid 1 onder c van de Wro en heeft onder meer tot doel enige flexibiliteit in de regels aan te brengen. Aan toepassing van de afwijkingsbevoegdheid dient een belangenafweging ten grondslag te liggen. Dit artikel is een aanvulling op de afwijkingsregels uit de bestemmingen.

Artikel 14 Algemene wijzigingsregels
In deze bepaling wordt aan Burgemeester en Wethouders de bevoegdheid gegeven om bestemmingen te wijzigen ten behoeve van kleine overschrijdingen van bestemmingsgrenzen. De criteria, die bij toepassing van de wijzigingsbevoegdheid in acht moeten worden genomen, zijn daarbij aangegeven.

5.3.4 Overgangs- en slotregels

Het laatste hoofdstuk van de planregels bevat twee artikelen.

Artikel 15 Overgangsrecht
Het artikel 'Overgangsrecht' heeft ten doel de rechtstoestand te begeleiden van situaties die afwijken van de regels van het bestemmingsplan. Lid 1 van dit artikel geeft regels voor bouwwerken die op het tijdstip van de inwerkingtreding van het plan gebouwd zijn of gebouwd kunnen worden, en die afwijken van de bebouwingsregels van het plan. Lid 2 van dit artikel regelt het gebruik van onbebouwde gronden en bouwwerken in het plan, voor zover dit gebruik op het tijdstip van de inwerkingtreding van het plan, afwijkt van de in het plan gegeven bestemming.

Artikel 16 Slotregel
Het artikel 'Slotregel' bevat de titel waaronder het bestemmingsplan kan worden geciteerd. Dit artikel wordt dan ook wel het citeerartikel genoemd.

5.4 Handhaving bestemmingsplan

Het ontwikkelen van beleid en de vertaling daarvan in een bestemmingsplan heeft alleen zin, indien na de vaststelling van het bestemmingsplan handhaving plaatsvindt. Daarom is het belangrijk om reeds ten tijde van het opstellen van een bestemmingsplan aandacht te besteden aan de handhaafbaarheid van de voorgeschreven regels.

Vier factoren zijn van wezenlijk belang voor een goed handhavingsbeleid:

  • 1. Voldoende kenbaarheid van het plan

Een goed handhavingsbeleid begint bij de kenbaarheid van het bestemmingsplan bij degenen die het moeten naleven. De wet bevat enkele waarborgen ten aanzien van de te volgen procedure: deze heeft in de bestemmingsplanprocedure een aantal inspraakmomenten ingebouwd.

  • 2. Voldoende maatschappelijk draagvlak voor beleid en regeling in het plan

De inhoud van het plan kan slechts gehandhaafd worden indien het beleid en de regeling vanuit een oogpunt van algemeen belang aanvaardbaar is. De belangen van omwonenden worden hierbij vooraf gewogen in het kader van de inspraak.

  • 3. Realistische en inzichtelijke regeling

Een juridische regeling dient realistisch en inzichtelijk te zijn; dat wil zeggen niet onnodig beperkend of inflexibel. Bovendien moeten de bepalingen goed controleerbaar zijn. De regels moeten derhalve niet meer regelen dan noodzakelijk is.

  • 4. Actief handhavingsbeleid

Het sluitstuk van een goed handhavingsbeleid is voldoende controle van de feitelijke situatie in het plangebied. Daarnaast moeten adequate maatregelen worden getroffen indien de regels worden overtreden. Indien dit wordt nagelaten, ontstaat een grote mate van rechtsonzekerheid.

Conclusie
Het bestemmingsplan is zodanig opgesteld met toelichting, regels en verbeelding dat handhaving op naleving hiervan goed mogelijk is.

Hoofdstuk 6 Uitvoerbaarheid en resultaten overleg

6.1 Economische uitvoerbaarheid

De gemeente en initiatiefnemer/exploitant van de planontwikkeling hebben over de economische uitvoerbaarheid van het plan overleg gehad. Het betreft een particulier voornemen waarvan de lasten door initiatiefnemer zullen worden gedragen. De planontwikkeling zal in overeenstemming zijn met provinciale, regionale en gemeentelijke uitgangspunten. De afspraken zijn vastgelegd in een tussen de gemeente en initiatiefnemer/exploitant gesloten anterieure exploitatieovereenkomst. Hiermee is het kostenverhaal voor de ontwikkeling verzekerd en is het niet noodzakelijk om een exploitatieplan vast te stellen. Er zijn ook geen overige redenen om een exploitatieplan als bedoeld in artikel 6.12 Wet ruimtelijke ordening vast te stellen. Alle eisen en voorwaarden waaraan moet worden voldaan zijn opgenomen in de overeenkomst.

6.2 Communicatie

Initiatiefnemer heeft op 3 mei 2017 een overleg gehad met de eigenaar/ bewoners van Tiendweg 60 in Krimpen aan de Lek. Dit overleg en nadien gevoerde correspondentie heeft geleid tot een aanpassing van het plan door de bestaande ontsluitingsweg naar de bedrijfsverzamelgebouwen te handhaven. De aanvankelijk hier geplande woning vervalt. In de plaats hiervan wordt de bestaande woning op nummer 66 gesloopt om twee vrijstaande woningen terug te bouwen.

6.3 Maatschappelijke uitvoerbaarheid

Voor onderhavig ontwerpbestemmingsplan is de uniforme voorbereidingsprocedure gevolgd als bedoeld in artikel 3.8 van de Wet ruimtelijke ordening en Afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht. Het ontwerpbestemmingsplan met bijbehorende stukken heeft daartoe vanaf 6 december 2017 zes weken ter inzage gelegen. Gedurende de termijn van terinzagelegging zijn twee schriftelijke zienswijzen ingediend. Deze zijn beantwoord in de Nota van zienswijzen ontwerpbestemmingsplan Tiendweg 66, Krimpen aan de Lek zoals opgenomen in Bijlage 8.

6.4 Resultaten overleg ex artikel 3.1.1 Bro

In het kader van het overleg ingevolge artikel 3.1.1 van het Besluit ruimtelijke ordening is het voorontwerpbestemmingsplan aan een aantal adviesinstanties toegezonden.

De provincie Zuid-Holland heeft medegedeeld te kunnen instemmen met de ontwikkeling. Het Hoogheemraadschap van Schieland en de Krimpenerwaard heeft bericht dat het plan geen nadelige invloed heeft op het watersysteem. Het hoogheemraadschap heeft daarom in dat kader geen bezwaar tegen de vaststelling van het plan. De in de brief genoemde aandachtspunten worden meegenomen bij uitwerking van het plan.
De Veiligheidsregio Hollands Midden adviseert bij de verdere ontwikkeling van het plangebied rekening te houden met de bereikbaarheid voor een brandweervoertuig. Indien gewenst kan voor de inrichting en verdere ontwikkeling van het bouwplan een vooroverleg plaatsvinden waarin de brandweer de aanvrager kan adviseren over de bereikbaarheid. Voorts wordt geadviseerd bij de verdere ontwikkeling van het plangebied rekening te houden met de bluswaterwinning. Indien gewenst kan voor verdere ontwikkeling van het bouwplan een vooroverleg plaatsvinden met ons waarin de brandweer de aanvrager kan adviseren over de bluswaterwinning. Deze uitvoeringsaspecten worden meegenomen bij uitwerking van het plan.