Plan: | Grasweg 31 Anna Paulowna |
---|---|
Status: | vastgesteld |
Plantype: | bestemmingsplan |
IMRO-idn: | NL.IMRO.1911.BPBG2006hz0014-va01 |
Bloembollenkwekerij W. van Lierop & Zn. B.V. is gevestigd aan de Grasweg 31 te Anna Paulowna in de gemeente Hollands Kroon. Bloembollenkwekerij W. van Lierop & Zn. B.V is in 1949 begonnen op ongeveer 5 hectare grond. Nu, ruim 65 jaar later, is het bedrijf uitgegroeid tot een toonaangevend productiebedrijf en wordt op een oppervlakte van ruim 250 hectare een breed assortiment bloembollen geteeld. De bedrijfsactiviteiten vinden voornamelijk plaats rondom of in de directe omgeving van het bedrijfsgebouwencomplex aan de Grasweg 31. Door de schaalvergroting van de bloembollenkwekerij is het gewenst om het areaal aan bedrijfsgebouwen uit te breiden. Met name omdat de verwerking en opslag van de producten onder geconditioneerde omstandigheden plaats dient te vinden.
Bloembollenkwekerij W. van Lierop & Zn. B.V is voornemens het bouwvlak gelegen aan Grasweg 31 uit te breiden met als doel bedrijfsgebouwen in de toekomst te realiseren. De oppervlakte van de uitbreiding van het bouwvlak is circa 12.800 m2 waardoor het totale bouwperceel ontstaat van circa 38.000 m2. Het huidige bouwvlak is circa 25.200 m2 groot. De voorgenomen activiteit, de uitbreiding buiten het huidige bouwvlak, past niet binnen het vigerende bestemmingsplan Buitengebied 2006 door de voormalige gemeenteraad van Anna Paulowna vastgesteld op 19 januari 2009.
Voor u ligt de het bestemmingsplan Grasweg 31 Anna Paulowna Dit bestemmingsplan heeft als doel de gewenste situatie, de uitbreiding van het bouwvlak, juridisch en planologisch vast te leggen.
Locatie
Voor de gewenste uitbreiding van de bedrijfsbebouwing is in de directe omgeving van het bedrijf gezocht naar een bestaande bedrijfslocatie en/of een bedrijfsperceel. Voor het zoeken naar een geschikte locatie zijn onderstaande zaken van belang:
Voor de bedrijfsaccomodatie heeft W. van Lierop & Zn. B.V. binnen haar bestaande grondareaal en binnen een straal van haar bedrijfsvestiging aan de Grasweg 31 gezocht naar een geschikte locatie. Hierbij is uiteindelijk een geschikte locatie gevonden (zie afbeelding 1.1).
De uitbreiding van het bouwvlak bedraagt circa 12.800 vierkante meter. Na uitbreiding van het bouwvlak (tot in totaal circa 38.000 vierkante meter) beslaat het bouwvlak met bedrijfsbebouwing in relatie tot de teeltgronden (2.500.000 vierkante meter) die bij het bedrijf horen 1,52% van de gronden van het bedrijf W. van Lierop & Zn. B.V.
Het verwerken en opslag van het product dient onder geconditioneerde omstandigheden te gebeuren om de kwaliteit van het product te garanderen. Hierbij biedt het onderbrengen van de diverse productielijnen van de bloembollen in één gebouw veel logistieke voordelen ten opzichte van een gespreide verwerking van bloembollen in diverse gebouwen in de regio.
Om deze reden is de uitbreiding van het bouwvlak van noodzaak voor de voortzetting van het bedrijf. Daarnaast sluit het voornemen aan op de bestaande bedrijfsgebouwen en bedrijfsactiviteiten en heeft als voordeel een blijvende centralisatie van bedrijfsactiviteiten waardoor ook transportbewegingen worden beperkt.
Afbeelding 1.1 Luchtfoto Grasweg 31 (en omgeving) met in rood kader de gewenste uitbreiding van het bouwvlak.
Globale invulling bouwvlak
Binnen de gewenste uitbreiding van het bouwvlak kunnen gefaseerd twee gebouwen worden gerealiseerd in oost-west richting aansluitend op de meest recente uitbreiding van het bedrijf W. van Lierop & Zn. B.V.
Door uitbreiding van het bedrijf zullen aan de noordzijde, langs de Grasweg, extra parkeerplaatsen op eigen terrein worden gerealiseerd waardoor bezoekers en personeel voldoende parkeergelegenheid heeft. Hiervoor biedt het centrale terrein naast het kantoor in het midden van het perceel (tussen huisnummers 31 en 31a) en het parkeerterrein in de noordwesthoek (ten westen van huisnummer 31a) van het perceel voldoende ruimte omdat de huidige parkeervoorzieningen niet volledig worden gebruikt.
Afbeelding 1.2 Luchtfoto Grasweg 31 (en omgeving)
Het bedrijfsbebouwing van W. van Lierop & Zn. B.V. aan de Grasweg 31 is gelegen binnen het vigerende bestemmingsplan “Bestemmingsplan Buitengebied 2006 Anna Paulowna” dat op 19 januari 2009 door de Raad van de voormalige gemeente Anna Paulowna is vastgesteld en op 11 augustus 2009 door Gedeputeerde Staten is goedgekeurd.
Het perceel heeft in het "Bestemmingsplan Buitengebied 2006 Anna Paulowna” de bestemming “Agrarische doeleinden II”. Voor de bouw van bedrijfsgebouwen, niet zijnde kassen, geldt dat gebouwen uitsluitend binnen een bouwvlak mogen worden gebouwd.
Afbeelding 1.3: Bouwvlak perceel Grasweg 31 (vigerend bestemmingsplan Buitengebied, 2006) met in rood kader de gewenste uitbreiding van het bouwvlak.
Voorliggend document onderbouwd het plan voor uitbreiding van het bouwvlak op het perceel Grasweg 31 te Anna Paulowna.
In hoofdstuk 2 wordt het beleidskader van Rijk, provincie, regio en gemeente beschreven. Hierna wordt in hoofdstuk 3 ingegaan op de diverse milieuaspecten die van belang zijn voor de gewenste ontwikkeling. In hoofdstuk 4 wordt de juridische vertaling toegelicht in de regels en de verbeelding die onderdeel uitmaken van dit bestemmingsplan. In hoofdstuk 5 wordt ingegaan op de economische uitvoerbaarheid en tot slot in hoofdstuk 6 op de maatschappelijke uitvoerbaarheid.
De Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) is op 13 maart 2012 vastgesteld. De structuurvisie vervangt onder meer de Nota Ruimte, de Nota Mobiliteit, de Structuurvisie Randstad 2040 en de Mobiliteitsaanpak. Verschillende nationale belangen zijn opgenomen in de AMvB Ruimte, die met de structuurvisie in procedure is gebracht. In de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte geeft de Rijksoverheid haar visie op de ruimtelijke en mobiliteitsopgaven voor Nederland richting 2040 en op de manier waarop zij hiermee om zal gaan. Daarmee biedt het een kader voor beslissingen die de Rijksoverheid in de periode tot 2028 wil nemen, om Nederland concurrerend, bereikbaar, leefbaar en veilig te houden.
In de structuurvisie maakt het Rijk helder welke nationale belangen zij heeft in het ruimtelijke en mobiliteitsdomein en welke instrumenten voor deze belangen door de Rijksoverheid worden ingezet. Overheden, burgers en bedrijven krijgen de ruimte om oplossingen te creëren. Het Rijk gaat zo min mogelijk op de stoel van provincies en gemeenten zitten en richt zich op het versterken van de internationale positie van Nederland en het behartigen van de nationale belangen. De Rijksoverheid brengt het aantal procedures en regels stevig terug en brengt eenheid in het stelsel van regels voor infrastructuur, water, wonen, milieu, natuur en monumenten.
Voor de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte is een planMER opgesteld, dat voor de principiële beleidskeuzes de milieu-informatie verschaft. Op basis daarvan kan de Rijksoverheid een weloverwogen besluit nemen. Ook wordt eenieder op basis van het planMER geïnformeerd over de gevolgen van het voorgestelde beleid. Tevens is elke principiële beleidskeuze getoetst op de mogelijkheid van significant negatieve gevolgen voor de instandhoudingsdoelstellingen van de Natura 2000-gebieden.
De exacte gevolgen van het loslaten van ruimtelijke regels kunnen niet van tevoren worden ingevuld, omdat deze afhankelijk zijn van de manier waarop decentrale overheden zelf invulling geven aan het beleid. Daarom zijn in het planMER de effecten binnen een bepaalde bandbreedte in beeld gebracht.
De nationale ruimtelijke belangen zijn geborgd in het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (de zoals hierboven beschreven AMvB Ruimte).
Relatie met Rijksbeleid
Het Rijk wil de beperkte beschikbare middelen niet versnipperen. Het investeert dáár waar de nationale economie er het meest bij gebaat is, in de stedelijke regio's rond de main-, brain- en greenports inclusief de achterlandverbindingen. Daarbij gaat het om:
Deze stedelijke regio’s beschouwt het Rijk van nationale betekenis en hiermee gaat het Rijk samen met decentrale overheden aan de slag. Ieder vanuit zijn eigen verantwoordelijkheid.
Conclusie
Door het nationale karakter van de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte en de kleine schaal van onderhavig project, heeft dit nauwelijks raakvlak met dit nationaal beleid. Toch kan geconcludeerd worden dat de gewenste ontwikkeling, de uitbreiding van bloembollenbedrijf, bijdraagt aan de versterking van de Greenport Noord-Holland- Noord en daarmee de bollenteeltsector versterkt.
Voor de ruimtelijke onderwerpen die de rijksoverheid van 'nationaal belang' acht, heeft de Minister van Infrastructuur & Milieu een beschermende regeling opgenomen in het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro). Op grond van de Wet ruimtelijke ordening (Wro) dient een gemeentebestuur bij het vaststellen van een ruimtelijk plan de algemene regels van het Barro in acht te nemen.
Het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro), de AMvB Ruimte, is op 30 december 2011 in werking getreden, met uitzondering van enkele onderdelen. De voorgenomen ontwikkeling is echter niet in strijd met de nationale belangen.
Op 22 juni 2010 is door Provinciale Staten van Noord-Holland de structuurvisie Noord-Holland 2040 “Kwaliteit door veelzijdigheid” vastgesteld (in werking getreden op 1 november 2010). In de structuurvisie geeft de provincie aan welke provinciale belangen een rol spelen bij de ruimtelijke ordening in Noord-Holland. Daarmee is het een leidraad voor de manier waarop de ruimte in Noord-Holland de komende dertig jaar zou moeten worden ontwikkeld. In het bijbehorende uitvoeringsprogramma is dit uitgewerkt in concrete activiteiten om de visie te realiseren en via de Provinciale Ruimtelijke Verordening Structuurvisie is de doorwerking naar gemeentelijke bestemmingsplannen geregeld.
Uitgangspunt voor 2040 is “kwaliteit door veelzijdigheid”. Noord-Holland moet aantrekkelijk blijven in wat het is: een diverse, internationaal concurrerende regio, in contact met het water en uitgaande van de kracht van het landschap. Gelet op voorgaande doelstelling heeft de provincie een aantal provinciale belangen aangewezen. De drie hoofdbelangen vormen gezamenlijk de ruimtelijke hoofddoelstelling van de Provincie.
De structuurvisie is uitsluitend bindend voor de provincie zelf en niet voor gemeenten en burgers. Om de provinciale belangen, die in de structuurvisie zijn gedefinieerd, door te laten werken, heeft de provincie de Provinciale Ruimtelijke Verordening Structuurvisie opgesteld.
Hierin wordt een aantal algemene regels vastgesteld omtrent de inhoud van en de toelichting op bestemmingsplannen over onderwerpen in zowel het landelijk als het bestaand bebouwd gebied van Noord-Holland waar een provinciaal belang mee gemoeid is.
Afbeelding 2.1: Hoofddoelstellingen ruimtelijk beleid (bron: Provincie Noord-Holland)
In de structuurvisie is het plangebied aangewezen voor grootschalige landbouw en als bollenconcentratiegebied. In de visie staat hierover het volgende:
“In de zone voor grootschalige landbouw is ruimte voor schaalvergroting, structuurverbetering en (mondiaal) concurrerende productielandbouw, de bijbehorende be- en verwerking, handel en distributie en het uitplaatsen van groeiende bedrijven uit stedelijk of kwetsbaar gebied. Voor bollenteelt en glastuinbouwbedrijven wijst de provincie Noord-Holland clustergebieden aan. Deze gebieden zorgen voor ruimtelijke clustering van bepaalde landbouwsectoren, wat leidt tot economische en landschappelijke voordelen. De toeleverende en uitbestedende bedrijven kunnen zich in de nabijheid vestigen. Dit levert voordelen op voor milieu en logistiek. De reizende bollenkraam en andere grondgebonden teelten behouden de ruimte om een gezonde en duurzame manier van vruchtwisseling in stand te houden en zijn hierdoor een belangrijke dragen van de melkveehouderij.
De trend naar schaalvergroting en speciliatie zal zich voortzetten vanuit een economisch perspectief. Deze trend brengt ook de behoeft aan grotere bouwpercelen met zich mee. In dit gebied zijn agrarische bouwpercelen van 2 hectare mogelijk. Grotere bouwpercelen zijn in dit gebied alleen mogelijk indien nut en noodzaak van de uitbreiding zijn aangetoond.”
Conclusie
De gewenste bedrijfsaccomodatie is onderdeel van de bijbehorende be- en verwerking van bloembollen behorende bij het bedrijf W. van Lierop & Zn. Het huidige bouwvlak van het bedrijf heeft een omvang van 2,5 hectare. Gezien het economisch perspectief en de schaalvergroting is uitbreiding van de bedrijfsaccomodatie noodzakelijk. Door de nabijheid van de locatie levert dit voordelen op voor milieu en logistiek.
Bovendien is er geen sprake van de uitoefening van een nevenbedrijf maar wordt juist de primaire activiteit (verwerking van bloembollen) uitgebreid.
Op basis van de provinciale structuurvisie voorziet de toelichting van dit bestemmingsplan in de onderbouwing voor de vergroting van het bouwvlak van het bedrijf voor de bedrijfsvoering groter dat 2 hectare.
In de Provinciale Ruimtelijke Verordening (PRV) is de doorwerking van de Structuurvisie Noord-Holland 2040 in bestemmingsplannen nader uitgewerkt. Na de eerste vaststelling op 22 juni 2010 is de Verordening diverse malen gewijzigd. Via de provinciale website is de meest recente versie van de Verordening te raadplegen die per 1 maart 2017 in werking is getreden. In de verordening zijn verschillende regels opgenomen. Er zijn regels voor het zowel het bestaand bebouwd gebied als het landelijk gebied, regels voor uitsluitend het bestaand bebouwd gebied en regels voor uitsluitend het landelijk gebied. Op verschillende regels die van belang zijn voor het plangebied wordt in het navolgende ingegaan.
Landelijk gebied:
Het plangebied ligt het gebied dat in de provinciale verordening is aangewezen als 'Landelijk gebied'. Hier is grootschalige landbouw mogelijk onder voorwaarden die in de verordening zijn opgenomen. Het plangebied maakt deel uit van het bollenconcentratiegebied Noord-Holland dat zich globaal uitstrekt van Schagen tot aan Den Helder. Onderstaande artikelen zijn van toepassing op het planvoornemen:
Samenvattend
Het plan past niet binnen de kaders van artikel 26 lid 1 onder f van de Verordening. In afwijking hierop kan, conform artikel 26 lid 1 onder g, een agrarisch bouwperceel een omvang van meer dan 2 hectare hebben, mits wordt gemotiveerd dat de uitbreiding noodzakelijk is voor het primaire productieproces.
Het nieuwe bouwvlak in voorliggend bestemmingsplan bedraagt (inclusief uitbreiding) circa 3.8 hectare. Gezien het gehele bedrijfsareaal (250 hectare aan bollengrond) is het bouwvlak 1,52% van het gehele bedrijfsareaal.
Daarnaast dient de verwerking en opslag van bloembollen onder geconditioneerde omstandigheden te gebeuren om de kwaliteit van het product te garanderen. Om deze reden is de uitbreiding van het bouwvlak noodzakelijk voor de continuiteit van het bedrijf door middel van het faciliteren van toekomstige uitbreidingen in de productielijnen voor het verwerken van bloembollen.
Ten aanzien de motivering als bedoeld in artikel 26, eerste lid onder e. en g. kunnen Gedeputeerde Staten nadere regels stellen.
Samenvattend
Met het onderhavig plan wordt de uitbreiding van het bloembollenbedrijf mogelijk gemaakt in het bollenconcentratiegebied conform artikel 26b. Gelet op de concentratie van bedrijfsactiviteiten, het beperken van een toename aan transportbewegingen en de verwachte ontwikkeling van het bedrijf is het wel noodzakelijk om de bedrijfsaccomodatie op de voorgenomen locatie, aansluitend aan de bestaande bebouwing, te realiseren.
Afbeelding 2.2: Uitsnede provinciale verordening met relevante beleidskaders
Conclusie
Omdat er sprake is van verstedelijking in het landelijk gebied, moet rekening gehouden worden met de volgende aspecten met het oog op de ruimtelijke kwaliteit (artikel 15 Verordening Ruimte). Dit is in paragraaf 2.2.3 uitgewerkt.
In artikel 26 lid 1 onder g is bepaald dat gebied voor grootschalige landbouw een omvang van meer dan 2 hectare kan hebben, mits wordt gemotiveerd dat de uitbreiding noodzakelijk is voor het primaire productieproces.
Gezien de omvang van het gehele bedrijfsareaal is het bouwvlak 1,52% van het gehele bedrijfsareaal. Daarnaast dient de verwerking en opslag van bloembollen onder geconditioneerde omstandigheden te gebeuren om de kwaliteit van het product te garanderen. Om deze reden is de uitbreiding van het bouwvlak van noodzaak voor de verdere ontwikkeling van het bedrijf.
Daarnaast is in artikel 26b geregeld dat een nieuw bollenteeltbedrijf voor permanente bollenteelt en de uitbreiding van een bestaand bedrijf alsmede het mogelijk maken van grondbewerkingen als bezanden, omzetten en omspuiten ten behoeve van permanente bollenteelt uitsluitend is toegestaan in bollenconcentratiegebieden.
Gelet op het bovenstaande is de uitbreiding van het bouwvlak voor het bloembollenbedrijf binnen het bollenconcentratiegebied mogelijk.
Provinciale Staten hebben in juni 2010 de Leidraad Landschap en Cultuurhistorie vastgesteld. In dit beleidskader is door de provincie aangegeven welke landschappelijke en cultuurhistorische elementen overwogen moeten worden bij (ruimtelijke) ontwikkelingen en uitgangspunt kunnen zijn voor plannen. De ontwikkelingsgerichte benadering is het uitgangspunt van het beleid: behoud door ontwikkeling.
In de Leidraad wordt ingegaan op de kernkwaliteiten die gelden als basis voor de ruimtelijke kwaliteit van het landschap van Noord-Holland. De provincie onderscheidt er negen:
Via de website http://maps.noord-holland.nl/extern/gisviewers/ilc/ zijn deze kernkwaliteiten te raadplegen. In deze paragraaf worden bovenstaande kwaliteiten besproken.
Ad. 1 Landschapstypen
Het plangebied maakt deel uit van het aandijkingenlandschap. Voor het aandijkingenlandschap is de openheid en grootschaligheid zeer kenmerkend. De openheid van het plangebied en directe omgeving wordt als 'matig open' beoordeeld. Gelet op de locatie van het planvoornemen achter bestaande bebouwing zorgt het planvoornemen niet voor het opvullen van de lintbebouwing langs de Grasweg. De openheid van het landschap als kernkwaliteit manifesteert zich door de grote openheid achter de bebouwing langs de veelal rechte wegen. Doorzichten vanaf de wegen naar het erachter gelegen open landschap geven zicht op deze openheid en laten deze openheid ervaren. De openheid van het landschap wordt geregisseerd door langs bestaande wegen, zoals de Grasweg, bebouwing te kunnen oprichten zodat achter de bebouwing een open landschap aanwezig blijft. Het bouwplan heeft geen invloed op de doorzichten vanaf de weg naar het open gebied maar tast de openheid aan in beperkte mate aan. Daar staat tegenover dat het naastgelegen perceel met de kassen reeds een belangrijke beperking van de openheid veroorzaakt. De realisatie van de bedrijfsbebouwing op deze plaats is daarmee relatief weinig van invloed op de openheid van het landschap en de mogelijkheid om dit te ervaren.
Ad. 2. Aardkundige waarden
In het plangebied zijn geen aardkundige waarden aanwezig waar rekening mee moet worden gehouden.
Ad. 3. Archeologische waarden
Er gelden voor het plangebied geen provinciale archeologische belangen. Het aspect archeologie wordt verder besproken in paragraaf 3.3 mede op basis van gemeentelijke informatie over dit thema.
Ad. 4. Tijdsdiepte
Het plangebied is gelegen in het Aandijkingenlandschap. In dit landschap zijn weinig tijdsperioden zichtbaar. De tijdsdiepte van het landschap wordt bepaald door de mate waarin bewoningssporen in het landschap zichtbaar zijn gebleven. Hoe langer de bewoning heeft geduurd, hoe sterker de gelaagdheid en daarmee de tijdsdiepte. Zo hebben de jonge landschappen van droogmakerijen en aandijkingen, ontstaan tussen 1600 en 1930, een minder sterke gelaagdheid dan de oudere landschapstypen waarvan de bewoning al vanaf de vroege prehistorie bestaat. De gelaagdheid komt tot uiting in de kernkwaliteiten die per landschapstype zijn beschreven. Het bouwplan in relatie tot de kernkwaliteit van het aandijkingenlandschap is onder ad. 1 besproken.
Ad. 5. Historische structuurlijnen
In het plangebied en directe omgeving zijn geen historische structuurlijnen aanwezig waar rekening mee moet worden gehouden. Daarnaast tast het plan de structuurlijnen van de polder ook niet aan. Het plan voegt zich in het rationele verkavelingspatroon van de polder.
Ad. 6. Cultuurhistorische objecten
In het plangebied is geen cultuurhistorisch object aanwezig. Daarnaast maakt het ook geen onderdeel uit van landschappelijke cultuurhistorische objecten. Op ca. 350 meter vanaf het plangebied is aan de Grasweg 21 een stolpboerderij gelegen. De ontwikkeling van het plangebied heeft geen effecten op deze boerderij.
Ad. 7. Openheid
Openheid is karakteristiek voor verschillende Noord-Hollandse landschappen, maar niet overal op dezelfde manier en in de dezelfde mate. Er is behoefte om openheid te beschrijven, in beeld te brengen en tot inzet te maken van ons ruimtelijk beleid. Het visuele landschap speelt daarbij een belangrijke rol.
De openheid ter plaatse van het plan wordt aangemerkt als 'gesloten landschap'. Door het gesloten karakter van het gebied draagt een uitbreiding van de bedrijfsgebouwen zeer beperkt bij aan een aantasting van het landschap. Aanbevolen wordt ook in meer besloten gebieden, waar sprake is van afwisseling tussen open- en geslotenheid, de effecten van ontwikkelingen op de openheid in kaart te brengen.
Afbeelding 2.3: Zicht op bedrijfsbebouwing Van Lierop & Zn. vanaf de Boermansweg
Ad. 8. Stilte & donkerte
Het plangebied maakt geen onderdeel uit van een stiltegebied.
Ad. 9. Dorps-DNA
Het plangebied maakt geen onderdeel uit van een bestaande dorpskern of is gelegen nabij de directe omgeving van een dorp. De meest nabij gelegen dorpen zijn de vaartdorpen Gelderse Buurt (ca. 900 meter) en Anna Paulowna (ca. 2000 meter). Gelet op deze afstanden kan het bouwplan geen invloed hebben op het dorps-DNA.
Conclusie
Het onderhavige bouwplan (uitbreiding van bouwvlak) sluit ruimtelijk aan op de huidige bedrijfsbebouwing van Grasweg 31. Het bouwvlak is zo gesitueerd dat het bedrijfsdeel aansluit bij het eigen perceel en naastgelegen bebouwing. In relatie met de wijdere omgeving is het bouwplan van relatief beperkte omvang.
Op basis van met name deze ligging en de beperkte aard en omvang van het bouwplan kan uit de toetsing van het bouwplan aan de bovengenoemde kernkwaliteiten de conclusie worden getrokken dat het bouwplan de kernkwaliteiten van dit landschapstype, en daarmee tevens het provinciale belang van de ruimtelijke kwaliteit, niet aantast.
De gemeente Hollands Kroon heeft een toekomstvisie opgesteld (26 september 2013). De gemeente wil een herkenbare en sterke gemeente in een daadkrachtige regio zijn en concentreert zich daarbij op drie speerpunten:
Voor wat betreft voorliggend initiatief is met name het eerste speerpunt. In paragraaf 2.1 van de toekomstvisie aandacht besteed aan de Agribusiness sector.
Agribusiness is een sterke en dynamische groeisector. Vanwege de uitstekende fysieke condities (de bodemgeschiktheid, de grootschalige ruimte, het licht en de bereikbaarheid) en de aanwezigheid van de verschillende ketenpartners (opslag, verpakking, vervoer, distributie etc.) is Hollands Kroon zeer geschikt voor agribusiness. Dit blijkt ook uit het feit dat Hollands Kroon onderdeel uitmaakt van het grootste bloembollengebied ter wereld, de oppervlakten aan vollegronds groenteteelt en de ontwikkeling van Agriport. En niet in de laatste plaats is de agribusiness een bedrijfstak waar veel research & development plaatsvindt, zodat ook arbeidsplaatsen voor hoger opgeleide jongeren worden geschapen.
De opgaven liggen op het terrein van het verbeteren van de concurrentiekracht en het organiserend vermogen van de sector, het vermarkten van de sector, het versterken van de ketens in diverse sectoren en het vergroten van de koppeling tussen beroepspraktijk en regionale opleidingen.
De gemeente Hollands Kroon wil als regisseur de opgaven samen met de verschillende partners op succesvolle wijze invoeren. De opgaven zijn divers maar eigenlijk grotendeels al door de verscheidende partners in kaart gebracht.
Zo biedt het 'Ontwikkelingsperspectief 2015' dat in opdracht van de Kamer van Koophandel is ontwikkeld vele aanknopingspunten en goede doelstellingen.
In het bijzonder wenst de gemeente Hollands Kroon ambities te realiseren die liggen het terrein van:
De gemeente Hollands Kroon werkt vanaf 28 december 2013 met een nieuwe welstandsnota. In deze nota wordt gewerkt met drie verschillende soorten welstandsgebieden:
Beoordeling
Afhankelijk van het soort gebied waar het bouwwerk staat, vindt er een beoordeling plaats.
Staat het bouwwerk in:
Het plangebied maakt deel uit van het welstandsluwe gebied (zie ook afbeelding 2.4). Voor het welstandsluwe gebied gelden de volgende regels (pagina 8 van welstandsnota):
Afbeelding 2.4: Uitsnede welstandnota (bron: gemeente Hollands Kroon)
Conclusie
Op basis van het stroomschema uit de welstandsnota zal bij de toetsing van de het bestemmingsplan voor de uitbreiding van het bouwvlak een ambtelijke toetsing plaatsvinden aan de licht (globale) welstandsregels.
De gemeenteraad van de voormalige gemeente Anna Paulowna heeft op 24 augustus 2009 de Parkeernormennota Anna Paulowna vastgesteld. Hierin zet de gemeente haar parkeerbeleid uiteen.
Uitgangspunt van het parkeerbeleid is dat het parkeren waar mogelijk op het eigen perceel moet plaatsvinden. De in de nota opgenomen eisen zijn alleen van toepassing op nieuwe situaties. Bij een ander gebruik dan het bestaande, is de bestaande situatie het uitgangspunt bij het bepalen van het aantal noodzakelijke parkeerplaatsen.
Bij een toename van het aantal woningen of de oppervlakte van een voorziening moet het aantal parkeerplaatsen dat bij deze toename past, aangelegd worden.
Conclusie
De uitbreiding van het bouwvlak vindt plaats bij het bestaande bedrijf. In de huidige situatie zijn parkeervoorzieningen voor bezoekers, personeel en landbouwwerktuigen op eigen terrein.
Afbeelding 2.5: Luchtfoto van parkeermogelijkheden op eigen terrein (bron: www.globespotter.nl)
In de nieuwe situatie zal de uitbreiding van de bedrijfsopstallen door extra productielijnen leiden tot extra parkeercapaciteit voor medewerkers. Het aantal voertuigen van medewerkers en landbouwwerktuigen zal toenemen met ca. 5 extra parkeerplaatsen voor auto's (10 motorvoertuigbewegingen). De landbouwwerktuigen (ca. 40 bewegingen) zullen ten oosten van de woning Grasweg 31 manoeuvreren los van de parkeerbewegingen van auto's. Het bedrijfspand en -perceel is ingericht op het scheiden van transportbewegingen.
Hierdoor wordt voldaan aan de uitgangspunten van het gemeentelijk parkeerbeleid.
Beleidsmatig vormt de beoogde ontwikkeling aan de Grasweg 31 te Anna Paulowna geen belemmering. De beoogde ontwikkeling sluit aan op het hiervoor aangegeven relevante rijks-, provinciaal en gemeentelijk beleid.
Ten behoeve van de ontwikkeling op het perceel Grasweg 31 wordt in dit hoofdstuk stil gestaan bij de diverse relevante milieuaspecten.
Wettelijk kader:
Per 1 januari 2017 is de Wet natuurbescherming in werking getreden ter vervanging van de voorheen geldende natuurwetgeving.
In de nieuwe Wet natuurbescherming (Wnb) treedt de provincie op als bevoegd gezag (met uitzondering van landelijke projecten). Inhoudelijk zijn als gevolg van de wetswijziging voornamelijk (maar niet uitsluitend) veranderingen opgetreden in de soortenbescherming (voorheen Flora- en faunawet). Zo zijn na de inwerkingtreding veel zeevissen, zoetwatervissen, dagvlinders en plantensoorten niet meer beschermd.
Een aantal andere soorten zoals vlinder-, libellen- en plantensoorten hebben juist wel bij de inwerkingtreding van de Wnb een beschermde status gekregen. Daarnaast geldt voor een aantal soorten die voorheem op Tabel 1 van de Flora- en faunawet stonden (hiervoor gold standaard een vrijstelling), geen vrijstelling meer in bepaalde provincies; dit geldt niet voor de provincie Noord-Holland waarin het plangebied is gelegen.
Soortenbescherming
In de Wnb is de soortbescherming opgedeeld in drie categorieën. Voor elke categorie gelden verschillende verbodsbepalingen die zijn vermeld in artikel 3.1, 3.5 en 3.10 van de Wnb. Het gaat om de volgende drie categorieën:
Met name in categorie 3 (‘andere soorten’) zijn een groot aantal soorten vermeld die voorheen nog geen beschermde status kenden.
Gebiedsbescherming
De veranderingen wat betreft gebiedsbescherming zijn in de Wet natuurbescherming marginaal en hebben voor dit concrete plan geen consequenties.
Toets:
Door Antea Group is een natuurtoets uitgevoerd (juli 2015) en opgenomen in Bijlage 1 van deze toelichting. Het onderzoek is opgedeeld in gebiedsbescherming en soortenbescherming.
Gebiedsbescherming: Natuurnetwerk Nederland
Binnen het plangebied is geen NNN-gebied (voorheen EHS) aanwezig. Er is van directe aantasting van de NNN dan ook geen sprake. Ook heeft de planontwikkeling geen negatieve effecten op de wezenlijke kenmerken en waarden van het Natuurnetwerk Nederland buiten het plangebied. Er is daarom geen noodzaak voor een compensatieplan.
Gebiedsbescherming: Natura 2000
Het plangebied ligt niet in of nabij een Natura 2000-gebied. Op basis van de aard en omvang van de werkzaamheden en de afstand tot het Natura 2000-gebied zijn effecten op dit gebied uit te sluiten. Zekerheidshalve zijn met aerius aanvullende berekeningen uitgevoerd (Bijlage 3).
In de Aerius calculator is geen invoer voor een bollenteeltbedrijf mogelijk. Binnen de sector landbouw zijn stalemissies, mestopslag, beweiding, mestaanwending, glastuinbouw en vuurhaarden overig de te selecteren opties. Een gebouw als uitbreiding van de productielijn om bloembollen te selecteren is niet mogelijk.
In de Aerius calculator is de uitbreiding van het bloembollenbedrijf met een extra productielijn (inpandig) toegevoegd aan de activiteit 'voedings- en genotsmiddelen' onder bedrijfsactiviteiten.
Uit de worst-case berekeningen blijkt dat de bijdrage op verzuringsgevoelige Natura 2000 gebieden maximaal 1,13 mol/ha/jaar bedraagt. Uit eerdere planbeoordelingen van bollenbedrijven door de provincie Noord-Holland blijkt dat er geen sprake is van stikstofdepositie uit bedrijfsgebouwen van bollenbedrijven.
Vervolgstappen in het kader van de Natuurbeschermingswet, zoals het opstellen van een Voortoets, zijn dan ook niet noodzakelijk.
Gebiedsbescherming: Weidevogelleefgebied
Het plangebied aan de Grasweg 31 maakt geen onderdeel uit van de weidevogelleefgebieden zoals aangewezen door de provincie Noord-Holland.
Daarnaast is de bebouwing en het plangebied van het bestemmingsplan op de kaart 'Weidevogelkerngebieden' van de provincie Noord-Holland aangewezen als 'verstoring niet verwijderbaar' waarmee het beschermen van weidevogels niet aan de orde is. Uiteraard zal bij de realisatie van bouwwerken de algemene zorgplicht uit de Flora en Faunawet van toepassing zijn.
Soortenbescherming
In het plangebied komen beschermde soorten voor die echter geen negatieve effecten ondervinden. Zo is de huismus tijdens het terreinbezoek waargenomen en kan ook mogelijk de gierzwaluw het plangebied gebruiken om te foerageren. Het plangebied, of het aanliggende gebouw, biedt echter geen optimaal geschikte nestlocaties voor deze soorten. Effecten op jaarrond beschermde nesten zijn uitgesloten.
Mogelijk foerageren vleermuizen in het plangebied. Daarnaast is niet uit te sluiten dat vleermuizen de spouwmuur van het aangrenzende gebouw gebruiken als vaste rust- en verblijfplaats. Het voorgenomen plan, en daarmee de voorgenomen ontwikkeling, leidt niet tot een aantasting van deze eventuele vaste rust- en verblijfplaatsen. Effecten op vleermuizen zijn uitgesloten.
In de omgeving van het plangebied komt de rugstreeppad voor. Op dit moment is er geen geschikt voortplantingsbiotoop aanwezig binnen het plangebied. Deze soort neemt echter vaak zijn intrek in bouwterreinen in wateren in greppels en rijsporen. Om tijdens de uitvoeringsfase te voorkomen dat de soort zijn intrek neemt in het plangebied worden maatregelen voorgesteld.
Daarnaast dient altijd rekening gehouden te worden met de aanwezigheid van broedvogels op het plangebied.
Broedvogels
Voor de voorgenomen werkzaamheden waarbij bomen en gebouwen verwijderd of aangepast worden, dient rekening gehouden te worden met het broedseizoen (globaal half maart tot en met juli).
Er zijn geen belemmeringen vanuit de Flora- en faunawet aan de orde indien ten minste één van de volgende maatregelen genomen worden:
Rugstreeppad
De rugstreeppad komt in de omgeving van het plangebied voor. Deze soort geniet (zware) bescherming onder de Flora- en faunawet (Tabel 3) en bijlage IV van de Habitatrichtlijn. Om te voorkomen dat de soort zijn intrek neemt in het plangebied tijdens de realisatiefase worden maatregelen aanbevolen om dit tegen te gaan om mogelijke effecten op de soort uit te sluiten. De Rijksdienst voor Ondernemend Nederland meldt de volgende aanpak (RVO, 2014);
“Er kan worden voorkomen dat rugstreeppadden de werklocatie gaan bevolken door het gebied waar de werkzaamheden plaats gaan vinden uit te rasteren. Dit kan bijvoorbeeld door het plaatsen van schermen van stevig plastic of worteldoek van 50 centimeter hoog en minimaal 10 centimeter ingegraven in de grond. De voorzieningen die getroffen zijn om het gebied ontoegankelijk te maken moeten zodanig geplaatst en beheerd worden dat ze hun functie ten allen tijden kunnen vervullen. Controleer dit regelmatig op kieren en op overhangende vegetatie. Let vooral ook op adquate voorzieningen bij toegangswegen voor bouwverkeer.”
Conclusie:
De ontwikkeling vindt plaats op een bestaand agrarisch gebied. In het plangebied is geen watergang aanwezig. Bij werkzaamheden in het plangebied zal de algemeen geldende zorgplicht, onderdeel van de Flora- en faunawet, in acht worden genomen. Onaanvaardbare nadelige gevolgen voor de ecologische waarden worden dan ook niet verwacht.
Op basis van de uitgevoerde toets wordt geconcludeerd dat het aspect ecologie de uitvoering van het plan niet in de weg staat.
Wettelijk kader:
De gemeente Hollands Kroon heeft een geluidskaart voor het buitengebied. Hierop staan de geluidsbelastingzones langs de wegen in het buitengebied aangegeven. Langs de Grasweg is onderstaande geluidszone aanwezig.
Afbeelding 3.1: Uitsnede geluidskaart voormalige gemeente Anna Paulowna met het plangebied als rood kader (bron: gemeente Hollands Kroon)
Onderzoek:
De RUD Noord-Holland Noord heeft aangegeven dat akoestisch onderzoek nodig is als de geluidsbelasting op de gevel van het bouwplan / voornemen hoger is dan 48 dB. De geluidsbelasting op de Grasweg wordt weergegeven met een rode lijn (afbeelding 6). Het plangebied is niet gelegen binnen de geluidzone van de Grasweg.
Het planvoornemen, de uitbreiding van het bouwvlak voor realisatie van bedrijfsgebouwen, valt niet onder geluidgevoelige bestemmingen. Het planvoornemen is gepositioneerd aan de zuidzijde van het perceel. Tussen de weg en het plangebied liggende bestaande bedrijfsgebouwen. Gezien de positionering aan de zuidzijde van de bestaande bebouwing op een afstand van minimaal 135 meter tot aan de Grasweg leidt het planvoornemen akoestisch gezien niet tot belemmeringen.
Het plangebied is op een afstand van ca. 140 meter tot de dichtstbijzijnde woning aan de Grasweg 34 en 36 en ca. 160 meter tot de woning aan de Grasweg 33.
Conclusie:
Op basis van bovenstaande toets wordt geconcludeerd dat het aspect geluid de uitvoering van het plan niet in de weg staat.
Wettelijk kader:
In 1992 ondertekende Nederland het Verdrag van Valletta/Malta. Daarmee heeft de zorg voor het archeologische erfgoed een prominentere plaats gekregen in het proces van de ruimtelijke planvorming. Uitgangspunten van het verdrag zijn het vroegtijdig betrekken van archeologische belangen in de planvorming, het behoud van archeologische waarden in situ (ter plaatse) en de introductie van het zogenaamde "veroorzakerprincipe". Dit principe houdt in dat degene die de ingreep pleegt financieel verantwoordelijk is voor behoudsmaatregelen of voor een behoorlijk onderzoek naar eventueel aanwezige archeologische waarden. Ondertussen is dit vertaald in de Wet op de archeologische monumentenzorg (WAMZ) die op 1 september 2007 van kracht is geworden. Met name de Monumentenwet is door de WAMZ aangepast en gaat concreet in op de bescherming van archeologische waarden in bestemmingsplannen. De regeling in dit wijzigingsplan is hiervan afgeleid.
Onderzoek:
Om na te gaan of er cultuurhistorische of archeologische waarden door het plan worden verstoord, is de Cultuurhistorische Waardenkaart van de provincie Noord-Holland geraadpleegd. Op deze kaart staan geen (potentiële) archeologische waarden aangegeven in het plangebied.
Ook is er een onderzoeksrapport opgesteld door Stichting Cultureel Erfgoed Noord-Holland naar aanleiding van de herziening van het bestemmingsplan buitengebied in 2006 (Bureauonderzoek naar de archeologische waarde van het Bestemmingsplan Buitengebied gemeente Anna Paulowna, SCENH-rapport cultuurhistorie 67).
In dit onderzoek valt het perceel aan Grasweg in “zone I”. Dit houdt in dat de kans op het aantreffen van (vroeg)middeleeuwse archeologische waarden in deze zone zeer laag is.
Afbeelding 3.2: Uitsnede kaardbeeld onderzoeksrapport archeologie (bron: gemeente Hollands Kroon
In het onderzoek wordt aangegeven dat, gezien de zeer geringe kans op het aantreffen van archeologische bodemsporen, in dit gebied geen archeologieregime van kracht is. Indien toch archeologische vondsten worden gedaan, bestaat de wettelijke verplichting deze te melden bij het Provinciaal Depot voor Bodemvondsten.
Conclusie:
De uitbreiding van het bouwvlak op het perceel Grasweg 31 wordt niet belemmerd door archeologische waarden.
Wettelijk kader:
Volgens artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening dient in verband met de uitvoerbaarheid van een plan onderzoek te worden verricht naar de bodemgesteldheid in het plangebied. Bij functiewijzigingen dient te worden bekeken of de bodemkwaliteit voldoende is voor de beoogde nieuwe functie. Nieuwe bestemmingen dienen bij voorkeur op schone gronden te worden gerealiseerd.
Provincie Noord-Holland
Het beleid van de provincie Noord-Holland gaat uit van het principe dat de bodem geschikt dient te zijn voor de beoogde functie. De gewenste functie bepaalt als het ware de gewenste bodemkwaliteit. Voor alle bestemmingen waar een functiewijziging of herinrichting wordt voorzien, dient ten minste het eerste deel van het verkennend bodemonderzoek, het historisch bodemonderzoek te worden verricht.
Indien op grond van historische informatie blijkt dat in het verleden activiteiten hebben plaatsgevonden met een verhoogd risico op bodemverontreiniging dan dient een volledig verkennend bodemonderzoek te worden uitgevoerd. Op basis van geconstateerde belemmeringen uit dat onderzoek, kan vervolgens worden nagegaan welke maatregelen moeten worden genomen om die belemmeringen weg te nemen (functiegericht saneren).
Regionale bodemkwaliteitskaart
De gemeenten Hollands Kroon en Schagen, samen met de gemeenten Den Helder en Texel de regio Kop van Noord-Holland, willen voor het Besluit bodemkwaliteit (hierna aangeduid met 'het Besluit') een gezamenlijk grond- en baggerstromenbeleid opstellen en daarmee volledig overgaan op de regelgeving van het Besluit.
Tezamen met de gemeentelijke bodemfunctieklassenkaarten vormt de regionale bodemkwaliteitskaart de basis voor een regionaal grond- en baggerstromenbeleid dat de gemeenten van de regio Kop van Noord-Holland onder het Besluit willen voeren.
Het plangebied is gelegen in de bodemkwaliteitzones:
Afbeelding 3.3: Printscreen van de regionale bodemkwaliteitskaart (bron: Milieudienst Kop van Noord-Holland)
Onderzoek:
Via de website http://www.milieu-info.nl/bkk_kvnh/ kan de bodemkwaliteitskaart worden geraadpleegd. Voor hergebruik van grond moet onderstaand stroomdiagram doorlopen.
Voor aanvang van de werkzaamheden kan er digitaal een melding worden ingediend van de activiteiten die plaatsvinden op de locatie aan de Grasweg.
Bodemhistorie
Na het droogmalen van de Anna Paulowna polder is het plangebied als grasland in gebruik genomen. Hierna als akkerbouw land en circa 30 jaar geleden is het perceel geschikt gemaakt om bloembollen op te telen. Deel van het plangebied wordt momenteel gebruikt als wasserij voor bloembollen. Hierbij worden geen middelen gebruikt die invloed hebben op de bodemkwaliteit. Bij de RUD is een bodemonderzoek bekend voor het perceel (Marees & Kistemaker, projectnummer 227600, d.d. 7 juni 2002). Het onderzoek is destijds uitgevoerd i.v.m. de aanvraag van een bouwvergunning. In de grond zijn destijds geen verhoogde gehalten gemeten. In het grondwater zijn maximaal licht verhoogde gehalten gemeten. Er hebben zich buiten het landbouwkundig gebruik van de gronden geen activiteiten voorgedaan die invloed hebben op de bodemkwaliteit. De locatie is, gelet op het historisch gebruik als onverdacht aan te merken. Er zijn geen bodemverontreinigingen te verwachtten.
Conclusie:
Op basis van de regionale bodemkwaliteitskaart en het historisch gebruik van de gronden vormt de bodemkwaliteit geen belemmering voor dit bestemmingsplan. Vooraf aan de realisatie van bebouwing dient een verkennend bodemonderzoek uitgevoerd te worden. Daarnaast dient voordat er activiteiten in de bodem plaatsvinden er digitaal melding te worden gemaakt, minimaal 5 werkdagen van tevoren.
Uitgangspunt is dat er gewerkt wordt met een gesloten grondbalans. Vrijkomende grond zal op de locatie worden hergebruikt.
Wettelijk kader:
Nederland heeft de Europese regels ten aanzien van luchtkwaliteit geïmplementeerd in de Wet milieubeheer. De in deze wet gehanteerde normen gelden overal, met uitzondering van een arbeidsplaats (hierop is de Arbeidsomstandighedenwet van toepassing).
Op 15 november 2007 is het onderdeel luchtkwaliteit van de Wet milieubeheer in werking getreden. Kern van de wet is het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL). Hierin staat wanneer en hoe overschrijdingen van de luchtkwaliteit moeten worden aangepakt. Het programma houdt rekening met nieuwe ontwikkelingen zoals bouwprojecten of de aanleg van infrastructuur. Projecten die passen in dit programma, hoeven niet meer te worden getoetst aan de normen (grenswaarden) voor luchtkwaliteit. De ministerraad heeft op voorstel van de minister van VROM ingestemd met het NSL. Het NSL is op 1 augustus 2009 in werking getreden.
Ook projecten die 'niet in betekenende mate' (NIBM) van invloed zijn op de luchtkwaliteit hoeven niet meer te worden getoetst aan de grenswaarden voor luchtkwaliteit. De criteria om te kunnen beoordelen of er voor een project sprake is van NIBM, zijn vastgelegd in de AMvB-NIBM. In de AMvB-NIBM is vastgelegd dat na vaststelling van het NSL of een regionaal programma een grens van 3% verslechtering van de luchtkwaliteit (een toename van maximaal 1,2 µg/m3 NO2 of PM10) als 'niet in betekenende mate' wordt beschouwd.
Verkeerstoename
Het voorgenomen plan wordt de uitbreiding van het bouwvlak mogelijk gemaakt waarna het mogelijk is om bedrijfsgebouwen te realiseren. Voor het bedrijfsgebouw voor de bloembollenverwerking kent het CROW geen kengetallen. Aangenomen wordt dat door de uitbreiding van de bedrijfsruimte er voor deze aanvullende bedrijfsactiviteiten er per etmaal gemiddeld 50 motorvoertuigbewegingen zijn. Het aandeel vrachtverkeer is 80% (40 vrachtwagenbewegingen). Onder vrachtverkeer vallen vrachtwagens, tractoren en andere grote landbouwmachines. De overige verkeersbewegingen worden veroorzaakt door het extra personeel.
NIBM-Tool
Voor kleinere ruimtelijke en verkeersplannen die effect kunnen hebben op de luchtkwaliteit heeft het toenmalige Ministerie van VROM in samenwerking met InfoMil een specifieke rekentool ontwikkeld. Daarmee kan op een eenvoudige en snelle manier worden bepaald of een plan niet in betekenende mate bijdraagt (NIBM) aan de concentratie van een stof in de buitenlucht.
Het grote voordeel van deze NIBM rekentool is dat slechts een beperkt aantal invoergegevens nodig is. Alleen het extra aantal voertuigbewegingen en het aandeel vrachtverkeer worden ingevoerd. Voor de overige invoergegevens is in de tool uitgegaan van worstcase.
Met beperkte invoergegevens kan dus worden vastgesteld of een plan NIBM is. De onderzoekslasten voor een gemeente kunnen daardoor bij kleinere plannen zeer beperkt blijven.
Het doel van deze tool is:
De NIBM-tool mei 2014 is een excel-applicatie op basis van Rekenmethode 1 (Rbl 2007) en hoeft niet geïnstalleerd te worden. Voor de NIBM-tool is een handleiding beschikbaar waarin het toepassingsbereik en de uitgangspunten zijn toegelicht.
Onderzoek:
Uit de berekeningen met de NIBM-tool blijkt dat het plan de grens van 3% (een toename van 1,2 µg/m3 NO2 of PM10) niet overschrijdt. Het project kan op basis hiervan worden beschouwd als een NIBM-project. Nader onderzoek naar de luchtkwaliteit kan achterwege blijven. Het plan voldoet hiermee aan de gestelde eisen in de Wet milieubeheer.
Afbeelding 3.4: Rekenresultaten NIBM-tool (bron: www.infomil.nl)
Gemeentelijk beleid
Voor de voormalige gemeente Anna Paulowna is het rapport 'Luchtkwaliteit Anna Paulowna' opgesteld, waarin de luchtkwaliteit van de gemeente voor het jaar 2004 is beschreven. Hierbij is getoetst of de gemeente aan de wettelijke luchtkwaliteitsnormen in het Besluit luchtkwaliteit voor stikstofdioxide (NO2), fijn stof (PM10), benzeen (C6H6) en koolmonoxide (CO) voldoet. Uit de toetsing is gebleken dat overal in de gemeente is voldaan aan de luchtkwaliteitsnormen. Ten opzichte van 2001 is de luchtkwaliteit niet gewijzigd.
Conclusie:
De uitbreiding van het bouwblok aan de Grasweg 31 wordt niet door onaanvaardbare nadelige gevolgen voor de luchtkwaliteit belemmerd.
Wettelijk kader:
Op grond van artikel 3.1.1 Bro is de watertoets verplicht voor bestemmingsplannen. In een hierover op te nemen paragraaf dient te worden aangegeven op welke wijze rekening is gehouden met de gevolgen van het plan voor de waterhuishoudkundige situatie. In die paragraaf dient uiteengezet te worden of en in welke mate het plan in kwestie gevolgen heeft voor de waterhuishouding, dat wil zeggen het grondwater en het oppervlaktewater. Het is de schriftelijke weerslag van de zogenaamde watertoets: 'het hele proces van vroegtijdig informeren, adviseren (door de waterbeheerder), afwegen en beoordelen van waterhuishoudkundige aspecten in ruimtelijke plannen en besluiten'.
Onderzoek:
In de Keur 2009 geeft het Hoogheemraadschap Hollands Noorderkwartier aan dat het voor ontwikkelingen waarin de toename van het verhard oppervlak onder de 800 m2 blijft geen compensatie van extra oppervlaktewater eist. Het voorgenomen plan, uitbreiding van het bouwvlak, resulteert in een toename van het verhard oppervlak van circa 12.800 m2. Er zal voor het voornemen dan ook separaat een watertoets bij het Hoogheemraadschap Hollands Noorderkwartier worden aangevraagd voor de realisatie van het plan.
Watertoets
Via de website www.dewatertoets.nl is digitaal het plan voor de uitbreiding van het bouwvlak van het bloembollenbedrijf aan Grasweg 31 voorgelegd. Een samenvatting van de digitale watertoets is opgenomen in bijlage 2 van dit bestemmingsplan.
Met de gegevens die zijn opgegeven is bepaald dat bepaalde aspecten van het plan een zodanige invloed hebben op de belangen van het hoogheemraadschap (toename van verharding en waterhuishouding). Hierdoor dient de normale procedure worden gevolgd voor de watertoets. Dit betekent dat in overleg met het Hoogheemraadschap Hollands Noorderkwartier de invloed van het plan op de waterhuishouding moet worden opgevangen. Daarnaast komen onderwerpen aan bod die beperkte invloed hebben op de belangen en hierdoor ondervangen kunnen worden met standaard maatregelen. Deze maatregelen zijn verwoord in het digitale wateradvies dat in de toelichting van het bestemmingsplan is overgenomen.
Wateradvies normale procedure
Via de Digitale Watertoets (http://www.dewatertoets.nl//) is aan Hoogheemraadschap Hollands Noorderkwartier gevraagd een reactie te geven op het plan bestemmingsplan bloembollenbedrijf in het kader van de watertoets. In dit advies staan de maatregelen die Hoogheemraadschap Hollands Noorderkwartier adviseert om wateroverlast te voorkomen en het water in de sloten schoon te houden. Op basis van de door de aanvrager/initiatiefnemer ingevoerde gegevens heeft het hoogheemraadschap een aantal opmerkingen. Daarnaast is er een aantal aspecten die het Hoogheemraadschap in de uitwerking van het plan verwerkt wil zien.
Beleid Hoogheemraadschap Hollands Noorderkwartier
Met ingang van 22 december 2009 is het Waterbeheerplan 2010-2015 'Van veilige dijken tot schoon water' bepalend voor het waterbeleid binnen ons beheersgebied. Dit plan beschrijft het waterbeheer en vormt de basis voor de watertaken die het waterschap heeft: waterkeringen, waterkwantiteit, waterkwaliteit en waterketen.
Daarnaast beschikt het Hoogheemraadschap over een verordening: de Keur 2009. Hierin staan de geboden en verboden die betrekking hebben op watergangen en waterkeringen. Voor het uitvoeren van werkzaamheden kan een vergunning nodig zijn. De werkzaamheden in of nabij de watergangen en waterkeringen worden getoetst aan de beleidsregels.
Gebiedsbeschrijving
Het plangebied is gelegen in peilgebied 2803A in de Anna Paulownapolder hoog. Ter plaatse geldt een zomerpeil van NAP -0,7 meter en een winterpeil van NAP -1,1 meter. Tevens is er sprake van bouwen in een onderbemaling. Het hoogheemraadschap verzoekt rekening te houden met de geplande aanleghoogte van de bebouwing in relatie met de gevoerde onderbemaling. Mocht deze onderbemaling in de toekomst opgeheven worden dan dient dit geen problemen voor de bebouwing op te leveren.
Verharding en compenserende maatregelen
Binnen het werkgebied van het hoogheemraadschap is de afgelopen decennia door verstedelijking het areaal aan open water afgenomen. Om dit verschijnsel tegen te gaan is in 2003 de watertoets geïntroduceerd die ervoor moet zorgen dat de waterbelangen beter in ruimtelijke plannen worden meegenomen en dat ontwikkelingen 'waterneutraal' worden gerealiseerd. Een van de onderdelen van de watertoets is het beoordelen van de verhardingstoename.
Door het plan is er sprake van een substantiële toename van bebouwing en/of verharding in het plangebied. Door deze toename aan verharding zal neerslag versneld worden afgevoerd naar het oppervlaktewater, al dan niet via het rioolstelsel. Dit leidt tijdens extreme situaties tot pieken in de waterstand met wateroverlast als gevolg. Om ervoor te zorgen dat de waterhuishoudkundige situatie niet verslechtert ten gevolge van de verhardingstoename zullen er in het desbetreffende peilgebied compenserende maatregelen getroffen moeten worden in de vorm van extra wateroppervlak.
Bij ontwikkelingen waarbij sprake is van een verhardingstoename van meer 2000 m2 berekent het Hoogheemraadschap Hollands Kroon een specifiek compensatiepercentage. Hierbij is rekening gehouden met een peilstijging ten opzichte van zowel het zomer- als het winterpeil, die statistisch eens in de 25 jaar kan voorkomen, een gemaalcapaciteit van 14 millimeter per dag, een drooglegging variërend van 0,50 tot 0,90 meter afhankelijk van het zomer- of winterpeil, het gebruik van een gescheiden rioolstelsel en als grondsoort zand.
Voor dit peilgebied bedraagt de benodigde watercompensatie 15% van het extra oppervlak aan verharding dat versneld tot afvoer in het oppervlaktewater komt. Dit is berekent aan de hand van zowel het zomer- als het winterpeil. Uitgangspunt is dat de compensatie bij voorkeur wordt gerealiseerd binnen het plangebied, maar in ieder geval binnen het peilgebied.
Beheer en onderhoud waterlopen
Alle werkzaamheden binnen een zone van 5 meter van de insteek van waterlopen zijn vergunningplichtig, omdat deze invloed kunnen hebben op de water aan- en afvoer, waterberging of het onderhoud.
Bij de aanleg van nieuw water in dit plangebied wordt geadviseerd zoveel mogelijk aan te sluiten op de bestaande waterstructuur en onderhoudssituatie. Bij aanleg of aanpassing van waterlopen is het belangrijk om rekening te houden met de bereikbaarheid voor onderhoud van zowel de nieuwe als bestaande waterlopen.
Het hoogheemraadschap adviseert om een obstakelvrije zone langs de waterloop van tenminste 5 meter aan te houden. Om water van voldoende waterkwaliteit te kunnen handhaven, is het zelfreinigend vermogen van het watersysteem van belang. Het hoogheemraadschap streeft ernaar om waterlopen te realiseren die in goede verbinding staan met het overige watersysteem. Om te voorkomen dat er locaties ontstaan waar kroos en drijfvuil zich zou kunnen ophopen, dienen kopsloten te worden voorkomen.
Waterkwaliteit en riolering
De ambitie van het hoogheemraadschap is om 100% van het hemelwater van nieuwe oppervlakken te scheiden van het afvalwater. Voorwaarde is wel dat het hemelwater als schoon kan worden beschouwd. Bij voorkeur wordt afstromend hemelwater van verharde oppervlakken eerst voorgezuiverd door een berm, wadi of bodempassage.
Binnen het plan zal geen sprake zijn van activiteiten die als gevolg kunnen hebben dat vervuild hemelwater naar het oppervlaktewater afstroomt. Het hemelwater kan dus als schoon worden beschouwd. Het is daarom niet doelmatig om het af te voeren naar de rioolwaterzuiveringsinrichting (rwzi). Dit betekent dat voor de nieuwe ontwikkeling wordt geadviseerd een gescheiden stelsel aan te leggen.
Conclusie:
De inrichting van het terrein aan de Grasweg 31 houdt rekening met obstakelvrije zones rondom bestaande watergangen. Bij de uitwerking van het ontwerp van de gebouwen zal rekening worden gehouden met het voorkomen van uitlogende materialen en de afvoer van hemelwater van gebouwen en verharding van het terrein.
De bebouwing en terreinverharding (circa 12.800 m2) zijn groter dan een oppervlak van 2000 m2 en er derhalve 15% van de toename aan verhard oppervlak moet worden gecompenseerd. Initiatiefnemer heeft diverse gronden in en om het plangebied in eigendom waarbij bijvoorbeeld door middel van verbreding van bestaande waterlopen het extra benodigde wateroppervlakte kan worden gerealiseerd.
Bij de uitwerking van het bouwplan zal de exacte hoeveelheid verharding kunnen worden bepaald en ook de benodigde m2 aan oppervlaktewater. De watergang langs de Grasweg, de twee haakse watergangen langs het perceel met de bedrijfsbebouwing en de mogelijkheid om aan de zuidrand van het nieuwe bouwvlak de watergang als begrenzing door te trekken om het perceel heen bieden in potentie voldoende ruimte om het wateroppervlak te vergroten en te voldoen aan de eisen van het Hoogheemraadschap.
Wettelijk kader:
Bij externe veiligheid gaat het om de gevaren die de directe omgeving loopt in het geval er iets mis mocht gaan tijdens de productie, het behandelen of het vervoer van gevaarlijke stoffen. Dit kan betrekking hebben op inrichtingen (bedrijven), transportroutes en buisleidingen. Op deze drie categorieën is verschillende wet- en regelgeving van toepassing. Het huidige beleid voor inrichtingen (bedrijven) is afkomstig uit het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi), het beleid voor transportmodaliteiten staat beschreven in het Besluit externe veiligheid transportroutes (Bevt). Het beleid voor buisleidingen is opgenomen in het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb). Binnen het beleidskader voor externe veiligheid staan twee kernbegrippen centraal: het plaatsgebonden risico en het groepsrisico. Hoewel beide begrippen onderlinge samenhang vertonen zijn er belangrijke verschillen. Hieronder worden beide begrippen verder uitgewerkt.
Plaatsgebonden Risico (PR)
Het plaatsgebonden risico geeft de kans, op een bepaalde plaats, om te overlijden ten gevolge van een ongeval bij een risicovolle activiteit. De kans heeft betrekking op een fictief persoon die de hele tijd op die plaats aanwezig is. Het PR kan op de kaart van het gebied worden weergegeven met zogeheten risicocontouren: lijnen die punten verbinden met eenzelfde PR. Binnen de 10-6/ jaar PR-contour (die als wettelijk harde norm fungeert) mogen geen nieuwe kwetsbare objecten geprojecteerd worden.
Groepsrisico (GR)
Het groepsrisico is een maat voor de kans dat bij een ongeval een groep slachtoffers valt met een bepaalde omvang. Het GR is daarmee een maat voor de maatschappelijke ontwrichting. Het GR wordt weergegeven in een grafiek waar de kans (f) afgezet wordt tegen het aantal slachtoffers (N), de fN-curve. Het GR wordt bepaald binnen het invloedsgebied van een risicovolle activiteit.
Dit invloedsgebied wordt doorgaans begrensd door de 1 % letaliteitsgrens (tenzij anders bepaald), ofwel door de afstand waarop nog 1 % van de blootgestelde mensen in de omgeving komt te overlijden bij een calamiteit met gevaarlijke stoffen.
Verantwoordingsplicht
In het Bevi, het Bevt en het Bevb is een verplichting tot verantwoording van het groepsrisico opgenomen. Deze verantwoordingsplicht houdt in dat wijzigingen met betrekking tot planologische keuzes moet worden onderbouwd én veelal ook verantwoord moeten worden door het bevoegd gezag. Hierbij geeft het bevoegd gezag aan of het groepsrisico in de betreffende situatie aanvaardbaar wordt geacht. In het Bevi, het Bevt en het Bevb zijn bepalingen opgenomen waaraan deze verantwoording dient te voldoen.
Onderzoek:
Plaatsgebonden risico:
Op circa 500 meter afstand van het plangebied ligt het compressorstation van Gasunie. Voor de locatie van het gascompressorstation is een omgevingsvergunning verleend en is sprake van een Bevi-inrichting. De risicocontour van de inrichting valt niet over het plangebied (zie afbeelding 3.5). Vanuit het plaatsgebonden risico gelden hier geen beperkingen.
Op circa 475 meter afstand ligt een gasleiding (en op grotere afstand nog een aantal). Langs het tracé van de gasleiding staat op afstand van circa 475 meter van het plangebied een windturbine. Het plangebied ligt ruim buiten de normstellende plaatsgebonden risicocontour, zodat ook hier geen knelpunt vanuit het plaatsgebonden risico bestaat.
Op circa 200 meter van het plangebied bevindt zich een buisleidingenstrook die is opgenomen in de Structuurvisie buisleidingen 2012-2035. De buisleidingsstrook heeft afstand van 70 meter en een toetsingsgebied van 175 meter. Indien noodzakelijk kan de buisleidingstrook, en het toetsingsgebied worden versmalt tot 40 meter.
Het planvoornemen bevindt zich buiten de toetsingsafstand van de structuurvisie en zal geen belemmering vormen voor de aanleg van eventuele nieuwe buisleidingen. Gerekend vanaf het nieuwe bouwvlak bedraagt de afstand minimaal 220 meter.
Afbeelding 3.5: Uitsnede structuurvisie buisleidingen waarbij de afstand van de paarse strook tot de perceelsgrens ca. 175 meter bedraagt (bron:www.ruimtelijkeplannen.nl)
Groepsrisico:
Als een plangebied binnen een invloedsgebied van het compressorstation of een buisleiding is gelegen, moet het groepsrisico worden beschouwd. Het plangebied ligt binnen het invloedsgebied van het compressorstation en binnen het invloedsgebied van de meest nabijgelegen hogedruk aardgastransportleiding (dit invloedsgebied is 540 meter breed). Uit de wetgeving volgt dat ten gevolge van de voorgenomen ontwikkeling van het plangebied, zowel het groepsrisico van het compressorstation als de hogedruk aardgastransportleiding berekend moet worden. Ook dient het toegevoegde risico van de windturbine in relatie tot de hogedruk aardgastransportleiding berekend te worden. Echter, op basis van een kwalitatieve beoordeling (de ruime afstand tussen het plangebied en de gasleiding/windturbine, de lage bevolkingsdichtheid van het gebied en het planvoornemen (bedrijfsgebouwen) kunnen wij nu reeds stellen dat het groepsrisico niet significant zal veranderen, en berekening van het groepsrisico niet tot nieuwe inzichten zal leiden.
Afbeelding 3.6: Uitsnede risicokaart met in rood kader het plangebied (bron:www.risicokaart.nl)
Adviezen Veiligheidsregio Noord-Holland Noord
De Veiligheidsregio Noord-Holland Noord heeft geadviseerd over het bestemmingsplan. Uit het advies worden de volgende onderwerpen in dit bestemmingsplan benoemd.
Aanwezige voorzieningen
Bij aanpassingen en/of vernieuwingen in het plangebied wordt geadviseerd bestaande vluchtmogelijkheden te waarborgen en waar nodig te versterken. Draag zorg voor de mogelijkheid tot vluchten van risicobronnen af door meerdere routes per gebied te borgen. Stem waar mogelijk de vluchtmogelijkheden uit de gebouwen hierop af. Schuilen in een gebouw is alleen mogelijk als het gebouw bestand is tegen de gevaren van een ongeval met gevaarlijke stoffen.
Voor het plangebied adviseert de veiligheidsregio dat de aanwezigen kennis hebben van de gevaren in de directe omgeving en de handelingsperspectieven.
Conclusie:
Op basis van bovenstaande toets wordt geconcludeerd dat het aspect externe veiligheid de uitvoering van het plan niet in de weg staat, aan de normen van het plaatsgebonden risico wordt voldaan.
Wettelijk kader:
Bij planologische projecten, in het kader van de Wro, dient onder andere getoetst te worden op het aspect Bedrijven en milieuhinder. Door bij nieuwe ontwikkelingen voldoende afstand te houden tussen milieubelastende activiteiten (zoals bedrijven) en gevoelige functies (zoals woningen), worden hinder en gevaar voorkomen en wordt het bedrijven mogelijk gemaakt binnen aanvaardbare voorwaarden activiteiten te verrichten. Ruimtelijk relevante hinderaspecten zijn geur, stof, geluid en gevaar.
In het kader van een goede ruimtelijke ordening is het van belang dat bij de aanwezigheid van bedrijven in de omgeving van milieugevoelige functies zoals woningen:
Het wettelijke kader voor het onderzoek Bedrijven en milieuhinder wordt voornamelijk gevormd door de Wet milieubeheer en het Activiteitenbesluit. Voor de afstemming tussen milieugevoelige en milieuhinderlijke functies wordt milieuzonering toegepast. Daarbij wordt gebruikgemaakt van de VNG-publicatie Bedrijven en Milieuzonering (editie 2009). In deze publicatie is een lijst opgenomen waarin de meest voorkomende bedrijven en bedrijfsactiviteiten zijn gerangschikt naar mate van milieubelasting. Voor elke bedrijfsactiviteit is de maximale richtafstand ten opzichte van milieugevoelige functies aangegeven op grond waarvan de categorie-indeling heeft plaatsgevonden. De richtafstanden gelden ten opzichte van het omgevingstype 'rustige woonwijk' of 'rustig buitengebied'. Voor overige gebiedstypen kunnen eventueel andere richtafstanden worden gehanteerd. Milieuzonering is van toepassing op nieuwe situaties en beperkt zich tot de milieuaspecten met een ruimtelijke dimensie: geluid, geur, gevaar en stof.
Onderzoek:
Het plangebied is op dit moment niet bebouwd en in gebruik als grond voor de bollenteelt. In de directe nabijheid van het plangebied bevinden zich diverse functies:
Afbeelding 3.6: vigerend bestemmingsplan Buitengebied 2006 met uitbreiding bouwvlak in rood kader.
Middels het bestemmingsplan wordt de uitbreiding van het bestaande bouwvlak mogelijk gemaakt. Hierdoor wordt mogelijk om in de toekomst bedrijfsbebouwing op de locatie te realiseren. Gelet op de voorgenomen ontwikkeling dient inzicht gegeven te worden in de effecten op de omgeving. Daarbij staat de vraag centraal of met de toevoeging van het plan sprake is van een goed woon- en leefklimaat voor omliggende gevoelige objecten.
De uitbreiding van het bestaande bouwvlak zal plaatsvinden achter de bestaande bedrijfsbebouwing. De functie van agrarisch gebied wijzigt niet. De wijziging betreft enkel een bedrijfsgebouw wat gebouwd mag worden. De bebouwing wordt achter de bestaande bebouwing gerealiseerd en komt verder weg te liggen van geluidsgevoelige objecten in omgeving. De bedrijfsbebouwing wordt niet dichter bij de gevoelige functies (maatgevende woningen) in de omgeving van het plangebied opgericht. Dit betekent dat de huidige afstanden tussen de woningen aan de Grasweg en de bedrijfsactiviteiten aan de Grasweg niet verslechterd.
Verkeer van en naar de inrichting
Door de uitbreiding van het bedrijf zullen er naar verwachting extra verkeersbewegingen op de Grasweg plaatsvinden van vrachtwagens (vervoer van materiaal, bloembollen, e.d.) en personeel (autoverkeer van werknemers). In paragraaf 3.5 is ingeschat op basis van informatie van het bedrijf dat er ca. 40 vrachtwagenbewegingen en 10 autobewegingen per etmaal extra zullen gaan plaatsvinden. Opgemerkt wordt dat dit een worst-case benadering is.
De verkeersintensiteit op de Grasweg bedraagt ca. 1.500 mvt/etmaal met een snelheid van 60 km/uur. Dit betekent dat de extra 50 verkeersbewegingen zonder problemen kunnen worden afgewikkeld op het bestaande wegennet.
Het parkeren van de personenauto's zal plaatsvinden op het bestaande parkeerterrein van het bedrijf aan de Grasweg. Het parkeerterrein ligt op een afstand van minimaal 75 meter tot de woning aan de Grasweg 33 en minimaal 90 meter tot de woning aan de Grasweg 36. De afstand van het parkeerterrein tot de overige woningen is nog groter.
Conclusie:
De mate van milieuhinder van de inrichting ten opzichte van haar omgeving wijzigt hiermee niet. Er blijft sprake van een acceptabel woon- en leefklimaat.
De nieuwe functie is voor wat betreft milieuhinder gelijkwaardig aan de huidige functie. Het aspect milieuhinder staat de uitvoering van het plan niet in de weg.
De gezamenlijke overheden in de Kop van Noord-Holland willen ruimte bieden voor ontwikkeling van de economische clusters en daarbij zorgdragen voor een gezonde leefomgeving en een goed (internationaal concurrerend) vestigingsklimaat. Dit vraagt om regionaal ruimtelijke beleid. In de 'Ruimte voor Vraag' van 3 december 2013 is invulling gegeven aan het 'ruimtelijke verhaal' voor het toekomstig ruimtelijk beleid. Een van de ambities daarin is duurzaamheid.
Noord-Nederland is in de Structuurvisie Infrastructuur & Ruimte van het Rijk aangewezen als 'Energy Port' en door het stimuleren van kennisontwikkeling en innovaties in Duurzame Energie (vooral wind op zee, biomassavergisting, duurzaam bouwen) levert Noord-Holland Noord een bijdrage aan de nationale klimaatdoelstellingen.
Bij de realisatie van het bouwplan wordt aandacht besteed aan duurzaamheid. Voorafgaand aan de bouw kan door een duurzaamheidsadviseur (bijvoorbeeld van AgentschapNL) een advies worden uitgebracht. Bij de bouw van de bedrijfsbebouwing zal worden aangesloten bij de duurzaamheidseisen die in het Bouwbesluit zijn opgenomen. Alle inwoners en ondernemers uit Noord-Holland-Noord kunnen voor vragen en onafhankelijk advies over duurzaam (ver)bouwen, energiebesparing of energie opwekken, maar ook over het nieuwe energielabel voor woningen, terecht bij het Duurzaam Bouwloket. De gemeenten zijn hiervoor een samenwerking aangegaan; zie www.duurzaambouwloket.nl.
Voor activiteiten die in een bestemmingsplan worden mogelijk gemaakt, is het in sommige gevallen verplicht een milieueffectrapportage (m.e.r.) uit te voeren. De procedure van een milieueffectrapportage (m.e.r.) is bedoeld om het milieubelang vroegtijdig en volwaardig in de plan- en besluitvorming in te brengen. In het Besluit m.e.r. (gewijzigd 2011) is bepaald voor welke activiteiten een m.e.r. verplicht is. Naast het direct uit moeten voeren van een m.e.r. zijn in het Besluit m.e.r. ook activiteiten aangegeven waarvoor eerst beoordeeld moet worden of sprake is van mogelijke belangrijke nadelige milieugevolgen. Zowel m.e.r.-plichtige als m.e.r.-beoordelingsplichtige activiteiten zijn, met bijbehorende drempelwaarden, benoemd in de bijlagen van het Besluit m.e.r.
Door de wijziging van het Besluit m.e.r. in het voorjaar van 2011 is het tegenwoordig ook verplicht om aandacht aan m.e.r. te besteden voor activiteiten die de bijlagen van het Besluit m.e.r. genoemd staan, maar waar de drempelwaarden niet gehaald worden. Deze drempelwaarden kunnen aantallen, oppervlaktes of grootte zijn (bijvoorbeeld 100 hectare, 110 stuks, etc.).
Voor activiteiten die wel in de bijlagen van het Besluit m.e.r. genoemd staan, maar waar de aantallen uit het betreffende plan of besluit onder de drempelwaarden liggen dient een vormvrije m.e.r.-beoordeling uitgevoerd te worden.
Hierbij wordt, net als bij de m.e.r.-beoordeling getoetst of er mogelijke belangrijke nadelige milieugevolgen op kunnen treden. De vormvrije m.e.r.-beoordeling is zowel vrij is vorm als in procedure.
De voorgenomen activiteit in deze toelichting, de realisatie van een bouwvlak voor uitbreiding van het areaal bedrijfsgebouwen in het buitengebied van Anna Paulowna op gronden die nu voor bollenteelt worden gebruikt komt niet letterlijk voor in de bijlagen van activiteiten uit het Besluit m.e.r.
In onderstaande tabel zijn een aantal categorieën opgenomen waaronder de activiteit zou kunnen vallen. Gelet op de bedrijfsvestiging van het bloembollenbedrijf is categorie D 11.3 het meest voor de hand liggend.
Activiteiten | Gevallen | Besluit | |||
D 11.2 | De aanleg, wijziging of uitbreiding van een stedelijk ontwikkelingsproject met inbegrip van de bouw van winkelcentra of parkeerterreinen. | Ingevallen waarin de activiteit betrekking heeft op: 1: een oppervlakte van 100 hectare of meer, 2: een aaneengesloten gebied en 2.000 of meer woningen omvat, of 3: een bedrijfsvloeroppervlakte van 200.000 m2 of meer. |
De vaststelling van het plan, bedoeld in artikel 3.6, eerste lid, onderdelen a en b, van de Wet ruimtelijke ordening ? het bestemmingsplan | ||
D 11.3 | De aanleg, wijziging of uitbreiding van een industrieterrein. | In gevallen waarin de activiteit betrekking heeft op een oppervlakte van 75 hectare of meer. | De vaststelling van het plan, bedoeld in artikel 3.6, eerste lid, onderdelen a en b, van de Wet ruimtelijke ordening dan wel bij het ontbreken daarvan van het plan, bedoeld in artikel 3.1, eerste lid, van die wet. | ||
D 11.4 | De aanleg, wijziging of uitbreiding van een project voor het gebruik van niet in cultuur gebrachte gronden of semi-natuurlijke gebieden voor intensieve landbouw. | De vaststelling van het plan, bedoeld in artikel 3.6, eerste lid, onderdelen a en b, van de Wet ruimtelijke ordening dan wel bij het ontbreken daarvan van het plan, bedoeld in artikel 3.1, eerste lid, van die wet. |
Er is geen sprake van een stedelijk ontwikkelingsproject (D 11.2) nu de ontwikkeling niet in bestaand stedelijk gebied plaatsvindt. Daarnaast is geen sprake van nieuwe landbouw, nu op bestaande bollengrond de bedrijfsbebouwing plaatsvindt (D 11.4).
De uitbreiding van het bouwvlak ten behoeve van de realisatie van het bedrijfsgebouw valt ruim onder de drempelwaarden van 75 hectare. Zoals hiervoor beschreven is het na wijziging van het Besluit m.e.r. in 2011 echter wel verplicht om een vormvrije m.e.r.-beoordeling uit te voeren. In dit hoofdstuk van de toelichting wordt daaraan voldaan.
Toets van de activiteit in een vormvrije m.e.r.-beoordeling
Bijlage III van de Europese richtlijn voor milieueffectrapportages geeft voor m.e.r.-beoordelingen de inhoudelijke eisen aan. Deze gelden niet voor een vormvrije m.e.r.-beoordeling, maar bieden een goed handvat om de mogelijke milieueffecten in beeld te brengen.
In de Europese richtlijn staan drie aspecten waaraan de voorgenomen activiteiten in een vormvrije m.e.r.-beoordeling aan getoetst worden:
Kenmerken van het project
Het project betreft de uitbreiding van het bestaande bouwvlak ten behoeve van de realisatie van bedrijfsbebouwing aan de Grasweg dat op dit moment een agrarische bestemming heeft waarbij geen bouwvlak is opgenomen zodat bebouwing niet mogelijk is.
In voorliggend plan wordt de uitbreiding van het bouwvlak onderbouwd op basis van bekende informatie/gegevens uit het verleden en nieuw uitgevoerde onderzoeken.
Het project heeft geen bijzondere kenmerken ten aanzien van:
Plaats van het project
Het plangebied is gelegen in de gemeente Hollands Kroon en maakt onderdeel uit van de lintbebouwing langs de Grasweg. In de voorgaande beschrijvingen van het plangebied en de milieuaspecten is reeds aangegeven dat er geen gevoelige gebieden aanwezig zijn (bijv. EHS, Natura 2000-gebieden of beschermde landschappen).
Kenmerken van het potentiële effect
Natuur
De ecologische waarde van het perceel wordt laag ingeschat (zie natuurtoets paragraaf 3.1) Doordat de gronden in gebruik zijn als agrarische grond (bollengrond) is er een lage kans voor het aantreffen van begerenswaardige biotopen voor flora en fauna. Mogelijke bouwwerkzaamheden in de toekomst leiden wel tot enige tijdelijke geluidsverstoring maar dit heeft geen permanente gevolgen.
Verkeer, lucht en geluid
Er wordt als gevolg van de uitbreiding van het bouwvlak een beperkte toename van verkeer van en naar het plangebied verwacht (uitgaande van de toekomstige bedrijfsfunctie wordt uitgegaan van 50 motorvoertuigbewegingen per dag. Dit heeft een marginaal effect op de geluidbelasting en luchtkwaliteit rond het plangebied. De minimale maatgevende afstand van de bedrijfsbebouwing tot de omliggende gevoelige objecten wordt niet kleiner dan in de huidige situatie.
Externe veiligheid en milieuhinder
De uitbreiding van het bouwvlak waardoor de bouw van het bedrijfsbebouwing mogelijk gemaakt wordt heeft geen effecten op de externe veiligheidssituatie in het gebied. Er zijn ook geen inrichtingen of transportroutes op een relevante afstand van het plangebied. De realisatie van het plan vormt geen belemmering voor omliggende bestaande functies. Voor het aspect milieuhinder is dit onderbouwd door een akoestisch onderzoek naar de geluidproductie van het nieuwe bedrijf op de bestaande omgeving. Zodoende zijn er geen effecten voor externe veiligheid en milieuhinder.
Bodem en water
Door middel van bodembeleidskaarten is er een goed beeld van de bodem bekend. Het plangebied is geschikt. Aanvullend bodemonderzoek is niet noodzakelijk.
Water
Wel is sprake van een toename van verharding boven de grens van 2.000 m2 Hoogheemraadschap Hollands Noorderkwartier stelt. Het hoogheemraadschap heeft aan de hand van diverse plangebiedkenmerken een specifiek compencatiepercentage berekent. Het compensatiepercentage bedraagt 15% van de toename aan verharding. Uitgangspunt is dat de compensatie bij voorkeur wordt gerealiseerd binnen het plangebied, maar in ieder geval binnen het peilgebied. Bij de uitwerking van het bouwplan zal hiermee rekening worden gehouden.
Cultuurhistorie en archeologie
Het project tast geen cultuurhistorische waarden aan.
Conclusie:
Op basis van beschikbare gegevens blijkt dat de voorgenomen activiteiten voor de uitbreiding van het bouwvlak aan de Grasweg 31 niet leidt tot mogelijke belangrijke nadelige milieugevolgen. De effecten zijn niet van een dusdanige omvang dat het criterium belangrijke nadelige milieugevolgen van toepassing is. Het is dus niet noodzakelijk om een m.e.r. of m.e.r.-beoordeling uit te voeren.
Het bestemmingsplan voor het perceel aan de Grasweg 31 voorziet in de veranderingen in de ruimtelijke en functionele structuur van het bestemmingsplan “Buitengebied 2006” van de voormalige gemeente Anna Paulowna dat op 19 januari 2009 door de Raad is vastgesteld en op 11 augustus 2009 door Gedeputeerde Staten is goedgekeurd.
In voorliggend bestemmingsplan wordt er een bouwmogelijkheid voor de te realiseren bedrijfsbebouwing bij recht mogelijk gemaakt.
Voor de leesbaarheid van het bestemmingsplan wordt in de planregels aangesloten op de regels van het recente bestemmingsplan 'Buitengebied, voormalige gemeente Niedorp' van 1 oktober 2013 alsmede het Veegplan voor het buitengebied van Anna Paulowna.
Overeenkomstig het bepaalde in artikel 3.1. van de Wet ruimtelijke ordening (Wro) worden, door middel van de op de kaart aangegeven bestemmingen en de daarop betrekking hebbende regels, de in het plan begrepen gronden voor bepaalde doeleinden aangewezen. Daarbij worden regels gegeven voor het bouwen van bouwwerken en voor het gebruik van de bouwwerken en onbebouwde gronden.
Het bestemmingsplan bestaat uit een geografische plaatsbepaling (verbeelding), regels en een toelichting. De geografische plaatsbepaling en de regels vormen tezamen het juridisch bindende gedeelte van het bestemmingsplan. Beide onderdelen dienen in onderlinge samenhang te worden bezien en toegepast. Het bestemmingsplan is opgesteld conform het (wettelijke) model Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen (SVBP) versie 2012. Hierdoor is het plan geschikt voor interactieve uitwisseling via het Informatie Model Ruimtelijke Ordening (IMRO) 2012. De toelichting heeft in beginsel geen rechtskracht. Niettemin vormt zij een belangrijk onderdeel van het plan. De toelichting geeft een weergave van de beweegredenen, de onderzoeksresultaten en de beleidsuitgangspunten die aan het plan ten grondslag liggen. Daarbij is de toelichting van wezenlijk belang voor een juiste interpretatie en toepassing van het bestemmingsplan.
Methodiek
Het bestemmingsplan maakt de ontwikkeling het vergroten van het bouwvlak mogelijk aan de Grasweg. In de verbeelding en regels wordt deze nieuwe situatie bestemd. Voor de opzet van het bestemmingsplan is zoveel mogelijk aangesloten bij de regels van het vigerende bestemmingsplan Buitengebied 2006. Voor de regels is daarnaast gebruik gemaakt van nieuwe regelingen van de gemeente, bijvoorbeeld ten aanzien van bijgebouwen.
In het bestemmingsplan hebben alle gronden binnen het plangebied een bestemming toegewezen gekregen. Daarnaast komen op sommige gronden aanduidingen voor. Met een bestemming wordt tot uitdrukking gebracht welke gebruiksdoelen of functies, met het oog op een goede ruimtelijke ordening, aan de in het plangebied gelegen gronden zijn toegekend. Een bestemming heeft altijd betrekking op een geometrisch bepaald vlak. Aanduidingen bevatten specificaties van bestemmingen met betrekking tot het gebruik of het bouwen. Aanduidingen hebben altijd juridische betekenis, die in de regels wordt gegeven.
In deze paragraaf wordt ingegaan op de juridisch bindende regels. De regels bevatten het juridische instrumentarium voor het regelen van het gebruik van de gronden en de regels over de toegelaten bebouwing. De regels zijn verdeeld in vier hoofdstukken.
In dit hoofdstuk is een aantal begrippen verklaard dat voorkomt in de regels. Dit voorkomt dat er bij de uitvoering van het plan onduidelijkheden ontstaan over de uitleg van bepaalde regelingen. Daarnaast is het artikel "wijze van meten” opgenomen waarin bepaald is hoe de voorgeschreven maatvoering in het plan gemeten moet worden. De begrippen zijn afgestemd op de 'standaard begrippenlijst' die de gemeente Hollands Kroon hanteert.
In dit hoofdstuk zijn de in het plan voorkomende bestemmingen opgenomen. Per bestemming is bepaald welk gebruik van de gronden is toegestaan en welke bouwregels er gelden. Hieronder worden de verschillende bestemmingen die onderdeel uitmaken van dit bestemmingsplan kort toegelicht.
Agrarisch - 2
De bestemmingen "Agrarisch - 2" is opgenomen voor het plangebied. In de bestemmingsomschrijving is de functie voor het bloembollenbedrijf opgenomen. Binnen deze bestemming zijn bedrijfsgebouwen en een bedrijfswoning toegestaan ten behoeve van de bedrijfsvoering.
In dit hoofdstuk worden, in aanvulling op de bestemmingsregels, algemene regels gesteld die van toepassing kunnen zijn binnen meerdere bestemmingen.
In het overgangsrecht is een regeling opgenomen voor bebouwing en gebruik dat al bestond bij het opstellen van het plan, maar dat strijdig is met de opgenomen regeling.
Onder bepaalde voorwaarden mag deze strijdige bebouwing en/of strijdig gebruik worden voortgezet of gewijzigd. In de slotregel is de officiële naamgeving van het bestemmingsplan vastgelegd. Onder deze naam kan het bestemmingsplan worden aangehaald.
Voor het verbeelden van de geometrisch bepaalde bestemmingen is een topografische ondergrond gebruikt. Met behulp van lijnen, coderingen en arceringen is aan gronden een bepaalde bestemming toegekend. Binnen een bestemmingsvlak zijn met aanduidingen nadere regels aangegeven.
Het plan voorziet in de uitbreiding van het bouwvlak op het perceel aan de Grasweg 31. De gemeente is van mening dat er geen belemmeringen zijn aangaande de financiële uitvoerbaarheid. De voorgenomen ontwikkeling wordt geheel bekostigd door de initiatiefnemer (dit betreffen de kosten die vallen onder artikel 6.13 Wro jo. 6.2.3 en 6.2.4 Bro). Uitgangspunt daarbij is dat de gemeente geen kosten maakt voor de ontwikkelingen die mogelijk worden gemaakt binnen voorliggend plan.
Tussen de gemeente Hollands Kroon en de initiatiefnemer is een anterieure overeenkomst afgesloten voor de ontwikkeling van het perceel aan de Grasweg 31. In deze overeenkomst worden de kosten voor de ontwikkeling door de initiatiefnemer vergoed waardoor de financieel-economische uitvoerbaarheid is gegarandeerd.
Er wordt om bovenstaande redenen geen exploitatieplan voor het plan aan de Grasweg vastgesteld.
Ontwerpbestemmingsplan:
Het ontwerp van het bestemmingsplan 'Grasweg 31 Anna Paulowna' met de bijbehorende stukken heeft vanaf 6 april 2017 tot en met 17 mei 2017 ter inzage gelegen. Binnen deze periode zijn geen zienswijzen ingediend.
Op grond van artikel 3.1.1 van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) dient de gemeente bij de voorbereiding van een bestemmingsplan overleg te plegen met betrokken instanties, zoals het waterschap en diensten van Rijk en provincie, die betrokken zijn bij de zorg voor de ruimtelijke ordening of belast zijn met de behartiging van belangen die in het plan in het geding zijn.
Het ontwerpbestemmingsplan is daarom naar een aantal instanties toegezonden in het kader van het wettelijke vooroverleg. Geen van de instanties hebben daarop een vooroverlegreactie of zienswijze ingediend.
Het bestemmingsplan wordt daarom ongewijzigd voor vaststelling aangeboden aan de gemeenteraad van de gemeente Hollands Kroon.