direct naar inhoud van Toelichting
Plan: De Akkerranden
Status: ontwerp
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.1930.BPODHDEAKKERRANDEN-2001

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding

Ten noordwesten van de kern Oudenhoorn, aan de zuidzijde van de Molenweg, bestaat al jaren het voornemen woningbouw te realiseren. Ten behoeve van deze ontwikkeling is op 6 april 2016 het bestemmingsplan Molenweg Oudenhoorn vastgesteld door de gemeenteraad van Nissewaard. Dit bestemmingsplan is bij uitspraak van 23 november 2016 echter door de Raad van State vernietigd.

Om de gewenste ontwikkeling alsnog mogelijk te maken, dient een nieuw bestemmingsplan opgesteld te worden. Voorliggend bestemmingsplan voorziet hierin. De belangrijkste punten waarop het voorgaande bestemmingsplan is vernietigd, zijn in dit bestemmingsplan nader uitgewerkt en onderzocht en tevens is aandacht besteed aan gewijzigde beleidskaders en wetgeving.

1.2 Ligging plangebied

Het plangebied bevindt zich aan de noordwestzijde van de kern Oudenhoorn, gelegen in de directe nabijheid van Hellevoetsluis, en ligt ingesloten tussen de Molendijk, de Molenweg, de Heullaan en een hoofdwatergang die de grens vormt met de naastgelegen polder. Het plangebied bestaat voornamelijk uit agrarische gronden en grasland met enkele sloten, alsmede een (tijdelijk bewoond) woonhuis met twee schuren. Langs de Molendijk, de Molenweg en de Heullaan is reeds woningbouw aanwezig, afgewisseld met functies zoals een basisschool en buurthuis. In figuur 1.1 is de ligging van het plangebied globaal weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.1930.BPODHDEAKKERRANDEN-2001_0001.jpg"

Figuur 1.1 Globale ligging plangebied met in het zuidoosten de kern Oudenhoorn (bron: GoogleMaps)

1.3 Uitspraak Raad van State

Het bestemmingsplan Molenweg Oudenhoorn is opgesteld om het beoogde woningbouwplan met maximaal 220 woningen mogelijk te maken. De procedure om te komen tot een bestemmingsplan is reeds in 2014 gestart. Mede door een gemeentelijke samenvoeging is het bestemmingsplan in april 2016 vastgesteld.

Twee beroepen op het vastgestelde bestemmingsplan hebben geleid tot een procedure bij de Raad van State, waar het bestemmingsplan is vernietigd door de uitspraak van 23 november 2016. De belangrijkste punten waarop de vernietiging gebaseerd is, zijn:

  • het door de gemeente regionaal afgestemde woningbouwprogramma (maximaal 180 woningen) kwam niet overeen met het maximaal aantal woningen in het bestemmingsplan (maximaal 220 woningen), waardoor niet voldaan kon worden aan de treden van de ladder voor duurzame verstedelijking;
  • er was onvoldoende getoetst aan de kwaliteitseisen behorend bij het betreffende gebiedsprofiel uit de provinciale Verordening ruimte 2014;
  • er was onvoldoende inzichtelijk gemaakt wat de optredende geluidsbelasting op de bestaande woningen aan de Molenweg zou zijn op basis van de voorgenomen planvorming.

1.4 Geldend bestemmingsplan

Omdat het bestemmingsplan Molenweg Oudenhoorn is vernietigd, geldt ter plaatse van het plangebied het bestemmingsplan Oudenhoorn. Dit bestemmingsplan is vastgesteld op 30 augustus 2005. De gronden zijn voornamelijk bestemd ten behoeve van agrarische doeleinden.

De voorziene ontwikkeling past voor wat betreft gebruiks- en bouwmogelijkheden niet binnen het vigerende bestemmingsplan. Aangezien er tevens geen passende afwijkings- of wijzigingsmogelijkheden zijn opgenomen, moet een nieuw juridisch-planologisch kader opgesteld worden.

afbeelding "i_NL.IMRO.1930.BPODHDEAKKERRANDEN-2001_0002.jpg"

afbeelding "i_NL.IMRO.1930.BPODHDEAKKERRANDEN-2001_0003.jpg"

Figuur 1.2 Uitsnede bestemmingsplan Oudenhoorn (bron: gemeente Nissewaard)

1.5 Leeswijzer

In hoofdstuk 2 wordt de bestaande situatie beschreven en wordt vervolgens ingegaan op de gewenste ontwikkeling. In hoofdstuk 3 is de gewenste ontwikkeling getoetst aan het relevante Rijks-, provinciaal en gemeentelijk beleid. Vervolgens is in hoofdstuk 4 de toetsing van de gewenste ontwikkeling aan de relevante omgevingsaspecten beschreven. Hoofdstuk 5 gaat in op de juridische regeling van dit bestemmingsplan. Ten slotte is in hoofdstuk 6 de maatschappelijke en economische uitvoerbaarheid nader toegelicht.

Hoofdstuk 2 Huidige situatie en planbeschrijving

2.1 Bestaande situatie

2.1.1 Ruimtelijke opbouw Oudenhoorn

De kern Oudenhoorn (circa 1.200 inwoners) ligt in de polder Oudenhoorn, één van de oudste kleipolders van de gemeente Nissewaard. Deze kleipolders liggen aan de zuidwestkant van de nog oudere polders, ontstaan uit veenkernen. Tussen de kreken Holle Mare en 't Westenrijk werd een groot stuk drooggevallen land ingepolderd en afgeschermd door respectievelijk de Oudenhoornse Molendijk en de Ruigendijk, die nagenoeg parallel lopen. De rechthoekig gevormde polder sluit aan bij de Katerwaalse dijk van het Oude Nieuwland van Abbenbroek en grenst aan de zuidzijde aan het Haringvliet.

De polder Oudenhoorn is een zeer grote overzichtelijke en weidse polder, waarin boerderijen en erfbeplanting regelmatig verspreid liggen. De polder is volgens een rationeel en grofmazig verkavelingspatroon ingedeeld. De Eeweg en Voorweg lopen iets naar elkaar toe van zuidwest naar noordoost. Nagenoeg haaks hierop staan de twee andere belangrijke ontsluitingswegen: de Dorpsweg/Molenweg en de Tussenweg. Alleen de noordwesthoek van de polder, boven de Lage Wetering, wijkt van dit rationele patroon af. De polder vormt een ruimtelijke eenheid met de polder Zuidland en in mindere mate met de noordelijk gelegen polders. De noord- en oostrand van de polder zijn open of transparant, waardoor verre doorzichten mogelijk zijn naar andere gebieden.

Oudenhoorn neemt door haar ligging en ontstaansgeschiedenis een aparte positie in. Oudenhoorn heeft kenmerken van een planmatige aanleg en is verwant aan Nieuwenhoorn en Nieuw-Helvoet. Deze kernen werden gesticht direct na de bedijking van een drietal grotere nieuwlandpolders in de tweede helft van de 14e eeuw. De dorpen liggen in het midden van de polders en zijn rondom een kerk ontstaan. In Oudenhoorn is aan alle vier de zijden rondom de kerk bebouwing verrezen met een volstrekt regelmatige kerkring als gevolg. De vorm van de ring is afgeleid van het verkavelingspatroon van de polder.

Vanuit de Ring is het dorp verder gegroeid. In eerste instantie aan de oude polderwegen en later planmatig voornamelijk richting het westen, tussen de Heullaan en de Eeweg. Daarnaast is de lintbebouwing langs de Molendijk, de Dorpsweg en de Eeweg door de jaren heen verdicht.

Meer informatie over de geschiedenis en de ruimtelijke opbouw van Oudenhoorn is opgenomen in bijlage 1.

2.1.2 Functionele opbouw Oudenhoorn

De kern Oudenhoorn is voornamelijk een dorp waarin gewoond wordt. Naast de kerk bevinden zich in de kern enkele maatschappelijke voorzieningen zoals basisschool de Hoorn en Dorpshuis de Meent aan de Molenweg. Ten zuiden van de Eeweg zijn de sportvelden gesitueerd. Ten westen van de kern, langs de Molendijk, bevindt zich de ijsbaan. Naast woningen bevinden zich ook diverse (dienstverlenende) bedrijven in de kern. Het dorp heeft een bloeiend verenigingsleven, met onder andere een voetbalvereniging en een groot jaarlijks tractorpulling evenement.

2.1.3 Plangebied en omgeving

De Molenweg vormt samen met de Dorpsweg en de Ring de hoofdontsluitingsroute door Oudenhoorn. De Molendijk is een historisch dijklint dat in de loop der jaren, met name ter hoogte van de Molenweg, sterk verdicht is. Het profiel is echter zeer smal gebleven, wat de karakteristiek van het dijklint versterkt. Ook het profiel van de Heullaan is relatief smal. Aan de Heullaan is in verschillende tijdsperioden bebouwing verrezen, wat maakt dat het straatbeeld zeer divers is. Zoals in de vorige paragraaf beschreven, bevinden zich langs de Molenweg naast woningen ook andere voorzieningen.

Het plangebied bestaat uit voormalig agrarische gronden en grasland met diverse sloten en beslaat circa 6 hectare. Ter hoogte van het plangebied staan momenteel nog een aantal gebouwen, te weten een (tijdelijk bewoond) woonhuis met twee schuren aan de Molendijk. Het woonhuis aan de Molendijk is gesitueerd op een ruime kavel. De in het verleden aanwezige hoogopgaande erfbeplanting aan de randen van dit kavel is reeds gerooid. Bij de ontwikkeling van het plangebied zal het woonhuis met bijbehorende bebouwing gesloopt worden.

De locatie zelf heeft zijn agrarische functie verloren. Het grasland wordt alleen nog maar gemaaid. Het kavel blijkt niet groot genoeg om economisch rendabel te zijn. Verrommeling van het stuk grond ligt hierdoor op de loer door middel van tijdelijke functies die de overgang van dorp en polder vervagen. Voor de lange termijn is woningbouw hier een duurzame oplossing om verrommeling van het aanzicht en de rand van Oudenhoorn te voorkomen.

De zuid- en westrand van het plangebied worden gevormd door een bestaande hoofdwatergang. Aan de oost- en noordzijde wordt het plangebied begrensd door de woningen gelegen aan de Molenweg en Heullaan.

afbeelding "i_NL.IMRO.1930.BPODHDEAKKERRANDEN-2001_0004.jpg"

Figuur 2.1 Links het woonhuis met bedrijfsgebouwen, gezien vanuit de Molenweg

afbeelding "i_NL.IMRO.1930.BPODHDEAKKERRANDEN-2001_0005.jpg"

Figuur 2.2 Plangebied, gezien vanuit de Molenweg

2.2 Beoogde situatie

Het planvoornemen voorziet in de toevoeging van maximaal 180 woningen ten noordwesten van de kern Oudenhoorn. Oudenhoorn is een kleine kern met een dorps karakter. Deze dorpse uitstraling is de leidraad geweest ten aanzien van stedenbouwkundige keuzes, de inrichting van de openbare ruimte en de architectuur van de nieuwe woningen. De ambitie is een streekeigen nieuwe woonwijk op deze locatie te realiseren.

2.2.1 Stedenbouwkundige opzet

De hoofdstructuur van het plangebied is gerelateerd aan het orthogonale verkavelingspatroon van het polderlandschap en voorziet in één hoofdroute die door het plangebied slingert. Deze hoofdroute kent een toegang aan de Molenweg en de Heullaan, ter hoogte van de Bastiaan de Zeeuwstraat. Ten behoeve van het langzaam verkeer zijn ook twee aansluitingen met de Heullaan; één ter hoogte van de Hofkeslaan en één ter hoogte van huisnummer 18. Tevens is er een verbinding met de Molenweg ter hoogte van huisnummer 5 en een brug over het water richting de Molendijk ter hoogte van de bestaande inrit van de voormalige bedrijfslocatie. Daarnaast sluit het wandelpad langs de hoofdwatergang aan de zuidzijde van het plangebied op de Heullaan aan.

De centrale ruimte binnen het plangebied is een plantsoen, dat zich qua schaal en maat verhoudt tot de kerkring van Oudenhoorn. Deze verblijfsplek, een plek met groen, water en speelvoorzieningen, zal dienen als centrale ontmoetingsruimte en is de identiteitsdrager van het plangebied. De bestaande hoofdwatergang ten zuiden en westen van het plangebied wordt verbreed en kent een koppeling dwars door het plangebied, via de centrale ontmoetingsruimte. Het introduceren van water binnen het plangebied maakt het mogelijk differentiatie in woonmilieus en openbare ruimte aan te brengen en een duurzame afronding van de locatie aan de zuid- en westzijde te realiseren. Aan de zuidzijde van het plangebied wordt een openbaar wandelpad aangelegd om een geleidelijke overgang van het dorp naar het open polderlandschap te realiseren.

Verdere uitleg over de stedenbouwkundige principes waarop de nieuwe woonwijk gebaseerd is en hoe dit aansluit bij de opbouw van de kern Oudenhoorn, is opgenomen in bijlage 1.

2.2.2 Programma en fasering

Programma en doelgroep

De oppervlakte van het plangebied bedraagt circa 6 hectare. Ter plaatse worden maximaal 180 woningen gerealiseerd. De gemiddelde beoogde woningdichtheid is daarmee circa 30 woningen per hectare. Omdat de toekomstige marktvraag moeilijk is in te schatten, is ervoor gekozen de invulling van de bouwvelden met woningtypen zo flexibel mogelijk te houden. Om het aantal woningen ten opzichte van de vernietigde planvorming te beperken, is ervoor gekozen een tweetal appartementengebouwen niet mogelijk te maken in het plangebied en is een aantal grondgebonden woningen vervallen. Op de locatie waar de appartementen zijn vervallen, mogen nu uitsluitend grondgebonden woningen gerealiseerd worden. In het midden van het plangebied is nog wel één appartementengebouw in stand gehouden.

Doelstelling is met de te realiseren woningen verschillende doelgroepen te bedienen, van starters tot senioren en van alleenstaanden tot gezinnen. Hiertoe wordt een divers en gemengd programma aangeboden waarin vrijstaande woningen, tweekappers, rijtjeswoningen, patiowoningen en appartementen elkaar afwisselen. Door deze combinatie van woningtypologieën in verschillende prijsklassen ontstaat een gedifferentieerd woningaanbod.

Fasering

In de huidige marktsituatie bestaat het voornemen om tot 2020 circa 60 woningen te realiseren. Deze 1e fase wordt vanaf de Heullaan aansluitend aan de bestaande kern gebouwd. Op deze wijze kan er een afgerond geheel worden gerealiseerd met inbegrip van de nieuwe (noord-zuidelijke) watergang en de nieuwe Brink. Het gemotoriseerd verkeer kan door de aanleg van de Brink rond rijden, waardoor er geen tijdelijke doodlopende straten ontstaan. In de 1e fase worden ook langzaamverkeerroutes aangelegd zodat er tevens een ronde kan worden gewandeld. Het meest oostelijke deel van het zuidelijke wandelpad (wat de geleidelijke overgang vormt van de nieuwe dorpsrand naar de polder) kan daarmee direct gebruikt worden.

In de huidige marktsituatie bestaat het voornemen om vanaf 2020 de 2e fase van het plan te realiseren. Vanaf dat moment groeit het plan in één of meerdere fasen richting de Molendijk. De locatie wordt ook fasegewijs bouwrijp gemaakt, zodat de delen die nog niet gerealiseerd worden tijdelijk nog als weiland in beheer blijven en er geen grote bouwlocatie aanwezig is. Eventueel wordt een tijdelijke ontsluiting op de Molenweg aangelegd om te voorkomen dat teveel verkeersstromen de kern van Oudenhoorn moeten passeren.

Mocht de uitvoering van het project stil komen te liggen voordat alle fasen zijn gerealiseerd, dan zal een overgang worden aangelegd tussen het plan en de polder c.q. het niet gerealiseerde deel bestaande uit een groene buffer met langzaamverkeerroute of wandelpad. De verwachting is echter dat deze situatie niet zal ontstaan.

2.2.3 Ontsluiting

Voor de ontsluiting van het plangebied wordt een nieuwe aansluiting op de Molenweg en Heullaan, ter hoogte van de Bastiaan de Zeeuwstraat, gerealiseerd. Het gedeelte van de Heullaan tussen de Bastiaan de Zeeuwstraat en de Hofkeslaan, wordt afgewaardeerd tot langzaamverkeersroute en krijgt qua inrichting het karakter van een plein, waar langzaam verkeer voorrang heeft. Momenteel krijgt de route Molenweg-Ring-Dorpsweg veel verkeer te verwerken dat vanuit de kern naar Hellevoetsluis en/of Zuidland rijdt. Vanwege de compacte, kleinschalige structuur van de kern is het wenselijk extra belasting via de Ring zoveel mogelijk te vermijden.

De ontsluitingsstructuur binnen het plangebied is er dan ook op gericht het verkeer grotendeels via de Molenweg en Molendijk af te wikkelen richting Hellevoetsluis. Dit is complementair aan de beoogde doelgroep voor deze locatieontwikkeling, die sterk op Hellevoetsluis is georiënteerd.

2.2.4 Parkeren

Het parkeren wordt binnen de grenzen van het plangebied opgelost. Voor de vrijstaande en twee-onder-één-kapwoningen in het plan wordt het parkeren zoveel mogelijk op eigen terrein voorzien. Het parkeren voor de rijwoningen vindt plaats langs de weg of geclusterd in hofjes.

2.2.5 Groen en water

De norm is dat minimaal 10% van het areaal aan nieuw te realiseren verharding gecompenseerd dient te worden als waterberging. In deze opzet wordt met de realisatie van de brede watergang aan de rand van het plangebied en de watergang dwars door het plangebied aan de norm voldaan. Door de ruime opzet van de nieuwe woonwijk is er voldoende ruimte voor openbaar groen. Meer gedetailleerde informatie over hoe deze groene inrichting vormt krijgt is weergegeven in bijlage 2.

2.3 Inpasbaarheid

2.3.1 Beeldkwaliteit

Gelijktijdig met dit bestemmingsplan is een beeldkwaliteitsplan opgesteld (zie bijlage 2). Naast een beschrijving van de stedenbouwkundige uitgangspunten en randvoorwaarden voor deze locatie zijn hierin ook uitwerkingscriteria ten aanzien van beeldregie opgenomen voor de nadere detaillering en uitwerking van de woningen en openbare ruimte. Het gaat daarbij om aspecten zoals geveluitwerking, materialisatie en kleurstelling.

Het beeldkwaliteitsplan is op 15 augustus 2017 behandeld in de welstandscommissie en akkoord bevonden.

Uitgangspunt voor de beeldkwaliteit is dat de nieuwe woonwijk 'streekeigen' wordt. De aanwezige historische karakteristieken van Oudenhoorn en omliggende dorpen wordt gecontinueerd ter hoogte van de nieuwbouw en de inrichting van het openbaar gebied. Zo wordt de architectuur afwisselend, fijnmazig en gedetailleerd. Dit uit zich in verschillende geveluitwerkingen per woning of enkele woningen. Langskappen worden bijvoorbeeld ten behoeve van accenten afgewisseld met dwarskappen die een eigen uitgewerkte topgevel krijgen. Gevelopeningen in de vorm van raampartijen worden zoveel mogelijk per verdieping boven elkaar geplaatst. De nieuwbouw wordt tot slot hoofdzakelijk in traditionele materialen en kleuren uitgevoerd. De nieuwe woonwijk is in het beeldkwaliteitsplan opgedeeld in zes zones. In bijlage 2 is per zone de gewenste beeldkwaliteit van het gebied beschreven.

Om een hoogwaardige kwaliteit van de openbare ruimte te creëren die aansluit bij het bestaande dorp, is gekozen voor een karakteristieke inrichting van de openbare ruimte. Straatprofielen zijn hoofdzakelijk traditioneel van inrichting, opgebouwd uit rijbaan, molgoot en verhoogd trottoir. Qua materialisatie wordt waar mogelijk gebruikgemaakt van klinkers die in verschillende verbanden en kleurstellingen gelegd worden. Hagen, bomen en speelvoorzieningen gemaakt van natuurlijke elementen, zoals hout, versterken de beoogde karakteristieke uitstraling.

2.3.2 Ruimtelijk

De ruimtelijke structuur van de nieuwe woonwijk sluit aan op de ruimtelijke opbouw van de kern Oudenhoorn, ontstaan rondom de kerk. De woningen worden namelijk gesitueerd rondom een plantsoen met groen, water en speelvoorzieningen dat zal dienen als centrale ontmoetingsruimte.

Verschillende woningtypologieën, gesitueerd in een verspringende rooilijn wisselen elkaar af. Door ook de bouwhoogten aan te laten sluiten bij de woningen in de omgeving, lijkt de nieuwe woonwijk een natuurlijke uitbreiding van de kern van Oudenhoorn te vormen.

Meer informatie over de ruimtelijke structuur van de nieuwe woonwijk en de beeldkwaliteitsaspecten is opgenomen in bijlage 1 en 2.

2.3.3 Functioneel

De nieuwe woonwijk sluit direct aan op de woonkern Oudenhoorn en is daarmee functioneel inpasbaar.

Hoofdstuk 3 Ruimtelijke kwaliteit

3.1 Inleiding

In paragraaf 4.3 zijn de uitgangspunten uit de provinciale Visie Ruimte en Mobiliteit en de Verordening ruimte 2014 beschreven die van toepassing zijn bij nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen. Een toets van het planvoornemen aan de gestelde eisen ten aanzien van ruimtelijke kwaliteit, rekening houdend met de gebiedskwaliteiten en ambities zoals beschreven in het gebiedsprofiel Voorne-Putten, is van belang om de ruimtelijke kwaliteit in het gebied te waarborgen en een passende overgang naar de omgeving te creëren. Alle onderdelen van de provinciale beleidskaders die betrekking hebben op ruimtelijke kwaliteit zijn nader uiteengezet in dit hoofdstuk.

3.2 Provinciale uitgangspunten

3.2.1 Drie soorten ruimtelijke ontwikkelingen

Gebiedsgericht sturen op ruimtelijke kwaliteit betekent voor de provincie richting en ruimte geven aan een optimale wisselwerking tussen ruimtelijke ontwikkelingen en gebiedskwaliteit. Het kwaliteitsbeleid, vastgelegd in de Visie Ruimte en Mobiliteit en de Verordening ruimte 2014, gaat uit van ‘ja, mits’: ruimtelijke ontwikkelingen zijn mogelijk, met behoud of verbetering van de ruimtelijke kwaliteit en geldt in principe voor het grondgebied van de gehele provincie, dat wil zeggen zowel de groene ruimte als de bebouwde ruimte. De provincie hanteert hier het 'handelingskader ruimtelijke kwaliteit, een benadering die enerzijds onderscheidt maakt in drie soorten ruimtelijke ontwikkelingen naar gelang hun impact op de omgeving en anderzijds de realisatie van bepaalde soorten ruimtelijke ontwikkelingen uitsluit in gebieden met een bepaalde beschermingscategorie.

Dit betekent dat ruimtelijke ontwikkelingen:

  • 1. moeten passen bij de aard en schaal van het gebied en;
  • 2. moeten voldoen aan de relevante richtpunten van de kwaliteitskaart.

Als een ontwikkeling niet past bij de aard en/of de schaal van het gebied zijn ontwerpoptimalisaties, inpassingsmaatregelen of aanvullende ruimtelijke maatregelen nodig om de ruimtelijke kwaliteit te behouden of te verbeteren.

Drie soorten ruimtelijke ontwikkelingen

Om te kunnen bepalen of een ruimtelijke ontwikkeling passend is, is vooral de ruimtelijke impact van belang. Daarbij hanteert de provincie, met het oog op de wisselwerking tussen gebiedskwaliteiten en ontwikkelingen, twee uitgangspunten:

  • 1. een kleinschalige ontwikkeling heeft in beginsel minder ruimtelijke impact op gebiedskwaliteiten dan een grootschalige ontwikkeling en vraagt daarom weinig tot geen provinciale betrokkenheid;
  • 2. hoe hoger en specifieker de kwaliteit van een gebied is, des te groter is in beginsel de ruimtelijke impact en des te eerder raken ze provinciale doelen of belangen.

Op basis van deze uitgangspunten wordt onderscheid gemaakt in drie soorten ontwikkelingen:

  • 1. Inpassing: Dit betreft een gebiedseigen ontwikkeling, die past bij de schaal en de maat van de bestaande kenmerken van een gebied. Een voorbeeld hiervan is de uitbreiding van een agrarisch bedrijf in het buitengebied of een woning in een lint. Bij inpassing veranderen bestaande structuren en kwaliteiten niet tot nauwelijks en wordt voldaan aan de relevante richtpunten van de kwaliteitskaart. De rol van de provincie is hier in principe beperkt, behalve in gebieden met topkwaliteit.
  • 2. Aanpassing: Dit betreft een gebiedsvreemde ontwikkeling van relatief beperkte omvang, of een (gebiedseigen dan wel gebiedsvreemde) ontwikkeling die niet past bij de schaal en maat van het landschap. Een voorbeeld is een beperkt aantal nieuwe woningen in het buitengebied of een nieuw landgoed. Omdat in deze gevallen niet aan (alle) richtpunten van de kwaliteitskaart kan worden voldaan, zijn ontwerpoptimalisatie, inpassingsmaatregelen of aanvullende ruimtelijke maatregelen nodig om de ruimtelijke kwaliteit te behouden of te verbeteren. De rol van de provincie zal zich, afhankelijk van het type gebied en het type ontwikkeling, vooral richten op het toewerken naar een kwalitatief optimaal resultaat.
  • 3. Transformatie. Bij transformatie gaat het om een verandering van een gebied van dusdanige aard en omvang dat er een nieuw landschap ontstaat. Dit is bijvoorbeeld het geval bij uitleglocaties voor woningbouw en bedrijventerrein of de aanleg van grootschalige recreatiegebieden. Gelet op de wezenlijke verandering van het gebied is het reëel om aan te nemen dat niet aan alle richtpunten van de kwaliteitskaart kan worden voldaan, maar dat door middel van een nieuw integraal ontwerp er een nieuwe ruimtelijke kwaliteit ontstaat die nog niet is ondervangen in de richtpunten. Het ontwerp kan gepaard gaan met inpassingmaatregelen of aanvullende ruimtelijke maatregelen in de omgeving. Bij transformatieopgaven is bijna altijd een provinciaal doel of belang in het geding en zal de betrokkenheid van de provincie zich richten op een actieve behartiging van provinciale doelen.

Het onderscheid in deze drie soorten ruimtelijke ontwikkelingen is geborgd in de regels van de Verordening ruimte 2014 via onderstaand artikel:

Artikel 2.2.1 Ruimtelijke kwaliteit

Lid 1 Ruimtelijke kwaliteit bij nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen

Een bestemmingsplan kan voorzien in een nieuwe ruimtelijke ontwikkeling, onder de volgende voorwaarden ten aanzien van ruimtelijke kwaliteit:

  • a. de ruimtelijke ontwikkeling past binnen de aard en schaal van het gebied en voldoet aan de richtpunten van de kwaliteitskaart (inpassen);
  • b. als de ruimtelijke ontwikkeling qua aard of schaal niet past binnen het gebied (aanpassen), wordt deze uitsluitend toegestaan mits de ruimtelijke kwaliteit per saldo ten minste gelijk blijft door:
    • 1. zorgvuldige inbedding van de ontwikkeling in de omgeving, rekening houdend met de relevante richtpunten van de kwaliteitskaart, en
    • 2. het zo nodig treffen van aanvullende ruimtelijke maatregelen zoals bedoeld in het derde lid;
  • c. als de ruimtelijke ontwikkeling qua aard en schaal niet past binnen het gebied (transformeren), wordt deze uitsluitend toegestaan mits de ruimtelijke kwaliteit van de nieuwe ontwikkeling is gewaarborgd door:
    • 1. een integraal ontwerp, waarin behalve aan de ruimtelijke kwaliteit van het gebied ook aandacht is besteed aan de overgang naar de omgeving en de fasering in ruimte en tijd, alsmede rekening is gehouden met de relevante richtpunten van de kwaliteitskaart, en
    • 2. het zo nodig treffen van aanvullende ruimtelijke maatregelen zoals bedoeld in het derde lid.

Lid 3 Aanvullende ruimtelijke maatregelen

  • a. De aanvullende ruimtelijke maatregelen kunnen bestaan uit (een combinatie van):
    • 1. duurzame sanering van leegstaande bebouwing, kassen en/of boom- en sierteelt;
    • 2. wegnemen van verharding;
    • 3. toevoegen of herstellen van kenmerkende landschapselementen;
    • 4. andere maatregelen waardoor de ruimtelijke kwaliteit verbetert.
  • b. De onder a genoemde maatregelen worden in beginsel getroffen binnen hetzelfde plangebied als de voorgenomen ruimtelijke ontwikkeling, tenzij kan worden gemotiveerd dat dat niet mogelijk is. In dat geval kunnen ook ruimtelijke maatregelen elders in de motivering inzake ruimtelijke kwaliteit worden betrokken.
  • c. In afwijking van sub b kan het bevoegd gezag in plaats van het treffen van ruimtelijke maatregelen een (gedeeltelijke) financiële compensatie verlangen door middel van een storting in een kwaliteitsfonds, dat is ingesteld op basis van de door Provinciale Staten vastgestelde regeling voor kwaliteitsfondsen, mits de daadwerkelijke uitvoering van de compenserende ruimtelijke kwaliteitsmaatregelen afdoende is verzekerd.

Lid 4 Beeldkwaliteitsparagraaf

Een bestemmingsplan dat een nieuwe ruimtelijke ontwikkeling mogelijk maakt als bedoeld in het eerste lid bevat een motivering, bij voorkeur vervat in een beeldkwaliteitsparagraaf, waaruit blijkt dat de ruimtelijke kwaliteit ten minste gelijk blijft, voor zover het gaat om een ruimtelijke ontwikkeling:

  • a. waarbij de richtpunten van de kwaliteitskaart in het geding zijn, of
  • b. die is gelegen op gronden binnen een beschermingscategorie als bedoeld in het tweede lid, onder a en b.

Toetsing

Lid 1 Ruimtelijke kwaliteit bij nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen

Wanneer een ontwikkeling niet past binnen de huidige gebiedsidentiteit (aard of karakteristiek van een gebied) is er sprake van een transformatie. Voorliggend plan betreft een dergelijke ontwikkeling. Artikel 2.2.1 onder c. is daarmee van toepassing op voorliggende ontwikkeling. Ten behoeve van de ontwikkeling is een integraal ontwerp opgezet (zie bijlage 1 en 2), rekening houdend met de uitgangspunten van de provinciale kwaliteitskaarten (zie paragraaf 3.2.2) en waarbij zorgvuldige aandacht is besteed aan het aantal, de typologie, situering en uiterlijke vormgeving van de woningen en de inrichting van het openbaar gebied. Naast de ruimtelijke kwaliteit in het plangebied zelf is in het ontwerp rekening gehouden met aansluiting op de bestaande orthogonale structuur van het dorp en zijn aanvullende inrichtingsvoorstellen, zoals de aanleg van een openbaar wandelpad aan de zuidzijde van het plangebied, gedaan waarmee onder andere zorg gedragen wordt voor een geleidelijke overgang van de nieuwe dorpsrand naar het open polderlandschap. Over de fasering in ruimte en tijd is meer informatie opgenomen in paragraaf 2.2.2.

Lid 3 Aanvullende ruimtelijke maatregelen

De bestaande bebouwing wordt ten behoeve van het planvoornemen gesloopt. Het tijdelijk bewoonde, maar feitelijk leegstaande woonhuis met schuren maakt plaats voor woningbouw. Voor de lange termijn wordt hiermee een duurzame oplossing geboden om verrommeling van het aanzicht en de rand van Oudenhoorn te voorkomen. Aan de zuidzijde van het plangebied wordt een openbaar wandelpad aangelegd voorzien van een rij met wilgen en bankjes. Hiermee wordt een kwalitatief hoogwaardige overgang naar het open polderlandschap gerealiseerd waar alle bewoners van de kern Oudenhoorn en de nieuwe woonwijk gebruik van kunnen maken. Naast een toevoeging van een ruimtelijke kwaliteit ter plaatse, wordt er een nieuwe recreatieve route en daarmee een nieuwe mogelijkheid tot ontspanning toegevoegd ter hoogte van dit gebied. Hiermee wordt met het planvoornemen ook een bijdrage geleverd aan de leefkwaliteit ter plaatse. Om tot slot het zicht vanaf de Molendijk, wanneer de woonwijk vanuit het zuiden benaderd wordt, op de nieuwe woningen te beperken wordt in de zuidwesthoek van het plangebied een eiland met enkele bomen aangelegd in de te verbreden watergang.

Lid 4 Beeldkwaliteitsparagraaf

Ten behoeve van voorliggende ontwikkeling is een onderbouwing (zie bijlage 1) opgesteld waarin het stedenbouwkundig ontwerp van de voorgenomen woonwijk is beschreven in relatie tot de kwaliteiten van de bestaande omgeving op basis van de kwaliteitskaarten en het gebiedsprofiel Voorne-Putte. Dit stuk betreft daarmee de beoordeling van de inpassing van het planvoornemen in relatie tot de kwaliteiten van de bestaande omgeving zoals bedoeld in artikel 2.2.1 lid 4 van de Verordening ruimte 2014. Geconcludeerd wordt dat de ruimtelijke kwaliteit ter plaatse wordt versterkt. Ook is een beeldkwaliteitsplan vervaardigd (zie bijlage 2). Meer informatie over het beeldkwaliteitsplan is opgenomen in paragraaf 2.3.1.

Conclusie

Voorgenomen ontwikkeling voldoet aan de uitgangspunten ten aanzien van ruimtelijke kwaliteit en het gestelde in artikel 2.2.1 van de Verordening ruimte 2014.

3.2.2 Kwaliteitskaarten

Het ruimtelijk kwaliteitsbeleid van de provincie Zuid-Holland bestaat uit een viertal kwaliteitskaarten, samengevat in één integrale kwaliteitskaart, bijbehorende richtpunten en een aantal bepalingen in de Verordening ruimte 2014. De inzet van de provincie is dat ruimtelijke ontwikkelingen bijdragen aan het behoud en versterking van de ruimtelijke kwaliteit, zoals benoemd op de kwaliteitskaart en uitgewerkt in richtpunten.

De kwaliteitskaart uit de provinciale Visie Ruimte en Mobiliteit bevat de belangrijkste kenmerken (richtpunten) van een gebied. De kwaliteitskaart heeft aan het plangebied de volgende kwaliteiten en richtpunten voor ontwikkeling toegekend. Omdat deze kwaliteitskaarten grofmazig zijn, zijn niet alle richtpunten direct van toepassing op het plangebied. In de laatste kolom van de tabel is aangegeven of en op welke wijze het planvoornemen rekening houdt met de richtpunten die ter plaatse gelden.

Tabel 3.1 Toetsing Uitgangspunten kwaliteitskaart (bron: Provincie Zuid-Holland)

kaartnaam   gebiedstype   kwaliteiten   richtpunten   uitwerking bestemmingsplan  
Laag van de ondergrond   'Jonge Zeeklei' (onderdeel van het Rivierdelta-
complex)
 
Zoals overal in Zuid-Holland heeft het water en het menselijk handelen grote invloed gehad op de geomorfologie van dit deel van de provincie. Het land in de delta is vergroot door aanleg van dijken rond droogvallende gronden. De gronden in het deltacomplex bestaan overwegend uit kleigronden. Dit zijn voedselrijke, draagkrachtige gronden. De deltawateren zijn onderdeel van het deltacomplex. De estuariene dynamiek is een belangrijk natuurlijk gegeven. Nauw verbonden met de deltawateren zijn de niet ingepolderde, buitendijkse kleigronden. Dit betreft de slikken, (bekade) gorzen, grienden, wilgenbossen en de uiterwaarden langs de rivieren. Het zijn natuurlijke landschappen waar ruimte is voor dynamische processen.   1. Ontwikkelingen dragen bij aan behoud of vergroting van ruimte voor dynamische natuurlijke processen en zoet-zoutovergangen in de Deltawateren en natuurlijke buitendijkse gebieden.   1. De bestaande watergang aan de zuid- en westzijde van het plangebied wordt behouden en verbreed. Hiermee worden de bestaande waterstromen niet verstoort. Voor het overige zijn er geen natuurlijke dynamische processen of landschapselementen aanwezig die gehinderd worden door de voorgenomen ontwikkeling.
 
      2. Ontwikkelingen houden de onregelmatige patronen en het reliëf in het landschap herkenbaar en in stand.
 
2. Ter hoogte van het plangebied is geen sprake van duidelijk reliëf en onregelmatige patronen die in stand gehouden dienen te worden.
 
      3. Ontwikkelingen in het rivierengebied houden het verschil tussen de komgronden en oeverwallen herkenbaar.
 
3. Niet van toepassing op voorliggend plangebied.  
Laag van de cultuur en natuurland-schappen
(zie figuur 3.1)  
'Zeekleipolder' en 'Kreek' als onderdeel van het Zeekleilandschap.

De Molendijk is een 'Polderdijk' binnen het gebiedstype 'Linten'

 
Zeekleipolder en Kreek
Een zeekleipolder is qua oorsprong een ronde opwaspolder (oorspronkelijk opgeslibde en daarna ingepolderde eilandjes in getijdenwater) of langgerekte aanwaspolder (aangeslibd en ingepolderd land tegen bestaande polders) en daarna omgeven door dijken. De kreken in deze polders (herkenbaar door microreliëf en een kronkelige loop) en beplante dijken zijn belangrijke structurerende elementen. Er is een grote mate van openheid met contrasten tussen buitendijkse natuur en strak verkavelde agrarische polders. De dorpen liggen als compacte kernen in het landschap, veelal op het kruispunt van een dijk en een kreek aan de rand van een polder. Overige bebouwing ligt langs de dijken en spaarzaam in de polders zelf. Kenmerkende contrasten tussen de regelmatige patronen in de polder van wegen en verkaveling en de kronkelige kreken. Havenkanalen vormen plaatselijk bijzondere elementen, waarbij ontwikkelingen langs de kanalen de ruimtelijke en recreatieve relatie tussen dorp en open water versterken.  
Zeekleipolder en Kreek
1. Ontwikkelingen dragen bij aan het versterken van de karakteristieke kenmerken van de eilanden en de verschillen daartussen.
 
Zeekleipolder en Kreek
1. Door de gekozen stedenbouwkundige opzet sluit de inrichting van het plangebied aan bij de kenmerken (o.a. verkaveling, ontsluiting, beeldkwaliteit) van de bebouwing in de bestaande kern Oudenhoorn en aan de Molendijk. Door de uitbreiding op deze locatie te realiseren (tussen de Heullaan, Molendijk en Molenweg) kan de compacte vorm van Oudenhoorn in stand worden gehouden.
 
   
 
2. Ontwikkelingen aan de rand van de eilanden passen bij de maat en schaal van de dijk en de deltawateren.
 
2. Er is in het kader van voorliggend plangebied geen sprake van de rand van een ingepolderd eilandje of het eiland Voorne - Putten. Desalniettemin is qua stedenbouwkundige opzet zoveel mogelijk aangesloten bij de maat en korrelgrootte van de bestaande bebouwing in Oudenhoorn en aan de Molendijk.  
      3. Herkenbaar houden van het patroon van (ronde) opwas- en (langgerekte) aanwaspolders door behouden en versterken van de (beplante) dijk als herkenbare landschappelijke structuurdrager in contrast met de grootschalig, open polder.
 
3. De nieuwe woningen zijn zoveel mogelijk op afstand van de Molendijk gesitueerd. De bestaande watergang langs de Molendijk wordt verbreed om de Molendijk als landschappelijke structuurdrager herkenbaar te houden.
 
      4. Versterken van de kreek als herkenbare landschappelijke structuurdrager van het zeekleilandschap
 
4. Er is in het kader van voorliggend plan geen sprake van de aanwezigheid van een kreek (kronkelige loop). Wel worden de bestaande watergangen in het zuiden en westen van het plangebied behouden en verbreed.
 
      5. Bebouwing concentreert zich in of bij compacte kernen, niet in het open middengebied van de polders.

 
5. De planlocatie ligt tegen de kern van Oudenhoorn en wordt reeds omsloten door bebouwing aan de Molendijk, Molenweg en Heullaan. Het planvoornemen voorziet daarmee in verdichting op een locatie die reeds aan drie zijden omsloten is door bebouwing en waar ook al bebouwing in de vorm van een woonhuis en schuren aanwezig is. Door deze locatie te kiezen, blijft de bebouwing van Oudenhoorn compact van vorm en herkenbaar en kan tevens zo veel mogelijk open landschap gehandhaafd blijven.
 
      6. Behoud van het contrast tussen de binnendijkse akkerbouwpolders en buitendijkse natuur.
 
6. Door verdichting op deze locatie ontstaat er een nieuwe en duidelijke grens en daarmee een contrast tussen dorp en polder. Het plangebied bevindt zich niet op de grens van de binnendijkse polder en de buitendijkse natuur. Deze grens ligt circa 1,5 km zuidelijker ter hoogte van de Zeedijk.
 
    Linten en Polderdijk
Linten zijn lineaire, aangesloten bebouwing langs wegen, waterwegen of dijken met een sterke relatie met het omliggende landschap. Ze bepalen mede de kenmerken van het landschap en zijn daarvan niet los te zien. Bij een Polderdijk ligt de bebouwing op één niveau met de omgeving. Dit biedt ruimte voor plaatselijke verbreding van het profiel door differentiatie in kaveldiepte. Er liggen hier kansen voor ontwikkeling, mits rekening wordt gehouden met de overige karakteristieken van het lint.  
Linten en Polderdijk
1. Linten blijven linten als onderscheidende bebouwingsvorm in het gebied.
 
Linten en Polderdijk
1. De Molendijk blijft als lint herkenbaar door de watergang die het plangebied en de Molendijk scheiden. Deze watergang wordt verbreed. Daarnaast oriënteren de woningen zich in het plangebied niet richting de Molendijk en worden niet vanaf de Molendijk ontsloten, waardoor het lint en de daarbij behorende woningen als zodanig herkenbaar blijven.
 
      2. Linten behouden hun lineaire karakter, waarbij de achterzijde van de bebouwing een direct contact met het landschap heeft en de voorzijde aan de openbare weg of waterloop grenst.
 
2. De ontwikkeling voorziet niet in aanpassingen in de lintstructuur van de Molendijk zelf. Door de watergang aan de achterzijde van de woningen aan de Molendijk te verbreden richting het plangebied, blijven de tuinen van deze woningen in contact met het landschap.
 
      3. Bij nieuwe ontwikkelingen zijn de huidige korrel, profiel, transparantie en respect voor historische gaafheid van een lint richtinggevend.
 
3. Qua stedenbouwkundige opzet is zoveel mogelijk aangesloten bij de maat en korrelgrootte van de bestaande bebouwing in Oudenhoorn en aan de Molendijk. Door de afstand tot de woningen aan de Molendijk blijft de historische gaafheid van dit lint intact.
 
      4. Bij grootschalige ontwikkelingen blijft het lint herkenbaar als bebouwingsvorm. Dit betekent dat op gepaste afstand van het lint gebouwd wordt, waarbij het landschap, het lint en de nieuwe ontwikkeling bepalend zijn voor deze afstand. Het lint behoudt zijn eigen gezicht.   4. Zie de beantwoording onder 1.  
Laag van de stedelijke occupatie (zie figuur 3.2)   'Stads en dorpsranden'   De stads- en dorpsrand is de zone op de grens van bebouwd gebied en landschap. Het is het deel van stad of dorp met potentie voor een hoogwaardig en geliefd woonmilieu, doordat hier de genoegens van stedelijk en buiten wonen bij elkaar komen; de nabijheid van voorzieningen gecombineerd met het vrije zicht en het directe contact met het buitengebied. De relatie tussen bebouwd gebied en landschap is afhankelijk van de karakteristieken van de bebouwingsrand en die van het aangrenzende landschap. Daarbij onderscheiden we drie typen 'overgangskwaliteiten'. Het front, het contact en de overlap. Uitgangspunt bij ontwikkelingen aan dorpsranden is de contactkwaliteit.   Ontwikkelingen aan de stads- of dorpsrand dragen bij aan het realiseren van een rand met passende overgangskwaliteit (front, contact of overlap).   Het planvoornemen maakt door de stedenbouwkundige opzet contact met het bestaande dorp. Door de verbreding van de watergang aan de zuid- en westzijde van het plangebied en de aanleg van een openbaar wandelpad aan de zuidzijde van de nieuwe woonwijk ontstaat er een passende geleidelijke overgang van de nieuwe dorpsrand richting de open polder.  
Laag van de beleving   Geen bepalingen voor plangebied   Geen bepalingen voor plangebied   Geen bepalingen voor plangebied   Geen toetsing  

afbeelding "i_NL.IMRO.1930.BPODHDEAKKERRANDEN-2001_0006.jpg"

Figuur 3.1 Uitsnede kaart 'Laag van de cultuur en natuurlandschappen' ter hoogte van het plangebied (bron: provincie Zuid-Holland)

afbeelding "i_NL.IMRO.1930.BPODHDEAKKERRANDEN-2001_0007.jpg"

Figuur 3.2 Uitsnede kaart 'Laag van de stedelijke occupatie' ter hoogte van het plangebied (bron: provincie Zuid-Holland)

Stads- en dorpsrand

Zoals zichtbaar in tabel 3.1 en figuur 3.2 is het plangebied onderdeel van de zogenaamde stads- of dorpsrand. Richtpunt is dat ontwikkelingen aan een stads- of dorpsrand bijdragen aan het realiseren van een rand met passende overgangskwaliteit (front, contact of overlap). In het kader van voorliggende ontwikkeling is zoveel mogelijk getracht kwaliteit in contact na te streven. Zoals ook beschreven in bijlage 1, is het de beoogde nieuwe woonwijk zo ontworpen dat het naadloos aan sluit op de bestaande structuur van Oudenhoorn. Wisselende perspectieven, korte rijen met woningen en informele openbare ruimtes dragen bij aan het dorpse karakter. Daarnaast worden er elementen aan die structuur toegevoegd die de beleving van het landschap en van het wonen in een dorp versterken. Dit betreft bijvoorbeeld de verbreding van de watergang aan de zuid- en westzijde van het plangebied, en de aanleg van een openbaar wandelpad aan de zuidzijde van de nieuwe woonwijk waardoor er een passende geleidelijke overgang van de nieuwe dorpsrand richting de open polder ontstaat en op deze wijze het open landschap goed beleefd kan worden. Andere elementen die aansluiting vinden op het dorps karakter van Oudenhoorn betreffen bijvoorbeeld een afwisselende, fijnmazige en gedetailleerde architectuur, uitgevoerd in traditionele materialen en kleuren.

Conclusie

Voorgenomen ontwikkeling voldoet aan de richtpunten die gelden voor nieuwe ontwikkelingen op basis van de provinciale kwaliteitskaarten.

3.2.3 Gebiedsprofiel Voorne - Putte

Ter nadere uitwerking van de kwaliteiten en richtpunten genoemd op basis van de kwaliteitskaarten heeft de provincie Zuid-Holland zogenaamde gebiedsprofielen opgezet. Een gebiedsprofiel beschrijft en visualiseert kenmerkende ruimtelijke elementen die van bovenregionaal belang zijn. Voorbeelden van kenmerkende ruimtelijke elementen zijn: de verkavelings- en waterstructuur, linten, laanbeplantingen, herkenbare dijken en openheid. De gebiedsprofielen geven een overzicht van de landschappelijke waarden, waarmee bij ruimtelijke ingrepen rekening moet worden gehouden. Maar ze beschrijven ook ambities die richting geven aan de ontwikkeling van de kenmerken.

De gebiedsprofielen zijn samen met de gemeenten, waterschappen en maatschappelijke partners gemaakt. Gedeputeerde Staten hebben ze vastgesteld als bevestiging van het gezamenlijke vertrekpunt voor nieuwe ontwikkelingen. Het plangebied is onderdeel van het gebiedsprofiel Voorne-Putten, vastgesteld door GS op 22 mei 2013.

afbeelding "i_NL.IMRO.1930.BPODHDEAKKERRANDEN-2001_0008.jpg"

Figuur 3.3 Gebiedsprofiel Voorne-Putten ter hoogte van plangebied (bron: Provincie Zuid-Holland)

Toetsing

In bijlage 1 is de beoogde ontwikkeling getoetst aan de kwaliteiten en richtpunten zoals geldend voor het plangebied op basis van de kwaliteitskaarten en het gebiedsprofiel Voorne-Putten.

Conclusie

Voorgenomen ontwikkeling voldoet aan de richtpunten die gelden voor nieuwe ontwikkelingen op basis van het gebiedsprofiel Voorne-Putte.

Hoofdstuk 4 Ruimtelijk beleidskader

4.1 Inleiding

Om de beoogde ontwikkeling juridisch-planologisch doorgang te laten vinden, wordt onderzocht of deze niet in strijd is met de verschillende beleidskaders. In dit hoofdstuk is getoetst aan het nationaal, provinciaal, regionaal en gemeentelijk beleid. Alle onderdelen van beleidskaders die betrekking hebben op ruimtelijke kwaliteit zijn nader uiteengezet in hoofdstuk 3.

4.2 Rijksbeleid

4.2.1 Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte

Nederland concurrerend, bereikbaar, leefbaar & veilig. Daar streeft het Rijk naar met een aanpak die ruimte geeft aan regionaal maatwerk, de gebruiker voorop zet, investeringen scherp prioriteert en ruimtelijke ontwikkelingen en infrastructuur met elkaar verbindt. De Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte geeft een nieuw, integraal kader voor het ruimtelijk- en mobiliteitsbeleid op rijksniveau en is de 'kapstok' voor bestaand en nieuw rijksbeleid met ruimtelijke consequenties.

Doelen

In de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte formuleert het Rijk drie hoofddoelen om Nederland concurrerend, bereikbaar, leefbaar & veilig te houden voor de middellange termijn (2028):

  • het vergroten van de concurrentiekracht van Nederland door het versterken van de ruimtelijk-economische structuur van Nederland;
  • het verbeteren, instandhouden en ruimtelijk zekerstellen van de bereikbaarheid waarbij de gebruiker voorop staat;
  • het waarborgen van een leefbare en veilige omgeving waarin unieke natuurlijke en cultuurhistorische waarden behouden zijn.

Waarborgen kwaliteit leefomgeving

Vraaggericht programmeren en realiseren van verstedelijking door provincies, gemeenten en marktpartijen is nodig om groei te faciliteren, te anticiperen op stagnatie en krimpregio's leefbaar te houden. Ook dient de ruimte zorgvuldig te worden benut en overprogrammering te worden voorkomen. Om beide te bereiken, is de ladder voor duurzame verstedelijking opgenomen in het Besluit ruimtelijke ordening (Bro). Deze ladder is een procesvereiste. Dit houdt in dat bij ruimtelijke besluiten moet worden gemotiveerd hoe een zorgvuldige afweging is gemaakt van het ruimtegebruik.

Toetsing

De Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte kent een dusdanig hoog abstractieniveau dat er geen directe uitgangspunten of uitvoeringsprogramma’s op het voorliggende bestemmingsplan en de daarin voorziene ontwikkeling van toepassing zijn. Een toets aan de ladder voor duurzame verstedelijking is opgenomen in paragraaf 4.3.

4.2.2 Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro)

De Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte is vertaald in het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro). Dit besluit omvat alle ruimtelijke rijksbelangen die juridisch doorwerken op het niveau van bestemmings- en inpassingsplannen. Met het Barro maakt het Rijk proactief duidelijk waar provinciale verordeningen, inpassingsplannen en gemeentelijke bestemmingsplannen aan moeten voldoen. Het gaat om kaders voor bijvoorbeeld rijksvaarwegen, het kustfundament, project Mainportontwikkeling Rotterdam en grote rivieren.

Toetsing

Het Barro kent geen concrete kaders, directe uitgangspunten of uitvoeringsprogramma’s die op het voorliggende bestemmingsplan en de daarin voorziene ontwikkeling van toepassing zijn.

4.2.3 Besluit ruimtelijke ordening (Bro)

Zorgvuldig ruimtegebruik is het uitgangspunt van de (rijks)overheid. Om dit principe beter te borgen is in 2012 de ladder voor duurzame verstedelijking opgenomen in het Besluit ruimtelijke ordening (artikel 3.1.6). De ladder is gewijzigd per 1 juli 2017. Vanaf dat moment moet voor alle stedelijke ontwikkelingen de behoefte worden beschreven. Indien de nieuwe stedelijke ontwikkeling voorzien wordt buiten het bestaand stedelijk gebied, dient dat nadrukkelijk te worden gemotiveerd in de toelichting. Onder 'bestaand stedelijk gebied' wordt verstaan 'het bestaand stedenbouwkundig samenstel van bebouwing ten behoeve van wonen, dienstverlening, bedrijvigheid, detailhandel of horeca, alsmede de daarbij behorende openbare of sociaal culturele voorzieningen, stedelijk groen en infrastructuur'.

Toetsing

De beoogde ontwikkeling voorziet in het toevoegen van maximaal 180 nieuwe woningen inclusief een herinrichting van het gebied en betreft daarmee een nieuwe stedelijke ontwikkeling in het kader van de ladder voor duurzame verstedelijking. De locatie is geen onderdeel van het bestaand stedelijk gebied, maar grenst daar wel aan drie zijden aan. Omdat de provincie Zuid-Holland een uitgebreidere laddermotivering heeft geborgd via de Verordening Ruimte 2014, wordt verwezen naar paragraaf 4.3. Hierin is de behoefte in de relevante woonregio beschreven en aangetoond dat de ontwikkeling niet binnen het bestaand stedelijk gebied gerealiseerd kan worden, maar wel voldoet aan de uitgangspunten van de ladder voor duurzame verstedelijking.

Conclusie

De beoogde ontwikkeling is niet in strijd met het rijksbeleid.

4.3 Provinciaal beleid

4.3.1 Visie Ruimte en Mobiliteit (geconsolideerde versie 12 januari 2017)

De provincie stuurt op (boven)regionaal niveau op de inrichting van de ruimte in Zuid-Holland. De Visie ruimte en mobiliteit (VRM), vastgesteld op 9 juli 2014 en meermaals (gedeeltelijk) herzien, geeft op hoofdlijnen sturing aan de ruimtelijke ordening en maatregelen op het gebied van verkeer en vervoer. Hoofddoel van de VRM is het scheppen van voorwaarden voor een economisch krachtige regio. Dat betekent: ruimte bieden om te ondernemen, het mobiliteitsnetwerk op orde en zorgen voor een aantrekkelijke leefomgeving. De VRM bevat een nieuwe sturingsfilosofie. De kern daarvan is:

  • Ruimte bieden aan ontwikkelingen.
  • Aansluiten bij de maatschappelijke vraag naar woningen, bedrijfsterreinen, kantoren, winkels en mobiliteit.
  • Allianties aangaan met maatschappelijke partners.
  • Minder toetsen op regels en meer sturen op doelen.

In de VRM zijn voor ruimte en mobiliteit vier speerpunten benoemd:

  • 1. beter benutten en opwaarderen van wat er is;
  • 2. vergroten van de agglomeratiekracht;
  • 3. verbeteren van de ruimtelijke kwaliteit;
  • 4. bevorderen van de transitie naar een water- en energie-efficiënte samenleving.

Wonen en werken

De woningmarkt is een voorraadmarkt. In een gedeelte van de vraag kan worden voorzien door (her)gebruik, vernieuwbouw, renovatie, verhuur en verkoop van de bestaande voorraad. In een deel van de behoefte aan eengezinswoningen kan bijvoorbeeld worden voorzien doordat woningen vrijkomen door verhuizing naar zorgeenheden of door het overlijden van ouderen. De provincie verwacht van gemeenten dat zij met elkaar in regionale visies vanuit dat perspectief vertrekken. Dat wil zeggen dat inzicht wordt gegeven in de mogelijkheden die de bestaande voorraad en doorstroming bieden, dat voorraad- en huisvestingsbeleid worden vastgesteld en dat daaruit volgende acties worden geformuleerd. Het bouwprogramma is het sluitstuk, dat volgt uit kwalitatieve en kwantitatieve behoefteramingen en uit de voorziene ontwikkeling van voorraad en de bewoning daarvan.

De provincie biedt de gemeenten hiervoor een referentiekader aan via woningmarktverkenningen. Voor de regio Voorne-Putten is tevens een specifieke woningmarktverkenning uitgevoerd (ABF Research, 25 april 2017). Woningbouw zal binnen de provincie Zuid-Holland voor het grootste deel plaats moeten vinden in de stedelijke agglomeratie (Rotterdam en andere grote steden). Het grootste deel van de woningbehoefte betreft woningen in een centrumstedelijk, buitencentrum- of centrumdorps milieu. Maar ook in andere milieus moet worden bijgebouwd. De provinciale kwantitatieve en kwalitatieve behoefteramingen, die eens per drie jaar worden geactualiseerd, vormen een referentiekader voor het gesprek tussen provincie en regio's over de actualisering van regionale woonvisies. Een nieuw actualiseringsproces is op dit moment gaande. De regio's leveren ieder jaar voor 1 juli input voor deze gesprekken.

Niet alle vraag naar wonen en werken kan en hoeft te worden opgevangen binnen het 'bestaand stads- en dorpsgebied'. Een deel van die vraag past qua omvang niet daarbinnen. Daarnaast kunnen er kwalitatieve beperkingen zijn. Een randvoorwaarde bij beter benutten is namelijk dat de leefkwaliteit in de bebouwde ruimte behouden blijft en waar mogelijk wordt versterkt. Ook kan de kwaliteit van de groene ruimte aanleiding zijn om een kwaliteitsverbetering te realiseren door middel van het toevoegen van stedelijke functies. Kortom: wonen en werken buiten het aangewezen 'bestaand stads- en dorpsgebied' is mogelijk en wenselijk om alle vraag op te kunnen vangen. Voor gebiedseigen ontwikkelingen, die de bestaande ruimtelijke kwaliteit in stand houden of verbeteren, beslist de gemeente voortaan zelf. Bij gebiedsvreemde ontwikkelingen blijft de provincie betrokken.

Locaties die in aanmerking komen voor ontwikkelingen (wonen en bedrijventerreinen) groter dan 3 ha buiten het bestaand stads- en dorpsgebied zet de provincie indicatief op een kaart in het Programma ruimte.

Toetsing

Bestaand stads- en dorpsgebied

Het plangebied ligt deels buiten het 'bestaand stads- en dorpsgebied' ('bebouwde ruimte'), zoals zichtbaar in figuur 4.1. De provincie wil in eerste instantie de bebouwde ruimte beter benutten. Onder 'bebouwde ruimte' wordt het stelsel verstaan van de systemen stedelijke agglomeratie, dorpen en linten en logistiek-industrieel systeem, inclusief de bijbehorende infrastructuur. Tegelijkertijd is er het streven om de leefkwaliteit van die bebouwde ruimte te verbeteren.

afbeelding "i_NL.IMRO.1930.BPODHDEAKKERRANDEN-2001_0009.jpg"

afbeelding "i_NL.IMRO.1930.BPODHDEAKKERRANDEN-2001_0010.jpg"

Figuur 4.1. Ligging plangebied ten opzichte van 'bestaand stads- en dorpsgebied' (bron: Provincie Zuid-Holland)

Het voorliggende plan voorziet in de ontwikkeling van voormalige agrarische gronden tot woongebied. Met deze transformatie wordt een bijdrage geleverd aan het opvangen van de (regionale) behoefte aan nieuwe woningen. Ondanks dat de kavel niet groot genoeg is om economisch rendabel te zijn voor agrarische doeleinden, is er niet direct sprake van een bijdrage aan het eerste speerpunt van de provincie: 'beter benutten en opwaarderen van wat er is'. De provincie stelt dat het bij de vraag naar nieuwe woningen niet direct voor de hand ligt om meteen de toevlucht te nemen tot nieuwe stedelijke uitbreidingen. Beter is om eerst te kijken naar wat er al is, en of dat beter benut of opgewaardeerd kan worden. Zoals in bovenstaande paragraaf aangegeven past een deel van de vraag naar nieuwe woningen niet binnen het 'bestaand stads- en dorpsgebied'. De planlocatie ligt tegen de kern van Oudenhoorn (een bestaand stedelijk gebied) en wordt reeds omsloten door bebouwing aan de Molendijk, Molenweg en Heullaan. Het planvoornemen voorziet daarmee in verdichting op een locatie die reeds aan drie zijden begrenst is door bebouwing en waar ook al bebouwing in de vorm van een woonhuis en schuren aanwezig is. Het plangebied sluit direct aan op de uitbreiding die in de jaren '70 van de vorige eeuw in Oudenhoorn is gerealiseerd. Door deze locatie te kiezen blijft de bebouwing van Oudenhoorn compact van vorm en herkenbaar. Dit leidt tot intensiever, compact ruimtegebruik. Op deze wijze draagt de ontwikkeling alsnog bij aan de provinciale doelstelling 'beter benutten en opwaarderen van wat er is' (speerpunt 1). Meer informatie over de locatiekeuze is opgenomen in paragraaf 4.3.2.

Ook wordt er door de herontwikkeling van het gebied een bijdrage geleverd aan het verbeteren van de ruimtelijke kwaliteit ter plaatse (speerpunt 3). Verrommeling van het stuk grond ligt op dit moment op de loer door middel van tijdelijke functies die de overgang van dorp en polder vervagen. Voor de lange termijn is woningbouw hier een duurzame oplossing om verrommeling van het aanzicht en rand van Oudenhoorn te voorkomen.

Het vergroten van de agglomeratiekracht hangt met name samen met het versterken van economische clusters. Door inwoners, bedrijven en banen dicht bij elkaar te brengen ontstaan (agglomeratie)voordelen. Het toevoegen van extra woningen in een groene omgeving dicht bij een grotere kern als Hellevoetsluis draagt bij aan het verbeteren van de lokale agglomeratiekracht (speerpunt 2).

In paragraaf 5.3 en 5.13 wordt tot slot nader ingegaan op de wijze waarop de planontwikkeling een bijdrage levert aan een water- en energie-efficiënte samenleving (speerpunt 4).

Groenstructuren en recreatiegebieden

Direct ten noordwesten van het plangebied ligt een door de provincie aangewezen groenstructuur/recreatiegebied met specifieke beschermingswaarden (zie figuur 4.2). De provincie wil in een aantal gebieden specifieke waarden in stand houden omdat ze landschappelijk, ecologisch of qua gebruikswaarde bijzonder en kwetsbaar zijn. Ruimtelijke ontwikkelingen in deze gebieden zijn onder voorwaarden mogelijk.

Het plangebied is niet aangewezen als groenstructuur/recreatiegebied. Er gelden geen beperkingen voor de beoogde ontwikkeling. Ten westen en zuiden van het plangebied zijn gronden aangewezen als recreatiegebied binnen de beschermingscategorie 2 (zie ook kaart 7 van de Verordening ruimte 2014). Deze gebieden zijn van onmisbare waarde vanwege de bijdrage die zij leveren aan de leef- en vestigingskwaliteit in zowel het stedelijk als het landelijk gebied en moeten derhalve in stand gelaten worden.

De provinciale aanwijzing van deze groenstructuren/recreatiegebieden zorgt er voor de langere termijn voor dat de openheid van het landschap aan de randen van de nieuwe woonwijk is gewaarborgd.

afbeelding "i_NL.IMRO.1930.BPODHDEAKKERRANDEN-2001_0011.jpg"

afbeelding "i_NL.IMRO.1930.BPODHDEAKKERRANDEN-2001_0012.jpg"

Figuur 4.2 Uitsnede kaart 'Beschermingscategorieën en verblijfsrecreatiegebied' ter hoogte van het plangebied (bron: Provincie Zuid-Holland)

4.3.2 Verordening ruimte 2014 (geconsolideerde versie 12 januari 2017)

De Verordening ruimte Zuid-Holland is vastgesteld in samenhang met de Visie Ruimte en Mobiliteit en het Programma Ruimte. De visie bevat de hoofdzaken van het ruimtelijk beleid en het mobiliteitsbeleid van de provincie Zuid-Holland. Het ruimtelijk beleid is uitgewerkt in het Programma Ruimte. De verordening is vastgesteld met het oogmerk van doorwerking van een deel van het ruimtelijk beleid en bevat daarom regels voor bestemmingsplannen en daarmee gelijkgestelde ruimtelijke plannen.

De verordening bevat regels ten aanzien van een aantal belangrijke ruimtelijke onderwerpen, zoals kantoren, bedrijventerreinen, glastuinbouw- en bollenteeltgebied, archeologie en provinciale vaarwegen. Het volgende artikel uit de Verordening ruimte 2014 is relevant voor voorliggende ontwikkeling. Het artikel dat gaat over ruimtelijke kwaliteit (artikel 2.2.1) is reeds aan bod gekomen in hoofdstuk 3.

Zoals aangegeven in paragraaf 4.2.3 is de ladder voor duurzame verstedelijking zoals opgenomen in het Besluit ruimtelijke ordening (artikel 3.1.6) per 1 juli 2017 gewijzigd. De provincie Zuid-Holland heeft altijd een eigen systematiek voor de laddermotivering gehanteerd en niet direct verwezen naar het Bro. De provinciale systematiek is niet aangepast na 1 juli 2017.

Artikel 2.1.1 Ladder voor duurzame verstedelijking

Lid 1 Ladder voor duurzame verstedelijking

De verordening schrijft voor dat stedelijke ontwikkelingen primair plaatsvinden binnen het bestaand stads- en dorpsgebied. Alleen als binnen bestaand stads- en dorpsgebied geen ruimte is voor een specifieke stedelijke ontwikkeling kan een nieuw uitleglocatie buiten bestaand stads- en dorpsgebied in gebruik worden genomen. De ladder voor duurzame verstedelijking, zoals opgenomen in het Besluit ruimtelijke ordening (Bro), is hierbij van toepassing. De provincie heeft de Ladder voor duurzame verstedelijking ook opgenomen in de verordening, om het provinciaal belang bij toepassing van deze ladder te benadrukken. Dit biedt de provincie de mogelijkheid om enkele begrippen, die voor meerdere uitleg vatbaar zijn, te verduidelijken voor de specifieke Zuid-Hollandse situatie.

Lid 1 Ladder voor duurzame verstedelijking

Een bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, voldoet aan de volgende eisen:

  • a. de stedelijke ontwikkeling voorziet in een actuele behoefte, die zo nodig regionaal is afgestemd;
  • b. in die behoefte wordt binnen het bestaand stads- en dorpsgebied voorzien door benutting van beschikbare gronden door herstructurering, transformatie of anderszins, of
  • c. indien de stedelijke ontwikkeling niet binnen het bestaand stads- en dorpsgebied van de betreffende regio kan plaatsvinden, wordt gebruik gemaakt van locaties die,

i. gebruikmakend van verschillende middelen van vervoer, passend ontsloten zijn of als zodanig

worden ontwikkeld,

ii. passen in de doelstellingen en richtpunten van de kwaliteitskaart van de Visie ruimte en

mobiliteit, waarbij artikel 2.2.1 van toepassing is, en

iii. zijn opgenomen in het Programma ruimte, voor zover het gaat om locaties groter dan 3 hectare.

Lid 2 Toepassing ladder voor duurzame verstedelijking op regionaal niveau

Gedeputeerde Staten kunnen bij de aanvaarding van een regionale visie aangeven in hoeverre de ladder voor duurzame verstedelijking op regionaal niveau geheel of gedeeltelijk is doorlopen. In de toelichting van het bestemmingsplan als bedoeld in het eerste lid, kan in dat geval worden verwezen naar de regionale visie als motivering of gedeeltelijke motivering dat de stedelijke ontwikkeling voldoet aan het eerste lid.

Toetsing

Ladder voor duurzame verstedelijking

De realisatie van 180 woningen wordt gezien als een nieuwe stedelijke ontwikkeling die getoetst moet worden aan de ladder voor duurzame verstedelijking. De relevante regio voor toetsing van een woningbouwontwikkeling in Oudenhoorn is de regio Rotterdam, subregio Voorne-Putten.

Ad lid 1, onder a. Behoefte

Voor het bepalen van de kwantitatieve en kwalitatieve behoefte aan de beoogde ontwikkeling zijn provinciale prognoses en regionale afspraken leidend. De druk op de woningmarkt is sinds 2015 fors toegenomen. Dit blijkt ook uit de actuele provinciale woningbehoefteraming, woningmarktverkenningen en de actualisering van de regionale woonvisie.

Kwantitatieve behoefte

Uit de actuele provinciale woningbehoefteraming 2016 (WBR) blijkt dat er in de regio Voorne-Putten in de periode 2015 t/m 2029 behoefte is aan circa 3.100 tot 7.100 woningen. In de gemeente Nissewaard is een behoefte berekend van circa 2.200 tot 3.200 woningen. De regionale woningbouwplanning (inclusief voorliggende ontwikkeling) blijft binnen de behoefteraming van de provincie (zie paragraaf 4.4.2)

afbeelding "i_NL.IMRO.1930.BPODHDEAKKERRANDEN-2001_0013.jpg"

Figuur 4.3 WBR en BP 2016 (bron: Staat van Zuid-Holland, Provincie Zuid-Holland)

Kwalitatieve behoefte

Uit de provinciale woningmarktverkenning 'Regio's Zuid-Holland 2016' blijkt dat de behoefte tot 2030 absoluut gezien in heel Zuid-Holland het sterkst toeneemt in buiten-centrummilieus (voor- en naoorlogse stadswijken en klein-stedelijke milieus). Dat geldt ook voor de (Stads)regio Rotterdam. Oudenhoorn is aangemerkt als een dorps en landelijk woonmilieu en heeft als groot voordeel dat de voorzieningen van Hellevoetsluis om de hoek liggen. De nieuwe woonwijk voorziet in een dorps woonmilieu waar regionaal vraag naar is. In 'Dat spreken we af' (paragraaf 4.4.2) is omschreven dat landelijk en dorps wonen elders in de regio nauwelijks voorkomt en een unieke kwaliteit van Voorne- Putten is en de vraag elders uit de regio bedient.

afbeelding "i_NL.IMRO.1930.BPODHDEAKKERRANDEN-2001_0014.jpg"

Figuur 4.4 Behoefte naar woonmilieus

afbeelding "i_NL.IMRO.1930.BPODHDEAKKERRANDEN-2001_0015.jpg"Figuur 4.5 Woonmilieus (bron: ABF Research)

Woningmarktverkenning subregio Voorne-Putten 2017

Uit de woningmarktverkenning van de subregio Voorne-Putten blijkt een grote behoefte aan de woonmilieus suburbaan grondgebonden, dorps en landelijk. De nieuwe woonwijk kan getypeerd worden als dorps woonmilieu met onder andere afwisselende bouw en veel groen en sluit daarom aan bij de behoefte vanuit de regio.

Woonvisie Voorne - Putte 2016-2020 (actualisatie 2017)

Ook in de Woonvisie Voorne-Putten is er voor gekozen om in de dorpen te kiezen voor een dorps woonmilieu, los van de aanwezige bouwstijl. De historische kern, de ring, de kleinschaligheid, de beperkte aanwezigheid van voorzieningen en de aanwezigheid van sociale contacten en sociale controle is wat veel woningzoekenden aantrekt in een dorp. Dit woonmilieu komt in de voormalige stadsregio maar op een aantal plekken voor zoals in Rhoon, Pernis, Heijplaat en de dorpen op zoals Rockanje, Heenvliet op Voorne-Putten. Ook in Oudenhoorn zijn het verleden doorzonwoningen toegevoegd in zeventigerjaren stijl waarvan de bewoners ervaren dat ze toch in een dorps woonmilieu wonen. De Grote woontest uit 2012 laat tevens zien dat bij woningzoekenden in de regio Voorne-Putten ook behoefte is aan dorps en landelijk wonen. Om aan de vraag te voorzien vinden dorpse toevoegingen vooral plaats in de kleine kernen zoals Oudenhoorn of aan de rand van de grotere kernen zoals Hellevoetsluis.

Om de nieuwe woonwijk goed aan te sluiten bij de bestaande kern wordt in het bouwplan zorg gedragen voor een afwisselende bouw met meerdere woningtypologieën. Daarnaast is er veel aandacht voor de architectuur en de uitstraling van de woningen waarbij aangesloten wordt op de historische bouwstijl uit Oudenhoorn en andere kernen.

Conclusie

In de actualisering van de regionale woonvisie is het woningbouwprogramma afgestemd op de WBR 2016 (zie paragraaf 4.4.2). De regionale planning en de planning in Nissewaard blijven binnen de bovengrens van de prognose. De behoefte in Nissewaard t/m 2029 is berekend op maximaal 3.200 woningen en er zijn 2.762 woningen gepland. In Oudenhoorn zijn 180 woningen in het dorpse woonmilieu onderdeel van de planning, specifiek voor het project 'De Akkerranden'.

Uit de woonvisie blijkt dat dorpse woonmilieus gewild zijn onder woningzoekenden. Het project geeft invulling aan de kwantitatieve en kwalitatieve behoefte.

Ad lid 1 onder b. Locatiekeuze/motivering waarom niet binnen bestaand stedelijk gebied

Uitbreiding van een dorp als Oudenhoorn met 180 woningen is een opgave die vraagt om een zorgvuldige afweging voor wat betreft locatie. De locatie van het plangebied is in eerste instantie onderbouwd en vastgelegd in het Ruimtelijk Plan Regio Rotterdam 2020 (RR2020) uit 2005 en de gemeentelijke structuurvisie 2025 Bernisse uit 2010 (zie paragraaf 4.4.1 en 4.5.2).

In het Ruimtelijke Plan Regio Rotterdam is als uitgangspunt voor de programmering van nieuwe woningbouw 'verdichting' en 'verdunning' aangehouden. Verdichting nabij knooppunten van openbaar vervoer en bestaand stedelijk gebied en 'verdunning' in een aantal naoorlogse tuinsteden. De bouw van woningen in dorpse en landelijke woonmilieus aan de rand van bestaande dorpen en steden is benodigd om in de behoefte op de regionale woningmarkt te voorzien. Door middel van concentratie van uitbreidingen op verschillende locaties in de regio kunnen gedifferentieerde woonmilieus ontstaan die aansluiten bij de bestaande kwaliteiten van de dorpen en steden en deze ook versterken.

De planlocatie ligt tegen de kern van Oudenhoorn (een bestaand stedelijk gebied) en wordt reeds omsloten door bebouwing aan de Molendijk, Molenweg en Heullaan. Het planvoornemen voorziet daarmee in verdichting op een locatie die reeds aan drie zijden begrenst is door bebouwing en waar ook al bebouwing in de vorm van een woonhuis en schuren aanwezig is. Het plangebied sluit direct aan op de uitbreiding die in de jaren '70 van de vorige eeuw in Oudenhoorn is gerealiseerd. Door deze locatie te kiezen blijft de bebouwing van Oudenhoorn compact van vorm en herkenbaar. Ook ontstaat er door verdichting op deze locatie een nieuwe en duidelijke grens tussen dorp en polder.

Locaties aan de andere zijden van Oudenhoorn liggen niet zodanig dicht tegen de historische kern of hebben beperkingen door de grotere afstanden tot recreatieve verbindingen (bijvoorbeeld de oude Trambaan aan de noordzijde van Oudenhoorn), versnipperde eigendomsposities, huidige gebruiksvormen of de aanwezigheid van veelgebruikte wandel- en fietsroutes (tevens de oude Trambaan).

Het is, gelet op de grote regionale woningbouwopgave en het gewenste dorpse woonmilieu met grondgebonden woningen, niet mogelijk om de gehele woningbouwopgave binnen bestaand stedelijk gebied te realiseren. Ook de benutting van kleinschalige locaties binnen de verschillende dorpen in de gemeente Nissewaard is niet wenselijk, aangezien hier vaak sprake is van groenplekken die deel uitmaken van de dorpse beleving en onderdeel zijn van het dorpse woonmilieu.

Volgens de Verordening ruimte moeten nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen buiten het 'bestaand stads- en dorpsgebied' van meer dan 3 ha in het door Provinciale Staten (PS) vastgestelde Programma ruimte staan. Daarmee ligt het eindoordeel over omvangrijke verstedelijking bij PS. In het Programma ruimte is de locatie De Akkerranden aangemerkt als één van de noodzakelijke uitbreidingslocaties (zie tevens figuur 4.6).

afbeelding "i_NL.IMRO.1930.BPODHDEAKKERRANDEN-2001_0016.jpg"

Figuur 4.6 Kaart Programma Ruimte met nieuwe woningbouwlocaties (bron: provincie Zuid-Holland)

Ad lid 1 onder c, sub i. Ontsluiting

De locatie wordt passend ontsloten voor de woonfunctie. Openbaar vervoer is beschikbaar op loopafstand en de voorzieningen in Hellevoetsluis zijn goed bereikbaar met de fiets en auto. De ontsluiting is onderbouwd in paragraaf 5.4.

Ad Lid 1 onder c, sub ii. Ruimtelijke kwaliteit

Een bestemmingsplan kan voorzien in een nieuwe ruimtelijke ontwikkeling, onder voorwaarden ten aanzien van ruimtelijke kwaliteit. In dit geval kan worden gesproken van 'transformeren'. Op de ruimtelijke kwaliteit wordt nader ingegaan in hoofdstuk 3 en bijlage 1 en 2.

Ad Lid 1 onder c, sub iii. Programma ruimte

Zoals eerder aangegeven is de voorliggende locatie in het Programma Ruimte aangewezen als woningbouwlocatie met een omvang van 6 ha.

afbeelding "i_NL.IMRO.1930.BPODHDEAKKERRANDEN-2001_0017.jpg"

Figuur 4.7 Uitsnede Programma Ruimte

Ad Lid 2

Er is een forse woningbehoefte in de regio en in de gemeente Nissewaard en er is behoefte aan het beoogde dorpse woonmilieu met voorzieningen om de hoek in Hellevoetsluis (zie paragraaf 4.4.2). De aantallen zijn regionaal afgestemd. Met de toevoeging van 180 woningen, wordt gebouwd voor lokale doorstroming en voor de regionale behoefte.

Ruimtelijke kwaliteit

In dit bestemmingsplan voorziet de ontwikkeling in een zogenaamde 'transformatie' en vraagt, conform de bepalingen in de Verordening ruimte, om een nadere motivering in een beeldkwaliteitsparagraaf waarbij aandacht is besteed aan de richtpunten van de kwaliteitskaarten uit de Visie Ruimte en Mobiliteit. Deze toetsing is opgenomen in hoofdstuk 3.

Conclusie

De beoogde ontwikkeling is niet in strijd met het provinciaal beleid.

4.4 Regionaal beleid

4.4.1 Ruimtelijk plan regio Rotterdam 2020

Het RR2020 is op 12 oktober 2005 door Provinciale Staten van Zuid-Holland vastgesteld als streekplan en op 9 november 2005 door de regioraad van de stadsregio Rotterdam als regionaal structuurplan. Op de plankaart van het RR2020 is het plangebied aangewezen als 'Stads en dorpsgebied te ontwikkelen'.

In het Ruimtelijke Plan Regio Rotterdam is als uitgangspunt voor de programmering van nieuwe woningbouw 'verdichting' en 'verdunning' aangehouden. Verdichting nabij knooppunten van openbaar vervoer en bestaand stedelijk gebied en 'verdunning' in een aantal naoorlogse tuinsteden. De bouw woningen in landelijke woonmilieus aan de rand van bestaande dorpen en steden is benodigd om in de behoefte op de regionale woningmarkt te voorzien. Door middel van concentratie van uitbreidingen op verschillende locaties in de regio kunnen gedifferentieerde woonmilieus ontstaan die aansluiten bij de bestaande kwaliteiten van de dorpen en steden en deze ook versterken.

afbeelding "i_NL.IMRO.1930.BPODHDEAKKERRANDEN-2001_0018.jpg"

afbeelding "i_NL.IMRO.1930.BPODHDEAKKERRANDEN-2001_0019.png"

Figuur 4.8 Uitsnede plankaart RR2020 (bron: provincie Zuid-Holland)

4.4.2 Verstedelijkingsprogramma Zuidvleugel 2010-2020, Dat spreken we af' (2014) en Woonvisie Voorne - Putten 2016-2020 (actualisatie 2017)

In 2010 zijn verstedelijkingsafspraken gemaakt, waarbij het in de zuidvleugel gaat om het toevoegen van 175.000 woningen. Met de regiogemeenten in de subregio Voorne-Putten, de regio Rotterdam en de Provincie Zuid-Holland, zijn er afspraken ('Dat spreken we af', 2014) gemaakt over het bouwprogramma in de periode 2014-2020. In aanvulling op de woningmarktafspraken, die nog in hoofdzaak kwantitatief van aard zijn, wordt in de Woonvisie Voorne-Putten 2016 – 2020 (november 2015) ingespeeld op de bestaande en gewenste kwaliteiten van het woningaanbod, als ook de te verwachten bevolkingstransitie, zodat het toekomstig aanbod aan woningen zo veel mogelijk aansluit bij de huidige en toekomstige vraag van de inwoners.

Op basis van de huidige woningvoorraad en woonmilieus en de toekomstige vraag is er vooral behoefte aan dorpse en landelijke woonmilieus. De dorpse toevoegingen vinden vooral plaats in de kleinere kernen of aan de rand van de grotere kernen. Dit is een gewild woonmilieu bij woningzoekenden waarbij wel het aanwezige voorzieningenniveau van de kleine kernen een aandachtspunt is. Basisonderwijs, dorpshuis, een supermarkt en een pinautomaat zijn zeer wenselijk, ook in een kleine kern.

afbeelding "i_NL.IMRO.1930.BPODHDEAKKERRANDEN-2001_0020.jpg"

Figuur 4.9 Typering kern Oudenhoorn (bron: woonvisie Voorne-Putten)

Woonvisie Voorne-Putten 2016-2020, actualisering 2017 (mei 2017)

In de bijlage bij de Woonvisie Voorne–Putten 2016-2020, die in 2017 is geactualiseerd, zijn de onderstaande regionale woningbouwafspraken opgenomen. De beperkte woningbouw in de jaren 2015 en 2016 kan nagenoeg volledig gecompenseerd worden bij daadwerkelijke realisatie van het geactualiseerde woningbouwprogramma. Wel zullen er dan in de periode 2017 tot en met 2019 nog respectievelijk 629, 623 en bijna 1000 woningen opgeleverd moeten worden.

Bij de geplande aantallen woningen blijven alle vier de gemeenten (en dus de subregio Voorne-Putten in totaal) nog binnen de bandbreedte van WBR 2016 en de BP 2016 (zie figuur 4.3). Naar woonmilieu bezien ligt er in de nieuwbouw een relatief sterk accent op het landelijk, dorps en stedelijk rustig woonmilieu.

afbeelding "i_NL.IMRO.1930.BPODHDEAKKERRANDEN-2001_0021.png"

Figuur 4.10 Woningbouwprogramma

afbeelding "i_NL.IMRO.1930.BPODHDEAKKERRANDEN-2001_0022.png"

Figuur 4.11 Toevoeging per woonmilieu

Toetsing

Voorgenomen nieuwbouwontwikkeling is specifiek benoemd in de subregionale Woonvisie Voorne - Putte. Uit figuur 4.10 en 4.11 blijkt dat voor Oudenhoorn in de periode 2015-2025 180 woningen in het dorpse woonmilieu regionaal zijn afgestemd. Het beoogde woonmilieu in de nieuwe woonwijk is in overeenstemming met de behoefte aan de meer dorpse woonmilieus in de regio. Uit figuur 4.10 blijkt dat de regionale woningbouwplanning binnen de WBR 2016 past, zodat geen overaanbod ontstaat.

Het project geeft invulling aan het regionale woonbeleid en levert een bijdrage aan de doorstroming in Oudenhoorn. Doordat het project gefaseerd wordt gerealiseerd (60 woningen tot 2020 en de rest daarna) past de ontwikkeling ook binnen de gewenste gefaseerde oplevering van woningen zoals zichtbaar in figuur 4.10.

4.4.3 Waterbeheerprogramma 2016-2021 (waterschap Hollandse Delta)

Het Waterbeheerprogramma is het beleidskader voor de regionale waterbeheertaak in de periode 2016-2021. Het waterbeheerprogramma beschrijft doelen die het waterschap wil bereiken. De doelen zijn onderverdeeld in thema's zoals waterveiligheid, voldoende water, schoon water en de waterketen (levering). Het waterbeheerplan beschrijft vervolgens in een maatregelenprogramma de maatregelen die nodig zijn om de doelen te behalen.

Toetsing

Nieuwe ontwikkelingen moeten getoetst worden aan het Waterbeheerprogramma 2016-2021. Toetsing vindt plaats in paragraaf 5.3.

Conclusie

De beoogde ontwikkeling is niet in strijd met het regionale beleid.

4.5 Gemeentelijk beleid

De gemeente Nissewaard is op 1 januari 2015 ontstaan door samenvoeging van de gemeenten Spijkenisse en Bernisse. Oudenhoorn behoort tot de voormalige gemeente Bernisse. Enkele beleidskaders vastgesteld in de voormalige gemeente Bernisse zoals de Toekomstvisie Bernisse, de Structuurvisie Bernisse en het Waterplan Bernisse hebben doorwerking gevonden en vormen ook onder de gemeente Nissewaard het beleidsmatig toetsingskader voor ontwikkelingen.

4.5.1 Toekomstvisie Bernisse

Op 18 september 2007 heeft de gemeenteraad van de voormalige gemeente Bernisse de 'Toekomstvisie Bernisse' vastgesteld. Uitgangspunt voor de toekomstvisie is dat Bernisse een landelijke gemeente is, waar rust, ruimte en openheid de boventoon voeren. Voor het formuleren van de toekomstvisie is de vraag gesteld, of dat over 20 jaar nog zo zal zijn en op welke manier er omgegaan zou kunnen worden met verwachte trends en ontwikkelingen. Globaal zijn er drie strategieën geschetst, te weten bescherming, overgave en selectieve ontwikkeling. Er is collectief gekozen voor de strategie van selectieve ontwikkeling. Hierin wordt beschreven dat Bernisse in 2025 een groene oase is binnen en buiten de regio. Er is aandacht voor autonome groei en behoud van levendige dorpen met een eigen identiteit. De sterke agrarische sector ontwikkelt zich verder als landschapsbeheerder en recreatie wordt versterkt in met name het gebied rond de Bernisse. De kwantitatieve groei is beperkt, de toekomstvisie richt zich voornamelijk op een versterking van de kwaliteit.

Toetsing

De kernen behorend bij de voormalige gemeente Bernisse hebben te maken met een behoorlijke vergrijzing. Ook is de huishoudgrootte bovengemiddeld. Deels is dit te verklaren vanuit de geringe beleidsruimte afgelopen decennia om woningbouw toe te voegen buiten stedelijke gebieden. Jongeren zijn door het gebrek aan woningen of thuis blijven wonen of naar andere kernen verhuisd.

De komende jaren is er (beleidsmatig) ruimte voor nieuwe woningbouw. Om deze woningbouw goed te begeleiden is de Woonvisie Bernisse opgesteld. In het kader van de Woonvisie Bernisse zijn de volgende beleidsuitgangspunten geformuleerd:

  • Bouwen naar behoefte: door het beleid van hogere overheden zijn er de afgelopen jaren te weinig woningen gebouwd waardoor inwoners zijn verhuisd. De ambitie is erop gericht voldoende woningen te bouwen om de natuurlijke bevolkingsgroei op te kunnen vangen.
  • Respecteren van woonwensen: elke vier jaar worden de woonwensen geïnventariseerd.
  • Bevordering van doorstroming: het streven is de (toekomstige) voorraad in balans te brengen met de woonwensen.
  • Aansluiten bij 'natuurlijke verhuismomenten': ervaring leert dat huishoudens in de doelgroep 25-35 en 55-70 een natuurlijk verhuismoment kennen. Op dat moment is het van belang dat in de nabijheid een gedifferentieerd aanbod van nieuwbouwwoningen beschikbaar is.

De ontwikkeling van een nieuwe woonwijk met maximaal 180 woningen in diverse typologieën in een dorps woonmilieu draagt bij aan de opvang van de natuurlijke bevolkingsgroei in de gemeente en in de regio. Door zowel grondgebonden woningen als appartementen te realiseren zijn de woningen geschikt voor meerdere doelgroepen waaronder gezinnen en ouderen.

Inmiddels heeft een nadere uitwerking van het woonbeleid plaatsgevonden voor de gehele gemeente Nissewaard. Meer informatie over de Woonvisie gemeente Nissewaard is opgenomen in paragraaf 4.5.3.

4.5.2 Structuurvisie Bernisse

Op 21 september 2010 heeft de gemeenteraad ingestemd met de 'Structuurvisie 2025'. Deze structuurvisie kan gezien worden als een ruimtelijke doorvertaling van de 'Toekomstvisie Bernisse'. In de structuurvisie wordt op hoofdlijnen vastgelegd waar de gemeente op maatschappelijk, economisch en ruimtelijk gebied zou moeten staan in 2025. Enerzijds worden in de structuurvisie toekomstige plannen met een ruimtelijke component en de samenhang daartussen inzichtelijk gemaakt. Anderzijds wordt in de structuurvisie de mogelijkheid van kostenverhaal gecreëerd. Op gemeentelijk niveau geeft de visie aan welke ontwikkelingen gewenst zijn voor de gehele gemeente, op welke wijze deze ontwikkelingen ruimtelijk worden vertaald en hoe deze ontwikkelingen worden gefaseerd. Op kernniveau wordt het beeld nader gespecificeerd. De structuurvisie fungeert voor het gemeentebestuur als afwegingskader bij de beoordeling van nieuwe initiatieven.

Toetsing

In de Structuurvisie Bernisse is de verwachting geuit dat in de eerste 15 tot 20 jaar vanaf 2010 er 900 extra woningen gerealiseerd zouden moeten worden om in de toekomstige woningbehoefte te kunnen voorzien. De mate waarin aan de totale behoefte tegemoet gekomen kan worden zal enerzijds gebaseerd moeten worden op de ruimtelijke kwaliteiten en anderzijds afgestemd moeten worden op de subregionale vraag/aanbodverhouding op Voorne-Putten.

In de Structuurvisie is beschreven dat het voor de hand ligt om toekomstige ontwikkelingen meer ten westen van de kern te situeren, waarbij aansluiting wordt gezocht bij de rechtmatige kavelpatroon van de bestaande polders. De bestaande kreek ten noorden van Oudenhoorn is namelijk aangeduid ter versterking van het krekenpatroon in de gemeente en ook loopt ten oosten en noorden een groenzone die vanuit gemeentelijk oogpunt bescherming geniet. Tot slot ligt ten noorden van de kern de voormalige Trambaan, die gebruikt wordt als (recreatieve) fietsroute.

In de Structuurvisie is langs de Molenweg tevens een zogenaamde 'uitbreidingslocatie' aangeduid, waar een ontwikkeling met woningbouw voorzien is die met name zal bijdragen aan het in stand houden van het voorzieningenniveau van de kern Oudenhoorn. Om ontwikkelingen en initiatieven, die op Bernisse afkomen of daarbinnen plaatsvinden, te kunnen toetsen, is een strategiekaart getekend. Per ontwikkelingsgebied is een eigen uitbreidingsstrategie van toepassing. De geplande woningbouwlocatie aan de Molenweg in Oudenhoorn valt binnen de strategie 'ontwikkeling'. Deze strategie houdt in dat voor deze gebieden de ontwikkelingen zich reeds in een ver gevorderd planstadium bevinden. Voor deze locaties geldt dat ze qua functie van kleur zullen verschieten.

afbeelding "i_NL.IMRO.1930.BPODHDEAKKERRANDEN-2001_0023.jpg"

afbeelding "i_NL.IMRO.1930.BPODHDEAKKERRANDEN-2001_0024.jpg"

afbeelding "i_NL.IMRO.1930.BPODHDEAKKERRANDEN-2001_0025.jpg"

afbeelding "i_NL.IMRO.1930.BPODHDEAKKERRANDEN-2001_0026.jpg"

afbeelding "i_NL.IMRO.1930.BPODHDEAKKERRANDEN-2001_0027.jpg"

Figuur 4.12 Structuurvisie Bernisse: duurzaam ruimtelijk structuurbeeld en strategiekaart (bron: gemeente Bernisse)

4.5.3 Woonvisie gemeente Nissewaard

Eén van de grootste uitdagingen voor de gemeente Nissewaard is de huidige inwoners te behouden. Tegelijkertijd is het van belang mensen van elders te verleiden zich in Nissewaard te vestigen. Om die ambities waar te maken, is een opwaardering van het woonaanbod en de woonomgeving nodig. De vraag naar suburbaan, dorps en landelijk wonen aan de rand van Rotterdam zal namelijk blijven. Veel mensen zullen ook in de toekomst in een rustige, veilige omgeving willen wonen, dicht bij de grootstedelijke gebieden van de Randstad, het haven-industrieelcomplex en voorzieningen, en het liefst in een huis met een tuin en een eigen parkeerplaats.

Om die ambities waar te maken, is een opwaardering van het woonaanbod en de woonomgeving nodig. Woonvormen met meer ruimte voor eigenheid, flexibiliteit en eigen initiatief zijn gewenst. Het gaat om bewoners die lagere lasten willen in ruil voor meer vrije tijd, een werkplek aan huis en belang hechten aan duurzaamheid en de kwaliteit van de buitenruimte. De openbare ruimte als sociale ontmoetingsplek en als ruimte voor recreatie zijn trends die de nieuwe woonwensen bepalen. Nieuwe ontwikkelingen moeten de tweedeling tussen stedelijk en dorps wonen overbruggen; ze moeten het open landschap, de kleine kernen en de stad op harmonieuze wijze met elkaar en de inwoners verbinden, met behoud van contrasten en variatie in woonmilieus. De gemeente Nissewaard heeft in een structuurkaart aangegeven welke woonmilieus op welke kernen van toepassing zijn. Oudenhoorn is hierin beschreven als dorps woonmilieu.

afbeelding "i_NL.IMRO.1930.BPODHDEAKKERRANDEN-2001_0028.png"

Figuur 4.13 Woonmilieus gemeente Nissewaard

De gemeente Nissewaard ziet zichzelf als bij uitstek geschikt als woonlocatie voor gezinnen. Toch betekent dit niet dat er alleen naar deze groep wordt gekeken. Het is van belang om elke doelgroep te bieden wat zij nodig heeft om prettig te kunnen wonen en leven. De kernwaarden voor de toekomst zijn:

  • Toekomstbestendig woningaanbod: Nissewaard biedt diverse woonmilieus, van dorps en landelijk tot suburbaan en stedelijk. Binnen die woonmilieus is er een divers straatbeeld met een mix van woningtypologieën;
  • Gezinsvriendelijk;
  • Sociale geborgenheid: zorg voor elkaar is dichtbij en sociaal contact wordt gestimuleerd door de buitenruimte, die de verschillende buurten op een logische manier met elkaar verbindt;
  • Zelfvoorzienend;
  • Groene openheid: een groene buitenruimte draagt bij aan de beleving van en aan het prettig wonen in zowel de kernen als de verschillende wijken.

De kernwaarden en basisprincipes dicteren niet het eindresultaat, maar geven wel de richting aan naar het creëren van een harmonieuze woonomgeving. Diversiteit en flexibiliteit van de woningen staan centraal en de openbare ruimte is de verbindende factor. Het groen en water worden in de woonwijken versterkt en voorzieningen zijn goed bereikbaar.

Toetsing

Voorliggende ontwikkeling voorziet in de toevoeging van maximaal 180 woningen in diverse typologieën. Door zowel grondgebonden woningen als appartementen te realiseren zijn de woningen geschikt voor meerdere doelgroepen waaronder gezinnen en ouderen. Dit zorgt voor een goede doorstroming van de eigen bevolking. De wijk wordt groen van opzet, met water aan de randen en door het gebied heen. Tevens komt er een centrale ontmoetingsruimte waar bewoners met elkaar in contact kunnen komen. Deze ontwikkelingen stroken met het beeld van een dorps woonmilieu. Hiermee wordt voldaan aan de kernwaarden voor de toekomst zoals opgenomen in de gemeentelijke woonvisie.

4.5.4 Waterplan Bernisse

In zijn raadsvergadering van 15 september 2009 heeft de gemeenteraad van de voormalige gemeente Bernisse het Waterplan vastgesteld. Doel van het waterplan is het creëren van een robuust en veerkrachtig watersysteem in de voormalige gemeente Bernisse. Het waterplan richt zich vooral op het oplossen van knelpunten en het benutten van kansen in het watersysteem in en rond de kernen van de voormalige gemeente Bernisse. Naast de wettelijke component speelt ook de uitstraling en de beleving van het water een belangrijke rol. Een goede chemische en ecologische toestand van het water verhoogt de kwaliteit van de leefomgeving. Dit kan het plezier van het wonen in de gemeente Bernisse vergroten.

Toetsing

De watergang aan de zuidzijde van het plangebied betreft een hoofdwatergang die rechtstreeks in verbinding staat met het gemaal in Oudenhoorn. In het Waterplan is aangegeven dat ruimtelijke ontwikkelingen kansen bieden voor het oplossen van knelpunten en het verbeteren van de (ecologische) kwaliteit van het water. In het kader van de voorgenomen woningbouwontwikkeling wordt de zuidelijk en westelijk gelegen watergang verbreed. Tevens wordt een nieuwe aantakking richting het noorden gerealiseerd door een nieuwe watergang te graven in het midden van het plangebied. Op deze wijze wordt voldaan aan de benodigde watercompensatie, wordt een bijdrage geleverd aan de gewenste doorstroming van het water in de watergangen en kan het water een bijdrage leveren aan het woongenot ter plaatse.

4.5.5 Verbreed gemeente Rioleringsplan 2013-2017

Het vGRP is vastgesteld op 9 oktober 2012. Hierin is weergegeven hoe de gemeente haar rioleringstaak vorm wil geven. Het vGRP betreft de beleidsmatige integratie van de wettelijke zorgplichten afvalwater, hemelwater en grondwater, waarvan de zorgplicht voor hemelwater en grondwater de verbreding ten opzichte van het GRP 2007-2011 inhoudt. De gemeente heeft zichzelf tot doel gesteld:

  • inzameling van het binnen gemeentelijk gebied geproduceerde afvalwater;
  • inzameling van het hemelwater dat niet mag of kan worden gebruikt voor de lokale waterhuishouding;
  • transport van het ingezamelde water naar een geschikt lozingspunt, waarbij:
    • 1. ongewenste emissies naar oppervlaktewater, bodem en grondwater worden voorkomen;
    • 2. geen overlast voor de omgeving wordt veroorzaakt.

Toetsing

Nieuw ontwikkelingen moeten getoetst worden aan het Verbreed gemeente Rioleringsplan 2013-2017. Toetsing vindt plaats in paragraaf 5.3.

4.5.6 Beleidsnota archeologische monumentenzorg

In de raadsvergadering van 15 april 2008 heeft de gemeenteraad van de voormalige gemeente Bernisse de Beleidsnota archeologische monumentenzorg vastgesteld. In combinatie met de door het BOOR opgestelde archeologische waardenkaart geeft deze nota aan hoe de voormalige gemeente Bernisse op een doelmatige en doeltreffende wijze in de toekomst kan omgaan met het archeologisch erfgoed om in ieder geval te voldoen aan de nieuwe wet- en regelgeving. De archeologische waardenkaart vormt ook de basis voor de bescherming van archeologische waarden in het kader van het ruimtelijk beleid.

Toetsing

Nieuwe ontwikkelingen moeten getoetst worden aan de opgestelde archeologische waardenkaart en de Beleidsnota archeologische monumentenzorg. Toetsing vindt plaats in paragraaf 5.11.

4.5.7 Erfgoedverordening Nissewaard 2016

Op 9 november 2016 heeft de gemeenteraad van Nissewaard de Erfgoedverordening 2016 vastgesteld. Deze erfgoedverordening geeft inzicht in de wijze waarop gemeentelijke monumenten aangewezen worden en op welke wijze zij beschermd zijn. Ook zijn regels opgenomen ter bescherming van in de bodem aanwezig cultureel erfgoed.

Toetsing

In de Erfgoedverordening Nissewaard 2016 zijn de archeologische waardenkaart van de voormalige gemeente Spijkenisse en Bernisse geïntegreerd. Toetsing vindt plaats in paragraaf 5.11.

4.5.8 Welstandsnota Nissewaard 2017

De twee vorige welstandsnota's van de oorspronkelijke zelfstandige gemeenten in Nissewaard zijn geactualiseerd en samengevoegd tot één geactualiseerde en geharmoniseerde welstandsnota voor de gehele gemeente Nissewaard. De welstandsnota Nissewaard bevat de basisvoorwaarden, waaraan bouwaanvragen op welstandsaspecten getoetst zullen worden, het zogenaamde beoordelingskader. In de welstandsnota staat beschreven aan welke kwaliteitscriteria een bouwwerk moet voldoen. De kwaliteitscriteria gaan over het uiterlijk en de verschijningsvorm van een gebouw. De gehele gemeente is opgedeeld in zogenaamde welstandsniveaus. Met de vastlegging van welstandsniveaus wordt aangegeven in welke gebieden in de gemeente meer regulering is gewenst en welke gebieden met een minder strenge toetsing afkunnen.

Toetsing

Het plangebied is grotendeels gelegen in een gebied aangewezen als 'zorgvuldig' en deels aangewezen als 'regulier'. Het regime 'zorgvuldig' wordt toegepast in gebieden waar de ruimtelijke kwaliteiten en samenhang van belang zijn, maar die ook enige dynamiek kunnen verdragen. Het ruimtelijk kwaliteitsbeleid is gericht op behoud, herstel of verbetering van de waardevolle (landschappelijke, stedenbouwkundige en architectonische) elementen en structuren, waardoor een extra inspanning dient te worden geleverd tot voordeel van de ruimtelijke kwaliteit. Gebieden die een regulier toetsingsniveau hebben, zijn gebieden die beperkte afwijkingen van de bestaande ruimtelijke structuur of ingrepen in de architectuur zonder al te veel problemen kunnen verdragen. De welstandstoets beperkt zich tot die aspecten die te maken hebben met de situering van het bouwwerk.

afbeelding "i_NL.IMRO.1930.BPODHDEAKKERRANDEN-2001_0029.jpg"Figuur 4.14 Uitsnede kaart welstandsniveaus (bron: gemeente Nissewaard).

In de welstandsnota 2017 zijn (stedenbouwkundige) uitgangspunten ten aanzien van de nieuwe woonwijk opgenomen. Zo zal de woonwijk deels gebaseerd zijn op de polderstructuren, maar zet deze zich hier ook vanaf door afwijkende gebogen vormen van waterpartijen en woonblokken. Er komt een samenhang als het gaat om architectuur, maar tussen de woningen onderling zullen er ook verschillen in bouwvorm, kapvorm, materiaalgebruik en gevelindeling zijn. Het nieuwe woongebied De Akkerranden zal met name een wijk zijn met een rustieke, dorpse uitstraling.

Wanneer voorliggend bestemmingsplan wordt vastgesteld, zal de gemeenteraad expliciet besluiten dat het beeldkwaliteitsplan zoals opgenomen in bijlage 2 als toetsingskader voor de welstandscommissie gaat gelden. Naast een beschrijving van de stedenbouwkundige uitgangspunten en randvoorwaarden voor deze locatie, zijn in dit beeldkwaliteitsplan ook uitwerkingscriteria ten aanzien van beeldregie opgenomen voor de nadere detaillering en uitwerking van het plan. Dit beeldkwaliteitsplan is behandeld in de welstandscommissie van 15 augustus 2017 en akkoord bevonden.

Conclusie

De beoogde ontwikkeling is niet in strijd met het gemeentelijk beleid.

4.6 Conclusie

Geconcludeerd wordt dat het plan past binnen het gestelde in het nationale, provinciale, regionale en gemeentelijke beleid. De ontwikkeling is niet mogelijk binnen de regels van het vigerende bestemmingsplan en er is geen wijzigingsbevoegdheid bij de betreffende bestemmingen opgenomen om de gewenste ontwikkeling te realiseren. Voor onderhavig plan dient een nieuw bestemmingsplan te worden opgesteld. Het beleid staat de uitvoering van deze ontwikkeling niet in de weg.

Hoofdstuk 5 Onderzoek

5.1 Inleiding

In dit hoofdstuk worden de voor dit bestemmingsplan relevante milieuaspecten beschreven. Dit hoofdstuk bevat de uitkomsten van de onderzoeken met conclusies. Voor de toetsing van het planvoornemen voor wat betreft milieuaspecten is uitgegaan van de maximale variant die planologisch mogelijk gemaakt wordt.

5.2 Bodem

Normstelling en beleid

Op grond van het Besluit ruimtelijke ordening dient in verband met de uitvoerbaarheid van een plan rekening gehouden te worden met de bodemgesteldheid in het plangebied. Bij functiewijziging dient te worden bekeken of de bodemkwaliteit voldoende is voor de beoogde functie en moet worden vastgesteld of er sprake is van een saneringsnoodzaak. In de Wet bodembescherming is bepaald dat indien de desbetreffende bodemkwaliteit niet voldoet aan de norm voor de beoogde functie, de grond zodanig dient te worden gesaneerd dat zij kan worden gebruikt door de desbetreffende functie (functiegericht saneren). Nieuwe bestemmingen dienen bij voorkeur op schone grond te worden gerealiseerd.

Ten behoeve van ruimtelijke plannen dient ten minste het eerste deel van het verkennend bodemonderzoek, het historisch onderzoek, te worden verricht. Indien uit het historisch onderzoek wordt geconcludeerd dat op de betreffende locatie sprake is geweest van activiteiten met een verhoogd risico op verontreiniging dient een volledig verkennend bodemonderzoek te worden uitgevoerd.

Onderzoek en conclusie

In het verleden zijn op locatie meerdere bodemonderzoeken uitgevoerd ter plaatse van het plangebied. In 2011 is een verkennend bodemonderzoek uitgevoerd voor een groot gedeelte van het plangebied, aangevuld met een verkennend bodemonderzoek uit 2012 voor twee later aangekochte percelen in het noordoosten van het plangebied.

In het kader van voorliggende ontwikkeling is een historisch bodemonderzoek uitgevoerd (zie bijlage 3). Omdat de eerder uitgevoerde onderzoeken langer dan vijf jaar geleden zijn uitgevoerd dient beoordeeld te worden of deze nog voldoende actueel zijn om een representatieve weergave van de bodemkwaliteit te geven. Uit het historisch onderzoek volgt dat er aanwijzingen zijn voor de aanwezigheid van (voormalige) bodembedreigende activiteiten ter hoogte van het plangebied. Zo zijn er in het verleden licht verhoogde gehalten en concentraties van verontreinigde stoffen in grond en grondwater aangetroffen. Omdat er tussen 2011 en heden geen bodembedreigende activiteiten hebben plaatsgevonden (ter plaatse van de Heullaan 30 en de Molendijk 17 zijn de voor bodemverontreiniging verdachte activiteiten al voor het onderzoek van 2011 verwijderd), kan volstaan worden met de uitvoering van een actualiserend onderzoek, waarbij alleen de bovengrond zal worden onderzocht. Dit geldt ook voor de twee later aangekochte percelen in het noordoosten van het plangebied.

Tijdens het voorgaande onderzoek in 2011 zijn ter plaatse van een tweetal slootdempingen matig tot sterk verhoogde gehalten aan zware metalen aangetroffen. Aanbevolen wordt ter plaatse van deze sleuven tevens een aanvullend bodemonderzoek uit te voeren, zodat de omvang, ernst en spoedeisendheid van deze verontreinigingen kan worden bepaald.

Het genoemde nadere onderzoek (actualiserend verkennend onderzoek conform NEN 5740) wordt uitgevoerd en toegevoegd voor vaststelling van het bestemmingsplan.

Uit het indicatieve asbestonderzoek blijkt dat incidenteel asbesthoudend plaatmateriaal is aangetroffen. In de fijne fractie is geen asbest gemeten. Er lijkt er sprake te zijn van zwerfasbest. De uitvoering van een asbestonderzoek voor het gehele plangebied wordt in het kader van de bestemmingsplanprocedure niet noodzakelijk geacht. Ter plaatse van de Molendijk 17 is in het verleden asbest toegepast als dakbedekking en overkapping. Tevens is een asbestgoot geplaatst. Geadviseerd wordt in het kader van de omgevingsvergunning voor het onderdeel bouwen, rondom de bebouwing een verkennend asbestonderzoek uit te voeren, waarbij de eerste 10 cm van de onverharde grond wordt onderzocht.

5.3 Water

Waterbeheer en watertoets

De initiatiefnemer dient in een vroeg stadium overleg te voeren met de waterbeheerder over een ruimtelijk planvoornemen. Hiermee wordt voorkomen dat ruimtelijke ontwikkelingen in strijd zijn met duurzaam waterbeheer. Het plangebied ligt binnen het beheersgebied van het Waterschap Hollandse Delta, verantwoordelijk voor het waterkwantiteits- en waterkwaliteitsbeheer. Bij het tot stand komen van het bestemmingsplan wordt overleg gevoerd met de waterbeheerder over deze waterparagraaf.

Onderzoek en conclusie

In bijlage 4 is het planvoornemen getoetst aan het geldend beleid op het gebied van water. Ook is inzicht gegeven de huidige situatie van het plangebied als het gaat om aspecten zoals maaiveldhoogte, grondwaterstanden en de aanwezigheid van watergangen en waterkeringen.

Volgens de beleidsregels van het waterschap moet 10% van de toename aan verharding worden besteed aan het aanleggen van oppervlaktewater als compensatie. Het Waterschap Hollandse Delta heeft reeds in mei 2017 een watervergunning afgegeven voor het plan. In de op 23 mei 2017 verleende watervergunning is opgenomen dat 10% van het plangebied dient te bestaand uit oppervlaktewater. Het plangebied heeft een oppervlak van 59.740 m2. In het plangebied wordt 6.010 m2 water aangelegd, dit is 36 m2 meer dan nodig is op basis van het uitgangspunt van 10%. Dit extra water wordt gerealiseerd via de aanleg van water in het plangebied en het verbreden van de bestaande watergang in het zuiden en westen van het plangebied. De laatste aanpassingen, zoals de realisatie van het wandelpad in het zuiden van het plangebied, de aanleg van een eiland met enkele bomen in de zuidwesthoek van het plangebied en een extra verbreding van de watergang in het noordwesten van het plangebied, zijn geen onderdeel van deze vergunning. De hoeveelheid oppervlaktewater is ten opzichte van de verleende vergunning met deze maatregelen niet afgenomen.

Conform het peilbesluit wordt in het plangebied een vast waterpeil van NAP -2,10 m gehandhaafd in het zuidelijk deel en een vast peil van NAP -1,90 m in het noordelijke deel. Metingen hebben uitgewezen dat het praktijkpeil in het plangebied afwijkt van het peilbesluitpeil, het praktijkpeil ligt op circa NAP -2,25 m. In de toekomstige situatie zal in het gehele plangebied een peil worden gehandhaafd van NAP -2,25 m, dit is door de initiatiefnemer reeds afgestemd met het waterschap in het kader van de watervergunning. Omdat het praktijkpeil in het plangebied reeds op circa NAP -2,25 m ligt, betekent dit enkel een administratieve wijziging van de peilgrenzen en het peilbesluit.

Doordat het grondwaterniveau relatief hoog is en de bodem een lage infiltratiecapaciteit heeft, zijn er geen infiltratiemogelijkheden in het gebied. De hemelwaterafvoer die bij het aan te leggen gescheiden stelsel wordt aangelegd zal lozen op het oppervlaktewater.

5.4 Verkeer en parkeren

Normstelling en beleid

Een adequate verkeersafwikkeling en passende parkeervoorzieningen zijn onderdeel van een goede ruimtelijke ordening.

Onderzoek

Verkeersgeneratie

In het kader van voorliggende ontwikkeling zijn in 2011 en 2014 reeds onderzoeken uitgevoerd naar de effecten van de beoogde ontwikkeling op de verkeersafwikkeling ter plaatse. Nagegaan is in hoeverre de conclusies uit eerdere onderzoek nog stand houden. Deze beoordeling is bijgevoegd in bijlage 5.

Uit deze beoordeling blijkt dat de verkeerseffecten van de nieuwe woonwijk acceptabel zijn, wanneer uitgegaan wordt van een worstcasescenario. De huidige wegen hebben voldoende capaciteit om de toekomstige intensiteiten te kunnen verwerken. Het gedeelte van de Ravenseweg tussen Oudenhoorn en Kickersbloem komt uit op 5.036 mvt/etmaal, waar het stuk tussen Kickersbloem en de Carouselweg (Hellevoetsluis) op 4.858 mvt/etmaal komt. De verkeersintensiteiten op de Molenweg, het gedeelte tussen de Heullaan en de de Molendijk, lopen op tot 5.267 mvt/etmaal. Op de Molendijk, tussen de Molenweg en de Ravensweg, komt de verkeersintensiteit uit op 6.148 mvt/etmaal. Deze intensiteiten zijn inclusief de ontwikkeling van Kickersbloem 3, de realisatie van 180 woningen en een worstcase groeipercentage van 1,5%.

Het Waterschap Hollandse Delta heeft aangegeven dat in het kader van Duurzaam Veilig niet zonder meer meer dan 6.000 mvt/etmaal afgewikkeld kunnen worden op erftoegangswegen. Aan deze voorwaarde wordt voldaan op de Ravensweg, de Molenweg, de Bastiaan de Zeeuwstraat en het zuidelijke deel van de Molendijk.

Met de berekening komt de intensiteit op het noordelijke deel van de Molendijk tussen de Molenweg en Ravensweg uit op circa 6.150 mvt/etmaal. Dit ligt boven de grenswaarde en vormt daarmee een aandachtspunt. Als alternatief is doorgerekend met een groeipercentage van 1%. De 1,5% waarmee gerekend is, is een worstcase percentage. In de werkelijke situatie is de kans vrij groot dat de 1,5% groei van het verkeer niet alle jaren of helemaal niet gehaald wordt. Met een berekening van 1% komt de intensiteit op het noordelijke deel van de Molendijk tussen de Molenweg en Ravensweg uit op 5.911 mvt/etmaal, dus onder de bovengrens van 6.000 mvt/etmaal van Waterschap Hollandse Delta. Geadviseerd wordt dit wegvak de komende jaren te monitoren, om indien nodig in samenspraak met het waterschap verkeersmaatregelen te treffen.

Parkeren

Om de juiste parkeernorm voor de beoogde ontwikkeling te bepalen, wordt aangesloten bij de gehanteerde parkeerkencijfers gebaseerd op het CROW 2012. In bijlage 5 is weergegeven aan welke parkeernorm voldaan moet worden bij uitvoering van de ontwikkeling. Zoals eerder aangegeven wordt het parkeren binnen de grenzen van het plangebied opgelost. Voor de vrijstaande en twee-onder-één-kapwoningen in het plan wordt het parkeren zoveel mogelijk op eigen terrein voorzien. Het parkeren voor de rijwoningen vindt plaats lang s de weg of geclusterd in hofjes. Om te borgen dat er voldoende parkeergelegenheid gerealiseerd wordt, is in de regels van dit bestemmingsplan hiervoor een bepaling opgenomen

Conclusie

Het aspect verkeer en parkeren staat de beoogde ontwikkeling niet in de weg.

5.5 Luchtkwaliteit

Normstelling en beleid

In het kader van een goede ruimtelijke ordening wordt bij het opstellen van een ruimtelijk plan uit het oogpunt van de bescherming van de gezondheid van de mens rekening gehouden met de luchtkwaliteit.

Het toetsingskader voor luchtkwaliteit wordt gevormd door hoofdstuk 5, titel 5.2 van de Wet milieubeheer. Dit onderdeel van de Wet milieubeheer (Wm) bevat grenswaarden voor zwaveldioxide, stikstofdioxide en stikstofoxiden, fijn stof, lood, koolmonoxide en benzeen. Hierbij zijn in de ruimtelijke ordeningspraktijk langs wegen vooral de grenswaarden voor stikstofdioxide (jaargemiddelde) en fijn stof (jaar- en daggemiddelde) van belang. De grenswaarden van de laatstgenoemde stoffen zijn in tabel 5.1 weergegeven.

Tabel 5.1 Grenswaarden maatgevende stoffen Wm

stof   toetsing van   grenswaarde  
stikstofdioxide (NO2)   jaargemiddelde concentratie   40 µg/m³  
fijn stof (PM10)   jaargemiddelde concentratie   40 µg/m³  
  24-uurgemiddelde concentratie   max. 35 keer p.j. meer dan 50 µg/m³  
fijn stof (PM2,5)   jaargemiddelde concentratie   25 µg/m³  

Op grond van artikel 5.16 van de Wm kunnen bestuursorganen bevoegdheden die gevolgen kunnen hebben voor de luchtkwaliteit onder andere uitoefenen indien de bevoegdheden/ontwikkelingen niet leiden tot een overschrijding van de grenswaarden of de bevoegdheden/ontwikkelingen niet in betekende mate bijdragen aan de concentratie in de buitenlucht.

Besluit niet in betekende mate

In dit Besluit niet in betekende mate is bepaald in welke gevallen een project vanwege de gevolgen voor de luchtkwaliteit niet aan de grenswaarden hoeft te worden getoetst. Hierbij worden 2 situaties onderscheiden:

  • 1. een project heeft een effect van minder dan 3% van de jaargemiddelde grenswaarde NO2 en PM10 (= 1,2 µg/m³);
  • 2. een project valt in een categorie die is vrijgesteld aan toetsing aan de grenswaarden; deze categorieën betreffen onder andere woningbouw met niet meer dan 1.500 woningen bij één ontsluitingsweg en 3.000 woningen bij twee ontsluitingswegen, kantoorlocaties met een bruto vloeroppervlak van niet meer dan 100.000 m2 bij één ontsluitingsweg en 200.000 m2 bij twee ontsluitingswegen.

In het kader van een goede ruimtelijke ordening wordt bij het opstellen van een ruimtelijk plan uit het oogpunt van de bescherming van de gezondheid van de mens rekening gehouden met de luchtkwaliteit.

Onderzoek en conclusie

Het voorgenomen plan voorziet in de ontwikkeling van 180 woningen. Dit aantal valt ruim onder de drempelwaarde van 1.500 woningen, die is vrijgesteld aan toetsing aan de grenswaarden voor luchtkwaliteit. Het plan draagt dan ook niet in betekenende mate bij aan de toename van de hoeveelheid stikstofdioxide en fijn stof in de lucht. Er wordt dan ook voldaan aan de luchtkwaliteitswetgeving en nader onderzoek is niet noodzakelijk.

In bijlage 6 is inzicht gegeven in de jaargemiddelde concentraties NO2, PM10, PM2.5 in µg/m³ in de directe nabijheid van de voorgenomen ontwikkeling.

5.6 Wegverkeerslawaai

Normstelling en beleid

Woningen zijn op grond van de Wet geluidhinder (Wgh) geluidsgevoelige functies waarvoor, indien deze gelegen zijn binnen de geluidszone van een gezoneerde weg, akoestisch onderzoek uitgevoerd moet worden. Langs alle wegen, met uitzondering van 30 km/h-wegen en woonerven, bevinden zich op grond van de Wgh geluidszones waarbinnen de geluidshinder vanwege de weg getoetst moet worden. De breedte van de geluidszone is afhankelijk van het aantal rijstroken en van binnen of buiten stedelijke ligging.

Onderzoek

De nieuwe woonwijk is gelegen binnen de geluidszone van diverse (gezoneerde) wegen. Akoestisch onderzoek is daarom op grond van de Wgh noodzakelijk. De woningen in het plangebied hebben daarnaast een verkeersaantrekkende werking waardoor het verkeer op de diverse wegen in de omgeving toeneemt. In het kader van 'een goede ruimtelijke ordening' is het geluidseffect van de toename van het verkeer op bestaande woningen door extra verkeer vanuit het plangebied inzichtelijk gemaakt. Hierbij is de cumulatieve geluidsbelasting van de autonome toekomstsituatie in 2030 vergeleken met de cumulatieve geluidsbelasting van de toekomstige plansituatie in 2030. Het uitgevoerde akoestisch onderzoek is opgenomen in bijlage 7.

Nieuwe woningen

De geluidsbelasting op de gevels van de nieuwe woningen bedraagt vanuit de Molendijk maximaal 50 dB en vanaf de Molenweg (30 km/h ter hoogte van de woonwijk en daarmee niet-gezoneerd) maximaal 62 dB. Aan de Molenweg komt een toegangsweg te liggen die dient ter ontsluiting van het plangebied. De geluidsbelasting op de nieuwe woningen ten gevolge van deze toegangsweg (30 km/h en daarmee niet-gezoneerd) bedraagt maximaal 58 dB. In het verlengde van de Bastiaan de Zeeuwstraat komt eveneens een toegangsweg tot het plangebied. De geluidsbelasting op de nieuwe woningen ten gevolge van deze toegangsweg (30 km/h en daarmee niet-gezoneerd) bedraagt maximaal 57 dB.

De overschrijding van de voorkeursgrenswaarde van 48 dB bedraagt vanuit de Molendijk voor twee nieuwe woningen ten hoogste 2 dB. De maximaal toelaatbare hogere waarde van 63 dB wordt in het plangebied niet overschreden. Ten behoeve de overschrijding van de voorkeursgrenswaarde van 48 dB ter hoogte van de Molendijk is in 2016 reeds een Besluit hogere waarden afgegeven (zie bijlage 8).

Bestaande woningen

De toename van de geluidbelasting bedraaopgt op de bestaande woningen aan de doorgaande verbinding langs de Ravensweg, Molendijk en Molenweg ten hoogste 0,60 dB. Deze toename is kleiner dan 1 dB en niet waarneembaar voor het menselijk oor. De toename leidt daarmee niet tot een verslechtering van het woon- en leefklimaat.

De toename van de geluidbelasting bedraagt op de bestaande woningen aan de Molendijk ten westen van de Molenweg ten hoogste 0,31 dB. Deze toename is kleiner dan 1 dB en niet waarneembaar voor het menselijk oor. De toename leidt daarmee niet tot een verslechtering van het woon- en leefklimaat.

De toename van de geluidsbelasting ten gevolge van de verkeersaantrekkende werking op de toegangsweg tot het plangebied (Heullaan, Hofkeslaan, Kerklaan en Bastiaan de Zeeuwstaat) bedraagt bij alle bestaande woningen meer dan 1,5 dB. Voor in totaal 17 woningen bedraagt de geluidstoename meer dan 2 dB, waarvan voor 3 woningen meer dan 3 dB. Omdat de geluidbelasting op de gevels bij deze woningen in de bestaande situatie relatief laag is, leidt de extra geluidsbelasting niet tot een onaanvaardbare verslechtering van het woon- en leefklimaat ter plaatse. Inclusief de extra geluidsbelasting als gevolg van voorliggende ontwikkeling bedraagt de geluidsbelasting ten hoogste 61 dB.

Maatregelen

Onderstaand is beschreven welke maatregelen overwogen kunnen worden om de geluidsbelasting te verminderen.

Bronmaatregelen - nieuwe woningen

Voor de nieuwe woningen grenzend aan de Molendijk zijn door de gemeente Nissewaard reeds hogere waarden vastgesteld. Aan deze hogere grenswaarden wordt nog steeds voldaan. Voor deze woningen zijn derhalve verdere bronmaatregelen niet opnieuw onderzocht.

Voor de Molenweg geldt al een maximumsnelheid van 30 km/uur. Het verlagen van de snelheid is op deze weg niet mogelijk. De Molenweg heeft een asfaltverharding. Voor 30 km/uur-wegen is het toepassen van geluidreducerend asfalt niet doelmatig, aangezien het motorgeluid bepalend is. De Molenweg vervult hierbij tevens een noodzakelijke verkeers- en vervoersfunctie. Het weren van (vracht)verkeer is daarom geen gewenste geluidbeperkende maatregel.

Voor de noordelijke en zuidelijke toegangsweg geldt tevens een maximumsnelheid van 30 km/uur. Hier is geen sprake van regulier vrachtverkeer. Op de toegangswegen wordt een wegdekverharding van klinkers toegepast. Bij 18 woningen en een gevel van het appartementengebouw bedraagt de geluidbelasting ten hoogste 58 dB. Voor een beperkt aantal woningen is deze maatregel niet doelmatig. Met deze geluidbelasting is wel sprake van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat.

Bronmaatregelen - Bestaande woningen

Voor de bestaande woningen aan de niet-gezoneerde woningen in het kader van de Wgh geldt dat waar de richtwaarde in het kader van een goede ruimtelijke ordening wordt overschreden, er geen hogere grenswaarden kunnen worden vastgesteld omdat het wettelijk kader hiervoor ontbreekt. Uit de resultaten in bijlage 7 blijkt dat de maximale aanvaardbare richtwaarde van 63 dB nergens wordt overschreden, waardoor sprake is van een akoestisch aanvaardbaar woon- en leefklimaat.

Overdrachtsmaatregelen

Overdrachtsmaatregelen zijn mogelijk in de vorm van geluidschermen en/of –wallen. In deze situatie zijn geluidbeperkende overdrachtsmaatregelen evenals het toepassen van geluidsreducerende wegverhardingen echter uit landschappelijk en stedenbouwkundig oogpunt niet wenselijk, mede vanwege het behoud van het dorpse karakter.

Maatregelen aan de ontvanger

Molendijk

Bij de ontwikkeling van de twee nieuwe woningen in de eerstelijns bebouwing van de Molendijk dient rekening te worden gehouden met het waarborgen van een aanvaardbaar binnenklimaat. Dat betekent dat de geluidbelasting in de woning niet hoger mag zijn dan 33 dB.

Molenweg

Bij de ontwikkeling van de nieuwe woningen in de eerstelijns bebouwing van de Molenweg dient rekening te worden gehouden met het waarborgen van een aanvaardbaar binnenklimaat. Dit geldt mogelijk ook voor de achterliggende woningen, wanneer de afschermende werking van de eerstelijnsbebouwing niet voldoende blijkt. Dat betekent dat de geluidbelasting in de woning niet hoger mag zijn dan 33 dB.

Noordelijke toegangsweg

Bij de ontwikkeling van de nieuwe woningen en het appartementengebouw aan de noordelijke toegangsweg tot het plangebied dient rekening te worden gehouden met het waarborgen van een aanvaardbaar binnenklimaat. Dat betekent dat de geluidbelasting in de woning niet hoger mag zijn dan 33 dB.

Zuidelijke toegangsweg

Bij de ontwikkeling van de nieuwe woningen aan de toegangsweg in het verlengde van de Bastiaan de Zeeuwstraat dient rekening te worden gehouden met het waarborgen van een aanvaardbaar binnenklimaat. Dat betekent dat de geluidbelasting in de woning niet hoger mag zijn dan 33 dB.

Conclusie

In alle gevallen wordt de maximaal toelaatbare waarde van 63 dB niet overschreden. Bij de bestaande woningen is, ook na uitvoering van de ontwikkeling, sprake van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat. Hogere waarden zijn reeds verleend voor de nieuwe woningen die gelegen zijn langs de gezoneerde wegen.

5.7 Externe veiligheid

Normstelling en beleid

Voor zowel bedrijvigheid als vervoer van gevaarlijke stoffen zijn twee aspecten van belang, te weten het plaatsgebonden risico (PR) en het groepsrisico (GR). Het PR is de kans per jaar dat een persoon dodelijk wordt getroffen door een ongeval, indien hij zich onafgebroken (dat wil zeggen 24 uur per dag gedurende het hele jaar) en onbeschermd op een bepaalde plaats zou bevinden. Het PR wordt weergegeven met risicocontouren rondom een inrichting dan wel infrastructuur. Het GR drukt de kans per jaar uit dat een groep van minimaal een bepaalde omvang overlijdt als direct gevolg van een ongeval waarbij gevaarlijke stoffen betrokken zijn. De norm voor het GR is een oriëntatiewaarde. Het bevoegd gezag heeft een verantwoordingsplicht als het GR toeneemt en/of de oriëntatiewaarde overschrijdt.

Risicovolle inrichtingen

Het Besluit externe veiligheid inrichtingen (hierna: Bevi) geeft een wettelijke grondslag aan het externe veiligheidsbeleid rondom risicovolle inrichtingen. Op basis van het Bevi geldt voor het PR een grenswaarde voor kwetsbare objecten en een richtwaarde voor beperkt kwetsbare objecten. Beide liggen op een niveau van 10-6 per jaar. Bij de vaststelling van een bestemmingsplan moet aan deze normen worden voldaan, ongeacht of het een bestaande of een nieuwe situatie betreft.

Het Bevi bevat geen norm voor het GR; wel geldt op basis van het Bevi een verantwoordingsplicht ten aanzien van het GR in het invloedsgebied van de inrichting. De in het externe veiligheidsbeleid gehanteerde norm voor het GR geldt daarbij als oriëntatiewaarde.

Vervoer van gevaarlijke stoffen

Per 1 april 2015 is het Besluit externe veiligheid transportroutes (Bevt) en de regeling Basisnet in werking getreden. Het Bevt vormt de wet- en regelgeving, en de concrete uitwerking volgt in het Basisnet. Het Basisnet beoogt voor de lange termijn (2020, met uitloop naar 2040) duidelijkheid te bieden over het maximale aantal transporten van, en de bijbehorende maximale risico's die het transport van gevaarlijke stoffen mag veroorzaken. Het Basisnet is onderverdeeld in drie onderdelen: Basisnet Spoor, Basisnet Weg en Basisnet Water. Het Bevt en het bijbehorende Basisnet maakt bij het PR onderscheid in bestaande en in nieuwe situaties. Voor bestaande situaties geldt een grenswaarde voor het PR van 10-5 per jaar ter plaatse van kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten en een streefwaarde van 10-6 per jaar. Voor nieuwe situaties geldt de 10-6-waarde als grenswaarde voor kwetsbare objecten, en als richtwaarde bij beperkt kwetsbare objecten.  In het Basisnet Weg en het Basisnet Water zijn veiligheidsafstanden (PR 10-6-contour) opgenomen vanaf het midden van de transportroute.

Tevens worden in het Basisnet de plasbrandaandachtsgebieden benoemd voor transportroutes. Hiermee wordt geanticipeerd op de beperkingen voor ruimtelijke ontwikkelingen die samenhangen met deze plasbrandaandachtsgebieden. Het Basisnet vermeldt dat op een afstand van 200 meter vanaf de rand van het tracé in principe geen beperkingen hoeven te worden gesteld aan het ruimtegebruik. Er geldt een oriënterende waarde voor het GR en onder voorwaarden een verantwoordingsplicht tot 200 meter binnen de transportroute.

Besluit externe veiligheid buisleidingen

In het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb) wordt aangesloten bij de risicobenadering uit het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) zodat ook voor buisleidingen normen voor het PR en het GR gelden. Op grond van het Bevb dient zowel bij consoliderende bestemmingsplannen als bij ontwikkelingen inzicht te worden gegeven in de afstand tot het PR en de hoogte van het GR als gevolg van het transport van gevaarlijke stoffen door buisleidingen.

Onderzoek en conclusie

In de omgeving van het plangebied bevinden zich verschillende risicobronnen zoals weergegeven in bijlage 9. Het invloedsgebied van deze risicobronnen reiken niet tot het plangebied. Het aspect externe veiligheid vormt daarmee geen belemmeringen in relatie tot de voorgenomen ontwikkelingen.

5.8 Kabels en leidingen

Normstelling en beleid

Planologisch relevante leidingen en hoogspanningsverbindingen dienen te worden gewaarborgd. Tevens dient rond dergelijke leidingen rekening te worden gehouden met zones waarbinnen mogelijke beperkingen gelden.

Onderzoek en conclusie

Binnen het plangebied en in de directe omgeving zijn geen planologisch relevante buisleidingen, hoogspanningsverbindingen of straalpaden aanwezig. Het aspect kabels en leidingen staat de beoogde ontwikkeling niet in de weg.

5.9 Bedrijven en milieuzonering

Normstelling en beleid

In het kader van een goede ruimtelijke ordening is het van belang dat bij de aanwezigheid van bedrijven in de omgeving van milieugevoelige functies zoals woningen:

  • ter plaatse van de woningen een goed woon- en leefmilieu kan worden gegarandeerd;
  • rekening wordt gehouden met de bedrijfsvoering en milieuruimte van de betreffende bedrijven.

Om in de bestemmingsregeling de belangenafweging tussen bedrijvigheid en nieuwe woningen in voldoende mate mee te nemen, wordt in dit plan gebruikgemaakt van de VNG-publicatie Bedrijven en milieuzonering (editie 2009). In deze publicatie is een lijst opgenomen waarin de meest voorkomende bedrijven en bedrijfsactiviteiten zijn gerangschikt naar mate van milieubelasting. Voor elke bedrijfsactiviteit is de maximale richtafstand ten opzichte van milieugevoelige functies aangegeven op grond waarvan de categorie-indeling heeft plaatsgevonden. De richtafstanden gelden ten opzichte van het omgevingstype 'rustige woonwijk'. Milieuzonering beperkt zich tot de milieuaspecten met een ruimtelijke dimensie: geluid, geur, gevaar en stof.

Onderzoek en conclusie

Rondom het plangebied bevinden zich verschillende bedrijven zoals zichtbaar in bijlage 10. Ten aanzien van het plangebied geldt dat er geen knelpunten te verwachten zijn, aangezien de maximale indicatieve hinderafstanden niet reiken tot het plangebied. Hiermee is een voldoende woon- en leefklimaat gegarandeerd voor de huidige en toekomstige gebruikers van het plangebied en de omgeving.

5.10 Ecologie

Bij de voorbereiding van een ruimtelijk plan dient onderzocht te worden of de Wet natuurbescherming (hierna: Wnb) en het beleid van de provincie ten aanzien van de bescherming van dier- en plantensoorten en de bescherming van het Natuurnetwerk Nederland de uitvoering van het plan niet in de weg staan. In elk geval moet aannemelijk zijn dat vergunning of ontheffing van de van de bij of krachtens deze wet geldende verbodsbepalingen kan worden verkregen voor de activiteiten die met dit bestemmingsplan mogelijk worden gemaakt.  Dit is anders indien uit de Wnb voortvloeit dat een passende beoordeling moet worden gemaakt. Deze dient te zijn verricht ten tijde van vaststelling van het bestemmingsplan.

Normstelling en beleid

Met de Wnb zijn alle bepalingen met betrekking tot de bescherming van natuurgebieden en dier- en plantensoorten samengebracht in één wet. De Wnb implementeert diverse Europeesrechtelijke regelgeving, zoals de Vogelrichtlijn en de Habitatrichtlijn in de Nederlandse wetgeving.

Gebiedsbescherming

De Wnb kent diverse soorten natuurgebieden, te weten:

  • Natura-2000 gebieden;
  • Natuurnetwerk Nederland (NNN).

Natura 2000-gebieden

De minister van Economische Zaken (EZ) wijst gebieden aan die deel uitmaken van het Europese netwerk van natuurgebieden: Natura 2000. Een dergelijk besluit bevat de instandhoudingsdoelstellingen voor de leefgebieden van vogelsoorten (Vogelrichtlijn) en de instandhoudingsdoelstellingen voor de natuurlijke habitats en habitats van soorten (Habitatrichtlijn).

Een bestemmingsplan dat afzonderlijk of in combinatie met andere plannen of projecten significante gevolgen kan hebben voor een Natura 2000-gebied, kan uitsluitend vastgesteld worden indien uit een passende beoordeling de zekerheid is verkregen dat het plan, onderscheidenlijk het project de natuurlijke kenmerken van het gebied niet zal aantasten. Indien deze zekerheid niet is verkregen, kan het plan worden vastgesteld, indien wordt voldaan aan de volgende drie voorwaarden:

  • 1. alternatieve oplossingen zijn niet voor handen;
  • 2. het plan is nodig om dwingende redenen van groot openbaar belang, met inbegrip van redenen van sociale of economische aard;
  • 3. de nodige compenserende maatregelen worden getroffen om te waarborgen dat de algehele samenhang van het Natura 2000-netwerk bewaard blijft.

De bescherming van deze gebieden heeft externe werking, zodat ook ingrepen die buiten deze gebieden plaatsvinden verstoring kunnen veroorzaken en moeten worden getoetst op het effect van de ingreep op soorten en habitats.

Bijzondere nationale natuurgebieden

De minister van Economische Zaken (EZ) kan buitenom de gebieden die deel uitmaken van het Europese netwerk van natuurgebieden Natura 2000, ook gebieden aanwijzen als Bijzonder nationaal natuurgebied wanneer het gebied is opgenomen op een lijst als bedoeld in artikel 4, eerste lid, van de Habitatrichtlijn of het gebied onderwerp is van een procedure als bedoeld in artikel 5 van de Habitatrichtlijn. De beschermende werking die geldt voor gebieden die behoren tot Natura 2000, geldt in dat geval ook voor het bijzondere nationaal natuurgebied.

Natuurnetwerk Nederland (NNN)

Gebieden die deel uitmaken van het Natuurnetwerk Nederland (NNN) worden aangewezen in de provinciale verordening. Voor dit soort gebieden geldt het 'nee, tenzij' principe, wat inhoudt dat binnen deze gebieden in beginsel geen nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen mogen plaatsvinden.

Soortenbescherming

In de Wnb wordt een onderscheid gemaakt tussen:

  • a. soorten die worden beschermd in de Vogelrichtlijn;
  • b. soorten die worden beschermd in de Habitatrichtlijn;
  • c. de bescherming van overige soorten.

De Wnb bevat onder andere verbodsbepalingen ten aanzien van het opzettelijk vernielen of beschadigen van nesten, eieren en rustplaatsen van vogels als bedoeld in artikel 1 van de Vogelrichtlijn. Gedeputeerde Staten (hierna: GS) kunnen hiervan ontheffing verlenen en bij verordening kunnen Provinciale Staten (hierna: PS) vrijstelling verlenen van dit verbod. De voorwaarden waaraan voldaan moet worden om ontheffing of vrijstelling te kunnen verlenen zijn opgenomen in de Wnb en vloeien direct voort uit de Vogelrichtlijn. Verder is het verboden in het wild levende dieren van soorten, genoemd in bijlage IV, onderdeel a, bij de Habitatrichtlijn, bijlage II bij het Verdrag van Bern of bijlage I bij het Verdrag van Bonn, in hun natuurlijk verspreidingsgebied opzettelijk te doden of te vangen of te verstoren. GS kunnen hiervan ontheffing verlenen en bij verordening kunnen PS vrijstelling verlenen van dit verbod. De gronden voor verlening van ontheffing of vrijstelling zijn opgenomen in de Wnb en vloeien direct voort uit de Habitatrichtlijn.

Ten slotte is een verbodsbepaling opgenomen voor overige soorten. Deze soorten zijn opgenomen in de bijlage onder de onderdelen A en B bij de Wnb. De provincie kan ontheffing verlenen van deze verboden. Verder kan bij provinciale verordening vrijstelling worden verleend van de verboden. De noodzaak tot ontheffing of vrijstelling kan hierbij ook verband houden met handelingen in het kader van de ruimtelijke inrichting of ontwikkeling van gebieden.

Programma Aanpak Stikstof (PAS)

De regels voor de depositie van stikstof zijn opgenomen in het PAS. De depositieruimte is per PAS-gebied, de stikstofgevoelige Natura 2000-gebeiden, per hectare vastgesteld en toebedeeld. Voor elk PAS-gebied is er een gebiedsanalyse opgesteld waarbij de potentiële depositieruimte is berekend.

  • Projecten met een bijdrage van minder dan 0,05 per hectare per jaar zijn niet meldingsplichtig en vergunningsvrij.
  • Voor projecten met een bijdrage van meer dan 0,05 maar minder dan 1 mol per hectare per jaar is ruimte gereserveerd in de beschikbare depositieruimte om ze vrij te kunnen stellen van vergunningsplicht. Voor bepaalde categorieën geldt echter wel een meldingsplicht, dit geldt voor de sectoren landbouw, industrie en infrastructurele ontwikkelingen. De grenswaarde van het gebied kan verlaagd worden naar 0,05 mol per hectare per jaar indien de beschikbare ontwikkelingsruimte toebedeeld is. De AERIUS-berekening dient te worden bewaard.
  • Voor projecten met een bijdrage van meer dan 1 mol per hectare per jaar dient er een vergunning op basis van de Natuurbeschermingswet te worden aangevraagd. Uit de AERIUS-berekening volgt de benodigde ontwikkelingsruimte, de berekening dient bij de aanvraag om de vergunning te worden bijgevoegd ter beoordeling. Ontwikkelingsruimte wordt toegekend als de benodigde ruimte beschikbaar is en er wordt voldaan aan de provinciale beleidsregels.

Onderzoek

In bijlage 11 is de natuurtoets opgenomen.

Gebiedsbescherming

Het plangebied maakt geen onderdeel uit van een natuur- of groengebied met een beschermde status, zoals Natura 2000. Het plangebied maakt ook geen deel uit van het NNN. Op enige afstand van het plangebied zijn de Natura 2000-gebieden Haringvliet en Voornes Duin gelegen. Het dichtstbijzijnde NNN-gebied ligt op circa 55 meter ten noorden van het plangebied. Het gaat om een ecologische verbindingszone langs de 'Trambaan'.

Het plangebied is buiten beschermde natuurgebieden gelegen. Directe effecten zoals areaalverlies en versnippering kunnen hierdoor worden uitgesloten. Gezien de afstand kan tevens verstoring van het natuurgebied als verandering van de waterhuishouding worden uitgesloten.

Stikstofberekening

Met het programma AERIUS Calculator is een berekening uitgevoerd om de gevolgen voor de stikstofdepositie binnen Natura 2000 in beeld te brengen en te toetsen of de eventuele toename past binnen de eisen die gelden op grond van de Wet natuurbescherming. Dit onderzoek is bijgevoegd in bijlage 12.

Uit de berekening met de AERIUS Calculator volgt dat er geen natuurgebieden met rekenresultaten die hoger dan de drempelwaarde zijn (0,05/ha/jr). Dit is weergegeven door middel van een streepje bij 'hectare met hoogste projectbijdrage' op de tweede pagina van deze bijlage. Er is als gevolg van het plan dan ook geen sprake van stikstofdepositie op Natura 2000-gebieden. Gezien dit gegeven kan worden uitgesloten dat het plan leidt tot de aantasting van de natuurlijke kenmerken in Natura 2000-gebieden en de betreffende instandhoudingsdoelen in gevaar komen.

Soortenbescherming

In het verleden zijn meerdere onderzoeken uitgevoerd naar de aanwezigheid van beschermde soorten in en rondom het plangebied. Op basis van deze onderzoeken, en een nieuw veldbezoek in 2017 blijkt dat de aanwezigheid van vleermuizen en algemene vogelsoorten niet kan worden uitgesloten ter hoogte van het plangebied. Met eventuele nesten van deze algemene vogelsoorten dient rekening gehouden te worden door eventuele kap- en sloopwerkzaamheden niet uit te voeren in de broedtijd. In 2012 is voor een periode tot en met 1 juli 2017 een positieve afwijzing verkregen op de aanvraag ontheffing Flora- en Faunawet voor het uitvoeren van de werkzaamheden ter hoogte van het plangebied en het daarbij aantasten van één paarverblijf van de gewone dwergvleermuis en vier paarverblijven van de ruige dwergvleermuis. Omdat in het bestaande woonhuis en de schuren broedgevallen en broedvogels aanwezig waren, was het niet mogelijk deze gebouwen te amoveren voor 1 juli 2017. Om deze reden wordt opnieuw een ontheffing op basis van de Wnb aangevraagd. Naar verwachting zal deze wederom verleend worden. De compenserende maatregelen zoals opgenomen in het Activiteitenplan uit 2012 zijn reeds uitgevoerd.

Conclusie

De voorgenomen ontwikkeling leidt niet tot negatieve effecten op beschermde natuurgebieden. Mogelijk zijn er effecten op vleermuizen en algemene vogelsoorten. In 2012 is hiervoor tot 1 juli 2017 een positieve afwijzing verkregen op de aanvraag voor de ontheffing Flora- en Faunawet. Omdat deze ontheffing inmiddels is verlopen en de Wet natuurbescherming in werking is getreden wordt opnieuw een ontheffingsaanvraag ingediend.

5.11 Archeologie en cultuurhistorie

Normstelling en beleid

Erfgoedwet

Sinds 1 juli 2016 is de Wet op de archeologische monumentenzorg vervangen door de Erfgoedwet. De uitgangspunten uit het 'Verdrag van Malta' blijven in de Erfgoedwet de basis van de Nederlandse omgang met archeologie. De Erfgoedwet regelt de bescherming van archeologisch erfgoed in de bodem tot inwerkingtreding van de Omgevingswet middels een verwijzing naar de Monumentenwet 1988, de inpassing ervan in de ruimtelijke ontwikkeling en de financiering van opgravingen. Voor gebieden waar archeologische waarden voorkomen of waar reële verwachtingen bestaan dat ter plaatse archeologische waarden aanwezig zijn, dient door de initiatiefnemer voorafgaand aan bodemingrepen archeologisch onderzoek te worden uitgevoerd. De uitkomsten van het archeologisch onderzoek dienen vervolgens volwaardig in de belangenafweging te worden betrokken. Het belangrijkste doel is de bescherming van het archeologische in de bodem (in situ) omdat de bodem doorgaans de beste garantie biedt voor een goede conservering. Er wordt uitgegaan van het basisprincipe de 'verstoorder' betaalt voor het opgraven en het documenteren van de aangetroffen waarden als behoud in de bodem niet tot de mogelijkheden behoort.

Besluit ruimtelijke ordening

Op basis van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) dient in de toelichting van elk bestemmingsplan een beschrijving te worden gegeven van de aanwezige cultuurhistorische en archeologische waarden van het plangebied.

Beleidsnota archeologische monumentenzorg en Erfgoedverordening Nissewaard 2016

In de raadsvergadering van 15 april 2008 heeft de gemeenteraad van de voormalige gemeente Bernisse de Beleidsnota archeologische monumentenzorg vastgesteld. In combinatie met de door het BOOR opgestelde Archeologische Waardenkaart geeft deze nota aan hoe de voormalige gemeente Bernisse op een doelmatige en doeltreffende wijze in de toekomst kan omgaan met het archeologisch erfgoed om in ieder geval te voldoen aan de nieuwe wet- en regelgeving. De Archeologische Waardenkaart vormt ook de basis voor de bescherming van archeologische waarden in het kader van het ruimtelijk beleid en is een belangrijk uitgangspunt voor de bestemmingsregeling in het voorliggende bestemmingsplan.

In de Erfgoedverordening Nissewaard 2016 zijn de archeologische waardenkaart van de voormalige gemeente Spijkenisse en Bernisse geïntegreerd. Ook zijn regels opgenomen ter bescherming van (in de bodem aanwezig) cultureel erfgoed.

Binnen het grondgebied van de gemeente zijn enkele tientallen vindplaatsen uit de Ijzertijd, de Romeinse tijd en de Middeleeuwen vanaf circa het jaar 1000 bekend. Vermoedelijk gaat het in werkelijkheid om een veelvoud van dergelijke vindplaatsen. Daarnaast is er het in de Late Middeleeuwen (na circa het jaar 1300) ontgonnen landschap met bijbehorende vaarten, sloten, wegen en dijken en de woonkernen Heenvliet, Geervliet, Abbenbroek, Zuidland, Simonshaven en Biert. Het doel van het gemeentelijk archeologisch beleid is om te zorgen voor:

  • 1. het ongeschonden behoud van archeologische waarden ter plaatse in de bodem;
  • 2. de documentatie van archeologische waarden indien behoud ter plaatse niet mogelijk is;
  • 3. het bereikbaar en kenbaar maken van de resultaten van het archeologisch onderzoek voor derden.

Het vaststellen, waarderen en documenteren van archeologische waarden vindt binnen de archeologische monumentenzorg gefaseerd plaats. Na een bureauonderzoek kan het nodig zijn een archeologische inventarisatie in het veld uit te voeren. De resultaten van de inventarisatie kunnen vervolgens leiden tot een aanvullend archeologisch onderzoek. De resultaten van laatstgenoemd onderzoek vormen het uitgangspunt bij de keuze om een vindplaats te behouden, op te graven, waarnemingen uit te voeren tijdens het bouwproject of geen verdere stappen te ondernemen.

Onderzoek

Bewoningsgeschiedenis

Het bestemmingsplangebied is gelegen tegen de woonkern Oudenhoorn. In deze omgeving gaat de bewoningsgeschiedenis terug tot circa 2.500 jaar voor Christus. De mensen in deze regio leefden toen van akkerbouw, jacht en visvangst. De bewoners vestigden zich op de oeverzones van de getijdegeulen bij Hekelingen en Simonshaven, in de periode Laat-Neolithicum en Vroege Bronstijd (2.500 tot 1.800 jaar voor Christus). Verder van de getijdegeulen vandaan vormden zich uitgestrekte moerassen waar veenvorming plaatsvond en waar de vestigingsmogelijkheden voor de mens zeer beperkt waren.

In de Ijzertijd worden delen van het moeras op natuurlijke wijze ontwaterd, wanneer zich geulen vormen in de veengebieden en er uiteindelijk ook klei en zand wordt afgezet (Afzettingen van Duinkerke I op Hollandveen). De ontwaterde venen en de kleigebieden worden in die periode door de mens gekoloniseerd. Het gaat om boeren die vee hielden en akkerbouw bedreven, jagen en vissen speelden nog slechts een ondergeschikte rol. De IJzertijdvindplaatsen in de voormalige gemeente Bernisse betreffen vaak uitstekend geconserveerde boerderijplaatsen, met een schat aan gegevens over het agrarische bestaan en de manier waarop de Ijzertijdboeren het landschap om hen heen gebruikten.

De bewoning loopt door tot in de Romeinse tijd. In tegenstelling tot de IJzertijdbevolking, die grotendeels zelfvoorzienend was, produceerden de inheems-Romeinse bewoners ook voor een markt. De intensivering van de landbouw blijkt uit het graven van greppels en sloten en de aanleg van sluisjes. Hiervan zijn diverse voorbeelden op Voorne-Putten bekend. In de naaste omgeving bevinden zich diverse huisplaatsen en resten van een grafveld uit deze periode. Nog in de Romeinse tijd is de omgeving van het plangebied door de mens verlaten. Vanaf de 3e eeuw vernatte het land, waardoor de bewoningsmogelijkheden sterk werden beperkt. Daarnaast zal ook de algehele politieke situatie van het Romeinse rijk een rol hebben gespeeld. In het jaar 406 na Christus, wanneer de Rijngrens door de Romeinen wordt opgegeven, is het in Nederland definitief gedaan met de Romeinse tijd.

De middeleeuwse ontginning van de veen- en kleigebieden vangt in de 10e eeuw aan. In de tweede helft van de 12e eeuw en in het begin van de 13e eeuw heeft Voorne-Putten echter last van overstromingen. Veel, reeds ontgonnen, land gaat verloren, geulen snijden zich in, klei en zand worden afgezet (Afzettingen van Duinkerke III). Nog in de 12e eeuw is een begin gemaakt met het indijken van hoger gelegen stukken land. Rond 1200 waren er de eerste polders, ringpolders zoals Heenvliet, Abbenbroek en de later verdronken polder Drencwaard aan de westzijde van de Bernisse en aan de oostzijde de ringpolders Geervliet en Biert. De ringpolders werden met aandijkingen uitgebreid, zoals in de 13e  eeuw bij de polders Heenvliet en Abbenbroek. In 1305 ontstond de polder Simonshaven, door bestaande ringpolders Geervliet, Biert, Vriesland en Spijkenisse met elkaar te verbinden. In 1355 kwam de polder Oudenhoorn gereed en in het begin van de 15e eeuw de polder Zuidland.

Vijf van de oorspronkelijke zes middeleeuwse nederzettingen in de (voormalige) gemeente Bernisse - Geervliet, Heenvliet, Abbenbroek, Zuidland en Simonshaven - hebben gemeen dat zij zijn ontstaan aan een haven aan de Bernisse, al zijn er verschillen in ouderdom. Zo dateert Geervliet uit de 12e eeuw en Zuidland rond 1414. Het vroegere dorp Oudenhoorn is gesticht in het hart van de polder Oudenhoorn, direct na het gereedkomen ervan in 1355. Het heeft in oorsprong een enigszins planmatige opzet: een regelmatige kerkring met bebouwing alzijdig eromheen.

Archeologie

Met behulp van de Archeologische monumentenkaart (AMK) en de Indicatieve Kaart Archeologische Waarden (IKAW) kan worden nagegaan of de gronden binnen het plangebied archeologisch van betekenis zijn. Op de AMK zijn alle bekende archeologische terreinen en monumenten aangegeven. De IKAW geeft de verwachtingswaarde op archeologische waarden aan.

Het plangebied behoort niet tot een op de AMK aangegeven archeologisch terrein en ter plaatse zijn tevens geen archeologische monumenten bekend. Het gebied kent een lage archeologische verwachtingswaarde inzake de IKAW.

Op de archeologische waardenkaart van de voormalig gemeente Bernisse heeft het plangebied een redelijk hoge tot hoge archeologische verwachting. De noodzaak van een archeologisch vooronderzoek dient te worden getoetst bij verstoringen over een oppervlakte van meer dan 200 m² die tevens dieper reiken dan 80 cm beneden het maaiveld.

afbeelding "i_NL.IMRO.1930.BPODHDEAKKERRANDEN-2001_0030.jpg"

Figuur 5.1 Uitsnede archeologische waardenkaart (bron: gemeente Nissewaard)

In het plangebied kunnen archeologische resten voorkomen uit de prehistorie, de Romeinse tijd en de Middeleeuwen. Sporen uit de Steentijd zijn te relateren aan fossiele geulen in de ondergrond (indien aanwezig), resten uit de Ijzertijd en Romeinse tijd zijn te vinden langs waterlopen in het op natuurlijke wijze ontwaterde veen-/kleigebied. De sporen uit de Middeleeuwen kunnen samenhangen met de ontginning van het gebied (rond het jaar 1000) en de bewoning na de midden 12e eeuwse overstromingen, waarbij vooral de dijken belangrijke bewoningslinten zijn. De dijken en stroken grond ter weerszijden ervan zijn derhalve kansrijk op het aantreffen van archeologische sporen uit deze periode. De laat-middeleeuwse overstromingen hebben in delen van het plangebied geleid tot een sterke erosie, waarbij voorgaande bewoningssporen geheel of gedeeltelijk zijn aangetast.

Met het oog op de ontwikkeling van het gebied is in 2007 een verkennend inventariserend veldonderzoek door middel van grondboringen uitgevoerd. Hierbij werd tot in de top van het Hollandveen (het diepste niveau waarop sporen uit de Ijzertijd en Romeinse tijd kunnen voorkomen) geboord, maar werden geen concrete aanwijzingen gevonden voor de aanwezigheid van een archeologische vindplaats.

Op grond van het ontbreken van (aanwijzingen voor) archeologische resten werd ten aanzien van het plangebied geen vervolgonderzoek aanbevolen. Zowel de provincie Zuid-Holland (toenmalig bevoegd gezag), als het BOOR (adviseur van het huidig bevoegd gezag, de gemeente Bernisse/Nissewaard), waren het eens met deze aanbeveling (brief van 19 juni 2007).

Cultuurhistorie

Op basis van de cultuurhistorische kaart Zuid-Holland en de Visie Ruimte en Mobiliteit blijken er geen cultuurhistorisch waardevolle elementen in het plangebied aanwezig te zijn.

Conclusie

Op basis van de conclusies uit het verkennend inventariserend veldonderzoek kan worden gesteld, dat voor de geplande werkzaamheden binnen het plangebied geen voorzieningen nodig zijn om archeologische waarden te behouden of te ontzien. Verdere archeologische inspanningen zijn in het kader van voorliggende ontwikkeling niet noodzakelijk. Deze aanbeveling geldt echter alleen voor het voorliggend bouwplan, daarom is er voor toekomstige ingrepen in de regels wel een Waarde - Archeologie aangegeven.

Waarde - Archeologie

Voor het gehele plangebied geldt een bouwregeling en een omgevingsvergunning voor werken, geen bouwwerk zijnde, voor bouw- en graafwerkzaamheden met een oppervlak groter dan 200 m² en die tevens dieper reiken dan 2 meter beneden maaiveld. De marge van toegestane ontgraving is afgeleid van de minimale onderzoeksdiepte van het door RAAP in 2007 op de locatie uitgevoerde veldonderzoek.

Samenvattend vormt archeologie geen belemmering voor de uitvoering van het bestemmingsplan.

Daarnaast dient er altijd rekening gehouden te worden met zogenaamde toevalsvondsten. Hiervan dient men op basis van artikel 5.10 Erfgoedverordening melding te maken.

5.12 Vormvrije-mer

Normstelling en beleid

In onderdeel C en D van de bijlage bij het Besluit m.e.r. is aangegeven welke activiteiten in het kader van het omgevingsvergunning plan-m.e.r.-plichtig, project-m.e.r.-plichtig of m.e.r.-beoordelingsplichtig zijn. Voor deze activiteiten zijn in het Besluit m.e.r. drempelwaarden opgenomen. Indien een activiteit onder de drempelwaarden blijft, dient alsnog een vormvrije m.e.r.-beoordeling uitgevoerd te worden, waarbij onderzocht dient te worden of de activiteit belangrijke nadelige gevolgen heeft voor het milieu, gelet op de omstandigheden als bedoeld in bijlage III van de EEG-richtlijn milieueffectbeoordeling. Deze omstandigheden betreffen de kenmerken van het project, de plaats van het project en de kenmerken van de potentiële (milieu)effecten.

Per 16 mei 2017 is de regelgeving voor de MER en m.e.r.-beoordeling gewijzigd met daarin een nieuwe procedure voor de vormvrije m.e.r.-beoordeling. Zo moet voor de ontwerpbestemmingsplanfase een m.e.r-beoordelingsbeslissing worden genomen, waarin wordt aangegeven of wel of geen MER nodig is, gelet op de kenmerken van het project, de plaats van het project en de kenmerken van de potentiële (milieu)effecten en mogelijke mitigerende maatregelen.

Onderzoek en conclusie

In het Besluit milieueffectrapportage is opgenomen dat de aanleg, wijziging of uitbreiding van een stedelijk ontwikkelingsproject m.e.r.-beoordelingsplichtig is in gevallen waarin de activiteit betrekking heeft op een oppervlakte van 100 hectare of meer of een aaneengesloten gebied en 2000 of meer woningen omvat (Besluit milieueffectrapportage, Bijlage onderdeel D11.2). De beoogde ontwikkeling bestaat uit de realisatie van 180 woningen. De beoogde ontwikkeling blijft daarmee ruim onder de drempelwaarde. Dit betekent wel dat een zogenaamde 'vormvrije m.e.r.-beoordeling' noodzakelijk is.

Gelet op de kenmerken van het plan, zoals het kleinschalige karakter in vergelijking met de drempelwaarden uit het Besluit m.e.r., de plaats van het plan en de kenmerken van de potentiële effecten zullen geen belangrijke negatieve milieugevolgen optreden. Dit blijkt ook uit de onderzoeken van de verschillende milieuaspecten zoals deze in de vorige paragrafen zijn opgenomen en uit bijlage 13. Voor dit bestemmingsplan is dan ook geen mer-procedure of mer-beoordelingsprocedure noodzakelijk conform het Besluit m.e.r. Bij de besluitvorming over het ontwerpbestemmingsplan wordt tevens vastgesteld dat geen milieueffectrapportage nodig is.

5.13 Duurzaamheid

Normstelling en beleid

De (landelijke) overheid stimuleert duurzaam bouwen door steeds strengere eisen te stellen aan de energieprestatie van gebouwen. Zij streeft naar het energieneutraal bouwen in 2020 (met een EPC van 0). Sinds 1 januari 2015 worden om deze reden in het Bouwbesluit eisen gesteld met betrekking tot energiezuinigheid en milieu.

De provincie Zuid-Holland wil daarnaast een toonaangevende provincie zijn waar mensen met plezier wonen, werken en recreëren. De overstap naar toekomstbestendige en betaalbare energiehuishouding is een kans om te innoveren, concurrerend te blijven en onze welzijn en welvaart te behouden. Hiermee wordt gewerkt aan de afgesproken klimaatdoelstellingen om in 2020 20% energie te besparen, 20% minder CO2 uit te stoten en 14% duurzame energie op te wekken. De provincie ziet haar rol om het energiebeleid te intensiveren en te versnellen op 6 onderwerpen:

  • energiebesparing;
  • verwarming met duurzame restwarmte en aardwarmte;
  • lokale initiatieven ondersteunen en stimuleren;
  • innovatie organiseren en stimuleren;
  • inzet van een revolverend energiefonds;
  • regionale samenwerking.

Naast wettelijke eisen stimuleren veel gemeenten duurzaam bouwen door gemeentelijk beleid op te stellen.

Onderzoek en conclusie

De huidige EPC-norm voor nieuwe woningen is vastgesteld op 0,4. Ten behoeve van voorliggende ontwikkeling worden maatregelen genomen in het kader van energiezuinigheid en duurzaamheid waardoor de EPC voor de woningen op circa 0,26 komt te liggen. Bij de aanvraag omgevingsvergunning worden deze maatregelen nader uitgewerkt. Bij aanscherping van de EPC-norm vanaf 2020, worden eveneens aanvullende maatregelen genomen om de woningen extra duurzaam te maken.

Hoofdstuk 6 Juridische planbeschrijving

6.1 Algemeen

Voor de opbouw van een bestemmingsplan is door het Ministerie van I&M een standaard ontwikkeld, de Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen (SVBP2012). In dit bestemmingsplan wordt van deze standaarden gebruikgemaakt. Hiermee wordt de rechtsgelijkheid en de uniformiteit binnen de gemeentelijke c.q. landelijke bestemmingsplannen gediend.

De hoofdstukindeling bestaat uit:

  • 1. Inleidende regels;
  • 2. Bestemmingsregels;
  • 3. Algemene regels;
  • 4. Overgangs- en slotregels.

Gelet op de civieltechnische fasering van de ontwikkeling, is het bestemmingsplan deels gedetailleerd en deels globaal van aard. De eerste fase (nabij de Heullaan) is immers al meer inzichtelijk en daarom gedetailleerd vastgelegd. Voor de verdere ontwikkeling is een globale regeling opgenomen die de infrastructuur en daarmee de inrichting van de wijk bepaalt, en verder hoofdzakelijk bepaalt welk type woningen waar gerealiseerd mag worden.

6.2 Inleidende regels

Artikel 1 Begrippen

In dit artikel worden de begrippen gedefinieerd, die in de regels worden gehanteerd voor zover deze begrippen van het 'normale' spraakgebruik afwijken of een specifiek juridische betekenis hebben. Bij de toetsing aan het bestemmingsplan zal moeten worden uitgegaan van de in dit artikel aan de betreffende begrippen toegekende betekenis.

Artikel 2 Wijze van meten

Het onderhavige artikel geeft aan hoe hoogte- en andere maten die bij het bouwen in acht genomen dienen te worden, gemeten moeten worden.

6.3 Bestemmingsregels

Artikel 3 Groen

De bestemming 'Groen' is opgenomen voor een groenstrook die wordt aangelegd achter de bestaande woningen aan de Molenweg 11 tot en met 13c. Hier wordt ter afscherming in groen voorzien. Ook zijn waterhuishoudkundige voorzieningen toegestaan om maatregelen te treffen voor de afvoer van water.

De strook langs de watergang in het zuiden, bestemd voor de aanleg van een openbaar wandelpad, is tevens bestemd als Groen. Ten behoeve van dit wandelpad zijn tevens voorzieningen zoals bermen, talud, kade en oeverbeschoeiingen toegestaan. Ook is het mogelijk straatmeubilair en andere voorzieningen ten dienste van de bestemming te realiseren.

Artikel 4 Tuin

De gronden met de bestemming 'Tuin' zijn bestemd voor tuinen, erven en verhardingen, parkeervoorzieningen, water en waterhuishoudkundige voorzieningen, waarbij wordt opgemerkt dat bij aaneengebouwde woningen geen parkeervoorzieningen in tuinen zijn toegestaan.

Binnen deze bestemming mogen uitsluitend erkers, balkons, luifels of ingangspartijen ten behoeve van aangrenzende hoofdgebouwen worden gebouwd. In de regels zijn nadere bouwregels gegeven voor deze uitbreidingen en voor bouwwerken, geen gebouwen zijnde.

Artikel 5 Verkeer - Verblijfsgebied

De beoogde straten, voet- en fietspaden, parkeervoorzieningen speelvoorzieningen, straatmeubilair, afvalverzamelvoorzieningen, groenvoorzieningen, water en waterhuishoudkundige voorzieningen en voorzieningen ten behoeve van het openbare nut zijn bestemd als 'Verkeer - Verblijfsgebied'. Binnen deze bestemming mogen uitsluitend andere bouwwerken opgericht worden.

Artikel 6 Water

De bestaande en beoogde watergangen zijn als zodanig bestemd; aanhorende taluds, bruggen, duikers en dergelijke zijn binnen deze bestemming eveneens toegestaan.

Artikel 7 Wonen

Gelet op de fasering van de ontwikkeling is het bestemmingsplan deels gedetailleerd en deels globaal van aard. De eerste fase (nabij de Heullaan) is al meer gedetailleerd vastgelegd.

De voorziene woningen in het gedetailleerde deel van het bestemmingsplan zijn als 'Wonen' bestemd. In totaal mogen, tezamen met de woningen in de bestemming 'Woongebied', 180 woningen worden gerealiseerd. Om onderscheid en flexibiliteit aan te brengen in de verschillende woningtypologieën is gewerkt met de verschillende aanduidingen. Het aanduidingsvlak loopt gelijk met het bouwvlak.

Overige bouwwerken mogen ook buiten het bouwvlak worden gerealiseerd. Diverse maatvoeringen zijn opgenomen om afstanden tot perceelsgrenzen te garanderen alsmede voor de goot- en bouwhoogte.

Voor grondgebonden woningen, met uitzondering van bungalows, is niet alleen een maximale goot- en bouwhoogte van respectievelijk 6 meter en 11 meter bepaald maar is ook een kap met een dakhelling tussen de 40º en 55º graden voorgeschreven. Voor bungalows kan een aangepaste dakvorm worden aangehouden.

In de regels is een aanvullende afwijkingsbevoegdheid opgenomen om bij een bungalow, waar het volledige woonprogramma zich op de begane grond bevindt, nabij de voorgevellijn (op 1 meter) een bijgebouw of overkapping te bouwen. Ook is een bevoegdheid opgenomen om de afstand tot zijdelingse perceelsgrenzen, daar waar de beleving van de openbare ruimte niet in het geding komt, terug te brengen van 3 meter naar 2 meter. Tot slot is het, onder voorwaarden, mogelijk een woning aan te wenden voor beroepsmatig gebruik of kleinschalige bedrijfsmatige activiteiten.

Nu de invulling van het plangebied nog niet definitief is en flexibiliteit gewenst is, staat de locatie van centrale en/of openbare parkeervoorzieningen nog niet vast. Binnen de bestemming 'Wonen' zijn deze voorzieningen dan ook mogelijk.

Artikel 8 Woongebied

De invulling van dit plangebied is nog niet exact bekend, zodat gekozen is voor één bestemming zonder bouwvlakken waarbij in de regels via een specifieke bouwaanduiding (aaneengebouwd, gestapeld, variabel 1 en variabel 2) is beschreven welke typologieën woningen ter plaatse kunnen worden gerealiseerd.

De plaats van het plantsoen dan wel de centrale ontmoetingsruimte is via een specifieke aanduiding vastgelegd, evenals het beoogde profiel van de weg. Een functieaanduiding voor het water (inclusief beoogd profiel) is tevens toegevoegd.

Nu de invulling van het plangebied flexibel is, staat de locatie van centrale en/of openbare parkeervoorzieningen evenmin vast. Binnen de bestemming 'Woongebied' zijn deze voorzieningen dan ook mogelijk.

Artikel 9 Waarde - Archeologie

De gronden met de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie' zijn mede bestemd voor het behoud van de archeologische waarden van de gronden. Ter bescherming van de archeologische waarden dient de aanvrager van een omgevingsvergunning voor het bouwen voor een bouwwerk met een grondoppervlakte groter dan 200 m² en dieper dan 2 meter een archeologisch rapport te overleggen. Het bevoegd gezag kan naar aanleiding daarvan voorwaarden verbinden aan de omgevingsvergunning. Daarnaast is een omgevingsvergunningstelsel opgenomen voor werken en werkzaamheden die de grond roeren.

6.4 Algemene regels

Artikel 10 Anti-dubbeltelregel

Om misbruik van de bouwregels te voorkomen, is in dit artikel bepaald dat gronden, die al eens als berekeningsgrondslag voor een bouwvergunning hebben gediend, niet nogmaals als zodanig kunnen dienen.

Artikel 11 Algemene bouwregels

Deze algemene regels zijn van belang voor een juiste interpretatie van de bestemmingsregels. Het betreft hier onder andere de overschrijding van bouwgrenzen. Ook is duidelijk vastgelegd hoe met ondergronds bouwen moet worden omgegaan.

Artikel 12 Algemene gebruiksregels

In dit artikel zijn algemene regels opgenomen ten aanzien van het strijdige gebruik.

Artikel 13 Algemene afwijkingsregels

In dit artikel is een aantal algemene afwijkingsregels opgenomen. Deze afwijkingen betreffen bijvoorbeeld het bouwen van gebouwtjes van openbaar nut, het overschrijden van bebouwingsgrenzen, beperkte verschuivingen van de bestemmingsgrenzen én het oprichten van masten en antennes tot een bepaalde bouwhoogte.

Artikel 14 Algemene wijzigingsregels

In dit artikel zijn algemene wijzigingsbevoegdheden opgenomen voor het college van burgemeester en wethouders om het bouwen van gebouwtjes van openbaar nut, het overschrijden van bebouwingsgrenzen en beperkte verschuivingen van de bestemmingsgrenzen mogelijk te maken.

Artikel 15 Overige regels

In deze regels wordt bepaald dat waar naar wettelijke regelingen wordt verwezen, de regelingen bedoeld worden zoals bepaald op het moment van vaststelling van het plan. Ook is hier een parkeerregeling opgenomen.

6.5 Overgangs- en slotregels

Artikel 16 Overgangsrecht en Artikel 17 Slotregel

De overgangsbepalingen zijn conform het Besluit ruimtelijke ordening.

Hoofdstuk 7 Uitvoerbaarheid

7.1 Maatschappelijke uitvoerbaarheid

7.1.1 Overleg ex artikel 3.1.1 Bro

Het bestemmingsplan zal worden voorbesproken met een (aantal) overlegpartner(s) en direct daarna als ontwerpbestemmingsplan naar de benodigde overlegpartners gestuurd worden in het kader van het wettelijke vooroverleg ex artikel 3.1.1 Bro.

7.1.2 Zienswijzen

Het ontwerpbestemmingsplan met de daarbij behorende stukken zal gedurende een periode van 6 weken ter inzage liggen in het gemeentehuis van Nissewaard. Gedurende deze periode is het voor een ieder mogelijk om mondeling of schriftelijk een zienswijze op het ontwerpbestemmingsplan te geven.

7.2 Economische uitvoerbaarheid

In de Wro is in afdeling 6.4 de regelgeving rondom grondexploitatie opgenomen. Centrale doelstelling van deze afdeling is om in de situatie van particuliere grondexploitatie te komen tot een verbetering van het gemeentelijk kostenverhaal en de versterking van de gemeentelijke regie bij locatieontwikkeling. In artikel 6.12 Wro is bepaald dat de gemeenteraad een exploitatieplan vaststelt voor gronden waarop een bouwplan is voorgenomen. In artikel 6.2.1 Bro is vastgelegd wat onder een bouwplan wordt verstaan. Hieronder valt onder meer de bouw van een of meer woningen, alsmede de bouw van een of meer andere hoofdgebouwen.

In het voorliggende bestemmingsplan wordt het realiseren van een woonwijk beoogd. Er dient derhalve voldaan te worden aan de beginselplicht tot het vaststellen van een exploitatieplan. Een exploitatieplan dient tegelijkertijd met een bestemmingsplan te worden vastgesteld.

Echter in de Wro is tevens opgenomen dat kan worden afgeweken van de verplichting tot het opstellen van een exploitatieplan indien het verhaal van kosten van de grondexploitatie over de in het plan of besluit begrepen gronden anderszins verzekerd is. Dit is het geval indien de gemeente en de initiatiefnemer en/of de ontwikkelende partij een privaatrechtelijke overeenkomst hebben gesloten over de verdeling van kosten bij de grondexploitatie. Voor het onderhavige bestemmingsplan is gekozen voor een anterieure overeenkomst. De Wro biedt op grond van artikel 6.24 Wro de wettelijke basis hiervoor.

7.3 Handhaving

7.3.1 Inleiding

Handhaving van regelgeving vraagt om actuele regels. Regels die zijn gebaseerd op verouderde inzichten hebben hun geloofwaardigheid verloren en kunnen in redelijkheid niet meer worden afgedwongen. Door verouderde regels neemt de kans op misbruik daarvan toe. Door de actualisering van bestemmingsplannen worden actuele ruimtelijke kaders aangegeven en worden de grenzen bepaald waarbinnen planologische ontwikkelingen mogelijk zijn. De regels van het bestemmingsplan leggen een ruimtelijk relevante norm vast, met daaraan gekoppelde afwijkingsmogelijkheden, die het bestuur de mogelijkheid geven in te spelen op de dynamiek van de samenleving. Op die wijze wordt de gelegenheid geboden een belangenafweging te maken van individuele belangen ten opzichte van het algemeen belang.

De term handhaving wordt vaak eng uitgelegd als uitsluitend het toepassen van sancties achteraf, zoals bestuursdwang en dwangsommen. Dit wordt de repressieve vorm van handhaving genoemd. Handhaving bestaat echter ook uit het stellen van normen, het geven van voorlichting en het houden van toezicht op een goede uitvoering. Dit is de preventieve invalshoek. In de meest optimale situatie zou sanctionering niet nodig moeten zijn.

Handhaving van bestemmingsplannen en ruimtelijke regelgeving is de laatste jaren steeds meer in de belangstelling komen te staan van bestuurlijk Nederland. Dankzij enkele ingrijpende incidenten is de handhaving in een stroomversnelling gekomen. In toenemende mate spreken burgers de gemeente aan op het handhaven van de (eigen) regels. Ook in de jurisprudentie is een verandering tot stand gekomen. De rechter spreekt zich nadrukkelijk uit over het handhaven van de regelgeving en neemt zelfs in beginsel een plicht tot handhaving aan. Daarnaast krijgt de rechtszekerheid van bestemmingsplannen bij de rechterlijke toetsing een steeds belangrijkere rol.

7.3.2 Handhavingsbeleid

Algemeen

Binnen de gemeente Nissewaard bestaat de uitdrukkelijke wens om concreet werk te maken van de handhaving en te komen tot een beleidsmatige aanpak. Tot nu toe wordt handhaving niet binnen een structuur toegepast, maar wordt veelal ingespeeld op incidenten en excessen en wordt er gereageerd naar aanleiding van klachten. Het handhavingsbeleid zal zich moeten ontwikkelen tot het vastleggen van een structuur, waarbinnen van tevoren door het bestuur vastgelegde doelen nagestreefd worden. In principe dient tegen alle geconstateerde overtredingen te worden opgetreden. Het vaststellen van prioriteiten is echter onvermijdelijk.

Als belangrijke handhavingsdoelen kunnen worden genoemd: het tegengaan van het bouwen zonder omgevingsvergunning, waarbij legalisatie achteraf niet mogelijk is en het optreden in gevallen waar sprake is van een grove afwijking van reeds verleende (omgevings)vergunningen.

Ook in de gevallen waar de veiligheid in het geding is en/of aantasting van het milieu plaatsvindt, dient prioriteit te worden gegeven aan de handhaving. Het tegengaan van strijdig gebruik van gronden en/of gebouwen is eveneens een belangrijke doelstelling. Als nevengeschikte doelen van de handhaving kunnen worden genoemd: het ongedaan maken van de gevolgen van een overtreding of een daarmee behaald voordeel en het straffen van de overtreder. Het actualiseren van bestemmingsplannen is op zichzelf reeds een vorm van handhaving. Zoals hiervoor al is aangegeven, is handhaving namelijk niet alleen het daadwerkelijk repressief optreden tegen overtreders, maar ook voor een belangrijk deel het maken van heldere en hanteerbare regels en het verschaffen van inzicht daarin, zodat eenieder het vanzelfsprekend acht zich aan de gestelde norm te houden.

Bijzondere aandacht dient besteed te worden aan zogenaamde 'oude' gevallen. Bij de opstelling van bestemmingsplannen dient nagegaan te worden welke situaties uitdrukkelijk gehandhaafd moeten worden, welke zaken onder de werking van het overgangsrecht kunnen worden gebracht en welke zaken positief bestemd kunnen worden. In het kader van de actualisering van het bestemmingsplan wordt hier daarom uitdrukkelijk bij stil gestaan. Zo nodig zal wraking van de illegale situatie plaats moeten vinden, zodat in principe handhaving mogelijk blijft.

Gestructureerd toezicht

De afgelopen jaren heeft handhaving van het ruimtelijk beleid veelal plaatsgevonden op basis van het piepsysteem en toevallige controle. De doelstelling binnen de gemeente Nissewaard is om te komen tot een integrale structurele vorm van toezicht en opsporing. Daartoe is een concept beleidsplan handhaving omgevingsrecht opgesteld.

Uitvoering

Daar waar een overtreding wordt geconstateerd en legalisatie niet mogelijk is, moet in eerste instantie toepassing worden gegeven aan de bestuursrechterlijke handhaving. Het proces van bestuursrechtelijke handhaving wordt vastgelegd in een stappenplan, waarin de verschillende stadia van de besluitvorming en procedures tot uitdrukking komen. Naast de bestuursrechtelijke mogelijkheden van handhaving wordt een duidelijke taak gezien voor de strafrechtelijke handhaving. In die zin biedt de aankondiging dat een overtreding van het bestemmingsplan tevens een overtreding is op grond van de Wet Economische Delicten, perspectief. De uitvoering en voortgang van de handhaving kan jaarlijks worden vastgelegd in een verslag, dat bestuurlijk dient te worden vastgesteld.