direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Paadje 1 Nieuwe Niedorp
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.1911.BPBG2010hz09-va01

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding

De familie Klaver heeft de wens om op het perceel Paadje 1 te Nieuwe Niedorp een melkschapenhouderij te beginnen. Het perceel betreft een voormalig bloembollenbedrijf met voor deze functie bestemde bedrijfsgebouwen. Het perceel is inmiddels in eigendom van de familie Klaver.

Op dit moment wordt een andere locatie gehuurd waar de huidige melkschapenhouderij is gevestigd. Zo is een aantal jaren proefgedraaid. De ervaringen zijn zo positief dat besloten is om de nieuwe tak op een eigen locatie door te ontwikkelen.

Het vestigen van een veehouderij is op deze locatie niet toegestaan volgens de regels van het bestemmingsplan. Destijds is er bij het opstellen van het bestemmingsplan buitengebied, om te voorkomen dat er een planmer-plicht zou ontstaan, voor gekozen om een binnenplanse omschakeling richting veehouderij uit te sluiten.

Er zal daarom nu een partiële herziening van het bestemmingsplan plaats moeten vinden om het initiatief mogelijk te maken.

1.2 Plangebied

Het plangebied is gelegen aan Paadje 1 in het buitengebied van de gemeente Hollands Kroon. De locatie ligt op circa 630 meter ten zuidoosten van de kern van Nieuwe Niedorp. In de onderstaande afbeelding is de ligging van het plangebied ten opzichte van de omgeving weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.1911.BPBG2010hz09-va01_0001.jpg"

Figuur 1: Paadje 1 in relatie tot omgeving (Bron: Pdokviewer)

1.3 Vigerend bestemmingsplan

Het agrarisch perceel aan Paadje 1 is gelegen in het buitengebied van de gemeente Hollands Kroon. Voor deze locatie is het bestemmingsplan 'Buitengebied voormalige gemeente Niedorp' van toepassing.

afbeelding "i_NL.IMRO.1911.BPBG2010hz09-va01_0002.jpg"

Figuur 2: Fragment verbeelding Bestemmingsplan 'Buitengebied voormalige gemeente Niedorp' (Bron: www.ruimtelijkeplannen.nl)

Voor de gronden binnen het bouwvlak zijn de bestemmingen 'Agrarisch met waarden' en ' Waarde - Archeologie 4' van toepassing.

1.4 Leeswijzer

Na deze inleiding wordt in hoofdstuk 2 een weergave van de huidige en de toekomstige situatie gegeven. In hoofdstuk 3 wordt ingegaan op het beleidskader. Hierin wordt het relevante beleid van het rijk, de provincie en de gemeente beschreven. In hoofdstuk 4 passeren alle relevante milieu- en omgevingsaspecten de revue. Hoofdstuk 5 gaat in op de maatschappelijke uitvoerbaarheid van het plan. In het laatste hoofdstuk wordt de economische uitvoerbaarheid beschreven.

Hoofdstuk 2 Planbeschrijving

2.1 Huidige situatie

Het betreft een locatie waar voorheen een bloembollenkwekerij gevestigd is geweest. Er zijn onder het activiteitenbesluit geen dieren toegestaan op deze locatie.

De activiteiten op het bedrijf vonden zowel inpandig als buiten plaats waarbij een piek van verkeersbewegingen optrad in het voorjaar en zomer tijdens het rooien en verwerken op de locatie. De bloembollen werden deels opgeslagen op locatie en later afgevoerd per vrachtwagen.

afbeelding "i_NL.IMRO.1911.BPBG2010hz09-va01_0003.jpg"

Figuur 3: Luchtfoto huidige situatie

2.2 Toekomstige situatie

De productie van schapenmelk en de verwerking daarvan wordt een nieuwe tak voor het bedrijf 'Klaverkaas'. Je zou kunnen zeggen dat het de eerste jaren dus pionieren wordt. Onder consumenten zijn zuivelproducten van schapenmelk wel aan een opmars bezig, maar het is nog niet zeker of die trend doorzet. De strategie van de familie Klaver is om met 'Klaverschaap' in de loop van de komende jaren een marktaandeel op te bouwen. Afgaand op de huidige prognoses zal de komende jaren er afzet zijn voor de melkproductie van maximaal 700 melkschapen. In de stal zullen de komende jaren dus feitelijk maximaal 700 dieren worden gehouden. Uitgaande van die prognose zal daarom, gelijk lopend met de bestemmingsplanprocedure een aanvraag omgevingsvergunning worden ingediend voor het houden van 700 melkschapen.

Tegelijk wil de familie Klaver rekening houden met het scenario dat de stijgende trend zich doorzet. Vandaar dat de maximale capaciteit van dezelfde stal een doorgroei mogelijk maakt naar 875 dieren. Gericht op dat toekomstscenario worden in dit bestemmingsplan de effecten van het houden van 875 melkschapen beschreven.

Het eerste doel is om aan het Paadje 1 het grootste deel van de bebouwing van de voormalige bloembollenkwekerij te gaan hergebruiken voor de oprichting van de melkschapenhouderij waarbij de huidige gebouwen op het perceel blijven bestaan. Daarnaast zal een nieuwe stal worden gebouwd waarin de melkschapen inclusief opfokschapen worden gehouden voor de productie van schapenmelk. Ook worden sleufsilo's en een mestplaat aangelegd.

Het bedrijf (Klaver Schaap) beschikt naast de bedrijfsgebouwen ook over 23,46 hectare landbouwgrond aansluitend aan de de bedrijfslocatie Paadje 1. Het huidige bouwvlak heeft een oppervlakte van ca. 1 hectare. Op onderstaande afbeeldingen is de gewenste indeling van het bouwvlak te zien en tevens een impressie van de nieuw te bouwen stal. Het nieuwe bouvlak heeft een oppervlakte van 1,98 hectare.

 afbeelding "i_NL.IMRO.1911.BPBG2010hz09-va01_0004.jpg"

Figuur 4: gewenste situatie

afbeelding "i_NL.IMRO.1911.BPBG2010hz09-va01_0005.jpg"

Figuur 5: Impressie nieuw te bouwen stal

2.3 Ruimtelijke kwaliteit

In deze paragraaf wordt de ruimtelijke kwaliteitseis die voortvloeit uit provinciale regelgeving uitgewerkt. Deze ruimtelijke kwaliteitseis houdt in dat bij nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen in het landelijk gebied de Leidraad Landschap en Cultuurhistorie wordt toegepast. Deze leidraad is een van de provinciale instrumenten om te kunnen sturen op Ruimtelijke Kwaliteit, een provinciaal hoofdbelang zoals benoemd in de Structuurvisie 2040. De leidraad beschrijft provinciale belangen ten aanzien van landschappelijke en cultuurhistorische waarden. Met de gewenste ruimtelijke ontwikkeling dient rekening gehouden te worden met de ambities en ontwikkelprincipes, zoals die zijn beschreven voor de verschillende ensembles en structuren in de Leidraad.

2.3.1 Ambities en ontwikkelprincipes West-Friesland West

Het plangebied is gelegen in het ensemble 'West Friesland West.

De algemene ambitie is om ruimtelijke ontwikkelingen in dit gebied:

  • bij te laten dragen aan het zichtbaar en herkenbaar houden van de landschappelijke karakteristiek
  • bij te laten dragen aan het versterken van (de beleving van) openheid en
  • helder te positioneren ten opzichte van de ruimtelijke dragers.

Het ensemble West-Friesland West is verdeeld in drie gebieden.

  • 1. Het gave open weidelandschap rond Schagen;
  • 2. Ruilverkaveld middendeel met kleine droogmakerijen en historische structuren;
  • 3. Grootschalige droogmakerij Heerhugowaard.

Het plangebied is gelegen in het 'ruilverkaveld middendeel met kleine droogmakerijen en historische structuren. Dit gebied kenmerkt zich door een mozaïekachtige blokverkaveling waar ruilverkaveling het landschap ingrijpend heeft veranderd.

afbeelding "i_NL.IMRO.1911.BPBG2010hz09-va01_0006.jpg"

Figuur 6: Plangebied gelegen in Mozaïekachtige landschap. (Bron: Provincie Noord-Holland)

De ruimtelijke kwaliteit in dit gebied is gebaat bij:

  • Het behouden van het open en kleinschalige terpen- en lintenlandschap.

De voorgenomen ontwikkeling aan paadje 1 te Nieuwe Niedorp wordt voorzien van een zorgvuldige landschappelijke inpassing. Hiervoor is een beplantingsplan / landschappelijk inpassingsplan opgesteld bij bijgevoegd als Bijlage 1 bij deze toelichting. Deze inpassing zorgt ervoor dat deze agrarische bedijfslocatie zich goed voegt in het bestaande landschap in het landelijk gebied.

De grondgebonden agrarische bedrijfsvoering van het bedrijf heeft een sterke relatie met het gebruikt van de omliggende gronden. Het gras dat geproduceerd wordt op deze gronden wordt gebruikt voor het voeren van de dieren. Tevens worden de gronden gebruikt voor het afzetten van de mest. Deze grondgebondenheid wordt verder onderbouwd in paragraaf 3.3.2 Bestemmingsplan.

Het vergroten van het agrarisch bouwvlak ter plaatse gaat niet ten koste van de huidige lintstructuur van het Paadje. Er blijft voldoende ruimte bestaan tussen andere functies in het lint. De doorzichten in het bestaande lint blijven behouden.

Hoofdstuk 3 Beleidskaders

Dit hoofdstuk behandelt het beleid dat betrekking heeft op het voorliggende bestemmingsplan. Achtereenvolgens wordt ingegaan op het Rijks-, provinciaal, regionaal en gemeentelijk beleid, voor zover dat is gerelateerd aan het plangebied en het voorliggende initiatief.

3.1 Rijksbeleid

3.1.1 Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR)

De Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte geeft de ambitie aan voor Nederland in 2040. Die ambitie is vertaald in doelen voor de middellange termijn tot 2028. Het Rijk streeft naar een concurrerend, bereikbaar, leefbaar en veilig Nederland. De bestuurlijke drukte, ingewikkelde regelgeving of een sectorale blik met negatieve gevolgen voor de ontwikkeling van Nederland dient met de nieuwe structuurvisie gekeerd te worden. Het Rijk kiest voor een selectievere inzet van rijksbeleid op slechts 13 nationale belangen. Buiten deze 13 belangen hebben decentrale overheden beleidsvrijheid.

De Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte richt zich op de volgende 13 nationale belangen:

Vergroten van de concurrentiekracht van Nederland

  • 1. Een excellente ruimtelijk-economische structuur van Nederland door een aantrekkelijk vestigingsklimaat in en goede internationale bereikbaarheid van de stedelijke regio’s met een concentratie van topsectoren;
  • 2. Ruimte voor het hoofdnetwerk voor (duurzame) energievoorziening en de energietransitie ;
  • 3. Ruimte voor het hoofdnetwerk voor vervoer van (gevaarlijke) stoffen via buisleidingen;
  • 4. Efficiënt gebruik van de ondergrond.

Verbeteren en ruimtelijk zekerstellen van de bereikbaarheid

  • 5. Een robuust hoofdnet van wegen, spoorwegen en vaarwegen rondom en tussen de belangrijkste stedelijke regio’s inclusief de achterlandverbindingen;
  • 6. Betere benutting van de capaciteit van het bestaande mobiliteitssysteem ;
  • 7. Het in stand houden van het hoofdnet van wegen, spoorwegen en vaarwegen om het functioneren van het mobiliteitssysteem te waarborgen .

Waarborgen kwaliteit leefomgeving

  • 8. Verbeteren van de milieukwaliteit (lucht, bodem, water) en bescherming tegen geluidsoverlast en externe veiligheidsrisico’s;
  • 9. Ruimte voor waterveiligheid, een duurzame zoetwatervoorziening en kaders voor klimaatbestendige stedelijke (her)ontwikkeling;
  • 10. Ruimte voor behoud en versterking van (inter)nationale unieke cultuurhistorische en natuurlijke kwaliteiten;
  • 11. Ruimte voor een nationaal netwerk van natuur voor het overleven en ontwikkelen van flora- en faunasoorten;
  • 12. Ruimte voor militaire terreinen en activiteiten;
  • 13. Zorgvuldige afweging en transparante besluitvorming bij alle ruimtelijke en infrastructurele besluiten.

Toets

Het voorliggende plan behoort niet tot 1 van de 13 belangen waarvoor decentrale overheden geen beleidsvrijheid hebben. Het beleid voor de uitbreiding van een bestaand agrarisch bedrijf en de daarvoor noodzakelijke vergroting van het bouwvlak, wordt dan ook neergelegd bij de decentrale overheden.

3.1.2 Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro)

Op 1 oktober 2012 is aan het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro), waarin rijksregels ten aanzien van de ruimtelijke inrichting van Nederland zijn verzameld, een aantal onderwerpen toegevoegd. Het gaat onder andere om de Ecologische hoofdstructuur, elektriciteitsvoorziening, toekomstige uitbreiding hoofd(spoor)wegennet, veiligheid rond rijksvaarwegen.

Toets

Het Barro bevat geen relevante regels die invloed uitoefenen op het onderhavige plan.

3.2 Provinciaal beleid

3.2.1 Omgevingsvisie Noord-Holland 2050

Op 19 november 2018 is door provinciale staten Noord- Holland de omgevingsvisie NH2050 vastgesteld. In deze visie worden door de provincie Noord-Holland acht urgente hoofdthema's beschreven. Het gaat om de thema's 'klimaatverandering bedreigt onze leefomgeving', 'bodem, water en luchtkwaliteit', 'biodiversiteit', 'economische transitie', 'energie transitie', 'mobiliteit', 'verstedelijking' en 'landschap'.

De hoofdambitie is een balans te vinden tussen economische groei en leefbaarheid. Met als doel om ook in 2050 een economisch concurrerende en leefbare provincie Noord- Holland te zijn en te blijven. Met betrekking tot het gebruik van de leefomgeving wil de provincie Noord-Holland ruimtelijke ontwikkelingen faciliteren, onder voorwaarde van behoud en ontwikkeling van de ruimtelijke kwaliteit. In het landschap is het benoemen, behouden en versterken van de unieke kwaliteiten van de diverse landschappen en de cultuurhistorie de ambitie.

3.2.2 Provinciale ruimtelijke verordening

Provinciale Staten hebben op 27 mei 2019 de provinciale ruimtelijke verordening (hierna: PRV) opnieuw vastgesteld. In deze wijziging zijn onder andere de artikelen met betrekking tot agrarische bouwpercelen, glastuinbouw en de Leidraad Landschap en Cultuurhistorie aangepast.

Voor de doorwerking van het in de structuurvisie vastgelegde beleid staan de provincie, naast de bekende bestuurlijke middelen als subsidies, overleg, convenanten en dergelijke, diverse juridische instrumenten ter beschikking, zoals de PRV. De PRV is het aangewezen instrument als het gaat om algemene regels omtrent de inhoud van gemeentelijke bestemmingsplannen of ruimtelijke onderbouwingen.

Voor het onderhavige plangebied zijn de volgende artikelen uit de PRV van toepassing:

  • Artikel 26 Agrarische bedrijven in het landelijk gebied.
  • Artikel 15 Ruimtelijke kwaliteitseis ingeval van een nieuwe ruimtelijke ontwikkeling in het landelijk gebied.

Artikel 26 Agrarische bedrijven in landelijk gebied

  • 1. Voor een bestemmingsplan dat betrekking heeft op landelijk gebied, geldt het volgende:
    • a. agrarische bebouwing wordt geconcentreerd binnen het bouwperceel;
    • b. in afwijking van onderdeel a geldt dat buiten het bouwperceel gaas- en boogkassen kunnen worden toegestaan, mits deze na het groeiseizoen worden verwijderd;
    • c. ten behoeve van een volwaardig agrarisch bedrijf is maximaal één agrarische bedrijfswoning toegestaan. Het bestemmingsplan kan met een omgevingsvergunning, als bedoeld in artikel 3.6 van de wet, één extra bedrijfswoning mogelijk maken mits dit noodzakelijk is voor het toezicht op de bedrijfsvoering en de betreffende gronden niet zijn gelegen in een glastuinbouwconcentratiegebied of een tuinbouwconcentratiegebied, zoals aangegeven op kaart 7 en de digitale verbeelding ervan;
    • d. een agrarisch bouwperceel heeft een omvang van maximaal 2 hectare;
    • e. in afwijking van onderdeel d kan een agrarisch bouwperceel een omvang van meer dan 2 hectare hebben, mits de uitbreiding noodzakelijk is voor het primaire productieproces en de uitbreiding geen afbreuk doet aan de landschappelijke waarden van de betreffende omgeving.
    • f. in de huisvesting van tijdelijke werknemers kan worden voorzien, indien:
      • de huisvestingsvoorziening wordt gesitueerd binnen het agrarisch bouwperceel;
      • de huisvesting plaatsvindt ten behoeve van de agrarische bedrijfsvoering, en;
      • het een ondergeschikte functie ten opzichte van een volwaardig agrarisch bedrijf betreft.
  • 2. Artikel 15 is van toepassing op een bestemmingsplan als bedoeld in het eerste lid.
  • 3. Gedeputeerde staten kunnen nadere regels stellen ten aanzien het bepaalde in het eerste lid, onderdelen e en f.
  • 4. Een bestemmingsplan dat betrekking heeft op veenpolderlandschappen bevat geen regels die voorzien in het scheuren van grasland.

Artikel 15 Ruimtelijke kwaliteitseis ingeval van een nieuwe ruimtelijke ontwikkeling in het landelijk gebied

  • 1. Gedeputeerde Staten stellen de Leidraad Landschap en Cultuurhistorie vast, die de provinciale belangen beschrijft ten aanzien van landschappelijke en cultuurhistorische waarden.
  • 2. Een bestemmingsplan kan voorzien in een nieuwe ruimtelijke ontwikkeling in het landelijk gebied, indien gelet op de Leidraad Landschap en Cultuurhistorie:
    • a. rekening wordt gehouden met:
      • de ambities en ontwikkelprincipes van het toepasselijke ensemble, en;
      • de ambities en ontwikkelprincipes van de toepasselijke provinciale structuren, en;
    • b. hierbij worden betrokken:
      • de kansen zoals beschreven bij de ambities en ontwikkelprincipes;
      • de ontstaansgeschiedenis en de kernwaarden van het toepasselijke ensemble, en;
      • de ontstaansgeschiedenis en de kernwaarden van de toepasselijke provinciale structuren.

Toets

Het gewenste bouwvlak krijgt een oppervlakte van c.a. 2.0 hectare. De toekomstige bebouwing wordt geconcentreerd binnen het bouwvlak en de huidige bebouwing (inclusief 1e bedrijfswoning). Hiermee wordt voldaan aan artikel 26.1 onder a, c en d. In hoofdstuk 2 is een ruimtelijke kwaliteitsparagraaf opgenomen waarin de voorwaarden uit de Leidraad Landschap en Cultuurhistorie worden behandeld. Op deze manier wordt voldaan aan artikel 26.2 en Artikel 15 onder 1 en 2. De overige regels zijn niet van toepassing op dit bestemmingsplan.

Conclusie

Er kan worden geconcludeerd dat het voorliggende bestemmingsplan voldoet aan provinciaal beleid.

3.3 Gemeentelijk beleid

3.3.1 Omgevingsvisie

Op 22 november 2016 is de omgevingsvisie van de gemeente Hollands Kroon vastgesteld. Het doel van de omgevingsvisie is uit te dagen om initiatieven te nemen en deze te realiseren. De visie is geschreven voor inwoners, verenigingen, organisaties, ondernemers en de gemeente zelf. Het is een koersdocument en dient als kompas voor ontwikkelingen in de fysieke leefomgeving.

Kenmerkend in de visie is het ‘ja, tenzij’ principe. Dit betekent dat de gemeente altijd positief tegenover nieuwe initiatieven staat en samen wil kijken hoe deze initiatieven gerealiseerd kunnen worden.

Eén van de onderwerpen van de omgevingsvisie is de 'Agrarische Sector'. Het volgende wordt vermeld in dit hoofdstuk in de relatie tussen deze sector en de gemeente Hollands Kroon:

'Hollands Kroon heeft de meeste landbouwbedrijven en het grootste agrarische grondgebruik in de provincie Noord-Holland. Vrijwel alle landbouwsectoren zijn in onze gemeente te vinden: van bloembollen tot tuinbouw, van akkerbouw tot (intensieve) veehouderij en glastuinbouw. Dit vanwege de uitstekende fysieke condities (de bodemgeschiktheid, de grootschalige ruimte, het licht en de bereikbaarheid) en de aanwezigheid van de verschillende ketenpartners (opslag, verpakking, vervoer, distributie, et cetera.). Ook zijn wij de Noordwest-flank van de Greenport Noord-Holland Noord. In de agrarische sector vindt veel research & development plaats, zodat ook arbeidsplaatsen voor hoger opgeleide jongeren ontstaan. In de Wieringermeer ligt de proeftuin Zwaagdijk, een van de belangrijkste agrarische praktijkgerichte onderzoekscentra van Nederland. Dit alles maakt Hollands Kroon in agrarisch opzicht tot een unieke plek! Wij staan voor ruimte om te ondernemen in de agrarische sector. Waarbij er uniforme regels gelden in de gehele gemeente en veel ruimte is voor nieuwe ontwikkelingen.'1 

In dit hoofdstuk wordt diverse kaders geboden voor de ontwikkeling van de sector binnen de gemeente. Enkele relevante kaders in relatie tot de voorgenomen ontwikkeling zij:

Kader

'De agrarische sector is de primaire functie in ons buitengebied en deze is aan vele ontwikkelingen onderhevig. Aan de ene kant neemt door schaalvergroting de bedrijfsomvang toe, aan de andere kant richt een deel van de bedrijven zich op specialisatie of verbreding. Daarnaast zoeken bedrijven meer aansluiting bij maatschappelijke ontwikkelingen zoals biologische landbouw, zorg, recreatie et cetera. Voor deze ontwikkelingen is een economisch duurzaam bedrijf van belang. Ruimte om te ondernemen is cruciaal en een bouwperceel van voldoende omvang is daarbij noodzakelijk.' 2 

Kader

'Iedereen heeft dezelfde bouwrechten, tenzij we te maken hebben met een specifiek gebied. Hierbij gaan wij uit van bouwblokken van twee hectare voor bestaande agrarische bouwblokken in onze nieuwe ruimtelijke plannen. Grotere bouwblokken zijn ook mogelijk, als het bedrijf meer ruimte nodig heeft, maar deze ontwikkelingen zijn altijd maatwerk. Het is ook belangrijk om een goed woon- en leefklimaat voor de omgeving te borgen. Wij vinden aanvullend dat er sprake moet zijn van circulaire economie, waarbij reststoffen of grondstoffen lokaal gebruikt of hergebruikt kunnen worden.'3 

Kader

'Wij verlenen waar mogelijk medewerking aan het realiseren van nieuwe agrarische bouwblokken. Bij het realiseren van nieuwe bouwblokken, hanteren wij een ja, tenzij- houding. In de beoordeling zijn inpassing in en de effecten op de omgeving de belangrijkste criteria.'4 

Naast de kaders voor de agrarische sector worden er ook ambities uitgesproken in het document. De ambitie waar dit initiatief goed bij aansluit is de volgende:

Ambitie

'Een andere ontwikkeling is ‘produceren, verwerken en consumeren in dezelfde regio’. Iedere regio in de wereld wil zelfvoorzienend zijn op het gebied van energie, voedsel, etc. Noord-Holland Noord richt zich op de metropoolregio Amsterdam en de Randstad. Daarnaast zullen de hier ontwikkelde technieken en kennis wereldwijd verkocht gaan worden.'5
Toets

Uit de bovenstaande selectie uit de omgevingsvisie van de gemeente Hollands Kroon blijkt dat de gemeente ontwikkelingen in de agrarische sector toejuicht. Het omzetten van een bloembollenkwekerij naar een schapenmelkerij is passend binnen de kaders die in de omgevingsvisie worden gegeven en de ambitie(s) die worden uitgesproken. Mede omdat de schapenhouderij een kenmerkende sector is voor de provincie Noord-Holland en de gemeente Hollands Kroon in het bijzonder. . In hoofdstuk 4 komt aan de orde dat er geen nadelige gevolgen zijn voor het woon- en leefklimaat in de omgeving. Tevens wordt de ontwikkeling voorzien van een goede landschappelijke inpassing.

De de geproduceerde schapenmelk wordt in de eigen kaasmakerij verwerkt tot schapenkaas en verkocht op de regionale markt. Kortom een goed voorbeeld van het produceren, verwerken en consumeren in dezelfde regio.

3.3.2 Bestemmingsplan

De locatie Paadje 1 maakt onderdeel uit van het bestemmingsplan 'Buitengebied voormalige gemeente Niedorp'. De uitwerking van het bedrijfsontwerp heeft ertoe geleid dat er ook nieuwbouw buiten het bouwvlak nodig is. De afwijkings- en wijzigingsbevoegdheden van het bestemmingsplan bieden geen uitkomst voor het planvoornemen. Voor het verschuiven en vergroten van het bouwvlak en het toestaan van een grondgebonden veehouderij zal een aparte ruimtelijke procedure doorlopen moeten worden in de vorm van een partiële herziening. Voorliggend bestemmingsplan voorziet hierin. Er zal een aangepast bouwvlak worden toegekend voor een grondgebonden agrarisch bedrijf.

In de toelichting en de regels van het geldende bestemmingsplan wordt onderscheidt gemaakt tussen grondgebonden en niet-grondgebonden veehouderijen. Dit is gedaan om aan de intensieve veehouderijeneen aparte en beperkende bestemming te kunnen geven. De graasdierbedrijven (koeien, geiten, schapen en paarden) zijn logischerwijs als grondgebonden aangemerkt. Deze systematiek sluit aan bij de provinciale verordening van de provincie Noord-Holland.

Toets

Een melkschapenhouderij is een graasdierbedrijf en daarom is sprake van een grondgebonden veehouderij.

Als achtergrondinformatie is in Bijlage 2 een toelichting op de grondgebondenheid van de bedrijfsvoering van de voorgenomen schapenhouderij opgenomen. Het toont aan dat gebruik van (omliggende) gronden noodzakelijk is voor de bedrijfsvoering en dus heeft het bedrijf een grondgebonden karakter.

3.4 Conclusie beleid

Gelet op de voorgaande toetsing aan de beleidskaders kan worden gesteld dat het initiatief in overeenstemming is met zowel het Rijksbeleid, provinciaal beleid als het gemeentelijk beleid.

Hoofdstuk 4 Milieu- en omgevingsaspecten

4.1 Inleiding

In dit hoofdstuk worden de van toepassing zijnde milieu- en omgevingsaspecten verder beoordeeld.

Vooraf dient te worden gesteld dat de uitvoering van het voornemen is opgesplitst in twee fasen. In de eerste fase zal worden volstaan met een bezetting van maximaal 700 melkschapen. zoals eerder gezegd zal de aanvraag omgevingsvergunning gericht zijn op dat aantal dieren.

Tegelijk dient in dit bestemmingsplan rekening te worden gehouden met de effecten van de latere groei. In die tweede fase zal immers het aantal melkschapen op 875 dieren uitkomen.

Om deze reden is in dit hoofdstuk de beoordeling voor 875 dieren plaatsvindt. Een beoordeling die logischerwijs ook opgaat voor de 700 dieren.

4.2 M.e.r.-beoordeling

Omdat de aan te vragen activiteit betrekking heeft op de oprichting, wijziging of uitbreiding van een installatie voor het fokken, mesten of houden van dieren moet het bevoegde gezag eerst beoordelen of bij de voorbereiding van de omgevingsvergunning een milieueffectrapport moet worden gemaakt. Een milieueffectrapport is alleen nodig indien de activiteit belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu kan hebben.

Met een aanmeldingsnotitie voor de maximale situatie heeft de initiatiefnemer aan het bevoegde gezag meegedeeld dat hij een mer-beoordelingsplichtige activiteit wil gaan ondernemen. De notitie bevat gegevens over de activiteit, de plaats waar deze wordt ondernomen en de waarschijnlijke milieueffecten. Hierbij is rekening gehouden met de maatregelen die initiatiefnemer neemt om nadelige gevolgen voor het milieu zo veel mogelijk te vermijden of te voorkomen. Op basis hiervan is beoordeeld of de activiteit belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu heeft.

Conclusie en besluit

Uit de inhoudelijke beoordeling is gebleken dat met de voorgenomen activiteit geen belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu te verwachten zijn. Het is niet noodzakelijk om bij de voorbereiding van de aanvraag om een omgevingsvergunning een MER op te stellen.

Op 5 september 2018 heeft het bevoegd gezag besloten dat op grond van artikel 7.17 van de Wet milieubeheer het opstellen van een MER niet noodzakelijk is bij de voorbereiding van het besluit om een omgevingsvergunning. Dit besluit is bijgevoegd als Bijlage 3 bij de toelichting.

4.3 Bedrijven en milieuzonering

Om hinder en schadelijke effecten te voorkomen wordt in bestemmingsplannen een ruimtelijke scheiding aangebracht tussen bedrijven, opslagen en installaties en gevoelige functies. Hiervoor is door de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG) het systeem 'Bedrijven en milieuzonering' ontwikkeld. In een bedrijvenlijst, zijn de bedrijven en installaties gecategoriseerd op hun milieueffecten en zijn per categorie richtafstanden opgenomen voor de geur, stof, geluid en gevaar. Ook zijn indices opgenomen voor verkeer en visuele hinder.

Toets

Het bedrijf valt in de bedrijfscategorie het 'Fokken en houden van overige graasdieren' (SBI-2008 0145-2). Voor deze categorie geldt een grootste richtafstand van 50 m om geurhinder te voorkomen. Dit type bedrijf valt bij een gemiddelde omvang in milieucategorie 3.1.
In de omgeving zijn enkele agrarische bedrijven met bijbehorende bedrijfswoningen gesitueerd. Deze worden niet meegenomen in de toets omdat dit geen 'gevoelige' objecten zijn zoals gedefinieerd in de VNG brochure. De grens van het huidige bouwvlak en de woning op perceel 'Paadje 2' is 60 m. De afstand t.o.v. dit perceel wordt door aanpassing van het bouwvlak vergroot naar 71 meter. Hiermee wordt voldaan aan de richtafstanden die volgen uit de VNG Brochure.

Conclusie

De afstand tussen de bedrijfslocatie en omliggende gevoelige functies is voldoende groot. De vestiging van de melkschapenhouderij op het perceel Paadje 1 zal niet leiden tot onacceptabele hinder of schadelijke effecten voor omwonenden.

4.4 Bodem

Volgens artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening dient in verband met de uitvoerbaarheid van een project onderzoek te worden verricht naar de bodemgesteldheid in het projectgebied. Aangetoond dient te worden dat de bodem en het grondwater geschikt zijn voor het beoogde gebruik.

Mocht er een verontreiniging te verwachten zijn dan wel mocht deze feitelijk aanwezig zijn, dan dient voor vaststelling van een plan en/of het nemen van het besluit inzichtelijk gemaakt te worden of de bodemverontreiniging de voorgenomen bestemmings- en/of functiewijziging in het kader van gezondheid en/of financieel gezien in de weg staat.

Toets

Alleen voor de vergroting van het bouwblok, nodig voor de bouw van een schapenstal, is een verkennend bodemonderzoek uitgevoerd (Bijlage 4). Op basis van dit onderzoek kan de onderzoeks-locatie vanuit milieuhygiënisch oogpunt als onverdacht worden aangemerkt; geen van de onderzochte grond- en grondwatermonsters bevatten verhoogde gehalten t.o.v. de toetsingswaarden.

Het huidige bouwblok heeft een agrarische bestemming en werd ook door een agrarisch bedrijf gebruikt. Deze agrarische gebruiksfunctie blijft ongewijzigd. Enkel voor de beoogde bestemmingswijziging, het mogelijk maken van het houden van schapen, is niet noodzakelijk om het bestaande bouwblok te betrekken in een bodemonderzoek. Met het bestemmingsplan worden geen andere gevoelige functies mogelijk gemaakt.

Conclusie

Met het uitgevoerde onderzoek is afdoende vastgesteld dat de bodemkwaliteit geen belemmering vormt voor het beoogde gebruik binnen het nieuw toe te kennen bouwblokdeel.

4.5 Geur

Wettelijk kader

  • Activiteitenbesluit, artikel 3.115 t/m 3.119a, houden van dieren in dierenverblijven (In geval van OBM)
  • Wet geurhinder en veehouderij (Wgv)
  • Activiteitenbesluit (opslag van agrarische bedrijfsstoffen)

Voornemen

Geurhinder kan optreden bij het houden van dieren in dierenverblijven en het opslaan en bewerken van agrarische bedrijfsstoffen (mest en voer). In dit geval is emissie uit dierenverblijven de belangrijkste geurbron.

Dierenverblijven

Binnen de inrichting worden dieren gehouden waarvoor een geuremissiefactor is vastgesteld. Geurhinder vanwege het houden van dieren in dierenverblijven wordt dan beoordeeld op basis van een berekening van de geurbelasting van omliggende geurgevoelige objecten en afstandscriteria (zie hierna).

De geuremissie uit de melkschapenstal wordt berekend op basis van de emissiefactoren van het huisvestingssysteem en het aantal dieren dat in de stal wordt gehouden. De geuremissie afkomstig uit de stal is maximaal 6.825 ouE/s (zie onderstaande tabel).

afbeelding "i_NL.IMRO.1911.BPBG2010hz09-va01_0007.png"

Tabel 1: Geuremissie

Toets

Dierenverblijven

Op grond van artikel 3.115 van het Activiteitenbesluit mag de geurbelasting op een geurgevoelig object, niet zijnde een woning bij een andere veehouderij, buiten de bebouwde kom niet meer bedragen dan 8,0 ouE/m3 en binnen de bebouwde kom niet meer bedragen dan 2,0 ouE/m3.

De geurbelasting op geurgevoelige objecten in de omgeving is berekend met het programma V-Stacks vergunning (versie V-2010.1). De berekening is bijgevoegd als Bijlage 5.

Uit de berekening volgt dat de geurbelasting op de omliggende geurgevoelige objecten 1,1 ouE/m3 bedraagt. Dit is ruimschoots onder de maximaal toegestane geurbelasting van 8,0 ouE/m3 

afbeelding "i_NL.IMRO.1911.BPBG2010hz09-va01_0008.png"

Tabel 2: geurgevoelige objecten in de omgeving.

Geurhinder kan worden voorkomen door voldoende afstand te houden tussen de geurbron en een geurgevoelig object. Hiervoor zijn voorschriften opgenomen in het Activiteitenbesluit milieubeheer. In dit geval geldt voor de opslag van agrarische bedrijfsstoffen een afstand van ten minste 50 meter tot een geurgevoelig object buiten de bebouwde kom en 100 meter tot een geurgevoelig object in de bebouwde kom.

De afstand van opslagen binnen de inrichting tot dichtstbij gelegen geurgevoelige objecten is meer dan de vereiste afstand van 50 meter. De opslag van mest en veevoer zal daarom niet tot onevenredige geurhinder leiden.

Conclusie

Voor het aspect geur is het initiatief uitvoerbaar.

4.6 Geluid 

Wet geluidhinder

In de Wet geluidhinder (Wgh) zijn regels opgenomen voor de geluidsbelasting van geluidsgevoelige bestemmingen (zoals bijvoorbeeld woningen) door wegverkeer. Het gaat daarbij om de geluidsbelasting in het maatgevende toekomstige jaar. In het algemeen is dit 10 jaar na realisatie of na het akoestisch onderzoek. De Wet geluidhinder kent een voorkeursgrenswaarde. In dit geval gelden de volgende grenswaarden:

Voorkeursgrenswaarde: 48 dB

Maximale grenswaarde: 58 dB

De Wet geluidhinder gaat ervan uit dat het verkeer in de toekomst stiller wordt, onder andere door Europees bronbeleid. Daarom mogen op de berekende geluidsbelastingen enkele correcties worden toegepast. Er geldt een generieke correctie van 5 dB als het gaat om wegverkeer met een snelheid van minder dan 70 km/u.

Activiteitenbesluit

In het Activiteitenbesluit zijn voorschriften opgenomen die bescherming bieden tegen geluidhinder van inrichtingen die onder het Besluit vallen. Deze bescherming wordt geboden aan gevoelige objecten (gevoelige gebouwen en gevoelige terreinen.

Toets

Het bestemmingsplan maakt geen nieuwe geluidsgevoelige functies mogelijk. Er wordt in dit geval voldaan aan de Wgv. Gelet op de afstand tot gevoelige objecten in de omgeving en de aard van de inrichting is akoestisch onderzoek op grond van het Activiteitenbesluit niet nodig.

Conclusie

Voor het aspect geluid is geen nader onderzoek nodig en kan het plan uitvoerbaar worden geacht.

4.7 Externe veiligheid

In het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) is vastgelegd dat er rekening wordt gehouden met de invloed van de risicovolle inrichtingen en/of transportroutes op geplande gevoelige objecten. Er wordt voorkomen dat zich (beperkt) kwetsbare objecten binnen de 10-6 risicocontour van risicovolle inrichtingen/transportroutes bevinden.

afbeelding "i_NL.IMRO.1911.BPBG2010hz09-va01_0009.jpg"

Figuur 7. Uitsnede risicokaart (Bron: www.risicokaart.nl)

Toets

Na raadpleging van de risicokaart (www.risicokaart.nl) blijkt dat er binnen en in de directe omgeving, een straal van circa 200 meter, van het projectgebied geen inrichtingen aanwezig zijn die een belemmering zouden kunnen opleveren voor de beoogde ontwikkeling. Ook is er geen sprake van transportroutes voor het vervoer van gevaarlijke stoffen (via weg, water, spoor en/of buisleidingen (Besluit externe veiligheid buisleidingen) in de directe omgeving. De dichtsbijzijnde provinciale weg N506 is namelijk gelegen op 230m. Dit is buiten de toetsingsafstand van 200 m. Een buisleiding ligt op 230. Ook deze ligt buiten de toetsingsafstand.

Conclusie

Gelet op het bovenstaande kan het plan voor wat betreft het aspect externe veiligheid uitvoerbaar worden geacht.

4.8 Luchtkwaliteit

De milieukwaliteitseisen omtrent luchtkwaliteit zijn verankerd in hoofdstuk 5 van de Wet milieubeheer. Nieuwe ontwikkelingen mogen niet leiden tot een overschrijding van de grenswaarde die voor een aantal verontreinigende stoffen in de wet is gesteld.

Als aannemelijk is dat aan één van de volgende voorwaarden wordt voldaan, vormt luchtkwaliteit geen belemmering om een projectplan vast te stellen. Deze voorwaarden zijn:

  • er is geen sprake van een feitelijke of dreigende overschrijding van een grenswaarde;
  • het project leidt - al dan niet per saldo - niet tot een verslechtering van de luchtkwaliteit;
  • het project draagt 'niet in betekenende mate' bij aan de luchtverontreiniging;
  • het project past binnen het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit of binnen een regionaal programma van maatregelen.

Projecten die 'niet in betekenende mate bijdragen' (NIBM) aan de luchtverontreiniging, hoeven niet meer afzonderlijk getoetst te worden aan de grenswaarden voor de buitenlucht. Het Besluit NIBM omschrijft het begrip nader: een project dat minder dan 3% van de grenswaarden bijdraagt is NIBM.

Projecten die wel 'in betekenende mate' bijdragen, zijn vaak al opgenomen in het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL). Het NSL is erop gericht om overal de Europese grenswaarden te halen. Daarom is ook een pakket aan maatregelen opgenomen: zowel (generieke) rijksmaatregelen als locatiespecifieke maatregelen van gemeenten en provincies. Dit pakket aan maatregelen zorgt ervoor dat alle negatieve effecten van de geplande ruimtelijke ontwikkelingen ruim worden gecompenseerd. Bovendien worden alle huidige overschrijdingen tijdig opgelost. In het NSL worden de effecten van alle NIBM-projecten verdisconteerd in de autonome ontwikkeling. Het NSL omvat dus alle cumulatieve effecten van (ruimtelijke) activiteiten op de luchtkwaliteit.

Toets

Voor melkschapen is geen (fijnstof) emissiefactor vastgesteld. Hetgeen niet hoeft te betekenen dat er geen fijn stof vrijkomt. Gelet echter op de diersoort melkschapen en de manier waarop ze gehouden worden is er zeker geen betekende bijdrage van fijnstof richting de omgeving te verwachten. Daarnaast zal de melkschapenhouderij geen significante toename van het aantal verkeers-bewegingen van en naar de locatie tot gevolg hebben. Vanuit de bedrijfsvoering van de voorgenomen melkschapenhouderij is geen significante bijdrage aan luchtverontreinigende stoffen te verwachten.

Uit de 'Niet in betekenende mate-tool' van het Ministerie van Infrastructuur en Milieu, blijkt dat het project niet in betekenende mate zal bijdragen aan de concentraties luchtverontreinigende stoffen. Formele toetsing aan de grenswaarden uit de Wet milieubeheer kan daarom achterwege blijven.

afbeelding "i_NL.IMRO.1911.BPBG2010hz09-va01_0010.jpg"

Conclusie

De realisatie van dit plan draagt niet in betekenende mate bij aan de bestaande concentraties luchtverontreinigende stoffen. Het aspect luchtkwaliteit vormt daarom geen belemmering voor de beoogde ontwikkeling

4.9 Water

In het moderne waterbeheer (waterbeheer 21e eeuw) wordt gestreefd naar duurzame, veerkrachtige watersystemen met minimale risico's op wateroverlast of watertekorten. Belangrijk instrument hierbij is de watertoets. Het doel van de watertoets is te garanderen dat waterhuishoudkundige doelstellingen expliciet en op een evenwichtige wijze in het plan worden afgewogen. Deze waterhuishoudkundige doelstellingen betreffen zowel de waterkwantiteit (veiligheid, wateroverlast, tegengaan verdroging) als de waterkwaliteit (riolering, omgang met hemelwater, lozingen op oppervlaktewater).

Toets

Voor dit planvoornemen is de watertoets uitgevoerd met bijbehorend wateradvies (zie bijlage 4). Hieruit volgt dat watertoetsprocedure de normale procedure betreft. In overleg met het Hoogheemraadschap zal de te compenseren oppervlakte en locatie worden bepaald.

Conclusie

Uit de watertoets blijkt dat het plan voor het aspect water uitgevoerd kan worden.

4.10 Archeologie

De Monumentenwet 1988 is op 1 juli 2016 overgegaan in de Erfgoedwet. De Erfgoedwet vormt samen met de Omgevingswet het wettelijke fundament voor de cultuurhistorie en archeologie in Nederland. In de Erfgoedwet is vastgelegd hoe met ons erfgoed wordt omgegaan, wie welke verantwoordelijkheden daarbij heeft en hoe het toezicht daarop wordt uitgeoefend. Het beschermingsniveau zoals die in de oude wetten en regelingen golden blijven gehandhaafd. Onderdelen van de huidige Monumentenwet die de fysieke leefomgeving betreffen worden over enige tijd overgeheveld naar de Omgevingswet. Voorbeelden daarvan zijn de verplichting om rekening te houden met archeologie bij het opstellen van bestemmingsplannen (straks omgevingsplannen).

Toets

Met het initiatief wordt de ter plaatse geldende vrijstellingsgrens uit het bestemmingsplan van 2.500 m2 en 40 cm diepte overschreden. In dit kader is een Quickscan archeologie uitgevoerd door Archeologie West-Friesland (zie Bijlage 7)

Binnen het plangebied geldt een lage verwachting voor vindplaatsen uit de Middeleeuwen en Nieuwe Tijd. Op basis van de geologische ontstaansgeschiedenis van het gebied geldt een hoge verwachting voor vindplaatsen uit de prehistorie – met uitzondering van de IJzertijd, hier geldt een lage verwachting voor. Mogelijk zijn door egaliseringswerkzaamheden (ondiepere) sporen verstoord geraakt. Diepere sporen zijn nog aanwezig. Een mogelijke neolithische cultuurlaag kan worden verwacht op een diepte tussen 40-110 cm onder maaiveld.

Op basis van de geplande nieuwbouw en de hoge archeologische verwachting een archeologisch onderzoek in het kader van de AMZ-cyclus vereist. Dit archeologisch onderzoek dient te bestaan uit een Inventariserend Veldonderzoek (IVO) in de vorm van een verkennend booronderzoek. Als leidraad voor het booronderzoek dient een door het bevoegd gezag goedgekeurd Plan van Aanpak te worden opgesteld. In bovenstaande quickscan is voor het plangebied een gespecificeerde archeologische verwachting geformuleerd. Deze gespecificeerde verwachting wordt tijdens het veldonderzoek getoetst.

Het Inventariserend Veldonderzoek in de vorm van verkennend booronderzoek dient te worden uitgevoerd door een gecertificeerd archeologisch bedrijf.

Conclusie

Uit het uitgevoerde booronderzoek (zie Bijlage 8) blijkt dat het plan voor wat betreft het aspect archeologie geen vervolgstappen noodzakelijk zijn en het planvoornemen uitvoerbaar voor dit aspect uitvoerbaar is.

4.11 Ecologie

In het kader van een goede ruimtelijke ordening moet worden getoetst of er sprake is van negatieve effecten op de (mogelijke) natuurwaarden. Daartoe wordt onderscheid gemaakt in gebiedsbescherming en soortenbescherming.

Gebiedsbescherming

De Wet natuurbescherming regelt de bescherming van Natura 2000- gebieden. Daarnaast is het Natuurnetwerk Nederland (NNN), voorheen de Ecologische Hoofdstructuur (EHS), in het kader van de gebiedsbescherming van belang. Op basis van de Wet ammoniak en veehouderij (Wav) zijn zeer kwetsbare gebieden aangewezen. Deze gebieden kunnen nadelige invloed ondervinden als de uitstoot van ammoniak op de gebieden toeneemt. Ter bescherming van deze gebieden is een zone van 250 meter rondom de gebieden aangewezen als buffer, om ontwikkelingen die schadelijk zijn voor deze gebieden te beperken.

Soortenbescherming

Sinds 1 januari 2017 regelt Wet natuurbescherming de bescherming van in het wild voorkomende inheemse planten en dieren: de soortenbescherming. De wet richt zich vooral op het in stand houden van populaties van soorten die bescherming behoeven. Bekeken moet worden of er beschermde soorten aanwezig zijn in of nabij het plangebied, in hoeverre het plan negatieve gevolgen kan hebben op die beschermde dier- en plantensoorten en of er compenserende of mitigerende maatregelen moeten worden genomen.

Toets

Gebiedsbescherming

De afstanden tot Natuurverbindingen en Weidevogelleefgebieden betreffen elk ongeveer 1.300 meter. Deze natuurgebieden bevinden zich daarmee buiten de invloedssfeer van de activiteiten in het plangebied . Natura 2000-gebieden en Wav gebieden zijn ook op grote afstand gelegen (zie figuren 9 en 10).

afbeelding "i_NL.IMRO.1911.BPBG2010hz09-va01_0011.jpg"

Figuur 8. Ligging t.o.v. het Natuurnetwerk Nederland (NNN). (Bron: www.maps.noordholland.nl)

afbeelding "i_NL.IMRO.1911.BPBG2010hz09-va01_0012.jpg"

Figuur 9. Ligging t.o.v. Natura 2000-gebieden. (Bron: AERIUS)  

Het project ligt op een afstand van circa 14 kilometer van het Natura 2000-gebied Schoorlse Duinen. Voor het houden van 700 melkschapen is een AERIUS berekening gemaakt (zie Bijlage 9). Uit deze berekening blijkt dat de stikstofdepositie bij het houden van 700 melkschapen onder de grenswaarden van 0,05 mol/ha/jr blijft. Voor deze stikstofdepositie is dit de passende beoordeling en is geen aparte beoordeling in de vorm van een Wnb vergunning benodigd. Voor het toekomstscenario betreffende het houden van 875 melkschapen is een passende beoordeling uitgevoerd middels een aanvraag vergunning Wet natuurbescherming. De verleende vergunning is bijgevoegd als Bijlage 10.

Het dichtstbij gelegen zeer kwetsbare gebied als bedoeld in de Wav ligt op circa 30 kilometer afstand van de inrichting. (zie figuur 9) Het project ligt buiten de zone van 250 meter rond een 'zeer kwetsbaar gebied' als bedoeld in de Wav. Op grond van de Wav gelden geen beperkingen ten aanzien van de ammoniakemissie.

afbeelding "i_NL.IMRO.1911.BPBG2010hz09-va01_0013.jpg"

Figuur 10. Ligging t.o.v. Wav gebieden. (Bron: www.maps.noord-holland.nl)

De afstanden tot Natuurverbindingen en Weidevogelleefgebieden betreffen elk ongeveer 1.300 meter. Deze natuurgebieden bevinden zich daarmee buiten de invloedssfeer van de activiteiten in het plangebied.

De ontwikkeling in het plangebied heeft, gezien de beoogde functie, ligging en verleende Wnb vergunning, geen negatief op de beschermde gebieden.

Soortbescherming

Sinds 1 januari 2017 regelt de Wet natuurbescherming de bescherming van in het wild voorkomende inheemse planten en dieren. De wet richt zich vooral op het in stand houden van populaties van soorten die bescherming behoeven.

Uit raadpleging van de Nationale Databank Flora en Fauna blijkt niet de mogelijke aanwezigheid van beschermde soorten. Bij de uitvoering van de plannen worden gegevens geen gebouwen, opgaande groene gewassen verwijderd of oppervlaktewater gedempt. Ook vinden de ingrepen op voldoende afstand plaats van de aanwezige hagen en de bosschage naast de oostelijke sloot, waardoor schade aan eventuele broedvogels redelijkerwijs niet te verwachten is.

De nieuwbouw-activiteiten vinden plaats op voldoende afstand van de bestaande gebouwen, waardoor schade aan gebouw-bewonende soorten zoals vleermuizen, huismus of gierzwaluw eveneens redelijkerwijs niet te verwachten is. Ook zijn kleien marterachtigen redelijkerwijs niet te verwachten, wegens de intensief gebruikte agrarische omgeving en het huidige intensieve gebruik en onderhoud van het terrein, met weinig tot geen mogelijkheden tot schuilen, nestelen en jagen. Evenmin is wegens de terreingesteldheid en de aard van de ingrepen redelijkerwijs overtreding van verbodene m.b.t. overige beschermde soorten zoals flora; insecten, waaronder vlinders; amfibieën; reptielen en vissen te verwachten.

De soortenbescherming levert geen belemmering op voor uitvoering van de plannen

Conclusie

Op basis van het voorgaande kan gesteld worden dat wordt voldaan aan de regels van de natuurwetgeving en is het plan uitvoerbaar.

Hoofdstuk 5 Juridische vormgeving

5.1 Algemeen 

De Wro bepaalt dat ruimtelijke plannen digitaal en analoog beschikbaar moeten zijn. Dit brengt met zich mee dat bestemmingsplannen digitaal uitwisselbaar en op vergelijkbare wijze moeten worden gepresenteerd. Met het oog hierop stellen de Wro en de onderliggende regelgeving eisen waaraan digitale en analoge plannen moeten voldoen. Zo bevat de Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen (SVBP) bindende afspraken waarmee bij het maken van bestemmingsplannen rekening moet worden gehouden. De SVBP kent (onder meer) hoofdgroepen van bestemmingen, een lijst met functie- en bouwaanduidingen, gebiedsaanduidingen en een verplichte opbouw van de planregels en het renvooi. Op de verbeelding zijn alle functies zodanig bestemd dat het mogelijk is om met behulp van het renvooi direct te zien welke bestemmingen aan de gronden binnen het plangebied zijn gegeven en welke regels daarbij horen. Uitgangspunt daarbij is dat de verbeelding zoveel mogelijk informatie geeft over de in acht te nemen maten en volumes. De regels geven duidelijkheid over de bestemmingsomschrijving, de bouwregels en de specifieke gebruiksregels. In de regels zijn eventuele aanlegregels, uitwerkingsregels, nadere eisen, ontheffing- en wijzigingsbevoegdheden opgenomen.

5.2 Juridische vormgeving

In deze paragraaf wordt de systematiek van de regels en de wijze waarop de regels gehanteerd dienen te worden, uiteengezet. De regels van het plan bestaan uit vier hoofdstukken, waarin achtereenvolgens de inleidende regels, de bestemmingsregels, de algemene regels en de overgangs- en slotregels aan de orde komen. Voor de systematiek is aangesloten op de SVBP2012. Voor de inhoudelijke systematiek is aangesloten op het bestemmingsplan 'Buitengebied voormalige gemeente Niedorp' van de gemeente Hollands Kroon.

Hieronder wordt de opbouw en dergelijke kort toegelicht.

5.2.1 Inleidende regels

Conform SVBP bevatten de inleidende regels artikelen met de begripsbepalingen en de wijze van meten.

5.2.2 Bestemmingsregels

In het hoofdstuk bestemmingsregels zijn in de planregels alle bestemmingen opgenomen met de daarbij behorende bestemmingsomschrijving. Hieronder worden de gehanteerde bestemmingen kort toegelicht.

Artikel 3 Agrarisch

De gronden zijn primair bestemd voor het grondgebonden agrarisch gebruik. Binnen deze bestemming is de uitoefening van een grondgebonden agrarisch bedrijf mogelijk, en kunnen bedrijfsgebouwen worden opgericht ter plaatse van het bouwvlak en de aanduiding 'grondgebonden agrarische bedrijfsvoering'.

Door middel van de bouwregels wordt geregeld dat uitsluitend gebouwen ten behoeve van agrarische bedrijven worden gebouwd. Deze gebouwen zullen uitsluitend binnen het op de verbeelding aangegeven bouwvlak moeten worden gebouwd.

In de bouw- en gebruiksregels zijn tevens de maximale dieraantallen die gehouden mogen worden binnen de inrichting vastgelegd conform de vigerende natuurvergunning. Hierbij is tevens de gebruiksregel opgenomen dat bij vernietiging van de natuurvergunning door de Raad van State, het aantal melkschapen maximaal 700 mag zijn.

De landschappelijke inpassing is als bijlage toegevoegd aan de regels en als voorwaardelijke verplichting toegevoegd.

5.2.3 Algemene regels

Bij de bestemming aanvullende regels opgenomen met betrekking tot bouwen. Daarnaast bevat dit hoofdstuk algemene gebruiksregels en afwijkingsregels.

5.2.4 Overgangsrecht en slotregels

In artikel 3.2.1 Bro zijn standaardregels opgenomen met betrekking tot het overgangsrecht voor bouwwerken en gebruik. Deze maken onderdeel uit van dit bestemmingsplan.

Hoofdstuk 6 Uitvoerbaarheid

6.1 Economische uitvoerbaarheid

Omtrent de wettelijke verplichting inzicht te geven in de uitvoerbaarheid van een plan, wordt in deze paragraaf ingegaan op de economische aspecten die met de verwezenlijking van het plan samenhangen. Tevens is in de Wet ruimtelijke ordening (Wro) geregeld dat in het kader van een bestemmingsplan voor bepaalde bouwplannen de grondexploitatieregeling van toepassing is.

Het plan wordt gefinancierd door de initiatiefnemer, de gemeentelijke kosten aan het plan zijn gedekt middels de te heffen leges. De kosten voor het opstellen van dit bestemmingsplan zijn voor de initiatiefnemer. Er wordt vanuit gegaan dat de initiatiefnemer het plan kan financieren en dat het daarom economisch uitvoerbaar is.

Met de initiatiefnemer zal een anterieure overeenkomst gesloten worden tussen initiatiefnemer en gemeente waarin onder andere het verhaal van eventuele planschade is geregeld. De gemeenteraad besluit dan ook bij vaststelling van dit bestemmingsplan om geen exploitatieplan vast te stellen.

6.2 Maatschappelijke uitvoerbaarheid

Het plan wordt naar een aantal instanties verzonden in het kader van het vooroverleg. De resultaten van dit overleg zullen worden opgenomen in een bijlage. Daarbij zal worden aangegeven of het overleg heeft geleid tot aanpassing van het plan.

Op 9 april 2019 heeft het college van burgemeester en wethouders besloten dat het ontwerpbestemmingsplan gezamenlijk met het ontwerpbesluit van de omgevingsvergunning op grond van de coördinatieregeling (art. 3.30 Wro) gedurende zes weken ter inzage wordt gelegd (zie Bijlage 11). De stukken behorende bij de ontwerp omgevingsvergunning (Z-225441) zijn bijgevoegd als Bijlage 12 bij deze toelichting. Gedurende deze termijn van 6 weken heeft iedereen mondeling of schriftelijk de mogelijkheid een zienswijze in te dienen. Ontvangen zienswijzen zullen worden beoordeeld en beantwoord. De zienswijzen kunnen eventueel leiden tot aanpassing van het bestemmingsplan. De resultaten van de ter inzage legging worden opgenomen in een bijlage bij het plan.

Vervolgens worden het bestemmingsplan en omgevingsvergunning, al dan niet gewijzigd naar aanleiding van zienswijzen, vastgesteld door de gemeenteraad en 6 weken ter visie gelegd. Belanghebbenden kunnen dan beroep indienen bij de Raad van State.