direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Vlietvoorde Weide
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.1916.Vlietvoordeweide-VG01

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding

Het plangebied 'Vlietvoorde Weide' bevindt zich aan de Veursestraatweg 197 te Leidschendam. Het plangebied maakt onderdeel uit van de Duivenvoordecorridor. Binnen de Duivenvoordecorridor is ter compensatie van eerder gesloopte glastuinbouw, de ruimte om woningen te realiseren. De locaties van de vroegere glastuinbouw zijn op dit moment niet meer in gebruik en betreffen braakliggende gronden.

Daarnaast bevindt zich op dit moment een bouwmarkt in het plangebied. Deze zal hier vertrekken. De bedrijfsgebouwen zullen worden gesloopt en in de plaats daarvan ontstaat tevens ruimte om nieuwe woningen te realiseren.

Met het voorliggend plan wordt een nieuwe invulling gegeven aan het plangebied. Het betreft een woningbouwprogramma waar landschap, natuur en belevingswaarde een belangrijke positie krijgen.

Met het voorliggende bestemmingsplan wordt de voorgenomen ontwikkeling juridisch-planologisch mogelijk gemaakt.

1.2 Ligging en begrenzing van het plangebied

Het plangebied is gelegen aan de Veursestraatweg te Leidschendam. Het plangebied ligt buiten de bebouwde kom, in de nabijheid van het stedelijk gebied. Het plangebied is gelegen rondom 'Vlinders aan de Vliet', een kleine overdekte dierentuin met een focus op vlinders. Aan de oostkant grenst het plangebied aan de Veursestraatweg (N447) en enkele woningen. Aan de zuidkant van het plangebied bevinden zich enkele woningen, kassen en een weiland. In het westen grenst het plangebied aan een agrarisch perceel. In het noorden liggen enkele woningen met tuinen.

Het plangebied staat kadastraal bekend als gemeente Veur, sectie A, nummers 1318, 1505, 1608 en 1616 en heeft een oppervlakte van 21.307 m2.

afbeelding "i_NL.IMRO.1916.Vlietvoordeweide-VG01_0001.png"

Afbeelding 1: Plangebied

1.3 Vigerende bestemmingsplannen

Het plangebied is gelegen in de beheersverordening 'Beheersverordening 2017 Leidschendam-Voorburg', welke is vastgesteld op 30 mei 2017. Het onderliggende bestemmingsplan 'Duivenvoordecorridor' is vastgesteld op 5 september 2007. Het ligt volledig binnen de bestemming 'Uit te werken Buitenplaats II'. Deze gronden zijn onder andere bestemd voor de ontwikkeling van een buitenplaats of landgoed, natuurbeheer, instandhouding of ontwikkeling van de aanwezige waarden, tuinen, erven en parkeervoorzieningen. Het ontwikkelen van woningen past niet binnen de regels van de beheersverordening. Daarom dient afgeweken te worden van de beheersverordening.

Ook kent het plangebied de dubbelbestemming 'Beschermd Stads- en Dorpsgezicht'. Gronden die hierbinnen zijn gelegen zijn bestemd voor het behoud en/of de versterking van de aanwezige historisch-ruimtelijke, landschappelijke en/of cultuurhistorische waarden en/of elementen. In paragraaf 6.3 wordt nader ingegaan op de bovengenoemde waarden.

afbeelding "i_NL.IMRO.1916.Vlietvoordeweide-VG01_0002.png"

Afbeelding 2: Uitsnede Beheersverordening 2017 Leidschendam-Voorburg

1.4 Opbouw van het plan

Het bestemmingsplan 'Vlietvoorde Weide' bestaat uit een drietal onderdelen, te weten:

  • de toelichting (plus bijlagen);
  • de regels (plus bijlagen);
  • de verbeelding (in de vorm van geometrisch bepaalde planobjecten).

1.4.1 De toelichting

Na een inleiding in dit eerste hoofdstuk, is de toelichting als volgt opgebouwd:

  • In hoofdstuk 2 wordt ingegaan op het ruimtelijk beleid op Europees, rijks-, provinciaal, regionaal en gemeentelijk niveau. De relevante onderdelen worden benoemd en waar nodig vertaald naar het bestemmingsplan;
  • In hoofdstuk 3 wordt ingegaan op de bestaande situatie;
  • In hoofdstuk 4 wordt de toekomstige situatie van het plangebied uitgelicht;
  • In hoofdstuk 5 wordt ingegaan op diverse relevante milieuaspecten;
  • In hoofdstuk 6 worden de archeologische en cultuurhistorische waarden beschreven;
  • In hoofdstuk 7 is opgenomen hoe de in het bestemmingsplan benoemde keuzes juridisch worden vormgegeven in de regels en op de verbeelding;
  • Tenslotte wordt in hoofdstuk 8 de uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan beschreven. Hierbij wordt ingegaan op het overleg met andere partijen, de maatschappelijke en de financieel-economische uitvoerbaarheid.

1.4.2 De regels

De regels en de (digitale) verbeelding vormen samen het juridisch bindende deel van het bestemmingsplan. Zij leggen de bouw- en gebruiksmogelijkheden van de gronden en opstallen in het plangebied vast en vormen het formele beoordelingskader voor de aanvraag van een omgevingsvergunning.

De regels en de verbeelding zijn opgesteld in overeenstemming met de geldende verplichte standaarden voor digitaal vergelijkbare en uitwisselbare bestemmingsplannen, die onder meer zijn vastgelegd in de IMRO2012 en de SVBP2012.

Hoofdstuk 2 Beleidskader

2.1 Inleiding

In dit hoofdstuk wordt een overzicht gegeven van het voor het plangebied 'Vlietvoorde Weide' relevante ruimtelijk beleid op Rijks-, provinciaal, regionaal en gemeentelijk schaalniveau. Dit beleidskader vormt de formele basis voor de ontwikkelingen in het plangebied en is daarnaast een onderbouwing voor de beleidskeuzes die in het plan zijn gemaakt.

2.2 Rijksbeleid

2.2.1 Nationale omgevingsvisie

De nationale omgevingsvisie (NOVI) 'Duurzaam perspectief voor onze samenleving' komt voort uit de Omgevingswet, die in de nabije toekomst in werking treedt. Uitgangspunt is dat ingrepen in de leefomgeving niet los van elkaar plaatsvinden, maar in samenhang. Zo worden in gebieden betere, meer geïntegreerde keuzes gemaakt. Vier prioriteiten hierin zijn:

  • Ruimte voor klimaatadaptatie en energietransitie;
  • Duurzaam economisch groeipotentieel;
  • Sterke en gezonde steden en regio's;
  • Toekomstbestendige ontwikkelingen van het landelijk gebied.

Binnen deze prioriteiten worden drie afwegingsprincipes gehanteerd, die helpen om beleidskeuzes te maken. Dit zijn:

  • Combinaties van functies hebben voorrang op enkelvoudige functies;
  • Kenmerken en identiteit van een gebied staan centraal;
  • Afwendelen wordt voorkomen.

Tot het moment dat de Omgevingswet in werking treedt geldt de omgevingsvisie als structuurvisie en zijn ruimtelijke belangen geborgd in het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro, zie paragraaf 2.2.2). In het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) is het rijksbelang opgenomen dat verstedelijking op duurzame wijze plaatsvindt. Wanneer een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk wordt gemaakt moet er getoetst worden aan de 'ladder voor duurzame verstedelijking'.

Doorwerking plangebied

De voorziene nieuwbouw en sloop behorende bij dit bestemmingsplan heeft wel raakvlakken met de NOVI, met name waar het gaat om het waarborgen van de kwaliteit van de leefomgeving. Het abstractieniveau van de NOVI is dusdanig hoog dat er geen directe opgaven voor het bestemmingsplan gelden.

2.2.2 Besluit algemene regels ruimtelijke ordening

In het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) staat een aantal onderwerpen waarvoor het rijk uit het oogpunt van de nationale belangen in de structuurvisie Infrastructuur en Ruimte regels stelt. De 14 nationale belangen van het Barro zijn:

  • Rijksvaarwegen;
  • Mainport ontwikkelingen Rotterdam;
  • Kustfundament;
  • Grote rivieren;
  • Waddenzee en waddengebied
  • Defensie;
  • Hoofdwegen en hoofdspoorwegen;
  • Elektriciteitsvoorziening;
  • Buisleidingen van nationaal belang voor vervoer van gevaarlijke stoffen;
  • Natuurnetwerk Nederland;
  • Primaire waterkeringen buiten het kustfundament;
  • IJsselmeergebied (uitbreidingsruimte);
  • Erfgoederen van uitzonderlijke universele waarde;
  • Ruimtereservering parallelle Kaagbaan.

Doorwerking plangebied

De in het Barro juridisch verankerde nationale belangen hebben geen van allen betrekking op het plangebied uit voorliggend bestemmingsplan of de ontwikkelingen die daar zijn gepland.

2.2.3 Besluit ruimtelijke ordening

In het Besluit ruimtelijke ordening (Bro, 2017) is de Ladder voor duurzame verstedelijking opgenomen. Met de ladder voor duurzame verstedelijking wordt een zorgvuldige afweging en transparante besluitvorming bij alle ruimtelijke en infrastructurele besluiten nagestreefd. De Ladder voor duurzame verstedelijking is geregeld in artikel 3.1.6 lid 2 en luidt: 'De toelichting bij een bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, bevat een beschrijving van de behoefte aan die ontwikkeling, en, indien het bestemmingsplan die ontwikkeling mogelijk maakt buiten het bestaand stedelijk gebied, een motivering waarom niet binnen het bestaand stedelijk gebied in die behoefte kan worden voorzien.'

De begrippen "bestaand stedelijk gebied" en "nieuwe stedelijke ontwikkeling" zijn opgenomen in artikel 1.1.1 lid 1 aanhef en onder h en i Bro.

De 'behoefte' is de aantoonbare vraag naar de voorgenomen ontwikkeling (de komende tien jaar - looptijd van een bestemmingsplan) verminderd met het aanbod in planologische besluiten, ook als het feitelijk nog niet is gerealiseerd (harde plancapaciteit). De Ladder bepaalt niet voor welke regio de behoefte in beeld moet worden gebracht. De aard en omvang van de stedelijke ontwikkeling bepaalt op welk niveau de afweging moet worden gemaakt. De afbakening van het onderzoeksgebied is dus afhankelijk van het beoogde programma in het bestemmingsplan.

De Ladder biedt de mogelijkheid om in geval van een globaal bestemmingsplan met uitwerkingsplichten en/of wijzigingsbevoegdheden in het moederplan te bepalen dat het Ladderonderzoek pas hoeft te worden verricht bij vaststelling van het uitwerkingsplan of het wijzigingsplan.

Doorwerking plangebied

Het voorliggende bestemmingsplan voorziet in de realisatie van 28 woningen. Er is daarmee sprake van een nieuwe stedelijke ontwikkeling buiten bestaand stedelijk gebied. Op grond van artikel 3.1.6 lid Bro wordt de behoefte hieronder verder toegelicht.

1. Behoefte van de voorgestelde ontwikkeling

In de randstad is een grote druk op de woningmarkt, welke nog steeds toeneemt. De woningmarkt is overspannen. Mede door de kleiner worden huishoudens en de groeiende bevolking is er op dit moment meer vraag dan aanbod.

Voor de Haaglanden is een regionale woonvisie opgesteld. Deze is opgesteld in samenwerking tussen 9 gemeentes in Zuid-Holland. De gemeenten streven ernaar om aan de provinciale vraag van 50.000 woningen tot 2025 te voldoen. Met de voorgenomen ontwikkeling kan een deel van deze vraag worden opgevangen.

Op basis van de Bouwsteen groene woongemeente wordt ingezet op hoogwaardig wonen in een rustige en groene omgeving. Uitgangspunt is een gedifferentieerde woningbouw voor mensen met en zonder zorgvraag. Daarmee kan de gemeente een meer gevarieerd woningaanbod creëren.

De ontwikkeling speelt dus in op de woningbehoefte in Leidschendam.

2. Waarom niet binnen het bestaand stedelijk gebied?

Omdat het plangebied buiten het bestaand stedelijk gebied is gesitueerd, dient onderbouwd te worden waarom binnen het bestaand stedelijk gebied niet aan de behoefte kan worden voorzien.

Op verschillende plekken in de gemeente Leidschendam-Voorburg worden locaties herontwikkeld naar woningbouw. Echter blijft de woningbouwopgave in de gemeente en de regio onverminderd groot. Daarom zijn andere locaties buiten het stedelijk gebied noodzakelijk om te kunnen voldoen aan de vraag voor nieuwe woningbouwlocaties. De herontwikkeling van een voormalig glastuinbouwgebied en GAMMA-locatie is hiervoor uitermate geschikt. Voor de Duivenvoordecorridor zijn daarom afspraken gemaakt voor mogelijkheden voor woningbouw, zoals beschreven in paragraaf 2.3.1.

De omgeving van het plangebied is open en natuurrijk. Dit biedt kansen voor een rustig landelijk woonmilieu in een groene omgeving. De realisatie van zo'n rustig landelijk woonmilieu is niet mogelijk binnen het bestaand stedelijke gebied van de gemeente Leidschendam-Voorburg. De gemeente concentreert gestapelde woningbouw vooral in het stedelijk gebied. Het landelijk wonen is daarom passend in de Duivenvoordecorridor en specifiek de Vlietvoorde Weide.

Met het doorlopen van de Ladder voor duurzame verstedelijking is voldoende gemotiveerd dat het plan Vlietvoorde Weide voldoet aan de marktvraag en behoefte. Het plan sluit aan op uitgangspunten en ambities van de regionale en gemeentelijke woonvisie. Daarmee voldoet het plan aan het Besluit ruimtelijke ordening.

2.3 Regionaal en provinciaal beleid

2.3.1 Bestuursconvenant Duivenvoordecorridor

Het bestuursconvenant Duivenvoordecorridor is ondertekend op 19 februari 2008 tussen het voormalig ministerie van VROM, de provincie Zuid-Holland en de gemeenten Leidschendam-Voorburg en Voorschoten. Het heeft tot doel om een ruimtelijke invulling te geven voor de Duivenvoordecorridor. De ambities is het realiseren van een duurzame landschappelijke structuur en het waarborgen van de aanwezigheid van de duurzame recreatiefunctie in een overwegend groen landschap.

In de Duivenvoordecorridor dient niet meer woningbouw plaats te vinden dan strikt noodzakelijk. Het bestuursconvenant maakt de realisatie van woningbouw mogelijk, als kostendrager voor de kosten voor verwerving en sloop van voormalige tuinbouwbedrijven, waarbij de footprint/bebouwingsoppervlakte van de nieuwe woningbouw niet groter mag zijn dan 15% van de oppervlakte aan voormalig tuinbouwbedrijf. In onderstaande tabel is een overzicht opgenomen van het aantal gesloopte opstallen en te realiseren woonbebouwing in de Duivenvoordecorridor.

Tot op heden is 236.678 m2 aan kassen en bedrijfsgebouwen gesloopt. De provincie heeft vastgesteld dat tot en met 11 december 2015 177.265 m2 aan kassen en dergelijke zijn gesloopt. Na dit moment zijn op andere locaties kassen en bedrijfsgebouwen gesloopt. In onderstaande tabel is de totale gesloopte oppervlakte in de Duivenvoordecorridor weergegeven.

Gesloopte oppervlakte kassen e.d. t/m 11 december 2015   177.265 m2  
Gesloopte oppervlakte kassen e.d. vanaf 12 december 2015   28.930 m2  
Sloop kassen e.d. Veursestraatweg (Groene Horsen)   22.600 m2  
Sloop bedrijfspand Life & Garden   4.933 m2  
Sloop bedrijfspand Gamma   2.950 m2  
Totaal   236.678 m2  

Tabel 1: gesloopte oppervlakte in de Duivenvoordecorridor

Maximaal 15% van de gesloopte oppervlakte mag worden gebruikt voor nieuwe woningbouw. Op basis van de tot nu toe gesloopte oppervlakte mag 35.502 m2 aan footprint ten behoeve van kostendragers worden gerealiseerd. In de volgende tabel is weergegeven wat de beoogde footprint is van alle plannen die reeds ontwikkeld zijn, of in de nabije toekomst ontwikkeld worden.

Deelplan   Bestemming wonen   Bestemming wonen overig  
Noorthey   8.400 m2    
De Bosrand (Buitenvoorde)   1.500 m2   240 m2  
Vlietvoorde Weide   2.250 m2    
Vlietvoorde   12.200 m2    
Vlietvoorde West   4.600 m2    
Dommanschet     400 m2  
Life & Garden   200 m2    
Groene Horsten   1.500 m2    
Totaal   30.650 m2   640 m2  

Tabel 2: Bebouwingsmogelijkheden volgend uit bestuursconvenant Duivenvoordecorridor (*dit programma is inclusief 2.000m2 dek boven parkeerplaatsen)

Op basis van bovenstaande tabel wordt geconcludeerd dat een totaal van 31.290 m2 aan woningbouw wordt gerealiseerd. Daarmee wordt maximaal 15% van de gesloopte oppervlakte teruggebouwd.

De vrijkomende ruimte moet betekenis hebben voor de groene ruimte en moet op een duurzame manier worden ingepast. Er is een kwaliteitsteam ingesteld om hierover te adviseren en plannen te beoordelen. Na een heroriëntatie van de oorspronkelijke plannen in de Duivenvoordecorridor in 2015, heeft de gemeente Leidschendam-Voorburg in 2016 de spelregels voor de planontwikkeling opnieuw vastgelegd in een ruimtelijke uitnodiging. Alle kwantitatieve en kwalitatieve afspraken uit het convenant zijn daarbij als uitgangspunt gehanteerd. De ruimtelijke uitnodiging wordt beschreven in paragraaf 2.4.3.

Doorwerking plangebied

Het voorliggende plan voorziet in een totale bebouwing van 2.250 m2. Daarvan wordt 1.350 m2 op het terrein van het Schakelstuk gerealiseerd en 900 m2 op het terrein van de Gamma. Daarmee wordt voldaan aan de gestelde voorwaarden van het bestuursconvenant.

2.3.2 Omgevingsvisie provincie Zuid-Holland

Het Omgevingsbeleid van de provincie Zuid-Holland bestaat uit twee kaderstellende instrumenten: de Omgevingsvisie en de Omgevingsverordening. De Omgevingsvisie is op 8 maart 2023 geactualiseerd vastgesteld door de provincie Zuid-Holland in het kader van de Omgevingswet die in 2024 in werking treedt. Het beleid is gericht op het realiseren van maatschappelijke belangen en het bereiken en in stand houden van een goede omgevingskwaliteit. De provincie stelt in het document 'inleiding' dat onderdeel is van de Omgevingsvisie, de visie, ambities en opgaven voor de provincie. Het omvat 6 richtinggevende ambities in de fysieke leefomgeving:

  • Naar een klimaatbestendige delta;
  • Naar een nieuwe economie: the next level;
  • Naar een levendige meerkernige metropool;
  • Energievernieuwing;
  • Best bereikbare provincie;
  • Gezonde en aantrekkelijke leefomgeving.

Naast de 6 ambities benoemt de provincie 12 provinciale 'Opgaven Omgevingskwaliteit' in de Omgevingsvisie die vanuit provinciaal belang zijn ontwikkeld. De provincie werkt bij deze opgaven samen met andere overheden en maatschappelijke partners. De 12 provinciale 'Opgaven Omgevingskwaliteit' zijn als volgt:

  • Landschap en cultuurhistorie;
  • Gezondheid en veiligheid;
  • Natuur en recreatie;
  • Ruimte en verstedelijking;
  • Wonen;
  • Bodem en ondergrond;
  • Cultuurparticipatie en bibliotheken;
  • Klimaatadaptie;
  • Zoetwater en drinkwater;
  • Bereikbaarheid;
  • Regionale economie;
  • Energievoorziening.

Voor het realiseren van maatschappelijke belangen wordt vanuit bovenstaande vernieuwingsambities gewerkt en vanuit opgaven in gebieden. Voor het realiseren van een goede omgevingskwaliteit wordt gewerkt vanuit twaalf samenhangende opgaven van het omgevingsbeleid. Per opgave zijn de beleidskeuzes aangegeven. Voorliggend bestemmingsplan heeft met name een relatie tot de opgaven 'Landschap en cultuurhistorie', 'Ruimte en verstedelijking' en 'Wonen'.

Doorwerking plangebied

De voorgenomen ontwikkeling draagt met name bij aan een gezonde en aantrekkelijke leefomgeving. Door de sloop van de GAMMA verdwijnt veel verharding en een minder aantrekkelijk bedrijfsgebouw. De nieuwe woningen worden in een groen landschap gerealiseerd. De diverse groenelementen in het plangebied geven het plangebied een aantrekkelijk landschap. Ook het extra oppervlaktewater met bijbehorende oevers geven een landschappelijke impuls. Op deze manier wordt er een gezonde en aantrekkelijke leefomgeving gerealiseerd. Op dit punt draagt het plan goed bij aan de ambities van de omgevingsvisie. Met de andere ambities is niet direct raakvlak. Deze vormen dan ook geen belemmering voor de ontwikkeling.

2.3.3 Omgevingsverordening provincie Zuid-Holland

De Omgevingsverordening Zuid-Holland is gezamenlijk met de Omgevingsvisie op 20 februari 2019 vastgesteld en op 1 april 2019 in werking getreden. De meest recente versie van de Omgevingsverordening is op 1 april 2023 in werking getreden, waarin enkele wijzigingen zijn doorgevoerd. De Omgevingsverordening is in het kader van de Omgevingswet opgesteld. De Omgevingsverordening stelt regels over diverse aspecten welke van toepassing zijn op de fysieke leefomgeving.

Doorwerking plangebied

Artikel 6.9 Ruimtelijke kwaliteit

Artikel 6.9 is relevant vanwege de ligging in een beschermd stads- en dorpsgezicht. In artikel 6.9 van de provinciale Omgevingsverordening staat:

  • 1. Een bestemmingsplan kan voorzien in een nieuwe ruimtelijke ontwikkeling, onder de volgende voorwaarden ten aanzien van ruimtelijke kwaliteit:
    • a. de ruimtelijke ontwikkeling past binnen de bestaande gebiedsidentiteit, voorziet geen wijziging op structuurniveau, past bij de aard en schaal van het gebied en voldoet aan de relevante richtpunten ruimtelijke kwaliteit, waardoor de ruimtelijke kwaliteit per saldo ten minste gelijk blijft. In dit geval is er sprake van inpassen;
    • b. de ruimtelijke ontwikkeling past binnen de bestaande gebiedsidentiteit, maar veroorzaakt wijziging op structuurniveau. Een dergelijke ontwikkeling wordt alleen toegestaan mits de ruimtelijke kwaliteit per saldo ten minste gelijk blijft door zorgvuldige inbedding van de ontwikkeling in de omgeving, rekening houdend met de relevante richtpunten ruimtelijke kwaliteit. In dit geval is er sprake van aanpassen;
    • c. de ruimtelijke ontwikkeling past niet binnen de bestaande gebiedsidentiteit. Een dergelijke ontwikkeling wordt uitsluitend toegestaan mits de ruimtelijke kwaliteit van de nieuwe ontwikkeling is gewaarborgd door een integraal ontwerp. Daarin wordt behalve aan de ruimtelijke kwaliteit van het gehele gebied ook aandacht besteed aan de fysieke en visuele overgang naar de omgeving en de fasering in ruimte en tijd en wordt ook rekening gehouden met de relevante richtpunten ruimtelijke kwaliteit. In dit geval is er sprake van transformeren.
  • 2. Aanvullende maatregelen kunnen bestaan uit een combinatie van:
    • a. duurzame sanering van bestaande bebouwing, kassen en boom- en sierteelt;
    • b. wegnemen van verharding;
    • c. toevoegen of herstellen van kenmerkende landschapselementen;
    • d. andere maatregelen waardoor de ruimtelijke kwaliteit verbetert, waarbij:
      • aanvullende maatregelen worden getroffen binnen het plangebied van de voorgenomen ruimtelijke ontwikkeling, tenzij kan worden gemotiveerd dat dat onmogelijk is. In dat geval kunnen ook ruimtelijke maatregelen buiten het plangebied worden betrokken in de motivering;
      • indien aanvullende maatregelen niet volstaan, financiële compensatie wordt toegepast.

Onderhavig planinitiatief sluit goed aan op dit artikel. Door de sloop van de glastuinbouw en de GAMMA is sprake van een afname in bebouwing. Ook neemt de hoeveelheid verharding af door het verdwijnen van de GAMMA. Door het toepassen van een goede landschappelijke inpassing met veel groene en natuurlijke elementen is er sprake van een sterke verbetering van de ruimtelijke kwaliteit ter plaatse.

Het plangebied ligt binnen de volgende beschermingscategorieën:

Artikel 6.9a Beschermingscategorie 3 Buitengebied

  • Een bestemmingsplan voor een locatie binnen buitengebied kan voorzien in een ruimtelijke ontwikkeling mits de openheid en het groene karakter van het landschap niet onevenredig wordt aangetast, blijkens een afdoende motivering die tevens ingaat op de keuze voor een locatie buiten bestaand stads- en dorps gebied;
  • In de motivering worden de volgende kwaliteiten betrokken:
    • 1. de openheid en de structuur van het landschap en de vergezichten daarin;
    • 2. de relatie tussen stad en buitengebied en het onderscheid daartussen;
    • 3. het groene karakter, het type functies en de kenmerkende verschijningsvormen van het landschap;
    • 4. de herkenbaarheid van de ontstaansgeschiedenis van het landschap.

Het plangebied ligt buiten het bestaand stedelijk gebied. Door de sloop van de glastuinbouw is sprake van een grote afname in bebouwing. Ter compensatie van deze sloop kunnen enkele woningen terug worden gebouwd. Daarnaast worden veel groene elementen toegevoegd in het landschap, waarmee het groene karakter van de omgeving zoveel mogelijk versterkt wordt.

Artikel 6.9d Beschermingscategorie 2 Groene buffers

  • Een bestemmingsplan voor een locatie binnen groene buffers kan voorzien in een ruimtelijke ontwikkeling voor zover dit geen grootschalige ontwikkelingen behelzen en de bufferfunctie blijkens een afdoende motivering niet onevenredig wordt verstoord.
  • In de motivering worden de volgende kwaliteiten betrokken:
    • 1. de functie van het gebied als tegenhanger van de stedelijke verdichting en stedelijke dynamiek;
    • 2. de identiteit die het gebied verleent aan de nabij gelegen stedelijke omgeving;
    • 3. de bescherming die het gebied biedt tegen grootschalige stedelijke ontwikkeling;
    • 4. de recreatieve gebruiks- en belevingswaarde en de contrastkwaliteit met het stedelijk gebied.

De ontwikkelingen in de Duivenvoordecorridor, waar onderhavig planinitiatief onderdeel van uitmaakt, voorzien in een groene woonomgeving met een relatief lage dichtheid. Vlietvoorde Weide sluit hierop aan. Daarmee wordt voorzien in een groene overgang van het stedelijk naar het landelijk gebied. De recreatieve belevingswaarde wordt ter plaatse versterkt, door de realisatie van het groen en de gesloopte kassen.

Artikel 6.9g Beschermingscategorie 1 Kroonjuwelen Cultureel Erfgoed

  • Een bestemmingsplan voor een locatie binnen Kroonjuwelen Cultureel Erfgoed kan voorzien in een ruimtelijke ontwikkeling voor zover de ruimtelijke kwaliteit ten minste gelijk blijft en de ontwikkeling het behoud en de versterking van het betreffende cultureel erfgoed ondersteunt en overwegend meerwaarde heeft voor kwaliteiten en de gebruikswaarde ervan.
  • In de motivering worden de volgende kwaliteiten betrokken:
    • 1. de herkenbaarheid van het Kroonjuweel Cultureel Erfgoed;
    • 2. de historische context van het Kroonjuweel Cultureel Erfgoed;
    • 3. de uniciteit van het Kroonjuweel Cultureel Erfgoed;
    • 4. de kwetsbaarheid van het Kroonjuweel Cultureel Erfgoed;
    • 5. de gaafheid van het Kroonjuweel Cultureel Erfgoed;
    • 6. de samenhang van de kwaliteiten van Kroonjuweel Cultureel Erfgoed;
    • 7. de richtpunten die zijn opgesteld voor het specifieke kroonjuweel (zoals beschreven in de omgevingsvisie beleidskeuze landschap).

In paragraaf 6.3 wordt nader ingegaan op de cultuurhistorische waarde van het plangebied. Daaruit blijkt dat de cultuurhistorische waarden worden versterkt.

Artikel 6.10 Stedelijke ontwikkelingen

  • Een bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, voldoet aan de volgende eisen:
    • 1. de toelichting van het bestemmingsplan gaat in op de toepassing van de ladder voor duurzame verstedelijking overeenkomstig artikel 3.1.6, tweede, derde en vierde lid van het Besluit ruimtelijke ordening;
    • 2. indien in de behoefte aan de stedelijke ontwikkeling niet binnen bestaand stads- en dorpsgebied kan worden voorzien en voor zover daarvoor een locatie groter dan 3 hectare nodig is, wordt gebruik gemaakt van grote buitenstedelijke bouwlocaties waarvan de plaats geometrisch is bepaald en verbeeld op kaart 19 in bijlage II en wordt rekening gehouden met de voor deze locaties opgenomen gegevens en criteria in bijlage X van de omgevingsverordening.
  • Een bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling met de functie wonen mogelijk maakt voorziet in voldoende sociale huurwoningen. Onder voldoende wordt in ieder geval verstaan wat hierover is vastgelegd in de geldende door gedeputeerde staten aanvaarde regionale woonvisie;
  • Gedeputeerde staten kunnen bij de aanvaarding van een regionale visie aangeven in hoeverre de ladder voor duurzame verstedelijking op regionaal niveau geheel of gedeeltelijk is doorlopen. In de toelichting van het bestemmingsplan kan in dat geval worden verwezen naar de regionale visie bij de beschrijving van de behoefte aan een nieuwe stedelijke ontwikkeling, als bedoeld in artikel 3.1.6, tweede lid, van het Besluit ruimtelijke ordening;
  • Gedeputeerde staten kunnen een regionale visie voor wonen of bedrijventerreinen vaststellen. Een bestemmingsplan bevat geen bestemmingen die in strijd zijn met de door gedeputeerde staten vastgestelde regionale visie.

In paragraaf 2.2.3 wordt ingegaan op de Ladder voor duurzame verstedelijking. Aangezien het plangebied kleiner is dan 3 hectare, is lid 1, sub b niet van toepassing.

De ontwikkeling voorziet niet in sociale huurwoningen. Dit is op basis van de gestelde spelregels voor de Duivenvoordecorridor niet mogelijk. Deze spelregels zijn nader onderbouwd in paragraaf 2.3.1 en 2.4.3. In het plangebied wordt daarom prioriteit gegeven aan het landschap, boven de aanwezigheid van goekope woningen.

2.4 Gemeentelijk beleid

2.4.1 Structuurvisie Ruimte voor Wensen 2040, herijking 2012

De Structuurvisie Ruimte voor Wensen 2040 is vastgesteld in 2006 en herijkt vastgesteld op 25 september 2012. De structuurvisie vormt de basis voor de (bestuurlijk) strategische keuzes en geeft richting aan de hoofdlijnen van het gewenste ruimtelijke ontwikkelingsbeleid van de gemeente Leidschendam-Voorburg tot 2040. Als overkoepelende ambitie streeft de structuurvisie naar een positionering van de gemeente als aantrekkelijke, groene en duurzame woon- en werkstad. De herijkte uitgangspunten (opgaven, doelstellingen en ambities) zijn vertaald naar drie pijlers:

  • versterken van de groene woonstad;
  • verbeteren van economische kansen en voorzieningenstructuur;
  • beter benutten en verbeteren van de bereikbaarheid.
  • De structuurvisie gaat daarbij uit van een indeling van de gemeente in een stedelijk gebied, de Vlietzone en het buitengebied. Het plangebied 'Vlietvoorde Weide' valt binnen het buitengebied. Voor het buitengebied zijn de onderstaande opgaven geformuleerd:
  • de ontwikkeling van het Regiopark optimaal benutten als een onderscheidende vestigingsfactor en aanvullende kwaliteit voor het imago van de groene woonstad;
  • verbetering van de recreatieve mogelijkheden en ontwikkeling van nieuwe economische kansen met behoud van de agrarische functie;
  • realisatie van diversiteit aan kwaliteiten aan de stadsranden;
  • verbetering van de recreatieve netwerken en de stad-landverbindingen.

Het gehele spectrum aan woonmilieus is binnen de gemeente Leidschendam-Voorburg aanwezig, van vroeg naoorlogse wijken, landgoederen, groen wonen, stedelijk wonen, vooroorlogse wijken en historische dorpen tot flatwijken. Het gemeentelijk streven is gericht op 'complete wijken' met alle voorzieningen en verschillende woningtypen in verschillende prijsklassen in aansluiten op de behoeften en de markt. Versterking van cultuurhistorische waarden van gebieden als de Duivenvoordecorridor draagt bij aan de identiteit en diversiteit van de bestaande en nieuwe woonmilieus. De Duivenvoordecorridor wordt in de structuurvisie tevens genoemd als ontwikkellocatie tot woongebied.

Doorwerking plangebied

afbeelding "i_NL.IMRO.1916.Vlietvoordeweide-VG01_0003.png"

Afbeelding 3: Uitsnede structuurbeeld 'integrale opgaven stedelijk gebied' (plangebied paars omcirkeld)

Met de voorgenomen ontwikkeling wordt een landelijke woonomgeving gerealiseerd in het buitengebied, specifiek in de Duivenvoordecorridor. In de Duivenvoordecorridor staat de sanering van glastuinbouw en het herstellen van het cultuurhistorisch landgoederenlandschap centraal. In dit gebied richt de gemeente Leidschendam-Voorburg zich op landschappelijk, landelijk en cultuurhistorisch wonen in een sfeer van nieuwe buitenplaatsen. Hier wil de gemeente werken aan excellente grondgebonden woningen in het hogere segment.

De voorgenomen ontwikkeling speelt goed in op de ambities van de structuurvisie. Zo wordt een groene woonomgeving gecreëerd in het hogere segment. In het plangebied hebben in het verleden kassen gestaan, welke zijn gesloopt. Door de sanering van de GAMMA wordt het landelijk wonen verder versterkt. Ook wordt de as van de tuin van Noorthey beter zichtbaar door deze ontwikkeling en wordt de kwaliteit van deze landschappelijke lijn verbeterd, wat bijdraagt aan de cultuurhistorische waarde van het landgoederenlandschap.

2.4.2 Bouwstenen omgevingsvisie

De gemeente stelt haar omgevingsvisie stap voor stap op. In 2019 is het Kompas van de Leefomgeving vastgesteld. Dit document geeft de eerste richting aan die de gemeente op wil. Het kompas bevat doelstellingen, agendapunten en hoofdkeuzes. Als belangrijke tussenstap tussen het kompas en de omgevingsvisie zijn een aantal bouwstenen opgesteld.

De bouwstenen zijn een uitwerking van het kompas en vormen de agenda voor de omgevingsvisie. De keuzes in het kompas worden in de bouwstenen verder uitgewerkt. De bouwstenen zijn samen het complete verhaal die de toekomst van Leidschendam-Voorburg schetst. De 4 bouwstenen zijn:

  • Groene woongemeente;
  • Mobiliteit en bereikbaarheid;
  • Economie en bedrijvigheid;
  • Lokale energiestrategie en Transitievisie Warmte.

In de bouwstenen wordt beschreven hoe we de kwaliteiten van de gemeente kunnen behouden en tegelijkertijd de keuzes voor de toekomst kunnen inpassen.

Doorwerking plangebied

Groene woongemeente

De bouwsteen Groene Woongemeente stuurt op het uitbreiden van het woningaanbod, terwijl het aanwezige groen wordt behouden en waar mogelijk versterkt. Dit is mogelijk door met name op binnenstedelijke locaties te bouwen. Het plangebied ligt niet binnen het stedelijk gebied. In het verleden zijn in het plangebied kassen gesloopt. De GAMMA wordt met dit plan tevens gesloopt. Daardoor neemt de bebouwing in het plangebied flink af. De nieuwe woningen sluiten aan op de lokale woningbehoefte, als het gaat om wonen in het groen. Door de toevoeging van nieuw groen wordt goed aangesloten op de ambitie van deze bouwsteen.

Mobiliteit en bereikbaarheid

De bouwsteen Mobiliteit en bereikbaarheid stuurt op het benutten van de bestaande infrastructuur en het stimuleren van andere vervoerswijzen dan de auto, zoals de fiets of het openbaar vervoer. Het plangebied wordt ontsloten vanaf de Veursestraatweg. Het plangebied is vanaf deze weg goed bereikbaar voor fietsers en voetgangers. Ook is een bushalte op loopafstand aanwezig. Het parkeren wordt opgevangen in het plangebied. Daarmee sluit onderhavig planinitiatief aan op deze bouwsteen.

Economie en bedrijvigheid

De bouwsteen Economie en bedrijvigheid zet in op een aantrekkelijke groene woongemeente met een uitstekend voorzieningniveau. Daarnaast wordt gestuurd op een werkgelegenheidsgroei en een buitengebied met een economisch verdienmodel. Onderhavig planinitiatief voorziet niet in de realisatie van bedrijvigheid of voorzieningen. Wel zijn de aanwezige voorzieningen goed bereikbaar vanaf het plangebied, waarmee er een aantrekkelijke woonomgeving wordt gecreëerd. Het verdwijnen van de GAMMA op deze locatie heeft zeer beperkte impact op de lokale economie. Daarmee sluit het planinitiatief aan op deze bouwsteen.

Lokale energiestrategie en Transitievisie Warmte

De bouwstenen voor de Lokale energiestrategie en Transitievisie Warmte zetten in op de verduurzaming van de gemeente. Onderhavig planinitiatief sluit daarop aan doordat de woningen voldoen aan de wettelijke eisen voor nieuwbouwwoningen. Daarnaast wordt door de sloop van de kassen en de GAMMA de uitstoot ook verminderd.

2.4.3 Ruimtelijke uitnodiging: 'Maak het in de Duivenvoordecorridor'

De gemeente Leidschendam-Voorburg heeft op 7 juni 2018 de ruimtelijke uitnodiging 'Maak het in de Duivenvoordecorridor' vastgesteld. Na een uitgebreid overleg met verschillende belanghebbenden vormt de ruimtelijke uitnodiging het kader voor de gewenste ontwikkelingen binnen de Duivenvoordecorridor. In deze ruimtelijke uitnodiging staan ook de gewenste kaders voor 't Schakelstuk geschetst.

Met de ruimtelijke uitnodiging heeft de gemeente Leidschendam-Voorburg de ontwikkelingsplannen in hoofdlijnen uiteengezet, waarin de kaders, wensen en ambities voor het gebied geschetst zijn. De centrale opgave voor de Duivenvoordecorridor luidt als volgt:

"Van de toekomstige Duivenvoordecorridor wordt verwacht dat het een ecologische en landschappelijke kwaliteit heeft die is gebaseerd op de historische kenmerken en kwaliteiten van het gebied. De kwaliteit moet het onderscheidende karakter van de woonmilieus definiëren en het gebied ecologisch en recreatief versterken."

Doorwerking plangebied

Voor het Schakelstuk zijn eisen en ambities opgesteld. Voor de Gamma-locatie zijn geen specifieke eisen en ambities opgsteld. Voor dit deel van het plangebied wordt aangesloten op de eisen en ambities van het Schakelstuk. De volgende eisen gelden voor het Schakelstuk:

Ruimtelijk

  • Duurzame, eigentijdse en onderscheidende woningbouw, met een duidelijke relatie met het open landschap;
  • Een open zichtas over de as van de tuin van Noorthey;
  • Maak tussen twee aangrenzende percelen groene of geen erfafscheidingen;
  • De bebouwing krijgt een alzijdige vormgeving.

Programmatisch

  • Totaal netto bebouwd oppervlakte ('footprint') van maximaal 1.000 m2;
  • Woningen krijgen maximaal 1 laag met een kap of een duidelijk ondergeschikte tweede laag (excl. kelder);

Verkeerskundig

  • De verkeersentree vanaf de Veursestraatweg;
  • Parkeren binnen het deelplan.

Daarnaast zijn de volgende ambities opgesteld:

Ruimtelijk

  • Meer groen en blauw binnen het deelplan;
  • Vergroot het weide gebied en de zichtas zoveel mogelijk;
  • Maak een groene verbinding tussen de open weide en het weilandje van Schakenbosch;
  • Realiseer een zichtrelatie vanuit de bebouwing en het open landschap;
  • Geef de woningen zoveel mogelijk een directe relatie met de polder;
  • Parkeren zoveel mogelijk uit het zicht vanaf de zichtas en het landschap;
  • Maak een wandelverbinding (laarzenpad) mogelijk door het gebied;
  • Zoveel mogelijk gebruik maken van gebiedseigen groen.

Duurzaamheid

  • Een hoge ambitie op duurzaamheid, op gebouw- en gebiedsniveau;
  • Ruimte geven aan (collectief) particulier opdrachtgeverschap.

Woonmilieu

  • Geef ruimte voor expressief wonen goed in het landschap ingepast.

afbeelding "i_NL.IMRO.1916.Vlietvoordeweide-VG01_0004.png"

Afbeelding 4: spelregels voor het Schakelstuk

Het plan past in hoofdlijnen in de doelstellingen van de ruimtelijke uitnodiging, maar wijkt op onderdelen ook af. Zo worden de geschakelde woningen uitgevoerd in een laag met een hoge kap, waarmee de woningen drie lagen krijgen. Ook wordt de oppervlakte van 1.000 m2 overschreden. Wel is de ontwikkeling passend in het landschap en de omgeving en draagt het bij aan de cultuurhistorische waarden van het gebied.

2.4.4 Woonambities gemeentelijk woonbeleid

In de Bouwsteen groene woongemeente Leidschendam-Voorburg 2021 en de Woonzorgvisie 2022-2030 zijn de actuele thema's op het gebied van huisvesting (met eventueel daarbij behorende knelpunten) binnen de gemeente in kaart gebracht. De gemeente stelt in de Bouwsteen de volgende doelen om specifieke opgaven te behalen:

  • a. Ruimte voor woningbouw van 4.500 tot 5.000 woningen tot 2040;
  • b. Niet bouwen in het groen (uitwerking kompas: kwaliteit boven kwantiteit);
  • c. Functies parkeren, economie en zorg gaan niet ten koste van groen of woningen;
  • d. Gezien de bevolkingsgroei houden we rekening met extra ontwikkeling van jongerenvoorzieningen, culturele voorzieningen, zorg en onderwijs.

Uitgangspunt is een rustig stedelijk en hoogwaardig woonmilieu. Bij de invulling van de woonopgave gaat Leidschendam-Voorburg uit van de woningbehoefte van inwoners en zet zich in voor groepen waar de woningnood het hoogst is en blijft: jongeren, studenten, starters, senioren, kwetsbare inwoners, statushouders en spoedzoekers. Leidschendam-Voorburg stuurt waar mogelijk op de nieuwbouw van een substantieel aantal betaalbare woningen binnen bestaande woningbouwlocaties.

In de Woonzorgvisie Leidschendam-Voorburg 2022-2030 heeft de gemeente op het gebied van huisvesting als ambitie vastgesteld: "Het realiseren van voldoende en kwalitatief geschikte woningen voor de verschillende doelgroepen."

De opgaven die de gemeente stelt zijn:

  • a. Het realiseren en ontwikkelen van geschikte zelfstandige woonruimtes;
  • b. Het faciliteren en sturen op het realiseren van woonzorginitiatieven.

Doorwerking plangebied

Met de voorgenomen ontwikkeling wordt ingezet op een groene woonomgeving en een aantrekkelijke leefomgeving. Dit sluit met name aan op de Bouwsteen groene woongemeente. Met onderhavig plan worden geen goedkope woningen gerealiseerd, omdat het concept van landelijk en groen wonen het niet mogelijk maakt om voldoende goedkope woningen te realiseren. Hier wordt nader op ingegaan in paragraaf 2.4.5.

2.4.5 Verordening sociale en middeldure woningbouw Leidschendam-Voorburg 2020

Naar aanleiding van de woonvisie heeft de gemeente beleid ontwikkeld om meer betaalbare woningen te realiseren. In het bijzonder is er op dit moment een grote vraag naar sociale huurwoningen. Daarvoor zijn de Beleidsregels Woningbouw 2018-2021 vastgesteld. De beleidsregels vormen in principe een toetsingskader voor de beoordeling, prioritering en fasering van woningbouw. Het uitgangspunt is dat tenminste 30% sociale (huur)woningen moet worden verwezenlijkt.

Naast de sociale (huur)woningen blijkt ook een grote vraag te zijn naar middeldure koop- en huurwoningen. Daarnaast blijkt dat de sociale huurwoningen die gerealiseerd zijn, veelal niet in aanmerking komen voor huurtoeslag. Om effectiever in te kunnen zetten op de realisatie van sociale huurwoningen en middeldure huur- en koopwoningen, heeft de gemeenteraad op 7 juni 2022 de Verordening sociale en middeldure woningbouw Leidschendam-Voorburg 2022 vastgesteld. Deze verordening is een uitwerking van de structuurvisie en de Bouwsteen groene woongemeente. De huidige versie van de verordening is sinds 1 juli 2022 in werking.

Doorwerking plangebied

Met de voorgenomen ontwikkeling worden enkel dure woningen gerealiseerd. Daarmee wordt niet tegemoet gekomen aan de ambitie om voornamelijk goedkope woningen te realiseren. In artikel 3 zijn situaties genoemd waar deze verordening niet van toepassing is. In lid 2 is genoemd dat deze verordening niet van toepassing is op een bouwplan, indien voor de dag van inwerkingtreding van deze verordening door de raad of het college bindende ruimtelijke en/of programmatische randvoorwaarden of uitgangspunten ten behoeve van het bouwplan zijn vastgesteld in de vorm van een ruimtelijk kader, spelregelkaarten, een ruimtelijke uitnodiging, een ontwikkelvisie, randvoorwaarden voor een aanbesteding/tender of enig andere daarmee naar aard, doel en/of inhoud vergelijkbare besluit en/of document.

Voor het plangebied is een ruimtelijke uitnodiging opgesteld, zoals beschreven in paragraaf 2.4.3. Op basis van deze spelregels is het niet mogelijk om sociale woningbouw te realiseren. Daarmee zijn de regels zoals gesteld in de Verordening sociale en middeldure woningbouw Leidschendam-Voorburg 2022 niet van toepassing op onderhavig planinitiatief. Met toepassing van de hardheidsclausule uit de Verordening sociale en middeldure woningbouw Leidschendam-Voorburg 2022 worden de te realiseren sociale en middeldure woningen elders gerealiseerd, waaronder in deelgebied Noorthey.

2.4.6 Water- en rioleringsplan Leidschendam-Voorburg 2022-2027

In het Water- en rioleringsplan Leidschendam-Voorburg 2022-2027, vastgesteld op 10 november 2021, is de toekomstvisie voor 2050 op de zorg voor riolering en grond- en oppervlaktewater beschreven. De volgende beleidsdoelen zijn als uitgangspunt aangehouden:

  • Water- en rioleringszorg draagt bij aan een goede volksgezondheid;
  • Leidschendam-Voorburg wordt duurzaam en klimaatbestendig gemaakt;
  • Water- en rioleringszorg draagt bij aan een schone en prettige leefomgeving;
  • De gemeente heeft een goede dienstverlening;
  • De gemeente levert kwaliteit tegen een maatschappelijk verantwoord kostenniveau.

Om de ambitieuze doelen van het Water- en rioleringsplan te realiseren moet water een integraal onderdeel zijn van alle strategische en ruimtelijke plannen. Het waterplan moet het waterbeheer inhoudelijk en procesmatig verbeteren, met voortdurende aandacht voor duurzaamheid.

Bij een ruimtelijk plan dient een initiatiefnemer in het kader van de watertoets in een vroeg stadium overleg te voeren met de waterbeheerder over het planvoornemen. Hiermee wordt voorkomen dat ruimtelijke ontwikkelingen in strijd zijn met duurzaam waterbeheer.

Doorwerking plangebied

Onderhavig planinitiatief voldoet aan de gestelde voorwaarden van het Water- en rioleringsplan Leidschendam-Voorburg 2022-2027. Het aspect water wordt nader onderbouwd in paragraaf 5.2.

2.4.7 Verkeer- en parkeerbeleid
2.4.7.1 Verkeer- en vervoersplan

Het herijkte Verkeer- en Vervoersplan 2014 is vastgesteld op 14 oktober 2014 en bestaat uit drie delen. Onderdeel A geeft de visie en de opgaven van de gemeente Leidschendam-Voorburg bij het verkeers- en vervoerbeleid in de periode 2014-2020, met een doorkijk naar 2040. In het uitgebreidere deel B worden de achterliggende analyses en oplossingsrichtingen beschreven. Om de oplossingen uit te voeren zal een meerjaren uitvoeringsprogramma (deel C) worden opgesteld dat gekoppeld is aan het Investeringsprogramma Ruimtelijke Ontwikkeling en jaarlijks wordt geactualiseerd. Onderdeel van het uitvoeringsprogramma is een maatregelenlijst.

2.4.7.2 Nota Parkeerbeleid 2021

De Nota Parkeerbeleid 2021 is vastgesteld op 6 april 2021. In de Nota Parkeerbeleid 2021 is de visie op parkeren in de gemeente Leidschendam-Voorburg vastgelegd en staan de kaders voor verdere uitwerking van het parkeerbeleid. De gemeente wil een duidelijk en eenduidig parkeerbeleid voeren, waarbij parkeerbeleid ook kan betekenen dat er juist geen parkeermaatregelen worden getroffen. Deze nota is tot stand gekomen op basis van twee gemeente-brede enquêtes over parkeren, objectieve parkeermetingen en een interactief proces met een klankbordgroep bestaande uit bewoners en ondernemers. twee gemeente-brede enquêtes over parkeren en objectieve parkeermetingen gehouden.

2.4.7.3 Nota Parkeernormen 2012

De Nota Parkeernormen is vastgesteld op 6 november 2012 en beschrijft de parkeernormen voor fiets en auto binnen de gemeente Leidschendam-Voorburg. Hieraan moet worden voldaan bij ruimtelijke ontwikkelingen binnen de gemeente. De nota beschrijft de achterliggende rekenmethodiek en geeft aan onder welke voorwaarden van de norm mag worden afgeweken.

Doorwerking plangebied

Het aspect verkeer en parkeren wordt nader onderbouwd in paragrafen 4.2.4 en 5.12. Hieruit blijkt dat voldoende parkeerplaatsen op eigen terrein worden gerealiseerd. Ook leidt de ontwikkeling niet tot verkeersoverlast en zijn er mogelijkheden om alternatieve vervoersmiddelen te gebruiken, zoals de fiets of de bus.

2.4.8 Uitvoeringsprogramma duurzaamheid 2019-2022

Om te zorgen dat ook voor de toekomstige generaties onze planeet een goede plek is om te leven, moeten we veranderen in hoe we werken, wonen en leven. Ook in deze gemeente. Het college van burgemeester en wethouders van Leidschendam-Voorburg wil grote stappen zetten op het gebied van duurzaamheid en milieu. De ambitie is een CO2-neutrale gemeente met een circulaire economie in 2050. De gemeente werkt aan een toekomstbestendige stad met een gezond woon- en leefklimaat. De gemeente is trots op Leidschendam-Voorburg als groene en duurzame woonstad en wil dit samen met de bewoners blijvend versterken.

Sinds 2016 is op basis van de Duurzaamheidsagenda 2016-2020 aan verduurzaming gewerkt. op basis van ontwikkelingen, het coalitieakkoord in 2018 en vakinhoudelijke kennis van partners en ambtenaren wordt het duurzaamheidsbeleid verder ontwikkeld en bestendigd in het uitvoeringsprogramma duurzaamheid 2019-2022. Dit uitvoeringsprogramma is vastgesteld op 10 december 2019.

Doorwerking plangebied

Onderhavig planinitiatief past binnen de kaders van het uitvoeringsprogramma duurzaamheid 2019-2022. Het aspect duurzaamheid in relatie tot de voorgenomen ontwikkeling is verder beschreven in paragraaf 5.10.

Hoofdstuk 3 Bestaande situatie

3.1 Inleiding

Dit hoofdstuk beschrijft de ruimtelijke en functionele analyse van het plangebied op basis van de bestande situatie, de ruimtelijke hoofdstructuur en de aanwezigheid van verschillende functies in en rond het plangebied.

3.2 Functionele analyse

Het plangebied is gelegen binnen de Duivenvoordecorridor en bestaat voor de voorgenomen ontwikkeling functioneel uit twee delen.

Het noordoostelijke deel van het plangebied wordt op dit moment gebruikt door de GAMMA. Dit omvat detailhandel in de vorm van een bouwmarkt met een parkeerterrein.

Het zuidwestelijke deel van het plangebied is op dit moment in gebruik als grasland. In het verleden werden deze percelen gebruikt voor glastuinbouw. Sinds de sloop van de kassen is er echter geen sprake meer van glastuinbouw en heeft het perceel slechts een beperkte agrarische functie.

3.3 Ruimtelijke analyse

3.3.1 Bebouwingsstructuur

Op het noordelijke deel van het plangebied staat een GAMMA bouwmarkt. Dit pand is circa 2340 m2 groot en heeft een bedrijfsmatige uitstraling. De rest van het plangebied is op dit moment onbebouwd. In het verleden hebben kassen in het plangebied gestaan, maar deze zijn gesloopt.

3.3.2 Wegenstructuur

De GAMMA is ontsloten vanaf de Veursestraatweg. Op het terrein van de GAMMA zijn parkeervoorzieningen ten behoeve van de GAMMA aanwezig.

3.3.3 Groenstructuur

Het plangebied is gelegen in de Duivenvoordecorridor. Dit is een gebied waar diverse ontwikkelingen gaande zijn om de landschappelijke kwaliteiten te versterken. Waar het gebied eerder hoofdzakelijk bebouwd was met kassen, zijn de meeste kassen in het gebied gesloopt. Dit heeft geleid tot meer openheid en ruimte voor nieuwe groenstructuren.

Het plangebied bestaat deels uit braakliggend terrein. Dit deel van het plangebied bestaat met name uit gras en struiken. Aan de rand van het plangebied zijn enkele bomen en struiken aanwezig. Het perceel van de GAMMA is hoofdzakelijk verhard en kent weinig groen.

Door het plangebied loopt een wandelpad langs de Vlinders aan de Vliet. Deze loopt langs een poldersloot en is groen ingepast.

3.3.4 Waterstructuur

In en rond het plangebied zijn diverse waterlopen aanwezig. Langs de GAMMA ligt aan de zuidzijde een waterloop, welke van de Veursestraatweg naar de Noortheylaan loopt. Daarnaast bevinden zich langs de braakliggende percelen tevens enkele waterlopen.

Hoofdstuk 4 Toekomstige situatie

4.1 Inleiding

Dit hoofdstuk gaat in op de toekomstige situatie van het plangebied. Deze toekomstige situatie bepaalt de vorm en inhoud van de juridische regeling (bestemmingsregels) van dit bestemmingsplan.

4.2 Toekomstige situatie

4.2.1 Stedenbouwkundige opzet

Het plangebied is georiënteerd op de Veursestraatweg. Het plangebied wordt vanaf hier ontsloten. Ook is het plangebied goed zichtbaar vanaf deze weg.

Het plangebied bestaat hoofdzakelijk uit een collectief woonlandschap. In dit gebied worden geschakelde woningen gerealiseerd, welke in een oost-west oriëntatie worden geplaatst. Door deze oriëntatie aan te houden, wordt aangesloten op de bestaande en de nog aan te leggen waterstructuren in het plangebied. Ook kan hiermee de zichtas van Noorthey worden gewaarborgd, welke ongeveer langs het bestaande wandelpad loopt.

Om de ruimtelijke kwaliteit te behouden, worden geen bijgebouwen in de tuinen gerealiseerd. Er wordt een gemeenschappelijke schuur gerealiseerd, welke dezelfde oriëntatie heeft als de woningen. Deze schuur wordt goed in het groen ingepast.

Aan de voorzijde van het perceel wordt een poortwachterswoning gerealiseerd. Deze sluit goed aan op de lintbebouwing van de Veursestraatweg. Ook dient deze als een statige entree naar de noordzijde van het plangebied.

De ontwikkeling is passend in het landschap van de Duivenvoordecorridor. Er wordt meer oppervlaktewater toegevoegd en de groenstructuren sluiten aan op de bestaande groenstructuren in de omgeving. De woningen worden op deze manier goed landschappelijk ingepast. Daarmee wordt het wonen in een groene en landelijke omgeving mogelijk gemaakt.

afbeelding "i_NL.IMRO.1916.Vlietvoordeweide-VG01_0005.png"

Afbeelding 5: Bovenaanzicht plangebied toekomstige situatie

afbeelding "i_NL.IMRO.1916.Vlietvoordeweide-VG01_0006.png"

Afbeelding 6: Impressie plangebied vanaf de lucht

4.2.2 Bebouwingsstructuur

In het plangebied worden 26 geschakelde woningen gerealiseerd, verdeeld over 5 blokken. De geschakelde woningen worden gebouwd in een landelijke stijl, welke passend is bij de groene uitstraling van het plangebied. Dit betreffen eengezinswoningen. De woningen worden ontsloten middels een voetpad, welke verbonden is met de parkeerplaats in het plangebied.

De berging krijgt de uitstraling van een schuur, zoals deze meer voorkomen in agrarische gebieden. In deze schuur krijgt iedere woning zijn eigen berging.

De poortwachterswoning betreft een twee-onder-een-kap woning en krijgt een statige uitstraling. De voorgevel van de woning is gericht naar de toegangsweg van het plangebied.

afbeelding "i_NL.IMRO.1916.Vlietvoordeweide-VG01_0007.png"

Afbeelding 7: Impressie poortwachterswoning vanaf de Veursestraatweg

afbeelding "i_NL.IMRO.1916.Vlietvoordeweide-VG01_0008.png"

Afbeelding 8: Impressie van de geschakelde woningen

4.2.3 Groen- en waterstructuur

Groen

De groenstructuren in het plangebied sluiten aan op het landschap van de Duivenvoordecorridor. De groenstructuren zijn nader uitgewerkt in afbeelding 5.

Langs de oevers van de sloten worden bomen en andere vormen van groen geplant. Ook zullen natuurvriendelijk oevers worden gerealiseerd. Nabij het water is tevens ruimte voor een natuurlijke speelplek. Ook wordt de Vlinders aan de Vliet groen ingepast.

De parkeerplaatsen worden landschappelijk ingepast middels een bloesemgaard.

Rondom de schuur zijn een speelweide, een pluk- en moestuin, bloemenweides, bloemrijk grasland en een talud met bessen voorzien.

Enkele oevers worden ingericht als natuurvriendelijke oever. De oevers krijgen over het algemeen een groene uitstraling.

afbeelding "i_NL.IMRO.1916.Vlietvoordeweide-VG01_0009.png"

Afbeelding 9: Impressiebeeld van de groene ruimte rondom de schuur.

Water

De bestaande waterpartijen in en rond het plangebied blijven behouden en waar nodig versterkt. Ook worden diverse nieuwe waterpartijen aangelegd. Met dit plan wordt dan ook meer oppervlaktewater gecreëerd.

4.2.4 Verkeersstructuur

Het plangebied wordt op twee punten ontsloten aan de Veursestraatweg. Vanaf elke ontsluiting loopt een weg naar een parkeerplaats, waar bewoners en bezoekers de auto kunnen parkeren. Vanaf hier kan men de woningen via de voetpaden bereiken.

In het plangebied zijn diverse voetpaden aanwezig. Middels deze paden kan men eenvoudig de schuur en moestuinen bereiken.

Aan de Veursestraatweg ligt een fietspad. Vanaf dit fietspad kunnen fietsers het plangebied bereiken, via dezelfde ontsluitingswegen als de auto's.

Aan de noordzijde worden 22 parkeerplaatsen gerealiseerd, bedoeld voor de 11 woningen aan deze zijde. Aan de zuidzijde worden 30 parkeerplaatsen gerealiseerd. Bij de poortwachterswoningen zijn tevens 4 parkeerplaatsen aan de overzijde van de weg geprojecteerd.

Hoofdstuk 5 Milieuaspecten

5.1 Inleiding

In dit hoofdstuk wordt ingegaan op de relevante milieu- en omgevingsaspecten voor de voorgenomen ontwikkeling. Hierin wordt onderbouwd of bepaalde aspecten kunnen leiden tot belemmeringen voor onderhavig planinitiatief.

5.2 Water

5.2.1 Inleiding

De waterparagraaf is een vast onderdeel van het bestemmingsplan. In dit hoofdstuk komen alle relevante wateraspecten aan bod die van belang zijn in het plangebied. Het Hoogheemraadschap van Rijnland is verantwoordelijk voor de waterkwantiteit en -kwaliteit van de polder- en boezemwatergangen in en om het plangebied. De gemeentelijke taken zijn onder andere het riool- en oeverbeheer. Het plangebied valt binnen de reikwijdte van het Water- en rioleringsplan Leidschendam-Voorburg 2022-2027 dat op 10 november 2021 door de gemeenteraad is vastgesteld.

5.2.1.1 Nationaal Water Programma 2022-2027

Het Nationaal Water Programma 2022-2027 (NWP) is vastgesteld op 18 maart 2022. In het NWP beschrijft de Rijksoverheid de hoofdlijnen van het nationale waterbeleid en de uitvoering ervan in de rijkswateren en -vaarwegen.

Er liggen grote opgaven voor het waterdomein. Zo moet Nederland zich aanpassen aan de gevolgen van klimaatverandering. Ook moeten we blijven werken aan een goede bescherming tegen overstromingen en aan een klimaatrobuuste zoetwatervoorziening tegen toenemende droogte. Ook verdient de zorg voor goede waterkwaliteit en duurzame drinkwatervoorziening aandacht. Daarnaast hebben diverse functies het water nodig, zoals scheepvaart, landbouw en natuur. In het NWP zijn deze uitdagingen uitgewerkt en is aangegeven hoe hiermee om wordt gegaan.

5.2.1.2 Waterwet

De Waterwet regelt het beheer van de waterkeringen, het oppervlaktewater en het grondwater, verbetert de samenhang tussen waterbeleid en ruimtelijke ordening en zorgt voor een eenduidige bestuurlijke procedure en daarbij behorende rechtsbescherming voor besluiten. De Waterwet dient als paraplu om de Kaderrichtlijn Water (KRW) te implementeren en geeft ruimte voor implementatie van toekomstige Europese richtlijnen.

De waterschappen hebben een bevoegdheid voor het verlenen van vergunningen voor grondwateronttrekkeningen, bemalingen en infiltraties, met uitzondering van onttrekkingen voor drinkwater, koude en warmteopslag en grote industriële onttrekkingen van meer dan 150.000m3/jaar. Gemeenten hebben verdergaande taken en bevoegdheden in het kader van de zorgplicht voor het inzamelen van afvalwater in de riolering en voor hemelwater en grondwater.

5.2.1.3 Nationaal Bestuursakkoord Water

In het Nationaal Bestuursakkoord Water (NBW) is het kabinetsstandpunt over het waterbeleid in de 21e eeuw vastgelegd. De hoofddoelstellingen zijn: het waarborgen van het veiligheidsniveau bij overstromingen en het verminderen van wateroverlast. Daarbij wordt de voorkeur gegeven aan ruimtelijke maatregelen boven technische maatregelen. In het NBW is ook de watertoets als procesinstrument opgenomen. De watertoets is het proces van vroegtijdig informeren, adviseren en beoordelen van waterhuishoudkundige aspecten in ruimtelijke plannen en besluiten. Uitvoering van de watertoets betekent in feite dat de gemeente en de waterbeheerder samenwerken bij het uitwerken van ruimtelijke plannen, zodat problemen in het gebied zelf en de omgeving worden voorkomen. De watertoets is sinds 2003 verankerd in het Besluit ruimtelijke ordening en hiermee verplicht voor alle ruimtelijke plannen en besluiten.

In 2008 is het NBW geactualiseerd met als doel de watersystemen in 2015 op orde te krijgen, met name op het gebied van wateroverlast en watertekort.

5.2.1.4 Kaderrichtlijn Water

De Europese Kaderrichtlijn Water (KRW) geeft een kader voor de bescherming van de ecologische en chemische kwaliteit van oppervlaktewater en grondwater. Zo dienen alle waterlichamen in 2027 een 'goede ecologische toestand' (GET) te hebben bereikt en dienen sterk veranderende c.q. kunstmatige wateren in 2027 een 'goed ecologisch potentieel' (GEP) te hebben bereikt. De chemische toestand dient in 2027 voor alle wateren (natuurlijk en kunstmatig) goed te zijn.

5.2.1.5 Regionaal waterprogramma Zuid-Holland 2022-2027

In het Regionaal waterprogramma Zuid-Holland 2022-2027 worden de provinciale opgaven beschreven in het kader van water. Het programma bevat de verplichte onderdelen om aan de Europese richtlijnen te voldoen. Dit zijn de Kaderrichtlijn Water, Grondwaterrichtlijn, Drinkwaterrichtlijn, Richtlijn Overstromingsrisico's en de Zwemwaterrichtlijn. Daarnaast bevat het programma onderwerpen als zoetwatervoorziening, wateroverlast en waterrecreatie. Door deze onderwerpen in één document te behandelen, kunnen deze in samenhang worden bekeken.

5.2.1.6 Waterbeheerplan 'Water wijst de weg' Hoogheemraadschap Rijnland

Het Waterbeheerplan 'Water wijst de weg' is vastgesteld voor de periode 2022-2028. Hierin zijn de ambities van Rijnland beschreven, inclusief de richtinggevende uitgangspunten voor de planperiode. Ook de uitvoering van de opgaven wordt beschreven.

5.2.1.7 Keur Rijnland 2020

De Keur is een verordening van de waterbeheerder met wettelijke regels voor waterkeringen, watergangen en andere waterstaatwerken (o.a. bruggen, duikers, stuwen, sluizen en gemalen) en voor kwelgevoelige gebieden. Maar ook voor het onttrekken en lozen van grondwater en het aanbrengen van verhard oppervlak. Het uitgangspunt van deze Keur is 'ja, tenzij': in beginsel zijn handelingen en/of werken in het watersysteem toegestaan, tenzij expliciet in de Keur anders is bepaald. De Keur vermeldt expliciet welke handelingen vergunningplichtig zijn en welke aan algemene regels of aan de zorgplicht moeten voldoen. Wie bijvoorbeeld op een waterkering wil bouwen, moet een watervergunning aanvragen bij Rijnland (en een omgevingsvergunning bij de gemeente). In de Uitvoeringsregels die bij de Keur horen, is dit nader uitgewerkt.

5.2.1.8 Water- en rioleringsplan 2022-2027 Leidschendam-Voorburg

In het Water- en rioleringsplan Leidschendam-Voorburg 2022-2027, vastgesteld op 10 november 2021, is de toekomstvisie voor 2050 op de zorg voor riolering en grond- en oppervlaktewater beschreven. De volgende beleidsdoelen zijn als uitgangspunt aangehouden:

  • Water- en rioleringszorg draagt bij aan een goede volksgezondheid;
  • Leidschendam-Voorburg wordt duurzaam en klimaatbestendig gemaakt;
  • Water- en rioleringszorg draagt bij aan een schone en prettige leefomgeving;
  • De gemeente heeft een goede dienstverlening;
  • De gemeente levert kwaliteit tegen een maatschappelijk verantwoord kostenniveau.

Om de ambitieuze doelen van het Water- en rioleringsplan te realiseren moet water een integraal onderdeel zijn van alle strategische en ruimtelijke plannen. Het waterplan moet het waterbeheer inhoudelijk en procesmatig verbeteren, met voortdurende aandacht voor duurzaamheid.

Bij een ruimtelijk plan dient een initiatiefnemer in het kader van de watertoets in een vroeg stadium overleg te voeren met de waterbeheerder over het planvoornemen. Hiermee wordt voorkomen dat ruimtelijke ontwikkelingen in strijd zijn met duurzaam waterbeheer.

5.2.2 Beoordeling plangebied

In de oorspronkelijke situatie was het gehele plangebied bebouwd. Het zuidelijke deel was bebouwd met kassen. Het noordelijke deel was, en is nog steeds, bebouwd door de GAMMA. Het terrein van de GAMMA is hoofdzakelijk verhard.

Door de sloop van de kassen is ruimte ontstaan voor onderhavige ontwikkeling. Ook biedt de sloop van de GAMMA ruimte om woningen te ontwikkelen. De sanering van de locatie staat daarmee in relatie tot de nieuwe ontwikkeling.

Er is sprake van een grote afname in verharding. In de voorgenomen ontwikkeling is veel ruimte voor groen en water. Het regenwater kan daardoor veel beter weglopen dan in de oorspronkelijke situatie. Hierdoor hoeft minder water aanspraak te maken op het riool. Bij de uitvoering van het bouwplan wordt rekening gehouden met het bouwen op boezemland en bouwpeil in relatie tot het tegengaan van grondwateroverlast.

Ten behoeve van de ontwikkeling is een Watertoets uitgevoerd. De resultaten hiervan zijn opgenomen in Bijlage 1 Watertoets. Hieruit blijkt dat waterschapsbelangen worden geraakt. Het Hoogheemraadschap Rijnland heeft in een vooroverlegreactie aangegeven dat een watervergunning vereist is voor het uitvoeren van de benodigde werkzaamheden.

Er wordt daarmee voldoende rekening gehouden met het aspect water in het plangebied. Er zijn op dit punt geen belemmeringen te verwachten.

5.3 Bodem

5.3.1 Inleiding

De Wet ruimtelijke ordening (Wro) bepaalt dat gemeenten bij het vaststellen van bestemmingsplannen en het verlenen van omgevingsvergunningen regels stellen voor een goede ruimtelijke ordening. Dit betekent dat de bodemkwaliteit en de voorgenomen bestemming met elkaar in overeenstemming dienen te zijn. Het is niet toegestaan om te bouwen op verontreinigde grond. Nader onderzoek in de vorm van een historisch onderzoek of een verkennend bodemonderzoek geeft inzicht of de bodem ter plaatse van een ontwikkeling geschikt is voor het beoogde gebruik en bestemming.

Het bodembeleid onderscheidt drie soorten grond en bodem met ieder hun eigen beleid en wet- en regelgeving:

  • Sterk verontreinigde grond (boven interventiewaarden);
  • Licht verontreinigde grond (boven AW2000-waarden);
  • Schone bodems (beneden AW2000-waarden).

Het Besluit bodemkwaliteit hanteert voor het toepassen van grond en bagger een toets op de ontvangende bodem en aan de gebruiksfunctie. Het doel van het Besluit bodemkwaliteit is duurzaam bodembeheer. Dat wil zeggen: een balans tussen bescherming van de bodemkwaliteit voor mens en milieu en gebruik van de bodem voor maatschappelijke ontwikkelingen zoals woningbouw of aanleg van wegen. Tevens biedt het besluit mogelijkheden voor grondverzet.

5.3.2 Beoordeling plangebied

Er is een milieukundig (water)bodemonderzoek uitgevoerd ter plaatse van het terrein van de GAMMA. In dit deel van het plangebied is sprake van sterk verhoogde gehalten aan koper, zink en PAK. De spreiding en omvang van deze verontreiniging is onbekend. Daarom is een nader bodemonderzoek conform de NTA 5755 noodzakelijk om vast te stellen of er sprake is van ernstige bodemverontreiniging. Het milieukundig (water)bodemonderzoek is toegevoegd als Bijlage 2 Bodemonderzoek Gamma-locatie bij de toelichting van onderhavig bestemmingsplan.

Het deel van het plangebied dat voorheen bebouwd was met kassen is in dit onderzoek niet meegenomen. Voordat de bouw plaatsvindt, zal voor dit deel van het plangebied tevens een bodemonderzoek uitgevoerd moeten worden. Dit is als voorwaardelijke verplichting opgenomen in artikel 5.2.5 en 6.2.5 van de regels van dit bestemmingsplan.

5.4 Niet-gesprongen explosieven

5.4.1 Inleiding

Er kunnen als gevolg van gevechtshandelingen niet-gesprongen conventionele explosieven in het onderzoeksgebied zijn achtergebleven. Er ontstaat bij het spontaan aantreffen van conventionele explosieven uit de Tweede Wereldoorlog mogelijk een verhoogd veiligheidsrisico. Onbedoelde detonaties kunnen bij de uitvoering van werkzaamheden in het ergste geval leiden tot dodelijk letsel en zware schade aan materieel en omgeving. In het kader van een goede ruimtelijke ordening is het van belang om een antwoord te geven op de vraag of en zo ja in welke delen van het onderzoeksgebied er sprake is van een verhoogd risico op het aantreffen van conventionele explosieven.

De gemeente Leidschendam-Voorburg heeft in de periode 2013-2015 alle gemeentelijke dossiers met gegevens uit de Tweede Wereldoorlog, luchtfoto's en dossiers aanwezig bij het Nationaal Archief, EOD en het NIMH bestudeerd en de oorlogshandelingen in kaart gebracht. Op basis van deze dossiers en luchtfoto's is een GIS-kaart gemaakt met daarop aangegeven de oorlogshandelingen, bomkraters, loopgraven, stellingen, etc.

Het adviesbureau AVG heeft in september 2015, conform de landelijke norm, een explosievenonderzoek uitgevoerd waarbij gebruik is gemaakt van de gemeentelijke gegevens van Leidschendam-Voorburg, gegevens van de gemeente Voorschoten en diverse andere archieven. Dit onderzoek is toegevoegd als Bijlage 3 Niet gesprongen explosieven.

Op basis van het onderzoek is vervolgens een risicokaart opgesteld. Door middel van gekleurde vlakken is aangegeven waar in de bodem mogelijk nog explosieven uit de Tweede Wereldoorlog aanwezig kunnen zijn.

5.4.2 Beoordeling plangebied

In afbeelding 10 zijn de diverse oorlogshandelingen in het gebied te zien. Rond de grens van het plangebied lag een Splitterbox. Dat was een aarden wal om oorlogsmaterialen te verbergen. Er zijn geen aanwijzingen dat in het plangebied sporen aanwezig zijn van niet-gesprongen explosieven.

In afbeelding 11 is een overzicht gemaakt van locaties met gebieden die verdacht zijn op de aanwezigheid van explosieven. In en nabij het plangebied liggen geen verdachte locaties. De verdachte gebieden voor een stelling (donkerrood), een wapenopstelling (rood) en loopgraven (geel) zijn dusdanig ver van het plangebied verwijderd dat deze geen risico vormen voor deze ontwikkeling.

Op basis van deze gegevens is geen concrete aanleiding dat er binnen het plangebied, vergeleken met de rest van Nederland, een verhoogde kans bestaat op de aanwezigheid van niet-gesprongen explosieven.

afbeelding "i_NL.IMRO.1916.Vlietvoordeweide-VG01_0010.png"

Afbeelding 10: Verzamelde feiten 

afbeelding "i_NL.IMRO.1916.Vlietvoordeweide-VG01_0011.png"

Afbeelding 11: Bodembelastingkaart conventionele explosieven

5.5 Luchtkwaliteit

5.5.1 Inleiding

In het kader van een goede ruimtelijke ordening wordt bij het opstellen van een ruimtelijk plan uit het oogpunt van de bescherming van de gezondheid van de mens rekening gehouden met de luchtkwaliteit. Het toetsingskader voor luchtkwaliteit wordt gevormd door hoofdstuk 5, artikel 5.2 van de Wet milieubeheer (ook wel Wet luchtkwaliteit genoemd, Wlk). Dit onderdeel van de Wet milieubeheer (Wm) bevat grenswaarden voor zwaveloxide, stikstofoxide, fijn stof, lood, koolmonoxide en benzeen. Hierbij zijn in de ruimtelijke ordeningspraktijk langs de wegen vooral de grenswaarden voor stikstofoxide (jaargemiddelde) en fijn stof (jaar- en daggemiddelde) van belang. De grenswaarden van de laatstgenoemde stoffen zijn in tabel 2 weergegeven.

Stof   Toetsing van   Grenswaarde  
Stikstofoxide (NO2)   Jaargemiddelde concentratie   40 µg/m3  
  Uurgemiddelde concentratie   Max. 18 keer p.j. meer dan 200 µg/m3  
Fijnstof (PM10)   Jaargemiddelde concentratie   40 µg/m3  
  24-uurgemiddelde concentratie   Max. 35 keer p.j. meer dan 50 µg/m3  
Fijnstof (PM2,5)   Jaargemiddelde concentratie   25 µg/m3  

Tabel 2: Grenswaarden luchtkwaliteit

Op grond van artikel 5.16 van de Wm kunnen de bestuursorganen bevoegdheden die gevolgen kunnen hebben voor de luchtkwaliteit (zoals de vaststelling van een bestemmingsplan) uitoefenen indien:

  • de bevoegdheden/ontwikkelingen niet leiden tot een overschrijding van de grenswaarden (lid 1 onder a);
  • de concentratie in de buitenlucht van de desbetreffende stof als gevolg van de uitoefening van die bevoegdheden per saldo verbetert of ten minste gelijk blijft (lid 1 onder b1);
  • bij een beperkte toename van de concentratie van de desbetreffende stof, door een met de uitoefening van de betreffende bevoegdheid samenhangende maatregel of een door die uitoefening optredend effect, de luchtkwaliteit per saldo verbetert (lid 1 onder b2);
  • de bevoegdheden/ontwikkelingen niet in betekenende mate bijdragen aan de concentratie in de buitenlucht (lid 1 onder c);
  • het voorgenomen besluit is genoemd of past binnen het omschreven Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL) of een vergelijkbaar programma dat gericht is op het bereiken van de grenswaarden (lid 1 onder d).

In het kader van een goede ruimtelijke ordening wordt bij het opstellen van ruimtelijke plannen uit oogpunt van de bescherming van de gezondheid van de mens tevens rekening gehouden met de luchtkwaliteit ter plaatse van het projectgebied. Met grof stof wordt rekening gehouden bij de milieuzonering en wordt niet in het kader van luchtkwaliteit meegenomen.

Besluit niet in betekenende mate

In het Besluit niet in betekenende mate (nibm) is bepaald in welke gevallen een project vanwege de gevolgen voor de luchtkwaliteit niet aan de grenswaarden hoeft te worden getoetst. Hierbij worden twee situaties onderscheiden:

  • een project heeft een effect van minder dan 3% van de jaargemiddelde grenswaarde NO2 en PM10 (= 1,2 µg/m3).
  • een project valt in een categorie die is vrijgesteld aan toetsing aan de grenswaarden; deze categorieën betreffen onder andere woningbouw met niet meer dan 1.500 woningen bij één ontsluitingsweg en 3.000 woningen bij twee ontsluitingswegen, kantoorlocaties met een bruto vloeroppervlak van niet meer dan 100.000m2 bij één ontsluitingsweg en 200.000 m2 bij twee ontsluitingswegen.

5.5.2 Beoordeling plangebied

Langs de Veursestraatweg zijn meetpunten aanwezig voor de jaargemiddelde concentraties NO2, PM10 en PM2,5. In de NSL-monitoringstool zijn deze concentraties inzichtelijk gemaakt. De jaargemiddelde concentraties NO2 en PM10 zijn minder dan 35 µg/m3. Het aantal PM10 overschrijdingen is minder dan 35 dagen. De jaargemiddelde concentratie PM2,5 is minder dan 20 µg/m3. Op basis hiervan kan geconcludeerd worden dat de luchtkwaliteit in het plangebied voldoende is en daarom geen belemmering vormt voor onderhavig planinitiatief.

Daarnaast valt de ontwikkeling in een categorie welke niet in betekende mate gevolgen heeft voor de luchtkwaliteit. Ter controle is de nibm-tool ingevuld, waaruit blijkt dat de ontwikkeling ruim onder de grenswaarde blijft. Dit is te zien in onderstaande afbeelding.

afbeelding "i_NL.IMRO.1916.Vlietvoordeweide-VG01_0012.png"

Afbeelding 12: NIBM tool

5.6 Geluid

5.6.1 Inleiding

In het kader van de Wet geluidhinder (Wgh) moet voor het oprichten van geluidsgevoelige bestemmingen (woningen, onderwijsgebouwen, ziekenhuizen, verzorgingstehuizen, etc.), die binnen de onderzoekszone van (spoor)wegen en gezoneerde industrieterreinen liggen, een toets aan de geluidsnormen plaatsvinden.

In de Wgh worden eisen gesteld aan de toelaatbare geluidsbelasting op de gevels van nog niet geprojecteerde woningen langs een bestaande weg of spoor in stedelijk en buitenstedelijk gebied.

In situaties waarbij de Wgh niet van toepassing is (bijvoorbeeld rond 30 km wegen of bij bedrijven niet gelegen op Wgh-gezoneerde bedrijventerreinen) al de bescherming tegen geluid via de invulling van een goede ruimtelijke ordening plaatsvinden.

Wegverkeerslawaai

Er is van rechtswege een zone gelegen langs iedere weg, met uitzondering van woonerven en 30-km/u gebieden. Voor alle woningen en geluidsgevoelige bestemmingen die binnen de zone van die weg liggen, moet de geluidsbelasting als gevolg van verkeerslawaai berekend worden.

De geluidsimmissie van een verkeersweg is afhankelijk van het aantal rijstroken en ook van de aard van de omgeving. Daarom heeft een geluidszone langs een weg niet één standaardbreedte. In art. 74 Wgh wordt de omvang van de zone voor de verschillende situaties aangegeven.

Railverkeerslawaai

Bij spoorweglawaai is de breedte van de zone onder andere afhankelijk van het aantal sporen en de verkeersintensiteit. Er is van rechtswege een zone gelegen langs iedere spoorlijn.

De waarde voor de ten hoogst toelaatbare geluidsbelasting, vanwege een weg, mag niet hoger worden vastgesteld dan 55 dB voor woningen en geluidsgevoelige terreinen binnen de zone van de spoorweg.

Industrielawaai/bedrijfszonering

Zonering in het kader van industrielawaai Wet geluidhinder is het ruimtelijk scheiden van industrieterreinen waarop (grote) lawaaimakers, woningen en andere geluidsgevoelige bestemmingen zijn gevestigd. Lawaaimakers kunnen aan de ene kant hun geluidsproducerende activiteiten niet onbeperkt uitbreiden ter bescherming van woningen en andere geluidsgevoelige bestemmingen binnen en buiten de zone. Aan de andere kant wordt, ter bescherming van hun akoestische ruimte, voorkomen dat woningen en andere geluidsgevoelige bestemmingen te veel oprukken naar de lawaaimakers.

5.6.2 Beoordeling plangebied

Het plangebied valt binnen de geluidszone van de Veursestraatweg. Op basis van de Wet geluidhinder is daarom een akoestisch onderzoek uitgevoerd naar wegverkeerslawaai. Hierbij is uitgegaan van een rijsnelheid van 50 kmph aan de Veursestraatweg. Momenteel is dit nog een 80 kmph weg, maar aangezien de gemeente Leidschendam-Voorburg in een vergevorderd stadium is met het omzetten van de snelheid op de Veursestraatweg naar 50 kmph is het aannemelijk hiermee te rekenen. Daarbij komt het feit dat de geluidsbelasting over 10 jaar moet worden berekend, dus voor 2032. Tegen die tijd is de Veursestraatweg een 50 kmph weg, waardoor deze snelheid als uitgangspunt kan worden genomen. Het onderzoek is bijgevoegd in Bijlage 4 Akoestisch onderzoek.

Uit dit onderzoek is gebleken dat de voorkeursgrenswaarde van 48 dB wordt overgeschreden op de poortwachterswoning. Hiervoor gelden waarden van 53 dB. Daarmee wordt voldaan aan de maximaal toelaatbare grenswaarde van 53 dB conform de Wgh. Om de voorgenomen ontwikkeling mogelijk te maken, dient een hogere waarde te worden aangevraagd bij de gemeente. Het besluit hogere waarde is toegevoegd als Bijlage 5 Besluit Hogere Grenswaarden Wet Geluidhinder.

Er is in het plangebied geen sprake van geluidhinder door railverkeer of industrie. Het aspect geluid vormt daarmee geen belemmering voor onderhavig planinitiatief.

5.7 Flora en Fauna

5.7.1 Inleiding

De Wet natuurbescherming vormt het voornaamste beleidsmatige toetsingskader op het gebied van de ecologische soortenbescherming en de ecologische gebiedsbescherming. Deze wet is op 1 januari 2017 in werking getreden en vervangt de Flora- en Faunawet, de Natuurbeschermingswet 1998 en de Boswet. In de toelichting van een bestemmingsplan moeten de gevolgen van de voorgenomen ontwikkeling voor ecologische waarden in beeld worden gebracht, zodat aannemelijk kan worden gemaakt of de ontwikkeling voldoet aan de op grond van de Wet natuurbescherming gestelde regels.

Soortenbescherming

Soortenbescherming is onder de Wet natuurbescherming geregeld op basis van een drietal verschillende beschermingsregimes, namelijk voor vogelrichtlijnsoorten, habitatrichtlijnsoorten en overige soorten. Voor al deze soorten geldt dat het verboden is ze opzettelijk te doden, te vangen of te verstoren, om eventuele eieren opzettelijk te vernielen, om de vaste voortplantings- of rustplaatsen te beschadigen en om beschermde plantensoorten opzettelijk te ontwortelen of te vernielen. Hiervan kan onder andere sprake zijn bij het kappen van bomen, het slopen van gebouwen of het storten en afgraven van gronden.

Gebiedsbescherming

Natura 2000-gebieden

Het gebiedsbeschermingsdeel van de Wet natuurbescherming heeft als doel het beschermen van Natura 2000-gebieden (Vogelrichtlijn- en/of Habitatrichtlijnen) in Nederland. Projecten of andere handelingen en plannen die negatieve effecten op deze gebieden kunnen hebben, zijn in beginsel zonder vergunning niet toegestaan. Ook het vaststellen van plannen zoals een bestemmingsplan of inpassingsplan is niet toegestaan, indien het betreffende plan significante gevolgen kan hebben voor Natura 2000-gebieden. Naast directe effecten (zoals ruimtebeslag), dient ook gekeken te worden naar indirecte effecten als gevolg van externe werking (zoals door geluid, licht en stikstofdepositie).

Natuur Netwerk Nederland

De Wet natuurbescherming draagt Gedeputeerde Staten op om te zorgen voor de instandhouding van het binnen de eigen provincie gelegen deel van een landelijk ecologisch netwerk: het Natuurnetwerk Nederland (NNN), voorheen ook wel Ecologische Hoofdstructuur (EHS) genoemd. Het NNN is een samenhangend netwerk van bestaande en nog te ontwikkelen belangrijke natuurgebieden in Nederland, dat voldoende robuust is voor een duurzame verbetering van de omstandigheden voor de wilde flora en fauna en voor natuurlijke leefgemeenschappen. Het NNN is als beleidsdoel opgenomen in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte. De begrenzing en ruimtelijke bescherming van de provinciale NNN is voor Zuid-Holland uitgewerkt in de Provinciale Verordening Ruimte 2014.

5.7.2 Beoordeling plangebied

Gebiedsbescherming

Het onderzoeksgebied behoort niet tot het Natuurnetwerk Nederland of Natura 2000-gebied.

Om de gevolgen voor Natura 2000-gebieden te onderzoeken, is door Lodewijck Groep een Aerius-berekening uitgevoerd voor zowel de realisatie- als gebruiksfase. Deze rapportage inclusief Aerius-uitdraaien zijn bijgevoegd in Bijlage 6 Stikstofrapportage Vlietvoorde-Weide, Bijlage 7 Aerius-berekening Vlietvoorde-Weide (realisatiefase) en Bijlage 8 Aerius-berekening Vlietvoorde-Weide (gebruiksfase). Hieruit is gebleken dat in zowel de realiatie- als de gebruiksfase geen toename zal zijn van de stikstofdepositie op Natura 2000-gebieden. Dit komt met name door de grote afstand naar het dichtstbijzijnde natuurgebied, Meijendel en Berkheide. Omdat de stikstofdepositie niet toe zal nemen door deze ontwikkeling, zijn er voor het aspect gebiedsbescherming geen belemmeringen voor onderhavige ontwikkeling.

Soortenbescherming

Er is door Lycens op 15 juni 2022 een Quickscan Flora en Fauna uitgevoerd om de gevolgen voor beschermde plant- en diersoorten in beeld te brengen. Dit onderzoek is bijgevoegd in Bijlage 9 Quickscan Flora en Fauna 

De inrichting en gevoerde beheer maken het plangebied niet tot een geschikte groeiplaats voor beschermde planten. Wel is het een geschikt functioneel leefgebied voor verschillende diersoorten. De aanwezigheid van marterachtigen en de waterspitsmuis kan op basis van dit onderzoek niet uitgesloten worden. Andere beschermde diersoorten leven niet in het plangebied. De bestaande bebouwing is dan ook niet geschikt voor vleermuizen, vanwege het gebrek aan potentiële vliegopeningen voor verblijfplaatsen en een schommelend binnenklimaat door het materiaalgebruik. Wel dient rekening gehouden te worden met broedende vogels. Werkzaamheden die bezette vogelnesten kunnen verstoren of vernielen, dienen buiten het broedseizoen plaats te vinden.

Nader onderzoek

Om de aanwezigheid van marterachtigen en de waterspitsmuis beter in beeld te brengen, is door Lycens een nader onderzoek uitgevoerd. In dit onderzoek is de aanwezigheid van marterachtigen vastgesteld. Voor het uitvoeren van werkzaamheden dient ontheffing aangevraagd te worden. Daarnaast dient gewerkt te worden buiten de kwetsbare periode en dienen mitigerende en compenserende maatregelen te worden getroffen om de aantasting of vernieling van het functionele leefgebied te compenseren.

Uit het nader onderzoek zijn geen aanwijzingen gevonden dat de waterspitsmuis een vaste rust- en voortplantingsplaats in het onderzoeksgebied bezet. Op dit punt zijn dan ook geen belemmeringen te vewachten. Het volledige nader onderzoek is bijgevoegd in Bijlage 10 Nader ecologisch onderzoek.

5.8 Externe veiligheid

5.8.1 Inleiding

Externe veiligheid gaat over het beheersen van de risico's voor de omgeving bij gebruik, opslag en vervoer van gevaarlijke stoffen, zoals vuurwerk, aardgas of LPG. Het aandachtsveld van externe veiligheid richt zich op zowel inrichtingen (bedrijven) waar gevaarlijke stoffen aanwezig zijn als het transport van gevaarlijke stoffen. Dit vervoer kan plaatsvinden over weg, water en spoor en door buisleidingen. Het beleid is erop gericht te voorkomen dat te dicht bij gevoelige bestemmingen activiteiten met gevaarlijke stoffen plaatsvinden. Dit is verankerd in diverse weg- en regelgeving, zoals het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi), Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb), Besluit externe veiligheid transportroutes (Bevt) en het Besluit algemene regels voor inrichtingen milieubeheer (Activiteitenbesluit).

Binnen de externe veiligheid worden twee normstellingen gehanteerd:

  • Het plaatsgebonden risico (PR) is de kans per jaar dat een persoon, die zich continu en onbeschermd op een bepaalde plaats in de omgeving van een risicobron bevindt, overlijdt door een ongeval met de risicobron. Het PR is daarmee de risicomaat om het beschermingsniveau voor de individuele burger uit te drukken. Het toetsingcriterium is in veel gevallen een PR van 10-6. PR wordt inzichtelijk gemaakt door vaste contouren rondom een risicobron. Kwetsbare objecten, zoals woningen en functies met veel bezoekers, zijn niet toegestaan binnen de 10-6-contour van het PR rond inrichtingen waar opslag en/of verwerking van gevaarlijke stoffen plaatsvindt en langs transportroutes (weg, spoor, water, buisleiding) waarover gevaarlijke stoffen worden vervoerd.
  • Het groepsrisico (GR) geeft aan wat de kans is op een ongeval met 10 of meer dodelijke slachtoffers in de omgeving van de beschouwde risicobron. Voor het GR geldt geen harde norm, maar een oriëntatiewaarde. De effecten van de ontwikkeling worden in een curve weergegeven en vergeleken met de curve van de oriëntatiewaarde. Bij overschrijding van de oriëntatiewaarde of een significante toename van het groepsrisico moet het bevoegd gezag het groepsrisico betrekken bij de vaststelling van het besluit (bijv. ruimtelijk besluit of milieuvergunningsbesluit). Voor deze groepsrisico verantwoording is de hoogte van het groepsrisico of de toename ervan onderdeel van de afweging. Daarnaast worden factoren meegenomen als mogelijkheden van de bestrijding en beperking van de omvang van een ramp of zwaar ongeval en de zelfredzaamheid van personen. Daarvoor wordt door het bevoegd gezag advies gevraagd aan de brandweer.

5.8.2 Beoordeling plangebied

Afbeelding 13 is een uitsnede van de risicokaart. De risicokaart geeft inzicht in de risicobronnen in de omgeving van het plangebied.

afbeelding "i_NL.IMRO.1916.Vlietvoordeweide-VG01_0013.png"

Afbeelding 13: uitsnede risicokaart, plangebied in rood.

Transport van gevaarlijke stoffen over de weg

De A4 is op circa 1,2 km van het plangebied af gelegen. Voor de A4 geldt op basis van de regeling Basisnet een plaatsgebonden risicocontour van 13 meter. Het plangebied ligt buiten deze contour en vormt daarmee geen belemmering voor het plangebied. Het plangebied bevindt zich ook niet binnen de 200 meter zone waarin het groepsrisico verantwoord moet worden bij een bestemmingsplan en het ligt ook niet binnen de 355 meter zone inzake een incident met LPG-transport.

Over de rijksweg A4 worden giftige vloeistoffen vervoerd. Het invloedsgebied als gevolg van het transport van giftige stoffen over de rijksweg A4 bedraagt meer dan 4000 meter. Het plangebied ligt in zijn geheel in het invloedsgebied van het vervoer van giftige stoffen. De kans op een incident is zeer klein. Gelet op de ligging binnen het invloedsgebied wordt het volgende geadviseerd:

  • Plaats bij gebouwen een voorziening zodat ventilatie met een eenvoudige handeling uitgeschakeld kan worden;
  • Bereid personeel, de BHV-organisatie en/of de begeleiding van groepen personen en/of verminderd tot niet zelfredzame personen voor op calamiteiten op de rijksweg A4;
  • Informeer bewoners en vaste gebruikers over de risico's van het transport van gevaarlijke stoffen over de rijksweg A4;
  • Het is belangrijk dat het plangebied goed bereikbaar is voor hulpdiensten en dat er voldoende bluswatervoorzieningen aanwezig zijn.

Transport van gevaarlijke stoffen door buisleidingen

In de directe nabijheid van het plangebied liggen geen ondergrondse aardgastransportleidingen. De dichtstbijzijnde leidingen bevinden zich op circa 1,2 kilometer afstand van het plangebied. De maximale werkdruk van deze buisleidingen bedraagt 40 bar en de uitwendige diameter bedraagt 12,76 inch. Conform het 'Handboek buisleidingen in bestemmingsplannen 2016' bedraagt het invloedsgebied van de buisleidingen maximaal 140 meter. Het plangebied ligt ver buiten dit invloedsgebied.

Transport van gevaarlijke stoffen over het spoor en water

De spoorbaan Den Haag - Leiden ligt op circa 830 meter ten noordwesten van het plangebied. Op deze spoorbaan vindt in principe geen transport van gevaarlijke stoffen plaats. Wanneer incidenteel transport van gevaarlijke stoffen over het spoor plaatsvindt zijn er geen risico's die van belang zijn om in het onderhavige plangebied op te nemen. Tevens geldt dat alleen binnen 200 meter vanaf de bron externe veiligheid een rol speelt. In de omgeving van het plangebied liggen ook geen andere spoorlijnen die gevolgen hebben voor de externe veiligheid in het plangebied.

De Vliet ligt op circa 430 meter van het plangebied. Hierover vindt incidenteel vervoer van gevaarlijke stoffen plaats. De Vliet is niet aangeduid als vaarweg waarmee specifiek rekening gehouden moet worden op het gebied van externe veiligheid.

Opslag van gevaarlijke stoffen

In de directe omgeving van het plangebied is geen opslag voor gevaarlijke stoffen aanwezig.

Risicovolle inrichtingen of bedrijven

In de omgeving van het plangebied bevinden zich geen risicovolle inrichtingen of bedrijven.

5.8.3 Conclusie

Op basis van het bovenstaande kan geconcludeerd worden dat het aspect externe veiligheid geen belemmering vormt voor de uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan.

5.9 Kabels en leidingen

5.9.1 Inleiding

Er kunnen planologisch relevante kabels en/of leidingen in het plangebied liggen. Ze kunnen ook in de omgeving voorkomen. Voorbeelden zijn hoofdnutsvoorzieningen. Dit kunnen leidingen voor het transport van giftige, brandbare en/of ontplofbare stoffen zijn. Daarnaast zijn aardgasleidingen, hoogspanningsleidingen en afvalwaterleidingen ook voorbeelden. Deze leidingen worden bestemd als ze voorkomen in het gebied. Met het geldende bestemmingsplan kan worden vastgesteld welke maatregelen, overleggen en/of rapporten nodig zijn voor een ruimtelijke ontwikkeling. Op basis van het geldende bestemmingsplan kan dan vastgesteld worden welke maatregelen, overleggen en/of rapporten nodig zijn om een ruimtelijke ontwikkeling mogelijk te maken.

5.9.2 Beoordeling plangebied

Er komen in of nabij het plangebied geen planologisch relevante kabels en leidingen voor. Er is voor wat betreft dit aspect geen belemmering voor onderhavig bestemmingsplan. Nader aanvullend onderzoek is niet noodzakelijk.

5.10 Duurzaamheid

5.10.1 Inleiding

In paragraaf 2.4.8 is het beleid omtrent duurzaamheid beschreven. In deze paragraaf worden de duurzaamheidsmaatregelen van de voorgenomen ontwikkeling besproken.

5.10.2 Beoordeling plangebied

De woningen worden gebouwd conform de wettelijke duurzaamheidseisen. Daarnaast zijn veel voorzieningen bereikbaar op de fiets, waardoor het autogebruik wordt beperkt.

5.11 Bedrijven- en milieuzonering

5.11.1 Inleiding

De invloed van bestaande (of nieuw te vestigen) bedrijvigheid moet op de leefomgeving worden afgewogen. Er dient een ruimtelijke scheiding te worden aangebracht tussen milieubelastende functies en milieugevoelige functies. Dit kan door middel van milieuzonering. Wonen is een voorbeeld van een milieugevoelige functie. De VNG-brochure Bedrijven- en Milieuzonering (2009) geeft richtlijnen voor de in acht te nemen afstanden. Deze afstanden worden gemeten tussen de grens van de bestemming die bedrijven of milieubelastende activiteiten toestaat en de uiterste situering van de geval van woningen. Aan de hand van de VNG-brochure is beoordeeld of de bedrijvigheid in en rondom het plangebied problemen oplevert voor de milieugevoelige functies. In onderstaande tabel staan de richtafstanden per milieucategorie uit de VNG-brochure Bedrijven- en Milieuzonering (2009) weergegeven.

Milieucategorie   Gemengd gebied   Rustige woonwijk  
1   0 meter   10 meter  
2   10 meter   30 meter  
3.1   30 meter   50 meter  
3.2   50 meter   100 meter  
4.1   100 meter   200 meter  
4.2   200 meter   300 meter  

Tabel 3: Richtafstanden VNG-brochure Bedrijven- en MIlieuzonering

5.11.2 Beoordeling plangebied

De directe omgeving van het plangebied wordt gekenmerkt door woningen, in combinatie met bedrijvigheid, gelegen naast een drukke, doorgaande weg.

De voorgenomen ontwikkeling voorziet niet in een nieuwe milieubelastende functie. Het plan heeft daarmee geen gevolgen voor milieugevoelige functies in de omgeving.

Wel betreffen de nieuw te realiseren woningen milieugevoelige functies. Er dient daarom aangetoond te worden dat andere bedrijven geen overlast zullen geven voor deze woningen en dat deze bedrijven niet worden beperkt in de bedrijfsvoering.

Aan de Veursestraatweg 195a, aangrenzend aan het plangebied, ligt de Vlinders aan de Vliet. Dit betreft een tropische vlindertuin. Er is geen specifieke richtafstand voor vlindertuinen. Deze vlindertuin is in aard en omvang niet vergelijkbaar met een reguliere dierentuin, gezien het feit dat de vlindertuin volledig overdekt is en minder bezoekers trekt dan een reguliere dierentuin. De vlindertuin heeft de karakteristieken van een met gas verwarmbare kas. Milieucategorie 2 wordt daarom het meest passend geacht, hiervoor geldt een richtafstand van 10 meter. De woningen in de voorgenomen ontwikkeling liggen op voldoende afstand van de vlindertuin af. Daarmee vormt de vlindertuin geen belemmering voor onderhavige ontwikkeling.

In de omgeving liggen geen andere bedrijven die mogelijke hinder kunnen veroorzaken voor de voorgenomen ontwikkeling.

Het aspect bedrijven- en milieuzonering vormt daarmee geen belemmering voor onderhavig planinitiatief.

5.12 Verkeer en parkeren

5.12.1 Inleiding

De reikwijdte van het begrip 'goede ruimtelijke ordening' bestrijkt ook het goed omgaan met verkeer en parkeren. Ten aanzien van verkeer is het van belang dat de nieuwe functie aantoonbaar geen onevenredige verkeersaantrekkende werking heeft en dat er sprake is van een acceptabele verkeerssituatie. Daarnaast dienen er voldoende parkeerplaatsen voor de functies van de beoogde ontwikkeling aanwezig te zijn.

5.12.2 Beoordeling plangebied
5.12.2.1 Parkeren

In het plangebied is de parkeernota 'Nota Parkeernormen 2012' van de gemeente Leidschendam-Voorburg van toepassing. Het parkeren bij de beoogde functies dient te voldoen aan de parkeernormen zoals opgenomen in de parkeernormennota. De parkeerplaatsen worden in het plangebied gerealiseerd, in de vorm van een openbaar toegankelijke parkeerplaats.

Voor een koophuis in de vorm van een tussenwoning of hoekwoning geldt in het buitengebied een gemiddelde parkeernorm van 2,0 per woning. Voor een koophuis in de vorm van een twee-onder-een-kap geldt een gemiddelde parkeernorm van 2,2 per woning. Voor dit plan geldt daarmee een parkeereis van 52 parkeerplaatsen ten behoeve van de geschakelde woningen en 4,4 parkeerplaatsen ten behoeve van de poortwachterswoning.

Het plangebied is opgedeeld in twee delen. In het zuidelijke deel worden 15 woningen gerealiseerd. Op het naastgelegen parkeerplaats zal ruimte zijn voor 30 parkeerplaatsen. Aan de noordzijde worden ten behoeve van de 11 geschakelde woningen 22 parkeerplaatsen gerealiseerd. Aan de overzijde van de poortwachterswoning worden 4 parkeerplaatsen gerealiseerd. Daarmee wordt voldaan aan de gestelde parkeernormen.

5.12.2.2 Verkeer

Op basis van de CROW publicatie geldt er per twee-onder-een-kap woning een verkeersgeneratie van maixmaal 8,2. Voor geschakelde woningen is dit maximaal 7,8. Onderhavig plan komt daarmee uit op een totale maximale verkeersgeneratie van 219,2 verkeersbewegingen per dag.

De bestaande bouwmarkt, welke nog in bedrijf is ten tijde van de terinzagelegging van het bestemmingsplan, kent een oppervlakte van tenminste 2100 m2. Hierbij hoort een verkeersgeneratie van minimaal 462 verkeersbewegingen, op basis van het CROW.

Er zal daarmee geen toename zijn in verkeersbewegingen. De ontwikkeling heeft dan ook geen gevolgen voor de capaciteit van de omliggende wegen.

De ontsluitingen aan de Veursestraatweg zullen duidelijk zichtbaar zijn, zodat er sprake is van een overzichtelijke verkeersituatie bij de ingangen van het plangebied.

Hiermee vormt het aspect verkeer en parkeren geen belemmering voor onderhavig planinitiatief.

5.13 Milieueffectrapportage

5.13.1 Inleiding

Milieueffectrapportage is geregeld in hoofdstuk 7 van de Wet milieubeheer (Wm) en in het Besluit m.e.r. De Wm is een kaderwet waarin de uitgangspunten van het milieubeleid staan beschreven. In het Besluit m.e.r. staat wanneer een m.e.r. moet worden toegepast. Het besluit bevat bijlagen, waaronder de C- en D-lijst. Door middel van deze lijsten kan bij het opstellen van een ruimtelijk plan worden beoordeeld of het plan een ontwikkeling omvat die een m.e.r.-(beoordelings)plicht kent. Voor activiteiten die voldoen aan de diverse criteria uit de C- en D-lijst geldt een m.e.r.-plicht respectievelijk m.e.r.-beoordelingsplicht. Als een voorgenomen ontwikkeling activiteiten bevat zoals opgenomen in de D-lijst van het besluit m.e.r., maar beneden de drempelwaarden in deze lijst ligt, dan is er een vormvrije m.e.r.-beoordeling mogelijk.

Bij een m.e.r.-plicht dient een milieueffectrapportage gemaakt te worden. Bij een m.e.r.-beoordelingsplicht dient een afweging te worden gemaakt door het bevoegd gezag of een m.e.r. opgestart zal moeten worden.

5.13.2 Beoordeling plangebied

Ten behoeve van de voorgenomen ontwikkeling is een aanmeldnotitie vormvrije m.e.r. opgesteld. Dit onderzoek is bijgevoegd in Bijlage 11 Aanmeldnotitie vormvrije m.e.r.-beoordeling Schakelstuk & Gamma-locatie. Uit de aanmeldnotitie blijkt dat de ontwikkeling niet leidt tot belangrijke potentiële negatieve gevolgen voor het milieu en de omgeving. Daarmee vormt het aspect milieueffectrapportage geen belemmering voor onderhavig planinitiatief.

Hoofdstuk 6 Cultureel erfgoed

6.1 Inleiding

In dit hoofdstuk wordt aangegeven hoe met het cultureel erfgoed binnen het plangebied omgegaan. Hierbij gaat het om de onderdelen archeologie, maar ook om monumenten, beschermde stadsgezichten en waardevolle landschapselementen.

6.2 Archeologisch erfgoed

6.2.1 Inleiding

Gemeenten zijn verplicht om in bestemmingsplannen rekening te houden met archeologische waarden. Dat is vastgelegd in de Erfgoedwet (hoofdstuk 9). De Erfgoedwet regelt samen met de toekomstige Omgevingswet de omgang met het cultureel erfgoed in Nederland, waaronder de archeologische waarden in de bodem. De zorgplicht voor het cultureel erfgoed wordt in de Erfgoedwet bij de gemeenten neergelegd. Het bestemmingsplan met het daaraan gekoppelde vergunningsstelsel is het instrument voor de uitvoering van deze zorgplicht.

In deze paragraaf komen eerst het wettelijk kader en het gemeentelijke archeologiebeleid aan de orde. Daarna worden de resultaten van de uitgevoerde archeologische onderzoeken besproken, en vervolgens de maatregelen die worden genomen om de archeologische waarden te beschermen

Alhoewel gemeentes in het kader van de Erfgoedwet de zorgplicht voor archeologisch waarden in de bodem hebben, zijn de archeologisch waardes binnen Vlietvoorde Weide ook van provinciaal belang. De gemeente Leidschendam - Voorburg heeft alle ontwikkelingen binnen het plangebied, dus ook ten aanzien van archeologie en cultuurhistorie, afgestemd met de provincie Zuid - Holland.

6.2.1.1 Wettelijk kader: Verdrag van Valletta en de Erfgoedwet

In 1993 heeft Nederland het Verdrag van Valletta, ook wel bekend onder de naam Verdrag van Malta, getekend, en in 1998 geratificeerd. Doel van het Verdrag van Valletta is een betere bescherming van het Europese cultureel erfgoed door een structurele inpassing hiervan in de ruimtelijke ordening. De bepalingen van het Verdrag van Valletta zijn in Nederland geïmplementeerd in de Erfgoedwet. In de Erfgoedwet is de bestaande wet- en regelgeving voor behoud en beheer van het cultureel erfgoed gebundeld. De Erfgoedwet regelt de bescherming van het archeologische erfgoed, de inpassing hiervan in ruimtelijke ontwikkelingen en de financiering van het archeologische onderzoek.

Bij het ingaan van de Erfgoedwet op 1 juli 2016 is de Monumentenwet 1988 vervallen. Een deel van de Monumentenwet is op deze datum overgegaan naar de Erfgoedwet (certificeringsstelsel en aanwijzing Archeologische Rijksmonumenten). Het deel dat betrekking heeft op de besluitvorming in de fysieke leefomgeving (vergunningverlening en integratie in de planvorming) gaat over naar de Omgevingswet. Vooruitlopend op de inwerkingtreding van de Omgevingswet zijn deze artikelen te vinden in het overgangsrecht van de Erfgoedwet, waar ze van toepassing blijven zolang de Omgevingswet nog niet van kracht is. Het betreft vergunningen tot wijziging, sloop of verwijdering van rijksmonumenten; verordeningen, bestemmingsplannen, vergunningen en ontheffingen op het gebied van archeologie; en de bescherming van stads- en dorpsgezichten.

De uitgangspunten voor de bescherming van het archeologisch erfgoed in de wetgeving zijn de volgende:

  • Archeologische waarden moeten zoveel mogelijk in de bodem, in situ, behouden en ontzien worden. Alleen als behoud in situ niet mogelijk is, wordt overgegaan tot behoud ex situ, d.w.z. behoud van de archeologische waarden door middel van een archeologische opgraving;
  • Het onderzoek naar archeologische waarden moet in een zo vroeg mogelijk stadium van de planvorming plaatsvinden, zodat in de uitwerking en uitvoering van de plannen rekening gehouden kan worden met de aanwezige archeologische vindplaatsen;
  • De verantwoordelijkheid voor het archeologische erfgoed ligt bij de gemeenten, die verplicht zijn tot het opstellen en uitvoeren van archeologiebeleid;
  • De initiatiefnemer van bodemverstorende activiteiten moet de kosten dragen van het archeologische onderzoek en de eventuele inpassing van archeologische waarden in de planontwikkeling.

6.2.1.2 Gemeentelijk beleid

De gemeente Leidschendam-Voorburg beschikt sinds 2009 over een archeologiebeleid, waarin wordt samengewerkt met de gemeenten Wassenaar en Voorschoten. In 2014 is het archeologiebeleid herzien en is de "Nota herijking archeologiebeleid 2013, gemeenten Leidschendam-Voorburg, Wassenaar en Voorschoten" vastgesteld. Op de beleidskaart behorende bij de Nota is het grondgebied van de gemeenten opgedeeld in vier categorieën archeologische gebieden: Waarde Archeologie 1 t/m Waarde Archeologie 4. Voor elke categorie gelden verschillende vrijstellingsgrenzen (oppervlakte- en dieptegrenzen) en verschillende beleidsregels, afhankelijk van de archeologische waarde of verwachting. Bij bodemingrepen die de vrijstellingsgrenzen overschrijden, kan de gemeente voorwaarden verbinden aan de omgevingsvergunning. De voorwaarden kunnen bestaan uit de verplichting tot het uitvoeren van een archeologisch onderzoek en/of het treffen van maatregelen om de archeologische waarden in de bodem te behouden. De gemeente maakt daarbij een afweging tussen archeologische en andere, maatschappelijke belangen. Het is ook mogelijk dat een vergunning in het belang van het archeologische erfgoed niet wordt verleend.

afbeelding "i_NL.IMRO.1916.Vlietvoordeweide-VG01_0014.png"

Afbeelding 14: Gemeentelijke archeologische beleidskaart

Op de gemeentelijke beleidskaart ligt Vlietvoorde Weide in een gebied met Waarde Archeologie 3. Voor deze categorie gelden vrijstellingsgrenzen van 100 m2 en 30 cm beneden maaiveld.

6.2.1.3 Archeologievriendelijk en archeologieduurzaam bouwen

Waar mogelijk probeert de gemeente Leidschendam-Voorburg de archeologische waarden in de bodem zoveel mogelijk te behouden. Bij de ontwikkeling van Vlietvoorde Weide wordt daarom gekeken naar het gebruik van archeologievriendelijke of archeologieduurzame methoden. Hiervoor wordt enerzijds aansluiting gezocht bij de "Handreiking Archeologievriendelijk bouwen" van de Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed. Deze Handreiking doet geen uitspraken over de maximaal toelaatbare verstoringen op archeologische vindplaatsen, omdat dit een bevoegdheid is die aan de gemeenten toekomt. Wel biedt de Handreiking uitgangspunten waaraan een archeologievriendelijk bouwplan moet voldoen, beoordelingscriteria voor de toetsing van bouwplannen, en diverse oplossingen om een bouwplan archeologievriendelijk(er) te maken. Anderzijds wordt een specialist op het gebied van archeologieduurzaam bouwen ingeschakeld.

Daar waar archeologieduurzaam bouwen niet mogelijk of wenselijk is, zal voorafgaand aan de ontwikkeling regulier archeologisch onderzoek plaatsvinden.

6.2.2 Toekomstige archeologische situatie
6.2.2.1 Archeologisch onderzoek

Met het bestemmingsplan Vlietvoorde Weide worden nieuwe ontwikkelingen mogelijk gemaakt. In het kader van deze bestemmingswijziging zijn verschillende archeologische onderzoeken uitgevoerd. Deze onderzoeken hadden tot doel te onderzoeken of door de voorgenomen ontwikkeling archeologische waarden bedreigd worden. Ter plaatse van het bestemmingsplan Vlietvoorde Weide zijn de volgende onderzoeken uitgevoerd.

Locatie Schakelstuk is reeds archeologisch onderzocht, door middel van een proefsleuvenonderzoek in 2017 (Goossens 2017). Het onderzoeksgebied ligt op het hoogste deel van de strandwal waarop ook Leidschendam en Voorburg gelegen zijn. Haaks op de strandwal zijn vier proefsleuven gegraven tot een diepte van 2,0 - 2,2 m -Mv. In de ondergrond bevinden zich tot ten minste een diepte van 2,2 m beneden maaiveld duinafzettingen. Het bovenste deel van het duin is ten behoeve van de tuinbouw in de 19e eeuw geëgaliseerd, waardoor eventueel aanwezige archeologische resten op de top van het duin zijn verdwenen. Ook op diepere niveaus binnen de duinafzettingen zijn geen vondsten of sporen aangetroffen. Op basis hiervan en gecombineerd met de beperkte verstoringsdiepte van de geplande nieuwe ontwikkelingen adviseerde Archol om geen vervolgonderzoek uit te voeren. Dat advies is destijds overgenomen door het bevoegd gezag.

Schakelstuk is dus archeologisch gezien vrijgegeven, maar de huidige nieuwbouwplannen omvatten ook het noord-oostelijk gelegen perceel van de Gamma. Hier heeft nog geen onderzoek plaatsgevonden vanwege de aanwezige verharding. Kijkend naar de bodemopbouw onder de vlindertuin is echter de verwachting dat die onder de naastgelegen Gamma identiek zal zijn, en dat ook hier de bodem reeds geegaliseerd is.

6.2.3 Conclusie

Op basis van de beschikbare gegevens is bij Schakelstuk geen aanvullend archeologisch onderzoek noodzakelijk en kan het bouwplan in de huidige vorm doorgang vinden. Op de locatie van de voormalige Gamma wordt ten behoeve van de activiteit bouwen nog een aanvullend archeologisch onderzoek uitgevoerd. Dit is in de planregels gewaarborgd middels de dubbelbestemming Archeologie.

6.3 Cultuurhistorisch erfgoed

6.3.1 Geschiedenis

Het exemplarische strandwallenlandschap is kenmerkend voor dit gebied. Het is een coulisselandschap met een aaneenschakeling van landschappelijke kamers die zijn gevormd tussen bosvolumes en lanen. De doorzichten en zichtlijnen, samen met het ecologische-, cultuur-, historische- en recreatieve netwerk maken dit landschap zeer waardevol voor de regio.

Dit landschap werd grofweg 3000 jaar geleden gevormd. Het bestond uit hoger gelegen strandwallen, met daartussen lager gelegen strandvlakten. Loodrecht op de strandwallen werden ontginningssloten aangelegd, om het veengebied dat op de lager gelegen strandvlakte was gelegen in cultuur te brengen en als weidegebied te gebruiken. Weteringen, zoals de vroegere Dobbewetering, waren verantwoordelijk voor de afwatering van de strandvlakten. Op de randen van de strandwallen (de grens tussen de strandwal en de standvlakten) werden boerderijen gebouwd.

Kenmerkend voor dit gebied zijn de aaneengesloten reeks landgoederen en buitenplaatsen met landerijen, de villaparken en villawijken van de hogere middenstandswijken. Dit is regio-overstijgend en deze kenmerken worden gedeeld met een deel van de gemeente Wassenaar en Voorschoten. Het is een bijzonder in-tact gebleven representatief voorbeeld van een historische landgoederen zone uit de 7e eeuw naast de vroege 20e eewse suburbanisatie villaparken die naast elkaar bestaan.

6.3.2 Plangebied

De ligging van het plangebied in het kroonjuweel Landgoederenzone Wassenaar-Den Haag onderstreept het belang om de cultuurhistorische structuren te behouden. De structuur wordt enerzijds behouden door de dubbelbestemming 'Waarde - beschermd stads- en dorpsgezicht op te nemen in de regels van dit bestemmingsplan. Anderzijds door in de planvorming rekening te houden met- en het versterken van de bestaande doorzichten en zichtassen vanuit de omgeving, het open bosrijk karakter en de unieke lanen.

De in het landschap voorkomende zichtassen hebben de structuur van de woningen bepaald. De belangrijke zichtassen vanuit het plangebied op het omringende landschap worden versterkt door de infrastructuur, de openingen tussen de bosstroken en het selectief maaien over assen van zichtlijnen.

Verschillende vegetatievormen zijn in de 19e eeuw ingezet om het coulisselandschap te versterken. Op de hogere rand van de oude strandwal sluit de bosstructuur aan op kenmerkende buitenplaatsen op hogere zandgronden in omgeving: een mengsel van beuken, eiken met ondertapijt van Stinze-beplanting. Op de lagere gronden binnen het plangebied bevindt zich een mengsel van Els, Schietwilg en Berk en binnen het plangebied bevinden zich ook weide van grassen en bloemrijke planten. Door de verschillende vegetatievormen wordt het contrast tussen het besloten, boomrijke karakter van de strandwallen en de open veenweidepolders van de strandvlakten in stand gehouden en versterkt.

De waterstructuur wordt op een krachtige manier naar binnen getrokken door een netwerk van natuurlijke oevers aan te sluiten op het ecologische netwerk van het landschap. Op deze manier blijft de oostwest oriëntatie van het strandwallen- en strandvlaktenlandschap bestaan.

Hoofdstuk 7 Juridische vormgeving

7.1 Systematiek van de bestemmingsregels

De juridisch-planologische regeling van dit bestemmingsplan is conform de gangbare en actuele bestemmingsplannormen en standaarden voor digitaal uitwisselbare ruimtelijke plannen. De plandocumenten omvatten de bindende stukken, namelijk de regels en de verbeelding, en de onderbouwende of toelichtende planstukken. De regels en verbeelding bevatten een juridische vertaling van de beleidsvoorwaarden vanuit de diverse overheden enerzijds en van het beoogde ruimtelijk toekomstperspectief anderzijds. De bindende planstukken worden nader onderbouwd met de toelichting op verbeelding en regels en nadere onderzoeken ten behoeve van diverse specifieke beleidsaspecten.

7.2 Inleidende regels

Artikelen 1 en 2 omvatten alle gebruikelijke bepalingen en definities die van belang zijn voor de toepassing van de bestemmingsregels, de dubbelbestemmingen en de algemene regels. Zodoende hebben zij een zekere betekenis voor de handhaving van de regels en de hierin bepaalde eisen.

7.3 Bestemmingsregels

Groen

Structuurbepalende groene elementen worden bestemd als Groen. Het gaat om de gronden die in gebruik zijn als bosstroken, plantsoenen, bermen, speelvoorzieningen en voet- en fietspaden. Daarbij is binnen de bestemming Groen tevens de functie water toegestaan en voorzieningen ten behoeve van de waterhuishouding. Ook is een gemeenschappelijke berging voorzien binnen deze bestemming.

Verkeer - Verblijfsgebied

De bestemming Verkeer is van toepassing op de toegangswegen en de parkeervoorzieningen in het plangebied.

Water

Alle watergangen in het gebied zijn bestemd als Water. Met deze bestemming wordt tevens beoogd de in en direct langs het water (oevers) voorkomende natuurwaarden te beschermen. Binnen de bestemming water zijn tevens groenvoorzieningen toegestaan.

Wonen

De bestemming Wonen is van toepassing op de poortwachterswoning aan de Veursestraatweg. Binnen deze bestemming mag een twee-onder-een-kap woning worden gebouwd. Binnen deze bestemming is tevens ruimte voor aan- en uitbouwen en andere bijbehorende bouwwerken.

Woongebied

De bestemming Woongebied is van toepassing op de geschakelde woningen in het plangebied. Binnen het woongebied is wonen toegestaan in rijwoningen.

Waarde - Archeologie 3

Het plangebied kent op grond van het gemeentelijk archeologische beleid een hoge verwachtingswaarde. Ter bescherming van in het gebied aanwezige of te verwachten archeologische waarden is conform het gemeentelijke beleid de dubbelbestemming Waarde - Archeologie 3 opgenomen. Voor werkzaamheden die in deze gebieden de grond verstoren, is een omgevingsvergunning noodzakelijk. Voor bodemverstorende activiteiten met een oppervlakte groter dan 100 m2 en die dieper reiken dan 30 cm beneden maaiveld dient de aanvrager van een omgevingsvergunning een rapport te overleggen waarin de archeologische waarde van het terrein naar het oordeel van het bevoegd gezag in voldoende mate is vastgesteld.

Waarde - Beschermd stads- en dorpsgezicht

Het plangebied is gelegen binnen een rijksbeschermd stads- en dorpsgezicht. Deze dubbelbestemming regelt dat nieuw op te richten bouwwerken niet mag leiden tot een onevenredige aantasting van de cultuurhistorische waarden.

7.4 Algemene regels, overgangs- en slotregels

In het bestemmingsplan is een aantal algemene regels opgenomen. Het betreft een aantal algemene bouw- en gebruiksregels. Daarnaast zijn algemene afwijkingsregels en algemene wijzigingsregels opgenomen.

Tenslotte zijn de wettelijk verplichte bepalingen ten aanzien van het overgangsrecht opgenomen in het bestemmingsplan.

7.5 Toepassing en handhaving van het bestemmingsplan

Het ontwikkelen van beleid en de vertaling daarvan in een bestemmingsplan heeft geen zin, indien na de vaststelling van het bestemmingsplan geen handhaving plaatsvindt. Daarom is het belangrijk om reeds ten tijde van het opstellen van een bestemmingsplan aandacht te besteden aan de handhaafbaarheid van de voorgeschreven regels. De wettelijke basis hiervoor is gelegd in artikel 125 van de Gemeentewet, in samenhang met de afdelingen 5.3 en 5.4 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).

Vier factoren zijn van wezenlijk belang voor een goed handhavingsbeleid:

  • 1. Voldoende kenbaarheid van het plan. Een goed handhavingsbeleid begint bij de kenbaarheid van het bestemmingsplan bij degenen die het moeten naleven. Het bestemmingsplan is immers aan eenieder kenbaar gemaakt zodat wordt aangenomen dat belanghebbenden in het plangebied op de hoogte (kunnen) zijn van de regels.
  • 2. Voldoende draagvlak voor beleid en regeling in het plan. De inhoud van het plan kan slechts gehandhaafd worden indien het beleid en de regeling in grote kring ondersteund wordt door de gebruikers van het plangebied. Uiteraard kan niet iedereen zich vinden in elk onderdeel van het plan. Een algemene positieve benadering van het bestemmingsplan is echter wel wenselijk.
  • 3. Realistische en inzichtelijke regeling. Een juridische regeling dient realistisch en inzichtelijk te zijn; dat wil zeggen niet onnodig beperkend of inflexibel. Bovendien moeten de bepalingen goed controleerbaar zijn. De regels moeten derhalve niet meer regelen dan noodzakelijk is.
  • 4. Actief handhavingsbeleid. Het sluitstuk van een goed handhavingsbeleid is voldoende controle van de feitelijke situatie in het plangebied. Daarnaast moeten adequate maatregelen worden getroffen indien de regels worden overtreden. Indien dit wordt nagelaten, ontstaat een grote mate van rechtsonzekerheid.

De afdeling die belast is met handhaving heeft jaarlijkse handhavingsplannen en een handhavingsprogramma voor meerdere jaren. Daarin zijn prioriteiten gesteld ten aanzien van de te handhaven zaken. In het algemeen geldt op grond van vaststaande jurisprudentie een beginselplicht tot handhaving. Dat neemt natuurlijk niet weg dat per geval moet worden onderzocht of handhaving (nog) mogelijk of proportioneel is. Een uitzondering is bijvoorbeeld concreet zicht op legalisatie van de overtreding. Bij handhaving van de regels wordt onder meer aandacht besteed aan de normen met betrekking tot brandveiligheid en constructieve veiligheid, monumentenstatus, toezicht op de naleving en uitvoering van omgevingsvergunningen en de handhaving op milieu-overtredingen.

Hoofdstuk 8 Economische en maatschappelijke uitvoerbaarheid

8.1 Economische uitvoerbaarheid

8.1.1 Financieel - economische uitvoerbaarheid

Het vereiste van economische uitvoerbaarheid van een bestemmingsplan dwingt tot economische planvorming: bij de ontwikkeling van het ruimtelijk plan dienen voortdurend de lasten die zijn verbonden aan het realiseren van de doelstellingen van het plan te worden afgezet tegen de baten daarvan.

Bij de economische verantwoording in de plantoelichting zal vooral aandacht moeten worden besteed aan de cijfermatige verklaring van de bij de planontwikkeling gemaakte keuzes. Daarbij moeten ook de feitelijk te verwachten exploitatiekosten worden beschouwd in relatie tot de materiële en immateriële 'nuttigheid' van de met het desbetreffende bestemmingsplan mogelijk gemaakte voorzieningen.

Van de verantwoording van de uitkomsten van het verplichte onderzoek naar de economische uitvoerbaarheid van een bestemmingsplan zal meestal een verantwoording van de berekeningen over de grondexploitatie deel uitmaken, maar dat is daarvan slechts één aspect. De verantwoordingsplicht gaat niet zover dat in het (openbare) bestemmingsplan gedetailleerde cijfers moeten worden opgenomen over bijvoorbeeld vertrouwelijke bedrijfsinformatie, kostenramingen voor aanbestedingen of vertrouwelijke informatie over de financiële positie van particuliere participanten. In de jurisprudentie is geaccepteerd dat in het bestemmingsplan kan worden volstaan met het opnemen van de op basis van deze gegevens getrokken conclusies.

Het voorliggend bestemmingsplan is opgesteld om op de locatie 'Vlietvoorde Weide' nieuwbouw te realiseren. Er wordt geen exploitatieplan opgesteld. Voorafgaand aan het opstellen van dit bestemmingsplan is een anterieure overeenkomst gesloten tussen de gemeente Leidschendam-Voorburg en de initiatiefnemer, waarmee het kostenverhaal anderszins is verzekerd.

8.1.2 Grondexploitatiewet

Op grond van artikel 6.12 Wro is de gemeenteraad verplicht om een exploitatieplan vast te stellen voor gronden, waarop de verwezenlijking van een bouwplan als genoemd in artikel 6.2.1 Bro is voorgenomen. Met deze dwingende wettelijke regeling heeft de wetgever beoogd een transparante en rechtvaardige regeling vast te leggen op basis waarvan door de gemeente gemaakte grondexploitatiekosten op de particuliere grondeigenaren binnen het te exploiteren gebied kunnen worden verhaald. Het voorliggende bestemmingsplan 'Schakelstuk en Gamma-locatie' beoogt een juridisch-planologische regeling vast te leggen, die het verwezenlijken van een bouwplan als bedoeld in artikel 6.2.1 Bro mogelijk maakt.

De vaststelling van een exploitatieplan is zoals gezegd voor de in het Bro genoemde gevallen dwingend voorgeschreven. De gemeenteraad kan echter bij het besluit tot de vaststelling van een bestemmingsplan tevens besluiten van de gelijktijdige vaststelling van een exploitatieplan af te zien, indien het verhaal van de kosten van de grondexploitatie over de in dat bestemmingsplan voorziene ontwikkelingen anderszins is verzekerd. Onder 'anderszins verzekerd zijn' kan in het bijzonder worden verstaan verhaal van deze grondexploitatiekosten via het privaatrechtelijke spoor, zoals door middel van het sluiten van een anterieure overeenkomst met de initiatiefnemer / grondeigenaar.

8.1.3 Gevolgen voorliggend bestemmingsplan

Ten behoeve van de ontwikkeling sluit de gemeente met de ontwikkelende partij een anterieure overeenkomst. Hierin zijn afspraken gemaakt over onder andere de uitvoering, kosten en planschade. Daarmee is de financiële uitvoerbaarheid verzekerd.

8.2 Maatschappelijke uitvoerbaarheid

Het opstellen van een bestemmingsplan dient zorgvuldig te gebeuren. In dat kader blijft het van belang dat er vooroverleg met betrokken instanties, burgers en maatschappelijke organisaties plaatsvindt, zodat in een vroeg stadium knelpunten, belangen en verbeterpunten kunnen worden gesignaleerd. De verplichting tot het voeren van vooroverleg vloeit voort uit de artikelen 3.1.1 en 3.1.6 sub e van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) in samenhang met het in artikel 3:2 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) gecodificeerde zorgvuldigheidsbeginsel. Op grond hiervan is de gemeente verplicht bij de voorbereiding van een bestemmingsplan de nodige kennis te vergaren omtrent de relevante feiten en af te wegen belangen.

Het bestemmingsplan wordt niet aan inspraak onderworpen op grond van de Inspraakverordening gemeente Leidschendam-Voorburg. Door het volgen van de procedure als bedoeld in artikel 3:4 Awb (uniforme openbare voorbereidingsprocedure) wordt eenieder immers actief betrokken bij de voorbereiding van het bestemmingsplan. Naast de wettelijke verplichting om de mogelijkheid te bieden om door eenieder zienswijzen op het ontwerpbestemmingsplan in te dienen, zal er tevens vooroverleg met betrokken instanties, maatschappelijke organisaties, ingezetenen en belanghebbenden plaatsvinden. Gedurende het opstellen van onderhavig bestemmingsplan heeft reeds afstemming plaatsgevonden met verschillende instanties en organisaties.

8.2.1 Resultaten vooroverleg

Er is een vooroverleg gevoerd ten behoeve van de bestemmingsplanprocedure. Er zijn drie reacties ontvangen.

Dunea heeft aangegeven dat er geen transportleidingen van Dunea in het plangebied liggen. Dunea heeft dan ook geen opmerkingen op het plan.

Tennet heeft aangegeven dat er geen bovengrondse of ondergrondse hoogspanningsverbindingen in hun beheer aanwezig zijn. Tennet heeft geen opmerkingen over het plan.

Het Hoogheemraadschap Rijnland heeft aangegeven dat de waterhuishouding niet in het geding is. Wel is een watervergunning nodig voor het uitvoeren van de werkzaamheden.

8.2.2 Zienswijzeprocedure

Naar aanleiding van de binnengekomen zienswijzen is een Nota Zienswijzen opgesteld, waarin de beantwoording van de ingediende zienswijzen te vinden is en de wijze waarop deze al dan niet verwerkt zijn in het bestemmingsplan.