direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Kerkweg, Pijnacker
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.1926.bp000200129-4001

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding

Dit project behelst het transformeren van een garagebedrijf naar woonbestemming. Historisch gezien zijn in Pijnacker nog enkele bedrijfsbestemmingen te vinden tussen de woonbestemmingen. Zo ook het garagebedrijf Hoeke aan de Kerkweg/Adam Pijnackerstraat. De bedrijfsbestemming wordt getransformeerd naar woonbestemming. Kijkend naar de aard en functie van de omliggende bebouwing wordt een woonfunctie als passend beschouwd waardoor dit ruimtelijk gezien een gewenste ontwikkeling is. Daarnaast sluit het benutten van dergelijke vrijkomende locaties in de kernen aan bij de ambitie van rijk, provincie en gemeente om het bestaand stedelijk gebied optimaal te benutten. De locatie ligt dicht bij het centrum van Pijnacker en op relatief korte afstand van openbaar vervoer (bus en metro). Daarmee is de locatie zeker geschikt om in te vullen voor woningbouw.

1.2 Ligging plangebied

Het plangebied ligt op de hoek van de Kerkweg met de Adam Pijnackerstraat. Rondom het plangebied bevinden zich woningen, een supermarkt en een aantal bedrijven.

afbeelding "i_NL.IMRO.1926.bp000200129-4001_0001.jpg"

Afbeelding 1.1 - Ligging plangebied

1.3 Vigerend bestemmingsplan

Het plangebied is gelegen binnen het vigerende bestemmingsplan:

  • Kern Pijnacker Zuid/Zuid-oost, vastgesteld d.d. 23 september 2010, onherroepelijk door ABRvS d.d. 18 juli 2012.

afbeelding "i_NL.IMRO.1926.bp000200129-4001_0002.jpg"

Afbeelding 1.2 - Bestemmingsplan 'Kern Pijnacker Zuid / Zuid-Oost' (plangebied in rood)

1.4 Planvorm

Dit bestemmingsplan bestaat uit meerdere onderdelen: een verbeelding waarop de bestemming in het plangebied is aangegeven en planregels waarin de regels voor de op de verbeelding vermelde bestemmingen zijn opgenomen. Het bestemmingsplan gaat vergezeld van een toelichting waarin de achtergrond van het bestemmingsplan is beschreven. De verbeelding vormt samen met de planregels het juridisch bindende deel van het bestemmingsplan. In de toelichting worden de keuzes, die in het bestemmingsplan gemaakt zijn, nader gemotiveerd en verantwoord.

Het bestemmingsplan heeft een gedetailleerd karakter, waarmee de nieuwe ontwikkeling mogelijk wordt gemaakt.

1.5 Leeswijzer

Hoofdstuk 2 geeft een beschrijving van de huidige situatie en de voorgenomen ontwikkeling. In hoofdstuk 3 wordt het beleidskader beschreven en in hoofdstuk 4 de omgevingsaspecten. De juridische planbeschrijving is in hoofdstuk 5 weergegeven. In hoofdstuk 6 komt de haalbaarheid van het plan aan bod.

Hoofdstuk 2 Planbeschrijving

Dit hoofdstuk omvat een beknopte beschrijving van de huidige ruimtelijk-functionele structuur van het plangebied. Naast deze beschrijving van de huidige situatie wordt in dit hoofdstuk vooral nader ingegaan op de voorgestane ontwikkeling die in de nabije toekomst zal plaatsvinden en de beoogde situatie. Het hoofdstuk wordt afgesloten met heldere consequenties voor de planopzet.

2.1 Huidige situatie

Het plangebied ligt op de grens van oude en nieuwe bebouwing. Ten oosten loopt de Kerkweg, hier is sprake van een historisch lint met woningen die terug gaan tot de 17e eeuw. De Kerkweg is noordoost-zuidwest georiënteerd en eindigt in het zuiden bij de dorpskerk. Ten westen van het plangebied, parallel aan de Kerkweg, loopt de ontsluitingsweg Europalaan. Langs deze weg zijn juist nieuwe gebouwen te vinden, voornamelijk uit de tweede helft van de 20e eeuw. Via de Europalaan is onder andere het centrum van Pijnacker te bereiken.

De omgeving van het plangebied kenmerkt zich vooral door de verscheidenheid aan bebouwing. Richting het oosten ligt een woonwijk en richting het westen is glastuinbouw gevestigd. Dit resulteert in een gesloten karakter van de omgeving. De wegen die het gebied doorkruizen zorgen daarentegen voor een aantal zichtlijnen.

Het plangebied bestaat uit een bedrijfspand waar nu een autobedrijf gevestigd is. Het terrein is volledig verhard en biedt ruimte voor parkeren. Ten oosten van het gebied wordt er gewoond in een aantal rij- en twee-onder-één-kapwoningen. Ten oosten wordt er eveneens in vrijstaande woningen gewoond.

Het gebied is in de huidige situatie bestemd als 'Bedrijf' zonder nadere aanduiding voor functie.

2.2 Ontwikkeling

De Kerkweg is één van de historische linten van Pijnacker waar de geschiedenis nog herkenbaar en voelbaar is. De combinatie van woningen van verschillende bouwperiodes vertelt het verhaal van de ontwikkeling van Pijnacker. De showroom van de firma Hoeke heeft zijn functie verloren. De locatie zal worden herontwikkeld naar woningbouw. Een omzetting van een bedrijfsfunctie naar wonen biedt de kans op een aanzienlijke kwaliteitsverbetering en doorontwikkeling van dit verhaal.

Het lint wordt gekenmerkt door een grote verscheidenheid aan bouwstijlen. De verscheidenheid zit hem voornamelijk in:

  • 1. De materialisering. Aan het lint zijn verschillende kleurstellingen en afwerkingen van baksteen te vinden;
  • 2. De kappen. Elk volume heeft een uitgesproken kapvorm.

Gemeenschappelijkheid aan het lint is te vinden in:

  • 3. De lage goot- en bouwhoogte. Over het algemeen 1 tot 2 lagen met kap;
  • 4. De positionering van de woningen. De woningen staan grotendeels in dezelfde rooilijn. Hierdoor ontstaat er een enigzins gesloten bebouwingswand en prettig beeld aan het lint door de voortuinen;
  • 5. De kleinschalige volumes. Aan het lint zijn voornamelijk vrijstaande woningen en 2-onder-1 kappers te vinden. Onderbroken door sporadisch korte rijtes van 3 tot 4 aaneengeschakelde woningen.


De huidige garage aan de Kerkweg is nu de uitzondering in de gemeenschappelijkheid aan het lint. Zowel in volume, positionering en kapvorm. De ontwikkeling van woningen biedt een kans om het karakter van het lint te versterken. De ontwikkeling bestaat uit 8 eengezinswoningen, opgezet in 2 blokken van 4 aaneengeschakelde woningen. Één blok aan de Kerkweg, en één blok aan de Adam Pijnackerstraat. Kijkend naar de lintenvisie van de gemeente Pijnacker-Nootdorp, sluit het voorgestelde plan aan bij de ambitie om het kleinschalig karakter van het lint te behouden en past het zich naadloos naar de omgeving. De bestaande woningen aan de Adam Pijnackerstraat zijn wat grootschaliger dan de woningen aan het lint van de Kerkweg. Hier zien we wederom wisselende bouwstijlen en materialisering met een hoogte van 3 lagen of 2 lagen met kap. Het rijtje van 4 woningen aan de Adam Pijnackerstraat doet mee in dit onderscheid door daar ook een volume te ontwikkelen van 2 lagen met kap.

Ten opzichte van de bestaande situatie is er sprake van een aanzienlijke ruimtelijke verbetering. Het plan draagt bij aan een hogere beeldkwaliteit in de directe omgeving. De nieuwe bebouwing is beter passend in het bestaande straatbeeld. Het vervangen van een garagebedrijf door woningbouw leidt tot minder overlast in de woonomgeving. De Adam Pijnackerstraat wordt volledig een woonstraat. De rooilijn voor de nieuw te bouwen woningen aan de Adam Pijnackerstraat is om stedenbouwkundige redenen bewust in één lijn gelegd met de bestaande rooilijn van de direct aangrenzende bebouwing. Deze rooilijn ligt circa 0,60 meter voor de rooilijn van nrs. 3 t/m 11. De achterliggende gedachte is om de Adam Pijnackerstraat over de volledige lengte overal(ongeveer) dezelfde breedte te geven. Hierdoor ontstaat een eenduidig profiel, wat de herkenbaarheidten goede komt. afbeelding "i_NL.IMRO.1926.bp000200129-4001_0003.jpg"

Afbeelding 2.1 - Straatbeeld Kerkweg

afbeelding "i_NL.IMRO.1926.bp000200129-4001_0004.png" afbeelding "i_NL.IMRO.1926.bp000200129-4001_0005.png"

Afbeelding 2.2 - Naastgelegen bebouwing Kerkweg

afbeelding "i_NL.IMRO.1926.bp000200129-4001_0006.jpg"

Afbeelding 2.3 - Straatbeeld Adam Pijnackerstraat

afbeelding "i_NL.IMRO.1926.bp000200129-4001_0007.png" afbeelding "i_NL.IMRO.1926.bp000200129-4001_0008.png"

Afbeelding 2.4 - Bestaande bebouwing aan de Adam Pijnackerstraat

De ontwikkeling is beoordeeld en akkoord bevonden door de Commissie Ruimtelijke Kwaliteit. Deze Commissie beoordeelt plannen aan de hand van de Welstandsnota, waar alle beedlkwaliteitsplannen onderdeel van zijn. Dat de Commissie van oordeel is dat het bouwplan niet in strijd is met de redelijke eisen van welstand en niet in strijd is met de Welstandsnota (inclusief de beeldkwaliteitsplannen) geeft aan dat het bouwplan voldoet aan de vereiste beeldkwaliteit.

2.3 Ladder voor duurzame verstedelijking

Sinds 1 juli 2017 is de Laddersystematiek in het Besluit ruimtelijk ordening (Bro) gewijzigd. De Ladder is verankerd in artikel 3.1.6. lid 2 Bro en luidt als volgt:

‘De toelichting bij een bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, bevat een beschrijving van de behoefte aan die ontwikkeling, en, indien het bestemmingsplan die ontwikkeling mogelijk maakt buiten het bestaand stedelijk gebied, een motivering waarom niet binnen het bestaand stedelijk gebied in die behoefte kan worden voorzien’.

Op grond van artikel 1.1.1 lid 1 onder h van het Bro wordt onder ‘bestaand stedelijk gebied’ verstaan:

“bestaand stedenbouwkundig samenspel van bebouwing ten behoeve van wonen, dienstverlening,bedrijvigheid, detailhandel of horeca, alsmede de daarbij horende openbare of sociaal-culturele voorzieningen, stedelijk groen en infrastructuur”

Is er sprake van een nieuwe stedelijke ontwikkeling (NSO), dan is een plan ladderplichtig. Een stedelijke ontwikkeling wordt in artikel 1.1.1 Bro gedefinieerd als een:

‘Ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein of zeehaventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijk voorzieningen’.

Woningbouwlocaties vanaf 12 woningen worden gezien als stedelijke ontwikkeling. Voorliggende ontwikkeling bestaat uit 8 woningen. Deze ontwikkeling wordt dus niet gezien als een stedelijke ontwikkeling en is daarmee niet ladderplichtig.

Hoofdstuk 3 Beleidskader

Voor het plangebied vigeert het bestemmingsplan 'Kern Pijnacker Zuid/ Zuid-Oost' te Pijnacker. Het plangebied is voorzien van de bestemming bedrijf. Onderhavig bestemmingsplan voorziet in het wijzigen van deze bestemming naar de bestemming Wonen. In dit hoofdstuk wordt kort ingegaan op de relevante beleidsstukken.

3.1 Nationaal beleid

3.1.1 Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (maart 2012)

De Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) is op 13 maart 2012 in werking getreden. Deze structuurvisie verving de Nota Ruimte. De structuurvisie geeft een nieuw, integraal kader voor het ruimtelijk en mobiliteitsbeleid op rijksniveau en is de 'kapstok' voor bestaand en nieuw rijksbeleid met ruimtelijke consequenties. In de structuurvisie schetst het rijk ambities tot 2040 en doelen, belangen en opgaven tot 2028. De leidende gedachte in de SVIR is ruimte maken voor groei en beweging. De SVIR is de eerste rijksnota die de onderwerpen infrastructuur en ruimte integraal behandelt. In de SVIR richt het Rijk zich vooral op decentralisatie. De verantwoordelijkheid wordt verplaatst van rijksniveau naar provinciaal en gemeentelijk niveau.

Door urbanisatie, individualisering, vergrijzing en ontgroening nemen de ruimtelijke verschillen toe. Vanaf 2035 groeit de bevolking niet meer. Vanaf 2020 neemt de beroepsbevolking niet meer toe. De samenstelling van de bevolking, en daarmee de samenstelling van huishoudens, verandert. Ambities tot 2040 zijn onder andere het aansluiten van woon- en werklocaties op de (kwalitatieve) vraag en het zoveel mogelijk benutten van locaties voor transformatie en herstructurering. Ook wil het rijk ervoor zorgen dat in 2040 een veilige en gezonde leefomgeving met een goede milieukwaliteit wordt geboden. Dit moet voor zowel het landelijk als het stedelijk gebied gelden. In de SVIR is verder vastgelegd dat provincies en (samenwerkende) gemeenten verantwoordelijk zijn voor programmering van verstedelijking.

Ter versterking van het vestigingsklimaat in de stedelijke regio's rondom de main-, brain- en greenports geldt een gebiedsgerichte, programmatische urgentieaanpak. In krimpregio's wordt het interbestuurlijke programma bevolkingsdaling doorgezet. Verder wordt genoemd het tot stand brengen en beschermen van de (herijkte) EHS, inclusief de Natura 2000-gebieden.

Aangezien een structuurvisie geen bindende werking heeft voor andere overheden dan de overheid die de visie heeft vastgesteld, zijn de nationale belangen uit de structuurvisie die juridische borging vragen geborgd in de Algemene Maatregel van Bestuur (AMvB) Ruimte. Deze AMvB wordt aangeduid als het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) en richt zich op doorwerking van nationale belangen in gemeentelijke bestemmingsplannen. Daarnaast zorgt de AMvB voor sturing en helderheid van deze belangen vooraf.

3.1.2 Conclusie ten aanzien van het bestemmingsplan

Onderhavige ontwikkeling heeft geen directe relevantie op rijksniveau. Het plan past binnen de uitgangspunten van de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte en binnen de bepalingen van het Barro.

3.2 Provinciaal beleid

3.2.1 Omgevingsvisie Zuid-Holland

De provincie stuurt op (boven)regionaal niveau op de inrichting van de ruimte in Zuid-Holland. De omgevingsvisie, vastgesteld door Provinciale Staten op 20 februari 2019, (geconsolideerd in werking per 20 april 2019) geeft op hoofdlijnen sturing aan de ruimtelijke ordening en maatregelen op het gebied van verkeer en vervoer.

Hoofddoel van de omgevingsvisie is het scheppen van voorwaarden voor een economisch krachtige regio. Dat betekent: ruimte bieden om te ondernemen, het mobiliteitsnetwerk op orde en zorgen voor een aantrekkelijke leefomgeving. De VRM bevat een nieuwe sturingsfilosofie. De kern daarvan is:

  • Ruimte bieden aan ontwikkelingen.
  • Aansluiten bij de maatschappelijke vraag naar woningen, bedrijfsterreinen, kantoren, winkels en mobiliteit.
  • Allianties aangaan met maatschappelijke partners.
  • Minder toetsen op regels en meer sturen op doelen.

In de omgevingsvisie zijn 4 thema's te onderscheiden:

  • 1. Beter benutten en opwaarderen.
  • 2. Versterken stedelijk gebied (agglomeratiekracht).
  • 3. Versterken ruimtelijke kwaliteit.
  • 4. Bevorderen van een water- en energie-efficiënte samenleving

De Ladder voor duurzame verstedelijking (artikel 3.1.6 lid 2 Bro) is verankerd in de omgevingsvisie. In paragraaf 2.3 is ingegaan op de ladder voor duurzame verstedelijking. Het bouwplan past daarom binnen het provinciaal beleid.

3.2.2 Omgevingsverordening Zuid-Holland

De omgevingsverordening, vastgesteld op 20 februari 2019, behoudt de regels over het beschermen en benutten van de fysieke leefomgeving binnen de provincie Zuid-Holland.

Deze verordening is, met het oog op duurzame ontwikkeling, de bewoonbaarheid van de provincie en de bescherming en verbetering van het leefmilieu, gericht op het in onderlinge samenhang:

a. bereiken en in stand houden van een veilige en gezonde fysieke leefomgeving en een goede omgevingskwaliteit;
b. doelmatig beheren, gebruiken en ontwikkelen van de fysieke leefomgeving ter vervulling van maatschappelijke behoeften;
c. zorgvuldig beheren, beschermen en ontwikkelen van de natuur, gelet op de intrinsieke waarde, dierenwelzijn, het behouden en herstellen van de biologische diversiteit, economische belangen, volksgezondheid en openbare veiligheid.

3.2.3 Conclusie ten aanzien van het bestemmingsplan

De ontwikkeling die op basis van onderhavig plan mogelijk wordt gemaakt is in lijn met het provinciaal beleid. De ontwikkeling draagt bij aan het verhogen van de bewoonbaarheid en leefmilieu van de provincie zoals gesteld in de Omgevingsverordening Zuid-Holland. Er wordt voldaan aan de ladder voor duurzame verstedelijking en de vereisten ten aanzien van ruimtelijke kwaliteit.

3.3 Gemeentelijk beleid

3.3.1 Toekomstvisie 2040 (2012)

In de Toekomstvisie 'Visie op de toekomst van Pijnacker-Nootdorp', vastgesteld door de gemeenteraad op 26 juni 2012, wordt een eenduidige en consistente koers voor Pijnacker-Nootdorp uitgezet met oog voor de omgeving en de rol van de gemeente. De toekomstvisie laat zien wat voor gemeente Pijnacker-Nootdorp wil zijn, waar zij met haar ontwikkeling heen wil en welke rol zij daarbij pakt.

Pijnacker-Nootdorp wil, conform haar visie, een herkenbare gemeente zijn in een landelijke omgeving waar de stad nooit ver weg is. Zij ziet het als haar missie in de regio een uniek woonmilieu te bieden, met het groene buitengebied meerwaarde te geven en met duurzame en innovatieve de economie versterken.

3.3.2 Ruimtelijke structuurvisie Pijnacker-Nootdorp 2040 (2014)

In de Structuurvisie 'Ruimte maken….. ruimte laten', vastgesteld door de gemeenteraad op 20 februari 2014, schetst de gemeente het ruimtelijk beeld van Pijnacker-Nootdorp in 2040. Niet in de vorm van een blauwdruk voor de toekomst, maar in de vorm van contouren en kaders van een streefbeeld dat gezamenlijk met bewoners en ondernemers ingekleurd dient te worden. Er wordt ruimte geboden en uitgenodigd om te ondernemen, te recreëren, de woonomgeving te verbeteren of sport te beoefenen. De Ruimtelijke structuurvisie kan gelezen worden als een uitnodiging om samen invulling te geven aan de ruimte van Pijnacker-Nootdorp in 2040.

Contouren vormen het uitgangspunt van de structuurvisie. Dit zijn contouren van groen- en recreatiegebieden, bebouwing, glastuinbouw en bedrijventerreinen. Binnen deze contouren zijn er verschillende functies en mogelijkheden. Hierover doet de structuurvisie voor 2040 op hoofdlijnen kaderstellende uitspraken. Daarnaast geeft de structuurvisie antwoord op verschillende ruimtelijke vraagstukken.

Bij gebiedsontwikkeling in de periode tot 2040, is de Woonvisie Woningmarktregio Haaglanden 2017-2021 gericht op het zo veel mogelijk binnenstedelijk oplossen van woningbouwopgaven. Indien mogelijk wordt zelfs gezocht naar ontwikkeling binnen bestaande gebouwen. Deze visie wordt in het algemeen erkend als een duurzame strategie voor ruimtelijke kwaliteit (SER ladder voor duurzame verstedelijking). Door Ackerswoude, Keijzershof en Tuindershof als laatste uitbreidingen te benoemen omarmt Pijnacker-Nootdorp diezelfde visie. Het blijkt nog niet haalbaar de behoefte in Haaglanden binnenstedelijk te realiseren. Bovengenoemde uitbreidingen in Pijnacker bieden, gegeven het ontbreken van voldoende adequate woningbouwplannen in Haaglanden, mogelijkheden om de gevraagde combinatie van woningkwaliteit en woonmilieukwaliteit te realiseren. De ontwikkelingen sluiten aan op de verstedelijkingsstrategie van de Zuidvleugel die is gericht op hoogfrequente interregionale OV-structuren (Randstadrail of Stedenbaanplus). Het Stadsgewest Haaglanden bevestigde mede daarom in 2013 de wenselijkheid van de plannen. Om gelijktijdig overaanbod te vermijden worden plannen gefaseerd.

De structuurvisie geeft aan dat er na de realisatie van de huidige woningbouwopgave, geen grootschalige uitbreidingslocaties meer worden gebouwd. Wel staan er nog drie grote uitbreidingslocaties gepland met in totaal bijna 4000 woningen. Het merendeel is al gerealiseerd.

De locatie leent zich uitstekend voor specifiek doelgroepbeleid waarbij gedacht moet worden aan jongeren, ouderen en starters op de woningmarkt.

3.3.3 Woonvisie 2020-2030

De Woonvisie 2020-2030, vastgesteld in mei 2020, schetst een beeld van de gewenste woningvoorraad van Pijnacker-Nootdorp op de lange termijn. Het ideaalbeeld is een evenwichtige woningvoorraad waar inwoners een lokale wooncarrière kunnen doorlopen in woningen van een hoge kwaliteit en in een aantrekkelijke woonomgeving.

De pijlers van deze woonvisie zijn:

• Pijler 1: Mooi wonen en prettig leven

• Pijler 2: Passende woningen voor onze inwoners

• Pijler 3: Duurzaam wonen

• Pijler 4: Een thuis voor alle doelgroepen

De locatie binnen deze ontwikkeling sluit aan bij de visie binnen de Woonvisie om bewoners de mogelijkheid te bieden een lokale wooncarrière te kunnen doorlopen. Er wordt extra ruimte geboden voor starters op de woningmarkt, gezinnen en ouderen. De locatie is een toevoeging voor het verreiken van de aantrekkelijke woonomgeving.

3.3.4 Conclusie ten aanzien van het bestemmingsplan

De woningbouw die mogelijk wordt gemaakt past bij het gewenste beeld uit de Structuurvisie en Woonvisie van de gemeente Pijnacker-Nootdorp. Derhalve past het plan binnen het gemeentelijk beleid.

Hoofdstuk 4 Omgevingsaspecten

Er is tijdens de planvorming van het bestemmingsplan 'Kerkweg, Pijnacker' onderzoek uitgevoerd naar de aspecten verkeer en parkeren, verkeerslawaai, water, bodemkwaliteit, luchtkwaliteit, externe veiligheid, bedrijven en milieuhinder, ecologie en archeologie.

4.1 Bedrijven en milieuzonering

4.1.1 Regelgeving en beleid

Inleiding
Milieuzonering is het ruimtelijk scheiden van milieubelastende activiteiten en milieugevoelige bestemmingen bij nieuwe ontwikkelingen. Met de term “milieubelastende activiteiten” worden binnen de VNG-methodiek alle milieubelastende activiteiten bedoeld: niet alleen bedrijven maar ook bijvoorbeeld recreatie, detailhandel, horeca, dienstverlening en maatschappelijke voorzieningen. Met de term “milieugevoelige functies” worden onder meer woningen, ziekenhuizen, scholen en verblijfrecreatie bedoeld.

Milieuzonering, het ruimtelijk scheiden van milieubelastende activiteiten en milieugevoelige bestemmingen, dient twee doelen:

  • Het voorkomen of zoveel mogelijk beperken van hinder en gevaar bij woningen en andere gevoelige functies;
  • Het bieden van voldoende zekerheid aan bedrijven dat zij hun activiteiten duurzaam onder aanvaardbare voorwaarden kunnen uitoefenen.


De VNG doet in de publicatie 'Bedrijven en milieuzonering' (editie 2009) een handreiking ten behoeve van de afstemming tussen ruimtelijke ordening en milieu op lokaal niveau. Deze VNG-publicatie legt niet vast wat wel en niet is toegestaan. Een gemeente beslist zelf of ze op een bepaalde locatie bedrijven of woningen mogelijk wil maken (gemeentelijke beleidsvrijheid). De gemeente dient dit wel op een zorgvuldige wijze af te wegen en te verantwoorden. De publicatie is een hulpmiddel om de afstanden tussen milieubelastende activiteiten en milieugevoelige bestemmingen concreet voor een locatie in te vullen (maatwerk).

Het bestemmingsplan is het juridisch-planologisch instrument waarin de gekozen strategie moet worden verklaard. Volgens jurisprudentie dient de plantoelichting ten minste aannemelijk te maken dat ten aanzien van het milieu geen onoverkomelijke problemen te verwachten zijn.


Bouwstenen van milieuzonering
Lijst van bedrijfsactiviteiten (richtafstandenlijst)
De lijst van bedrijfsactiviteiten is een lijst, waarin voor een hele reeks van milieubelastende activiteiten (naar SBI-code gerangschikt) richtafstanden zijn gegeven ten opzichte van milieugevoelige functies. De lijst geeft richtafstanden voor de ruimtelijk relevante milieuaspecten geur, stof, geluid en gevaar. De grootste van de vier richtafstanden is bepalend voor de indeling van een milieubelastende activiteit in een milieucategorie en daarmee ook voor de uiteindelijke richtafstand. De lijst gaat uit van gemiddeld moderne bedrijven. De lijst is algemeen aanvaard als uitgangspunt bij het opstellen van bestemmingsplannen en ruimtelijke onderbouwingen, zoals onder meer blijkt uit jurisprudentie van de Raad van State. Er moet gemotiveerd worden welke Staat van bedrijfsactiviteiten wordt gebruikt en de toegelaten milieubelastende activiteiten dienen in de juridische regeling van het bestemmingsplan (kaart en regels) te worden vastgelegd.


Omgevingstype
De VNG-publicatie kent twee omgevingstypen, 1) een rustige woonwijk/rustig buitengebied en 2) een gemengd gebied. Een rustige woonwijk is een woonwijk, ingericht volgens het principe van functiescheiding. Afgezien van wijkgebonden voorzieningen komen vrijwel geen andere functies voor. Een vergelijkbaar omgevingstype qua aanvaardbare milieubelasting is een rustig buitengebied. Naast deze omgevingstypen kent de VNG-publicatie ook het omgevingstype gemengd gebied. Dit is een gebied met matige tot sterke functiemenging. Hieronder vallen ook de lintbebouwing in het buitengebied (met overwegend agrarische en andere bedrijvigheid) en gebieden die direct langs de hoofdinfrastructuur liggen.
De aan de milieucategorie gerelateerde richtafstanden gelden ten opzichte van het omgevingstype rustige woonwijk/rustig buitengebied. Bij het omgevingstype gemengd gebied kunnen de richtafstanden met één afstandsstap worden verlaagd. Zie tabel 4.1.

Categorie   Richtafstand t.o.v. rustige woonwijk/rustig buitengebied   Richtafstand t.o.v. gemengd gebied  
1   10m   0m  
2   30m   10m  
3.1   50m   30m  
3.2   100m   50m  
4.1   200m   100m  
4.2   300m   200m  
5.1   500m   300m  
5.2   700m   500m  
5.3   1000m   700m  
6   1500m   1000m  
     

Tabel 4.1 - Milieucategorieën en bijbehorende richtafstanden ten opzichte van de verschillende omgevingstypen


De afstanden worden gemeten tussen enerzijds de grens van de bestemming die de milieubelastende functie(s) toelaat en anderzijds de uiterste situering van de gevel van een milieugevoelige functie die op grond van het bestemmingsplan mogelijk is (inclusief vergunningvrije aanbouwen).

Toekomstige situatie

De woningbouw vindt plaats in bestaand stedelijk gebied met gemengde functies. Uitgangspunt hierbij is dat de nieuwe ontwikkeling de bestaande bedrijvigheid niet mag hinderen.

Bedrijven/ functies relevant voor het plangebied

afbeelding "i_NL.IMRO.1926.bp000200129-4001_0009.jpg"
Figuur 4.1 - genummerde bedrijven / functies relevant voor het plangebied

Om te beginnen wordt gekeken naar het vigerende bestemmingsplan 'Kern Pijnacker Zuid / Zuid-Oost', onherroepelijk geworden op 18 juli 2012. De functies die relevant zijn voor het plangebied worden weergeven in figuur 4.1 (genummerd van 1 t/m 7).

Het bestaande bedrijf wordt in de bestemming 'Bedrijf' opgenomen. Binnen deze bestemming zijn bedrijven in milieucategorie 1 en 2 toegestaan. Dit houdt in dat bedrijfsactiviteiten binnen deze categorieën kunnen uitwisselen. Bij bedrijven met een hogere milieucategorie wordt de categorie ter plaatse van een aanduiding 'bedrijf tot en met categorie 3' aangegeven.

Voor het plangebied is een quickscan Bedrijven en Milieuzonering (zie Bijlage 1) gemaakt om de invloed te bekijken van de nieuwbouw op de omliggende bedrijven. Hieruit is gebleken dat er geen aanvullend onderzoek nodig is.

4.1.2 Conclusie ten aanzien van het bestemmingsplan

Uit de quickscan blijkt dat er voor wat betreft het aspect bedrijf- en milieuzonering geen bezwaren zijn de beoogde juridisch-planologische procedure door te voeren.

4.2 Externe veiligheid

4.2.1 Inleiding

In dit hoofdstuk wordt aangegeven op welke wijze de externe veiligheid in beschouwing is genomen bij dit bestemmingsplan. De externe veiligheid gaat over de beoordeling van de risico's die verband houden met het gebruik van gevaarlijke stoffen. Tijdens de productie, de opslag, het gebruik en het transport kunnen er zich calamiteiten voordoen, waar door de veiligheid van de omgeving in het geding is. Dit houdt daarom een risico in voor de omgeving van dergelijke activiteiten. Externe veiligheid heeft geen betrekking op mogelijke gezondheidsschade door langdurige blootstelling aan gevaarlijke of schadelijke stoffen. Het gaat om plotseling optredende schadelijke effecten en de directe gevolgen van die effecten.

4.2.2 Normstelling en beleid

Twee sleutelbegrippen: plaatsgebonden risico en groepsrisico

De risico's bij de externe veiligheid worden uitgedrukt in plaatsgebonden risico en groepsrisico. Waarom worden er twee begrippen gebruikt? Het rijksoverheidsbeleid maakt onderscheid tussen het risico waaraan het individu is blootgesteld en het risico waaraan een groep mensen is blootgesteld. Het gaat om het risico op overlijden. Voor de beoordeling van het risico waaraan het individu is blootgesteld gebruikt men het plaatsgebonden risico. Dit is de maatstaf voor de persoonlijke veiligheid. De maatstaf voor de kans dat een groep van mensen in een keer overlijdt, is het groepsrisico.

Plaatsgebonden risico
Het plaatsgebonden risico (PR) is de overlijdenskans per jaar die op een bepaalde afstand aanwezig is door een ongeval met gevaarlijke stoffen. Hierbij wordt voor de berekening uitgegaan van een fictieve burger. Deze burger is 24 uur per dag gedurende een heel jaar, onbeschermd op de plaats aanwezig waarvoor het plaatsgebonden risico wordt berekend. Verder zal de burger geen aanstalten maken zich in veiligheid te brengen (vlucht- of schuilgedrag) gedurende de maximaal 30 minuten blootstelling aan het optredende effect. Het plaatsgebonden risico kan worden weergegeven door een lijn op een kaart die de punten met een gelijk risico met elkaar verbindt (de zogeheten risicocontour).

Groepsrisico
Het groepsrisico (GR) is de kans op het overlijden in één keer van een groep mensen (juridisch is de minimum omvang gesteld op 10 doden om van een groepsrisico te kunnen spreken) als direct gevolg van een ongeval met gevaarlijke stoffen. De oriëntatiewaarde geeft hierbij de indicatie van een aanvaardbaar groepsrisico. Het groepsrisico is gedefinieerd als de cumulatieve kansen per jaar dat ten minste 10, 100 of 1000 personen overlijden als rechtstreeks gevolg van hun aanwezigheid in het invloedsgebied van een inrichting, transportroute gevaarlijke stoffen of buisleiding en als gevolg van een ongewoon voorval in dit invloedsgebied waarbij een gevaarlijke stof betrokken is. Het invloedsgebied is het gebied waarin personen nog worden meegeteld voor de berekening van het groepsrisico. Dit gebied wordt bepaald door de berekening van het grootst mogelijke ongeval waar nog bij 1% van de blootgestelde personen dodelijk letsel optreedt. Het groepsrisico legt een relatie tussen de kans op een ramp en het aantal mogelijke slachtoffers. Het groepsrisico geeft aan hoe groot de kans is dat bij een ongeval bij een risicolocatie 10, 100 of 1.000 slachtoffers tegelijk vallen. Bij transportrisico's geldt dat de oriëntatiewaarde voor het groepsrisico overeen komt met de kans op 10 slachtoffers gelijk aan één op de tienduizend (10-4). De kans op 100 slachtoffers gelijk aan één op de miljoen (10-6) enzovoorts. Bij stationaire risicobronnen geldt dat de oriëntatiewaarde voor het groepsrisico een factor 10 kleiner ligt. De oriëntatiewaarde voor het groepsrisico is geen wettelijke norm, het is bedoeld als een ijkpunt. Er kunnen redenen zijn dat een gemeente meer of juist minder risico's accepteert. De gemeente is verplicht om voor iedere situatie een belangenafweging te maken (verantwoording groepsrisico). Daarbij spelen onder anderen de zelfredzaamheid van bewoners, vluchtwegen, economische en maatschappelijke belangen een rol.

Beperkt kwetsbare objecten, kwetsbare objecten en zeer kwetsbare objecten

Beperkt Kwetsbare objecten
Onder beperkt kwetsbare objecten worden onder andere verstaan woningen, hotels, restaurants, kantoren, winkels en sport- en kampeerterreinen, voor zover deze objecten niet tot de kwetsbare objecten behoren. In artikel 1 van het Besluit externe veiligheid inrichtingen is een definitie opgenomen van een beperkt kwetsbaar object.

Kwetsbare objecten
Kwetsbare objecten zijn onder ander woningen (met uitzondering van verspreid liggende woningen met een dichtheid van maximaal twee per hectare en dienst- of bedrijfswoningen), kantoren met meer dan 1.500 m² bruto vloeroppervlak en andere objecten waar zich gedurende een groot deel van de dag grote groepen mensen bevinden of (een deel van de dag) kwetsbare groepen mensen. De kwetsbare objecten staan gedefinieerd in Bevi artikel 1 sub l. Na inwerkingtreding van het Bevi is de definitie van kwetsbare objecten nog verduidelijkt.

Zeer kwetsbare objecten
Zeer kwetsbare objecten zijn tevens kwetsbare objecten, ze vormen een subcategorie van de categorie kwetsbare objecten uit het Bevi. Zeer kwetsbare objecten zijn objecten waarin mensen verblijven die zichzelf niet goed in veiligheid kunnen brengen, bijvoorbeeld door een geestelijke of lichamelijke beperking. Voorbeelden hiervan zijn: verzorgingstehuizen, ziekenhuizen en kinderdagverblijven.

Waarom onderscheid?
Het onderscheid tussen kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten is van belang om te bepalen of de PR 10-6 een grenswaarde is of een richtwaarde. De zeer kwetsbare objecten vormen een nieuwe categorie ten opzichte van het Bevi en spelen een rol in de modernisering van het Omgevingsveiligheidsbeleid (Circulaire effectafstanden externe veiligheid LPG-tankstations voor besluiten met gevolgen voor de externe veiligheid).

Besluit externe veiligheid inrichtingen
Op 27 oktober 2004 is het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) in werking getreden. Het Bevi is van toepassing op vergunningplichtige risicovolle bedrijven en de nabijgelegen, al dan niet geprojecteerde (beperkt) kwetsbare objecten. In artikel 2, lid 1 van het Bevi is opgesomd wat wordt verstaan onder risicovolle bedrijven. Het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) verplicht het bevoegde gezag bij ruimtelijke plannen vanuit de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) en Wet ruimtelijke ordening (Wro) afstanden aan te houden tussen gevoelige objecten en risicovolle bedrijven. Het Bevi heeft onder meer tot doel om bij nieuwe situaties toetsing aan de risiconormen te waarborgen. Voor de toepassing van het Bevi wordt een nieuw ruimtelijk besluit (waaronder ook een conserverend bestemmingsplan) gezien als een nieuwe situatie. De Regeling externe veiligheid inrichtingen (Revi) geeft uitvoering aan het Bevi.
Plaatsgebonden risico
Het BEVI gaat bij het plaatsgebonden risico uit van:

  • Het in acht nemen van een grenswaarde van 10-6 voor kwetsbare objecten.
    Dit betekent dat altijd moet worden voldaan aan deze grenswaarde.
  • Rekening houden met een richtwaarde van 10-6 voor beperkt kwetsbare objecten.
    Dit betekent dat om gewichtige redenen mag worden afgeweken van de richtwaarde.


Groepsrisico
Bij inrichtingen geldt dat de oriëntatiewaarde voor het groepsrisico overeen komt met de kans op een ongeval met 10 of meer dodelijke slachtoffers van ten hoogste 10-5 per jaar, met de kans op een ongeval met 100 of meer dodelijke slachtoffers van ten hoogste 10-7 per jaar en met de kans op een ongeval met 1.000 of meer dodelijke slachtoffers van ten hoogste 10-9 per jaar;

Wanneer verantwoording groepsrisico
Alleen bij een toename van het groepsrisico geldt een verantwoordingsplicht. De verantwoordingsplicht is van toepassing op:

  • De vaststelling van een bestemmingsplan (artikel 3.1 Wro);
  • Inpassingsplan van een project met een provinciaal belang (artikel 3.26, lid 1Wro);
  • Inpassingsplan van een project met een landelijk belang (artikel 3.28, lid 1 Wro);
  • Ontheffing van een voorschrift uit de bouwverordening (artikel 11 Woningwet);
  • Omgevingsvergunning, als bedoeld in artikel 2.1, lid, onder c, Wabo, waarbij met toepassing van artikel 2.12, eerste lid, onder a, onder 2 of 3, of tweede lid, van de Wabo van het bestemmingsplan of de beheerverordening wordt afgeweken. De omgevingsvergunning vervangt het projectbesluit uit artikel 3.10 van de Wro.


Basisnet
Het Basisnet is een landelijk aangewezen netwerk voor het vervoer van gevaarlijke stoffen. Het Basisnet heeft betrekking op de Rijksinfrastructuur: hoofdwegen (snelwegen), hoofdwaterwegen (binnenwateren) en hoofdspoorwegen (enkele uitzonderingen daargelaten). Aangezien er in Pijnacker-Nootdorp geen sprake is van transport van gevaarlijke stoffen via hoofdwaterwegen en hoofdspoorwegen zal in het planspecifieke deel alleen aandacht worden besteed aan transport van gevaarlijke stoffen via de hoofdwegen.

Het Basisnet heeft als doel een evenwicht voor de lange termijn te creëren tussen de belangen van het vervoer van gevaarlijke stoffen, de bebouwde omgeving en de veiligheid van mensen die wonen of verblijven dicht in de buurt van de infrastructuur waar dit vervoer plaatsvindt.
Het Basisnet stelt regels aan het vaststellen en beheersen van de risico's voor het vervoer van gevaarlijke stoffen (vervoerskant) en om mensen die dicht bij deze hoofdwegen wonen of verblijven minimaal een bepaald beschermingsniveau te bieden.

Het Basisnet is een heel stelsel van wetten en regels dat op verschillende gebieden haar oorsprong heeft liggen. Vanuit de vervoerskant is er de Wet Vervoer Gevaarlijke Stoffen (Wvgs). De Wvgs is in de afgelopen tijd al aangepast aan het Basisnet. De gewijzigde Wvgs (Stb. 2013, nr. 307) is per 1 april 2015 in werking getreden. Voor de ruimtelijke ordeningskant is er het Besluit Externe Veiligheid Transportroutes. Dit besluit vindt haar grondslag in de Wet ruimtelijke ordening (Wro) en de Wet milieubeheer. Dit besluit vervangt de Circulaire Risiconormering vervoer gevaarlijke stoffen en vindt haar grondslag in de Wet ruimtelijke ordening (Wro) en de Wet milieubeheer. Het Bevt is per 1 april 2015 in werking getreden. In de Regeling Basisnet (Stcrt. 2014, nr. 8242, sinds 1 april 2015 in werking) wordt aangegeven waar risicoplafonds liggen langs transportroutes en welke regels er gelden voor ruimtelijke ontwikkeling. Het Bevt is ook van toepassing op transportassen die niet onder het basisnet vallen. Het plaatsgebonden risico kan worden berekend of worden bepaald met toepassing van de vuistregels uit de Handleiding risicoanalyse transport (Hart).

In het Basisnet zijn grens- en richtwaarden voor het plaatsgebonden risico, richtlijnen voor de toepassing van de rekenmethodiek en de verantwoording van het groepsrisico opgenomen. Bij nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen langs transportassen die deel uitmaken van het Basisnet, kan de berekening van het plaatsgebonden risico achterwege blijven. Hiervoor gelden namelijk de basisafstanden in bijlage I, II en III van de Regeling basisnet. De basisnetafstanden vormen een veiligheidszone hierbinnen mag het plaatsgebonden risico door het vervoer van gevaarlijke stoffen niet meer bedragen dan 10-6 per jaar.

Het gewijzigde Bouwbesluit (Stcrt. 2014, nr. 4057, sinds 1 april 2015 in werking) bevat regels rondom bouwen binnen Plasbrandaandachtsgebieden (PAG). Een PAG is een gebied tot 30 meter vanaf de rechterrand van de rechterrijstrook (excl. vluchtstrook) waarin, bij realisatie van kwetsbare objecten, rekening dient te worden gehouden met de effecten van een plasbrand.

Aan het bouwen van een kwetsbaar of beperkt kwetsbaar object in een veiligheidszone of een PAG zijn eisen gesteld op grond van artikel 2.3 eerste respectievelijk tweede lid van de Regeling Bouwbesluit 2012. Paragraaf 2.3 van deze regeling is eveneens op 1 april 2015 in werking getreden (Stb. 2015, 92). In beide gevallen moet zijn voldaan aan de artikelen 2.5 t/m 2.9 van voornoemde regeling. Aanvullend moet het mechanisch ventilatiesysteem van een, als beperkt kwetsbare object aan te merken, bouwwerk binnen een veiligheidszone zijn uitgerust met een voorziening waarmee dat systeem bij een calamiteit handmatig kan worden uitgeschakeld (artikel 2.10 van de regeling). Deze bepalingen gelden niet voor bouwwerken met een hoge infrastructurele waarde als bedoeld in het Besluit externe veiligheid inrichtingen (bijvoorbeeld telefoon- of elektriciteitscentrale).

Plaatsgebonden risico
Het Bevt gaat bij het plaatsgebonden risico uit van:

  • Het in acht nemen van een grenswaarde van 10-6 voor kwetsbare objecten.
    Dit betekent dat altijd moet worden voldaan aan deze grenswaarde.
  • Rekening houden met een richtwaarde van 10-6 voor beperkt kwetsbare objecten.
    Dit betekent dat om gewichtige redenen mag worden afgeweken van de richtwaarde.


Groepsrisico
Bij transportroutes geldt vanuit het Bevt dat de oriëntatiewaarde voor het groepsrisico overeen komt met de kans op een ongeval met 10 of meer dodelijke slachtoffers van ten hoogste 10-4 per jaar, met de kans op een ongeval met 100 of meer dodelijke slachtoffers van ten hoogste 10-6 per jaar en met de kans op een ongeval met 1.000 of meer dodelijke slachtoffers van ten hoogste 10-8 per jaar.

Wanneer verantwoording groepsrisico?
Verantwoording is van toepassing op de volgende besluiten:

  • De vaststelling van een bestemmingsplan (artikel 3.1 Wro);
  • Inpassingsplan van een project met een provinciaal belang (artikel 3.26, lid 1Wro);
  • Inpassingsplan van een project met een landelijk belang (artikel 3.28, lid 1 Wro);
  • Omgevingsvergunning, als bedoeld in artikel 2.1, lid, onder c, Wabo, waarbij met toepassing van artikel 2.12, eerste lid, onder a, onder 2 of 3, of tweede lid, van de Wabo van het bestemmingsplan of de beheerverordening wordt afgeweken.


Het Bevt schrijft voor dat voor alle bovenstaande ruimtelijke plannen binnen het invloedsgebied van een transportroute in ieder geval aandacht moet worden geschonken aan:

  • 1. Mogelijkheden tot voorbereiding van het bestrijden en het beperken van de omvang van een ramp of zwaar ongeval;
  • 2. Zelfredzaamheid ten aanzien van nog niet gerealiseerde (beperkt) kwetsbare objecten.


Hierbij dient niet alleen het invloedsgebied van de maatgevende vervoersklasse (GF3: brandbaar gas) te worden beschouwd, maar ook van overige stoffen die over het wegvak worden vervoerd. Een ruimtelijke ontwikkeling op een afstand groter dan 200 meter levert echter een geringe bijdrage aan de hoogte van het groepsrisico. Daarom is het niet effectief om in het gebied op een grotere afstand dan 200 meter van een transportroute uitgebreid de mogelijkheden voor ruimtelijke maatregelen te onderzoeken om het groepsrisico te verkleinen.
Alleen wanneer een ruimtelijk plan binnen 200 meter van een transportroute gelegen is, dient een volledige verantwoording afgelegd te worden waarin ook de volgende aspecten worden behandeld:

  • 3. Dichtheid van personen en de verwachte veranderingen;
  • 4. Hoogte van het groepsrisico;
  • 5. Maatregelen ter beperking van het groepsrisico (zowel bronmaatregelen als ruimtelijke maatregelen);
  • 6. Mogelijkheden voor ruimtelijke ontwikkelingen (alternatieve locaties) met een lager groepsrisico en de voor- en nadelen daarvan.


Een volledige verantwoording mag ook achterwege blijven indien kan worden aangetoond dat:

  • a. het groepsrisico, niet hoger is dan 0,1 maal de oriëntatiewaarde voor het groepsrisico, of;
  • b. het groepsrisico, gelet op de redelijkerwijs te verwachten verandering van de dichtheid van personen, met niet meer dan 10% toeneemt en;
  • c. de oriëntatiewaarde, gelet op de dichtheid van personen, niet wordt overschreden.


Besluit externe veiligheid buisleidingen
Sinds 1984 wordt er getoetst aan circulaire Zonering langs hoge druk aardgastransportleidingen (1984) en vanaf 1991 ook aan de circulaire Bekendmaking van beleid ten behoeve van de zonering langs transportleidingen voor brandbare vloeistoffen van de K1-, K2- en K3-categorie. Sinds 1 januari 2011 zijn beide circulaires vervangen door het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb) en de bijbehorende regeling. Vanaf 1 juli 2014 vallen ook de chemicaliënleidingen onder dit besluit. Het Bevb regelt onder meer de externe veiligheidsaspecten van buisleidingen. Het Bevb is gebaseerd op de Wet milieubeheer en de Wet ruimtelijke ordening. Het externe veiligheidsbeleid voor buisleidingen is in lijn gebracht met het beleid voor inrichtingen en transport. Ook bij buisleidingen geldt dat de hoogte van het groepsrisico en de mate van toename van het groepsrisico bepalen of een volledige verantwoording moet worden opgesteld of dat een beperkte verantwoording volstaat.

Plaatsgebonden risico
Het Bevb gaat bij het plaatsgebonden risico uit van:

  • Het in acht nemen van een grenswaarde van 10-6 voor kwetsbare objecten.
    Dit betekent dat altijd moet worden voldaan aan deze grenswaarde.
  • Rekening houden met een richtwaarde van 10-6 voor beperkt kwetsbare objecten.
    Dit betekent dat om gewichtige redenen mag worden afgeweken van de richtwaarde.


Groepsrisico
Bij buisleidingen geldt dat de oriëntatiewaarde voor het groepsrisico overeen komt met de kans op een ongeval met 10 of meer dodelijke slachtoffers van ten hoogste 10-4 per jaar, met de kans op een ongeval met 100 of meer dodelijke slachtoffers van ten hoogste 10-6 per jaar en met de kans op een ongeval met 1000 of meer dodelijke slachtoffers van ten hoogste 10-8 per jaar;


Wanneer verantwoording groepsrisico?
De verantwoordingsplicht van het groepsrisico is van toepassing bij de vaststelling van een bestemmingsplan (mede inbegrepen een inpassingsplan), op grond waarvan de aanleg van een buisleiding of de aanleg, bouw of vestiging van een kwetsbaar of een beperkt kwetsbaar object wordt toegelaten. Echter, ook als de verantwoordingsplicht niet van toepassing is kan in het kader van goede ruimtelijke ordening (artikel 10 Wro) een verantwoording noodzakelijk zijn.


Een volledige verantwoording mag buiten toepassing blijven indien kan worden aangetoond dat:

  • a. het groepsrisico, niet hoger is dan 0,1 maal de oriëntatiewaarde voor het groepsrisico, of;
  • b. het groepsrisico, gelet op de redelijkerwijs te verwachten verandering van de dichtheid van personen, met niet meer dan 10% toeneemt en;
  • c. de oriëntatiewaarde, gelet op de dichtheid van personen, niet wordt overschreden.


De beperkte verantwoording dient in ieder geval in te gaan op de volgende onderdelen:

  • I. de aanwezige en de te verwachten dichtheid van personen in het invloedsgebied van de buisleiding;
  • II. de omvang van het groepsrisico;
  • III. de mogelijkheden tot voorbereiding van bestrijding en beperking van de omvang van een ramp of zwaar ongeval;
  • IV. de mogelijkheden van personen die zich bevinden in het invloedsgebied van de risicobron om zichzelf in veiligheid te brengen.


Overige voor Pijnacker-Nootdorp relevante besluiten op het gebied van externe veiligheid
Activiteitenbesluit
Dit besluit en de bijbehorende regeling zijn de opvolger van een groot aantal AMvB's. In het Activiteitenbesluit staan algemene regels voor verschillende milieuaspecten, waaronder veiligheidsafstanden (voor bijvoorbeeld propaantanks, ammoniak koelinstallaties en gasontvangststations) waaraan voldaan moet worden.

Vuurwerkbesluit
Dit besluit reguleert de gehele keten rondom vuurwerk. In bijlage 3 van het Vuurwerkbesluit zijn veiligheidsafstanden tot kwetsbare en geprojecteerde kwetsbare objecten opgenomen. De aan te houden afstand is afhankelijk van het type vuurwerk en de hoeveelheid vuurwerk dat wordt opgeslagen. De regels voor het vervoer van vuurwerk zijn een uitwerking van de Wet vervoer gevaarlijke stoffen (Wvgs).

4.2.3 Onderzoek

Risicovolle bedrijven binnen/nabij het plangebied
Binnen/nabij het plangebied zijn geen risicovolle bedrijven met een plaatsgebonden risicocontour die buiten de inrichting valt.

Transport gevaarlijke stoffen binnen/nabij het plangebied

Transport gevaarlijke stoffen over rijkswegen
Uit de risicokaart blijkt dat de A4 een PR 10-6 contour heeft van 23 meter. De A4 heeft een plasbrandaandachtsgebied. Uit de risicokaart blijkt dat de A12 een PR 10-6 contour heeft van 0 meter. De A12 heeft geen plasbrandaandachtsgebied. Uit de risicokaart blijkt dat de A13 een PR 10-6 contour heeft van 17 meter. De A13 heeft ook een plasbrandaandachtsgebied. Het plangebied ligt niet binnen deze contouren.

Het plangebied valt niet binnen het invloedsgebied van de rijkswegen A4 en A12 maar wel binnen het invloedsgebied van de rijksweg A13. Aangezien het plangebied op meer dan 200 meter ligt is een berekening en een (volledige) verantwoording van het groepsrisico zijn dan ook niet aan de orde. Wel moet aandacht worden besteed aan de mogelijkheden tot voorbereiding van bestrijding en beperking van de omvang van een ramp of zwaar ongeval. Als op grond van het bestemmingsplan de bouw, vestiging of aanleg van nog niet gerealiseerde (beperkt) kwetsbare objecten wordt toegestaan moet ook worden ingegaan op zelfredzaamheid. Dit is hier het geval.

afbeelding "i_NL.IMRO.1926.bp000200129-4001_0010.png"

Tabel 4.2 - invloedsgebieden Rijkswegen

Transport gevaarlijke stoffen over provinciale wegen
Een klein deel van de N470 is aangewezen als gemeentelijke route voor het transport van gevaarlijke stoffen. Over dit gedeelte wordt voornamelijk LNG vervoerd, naar een locatie op het bedrijvenpark Ruyven. Op basis van de vergunde jaarlijkse doorzet zijn er 260 transportbewegingen te verwachten. Het overige deel van de N470 is niet aangewezen als route transport gevaarlijke stoffen. Er kan incidenteel wel transport van gevaarlijke stoffen plaats vinden, via een ontheffing. Dit zal met name de bevoorrading van (kleine) propaantanks in het buitengebied betreffen. De tankstations binnen de gemeente Pijnacker-Nootdorp verkopen geen LPG, ook ESSO aan de Rijksweg A13 niet.

In de Handleiding Risicoanalyse Transport (HART) is vastgelegd hoe de risico's van transport van gevaarlijke stoffen conform het vigerende beleid geanalyseerd moeten worden. In HART zijn vuistregels opgenomen ten aanzien van de noodzaak om te rekenen aan het plaatsgebonden risico en het groepsrisico. Het gebruik van deze handleiding is verplicht. De vuistregels uit de HART geven aan dat voor een weg buiten de bebouwde kom (zoals de N470) geldt dat er geen PR-10-6 contour aanwezig is als het aantal tankauto's van de stofcategorie GF3 (propaan, LPG, LNG) lager is dan 500. Voor de N470 binnen de gemeente Pijnacker-Nootdorp zijn geen tellingen beschikbaar, wel voor het deel in Delft (GF3: 75) en in Zoetermeer (GF3: 73). Gezien het feit dat in Pijnacker-Nootdorp geen LPG geleverd wordt maar alleen propaan zal het aantal transporten GF3 op het niet aangewezen deel van de N470 vergelijkbaar of lager zijn. Op het aangewezen deel van de N470 komen daar de transporten LNG bij (260). Opgeteld zal het totaal aantal transporten GF3 beduidend lager zijn dan 500. Daarmee wordt voldaan aan de vuistregels voor het plaatsgebonden risico.

Er is ook gekeken of er voor de N470 sprake is van overschrijding van de oriëntatiewaarde van het groepsrisico. Om dit te bepalen is getoetst of het aantal GF3 transporten onder de drempelwaarden in tabel 1-6 (overschrijding 10% van de oriëntatiewaarde voor wegen buiten de bebouwde kom, eenzijdige bebouwing) en tabel 1-7 (overschrijding 10% van de oriëntatiewaarde voor wegen buiten de bebouwde kom, tweezijdige bebouwing) zit en of met dit plan ook onder deze drempelwaarde wordt gebleven.

Van belang is de afstand tussen de bebouwing en de N470, het aantal personen per hectare en het aantal transporten GF3 over de N470. Ter hoogte van dichte en tweezijdige bebouwing (Emerald en Ruyven) is de afstand tussen de as van de weg en de bebouwing minimaal 30 meter. Hier is ook het aantal transporten het hoogst, vanwege het bevoorraden van het LNG-tankstation op Ruyven: 260. Tabel 1-7 laat zien dat de drempelwaarde voor de oriëntatiewaarde voor het groepsrisico wordt pas overschreden bij een bevolkingsdichtheid van 90 personen per hectare. Dat is daar niet aan de orde. Elders langs de N470 ligt de bebouwing wel dichterbij (mimimaal 15 meter) maar daar is sprake van eenzijdige bebouwing. Hiervoor wordt gekeken naar tabel 1-6. Over dit deel van de N470 wordt alleen sporadisch propaan vervoerd. In combinatie met de lagere bevolkingsdichtheid zal ook hier de oriëntatiewaarde voor het groepsrisico niet worden overschreden.

De N470 ligt op ongeveer 1250 meter van het plangebied. Tabellen 1-6 en 1-7 gaan tot een afstand van 200 meter. Overeenkomstig het Bevt (artikel 8, lid 1) en de HART (paragraaf 2.1) hoeven namelijk geen beperkingen aan het ruimtegebruik van een plan te worden gesteld in een gebied dat op meer dan 200 meter van een route of tracé ligt. Een berekening van (de toename van) de hoogte van het groepsrisico is dan niet aan de orde.
Een (beperkte) verantwoording van het groepsrisico is aan de orde indien een plangebied zich bevindt binnen het invloedsgebied van een risicobron. Het invloedsgebied wordt bepaald door de 1% letaliteitsafstand van de stofcategorieën die getransporteerd worden. Voor GF3 geldt een invloedsgebied van 355 meter. Het plangebied ligt op ongeveer 1.250 meter. Bovendien wordt er geen (beperkt) kwetsbaar object mogelijk gemaakt of gerealiseerd. Een (beperkte) verantwoording van het groepsrisico is in dit geval ook niet aan de orde.

Gemeentelijke route voor transport gevaarlijke stoffen
Het transport van alle gevaarlijke stoffen rust op een belangrijk basisprincipe: diegene die met een voertuig via de weg gevaarlijke stoffen vervoert is, op grond van de Wegenverkeerswet 1994 en de Wet Vervoer Gevaarlijke Stoffen (WVGS), verplicht als zodanig de bebouwde kommen van gemeenten te vermijden. Als het vervoer binnen de bebouwde kom noodzakelijk is ten behoeve van het laden en lossen of omdat er redelijkerwijs geen route buiten de bebouwde kom beschikbaar is, mag de chauffeur van dit basisprincipe afwijken. Op deze manier wordt het transport van gevaarlijke stoffen door de bebouwde kom geminimaliseerd.

De gemeente Pijnacker-Nootdorp beschikt over een aangewezen wegennet voor routeplichtige stoffen op grond van de Wet vervoer gevaarlijke stoffen. De route voor gevaarlijk transport is gelegen op bedrijventerrein Ruijven en ligt op ruime afstand (op ongeveer 3.000 meter) van het plangebied.

Transport gevaarlijke stoffen over spoor en water
Het spoor (NS Den Haag - Gouda; Randstadrail Den Haag - Rotterdam) wordt niet gebruikt voor transport van gevaarlijke stoffen. Rondom deze spoorbanen bevindt zich daarom geen risicocontour in het kader van externe veiligheid. Ook vindt er geen transport van gevaarlijke stoffen over water plaats.

Buisleidingen binnen/nabij het plangebied

afbeelding "i_NL.IMRO.1926.bp000200129-4001_0011.png"

Tabel 4.3 - invloedsgebieden buisleidingen

Aardgas
Het plangebied ligt niet binnen de 100% letaliteitsgrens en niet binnen de 1% letaliteitsgrens van een hoge druk aardgasleiding. Dit type buisleiding vormt dan ook geen belemmering.

CO2
Er loopt een CO2-leiding door de gemeente Pijnacker-Nootdorp. Naar aanleiding van ontwikkelingen nabij dezelfde CO2-leiding in Zoetermeer is in 2007 door RIVM en TNO uitgebreid onderzoek gedaan naar de risico's en effecten van vrijkomend CO2 bij leidingbreuk. Hierbij is door het RIVM geconcludeerd dat de risico's en letale effecten zich niet voordoen buiten een afstand van 4 meter van de buisleiding. VROM onderschrijft dit onderzoek en deze conclusie (brief VROM, datum 24 augustus 2007, kenmerk DGM/EV2007082989). Ook recent onderzoek aan de leiding De CO2 leiding (Tebodin, documentnummer 3413682, 7 april 2014) bevestigt dit. De rapportage van Arcadis “QRA Vervoersknoop Bleizo (1 februari 2016, kenmerk D04011.000122) stelt “De ondergrondse leidingdelen leiden niet tot externe veiligheidsrisico.” De buisleiding ligt ook op ruime afstand van het plangebied en is dan ook geen belemmering in het kader van externe veiligheid.

Brandbare vloeistoffen (K2)
Er loopt een brandstofleiding (K2) van Defensie Pijpleidingorganisatie (DPO) door de gemeente Pijnacker-Nootdorp. PR-10-6 contour ligt op de leiding. Omdat er maximaal 'minder dan 1 slachtoffers' kunnen vallen is er dus, conform art. 1 van het Bevb, formeel geen sprake van een groepsrisico voor de K2-leiding. De leiding ligt bovendien op ruime afstand van het plangebied en vormt daarom geen belemmering.

4.2.4 Advies Veiligheidsregio Haaglanden (VRH)

Het voorontwerp bestemmingsplan is aan de veiligheidsregio toegezonden. Hieruit volgt het volgende advies:

Risicobron 

Het plangebied ligt op 3.355 meter ten oosten van de rijksweg A13. In geval van een calamiteit kan zich een incident voordoen waarbij giftige stoffen vrijkomen. Gezien de afstand van het plangebied tot aan de A13 zal het groepsrisico als gevolg van de ontwikkeling niet significant toe- of afnemen.

Geadviseerde maatregelen en Restrisico

Gezien de afstand van deze risicobron tot aan het plangebied worden de volgende maatregelen geadviseerd:

  • a. Afschakelbare ventilatie;
  • b. Risicocommunicatie.

Het is belangrijk dat in de verdere uitwerking van het plangebied ook specifiek wordt gekeken naar de brandveiligheid. Hiervoor kunnen extra maatregelen nodig zijn. In het kader van brandveiligheid wordt tevens aandacht besteed aan de bereikbaarheid voor de hulpdiensten en bluswatervoorzieningen voor de specifieke objecten.

4.2.5 Conclusie ten aanzien van het bestemmingsplan

Alle aspecten van externe veiligheid zijn beschreven en beoordeeld. Externe veiligheid vormt geen belemmering voor de voorgenomen ontwikkeling.

4.3 Geluid

4.3.1 Regelgeving en beleid

Geluid kan de leefkwaliteit van een gebied sterk beïnvloeden. Mensen die veelvuldig worden blootgesteld aan een hoog geluidsniveau kunnen hierdoor lichamelijke en psychische klachten oplopen.

De Wet geluidhinder is van toepassing bij nieuwe situaties. Daarnaast dient het aspect geluid in het kader van een goede ruimtelijke ordening bij elk bestemmingsplan te worden meegenomen.

De Wet geluidhinder (Wgh) verplicht:

  • onderzoek uit te voeren naar de geluidsbelasting op geluidsgevoelige bestemmingen binnen vastgestelde onderzoeksgebieden (zones) langs wegen (art. 74-75 Wgh). Tevens stellen de Wgh en het Besluit geluidhinder regels aan de maximale geluidsbelasting op deze bestemmingen.
  • een industrieterrein te zoneren, indien het bestemmingsplan de vestiging van zogenaamde grote lawaaimakers (conform art. 2.4, Inrichtingen en Vergunningenbesluit) toestaat (art. 40 Wgh). Dat betekent dat de maximale geluiduitstraling van het industrieterrein wordt vastgelegd middels het opnemen van een 50 dB(A)-contour (voorkeursgrenswaarde) in het bestemmingsplan. Het gebied binnen deze contour is de zone van het industrieterrein. Middels zonering worden enerzijds bedrijven beschermd tegen oprukkende geluidgevoelige bestemmingen en anderzijds worden geluidgevoelige bestemmingen beschermd tegen eventuele uitbreidingen van de activiteiten op het industrieterrein.

De gemeente Pijnacker-Nootdorp heeft haar geluidbeleid vastgelegd in de nota 'Gebiedsgericht Geluidsbeleid' uit 2010. Deze Nota Geluidsbeleid, waarin de hoofdlijnen van het beleid uiteen worden gezet, bestaat verder uit de Nota Hogere Grenswaarden, de Nota Bedrijven en Geluid en een richtlijn bouwlawaai op grote bouwlocaties.

4.3.2 Wegverkeerslawaai

Er is een akoestisch onderzoek wegverkeerslawaai (zie Bijlage 2) uitgevoerd ten behoeve van de beoogde ontwikkeling aan de locatie hoek Kerkweg - Adam Pijnackerstraat te Pijnacker.

Voor wegverkeerslawaai is het plan gelegen binnen de geluidzone van de wegen Europalaan en Korteweg. Het plan is tevens gelegen in de nabijheid van diverse 30 km/uur wegen. Derhalve is in het onderhavige akoestisch onderzoek tevens de geluidbelasting ten gevolge van de 30 km/uur wegen Korteweg (30 km/uur gedeelte), Kerkweg en Adam Pijnackerstraat inzichtelijk gemaakt.

Voor de 30 km/uur weg Adam Pijnackerstraat geldt dat de geluidbelasting ten gevolge van het wegverkeer op deze wegen de richtwaarde van 48 dB op geen enkele gevel van de nieuwe woningen en appartementen overschrijdt.

Voor de 30 km/uur weg Kerkweg geldt dat de geluidbelasting op de gevels van de nieuwe woningen op de hoek van de Kerkweg en Adam Pijnackerstraat de richtwaarde met maximaal 3 dB overschrijdt. Aangezien deze weg niet gezoneerd is, is een procedure hogere waarde niet aan de orde.

De maximale ontheffingswaarde van 63 dB voor nieuwbouw in stedelijk gebied wordt nergens overschreden. Derhalve is het mogelijk om een beschikking hogere waarde aan te vragen bij de gemeente indien de toepassing van overdrachts- of bronmaatregelen gericht op het terugbrengen van de geluidbelasting onvoldoende doeltreffend is dan wel overwegende bezwaren ontmoet.

Ten behoeve van het akoestisch onderzoek is tevens rekening gehouden met het document 'Nota Hogere Grenswaarden Gemeente Pijnacker-Nootdorp' d.d. 30 maart 2010 van de gemeente Pijnacker-Nootdorp.

Om een hogere waarde te kunnen verlenen worden tevens de subcriteria zoals genoemd in het document 'Nota hogere grenswaarden' d.d. 30 maart 2010 van de gemeente Pijnacker-Nootdorp bij de afweging betrokken.

8 eengezinswoningen aan de Kerkweg

Het toepassen van overdrachts- en bronmaatregelen is in de voorgaande paragrafen besproken. De woningen schermen het achterliggende gebied af. Uit de rekenresultaten blijkt dat de geluidbelasting op de oostgevel de richtwaarde van 48 dB overschrijdt. De woningen aan de Kerkweg betreffen eengezinswoningen met verblijfruimtes aan de geluidonbelaste achtergevel. Tevens beschikt iedere woning over een geluidluwe buitenruimte, gelegen aan de achtergevel. Voor de woningen welke direct aan de Kerkweg zijn gelegen, wordt in het kader van een goed woon- en leefklimaat een onderzoek naar de geluidwering van de gevels geadviseerd om vervolgens te allen tijde te kunnen voldoen aan de binnenwaarde conform het bouwbesluit. Het geluidsaspect is vanaf het eerste ontwerp-stadium betrokken.

4.3.3 Conclusie ten aanzien van het bestemmingsplan

Wegverkeerslawaai
Aangezien voor de nieuwe rijwoningen en appartementen op de hoek van de Kerkweg en Adam Pijnackerstraat geen sprake is van een procedure hogere waarde is een aanvullend onderzoek ter bepaling van de geluidwering van de gevels niet aan de orde.

Spoorweglawaai
Het plangebied ligt buiten de geluidszone van de Randstadrail, derhalve is onderzoek naar spoorweglawaai niet noodzakelijk.

Industrielawaai
Het plangebied ligt niet binnen de geluidszone van een industrieterrein, derhalve is onderzoek naar industrielawaai niet noodzakelijk.

4.4 Luchtkwaliteit

Ten aanzien van het plangebied kan worden gesteld dat deze ‘niet in betekenende mate’ bijdrage aan de luchtkwaliteit. Uit onderzoek met behulp van de NSL-rekentool kan worden gesteld dat de jaargemiddelde grenswaarden voor de jaren 2020 en 2030 nergens op de omliggende (ontsluitings)wegen worden overschreden. Er wordt derhalve voldaan aan de normen ten aanzien van het aspect luchtkwaliteit. Aangezien er geen (dreigende) overschrijding is van de grenswaarden zijn er ook geen beperkingen ten aanzien van realisatie van eventuele specifieke woonvormen die vallen onder het Besluit gevoelige bestemmingen. Een goed woon- en leefklimaat met betrekking tot het aspect luchtkwaliteit is hiermee gewaarborgd.

Via de NSL-Monitoringstool zijn de concentraties ter plaatse van het plangebied voor de jaren 2018, 2020 en 2030 afgelezen. In de verkeersmodellen die gebruikt worden bij de NSL-monitoringstool is de verkeersgeneratie in de omgeving reeds opgenomen in het model voor de jaren 2020 en 2030. Er zijn derhalve geen aanpassingen doorgevoerd aan de data afkomstig uit de NSL-rekentool.

NO2 

Uit de resultaten blijkt dat de concentraties voor NO2 in alle gevallen afnemen ten opzichte van 2018. In geen van de gevallen wordt de jaargemiddelde grenswaarde overschreden.

PM10 

Uit de resultaten blijkt dat de concentraties voor PM10 in 2020 nagenoeg gelijk blijft ten opzichte van 2018. In 2030 neemt de concentratie echter af.

Ter plaatse van het plangebied is de concentratie PM10 in 2030 kleiner dan de concentratie in 2018. Er wordt voldaan aan de jaargemiddelde grenswaarde voor PM10 (40 µg/m3).

De wereldgezondsheidsorganisatie (WHO) beoogt een advieswaarde van een jaargemiddelde waarde van 20 µg/m3. Deze werd in 2018 op twee punten licht overschreden (20,4 µg/m3). In 2020 en 2030 nemen de concentraties af tot ver onder de advieswaarde.

PM2,5

Uit de resultaten blijkt dat dat de concentraties PM2,5 licht afnemen. De jaargemiddelde grenswaarde (25 µg/m3) wordt in geen geval overschreden. Ook de jaargemiddelde richtwaarde voor 2020 (20 µg/m3) wordt in geen geval overschreden.

4.5 Bodem

Een verontreinigde bodem kan zorgen voor gezondheidsproblemen en aantasting van de kwaliteit van het natuurlijk leefmilieu. Daarom is het belangrijk om bij ruimtelijke plannen de bodemkwaliteit mee te nemen in de overwegingen. De Wet bodembescherming, Besluit bodemkwaliteit en de Woningwet stellen grenzen aan de aanvaardbaarheid van verontreinigingen. Tevens is bij de realisatie van ruimtelijke plannen vaak grondverzet noodzakelijk. Het tijdelijke opslaan en toepassen van grond en/of baggerspecie en het toepassen van steenachtige bouwstoffen is middels het Besluit bodemkwaliteit aan regels gebonden.

Opgemerkt wordt dat op dit moment de wet- en regelgeving in ontwikkeling zijn en hoogstwaarschijnlijk binnen de toekomstige omgevingswet zullen worden vormgegeven. De pijlers hierbij zullen gericht zijn op de zorgplicht en het omgevingsplan. Het omgevingsplan heeft betrekking op twee soorten regels: algemene regels die gevolgen hebben voor

de fysieke leefomgeving (bouwwerken, infrastructuur, bodem, lucht en dergelijke) en regels die: 'evenwichtige toedeling van functies aan locaties' inhouden. In het kader van de omgevingswet is de gemeente bevoegd gezag bodem.

Om het gebruik van de ruimte beneden maaiveld duurzaam en optimaal te benutten zal bij ontwikkelingen of activiteiten in de onder- en/of bovengrond rekening moeten worden gehouden met de ruimtelijk ordening van de ondergrond in relatie tot de bovengrond, en vice versa.

Bodemonderzoek
(Huidige) wet- en regelgeving (bodem)onderzoek bij (her)inrichting of bestemmingswijziging:

Bij de (her)inrichting of bestemmingswijziging van een locatie en/of bij grondverzet inclusief het verwijderen van grondgebonden objecten, dient een historisch (bodem)onderzoek conform de vastgestelde norm te worden uitgevoerd om mogelijk bodembedreigende activiteiten te achterhalen (huidige norm: NEN-5725). In het kader van het historisch onderzoek zal minimaal een terreininspectie moeten worden uitgevoerd, een gesprek met de (voormalige) eigenaar/beheerder van de locatie moet plaatsvinden, het raadplegen van historische kaarten, luchtfoto's en landelijk bodemloket, en een bezoek aan het gemeentearchief moet worden gebracht (tenzij geen relevante informatie van de onderzoekslocatie bij de gemeente aanwezig is).

Op basis van de beschikbare historische en/of milieuhygiënische (bodemkwaliteits)gegevens wordt bepaald of asbest-, water- en/of bodemonderzoek dient te worden uitgevoerd conform de geldende vastgestelde onderzoeknormen.

Een locatie wordt als asbestverdacht beschouwd indien nu of in het verleden op de locatie verhardingen, (zintuiglijk) verdachte terreindelen aanwezig zijn of zijn geweest (bijvoorbeeld (puin)dammen, (puin)funderings- of ophooglagen, bodemvreemde materialen, slootdempingen, etc.), en overige asbestgerelateerde of bodembedreigende activiteiten plaatsvinden of hebben plaatsgevonden (bijvoorbeeld opstallen met golfplaten, beschoeiingen, etc.). Indien een locatie als asbestverdacht kan worden beschouwd, zal een asbestinventarisatie van de bodem conform de vastgestelde norm moeten worden uitgevoerd (huidige norm: NEN-5707). Indien asbestverdacht bouw- en/of sloopafval of (puin)granulaat wordt aangetroffen zal een asbestinventarisatie conform de vastgestelde norm moeten worden uitgevoerd (huidige norm: NEN-5897). Voorafgaand aan de sloop dient voor aanwezige opstallen een asbestinventarisatie te worden uitgevoerd conform de vastgestelde norm (huidige norm: SC540), om zorg te dragen dat bij de sloop van opstallen het aanwezige asbesthoudende materiaal, onder daarvoor geldende wet- en regelgeving voorafgaand aan de overige sloopwerkzaamheden, wordt verwijderd (conform de norm: SC530) en naar een erkend eind-verwerker wordt afgevoerd, zodat geen asbesthoudende materialen op en/of in de bodem achterblijven.


Milieu Adviesbureau Adverbo heeft een verkennend asbest-, aanvullend en nader bodemonderzoek uitgevoerd ter plaatse van de Kerkweg 42 te Pijnacker (Bijlage 3).
Geconcludeerd wordt dat de gemiddelde milieuhygiënische bodemkwaliteit middels voorliggend onderzoek in voldoende mate is vastgesteld. Ter plaatse van de onderzoekslocatie is in de zintuiglijk verontreinigde donkere zandlaag sprake van een geval van ernstige bodemverontreiniging met PAK en asbest (540 m3). Ter plaatse van de Kerkweg is sprake van een beperkte (rest)verontreiniging met zware metalen en PAK (3,6 m3).

Om de locatie geschikt te maken voor de voorgenomen ontwikkeling van woningen en functie dient deze te worden gesaneerd. De resultaten van het onderzoek vormen, in combinatie met de nog in te dienen BUS-melding/saneringsplan en voorgenomen sanering, geen belemmering voor de beoogde herontwikkeling van de locatie in combinatie met de aanvraag omgevingsvergunning voor de bouw van woningen.

Bodemverontreiniging/-sanering
Indien binnen de locatie een (mogelijk) geval van bodemverontreiniging is en/of wordt vastgesteld, zal bij (her)inrichting of wijziging in het gebruik van de locatie voor de aanpak van de bodemverontreiniging in het kader van de Wet bodembescherming goedkeuring moeten worden verleend door het bevoegd gezag. De gemeente toetst de saneringsvariant van een 'geval van bodemverontreiniging' in het kader van de Woningwet. Voor de aanpak van gevallen van asbestverontreiniging die vallen onder het Besluit asbestwegen Wms dient goedkeuring te zijn verleend door het bevoegd gezag, te weten Inspectie Leefomgeving en Transport.

Opgemerkt wordt dat in het kader van de (toekomstige) omgevingswet de gemeente bevoegd gezag bodem is.

Waterbodem
Voorafgaand aan het vrijkomen van baggerspecie en/of het dempen van een watergang dient voor het bepalen van de (milieuhygiënische) kwaliteit van baggerspecie een waterbodemonderzoek te worden uitgevoerd conform de vastgestelde norm (huidige norm: NEN-5720), voor zover het Besluit bodemkwaliteit geen vrijstelling kent. Tevens wordt geadviseerd om gelijktijdig monsters te nemen van de ondergrond onder de (aanwezige) baggerspecie, het volume van de aanwezige baggerspecie vast te (laten) stellen en een verwerkingsadvies voor de baggerspecie op te (laten) stellen.

Actualiteit milieuhygiënische (bodem)kwaliteitsgegevens
Sinds 1 juli 2008 is het Besluit bodemkwaliteit (Bbk) in werking getreden, waaraan alle bij de overheid ter toetsing aangeleverde bodemkwaliteitsgegevens dienen te voldoen. Met de introductie van het Bbk is een nieuw standaard stoffenpakket geïntroduceerd en dienen onderzoeken en waar nodig bodemsanerende maatregelen te worden uitgevoerd door erkende bodemintermediairs (Kwalibo: Kwaliteitsborging in het bodembeheer). Bodemkwaliteitsgegevens die niet voldoen aan het Bbk kunnen niet als actueel worden beschouwd. Ook locatie specifieke omstandigheden kunnen van invloed zijn op de bodemkwaliteit. Een (bodem)onderzoek betreft een momentopname. De resultaten van het onderzoek kunnen

minder representatief worden naarmate de tijd verstrijkt. Indien na het onderzoek op of nabij de locatie (bodembedreigende) activiteiten of calamiteiten plaatsvinden en/of in de omgeving (mobiele) verontreinigingen aanwezig zijn, kan de bodemkwaliteit hierdoor zijn of worden beïnvloed.

Herbruikbare grond, baggerspecie en/of bouwstof
Indien tijdens graafwerkzaamheden herbruikbare grond, baggerspecie en/of bouwstof vrijkomt en hergebruikt of afgevoerd gaat worden, is het Besluit bodemkwaliteit van toepassing. In het kader van het Besluit bodemkwaliteit kan het noodzakelijk zijn om aanvullend op het bodemonderzoek een partijkeuring (AP04) uit te laten voeren om van de vrijkomende partij de verwerkings- en/of gebruiksmogelijkheden te kunnen classificeren.

4.5.1 Conclusie ten aanzien van het bestemmingsplan


Geconcludeerd is dat er sprake is van een geval van ernstige bodemverontreiniging met PAK en asbest (540 m3) en van een beperkte (rest)verontreiniging met zware metalen en PAK (3,6 m3).
Om de locatie geschikt te maken voor de voorgenomen ontwikkeling van woningen en functie dient deze te worden gesaneerd. Hiervoor dient een BUS melding/saneringsplan bij het bevoegd gezag te worden ingediend en goedgekeurd.

4.6 Archeologie en cultuurhistorie

4.6.1 Regelgeving en beleid

Wet op de archeologische monumentenzorg

Het archeologisch bodemarchief is de belangrijkste bron voor onze oudste geschiedenis. Sinds 1 oktober 2007 regelt de Wet op de archeologische monumentenzorg als onderdeel van de Monumentenwet 1988 de bescherming en het behoud van archeologische waarden in de bodem. De archeologische zorgplicht ligt bij de gemeente. Het belangrijkste doel van de wet is de bescherming van archeologische waarden op de oorspronkelijke plek, dus in de bodem zelf (in situ). De bodem biedt doorgaans de beste garantie voor een goede conservering.

De gemeente is verplicht om in nieuwe bestemmingsplannen rekening te houden met de mogelijke aanwezigheid van archeologische waarden. Wie de bodem in wil om te bouwen of aan te leggen, kan verplicht worden om een archeologisch vooronderzoek te (laten) uitvoeren. Vooronderzoek moet duidelijk maken welke archeologische waarden verwacht worden en of deze behoudenswaardig zijn. De onderzoeksresultaten bepalen het verdere vervolg; een aanpassing van de bouwplannen, zodat de waarden op hun plek behouden blijven, of het definitief opgraven en documenteren van de archeologische waarden zodat de gegevens in een archeologisch depot behouden blijven. Er wordt in de wet uitgegaan van het basisprincipe dat de verstoorder of veroorzaker van archeologieverstorende bodemingrepen betaalt voor het onderzoek van de archeologische waarden.

Besluit ruimtelijke ordening

Vanaf 1 januari 2012 dient in bestemmingsplannen rekening te worden gehouden met cultuurhistorie. Dit is een wijziging van het Besluit ruimtelijke ordening en maakt onderdeel uit van de modernisering van de monumentenzorg.

Cultuurhistorische Atlas Zuid-Holland

De Cultuurhistorische Atlas van Zuid-Holland geeft een overzicht van de cultuurhistorische kenmerken en waarden in Zuid-Holland. De atlas bestaat uit kaarten voor de drie onderdelen van de cultuurhistorie: archeologie, historische stedenbouw en historisch landschap. Ieder onderdeel bestaat uit twee kaarten die inzichtelijk maken wat in Zuid-Holland cultuurhistorisch van belang is en waarom:

  • de kenmerkenkaart, waarop de kenmerkende nederzettingspatronen, landschapspatronen en de archeologische opbouw van het landschap zijn weergegeven;
  • de waardenkaart, waarop de waardevolle structuren van de kenmerkenkaart zijn gewaardeerd.

Deze cultuurhistorische kenmerken en waarden vormen de input bij processen van culturele planologie. In de CHA heeft het plangebied een redelijk tot grote kans op archeologische sporen. Aan deze kans is een onderzoeksplicht verbonden.

Archeologiebeleid Pijnacker-Nootdorp

De gemeente Pijnacker-Nootdorp heeft haar archeologiebeleid verwoord in de nota 'Pijnacker-Nootdorp; Een archeologische verwachtings- en beleidsadvieskaart' uit 2009. Op de gemeentelijke archeologische beleidsadvieskaart heeft het plangebied deels een hoge archeologische verwachting, een middelhoge archeologische verwachting en deels een onbekende archeologische verwachting.

Ter bescherming van de archeologische waarden kunnen burgemeesters en wethouders, als daar op basis van een archeologisch onderzoek aanleiding toe bestaat, voorwaarden verbinden aan de omgevingsvergunning voor het bouwen. Dit kan in de vorm van het treffen van technische maatregelen, het doen van een opgraving of archeologische begeleiding van werkzaamheden. Daarnaast is een omgevingsvergunningenstelsel voor werken en werkzaamheden opgenomen. Per dubbelbestemming gelden ondergrenzen voor wat betreft de oppervlakte en diepte van de verstoring.

In de volgende tabel is een overzicht opgenomen met de dubbelbestemmingen die in voorliggend bestemmingsplan voorkomen. Per dubbelbestemming is aangegeven wat de ondergrenzen voor de oppervlakte en diepte van de verstoring zijn. Indien deze grenzen niet worden overschreden, dan is er geen onderzoek noodzakelijk.

Verwachting   Dubbelbestemming   Ondergrens oppervlakte   Ondergrens diepte  
Hoog   Waarde- Archeologie 1   50 m2   0,30 meter  
4.6.2 Conclusies ten aanzien van het bestemmingsplan

Bij de toekomstige ontwikkeling zal rekening gehouden moeten worden met een redelijke tot grote trefkans op archeologische sporen. Voor de locatie heeft derhalve eerst een archeologisch bureauonderzoek plaatsgevonden. Op basis van dit onderzoek is gebleken dat nader archeologisch onderzoek middels een verkennend booronderzoek ter plaatse noodzakelijk is. Uit dit verkennend archeologisch booronderzoek zijn geen aanwijzingen voor een archeologische vindplaats aangetroffen. Archeologie Delft heeft daarom geadviseerd verder geen onderzoek meer uit te (laten) voeren (Bijlage 4).

4.7 Ecologie

Voor de Wet natuurbescherming geldt dat er, bij de sloop van gebouwen en/of het kappen van bomen en/of werkzaamheden aan watergangen, eerst nader onderzoek dient te worden verricht naar beschermde soorten. Tevens dienen sloop- en bouwwerkzaamheden in de voor vogels minst ongunstige periode (broedseizoen is globaal van 15 maart t/m 15 juli) uitgevoerd te worden.

Flora en Fauna
Voor de locatie is er een Quickscan flora en fauna uitgevoerd. Hiermee kan worden voorkomen dat in strijd met de geldende natuurwetgeving wordt gehandeld (Bijlage 5). In of nabij het plangebied zijn geen beschermde natuurgebieden of ecologische verbindingszones gelegen.

Tijdens het terreinbezoek is zoveel mogelijk informatie verzameld met betrekking tot de aanwezigheid of afwezigheid van beschermde soorten. De te verzamelen informatie bestaat onder andere uit zichten geluidwaarnemingen, sporenonderzoek naar de aanwezigheid van vraat-, loop- en veegsporen, nesten, holen, uitwerpselen, prooiresten en haren. Op basis van terreinkenmerken is voorts beoordeeld of het plangebied geschikt is voor de in de regio voorkomende beschermde soorten.

Er zijn geen vaste verblijf- of voortplantingsplaatsen aanwezig binnen het plangebied. Mogelijk wordt er door vleermuizen gefoerageerd binnen en in de directe omgeving van het onderzoeksgebied. Foerageergebied is alleen beschermd wanneer dit gebied noodzakelijk is om de functionaliteit van een vaste verblijfplaats te behouden. Indien de sloopwerkzaamheden overdag uitgevoerd worden, is een verstorend effect op foeragerende vleermuizen uit te sluiten. Een negatief effect op vaste vliegroutes is eveneens niet te verwachten. Gezien het vorenstaande zijn er geen negatieve effecten te verwachten met betrekking tot vleermuizen. Een nader onderzoek naar vleermuizen is derhalve niet aan de orde.

Er komen noch vissen noch beschermde soorten reptielen en amfibieën voor in het plangebied. De eventuele aanwezigheid van algemeen voorkomende soorten reptielen en amfibieën zoals de gewone pad en bruine kikker vormt geen belemmering voor het planvoornemen.

Natura 2000-gebieden
Gezien de afstand van 13,7 kilometer tot Natura2000-gebieden zal er geen effect optreden op deze beschermde gebieden van activiteiten in de gemeente. Het dichtstbijzijnde natuurgebied behorende tot het Natuurnetwerk Nederland (verder:NNN) is op een afstand van 1,3 kilometer ten zuidwesten van het plangebied gelegen.

afbeelding "i_NL.IMRO.1926.bp000200129-4001_0012.jpg"

Afbeelding 4.2 - Afstand plangebied tot Natura 2000-gebieden

Stikstofdepositie
Uit de rekenresultaten van AERIUS Calculator 2019A (Bijlage 6) blijkt dat er ten gevolge van de beoogde planontwikkeling geen stikstofdepositie op Natura 2000-gebieden plaatsvindt. Derhalve zijn 'significante (negatieve) effecten' op beschermde natuurgebieden ten aanzien van stikstofdepositie uit te sluiten. Een vergunning in het kader van het Wbv is derhalve niet aan de orde.

4.7.1 Conclusie ten aanzien van het bestemmingsplan

Natura 2000-gebieden
In dit geval is het plangebied op een dergelijke afstand gelegen dat er van een negatief effect op het dichtstbijzijnde NNN-gebied geen sprake is. Tevens betreft het een relatief kleine ontwikkeling. Gezien de afstand tot Natura 2000-gebieden en de beperkte aard van de ontwikkeling valt een significant negatief effect niet te verwachten.

Flora en Fauna
Er zijn geen negatieve effecten te verwachten met betrekking tot de flora en fauna.
Het plangebied zal geen essentieel foerageergebied zijn voor deze soorten en het gebied kan bovendien als foerageergebied (tuin) in gebruik blijven.

Stikstofdepositie
Uit de rekenresultaten blijkt dat er zowel in de aanlegfase als gebruiksfase geen stikstofdepositie op Natura 2000-gebieden ten gevolge van het plan plaatsvindt. Er zijn geen rekenresultaten hoger dan 0,00 mol/ha/jaar.

Natuurinclusief bouwen
Ten aanzien van de te ontwikkelen locatie geldt dat de woningen duurzaam moeten zijn. Dat wil zeggen dat de woningen goed zijn voor de mens en voor het milieu; nu en in de toekomst. In het kader van duurzaamheid is ook het onderdeel natuurinclusief bouwen van belang. Als gemeente Pijnacker-Nootdorp vragen we de projectontwikkelaar natuurinclusief te bouwen (4.10 Duurzaamheid).

4.8 Water

Regelgeving en beleid

Europese Kaderrichtlijn Water
De Europese Kaderrichtlijn Water (2000/60/EG) is op 22 december 2000 in werking getreden en is bedoeld om in alle Europese wateren de waterkwaliteit chemisch en ecologisch verder te verbeteren. De Kaderrichtlijn Water omvat regelgeving ter bescherming van het binnenlandse oppervlaktewater, overgangswateren (waaronder estuaria worden verstaan), kustwateren en grondwater. Streefdatum voor het bereiken van de gewenste waterkwaliteit is 2015, met eventueel uitstel tot 2027. De doelstellingen worden uitgewerkt in (deel)stroomgebiedsbeheerplannen. In deze plannen staan de ambities en maatregelen beschreven; ook de ecologische ambities worden op dit niveau geregeld.

Nationaal Waterplan
Op 10 december 2015 is Nationaal Waterplan 2016-2021 (NWP) vastgesteld en vervangt het Nationaal Waterplan 2009-2015 en de partiële herziening. Op basis van de Wet ruimtelijke ordening heeft het Nationaal Waterplan voor de ruimtelijke aspecten de status van structuurvisie. Het NWP is bindend voor het Rijk. Het Rijk is in Nederland verantwoordelijk voor het hoofdwatersysteem. In het NWP legt het Rijk onder meer de strategische doelen voor het waterbeheer vast.

De ambities die in dit Waterplan centraal staan zijn:

  • Nederland blijft de veiligste delta in de wereld;
  • Nederlandse wateren zijn schoon en gezond en er is genoeg zoetwater;
  • Nederland is klimaatbestendig en waterrobuust ingericht;
  • Nederland is en blijft een gidsland voor watermanagement;
  • Nederlanders leven waterbewust.


Voor de gebieden waar het Rijk verantwoordelijkheden heeft op het gebied van waterveiligheid en zoetwater, zijn er gebiedsgericht uitwerkingen opgenomen in het NWP.

Provinciaal beleid
De provincie Zuid-Holland heeft een ontwerpplanherzieningsbesluit genomen voor haar waterbeleid. Het Waterbeleid 2016-2021 bestaat uit de Visie Ruimte en Mobiliteit, de Voortgangsnota Europese Kaderrichtlijn Water 2015 en het provinciaal Waterplan Zuid-Holland 2010-2015.

Het Waterplan heeft vier hoofdopgaven:

  • Waarborgen waterveiligheid;
  • Zorgen voor mooi en schoon water;
  • Ontwikkelen duurzame zoetwatervoorziening;
  • Realiseren robuust en veerkrachtig watersysteem.


In het plan zijn deze opgaven verder uitgewerkt in 19 thema's én voor drie gebieden, in samenhang met economische, milieu- en maatschappelijke opgaven.

Waterbeheerprogramma Hoogheemraadschap Delfland
Het plangebied ligt in het gebied van het Hoogheemraadschap van Delfland. Op 19 november 2015 heeft Delfland het Waterbeheerplan 2016-2021 (WBP) vastgesteld. In het WBP wordt de strategie voor de uitvoering van de kerntaken voor de komende jaren beschreven. Het WBP is de leidraad voor het handelen van Delfland in de planperiode 2016-2021 en is tevens een uitnodiging aan private, particuliere en publieke partijen om binnen de uitgezette koers met initiatieven te komen.

De werkzaamheden en projecten voor de komende planperiode zijn terug gebracht tot vier speerpunten:

  • In stand houden: De waterkeringen, het watersysteem, de ecologische structuren en het afvalwatersysteem worden met beheer verder geoptimaliseerd.
  • Investeren: Natte voeten verkleinen door bij het zoeken naar oplossingen om water langer vast te houden, de waterkeringen op orde te houden met oog voor de multifunctionaliteit, de waterkwaliteit te verbeter en toe te spitsen op de potenties van het gebied en de waterzuiveringen om te bouwen tot zoetwaterfabrieken.
  • Samenwerken: Het waterschap kan en doet het niet alleen, de samenwerking in waterbeheer is pluriform van karakter.
  • Flexibel en duidelijk: Een flexibel waterschap die rol en houding afstemt op basis van vraagstukken die voorliggen. Er worden duidelijke kaders neergezet maar dogma's zijn er niet.


Handreiking watertoets
Het Hoogheemraadschap heeft de Handreiking watertoets voor gemeenten vastgesteld. Deze is specifiek geschreven voor ruimtelijke plannen op gemeentelijk niveau. Met deze handreiking wordt inzicht gegeven in de wijze waarop het Hoogheemraadschap van Delfland procedureel en inhoudelijk omgaat met de watertoets. De handreiking is gebaseerd op bestaand beleid van Delfland en sluit aan op de landelijke wet- en regelgeving.

Met de watertoets wordt gestreefd naar een goede inpassing van water in ruimtelijke planvorming. Voorkomen moet worden dat nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen negatieve effecten hebben op het watersysteem. Waar mogelijk moeten kansen worden benut om het watersysteem te verbeteren.

Plangebied
Aangezien in voorliggend plan slechts sprake is van kleinschalige ontwikkeling is geen nader wateronderzoek noodzakelijk. Wel moet voldaan worden aan het stand still principe. Dit betekent dat ontwikkelingen niet tot een verslechtering van de waterhuishoudkundige situatie mogen leiden.

Bodem en grondwater
De bodem ter plaatse van het plangebied is geclassificeerd als bebouwing (bron: maps.bodemdata.nl). Bij een bestemmingsplan moet in het kader van de watertoets ook aandacht moet worden besteed aan het thema grondwater. Op basis van historische gegevens (meldingen van bewoners) zijn geen problemen met het grondwater ter plaatse van deze locatie bekend. Deze hoeven ook anderszins niet te worden verondersteld.

Binnen het plangebied is sprake van een drooglegging van 0,75 m (Kerkweg). Wij achten dit voldoende voor de voorgenomen functies en extra maatregelen zijn dan ook niet aan de orde.

Waterkwantiteit
De nieuwe woningen zullen gebouwd worden op de percelen waar voorheen twee bedrijfspanden stonden. In de huidige situatie zijn beide percelen zo goed als volledig bebouwd. In de nieuwe situatie zal een deel van de bebouwing en bestrating vervangen worden door tuin. Hierdoor neemt de hoeveelheid verharding af en is watercompensatie niet noodzakelijk.

Uit de watersleutel (zie Bijlage 7) blijkt tevens dat er een afname van het verhard oppervlakte is van 155 m2. Voor de ontwikkeling hoeft geen extra oppervlaktewater gerealiseerd te worden.

Verhard oppervlak
huidige situatie  
Verhard oppervlak
toekomstige situatie  
1791 m2   1636 m2  

afbeelding "i_NL.IMRO.1926.bp000200129-4001_0013.jpg"

Figuur 4.3 verhard oppervlak huidige situatie

afbeelding "i_NL.IMRO.1926.bp000200129-4001_0014.jpg"

Figuur 4.4 verhard oppervlak toekomstige situatie

De nieuwe watersleutel houdt ook rekening met een klimaatopgave voor 2050. Hieruit blijkt dat er in de toekomst mogelijk extra oppervlaktewater nodig is. Dit zal de gemeente integraal gaan bezien.

Waterkwaliteit
Het Waterklimaatplan Pijnacker-Nootdorp 2017-2020, is op 30 maart 2017 vastgesteld. Voor wat betreft de waterkwaliteitsdoelen worden geen negatieve effecten voorzien. Er wordt gestreefd naar het principe van geen achteruitgang zoals genoemd in de Kaderrichtlijn water. Delfland kan vanuit de programma's Kaderrichtlijn Water en Ecologie concreet aanduiden welke ecologische waterkwaliteitsdoelen worden nagestreefd en wat deze concreet inhouden. In het gebied worden geen nieuwe, potentieel verontreinigende functies en ontwikkelingen voorzien, die vanuit het oogpunt van waterkwaliteit bijzondere aandacht vragen.

Veiligheid en waterkeringen
In de directe nabijheid van het perceel lopen geen regionale waterkeringen en/of beschermingszones. De ontwikkeling heeft aldus op dit onderdeel geen nadelige gevolgen voor de veiligheid.

Onderhoud en bagger
In de buurt van de ontwikkeling bevinden zich geen watergangen. Het onderdeel onderhoud en bagger vormt geen probleem voor de ontwikkeling.

Afvalwater en riolering
De gemeente Pijnacker-Nootdorp geeft in het Gemeentelijk Rioleringsplan 2014-2017 aan dat in geval van kleinschalige nieuwbouwprojecten de percelen worden aangesloten op het al aanwezige rioolstelsel met als extra voorwaarde dat zoveel mogelijk verhard oppervlak afgekoppeld wordt.

In onderhavige situatie dienen de mogelijkheden van afkoppelen zoveel mogelijk benut te worden. Voor het afvoeren van water zijn creatieve en efficiënte maatregelen mogelijk, zoals bijvoorbeeld het toepassen van halfopen verharding ter plekke van parkeerplaatsen van de nieuw te bouwen woningen.

Klimaatadaptatie
In de afgelopen jaren is steeds meer aandacht gekomen voor klimaatverandering. Naast de overheid kunnen ook particuliere initiatieven bijdragen aan het klimaatbestendiger inrichten van het terrein. Binnen onderhavige ontwikkeling liggen er kansen voor creatieve, simpele en efficiënte oplossingen om water of vasthoudmaatregelen aan te leggen of toe te passen. Zo zijn de volgende ontwerp principes denkbaar voor onderhavige ontwikkeling:

Regenwater zo veel mogelijk afkoppelen en leiden naar vasthoudmaatregelen en vertraagd afvoeren naar nabijgelegen oppervlaktewater.

4.9 Verkeer en parkeren

De verkeersafwikkeling van en naar de nieuwe ontwikkeling is goed. Het verkeer kan goed en verkeersveilig afgewikkeld worden via het bestaande wegennet van gebiedsontsluitingswegen. Wijzigingen in de wegenstructuur binnen Pijnacker zijn niet noodzakelijk voor een goede verkeersafwikkeling. Ook voor fietsverkeer is een goede ontsluiting via een solitaire fietsstructuur gewaarborgd. De ontsluiting per openbaar vervoer is goed, gezien de aanwezigheid van de RandstadRailhalte. Ten aanzien van parkeren dient altijd voldaan te worden aan de Nota Parkeernormen (zie Bijlage 2 van de regels) van de gemeente.


Ten aanzien van de ontwikkeling aan de Kerkweg geldt dat wordt voldaan aan de Nota Parkeernormen. De parkeernorm is 2 per eengezingswoning. Er worden 8 eengezinswoningen ontwikkeld, dus er is behoefte aan 16 parkeerplaatsen. Er worden in totaal 20 parkeerplaatsen gerealiseerd. Daarmee wordt ruimschoots voldaan aan de Nota Parkeernormen.

4.10 Duurzaamheid

In deze paragraaf wordt ingegaan op enkele aspecten van de duurzaamheidsambitie van de gemeente Pijnacker-Nootdorp voor zover die van belang zijn voor onderhavig bestemmingsplan. In september 2013 heeft de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG) in het Energieakkoord van de Sociaaleconomische Raad (SER) met vele andere partijen afspraken gemaakt over de verduurzaming van de economie en de energievoorziening. Ook van gemeenten wordt verwacht dat zij een bijdrage leveren aan de in dat akkoord opgesomde ambities ten aanzien van duurzaamheid. De gemeente Pijnacker-Nootdorp heeft bijvoorbeeld tot doelstelling aangenomen om in 2050 energieneutraal te zijn. In de thematische structuurvisie duurzame energie en energieneutraliteit 'Pijnacker-Nootdorp op weg naar een energieneutrale samenleving' (2016) heeft het gemeentebestuur de ambities op dit vlak neergezet. Samen met bewoners en ondernemers (/ontwikkelaars) wordt getracht een bijdrage te leveren aan de doelen van het in Parijs bereikte klimaatakkoord. Gestreefd wordt naar klimaatneutraliteit in 2050. Toepassing van duurzame warmte of 'all-electric'-energieoplossingen genieten daarom de voorkeur, tenzij dit technisch, financieel of organisatorisch niet mogelijk is.

Ten aanzien van de te ontwikkelen locatie geldt dat de woningen duurzaam moeten zijn. Dat wil zeggen dat de woningen goed zijn voor de mens en voor het milieu; nu en in de toekomst. In het kader van duurzaamheid is ook het onderdeel natuurinclusief bouwen van belang. Als gemeente Pijnacker-Nootdorp vragen we de projectontwikkelaars natuurinclusief te bouwen.

4.11 MER-beoordeling

Op grond van de Wet milieubeheer is het verplicht ten aanzien van plannen, gevallen, activiteiten en besluiten die (mogelijk) grote gevolgen kunnen hebben voor het milieu, een procedure voor milieueffectrapportage (m.e.r.) te doorlopen. De m.e.r. is bedoeld om milieubelangen meer expliciet af te wegen bij het opstellen van plannen en het uitvoeren van projecten. Daarbij wordt onderscheid gemaakt tussen "m.e.r.-plichtige activiteiten" waarvoor een volledig milieueffectrapport (MER) moet worden opgesteld en "m.e.r.-beoordelingsplichtige activiteiten" waarbij moet worden afgewogen of sprake kan zijn van significante negatieve gevolgen voor het milieu.


Het Besluit m.e.r. en de Wet milieubeheer zijn per 7 juli 2017 gewijzigd. Gemeenten zijn thans verplicht om een expliciet besluit te nemen over het al dan niet opstellen van een milieueffectrapport (Mer). Het besluit behoeft niet separaat te worden gepubliceerd, maar moet wel worden opgenomen in het besluitvormingsproces van het bestemmingsplan of de omgevingsvergunning.


De aanmeldnotitie m.e.r. is bij het voorontwerp bestemmingsplan vastgesteld. Deze is te vinden in Bijlage 8.

Hoofdstuk 5 Juridische planbeschrijving

Het bestemmingsplan 'Kerkweg, Pijnacker' heeft tot doel een juridisch-planologische regeling te bieden voor de bebouwing en het gebruik binnen het plangebied. Bij het opstellen van onderhavig bestemmingsplan is aansluiting gezocht bij de in de Wet ruimtelijke ordening en het Besluit ruimtelijke ordening geformuleerde uitgangspunten. Gestreefd is naar uniformering en standaardisering van bestemmingen en planregels. In het kader van de landelijke uniformering en standaardisering voldoet het plan aan de Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen 2012 (SVBP 2012). De landelijke regelgeving is grotendeels, met uitzondering van enkele begrippen, vertaald in de 'Standaardregels stedelijk gebied, gemeente Pijnacker-Nootdorp' versie 2012. Deze standaardregels vormen de basis voor onderhavige regels.

De verbeelding en de regels vormen samen het juridisch bindende deel van het bestemmingsplan. Op de verbeelding zijn alle functies zodanig bestemd dat het mogelijk is om met behulp van het renvooi direct te zien welke bestemmingen aan de gronden binnen het plangebied zijn gegeven en welke regels daarbij horen. Uitgangspunt daarbij is dat de verbeelding zoveel mogelijk informatie geeft over de in acht te nemen maten en volumes. De regels geven duidelijkheid over de bestemmingsomschrijving, de bouwregels en de specifieke gebruiksregels.

5.1 Inleidende regels

Begrippen
In de begripsbepalingen worden omschrijvingen gegeven van de in het bestemmingsplan gebruikte begrippen. Deze zijn opgenomen om interpretatieverschillen te voorkomen.

Wijze van meten
Om op een eenduidige manier afstanden en oppervlakten te bepalen wordt in de wijze van meten uitleg gegeven hoe gemeten dient te worden.

5.2 Bestemmingsregels

Tuin
De voor 'Tuin' aangewezen gronden zijn bestemd voor tuinen.

Wonen
De voor 'Wonen' aangewezen gronden zijn bestemd voor wonen, met inbegrip van beroep en/of bedrijf aan huis en water. Hoofdgebouwen zijn uitsluitend toegestaan binnen de bouwvlakken. De maximale goot- en bouwhoogte zijn opgenomen op de verbeelding.

De voor 'specifieke vorm van wonen - bergingen' aangewezen gronden zijn bestemd voor bergingen, met een oppervlakte van ten hoogste 6 m2 en een bouwhoogte van ten hoogste 3 meter. De tuinen aan de achterzijde van de woningen aan de Kerkwegzijde zijn te klein om daar bergingen in te realiseren. Daarom staan alle bergingen achterin de tuinen aan de Adam Pijnackerstraat. De eigendomssituatie dwingt ons hier te kiezen voor een aanduiding 'specifieke vorm van wonen – bergingen'.

5.3 Algemene regels

Anti-dubbeltelbepaling
Deze bepaling is opgenomen om te voorkomen dat, wanneer volgens een bestemmingsplan bepaalde gebouwen en bouwwerken niet meer dan een bepaald deel van een bouwperceel mogen beslaan, het opengebleven terrein nog eens meegeteld mogen worden bij het toestaan van een ander gebouw of bouwwerk, waaraan een soortgelijke eis wordt gesteld.

Algemene bouwregels
In de algemene bouwregels is een bepaling opgenomen om bestaande, legaal gerealiseerde bebouwing die bijvoorbeeld qua afmetingen buiten de bepalingen van dit bestemmingsplan valt, planologisch-juridisch te borgen.

Algemene afwijkingsregels
In deze bepaling wordt aan burgemeester en wethouders de bevoegdheid gegeven om bij omgevingsvergunning af te wijken ten behoeve van niet-ingrijpende bouwactiviteiten.

Algemene wijzigingsregels
In deze bepalingen wordt aan burgemeester en wethouders de bevoegdheid gegeven de in het plan opgenomen bestemmingen in geringe mate te wijzigen, indien dit van belang is voor een betere realisering of in verband met een afwijkende toestand van het terrein.

Algemene procedureregels
Indien er sprake is van toepassing van een omgevingsvergunning die onderdeel uitmaakt van het plan, is er een procedure vastgesteld. Deze is opgenomen in dit artikel.

5.4 Overgangs- en slotregels

Overgangsregels
In deze bepalingen wordt inhoud gegeven aan het overgangsrecht betreffende bouwwerken en het gebruik, met de inwerkingtreding van het bestemmingsplan.

Slotregel
Als laatste is de slotregel opgenomen. Deze bepaling bevat de titel van het plan.

Hoofdstuk 6 Haalbaarheid

6.1 Financieel

Op 1 juli 2008 is de Wet ruimtelijke ordening in werking getreden. In afdeling 6.4 van deze wet worden regels gegeven over het verhalen van kosten van de grondexploitatie, het bepalen van de fasering van realisering van het bestemmingsplan en het stellen van eisen en regels met betrekking tot de uitvoering van openbare werken en werkzaamheden.

Met de initiatiefnemer is een anterieure overeenkomst gesloten. Het kostenverhaal is daardoor anderszins geregeld. Er is dan ook vanuit dit oogpunt geen aanleiding om gelijktijdig met het bestemmingsplan een exploitatieplan in de zin van artikel 6.12 van de Wet ruimtelijke ordening vast te stellen.

6.2 Maatschappelijk

Het voorontwerpplan van dit bestemmingsplan zal een inspraakprocedure doorlopen. Hiertoe zal het plan zes weken ter inzage gelegd worden. Binnen deze termijn wordt eenieder in de gelegenheid gesteld op het voorontwerpbestemmingsplan te reageren.

De inspraakreacties zijn samengevat en van een beantwoording voorzien in een 'Nota van beantwoording inspraak en vooroverleg' (zie Bijlage 10).

Het voorontwerpbestemmingsplan 'Kerkweg, Pijnacker' is overeenkomstig artikel 3.1.1 van het Besluit ruimtelijke ordening in vooroverleg gezonden naar de betrokken overheidsdiensten en instanties. Ook deze zijn terug te vinden in Bijlage 10.

Er is gelegenheid geboden tot het indienen van zienswijzen op het ontwerpbestemmingsplan. Deze zijn gebundeld en voor de ontwikkeling aan de Kerkweg voorzien van een beantwoording in de 'Nota beantwoording zienswijzen ontwerbestemmingsplan 'Kerkweg Korteweg'' (zie Bijlage 11).

6.3 Participatie pilot

Het aanvragen van een vergunning voor grotere bouwplannen verandert vanaf 1 januari 2022 door de komst van de nieuwe Omgevingswet. De initatiefnemer of ontwikkelaar is verplicht om de omgeving vooraf actief bij het plan te betrekken. Vooruitlopend op de nieuwe wet, wil de gemeente nu al werken op deze manier. Voor onderhavig bestemmingsplan is aan de hand van de handreiking 'participatie bij grotere bouwplannen' een participatie traject doorlopen.

In aanloop naar de Omgevingswet is de handreiking 'Participatie bij grotere bouwplannen' op 10 maart 2020 vastgesteld. Daarin wordt ingespeeld op het thema participatie. Dit bestemmingsplan dient als pilot voor dit thema. Zo is voor de ontwikkeling een informatiebrief vanuit onze gemeente verstuurd aan de direct omwonenden en is aangegeven wat wij als gemeente belangrijk vinden. Vervolgens is aangekondigd dat de projectontwikkelaar de omwonenden betrekt bij het 'ontwerpen' van de plannen.


Projectontwikkelaar De Maese heeft middels een digitale presentatie en vragenlijst input vanuit de omgeving opgehaald en heeft desgewenst persoonlijk met omwonenden gesproken en om de tafel gezeten (Bijlage 9). Op verschillende punten is het ontwerp (al tijdens de ontwerpfase) op basis van de inbreng uit de omgeving aangepast. Omwonenden vonden de oorspronkelijk geplande te realiseren 7 garageboxen op het achterterrein zeer bezwaarlijk. Er werd gesteld dat de voor omwonenden zeer waardevolle 'sloot' gedempt zou moeten worden en daarmee moest wijken voor de 7 geplande garageboxen. Bovendien zou het uitzicht, waaraan omwonenden zeer veel waarde hechten, verloren gaan. Projectontwikkelaar De Maese heeft ook gesproken met het Historisch Genootschap Oud Pijnacker. Het Historisch Genootschap sprak ook zijn zorgen uit over het met dit ontwerp mogelijk verdwijnen van de historische sloot. De Maese heeft op basis van de input vanuit de omgeving doen besluiten de 7 garageboxen te schrappen uit het ontwerp. Hiermee is het draagvlak van de ontwikkeling aanzienlijk vergroot. Een ander punt van zorg zat hem in de voor velen 'moderne materialisering' van de woningen. De oorspronkelijke zinken kap uit het eerdere ontwerp werd door verschillende inwoners als niet passend in het historische deel van Pijnacker geacht. Daarmee zou het plan niet passen in de woonomgeving. Op dit punt is door De Maese dan ook toegezegd dat de zinken kap vervangen zal worden door een meer traditioneel pannendak. Opgemerkt dient daarbij te worden dat de commissie Ruimtelijke Kwaliteit reeds goedkeuring had verleend voor het ontwerp waarin een zinken kap onderdeel uitmaakte van het plan.

Voorts kan uit de enquête die onder de omwonenden is gehouden (en waarvan de uitkomsten terug te vinden zijn in de bijlage van de toelichting op het bestemmingsplan) de conclusie worden getrokken dat 96,3% van de deelnemers het eens is met de keuze voor ééngezinswoningen. De meerderheid van de respondenten (61,5%) vindt de bouwhoogte passend.

Uit de beantwoording van de vragen van de enquête blijkt verder dat respondenten de duurzame gedachte aanspreekt (85%). Men maakt zich wel zorgen over eventuele geluidsoverlast van warmtepompen. De Maese geeft aan ernaar te streven een duurzame, maar tevens geluidluwe installatie te realiseren. Van het oorspronkelijke ontwerp gaf 68% van de respondenten aan dat het voorgenomen plan goed past op deze plek. Dit betekent dat het oorspronkelijke plan reeds op een redelijk maatschappelijk draagvlak kon rekenen. Verwacht wordt dat de ontwikkeling, na de uitvoerige participatie aan de voorkant en de aanpassingen die het plan op basis van de input van omwonenden heeft ondergaan, kan rekenen op (een groot) maatschappelijk draagvlak. Projectontwikkelaar De Maese heeft met het doorvoeren van alle aanpassingen de voornaamste bezwaren vanuit de omgeving weggenomen.