direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Molenvaart 250 te Breezand
Status: vastgesteld
Plantype: wijzigingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.1911.BPBG2006hz041-va01

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding

V.O.F. Th. A. Pennings en Zonen is een moderne bloembollenkwekerij met diverse vestigingen in Julianadorp en Breezand, waaronder de vestiging aan de Molenvaart 250 in Breezand. Dit bedrijf bestaat uit drie hallen en is gelegen aan de noordzijde van de Molenvaart. Om de bedrijfsvoering te verbeteren wil de ondernemer de bestaande bedrijfsgebouwen aan de noordoostzijde uitbreiden.

In het geldende bestemmingsplan Buitengebied Anna Paulowna 3 van de gemeente Hollands Kroon is de locatie van de ontwikkeling voorzien van de bestemming 'Agrarische doeleinden II'. Een deel van de ontwikkeling ligt buiten het bouwvlak.

In het bestemmingsplan is voor de bestemming 'Agrarisch doeleinden II' voor het vergroten van het bouwvlak een wijzigingsbevoegdheid opgenomen. De gemeente Hollands Kroon staat in beginsel positief tegenover deze ontwikkeling en wil daarom in principe meewerken aan het verzoek om het agrarisch bouwvlak te vergroten.

Met het voorliggende wijzigingsplan wordt aan de wijzigingsbevoegdheid om het bouwvlak te vergroten toepassing gegeven.

1.2 Ligging plangebied

Het plangebied bevindt zich in het buitengebied van de gemeente Hollands Kroon en ligt op ruim een kilometer van het dorp Breezand en bijna twee kilometer van het dorp Anna Paulowna. Het plangebied wordt ontsloten door de Molenvaart. De Molenvaart bestaat uit een vaart met aan weerszijden lintbebouwing. Het plangebied is weergegeven op figuur 1.1.

afbeelding "i_NL.IMRO.1911.BPBG2006hz041-va01_0001.jpeg"

Figuur 1.1 Ligging plangebied

1.3 Planologische regeling

Het plangebied is planologisch geregeld in het bestemmingsplan Buitengebied Anna Paulowna 3 van de gemeente Hollands Kroon dat is vastgesteld op 19 januari 2009 door de voormalige gemeente Anna Paulowna. De gronden hebben de enkelbestemming 'Agrarische doeleinden II'. In figuur 1.2 is een uitsnede van de verbeelding van het bestemmingsplan weergegeven. Op de verbeelding is het bouwvlak van Molenvaart 250 aangegeven. Dit bouwvlak is verbonden met het zuidoostelijk gelegen bouwvlak. Dit bouwvlak heeft de aanduiding 'wonen niet toegestaan'.

Voor het plangebied is verder de dubbelbestemming 'Invliegfunnel' van toepassing. Deze gronden zijn tevens bestemd voor invliegstrook voor de luchtvaart.

afbeelding "i_NL.IMRO.1911.BPBG2006hz041-va01_0002.jpeg" Figuur 1.2 Uitsnede uit bestemmingsplan 'Buitengebied Anna Paulowna 3' met het plangebied

Binnen de enkelbestemming 'Agrarische doeleinden II' is de wijzigingsbevoegdheid opgenomen om onder voorwaarden het bouwvlak te vergroten tot ten hoogste 2 hectare. Dit wijzigingsplan geeft toepassing aan deze wijzigingsbevoegdheid. In paragraaf 2.3 wordt op de voorwaarden ingegaan.

1.4 Leeswijzer

Overeenkomstig het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) vormt de toelichting de onderbouwing voor het feitelijke bestemmingsplan, bestaande uit een verbeelding (plankaart) en regels. De opbouw van deze toelichting is als volgt:

  • Na deze inleiding wordt in hoofdstuk 2 de huidige situatie en gewenste situatie beschreven. Hier wordt tevens getoetst aan de wijzigingscriteria;
  • In hoofdstuk 3 wordt het relevante beleid op provinciaal en gemeentelijk niveau behandeld;
  • Een toetsing van het project aan wet- en regelgeving voor de verschillende milieu- en omgevingsaspecten is in hoofdstuk 4 opgenomen;
  • In hoofdstuk 5 is de beschrijving van het juridische systeem en de bestemming opgenomen;
  • De economische en maatschappelijke uitvoerbaarheid worden in hoofdstuk 6 beschreven.

Hoofdstuk 2 Planbeschrijving

2.1 Huidige situatie

Het plangebied bestaat uit een agrarisch perceel met bedrijfsgebouwen voor een agrarische onderneming en een gedeelte dat in gebruik is voor landbouw. De bedrijfsgebouwen ten oosten van de bedrijfskavel zijn in het bestemmingsplan gekoppeld aan het bouwblok met de bedrijfsgebouwen, zodat deze gebouwen ook deel uitmaken van het plangebied. In Figuur 2.1 is de huidige situatie weergegeven van het plangebied.

afbeelding "i_NL.IMRO.1911.BPBG2006hz041-va01_0003.jpeg"

Figuur 2.1 Plangebied met luchtfoto huidige situatie

Het bedrijf wordt ontsloten op de Molenvaart. De foto in figuur 2.2 geeft de huidige situatie van het bedrijf weer vanaf de Molenvaart.

afbeelding "i_NL.IMRO.1911.BPBG2006hz041-va01_0004.jpg"

Figuur 2.2 Huidige situatie vanaf Molenvaart (bron: Google maps)

2.2 Nieuwe situatie

2.2.1 Noodzaak planontwikkeling

De volgende aspecten hebben geleid tot de noodzaak van uitbreiding van de bedrijfshallen:

  • Bedrijfsverbreding

De laatste jaren is de teelt van zantedescia's (Calla) op het bedrijf geïntroduceerd. Dit gewas vraagt veel geconditioneerde bewaarruimte, aangezien dit grote knollen zijn welke met wortels worden opgeslagen. Op dit moment wordt op diverse plaatsen rondom het bedrijf celruimte bij gehuurd.

  • Ontwikkeling en groei van het bedrijf

Naast de introductie van zantedescia's is er ook in de andere bolgewassen (tulp, narcis, freesia, hyacint en lelie) sprake van een gestage groei.

  • Logistiek

Om de logistieke processen van het bedrijf te respecteren en te verbeteren.

  • Mechanisatie

Arbeid is een belangrijke kostenfactor en waar mogelijk wordt dit vervangen door machines. Verwerkingslijnen worden daardoor steeds groter. Mechanisatie is duur en brengt schaalvergroting met zich mee.

  • Milieu

Om afspoeling van fungiciden naar het oppervlaktewater tegen te gaan is de tendens om al het fust waar ooit bollen in hebben gezeten binnen op te slaan.

2.2.2 Planbeschrijving

Door de noodzaak om uit te breiden is het plan ontstaan om de bedrijfsgebouwen die gelegen zijn aan Molenvaart 250 in Breezand te verlengen. In figuur 2.3 is de uitbreiding van de bedrijfsgebouwen weergegeven. In figuur 2.4 zijn de aanzichten van de bedrijfsbebouwing weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.1911.BPBG2006hz041-va01_0005.jpg"

Figuur 2.3 Uitbreiding bedrijfsgebouwen.

afbeelding "i_NL.IMRO.1911.BPBG2006hz041-va01_0006.jpg"

Figuur 2.4 Aanzichten bedrijfsgebouwen

De uitbreiding bestaat uit een totale oppervlakte van ca. 3.350 m2.

De nieuwe gebouwen krijgen een goothoogte van 7 meter (bestaand 6 meter), waardoor de kisten 6 meter hoog kunnen worden opgeslagen (bestaand 5 hoog).


Door de verlenging van de drie hallen worden de logistieke processen van het bedrijf gerespecteerd en verbeterd. De cellen worden een kwartslag gedraaid ten opzichte van de bestaande situatie. Hierdoor ontstaan er diverse verbindingen tussen het centrale cellenblok met zowel de schoningshal/droogruimte als de nieuwe verwerkingsruimte, welke specifiek wordt ingericht voor zantedescia. In figuur 2.5 is de inrichtingstekening weergegeven van de bedrijfsgebouwen.

afbeelding "i_NL.IMRO.1911.BPBG2006hz041-va01_0007.jpg"

2.5 Inrichting bedrijfsgebouwen (bestaand en nieuw)

Met deze uitbreiding wordt de geconditioneerde opslagcapaciteit en droogcapaciteit globaal verdubbeld. Tevens is er extra ruimte gecreëerd voor de verwerking en kan al het fust binnen worden opgeslagen. Op die manier wordt afspoeling van fungiciden naar het oppervlaktewater tegengegaan.

In de nieuwe schoningshal wordt een aparte ruimte ingericht voor het verantwoord koken en/of ontsmetten van de bollen. Laden en lossen van (ontsmette) kisten gebeurt in het nieuwe plan binnen. Bij de verdere uitwerking van het project wordt onderzocht welke energiezuinige technieken economisch verantwoord kunnen worden ingezet.

2.2.3 Landschappelijke inpassing

Anna Paulownapolder

Het plangebied bevindt zich in het westelijk deel van de Anna Paulownapolder. Deze polder ligt in het buitengebied en wordt grotendeels gekenmerkt door openheid met lange, rechthoekige kavels. Het landschapsbeeld wordt in sterke mate bepaald door lintbebouwingen langs de polderwegen.

Veel erven zijn voorzien van enige erfbeplanting. De beplanting is grotendeels ondergeschikt aan de bebouwing in deze polder. Langs de Molenvaart is de erfbeplanting meer beeldbepalend dan langs andere polderwegen. Dit komt door de overwegend relatief diepe voortuinen die de aanwezigheid van opgaande boombeplanting goed mogelijk maakt.

Bollenconcentratiegebied

Het plangebied is gelegen in een bollenconcentratiegebied. In een bollenproductiegebied is openheid noodzakelijk, vanwege de rol die wind speelt voor het microklimaat van het gewas. Bomen zijn in een dergelijk gebied ongewenst vanwege enerzijds het windbrekend effect en anderzijds de aantrekkende werking op insecten. Insecten kunnen schadelijk zijn voor het gewas (onder andere virusoverdracht).

De bedrijfsgebouwen ten behoeve van de bollenteelt kenmerken de inrichting van het buitengebied. In paragraaf 3.2.2 wordt ingegaan op de ruimtelijke kwaliteiten van de Anna Paulownapolder, waarbij de openheid van het landschap als een kernkwaliteit wordt benoemd.

Bedrijfsbebouwing

De nieuw te ontwikkelen bedrijfsbebouwing wordt gerealiseerd in het verlengde van de bestaande bedrijfsbebouwing. Hierbij wordt de lengterichting van de verkavelingsstructuur gevolgd. Op deze manier wordt de kenmerkende structuur van het landschap niet doorbroken. De achterzijde van het bedrijf wordt qua materiaal en vormgeving gelijk getrokken. Bovendien wordt gekozen voor bedekte kleuren voor de gevels en de daken, waardoor de bedrijfsgebouwen een minder prominente plek in het landschap innemen. Door de realisatie van de verlenging ontstaat uniformiteit in de bedrijfsuitbreiding. Gezien het feit dat uitbreiding aan de achterzijde van het bedrijf plaatsvindt, wordt de situatie van de inrichting aan de Molenvaart niet gewijzigd.

De bedrijfsbebouwing past in het karakter van dit gedeelte van de gemeente Hollands Kroon.

2.2.4 Verkeer en parkeren

De Molenvaart is voldoende ruim opgezet voor de verkeersbewegingen van en naar de agrarische onderneming. De inrichting van de openbare ruimte wijzigt niet als gevolg van de voorgenomen ontwikkeling. Door de uitbreiding van het bedrijf op deze locatie verandert een deel van de bedrijfsvoering, waardoor er minder vervoersbewegingen van en naar huurlocaties zijn. Het personeelsbestand kan hierdoor krimpen, maar blijft op peil door de gestage groei van het bedrijf en de verder gaande mechanisering. Bij uitbreiding zal de ontsluiting nog steeds voldoende blijven.

Het parkeren vindt in de huidige situatie op het eigen terrein plaats. Voor de bedrijfsgebouwen is voldoende ruimte voor het parkeren. In de nieuwe situatie wordt de benodigde parkeerruimte niet gewijzigd. Alle benodigde parkeerplaatsen worden op eigen terrein gerealiseerd. Hiervoor is voldoende ruimte. De verwachting is ook niet dat het aantal werknemers toeneemt.

Het aspect verkeer en parkeren staat de ontwikkeling niet in de weg.

2.3 Toetsing aan wijzigingscriteria

Het bestaande bouwvlak aan Molenvaart 250, inclusief het bestaande bouwvlak dat hieraan gekoppeld is, is bijna 1,1 hectare. De uitbreiding van het bouwvlak betreft een oppervlakte van 0,5 hectare, waardoor het totale bouwvlak met 1,6 hectare onder de 2 hectare blijft. Het bestemmingsplan biedt mogelijkheden om het bouwvlak te vergroten.

In het bestemmingsplanBuitengebied Anna Paulowna 3 is in artikel 4.9 een wijzigingsbevoegdheid opgenomen, waaraan met dit onderhavig plan toepassing gegeven wordt. De wijzigingsbevoegdheid is als volgt geformuleerd:

  • a. Burgemeester en wethouders kunnen, met inachtneming van het bepaalde in lid 10 en overeenkomstig artikel 11 van de Wet op de Ruimtelijke Ordening, het plan in die zin wijzigen dat de oppervlakte van het bouwvlak als bedoeld in lid 2, sub a, onder 1 kan worden vergroot tot ten hoogste 2 hectare, met dien verstande dat:

    • 1. de breedte van het bouwvlak niet meer dan 125 m mag bedragen;

De breedte van het bouwvlak wordt niet gewijzigd en is reeds kleiner dan 125 meter.

 

    • 1. de vergroting van het bouwvlak noodzakelijk is in verband met een doelmatige bedrijfsvoering;

In paragraaf 2.2.1 is reeds ingegaan op de noodzaak van de bedrijfsuitbreiding. Hier is aangegeven dat in het kader van bedrijfsverbreding, ontwikkeling van het bedrijf, logistiek, mechanisatie en milieu de uitbreiding noodzakelijk is.

    • 1. vóór toepassing van de wijzigingsbevoegdheid ecologisch onderzoek in de vorm van een Flora- en faunawettoets en een Natuurbeschermingswettoets dient te zijn uitgevoerd;

Voor de ontwikkeling heeft een ecologische quickscan plaatsgevonden. In paragraaf 4.7  wordt hier op ingegaan.

    • 1. vóór toepassing van de wijzigingsbevoegdheid is nagegaan of er sprake is van een archeologische verwachtingswaarde en, voor zover deze aanwezig, een archeologisch onderzoek dient te zijn uitgevoerd;

In paragraaf 4.5 wordt ingegaan op het aspect archeologie. In deze paragraaf wordt aangegeven dat het plangebied niet in een archeologisch waardevol gebied is gelegen. Archeologisch onderzoek hoeft hierdoor niet te worden uitgevoerd.

    • 1. vóór toepassing van de wijzigingsbevoegdheid overleg met de waterbeherende instantie dient te zijn gepleegd.

Ten behoeve van de planontwikkeling is door het uitvoeren van de watertoets het plan kenbaar gemaakt bij Hoogheemraadschap Hollands Noorderkwartier. In paragraaf 4.4  wordt ingegaan op het aspect water.

Uit het bovenstaande wordt geconcludeerd dat het plan voldoet aan alle daarvoor geldende criteria. Er kan daarom gebruik worden gemaakt van de wijzigingsbevoegdheid.

Hoofdstuk 3 Beleidskader

3.1 Algemeen

In het bestemmingsplan Anna Paulowna 3, dat op 19 januari 2009 is vastgesteld door de voormalige gemeente Anna Paulowna, is voor de gronden binnen het plangebied ruimte gelaten om binnen de bestemming 'Agrarische doeleinden II' het bouwvlak te vergroten van de agrarische bouwkavel tot 2 hectare. Deze planologische ruimte, die hier wordt benut, past binnen het rijks-, provinciaal- en gemeentelijk beleid.

Gezien het feit dat het bestemmingsplan reeds in 2009 is vastgesteld wordt er nog getoetst aan het provinciaal en gemeentelijk beleid dat betrekking heeft op deze ontwikkeling.

3.2 Provinciaal beleid

3.2.1 Omgevingsverordening NH2020

Met het vaststellen van de Omgevingsverordening NH2020 op 16 november 2020 is het provinciaal beleid gewijzigd. De Omgevingsverordening NH2020 stelt regels omtrent de provinciale hoofdbelangen.

Voor de ontwikkeling van het bedrijf zijn de volgende artikelen van toepassing:

Artikel 6.33 Agrarische bedrijven

1. Een ruimtelijk plan kan ter plaatse van het werkingsgebied agrarische bedrijven voorzien in agrarische bedrijven, waarbij geldt dat:

  • a. bebouwing wordt geconcentreerd in een bouwperceel, waarbij de omvang van het bouwperceel ten hoogste 2 hectare bedraagt.

Met dit wijzigingsplan wordt het bouwvlak vergroot ten behoeve van de uitbreiding van het bedrijf. De uitbreiding wordt gesitueerd tegen de bestaande bebouwing, waardoor de bedrijfsbebouwing wordt geconcentreerd. De oppervlakte van het bouwvlak blijft met dit wijzigingsplan onder de 2 hectare.

Artikel 6.59 Ruimtelijke kwaliteitseis ingeval van een nieuwe ruimtelijke ontwikkeling in het landelijk gebied

2. Bij de inpassing van een nieuwe ruimtelijke ontwikkeling ter plaatse van het werkingsgebied landelijk gebied, wordt in het ruimtelijk plan, gelet op de Leidraad Landschap en Cultuurhistorie:

  • a. rekening gehouden met: de ambities en ontwikkelprincipes van het toepasselijke ensemble en van de toepasselijke provinciale structuren;
  • b. bij de inpassing betrokken: de kansen zoals beschreven bij de ambities en ontwikkelprincipes; en;
  • c. bij de inpassing betrokken: de ontstaansgeschiedenis en de kernwaarden van het toepasselijke ensemble en van de toepasselijke provinciale structuren.

4. De toelichting van een ruimtelijk plan bevat een motivering waaruit moet blijken dat voldaan is aan het bepaalde in het tweede lid.

In paragraaf 3.2.2 wordt ingegaan hoe bij de planontwikkeling rekenng is gehouden met de Leidraad Landschap en Cultuurhistorie.

3.2.2 Leidraad Landschap en Cultuurhistorie

De Leidraad Landschap en Cultuurhistorie 2018 (vastgesteld door Gedeputeerde Staten op 10 april 2018) is een provinciale handreiking voor het inpassen van nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen in het landschap, zoals bebouwing, agrarische bedrijven, infrastructuur of vormen van energieopwekking.

Het plangebied is gelegen in het Ensemble Koegras - Anna Paulownapolder. Dit gebied is vooral in gebruik voor bollenteelt en akkerland. De drie provinciale kernwaarden van het ensemble zijn:

  • de landschappelijke karakteristiek: de landschapstypen en de belangrijkste kenmerken van deze landschappen.
  • openheid en ruimtebeleving: de beleving van de vrije open ruimte, de horizon en de oriëntatiepunten.
  • de ruimtelijke dragers: de driedimensionale structuren en lijnen die in het (vlakke) landschap het beeld bepalen en begrenzen (bebouwingslinten, bomenlanen en dijken).

De Anna Paulownapolder is een productiepolder met in het westen vooral bollenteelt en in het oosten meer akker- en weideland. De polder heeft een heel eigen karakter door het contrast tussen de rechthoekige inrichting en de kronkelige wegen die de natuurlijke kreekruggen volgen. Het plangebied is gelegen in het westelijke gedeelte met veel bollenteelt. In de Anna Paulownapolder-west zijn de open ruimten tot blokken begrensd door de lintbebouwing. Ze zijn afwisselend van maat en vorm door de voormalige kreekstructuren. De omgeving van het plangebied wordt gekenmerkt door een grote mate van openheid waarbij de open ruimten in Anna-Paulownapolder-west tot blokken zijn begrensd door de lintbebouwing. Binnen het ensemble is een aantal belangrijke ruimtelijke dragers, waarbij de polderlinten binnen de aandijkingen de dragers zijn voor de bebouwing zoals grote bollenbedrijven.

De ontwikkeling van de bloembollenkwekerij past binnen de kernwaarden van het Ensemble Koegras-Anna Paulownapolder, vanwege het behoud van het landschapkarakteristiek, de openheid en het karakter van het gebied.

In de Leidraad is aangegeven dat Polder Koegras en de Anna Paulownapolder onderdeel zijn van het concentratiegebied voor de bollenteelt. Dit bollengebied is het grootste aaneengesloten bollenareaal ter wereld, met internationaal opererende bedrijven. Net als in andere agrarisch gebieden vindt in het ensemble schaalvergroting van de landbouw plaats. Deze schaalvergroting is ook van toepassing bij deze planontwikkeling.

Het aandijkingenlandschap is stapsgewijs ontstaan, in de loop van twee eeuwen. De opzet van de polders varieert onder andere in maat en schaal van de verkaveling en de ‘aankleding’. De ruimtelijke kwaliteit is gebaat bij het herkenbaar houden/maken van de verschillen tussen aandijkingen. Het uitgangspunt binnen elk aandijkingslandschap is de specifieke verkavelingsstructuur en de openheid. Voor de polder Koegras-noord en Anna Paulownapolder-west geldt dat het zicht vanaf de linten op het open landschap behouden moet blijven, waarbij terughoudend met erfbeplanting rond grote bedrijfsbebouwing in het bollengebied moet worden omgegaan.

In de Leidraad is aangegeven dat de lintbebouwing in de Anna Paulownapolder doorzichten heeft over sloten en ruime erven. Zie figuur 3.1.

 afbeelding "i_NL.IMRO.1911.BPBG2006hz041-va01_0008.jpg"

Figuur 3.1 Ruimtelijke kwaliteit Anna Paulownapolder-west

Met de bedrijfsontwikkeling blijven de huidige doorzichten gehandhaafd.

3.3 Gemeentelijk beleid

Voor de gemeente Hollands Kroon is een omgevingsvisie opgesteld (vastgesteld 22 november 2016) en is reeds een aantal keer geactualiseerd. De omgevingsvisie is een integrale visie op het beleid van Hollands Kroon en de uitvoering ervan voor de periode tot 2030. Het betreft naast ruimtelijke ordening ook onderwerpen als veiligheid, economische en technologische ontwikkelingen, natuur, milieu en bereikbaarheid.

Voor de agrarische sector gelden de volgende uitgangspunten:

Hollands Kroon heeft de meeste landbouwbedrijven en het grootste agrarische grondgebruik in de provincie Noord-Holland. Vrijwel alle landbouwsectoren zijn in de gemeente te vinden. De gemeente staat voor ruimte om te ondernemen in de agrarische sector. Waarbij er uniforme regels gelden in de gehele gemeente en veel ruimte is voor nieuwe ontwikkelingen.

De agrarische sector is de primaire functie in het buitengebied en deze is aan vele ontwikkelingen onderhevig. Aan de ene kant neemt door schaalvergroting de bedrijfsomvang toe, aan de andere kant richt een deel van de bedrijven zich op specialisatie of verbreding. Daarnaast zoeken bedrijven meer aansluiting bij maatschappelijke ontwikkelingen zoals biologische landbouw, zorg, recreatie et cetera. Voor deze ontwikkelingen is een economisch duurzaam bedrijf van belang. Ruimte om te ondernemen is cruciaal en een bouwperceel van voldoende omvang is daarbij noodzakelijk.

In de visie is aangegeven dat iedereen dezelfde bouwrechten heeft, tenzij er sprake is van een specifiek gebied. Hierbij gaat de gemeente uit van bouwblokken van twee hectare voor bestaande agrarische bouwblokken in nieuwe ruimtelijke plannen. Bij grotere bouwblokken is maatwerk noodzakelijk.

Toetsing

De verdere ontwikkeling van het bloembollenbedrijf tot twee hectare sluit aan op deze ambitie van de gemeente Hollands Kroon.

Hoofdstuk 4 Omgevingsaspecten

Voor de ontwikkeling is het van belang dat tijdens de uitvoering en in de nieuwe situatie sprake is van een goede omgevingssituatie. Deze omgevingstoets gaat in op de relevante milieuaspecten (bodem, water, milieuzonering en externe veiligheid) en op andere sectorale regelgeving (bijvoorbeeld voor archeologie en cultuurhistorie, ecologie).

4.1 Bedrijven en milieuzonering

Toetsingskader

Om een belangenafweging tussen een goed woon- en leefklimaat in de omgeving en bedrijvigheid te kunnen maken, wordt in het algemeen gebruik gemaakt van de VNG-publicatie “Bedrijven en milieuzonering” (editie 2009). In deze uitgave is een lijst opgenomen met allerhande activiteiten, bijbehorende richtafstanden en milieunormen die gehanteerd worden voor gevoelige functies.

De VNG-publicatie is bedoeld voor nieuwe situaties en niet voor de toetsing van bestaande situaties. In bestaande situaties kan de VNG-brochure evenwel een indicatie geven van de mate van hinder bij bestaande conflictsituaties. Verder moet ook bij de vaststelling van een bestemmingsplan waarin mogelijk een (deels) feitelijk bestaande situatie wordt bestemd, worden onderzocht of het laten voortbestaan van een dergelijke situatie in overeenstemming is met een goede ruimtelijke ordening.

De VNG-brochure hanteert twee soorten omgevingstypen. Een rustige woonwijk/rustig buitengebied en gemengd gebied, voor beide omgevingstypen gelden andere richtafstanden en/of normen.

De definitie van een rustige woonwijk/rustig buitengebied is:

“Een woonwijk die is ingericht volgens het principe van functiescheiding. Afgezien van wijkgebonden voorzieningen komen vrijwel geen andere functies (zoals bedrijven kantoren) voor. Langs de randen (in de overgang naar mogelijke bedrijfsfuncties) is weinig verstoring door verkeer. Een vergelijkbaar omgevingstype qua aanvaardbare milieubelasting is een rustig buitengebied (eventueel inclusief verblijfsrecreatie), een stiltegebied of een natuurgebied.“

De definitie van een gemengd gebied is:

“Een gebied met een matige tot sterke functiemenging. Direct naast woningen komen andere functies voor zoals winkels, horeca en kleine bedrijven. Ook lintbebouwing in het buitengebied met overwegend agrarische en andere bedrijvigheid kan als gemengd gebied worden beschouwd. Gebieden die direct langs de hoofdinfrastructuur liggen, behoren eveneens tot het omgevingstype gemengd gebied. Hier kan de verhoogde milieubelasting voor geluid de toepassing van kleinere richtafstanden en hogere milieunormen rechtvaardigen. Geluid is voor de te hanteren afstand van milieubelastende activiteiten meestal bepalend.“

In tabel 4.1 is een overzicht gegeven van de richtafstanden voor de verschillende milieucategorieën.

Tabel 4.1: richtafstanden per milieucategorie (t/m 3.2)

Milieucategorie   Richtafstand  
  Rustige woonwijk en rustig buitengebied   Gemengd gebied  
1   10 m   0 m  
2   30 m   10 m  
3.1   50 m   30 m  
3.2   100 m   50 m  

De achterliggende geluidnormen die in de VNG-publicatie worden gehanteerd om de richtafstanden te bepalen, zijn weergegeven in tabel 4.2.

Tabel 4.2: geluidnormen (richtwaarden) voor een rustige woonwijk/rustige buitengebied en gemengd gebied

Periode   Langtijdgemiddelde beoordelingsniveaus (LAr,LT)   Maximale geluidniveaus (LAmax)  
  rustige woonwijk/
rustig buitengebied  
gemengd gebied   rustige woonwijk/
rustig buitengebied  
gemengd gebied  
dagperiode
(07:00 - 19:00 uur)  
45 dB(A)   50 dB(A)   65 dB(A)   70 dB(A)  
avondperiode
(19:00 - 23:00 uur)  
40 dB(A)   45 dB(A)   60 dB(A)   65 dB(A)  
nachtperiode
(23:00 - 07:00 uur)  
35 dB(A)   40 dB(A)   55 dB(A)   60 dB(A)  

Deze richtwaarden hebben geen wettelijke status, maar zijn algemeen aanvaarde waarden. Het is mogelijk om op basis van een bestuurlijke afweging af te wijken van deze richtwaarden. De VNG-brochure biedt hiervoor een stappenplan, opgenomen in bijlage B5.3 van de VNG-publicatie. Het stappenplan omvat de volgende methodiek:

stap 1: indien de richtafstand voor het aspect geluid niet wordt overschreden, kan verdere toetsing

voor het aspect geluid in beginsel achterwege blijven: inpassing is dan mogelijk;

stap 2: indien stap 1 niet toereikend is, dan is inpassing mogelijk bij een geluidbelasting op woningen en andere geluidgevoelige bestemmingen van maximaal 45 dB(A) in een rustige woonwijk/rustig buitengebied en 50 dB(A) in gemengd gebied voor het langtijdgemiddeld beoordelingsniveau (etmaalwaarde), 65/60/55 dB(A) voor maximale geluidniveaus en 50 dB(A) etmaalwaarde t.g.v. de verkeersaantrekkende werking (indirecte hinder);

stap 3: indien stap 2 niet toereikend is, dan is inpassing mogelijk bij een geluidbelasting op woningen en andere geluidgevoelige bestemmingen van maximaal 50 dB(A) in een rustige woonwijk/rustig buitengebied en 55 dB(A) in gemengd gebied voor het langtijdgemiddeld beoordelingsniveau, 70/65/60 dB(A) voor maximale geluidniveaus en 65 dB(A) etmaalwaarde t.g.v. de verkeersaantrekkende werking (indirecte hinder). Met betrekking tot de maximale geluidsniveaus geldt dat de beoordeling plaatsvindt exclusief de maximale geluidniveaus vanwege aan- en afrijdend verkeer.

In het kader van stap 3 dient het bevoegd gezag te motiveren waarom het deze geluidbelasting in de concrete situatie acceptabel acht, waarbij tevens de cumulatie met eventueel reeds aanwezige geluidbelasting moet worden betrokken.

Bij een hogere geluidbelasting dan aangegeven in stap 3 zal inpassing doorgaans niet mogelijk zijn. Indien het bevoegd gezag niettemin tot inpassing wil overgaan, dient dit grondig onderzocht, onderbouwd, en gemotiveerd te worden, waarbij cumulatie met andere geluidbronnen/geluidbelastingen moet worden meegenomen. Deze laatste stap wordt aangeduid als stap 4.

Toetsing

Onderhavige inrichting is aan te merken als een bedrijf dat valt onder de activiteit 'bloembollendroog- en prepareerbedrijven' zoals weergegeven in lijst 1 'activiteiten' van bijlage 1 van de VNG-publicatie en valt daarmee onder milieucategorie 2 met een richtafstand van 30 m in 'gemengd gebied' en 10 m in een 'rustige woonwijk/rustig buitengebied'. Vanwege de lintbebouwing en meerder bloembollenactiviteiten en bedrijven in de omgeving, kan de omgeving worden gezien als 'gemengd gebied'. De richtafstand bedraagt daarmee 10 m.

De geplande uitbreiding ligt op meer dan 65 m afstand tot bestaande woningen en daarmee ruim groter dan de richtafstand van 10 m (en ook 30 m). De geplande uitbreiding voldoet dan ook aan stap 1 van de VNG-systematiek.

Het bestaande gedeelte van het bedrijf ligt op kortere afstand tot omliggende woningen, met name Molenvaart 248. De afstand van de zuidoostelijke inrit naar het bedrijf ligt op circa 10 m afstand tot deze woning. Het bestaande gedeelte is planologisch toegestaan. Milieutechnisch is het bedrijf eveneens toegestaan; in het verleden onder vergunningplicht, tegenwoordig vallend onder de werking van het Activiteitenbesluit.

In het verleden zijn geluidsvoorschriften vastgelegd voor het langtijdgemiddeld beoordelingsniveau van 51 dB(A) in de dagperiode en 45 dB(A) in de nachtperiode (55 dB(A) etmaalwaarde). Deze geluidvoorschriften zijn in de overgang naar het regime van het Activiteitenbesluit niet bestendigd in maatwerkvoorschriften. Dat betekent dat de geluidvoorschriften vanuit het Activiteitenbesluit rechtstreeks werkend zijn. Voor agrarische inrichtingen zijn deze voorschriften 45/40/35 dB(A) vanwege de vast opgestelde toestellen en installaties.

In hoeverre de vroegere geluidvoorschriften werden bepaald door vaste installaties of verkeersbewegingen is niet bekend. Omdat deze informatie ontbreekt en er geen sprake is van klachten, wordt er vanuit gegaan dat aan de huidige voorschriften van het Activiteitenbesluit wordt voldaan.

Voor de situatie na uitbreiding geldt dat de totale hoeveeheid verkeersbewegingen niet groter wordt dan in de bestaande situatie. Dat komt omdat er in de bestaande situatie op andere locaties bollen worden opgeslagen die per as van en naar de Molenvaart 150 gebracht moeten worden. In de nieuwe situatie is die opslag op de eigen locatie. Door machinale ontwikkelingen wordt ook het aantal werknemers niet groter.

Voor wat betreft de nieuwe schuur wordt er rekening gehouden met Bbt (Stand der Techniek) en worden de meest stille ventilatoren aangeschaft. Als ontwerpcriterium geldt een waarde 10 dB lager dan de geluideis van het Activiteitenbesluit, 35/30/25 dB(A) bij de meest nabijgelegen woningen. Verder komen de cellen met ventilatoren in het hart van het pand en niet langs de zijwanden, wat voor een positief effect heeft op de mogelijke geluidemissie.

Samenvattend kan het volgende worden gesteld:

  • er sprake is van een bestaande inrichting die valt onder de werking van het Activiteitenbesluit;
  • de geluidgrenswaarden van het Activiteitenbesluit zijn 5 dB lager dan de ruimtelijke richtwaarde voor 'gemengd gebied';
  • verkeersbewegingen nemen niet toe;
  • de geluidemissie vanwege nieuwe ventilatoren worden gedimensioneerd op de geluidgrenswaarden Activiteitenbesluit minus 10 dB.

Het aspect bedrijven en milieuzonering is daarmee geen belemmering voor het plan.

4.2 Geluid

Toetsingskader

Het aspect geluid gaat over geluidhinder op geluidsgevoelige objecten als gevolg van verkeer en industrie. De Wet geluidhinder (Wgh) is hiervoor het toetsingskader. Rondom wegen met een maximumsnelheid van meer dan 30 km/uur, spoorwegen en aangewezen bedrijven(terreinen) zijn geluidszones van toepassing. Als er geluidsgevoelige objecten, zoals woningen, binnen deze zones worden toegevoegd, dan moet geluidsbelasting op de gevels hiervan worden bepaald en getoetst aan de normen. Er zijn er geen spoorwegen of geluidszoneringsplichtige industrie aanwezig, dus alleen het aspect 'wegverkeerslawaai' is aan de orde.

Toetsing

Het voorliggend wijzigingsplan heeft betrekking op een plangebied met daarbinnen de realisatie van bedrijfsgebouwen. Volgens de Wgh betreft deze ontwikkeling geen realisatie van als geluidgevoelig aan te merken bestemmingen c.q. functies. Er bestaat derhalve geen inspanningsverplichting voor het uitvoeren van akoestisch onderzoek.

De Wet geluidhinder staat de ontwikkeling van dit bestemmingsplan niet in de weg.

4.3 Bodemkwaliteit

Toetsingskader

Op grond van het Besluit ruimtelijke ordening dient in verband met de uitvoerbaarheid van een plan rekening gehouden te worden met de bodemgesteldheid in het plangebied. Bij functiewijziging dient te worden bekeken of de bodemkwaliteit voldoende is voor de beoogde functie en moet worden vastgesteld of er sprake is van een saneringsnoodzaak. In de Wet bodembescherming is bepaald dat indien de desbetreffende bodemkwaliteit niet voldoet aan de norm voor de beoogde functie, de grond zodanig dient te worden gesaneerd dat zij kan worden gebruikt door de desbetreffende functie (functiegericht saneren). Nieuwe bestemmingen dienen bij voorkeur op schone grond te worden gerealiseerd.

Toetsing

De uitbreiding bestaat uit gebouwen voor opslag en verwerking van bloembollen. De gemiddelde verblijfsduur van personen is langer dan twee uur per dag, waardoor een bodemonderzoek noodzakelijk is. Dit bodemonderzoek wordt uitgevoerd en de resultaten worden bij de aanvraag voor de omgevingsvergunning ingediend.

4.4 Water

Toetsingskader

Vanwege het grote belang van het water in de ruimtelijke ordening, wordt van waterschappen een vroege en intensieve betrokkenheid bij het opstellen van ruimtelijke plannen verwacht. Door middel van de watertoets wordt het plan kenbaar gemaakt bij het waterschap. De watertoets is een procesinstrument dat is verankerd in de Wet Ruimtelijke Ordening (WRO), het Besluit Ruimtelijke Ordening (BRO) en het Nationaal Bestuursakkoord Water (NBW) 2011. De bedoeling van het instrument is om wateraspecten van meet af aan mee te nemen bij ruimtelijke plannen en besluiten. Het gaat hierbij om zes thema's: waterkwantiteit, waterkwaliteit, waterkeringen, wegen, afvalwaterketen en beheer & onderhoud van nieuw en bestaand oppervlaktewater. Het plangebied ligt in het beheersgebied van het hoogheemraadschap Hollands Noorderkwartier.

Hoogheemraadschap Hollands Noorderkwartier heeft samen met haar partners haar waterbeleid op lange termijn (Deltavisie) en op middellange termijn (Waterprogramma 2016-2021) opgesteld. In het Waterprogramma 2016-2021 (voorheen waterbeheersplan) zijn de programma's en beheerstaken van het hoogheemraadschap opgenomen met de programmering en uitvoering van het waterbeheer. Het programma is nodig om het beheersgebied klimaatbestendig te maken, toegespitst op de thema's waterveiligheid, wateroverlast, watertekort, schoon en gezond water en crisisbeheersing. Door het veranderende klimaat wordt het waterbeheer steeds complexer. Alleen door slim samen te werken is integraal en doelmatig waterbeheer mogelijk. Bij de ontwikkeling van het Waterprogramma is hieraan invulling gegeven door middel van een partnerproces en de ontwikkeling van gezamenlijke bouwstenen.

Daarnaast beschikt het Hoogheemraadschap over een verordening: de Keur 2016. Hierin staan de geboden en verboden die betrekking hebben op watergangen en waterkeringen. Voor het uitvoeren van werkzaamheden kan een vergunning nodig zijn. De werkzaamheden in of nabij de watergangen en waterkeringen worden getoetst aan de beleidsregels die u op onze website kunt vinden (https://www.hhnk.nl/keur/).

Toetsing

Het plan is kenbaar gemaakt bij het Hoogheemraadschap Hollands Noorderkwartier. Uit de digitale watertoets blijkt dat bepaalde aspecten van het plan een zodanige invloed hebben op de belangen van het hoogheemraadschap dat de normale procedure moet worden gevolgd. Het concept wateradvies is opgenomen in bijlage 1. Naar aanleiding van de watertoets heeft het hoogheemraadschap een aanvullend wateradvies gegeven, waarin onder andere wordt ingegaan op watercompensatie en waterkwaliteit (zie bijlage 2).

Watercompensatie

De realisatie van het plan heeft een toename van verharding en bebouwing tot gevolg. Door deze toename aan verharding zal de neerslag versneld worden afgevoerd van het terrein. Compensatie in de vorm van waterberging of infiltratie is noodzakelijk om deze negatieve effecten op te heffen. Bij een verhardingstoename van meer dan 2.000 m2 berekent het hoogheemraadschap aan de hand van diverse plangebiedkenmerken een specifiek compensatiepercentage. In figuur 4.1 is aangegeven dat de verhardingstoename circa 3.600 m2 bedraagt. Deze toename komt enerzijds door de uitbreiding van bedrijfsgebouwen en anderzijds door nieuw aan te leggen erfverharding. Om de effecten van de verhardingstoename te compenseren, geef het hoogheemraadschap aan dat het wateroppervlak in het peilgebied 2838-03 uitgebreid dient te worden met 9% van de verhardingstoename. Dit betekent een te compenseren oppervlakte van 324 m2. Hierbij geeft het hoogheemraadschap aan dat de initiatiefnemer van het ruimtelijk plan verantwoordelijk is voor de regeling, de financiering en de realisatie van compenserende maatregelen. De sloot aan de noordwestkant van het plangebied zal worden verbreed om te voorzien in de watercompensatie. Voor werkzaamheden in, onder, langs, op, bij of aan oppervlaktewater, waterkeringen en wegen in het beheer van het hoogheemraadschap en het aanleggen van meer dan 800 m² verharding is een watervergunning of ontheffing van het hoogheemraadschap nodig.

afbeelding "i_NL.IMRO.1911.BPBG2006hz041-va01_0009.jpg"

Figuur 4.1 Watercompensatie

Waterkwaliteit

De reactie van de digitale watertoets beslaat ook de waterkwaliteit. Dit plan zorgt voor een verdubbeling van de opslag- en droogcapaciteit. Tevens is er meer ruimte voor verwerking en opslag van fust. Daarbij wordt in de nieuwe bedrijfsruimte een aparte ruimte ingericht voor het verantwoord koken en/of ontsmetten van bollen. Dit duidt er op dat de agrarische bedrijfsactiviteiten op deze locatie worden geïntensiveerd. In het aanvullend advies wijst het hoogheemraadschap erop dat deze bedrijfsactiviteiten gebonden zijn aan de bepalingen van het Activiteitenbesluit. De ervaring van het hoogheemraadschap is dat door een goede inrichting van het erf veel waterkwaliteitsproblemen kunnen worden voorkomen. Het hoogheemraadschap heeft als bevoegd gezag ook een toezicht en handhavende taak voor agrarische activiteiten op het erf. Om het belang van een schoon erf te onderstrepen treedt het hoogheemraadschap graag met de initiatiefnemer in overleg over de inrichting van het erf. Een toetsing van de inrichting kan desinvesteringen, problemen met de waterkwaliteit en daaruit volgende boetes voor de toekomst wellicht voorkomen.

Bij het aanvullend advies wordt tevens informatie gegeven over vergunningen en ontheffingen.

4.5 Archeologie

Toetsingskader

Per 1 juli 2016 is de Monumentenwet 1988 vervallen. Een deel van de wet is op deze datum overgegaan naar de Erfgoedwet. Het deel dat betrekking heeft op de besluitvorming in de fysieke leefomgeving gaat over naar de Omgevingswet. Dit geldt ook voor de verordeningen, wijzigingsplannen, vergunningen en ontheffingen op het gebied van archeologie. Vooruitlopend op de datum van ingang van de Omgevingswet zijn deze artikelen te vinden in het Overgangsrecht in de Erfgoedwet, waar ze ongewijzigd van toepassing blijven zolang de Omgevingswet nog niet van kracht is.

Toetsing

In het bestemmingsplan Buitengebied Anna Paulowna 3 zijn archeologisch waardevolle gebieden aangegeven. Het plangebied ligt niet in een dergelijk gebied, waardoor geen archeologisch onderzoek hoeft plaats te vinden.

Het aspect archeologie belemmert de uitvoering van de ontwikkeling niet.

4.6 Cultuurhistorie

Toetsingskader

In het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) is bepaald dat in een ruimtelijk plan een beschrijving opgenomen moet worden van de manier waarop met de aanwezige cultuurhistorische waarden rekening is gehouden.

Toetsing

In of in de directe nabijheid van het plangebied zijn geen specifiek waardevolle cultuurhistorische waarden aanwezig. Wel kunnen de structuren en kenmerken van het landschap als van cultuurhistorische betekenis worden aangemerkt. Met deze ruimtelijke structuur wordt rekening gehouden bij de landschappelijke inpassing, waarbij de verkavelingsstructuur blijft gehandhaafd. De geplande ontwikkeling heeft derhalve geen negatieve invloed op eventuele cultuurhistorische waarden.

Het aspect cultuurhistorie staat de beoogde ontwikkeling niet in de weg.

4.7 Ecologie

Toetsingskader

Met de Wet natuurbescherming (Wnb) zijn alle bepalingen met betrekking tot de bescherming van natuurgebieden en dier- en plantensoorten samengebracht in één wet. De Wnb implementeert diverse Europeesrechtelijke regelgeving, zoals de Vogelrichtlijn en de Habitatrichtlijn in de Nederlandse wetgeving.

Gebiedsbescherming

De Wnb kent diverse soorten natuurgebieden, te weten:

  • Natura-2000 gebieden;
  • Natuurnetwerk Nederland (NNN).

Natura-2000 gebieden

De Minister van Economische Zaken (EZ) wijst gebieden aan die deel uitmaken van het Europese netwerk van natuurgebieden: Natura 2000. Een dergelijk besluit bevat de instandhoudingsdoelstellingen voor de leefgebieden van vogelsoorten (Vogelrichtlijn) en de instandhoudingsdoelstellingen voor de natuurlijke habitats en habitats van soorten (Habitatrichtlijn).

De bescherming van deze gebieden heeft externe werking, zodat ook ingrepen die buiten deze gebieden plaatsvinden verstoring kunnen veroorzaken en moeten worden getoetst op het effect van de ingreep op soorten en habitats.

Natuurnetwerk Nederland (NNN)

Gebieden die deel uitmaken van het Natuurnetwerk Nederland (NNN) worden aangewezen in de provinciale verordening. Voor dit soort gebieden geldt het 'nee, tenzij' principe, wat inhoudt dat binnen deze gebieden in beginsel geen nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen mogen plaatsvinden.

Soortenbescherming

In de Wnb wordt een onderscheid gemaakt tussen:

  • soorten die worden beschermd in de Vogelrichtlijn;
  • soorten die worden beschermd in de Habitatrichtlijn;
  • overige soorten.


De Wnb bevat onder andere verbodsbepalingen ten aanzien van het opzettelijk vernielen of beschadigen van nesten, eieren en rustplaatsen van vogels als bedoeld in artikel 1 van de Vogelrichtlijn. Verder is het verboden in het wild levende dieren van soorten, genoemd in bijlage IV, onderdeel a, bij de Habitatrichtlijn, bijlage II bij het Verdrag van Bern of bijlage I bij het Verdrag van Bonn, in hun natuurlijk verspreidingsgebied opzettelijk te doden of te vangen of te verstoren. Ten slotte is een verbodsbepaling opgenomen voor overige soorten. Deze soorten zijn opgenomen in de bijlage onder de onderdelen A en B bij de Wnb.

Toetsing

Gebiedsbescherming

Natura 2000-gebieden

Het plangebied maakt geen deel uit of ligt niet in een gebied dat beschermd is in het kader van de Wet natuurbescherming. De meest nabijgelegen Natura 2000-gebieden zijn de Waddenzee en de Duinen Den Helder - Callantsoog op respectievelijk 3,9 en 4,9 kilometer afstand. Gezien de afstand en de aard van de ingrepen is er geen sprake van directe aantasting, zoals effecten door geluid of optische verstoring van instandhoudingsdoelstellingen van Natura 2000-gebieden. De ontwikkeling van het plangebied zou wel kunnen leiden tot een toename van stikstofdepositie in de Natura 2000-gebieden in de omgeving. In de Wet natuurbescherming is bepaald dat voor de gebruiksfase de stikstofdepositie vastgesteld moet worden. Hiervoor is een stikstofonderzoek uitgevoerd die is opgenomen in bijlage 3. De stikstofberekening ten behoeve van de gebruiksfase is opgenomen in bijlage 4. Uit de berekening blijkt dat de stikstofemissie voor de gebruiksfase niet hoger is dan 0,00 mol/ha/jaar.

Per 1 juli 2021 is voor de aanlegfase de wetgeving gewijzigd met het in werking treden van de Wet stikstofreductie en natuurverbetering (Wsn) en het Besluit stikstofreductie en natuurverbetering (Bsn). Deze wet en het bijhorende besluit regelt een vrijstelling voor de vergunningsplicht in artikel 2.7 lid 2 Wnb voor de aanlegfase van bouwwerkzaamheden. Dit is de vergunningplicht voor Wnb-projecten. Deze vrijstelling geldt alleen voor de effecten als gevolg van stikstofdepositie en niet voor eventuele andere effecten als gevolg van het project op Natura-2000 gebieden. De Wsn en de Bsn regelt slechts indirect een vrijstelling voor de aanlegfase van Wnb-plannen. Ondanks de vrijstelling is de berekening voor de aanlegfase wel uitgevoerd en opgenomen in bijlage 5. Hieruit blijkt dat de stikstofemissie niet hoger is dan 0,00 mol/ha/jaar.

Natuurnetwerk Nederland

Het plangebied ligt op een afstand van circa 2,9 kilometer van een gebied uit dat deel uitmaakt van het Natuurnetwerk Nederland, maar maakt er geen onderdeel van uit. Hierdoor is ruimtebeslag en directe aantasting van het Natuuurnetwerk Nederland op voorhand uitgesloten.

Gezien de aard en de omvang van de beoogde plannen zijn er geen negatieve effecten op de beschermde natuurgebieden te verwachten.

Soortenbescherming

Ten behoeve van de planontwikkeling is een ecologische quickscan uitgevoerd, waarvan de resultaten zijn opgenomen in bijlage 6. Uit de quickscan blijkt dat er geen beschermde flora en fauna in het plangebied voorkomen.

Met betrekking tot het aspect ecologie is er geen bezwaar om de beoogde plannen uit te voeren. Te allen tijde dient wel rekening gehouden te worden met de Algemene Zorgplicht.

4.8 Kabels en leidingen

Toetsingskader

Bij de uitvoering van ruimtelijke ontwikkelingen moet rekening worden gehouden met de aanwezigheid van elektriciteit- en communicatiekabels en nutsleidingen in de grond. Hier gelden beperkingen voor ingrepen in de bodem. Daarnaast zijn zones, bijvoorbeeld rondom hoogspanningsverbindingen, straalpaden en radarsystemen van belang. Deze vragen vaak om het beperken van gevoelige functies of van de hoogte van bouwwerken. Voor ruimtelijke plannen zijn alleen de hoofdleidingen van belang. Rond deze planologisch relevante leidingen dient rekening te worden gehouden met zones waarbinnen mogelijke beperkingen gelden (belemmeringenzones).


Toetsing

Binnen het plangebied en in de directe omgeving zijn geen planologisch relevante buisleidingen, hoogspanningsverbindingen of straalpaden aanwezig.

Wel heeft het plangebied de dubbelbestemming 'invliegfunnel' vanwege de beperkingen vanuit het Maritiem Vliegkamp De Kooy. In een gebied rond het vliegkamp gelden hoogtebeperkingen voor bouwwerken in verband met het stijgen en landen van vliegtuigen. Het gaat hier om een absolute bouwhoogtebeperking. Ter plaatse van het plangebied is de hoogte van de invliegfunnel 90 tot 100 meter, waardoor de invliegfunnel niet tot beperkingen leidt binnen het plangebied.

Het aspect kabels en leidingen staat de beoogde ontwikkeling niet in de weg.

4.9 Luchtkwaliteit

Toetsingskader

In het kader van een goede ruimtelijke ordening wordt bij het opstellen van een ruimtelijk plan uit het oogpunt van de bescherming van de gezondheid van de mens rekening gehouden met de luchtkwaliteit. Het toetsingskader voor luchtkwaliteit wordt gevormd door hoofdstuk 5, artikel 5.2 van de Wet milieubeheer. De Wet milieubeheer (Wm) bevat grenswaarden voor zwaveldioxide, stikstofdioxide en stikstofoxiden, fijn stof, lood, koolmonoxide en benzeen. Hierbij zijn in de ruimtelijke ordeningspraktijk langs wegen vooral de grenswaarden voor stikstofdioxide (NO2-jaargemiddelde) en fijn stof (PM10-jaar- en daggemiddelde) van belang.

Toetsing

Op basis van de Grootschalige Concentratie- en Depositiekaarten blijkt dat in de omgeving sprake is van een zeer goede luchtkwaliteit. In de omgeving van het plangebied zijn geen knelpunten op het gebied van luchtkwaliteit. Ter plaatse van het plangebied geldt een gemiddelde concentratie van minder dan 10 ug/m3 voor stikstofdioxide (NO2). De grenswaarde voor stikstofdioxide bedraagt 40 µg/m3 (sinds 2015). Ter plaatse van het plangebied geldt een gemiddelde concentratie en minder dan 10 ug/m3 voor fijn stof (PM10). De grenswaarde voor fijnstof bedraagt 50 µg/m3.

Voor bepaalde initiatieven is bepaald dat deze 'niet in betekenende mate' bijdragen aan de verslechtering van de luchtkwaliteit. Een plan komt hiervoor in aanmerking als het voor minder dan 3% van de grenswaarden voor NO2 en PM10 bijdraagt aan de verslechtering van de luchtkwaliteit. Alleen bij een toename van enkele honderden verkeersbewegingen per dag wordt hier niet aan voldaan. In paragraaf 2.2.4 is reeds aangegeven dat door het verplaatsen van activiteiten het aantal verkeersbewegingen zelfs zal afnemen. Als gevolg hiervan is geen sprake van verslechtering van de luchtkwaliteit. Het plan wordt op dit punt uitvoerbaar geacht. Aanvullend onderzoek is niet noodzakelijk. Er is geen sprake van een (dreigende) overschrijding van de streefwaarde.

Het aspect luchtkwaliteit staat de ontwikkeling van dit wijzigingsplan niet in de weg.

4.10 Externe veiligheid

Toetsingskader

Externe veiligheid gaat om het beperken van de kans op en het effect van een ernstig ongeval voor de omgeving door:

  • het gebruik, de opslag en productie van gevaarlijke stoffen (inrichtingen);
  • het transport van gevaarlijke stoffen (buisleidingen, wegen, waterwegen en spoorwegen);
  • het gebruik van luchthavens.

Het externe veiligheidsbeleid richt zich op het beperken van de risico's voor de burger door bovengenoemde activiteiten. Hiertoe zijn risico's gekwantificeerd, namelijk door middel van het plaatsgebonden risico en het groepsrisico.

Plaatsgebonden risico (PR): Het PR is de berekende kans per jaar, dat een persoon overlijdt als rechtstreeks gevolg van een ongeval bij een risicobron, aangenomen dat hij op die plaats permanent en onbeschermd verblijft.

Groepsrisico (GR): Dit is de kans dat een groep mensen overlijdt door een ongeval met gevaarlijke stoffen. Het GR moet worden gezien als een maat voor maatschappelijke ontwrichting.

Verantwoordingsplicht

In het Bevi, Bevb en het Bevt is onder andere een verantwoordingsplicht GR opgenomen. Deze verantwoording houdt in dat in bepaalde gevallen planologische keuzes moeten worden onderbouwd en verantwoord door het bevoegd gezag.

Het externe veiligheidsbeleid is verankerd in diverse wet- en regelgeving. De volgende besluiten zijn relevant:

  • 1. Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) 
    Met het Bevi zijn risiconormen voor externe veiligheid met betrekking tot bedrijven met gevaarlijke stoffen wettelijk vastgelegd.
  • 2. Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb)
    Op basis van het Bevb dienen plannen, vergelijkbaar met het Bevi, te worden getoetst aan de grens- en richtwaarde voor het PR en de oriëntatiewaarde voor het GR.
  • 3. Wet basisnet 
    Het basisnet is een landelijk aangewezen netwerk voor het vervoer van gevaarlijke stoffen. Binnen bepaalde grenzen wordt dit vervoer over de weg, binnenwater en spoor gegarandeerd. Het basisnet heeft betrekking op de Rijksinfrastructuur: hoofdwegen (snelwegen), hoofdwaterwegen (binnenwateren) en hoofdspoorwegen (enkele uitzonderingen daargelaten).
  • 4. Besluit externe veiligheid transportroutes (Bevt)
    Voor ruimtelijke ordening in relatie tot de transportroutes is het Bevt opgesteld. Hierin zijn de regels voor de ruimtelijke ordening rondom het basisnet wettelijk vastgelegd.
  • 5. Activiteitenbesluit milieubeheer (Activiteitenbesluit)
    Het Activiteitenbesluit en de daarbij behorende regeling is de opvolger van een groot aantal AMvB's. In het Activiteitenbesluit staan algemene regels voor verschillende milieuaspecten, zoals veiligheidsafstanden waaraan voldaan moet worden.

Toetsing

In het kader van het aspect externe veiligheid is de risicokaart geraadpleegd. Hieruit blijkt dat in de omgeving van het plangebied geen risicovolle inrichtingen of buisleidingen aanwezig zijn die van invloed kunnen zijn op het plangebied. Ook de ontwikkeling is niet significant voor wat betreft externe veiligheid. De uitvoering van het plan wordt niet belemmerd door externe veiligheid-aspecten.

Vanuit het aspect externe veiligheid bestaan geen belemmeringen voor het plan

Hoofdstuk 5 Juridische toelichting

5.1 Systematiek

Het wijzigingsplan is opgesteld op basis van het bestemmingsplan Buitengebied Anna Paulowna 3. In artikel 8.1.2 Bro (Besluit ruimtelijke ordening) is een overgangsbepaling opgenomen dat er geen digitaliseringsverplichting is voor wijzigingsplannen waarvan het moederplan in ontwerp voor 1 januari 2010 ter inzage is gelegd. Gezien het feit dat het bestemmingsplan Buitengebied Anna Paulowna 3 op 19 januari 2009 is vastgesteld, wordt aan dit artikel toepassing gegeven.

Dit wijzigingsplan is opgesteld overeenkomstig het geldende plan. Het plan wordt wel digitaal gepubliceerd.

Het bestemmingsplan regelt de gebruiks- en bebouwingsmogelijkheden van de gronden in het plangebied. De juridische regeling is vervat in een verbeelding en bijbehorende regels. Op de verbeelding zijn de verschillende bestemmingen vastgelegd, in de regels (per bestemming) de bouw- en gebruiksmogelijkheden.

5.2 Regels

In de regels is alleen de relatie met het moederplan vastgelegd via een verwijzing naar de regels uit dat moederplan. In het plangebied is de bestemming ‘Agrarische doeleinden II’ van toepassing. Verder is de dubbelbestemming 'Invliegfunnel' van toepassing. Ter informatie zijn de regels van de betreffende bestemmingen uit het moederplan als respectievelijk bijlage 7 en 8 toegevoegd.

5.3 Verbeelding

Bij het wijzigingsplan Molenvaart 250 te Breezand hoort een verbeelding. Op deze verbeelding is het plangebied met de bestemming 'Agrarische doeleinden II' weergegeven. Daarnaast is de dubbelbestemming 'Invliegfunnel' opgenomen.

In de verbeelding zijn twee bouwvlakken opgenomen die zijn verbonden met een pijlaanduiding. Het kleine bouwvlak heeft de aanduiding 'wonen niet toegestaan'. Beide bouwvlakken zijn van toepassing op dit wijzigingsplan, omdat de totale oppervlakte van het bouwvlak niet groter mag zijn dan 2 hectare. Door de pijlaanduiding zijn ze onlosmakelijk met elkaar verbonden.

Hoofdstuk 6 Uitvoerbaarheid

Wettelijk bestaat de verplichting inzicht te geven in de uitvoerbaarheid van een bestemmingsplan. Hierbij wordt een onderscheid gemaakt naar maatschappelijke- en economische uitvoerbaarheid.

6.1 Maatschappelijke uitvoerbaarheid

Inspraak en overleg

In artikel 3.1.1 Bro is bepaald dat overleg gepleegd moet worden met besturen van betrokken gemeenten en waterschappen en met die diensten van provincie en Rijk die betrokken zijn bij de zorg voor de ruimtelijke ordening of belast zijn met de behartiging van belangen welke in het plan in het geding zijn.

Van de volgende overlegpartners heeft de gemeente Hollands Kroon een reactie ontvangen van Provincie Noord Holland en de Omgevingsdienst NHN, welke zijn opgenomen in bijlage 9. Deze reacties hebben geleid tot een aantal aanpassingen in de toelichting.

Zienswijze

Het wijzigingsplan is als ontwerp gedurende zes weken ter inzage gelegd. Gedurende deze zes weken is eenieder in de gelegenheid gesteld zijn/haar zienswijzen tegen het ontwerpwijzigingsplan kenbaar te maken. Er zijn geen zienswijzen ingediend.

Binnen deze termijn zijn geen zienswijzen ingediend. Een opmerking van het hoogheemraadschap heeft geleid tot een aanpassing van het wijzigingsplan. Het wijzigingsplan kan gewijzigd worden vastgesteld.

Vaststelling

Het wijzigingsplan is vervolgens gewijzigd vastgesteld. Het besluit tot vaststelling wordt gepubliceerd en het wijzigingsplan ligt zes weken ter inzage. Tijdens die periode bestaat de mogelijkheid beroep bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State in te dienen tegen het besluit en het plan.

6.2 Economische uitvoerbaarheid

Voor de uitvoerbaarheid van dit plan is het van belang te weten of het economisch uitvoerbaar is. De economische uitvoerbaarheid wordt enerzijds bepaald door de exploitatie van de plannen (financiële haalbaarheid) en anderzijds door de wijze van kostenverhaal van de gemeente (grondexploitatie).

Financiële haalbaarheid

Dit bestemmingsplan heeft betrekking op een particulier initiatief waarmee de gemeente geen directe financiële bemoeienis heeft. De uitvoeringskosten worden gedragen door de initiatiefnemer. Eventuele planschade komt voor rekening van de initiatiefnemer. Hiervoor wordt dan een overeenkomst over planschade gesloten met de initiatiefnemer.

Hiermee is de economische haalbaarheid voldoende gewaarborgd en uitvoerbaar geacht.

Grondexploitatie

Bij bestemmingsplannen die bouwplannen mogelijk maken, is de grondexploitatieregeling uit de Wet ruimtelijke ordening van toepassing. De vaststelling van een exploitatieplan bij dit bestemmingsplan is in principe verplicht. Via dit bestemmingsplan wordt geen bouwplan, zoals genoemd in het Besluit ruimtelijke ordening, mogelijk gemaakt. Bij dit bestemmingsplan is de vaststelling van een exploitatieplan niet nodig.