Plan: | BPVreelandswg42NTV |
---|---|
Status: | vastgesteld |
Plantype: | bestemmingsplan |
IMRO-idn: | NL.IMRO.1904.BPVreelandswg42NTV-VG01 |
Initiatiefnemer wil de bestemming van het perceel Vreelandseweg 42 in Nigtevecht wijzigen van een agrarische in een woonbestemming met tuin. Het agrarisch bedrijf is beëindigd en er wordt enkel nog gewoond. Daarnaast heeft initiatiefnemer de wens om een atelier aan huis te hebben en in de toekomst een bed & breakfast te realiseren.
Momenteel heeft het perceel een agrarische bestemming, maar het is niet meer geschikt om hier een volwaardig agrarisch bedrijf te starten. Om de wijziging van de bestemming planologisch-juridisch mogelijk te maken, is een procedure tot vaststelling van een nieuw bestemmingsplan als bedoeld in artikel 3.1 Wet ruimtelijke ordening (Wro) noodzakelijk. Met voorliggend bestemmingsplan wordt het plan voorzien van een ruimtelijk juridisch kader. In deze toelichting wordt de beoogde ontwikkeling beschreven en wordt aangetoond dat voldaan kan worden aan de eisen van een goede ruimtelijke ordening.
Het plangebied is gelegen binnen het Groene Hart. Het Groene Hart is één van de Nationale Landschappen en kenmerkt zich door ‘rust, ruimte en groen’. Het plangebied is gelegen aan de Vreelandseweg 42 in Nigtevecht. De locatie ligt in het buitengebied en wordt omgeven door agrarisch gebied. Aan de noordoostkant van het perceel loopt de Vreelandseweg. Aan de overzijde van de Vreelandseweg liggen een aantal (recreatie)woningen. Daarachter loopt de Vecht. Aan de andere kant van de Vecht ligt een chaletparc. De planlocatie is gelegen op de percelen die kadastraal bekend staan als gemeente Nigtevecht, sectie B, perceel 347 en 463 (gedeeltelijk). Het plangebied heeft een totale oppervlakte van circa 6155m2. In de onderstaande figuren is de ligging van het plangebied weergegeven.
Luchtfoto met aanduiding plangebied (bron: www.ruimtelijkeplannen.nl)
Uitsnede kadastrale kaart (bron: www.perceelloep.nl)
Het plangebied ligt binnen de begrenzing van het bestemmingsplan 'Landelijk gebied Noord'. Dit bestemmingsplan is vastgesteld door de raad van de gemeente Stichtse Vecht op 3 december 2015.
In het bestemmingsplan kent het plangebied de enkelbestemming 'agrarisch met waarden' en de dubbelbestemmingen 'waarde - cultuurhistorie 4'. De bestaande woning heeft de bouwaanduiding 'karakteristiek'. Het bouwvlak loopt over vrijwel het gehele perceel.
Uitsnede bestemmingsplan (bron: ruimtelijkeplannen.nl)
De voor 'agrarisch met waarden' aangewezen gronden zijn bestemd voor
met daarbij behorende:
Wonen (anders dan in een bedrijfswoning) is niet toegestaan.
De voor ‘Waarde - Cultuurhistorie 4’ aangewezen gronden zijn behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor het behoud en de versterking van de buitenplaatszone langs de Vecht.
Op de gronden met de bestemming ‘Waarde - Cultuurhistorie 4’ mag ten behoeve van de andere, voor deze gronden geldende bestemming(en) en (bouw)regels uitsluitend worden gebouwd indien de betrokken waarden door de bouwactiviteiten niet worden geschaad of mogelijke schade kan worden voorkomen door aan de omgevingsvergunning voorwaarden te verbinden gericht op het behoud van de ter plaatse aangeduide waarde winnen burgemeester en wethouders deskundig advies in. Dit is niet van toepassing, indien het bouwplan betrekking heeft op gronden gelegen binnen bouwvlakken.
Conclusie
Het perceel is niet meer in gebruik ten behoeve van een agrarisch bedrijf. De agrarische bestemming zoals opgenomen in het bestemmingsplan 'Landelijk gebied Noord' wordt omgezet naar een woonbestemming.
Het bestemmingsplan 'BPVreelandswg42NTV' bestaat uit de volgende stukken:
De toelichting is niet juridisch bindend, maar vormt een belangrijk onderdeel van het bestemmingsplan. De toelichting geeft aan wat de beweegredenen en achtergronden zijn die aan het bestemmingsplan ten grondslag liggen. Tot slot heeft de toelichting als doel om het bestemmingsplan te begrijpen en de regels op een correcte manier na te leven.
De verbeelding en de planregels vormen samen het juridisch bindende gedeelte van het bestemmingsplan en kunnen enkel in samenhang met elkaar 'gelezen' worden.
Op de verbeelding zijn de bestemmingen van de in het plangebied begrepen gronden en opstallen aangegeven. Aan deze bestemmingen zijn regels en bepalingen gekoppeld om de uitgangspunten van het plan zeker te stellen.
De toelichting is als volgt opgebouwd:
Het perceel heeft een agrarische bestemming, maar er is geen sprake meer van een agrarisch bedrijf. Initiatiefnemer wil de bestemming wijzigen naar een woonbestemming.
Huidige situatie (bron: initiatiefnemer).
De verharding achter de loods op deze afbeelding wordt verwijderd.
In de gewenste situatie blijft de huidige bebouwing op het perceel gehandhaafd. Enkel het gebruik van het perceel en de bebouwing zal veranderen. Er is nu al geen sprake meer van agrarisch gebruik en door het herbestemmen van het perceel is dat in de toekomst ook niet meer mogelijk. In de nieuwe situatie wordt het perceel bestemd als wonen met tuin, wat al in overeenstemming is met het huidige gebruik. Binnen de woonbestemming wordt een atelier mogelijk gemaakt van maximaal 300 vierkante meter. Daarnaast wordt de mogelijkheid geboden om een bed & breakfast te starten met maximaal vier kamers. De B&B wordt in eerste instantie gerealiseerd in de bestaande woning. Op het perceel is voor gasten voldoende ruimte om te parkeren. In totaal worden er 14 parkeerplaatsen gerealiseerd.
Locatie parkeerplaatsen (bron: initiatiefnemer)
Het atelier zal door initiatiefnemer gebruikt worden om te schilderen. Zij is kunstenaar. Incidenteel (maximaal vier keer per jaar) zal er sprake zijn van een expositie of een workshop. Deze worden door niet meer dan 25 personen per keer bezocht. Dat is echter niet de hoofdactiviteit. Mocht er sprake zijn van een expositie, dan is er voldoende ruimte om op eigen terrein te parkeren. In paragraaf 4.5.1 wordt hier nader op ingegaan. Op onderstaande foto is aangegeven welke activitieten waar mogelijk worden gemaakt:
De verharding die op bovenstaande afbeelding groen gearceerd is verdwijnt.
Het bouwvlak wordt verkleind en komt om de bestaande bebouwing op het perceel te liggen.
De Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR), die op 13 maart 2012 door de minister is vastgesteld, vormt de overkoepelende rijksstructuurvisie voor de ruimtelijke ontwikkeling van Nederland tot 2028, met een doorkijk naar 2040.
Het rijksbeleid richt zich op het versterken van de internationale positie van Nederland en het behartigen van de nationale belangen, zoals de hoofdnetwerken voor personen- en goederenvervoer, energie, natuur, waterveiligheid, milieukwaliteit en bescherming van het werelderfgoed. Het Rijk streeft naar een concurrerend, bereikbaar, leefbaar en veilig Nederland. Daarbij wordt ingezet op een krachtige aanpak die ruimte geeft aan regionaal maatwerk, de gebruiker voorop zet, investeringen prioriteert en ruimtelijke ontwikkelingen en infrastructuur met elkaar verbindt.
Om dit doel te bereiken, werkt het Rijk samen met andere overheden. In de SVIR zijn ambities tot 2040 en doelen, belangen en opgaven tot 2028 geformuleerd. Het Rijk heeft drie hoofddoelen geformuleerd:
Het beleid met betrekking tot verstedelijking, groene ruimte en landschap laat het Rijk, onder het motto 'decentraal wat kan, centraal wat moet', zoveel mogelijk over aan provincies en gemeenten. Gemeenten krijgen daarbij de ruimte voor kleinschalige natuurlijke groei en voor het bouwen van huizen die aansluiten bij de woonwensen van mensen. De sturing op verstedelijking, zoals afspraken over binnenstedelijk bouwen en doelstellingen voor herstructurering, laat het Rijk voor een groot deel los.
In totaal zijn 13 onderwerpen van nationaal belang benoemd, die bijdragen aan het realiseren van de drie hoofddoelen. Het betreft onder meer het borgen van ruimte voor de hoofdnetwerken (weg, spoor, vaarwegen, energievoorziening, buisleidingen), het verbeteren van de milieukwaliteit, ruimte voor waterveiligheid, ruimte voor klimaatbestendige stedelijke ontwikkeling, ruimte voor behoud van unieke cultuurhistorische en natuurlijke kwaliteiten en ruimte voor een nationaal netwerk voor natuur.
Verder is één van de nationale belangen die de SVIR benoemt, het belang van een 'zorgvuldige afweging en transparante besluitvorming bij alle ruimtelijke en infrastructurele besluiten'. Concreet betekent dit onder meer dat ruimte zorgvuldig moet worden benut en overprogrammering moet worden voorkomen. Om die doelstellingen te bereiken, is in 2012 de ladder voor duurzame verstedelijking opgenomen in het Besluit ruimtelijke ordening. Alle stedelijke ontwikkelingen dienen aan de Ladder voor duurzame verstedelijking getoetst te worden.
Conclusie
Onderhavig initiatief betreft enkel een functiewijziging van bestaande bebouwing zonder strijdigheid met rijksbelangen. De SVIR is niet relevant voor deze functiewijziging. De ladder voor duurzame verstedelijking komt in paragraaf 3.1.3 Ladder voor duurzame verstedelijking aan de orde.
Op 30 december 2011 is het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) in werking getreden. Gemeenten moeten bij het vaststellen van bestemmingsplannen, wijzigingsplannen of uitwerkingsplannen rekening houden met het Barro. Doel van het Barro is bepaalde onderwerpen uit de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte te verwezenlijken. In het Barro worden een aantal projecten opgesomd die een groot Rijksbelang hebben. Per project worden regels gegeven, waaraan bestemmingsplannen moeten voldoen. De regels zijn een uitwerking van de onderwerpen uit de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte.
In het Barro zijn veertien onderwerpen met bijzonder rijksbelang beschreven:
Conclusie
Het initiatief valt niet onder een van de projecten uit het Barro. Door de gewenste ontwikkeling zal geen nationaal belang worden geschaad.
Nationaal belang 13, zoals geformuleerd in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR), vraagt om een zorgvuldige afweging en transparante besluitvorming bij alle ruimtelijke en infrastructurele besluiten. Dit moet met behulp van de ladder voor duurzame verstedelijking worden onderbouwd. Deze verplichte toetsing is vastgelegd in het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro). Het Barro verwijst naar het Bro; geformuleerd is dat deze toetsing een procesvereiste is bij alle nieuwe ruimtelijke besluiten en plannen ten aanzien van bijvoorbeeld kantoorlocaties en woningbouwlocaties. Gemotiveerd dient te worden hoe een zorgvuldige afweging is gemaakt ten aanzien van het ruimtegebruik. De kernbepaling van de Ladder, artikel 3.1.6 lid 2 Bro, luidt:
'De toelichting van een bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, bevat een beschrijving van de behoefte aan de voorgenomen stedelijke ontwikkeling. Indien blijkt dat de stedelijke ontwikkeling niet binnen het bestaand stedelijk gebied kan worden voorzien, bevat de toelichting een motivering daarvan en een beschrijving van de mogelijkheid om in die behoefte te voorzien op de gekozen locatie buiten het bestaand stedelijk gebied.'
Om dit te onderbouwen dienen de volgende stappen te worden doorlopen:
Stedelijke ontwikkeling
Om aan deze verplichting uit het Bro te kunnen voldoen dient allereerst te worden nagegaan of er sprake is van een stedelijke ontwikkeling.
In het Bro is het begrip stedelijke ontwikkeling als volgt vastgelegd:
'ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein of zeehaventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen.'
Uit jurisprudentie blijkt dat er in beginsel sprake is van een nieuwe stedelijke ontwikkeling vanaf de realisatie van 12 woningen. Onderhavig initiatief betreft een functiewijziging van agrarische bedrijfswoning naar wonen. De Ladder is hier niet van toepassing.
Conclusie
Op basis van jurisprudentie blijkt dat het doorlopen van de laddertoets voor voorliggend initiatief niet noodzakelijk is. Er is geen sprake van een stedelijke ontwikkeling.
Provinciale Staten van Utrecht hebben op 4 februari 2013 de Provinciale Structuurvisie 2013-2028 (PRS) vastgesteld. In deze structuurvisie is het ruimtelijk beleid voor de provincie Utrecht beschreven voor de periode tot 2028. De PRS is opgesteld om te zorgen voor een blijvend aantrekkelijke provincie. Via haar ruimtelijk beleid draagt de provincie bij aan een kwalitatief hoogwaardige fysieke leefomgeving, waarin het ook in de toekomst plezierig wonen, werken en recreëren is. De PRS geeft de ruimtelijke ambities weer van de provincie Utrecht. Hierin staat welke doelstellingen de provincie van provinciaal belang acht, welk beleid bij deze doelstellingen hoort én hoe dit beleid uitgevoerd wordt. Deels loopt deze uitvoering via de Provinciale Ruimtelijke Verordening 2013 (PRV) die tegelijk met de PRS is opgesteld. De PRS is een structuurvisie onder de Wet ruimtelijke ordening (Wro). Op grond van de Wro heeft de PRS alleen een zelfbindende werking. Het is bindend voor de provincie, niet voor andere partijen. De PRV zorgt voor doorwerking van het beleid in de verordening, welke bindend is voor de gemeenten. In paragraaf 3.2.2 wordt nader ingegaan op de verordening.
In de PRS is het ruimtelijk beleid voor de periode tot 2028 beschreven. De provincie geeft aan welke doelstellingen van provinciaal belang worden geacht, welk beleid bij deze doelstellingen hoort én hoe uitvoering wordt gegeven aan dit beleid. De PRS richt zich op de volgende drie pijlers:
Deze pijlers leiden tot twee belangrijke beleidsopgaven, namelijk het accent op de binnenstedelijke opgave en het behouden en versterken van de kwaliteiten van het landelijk gebied. Dit zijn opgaven die nodig zijn om Utrecht aantrekkelijk te houden als vestigingsplaats.
Landschap Groene Hart
Het plangebied ligt in het Landschap Groene Hart. Voor het Landschap Groene Hart wil de provincie de volgende kernkwaliteiten behouden en versterken:
De kernkwaliteiten hebben in de verschillende deelgebieden van het Groene Hart verschillende accenten.
Het Utrechtse deel van het Groene Hart heeft een divers landschap. Rust en open weidegebieden vormen haar essentie. Maar het Groene Hart biedt meer dan dat. Van oudsher kent het ook zones waar dynamiek de overhand heeft. Hier hebben oude economische dragers en transportassen - vooral rivieren en hun oevers - vaak moderne opvolgers gekregen, in de vorm van (rijks-)wegen, spoorlijnen en kanalen. Deze hebben op hun beurt weer nieuwe impulsen gegeven aan wonen en werken. De aanleg van buitenplaatsen heeft geleid tot het ontstaan van landschappen met monumentale bebouwing en oude parkbossen, die vooral intiem en besloten zijn. Intimiteit en beslotenheid zijn ook kernbegrippen voor grote delen van het petgatenlandschap en de randen van plassen.
Het Groene Hart ontleent zijn waarden en bestaansrecht mede aan het contrast met en belang voor de grote stedelijke agglomeraties er om heen. Economische dynamiek, infrastructuur, de interactie met het stedelijk gebied en de voor de bewoners van de grote steden zo belangrijke recreatiegebieden betekenen dat niet alleen rust, maar ook reuring van nature bij delen van het Groene Hart hoort.
Het Utrechtse deel van het Groene Hart kent vaak eeuwenoude overgangen tussen landschappen. Deze zijn soms scherp, soms diffuus. Minstens zo belangrijk zijn de hedendaagse overgangen tussen stad en land en de manieren waarop snelwegen en de (groene) omgeving met elkaar ademen.
Er zijn twee typen landschappen.
Bij ontwikkelingen in het landschap van het Groene Hart staat het versterken van de diversiteit op het schaalniveau van de verschillende typen landschap centraal. Daarbij dienen de kernkwaliteiten gerespecteerd en benut te worden om de contrasten tussen de verschillende typen landschap te behouden én te versterken. Enkel en alleen het accent leggen op rust en stilte doet geen recht aan het Groene Hart. Het waarborgen van rust vraagt ook het bieden van ruimte voor vormen van dynamiek. Daarbij ligt de focus op het vergroten van de contrasten in rust en dynamiek tussen de agrarische landschappen van de velden en de dynamische landschappen van de oude stroomruggen. We vragen dus zorgvuldig om te gaan met de open, lege ruimte en de dynamiek te concentreren in de ‘zones’.
Landbouwgebied
In de landbouwgebieden bevindt zich vooral melkveehouderij en (koudegrond) fruitteelt. Deze bieden we binnen voorwaarden van milieu, biodiversiteit en landschap voldoende groeiruimte. In de landbouwgebieden is landbouw de hoofdgebruiker, maar vindt ook menging met andere functies plaats. Het beleid voor andere dan agrarische functies is vooral gericht op landschappelijke en recreatieve kwaliteit van deze gebieden en op het realiseren van natuur in groene contourgebieden en van recreatie in recreatiezones. De blijvende landbouw mag in haar functioneren geen hinder ondervinden van de natuur- en recreatieontwikkeling in deze gebieden.
CHS Historische buitenplaatszone
Het plangebied ligt in de historische buitenplaatszone. De provincie Utrecht kent een relatief hoog aantal historische buitenplaatsen (285), vaak bij elkaar gelegen in zones met specifieke kenmerken. Het meest bekend zijn de gordels langs de Vecht en de Stichtse Lustwarande.
De ontstaansgeschiedenis van deze historische buitenplaatszones is uitermate divers. Ook de huidige ruimtelijke dynamiek en bijbehorende opgaven verschillen sterk qua karakter en qua intensiteit. Het aantal en de rijke schakering aan buitenplaatsen en landgoederen is beeldbepalend voor de provincie Utrecht. De buitenplaatsen zijn belangrijke kwaliteitsdragers in hun gebied en hebben een economische waarde in de vrijetijdseconomie.
De provincie wil deze zones en de kwaliteit van de cultuurhistorische structuur behouden.
Conclusie
Het beoogde initiatief is passend binnen de Ruimtelijke Structuurvisie van de provincie Utrecht. Er is sprake van een functiewijziging. In het plangebied wordt geen bebouwing toegevoegd (het bestaande bouwblok wordt kleiner). Er is geen sprake van verstedelijking in het landelijk gebied. Het landelijk gebied blijft gevrijwaard van een onnodige ruimteclaim.
De Provinciale Ruimtelijke Verordening 2013, herijking 2016 (PRV) is op 12 december 2016 vastgesteld door Provinciale Staten van Utrecht. De PRV bevat algemene regels die gemeenten in acht moeten nemen bij het opstellen van hun ruimtelijke plannen. In de PRV staan geen regels die direct doorwerken naar de burgers. In de PRV zijn alleen de algemene regels opgenomen, die noodzakelijk zijn voor het waarborgen van de provinciale belangen zoals opgenomen in de structuurvisie.
Uitsnede kaart Provinciale Ruimtelijke Structuurvisie, Landschap Groene Hart (bron provincie Utrecht)
Het plangebied ligt in de volgende aanduidingen:
De Verordening bepaalt het volgende. Een ruimtelijk besluit voor gronden die zijn aangewezen als 'overstroombaar gebied' bevat bestemmingen en regels die rekening houden met overstromingsrisico's. Binnendijks is dit van toepassing op kwetsbare en vitale objecten en woonwijken en bedrijventerreinen. Buitendijks is dit ook van toepassing op individuele woningen en bedrijven. De toelichting op een ruimtelijk besluit voor gronden die zijn aangewezen als 'overstroombaar gebied' bevat een beschrijving van het door de gemeente te voeren beleid ter zake en de wijze waarop met het overstromingsrisico is omgegaan.
De gemeente Stichtse Vecht heeft geen beleid hoe er met het overstromingsrisico omgegaan moet worden. In par. 4.12 (water) is nader ingegaan op de manier waarop in dit plan rekening is gehouden met de waterbelangen.
Een ruimtelijk besluit voor gronden die zijn aangewezen als 'landschap' bevat bestemmingen en regels ter bescherming van de in het plangebied voorkomende kernkwaliteiten, zoals genoemd in de Bijlage Kernkwaliteiten landschap. Een ruimtelijk besluit voor gronden die zijn aangewezen als 'landschap' bevat geen nieuwe bestemmingen en regels die leiden tot een onevenredige aantasting van de in het plangebied voorkomende kernkwaliteiten, zoals genoemd in de Bijlage Kernkwaliteiten landschap. De toelichting op een ruimtelijk besluit voor gronden die zijn aangewezen als 'landschap' bevat een beschrijving van de in het plangebied voorkomende kernkwaliteiten en de wijze waarop met de bescherming van de kernkwaliteiten is omgegaan.
Voor het landschap Groene Hart dienen de volgende kernkwaliteiten te worden behouden:
Het plan betreft een functiewijziging. Geen van bovengenoemde kenmerken wordt door het plan aangetast.
Een ruimtelijk besluit voor gronden die zijn aangewezen als 'Cultuurhistorische hoofdstructuur' bevat bestemmingen en regels ter bescherming van de waarden van de Cultuurhistorische hoofdstructuur, zoals genoemd in de Bijlage Cultuurhistorie 3.
Een ruimtelijk besluit voor gronden die zijn aangewezen als 'Cultuurhistorische hoofdstructuur' bevat geen nieuwe bestemmingen en regels die leiden tot een onevenredige aantasting van in het plangebied voorkomende waarden van de Cultuurhistorische hoofdstructuur, zoals genoemd in de Bijlage Cultuurhistorie. Het plan betreft de transformatie van een locatie waar reeds bebouwing aanwezig is.
De toelichting op een ruimtelijk besluit voor gronden die zijn aangewezen als 'Cultuurhistorische hoofdstructuur' bevat een onderbouwing waaruit blijkt dat aan de genoemde voorwaarden is voldaan, een beschrijving van de in het plangebied aanwezige cultuurhistorische waarden en het door de gemeente te voeren beleid ter zake en van de wijze waarop met de bescherming van deze waarden is omgegaan. Bij de beschrijving van de verschillende waarden wordt gebruik gemaakt van de bijlage Cultuurhistorie. Voor een beschrijving van en de eventuele gevolgen voor de cultuurhistorische waarden wordt verwezen naar par. 4.3.2.
Een ruimtelijk besluit voor gronden die zijn aangewezen als ‘landelijk gebied’ kan bestemmingen en regels bevatten die uitbreiding van bestaande woningen mogelijk maken onder de voorwaarde dat de regels voorzien in een maximale inhoudsmaat, zodanig dat de woning landschappelijk goed inpasbaar is.
De toelichting op een ruimtelijk besluit voor gronden die zijn aangewezen als ‘landelijk gebied’ bevat een ruimtelijke onderbouwing waaruit blijkt, dat aan de genoemde voorwaarden is voldaan. Een beeldkwaliteitsparagraaf maakt deel uit van de ruimtelijke onderbouwing, indien het nieuwe ruimtelijke besluit substantieel grotere maten mogelijk maakt ten opzichte van het vigerende ruimtelijke besluit.
In onderhavig plan is sprake van een functiewijziging. Er wordt geen bebouwing toegevoegd.
In de landbouwgebieden bevindt zich vooral melkveehouderij en (koudegrond) fruitteelt. Deze hebben binnen voorwaarden van milieu, biodiversiteit en landschap voldoende groeiruimte. In de landbouwgebieden is landbouw de hoofdgebruiker, maar vindt ook menging met andere functies plaats. Het beleid voor andere dan agrarische functies is vooral gericht op landschappelijke en recreatieve kwaliteit van deze gebieden en op het realiseren van natuur in groene contourgebieden en van recreatie in recreatiezones. De blijvende landbouw mag in haar functioneren geen hinder ondervinden van de natuur- en recreatieontwikkeling in deze gebieden.
De gronden ten oosten van het plangebied (oever Vecht) liggen binnen het Natuurnetwerk Nederland. Een ruimtelijk besluit voor gronden die zijn aangewezen als 'Natuur Netwerk Nederland' bevat bestemmingen en regels die de wezenlijke kenmerken en waarden beschermen en in stand houden. Onder wezenlijke kenmerken en waarden worden zowel actuele als potentiële waarden verstaan. Een ruimtelijk besluit voor gronden die zijn aangewezen als 'Natuur Netwerk Nederland' bevat geen nieuwe bestemmingen en regels die ruimtelijke ontwikkelingen toestaan, die per saldo leiden tot een significante aantasting van de wezenlijke kenmerken en waarden, of tot een significante vermindering van de oppervlakte van die gebieden, of van de samenhang tussen die gebieden.
Het plangebied ligt niet binnen Natuurnetwerk Nederland, maar de directe omgeving hiervan. Het beleid voor Natuurnetwerk Nederland is derhalve op onderhavig plan niet van toepassing.
Door de uitvoering van het plan worden de natuurwaarden niet geschaad.
In artikel 3.10, functiewijziging (voormalig) agrarisch bedrijfsperceel naar woonfunctie, zijn voorwaarden opgenomen waar aan voldaan moet worden als een agrarische bestemming wordt omgezet naar een woonbestemming
Voorliggend plan voldoet aan de genoemde voorwaarden. Er is al jaren geen sprake (meer) van een in werking zijnd agrarisch bedrijf. De cultuurhistorische en landschappelijke waarden worden behouden en versterkt. Er is een inrichtingsplan opgesteld en onderzoek gedaan naar de cultuurhistorische waarde van de bebouwing (bijlage 2 en 3). In hoofdstuk 4 wordt ingegaan op diverse omgevingsaspecten. Hieruit blijkt dat omliggende bedrijven niet worden belemmerd in hun bedrijfsvoering.
De gewenste nevenactiviteiten zijn ondergeschikt aan het wonen. Dit is in de regels ook als zodanig vastgelegd.
Conclusie
Onderhavige ontwikkeling betreft een functiewijziging. Er wordt geen bebouwing toegevoegd. Omdat er geen sprake is van verstedelijking in het landelijk gebied dan wel met andere in de verordening aangeduide waarden is er geen sprake van strijdigheid met de Provinciale Ruimtelijke Verordening.
Focus op morgen is een toekomstvisie van Stichtse Vecht die de gemeenteraad op 29 januari 2013 heeft vastgesteld. De toekomstvisie bevat vier hoofddoelen:
Behoud van het landschap met haar eeuwenoude buitenplaatsen en ontginningenstelsel vormt een belangrijke pijler. Het landschap geeft Stichtse Vecht identiteit en toekomstwaarde. Binnen de gemeente zijn meer dan 60 agrariërs, welke optreden als beheerder en drager van het landschap. Door ruimte te bieden aan verbreding van functies kunnen meer agrarische bedrijven blijven voortbestaan. Hierdoor kan het landschap zijn cultuurhistorische en landschappelijke waarden behouden en worden versterkt. Bij verbreding wordt gedacht aan activiteiten op kleinschalig niveau, zoals bed- en breakfast, agritoerisme, kamperen bij de boer, educatieve activiteiten en verkoop van agrarische producten.
Conclusie
Er is sprake van een functiewijziging. Het plangebied krijgt een woonbestemming, het bouwblok wordt kleiner. Omliggende bedrijven worden hierdoor niet beperkt. Hier wordt in hoofdstuk vier nader op ingegaan.
De Woonvisie is in 2016 door de gemeenteraad vastgesteld. In deze woonvisie worden de ontwikkelingen in beeld gebracht en de belangrijke uitdagingen en opgaven geschetst met betrekking tot het wonen in de gemeente Stichtse Vecht. De ontwikkelingen die genoemd worden zijn:
Conclusie
Onderhavig plan betreft een functiewijziging van agrarisch naar wonen. Op het perceel is reeds een woning aanwezig. Er wordt geen woning toegevoegd.
Op 15 september 2017 is het Groen Structuur Plan vastgesteld.
Voor het buitengebied zijn hierin de volgende uitgangspunten opgenomen:
Conclusie
Onderhavig plan betreft een functiewijziging van agrarisch naar wonen. Op het perceel is reeds een woning aanwezig. De ontwikkeling heeft geen invloed op de structuur van het landschap.
In dit hoofdstuk zullen de relevante uitvoeringsaspecten bij het plan worden besproken. Hierin is aandacht voor de verschillende milieuaspecten zoals flora en fauna en luchtkwaliteit, en is er aandacht voor milieuzonering, verkeer en parkeren en externe veiligheid.
Wet natuurbescherming
Op 1 januari 2017 is de Wet natuurbescherming in werking getreden. Deze wet heeft de Natuurbeschermingswet 1998, de Boswet en de Flora- en faunawet vervangen. Het doel is om met één wet en minder regels de wet makkelijker te kunnen toepassen. Vanaf 1 januari 2017 bepalen de provincies wat wel en niet mag in de natuur in hun gebied. Ook zorgen de provincies vanaf deze datum voor vergunningen en ontheffingen. De Rijksoverheid blijft verantwoordelijk voor het beleid van grote wateren, zoals het IJsselmeer.
De Wet natuurbescherming regelt de bescherming van Natura 2000-gebieden. Ter bescherming van deze Natura 2000-gebieden voorziet de Wet natuurbescherming in een vergunningenregime voor het realiseren of verrichten van projecten en andere handelingen die de natuurlijke kenmerken van een aangewezen Natura 2000-gebied kunnen aantasten.
Voorts voorziet de Wet natuurbescherming in de bescherming van planten- en diersoorten binnen en buiten de beschermde natuurgebieden. Het uitgangspunt is dat beschermde planten- en diersoorten geen schade mogen ondervinden. Voor het uitvoeren van werkzaamheden in de openbare ruimte is het niet altijd nodig een vrijstelling of een ontheffing aan te vragen. Voor onder andere reguliere werkzaamheden of ruimtelijke ontwikkelingen geldt een vrijstelling voor beschermde soorten op voorwaarde dat gehandeld wordt volgens een goedgekeurde gedragscode. Verder worden vrijstellingsregelingen op de nationaal beschermde soorten per provincie vastgesteld.
Wanneer het onmogelijk is schade aan streng beschermde planten en dieren tijdens ruimtelijke ontwikkelingen en inrichting te voorkomen, moet altijd een ontheffing worden aangevraagd. De voorwaarden verbonden aan een vrijstelling of een ontheffing zijn afhankelijk van de status van de planten- en diersoorten die in het plangebied voorkomen.
Natuurnetwerk Nederland
Het Natuurnetwerk Nederland (NNN) is het Nederlands netwerk van bestaande en nieuw aan te leggen natuurgebieden. Het netwerk moet natuurgebieden beter verbinden met elkaar en met het omringende agrarisch gebied. In het NNN liggen onder andere bestaande natuurgebieden en alle Natura 2000- gebieden. Het NNN is op provinciaal niveau uitgewerkt en middels ruimtelijke nota's en verordeningen voorzien van juridische doorwerking. In sommige provincies bestaan er naast het NNN ook nog andere groene zones die een zekere mate van bescherming genieten.
Het plangebied is niet in of nabij een NNN gebied gelegen, en zal dan ook geen negatief effect hebben op de instandhoudingsdoelstellingen van het NNN. Het Natura 2000-gebied 'Oostelijke Vechtplassen' is het dichtstbijzijnde NNN-gebied en ligt op 1,2 kilometer afstand. Gezien de afstand en de gewenste situatie heeft voorliggend plan geen negatief effect op de instandhoudingsdoelstellingen van het Natura 2000-gebied. Er verdwijnt een agrarische bedrijfsbestemming en in de toekomst is er één woning met nevenactiviteiten (B&B en atelier) mogelijk. Het atelier wordt in de loods gerealiseerd en de B&B in de bestaande woning.
Het initiatief betreft een functiewijziging. Er wordt niets gesloopt en/ of nieuw gebouwd. Onderzoek is op dit moment niet noodzakelijk. Wanneer op een later moment het moment dat eonderzoek toch noodzakelijk blijkt, wordt dit onderzoek uitgevoerd voorafgaand aan feitelijke werkzaamheden. Het onderzoek is dan actueler en geeft een beter beeld van de werkelijke situatie. Het onderzoek wordt dan in het kader van de Omgevingsvergunning voor de activiteit bouwen uitgevoerd.
Eventuele sloop en nieuwbouw in de toekomst is gehouden aan dan geldende regelgeving.
Uiteraard geldt bij uitvoering van werkzaamheden ten allen tijde de algemene zorgplicht (artikel 1.11 Wet natuurbescherming). Deze schrijft voor dat nadelige gevolgen voor flora en fauna zoveel als mogelijk voorkomen moeten worden. Dit betekent dat wanneer tijdens uitvoering van de werkzaamheden een algemeen beschermde soort als konijn, veldmuis of gewone pad wordt aangetroffen zij de ruimte en tijd moet krijgen om een veilig heenkomen te zoeken. Indien nodig kunnen aangetroffen exemplaren verplaatst worden naar een naastgelegen ruimte waar geen werkzaamheden uitgevoerd worden.
Gelet op het voorgaande kan worden geconcludeerd dat er vanuit de flora- en faunaregelgeving geen beperkingen worden opgelegd aan onderhavig initiatief.
De Wet Bodembescherming schrijft voor dat in het kader van een ruimtelijk planologische procedure moet worden aangetoond dat de kwaliteit van de bodem en het grondwater in het plangebied in overeenstemming zijn met het gewenste nieuwe gebruik. De bodemkwaliteit kan (negatief) van invloed zijn op de gewenste nieuwe ontwikkeling.
Indien sprake is van een functiewijziging zal er in veel gevallen een bodemonderzoek moeten worden uitgevoerd op de planlocatie. Door middel van een dergelijk onderzoek kan in beeld worden gebracht of de bodemkwaliteit en de beoogde functie van het plangebied bij elkaar passen.
Door Vink Milieutechnisch Adviesbureau b.v. is in mei 2019 een verkennend bodemonderzoek en verkennend onderzoek asbest uitgevoerd aan de Vreelandseweg 42 te Nigtevecht. De bestemming van het perceel wordt omgezet van een agrarische naar een woonbestemming.
Gehele locatie
Verkennend bodemonderzoek conform NEN 5740
Op basis van het vooronderzoek is aangenomen dat de milieuhygiënische bodemkwaliteit van de grond en het grondwater niet of slechts in lichte mate is aangetast. Er is geen sprake van een lijnvormige bron. De hypothese voor de ondergrond en het grondwater luidt '(kleinschalig) onverdacht'
Na uitvoering van het onderzoek wordt geconcludeerd dat dat de hypothese ‘onverdacht’ kan worden geaccepteerd. De aangetoonde lichte verontreinigingen zijn niet verontrustend en geven geen aanleiding nader bodemonderzoek. De milieuhygiënische bodemkwaliteit is afdoende bekend.
Verkennend onderzoek asbest
Op basis van het vooronderzoek is aangenomen dat de bodem ter plaatse van de locatie mogelijk diffuus verontreinigd is met asbest met een heterogeen karakter op schaal van monsterneming en daarom de hypothese ‘verdacht, diffuse bodembelasting, heterogeen verdeeld’ geldt.
Uit de resultaten van het verkennend onderzoek blijkt het volgende:
Geconcludeerd wordt dat de hypothese ‘verdacht, diffuse bodembelasting, heterogeen verdeeld’ kan worden verworpen.
Carport met asbestverdachte dakbedekking
Verkennend onderzoek asbest
Op basis van het vooronderzoek is aangenomen dat de bodem ter plaatse van de druppelzone van de carport met asbestverdachte dakbedekking mogelijk diffuus verontreinigd is met asbest met een heterogeen karakter op schaal van monsterneming en daarom de hypothese ‘verdacht, diffuse bodembelasting, heterogeen verdeeld’ geldt.
Uit de resultaten van het verkennend onderzoek blijkt het volgende:
Geconcludeerd wordt dat de hypothese ‘verdacht, diffuse bodembelasting, heterogeen verdeeld’ kan worden verworpen.
Aanbevelingen
De milieuhygiënische bodemkwaliteit vormt geen belemmering voor de functiewijziging. De milieuhygiënische bodemkwaliteit speelt wel een rol bij grondverzet, mocht hier sprake van zijn. Voor de grond geldt dat dit mag worden hergebruikt op het perceel. Indien de grond verplaatst wordt naar een locatie elders, moet dit worden gemeld bij het Meldpunt bodemkwaliteit (https://meldpuntbodemkwaliteit.agentschapnl.nl) en gelden samenstellingseisen met betrekking tot verschillende mogelijkheden voor hergebruik conform het Besluit bodemkwaliteit en de regionale Nota Bodembeheer. Wanneer verplaatsing van de grond niet mogelijk is, wordt aanbevolen de grond af te voeren naar een grondbank of een erkend verwerker (eventueel) op basis van een indicatieve kwaliteitsbepaling van de grond.
Het complete rapport is als bijlage bijgevoegd.
Op basis van de resultaten van het bodemonderzoek blijkt dat er vanuit het aspect bodem geen belemmeringen zijn voor onderhavig initiatief.
Vanaf 1 juli 2016 is de Erfgoedwet van kracht. Doelstelling van de wet is de bescherming en het behoud van archeologische en cultuurhistorische waarden. In de Erfgoedwet is vastgelegd hoe met het erfgoed van nationaal belang wordt omgegaan, wie welke verantwoordelijkheden daarin heeft en hoe het toezicht wordt geregeld.
Als gevolg van deze wet wordt in het kader van de ruimtelijke ordening het behoud van het erfgoed meegewogen zoals alle andere aspecten die bij de voorbereiding van het plan een rol spelen.
Het plangebied kent een rijk cultuurhistorisch verleden. Met name in de Vechtzone bevindt zich waardevolle bebouwing. De gebouwen, inrichtingselementen maar ook de aanwezige groenstructuren zijn niet weg te denken uit het karakteristieke beeld. Het gaat hier bijvoorbeeld om de buitenplaatsen, met hun koetshuizen, oranjerieën, vijverpartijen, theekoepels en boomgaarden en om inrichtingselementen, zoals kademuren, poorten, hekwerken, tuinmuren en groenstructuren in de vorm van monumentale bomen, groene lanen en heesterbeplanting. Karakteristiek voor de Vechtstreek is het halfopen landschap met een afwisseling van besloten buitenplaatsen, open weilanden met boerderijen, en historische kernen. Het open zicht tussen jaagpad en Vecht, en de doorzichten tussen en achter de buitenplaatsen naar het open weiland, verhogen de belevingswaarde.
De bebouwing in het plangebied kent geen aanduiding als rijks- of gemeentelijk monument, maar is wel aangemerkt als karakteristiek in het geldende bestemmingsplan. De omgeving en het landschap worden aangeduid als cultuurhistorisch waardevol (waarde - cultuurhistorie 4).
Uitsnede cultuurhistorische waardenkaart (bron: gemeente Stichtse Vecht)
Initiatiefnemers zijn voornemens de bestaande bebouwing die als karakteristiek is aangeduid te behouden en hier geen ingrijpende wijzigingen aan te doen. De B&B wordt binnen de bestaande bebouwing gerealiseerd.
Er is een bouwhistorische analyse uitgevoerd (bijlage 3). Hieruit blijkt het volgende. De boerderij is gebouwd in 1875 op de kop van een langgerekt perceel. De opzet van hoofdboerderij met direct daarachter een hooiberg en ernaast een door een tussenlid verbonden zomerhuis past naadloos in de typologie van boerderijen in deze regio uit deze tijd. Dit geldt ook voor de T-huisboerderij waarvan de hoofdindeling van het voorhuis bestaat uit een middengang, een woonkamer en een kelder met opkamer, en de in het achterhuis uitgebouwde woning in het bedrijfsgedeelte, met de stal daarachter.
Van de oorspronkelijke interieurafwerking rest vrijwel niets meer. Ook beide later ingebouwde trappen naar de zolderverdieping en de indeling inclusief tussenwanden van de zolder betreffen latere wijzigingen, alsmede de aanbouw van de serre en de daarmee gepaard gaande doorbraak in de zuidelijke muur van het voorhuis.
In de travee direct achter het voorhuis is zowel het venster in de zuidelijke muur als de pui in de noordelijke muur een wijziging. De verlenging van het achterhuis is een meer voorkomende aanpassing bij boerderijen van dit type. De stal inclusief knechtenzolder is als zodanig nog herkenbaar.
Van het zomerhuis is vooral de hoofdvorm goed bewaard gebleven, evenals de voorgevel met de oorspronkelijke vensters met binnenluiken. De muur die de huidige bijkeuken en de voormalige stal daarachter scheidt behoort hier eveneens toe. Inmiddels vrij zeldzaam is het boenhok dat voor een groot gedeelte nog oorspronkelijk is en vanuit het zomerhuis via de originele deur ontsloten is.
Vooral de zijgevels van het zomerhuis zijn achter de huidige bijkeuken meermalen ingrijpend gewijzigd. Ook het interieur van het zomerhuis is meerdere keren grondig aangepast. De veldschuur uit 1977 past bij de ontwikkeling van een boerenbedrijf maar is in typologische zin niet aan dit gebied gebonden. De schuur is daarbij meerdere malen gewijzigd.
Met de gewenste ontwikkeling wordt geen schade toegebracht aan bestaande cultuurhistorische panden of structuren in het gebied. De voorgevel van het zomerhuis en het boenhok blijven ten allen tijde behouden.
Gemeenten zijn verplicht om bij het vaststellen van bestemmingsplannen rekening te houden met de in de grond aanwezige dan wel te verwachten archeologische waarden.
Voorts geldt een meldingsplicht bij het vinden van (mogelijke) waardevolle zaken. Dat melden dient terstond te gebeuren.
Het plangebied heeft een lage verwachtingswaarde (Archeologische en verwachtings- en beleidsadvieskaart Stichtse Vecht, kaartbijlage 4a). In het bestemmingsplan is dan ook geen dubbelbesteming opgenomen met betrekking tot archeologie. De grond in het plangebied wordt niet geroerd, het betreft een functiewijziging, Nader onderzoek in het kader van archeologie is dan ook niet noodzakelijk.
Uitsnede archeologische verwachtingenkaart (bron: Archeologische en verwachtings- en beleidsadvieskaart Stichtse Vecht)
Met de gewenste ontwikkeling worden cultuurhistorische panden of structuren niet aangetast. Voorts vindt de ontwikkeling niet plaats in beschermd archeologisch gebied. Er zijn dan ook geen belemmeringen vanuit cultuurhistorie en archeologie voor onderhavig initiatief.
De Wet luchtkwaliteit maakt onderscheid tussen grote en kleine ruimtelijke projecten. Een project is klein als het niet in betekende mate (NIBM) leidt tot een verslechtering van de luchtkwaliteit. De grens ligt bij een toename van de NO2 en/of PM10 jaarconcentratie met maximaal 3% van de grenswaarden (of wel een toename van maximaal 1,2 ìg/m3 NO2 en/of PM10). NIBM projecten kunnen zonder toetsing aan de grenswaarden voor het aspect luchtkwaliteit uitgevoerd worden. Grotere projecten daarentegen kunnen worden opgenomen in het NSLprogramma, mits ook overtuigend wordt aangetoond dat de effecten van dat project worden weggenomen door maatregelen.
De ontwikkeling kan, gezien de beperkte omvang, aangemerkt worden als een project dat niet in betekenende mate van invloed is op de luchtkwaliteit. Toetsing van het aspect luchtkwaliteit is daardoor, op grond van artikel 4 van de Regeling NIBM niet noodzakelijk. Er behoeft dus niet getoetst te worden aan de grenswaarden.
Het project kan worden beschouwd als een NIBM-project. Er is enkel sprake van een functiewijziging. Nader onderzoek naar de luchtkwaliteit kan dan ook achterwege blijven.
Het benodigd aantal parkeerplaatsen kan berekend worden aan de hand van de parkeernormen van de gemeente Stichtse Vecht die zijn opgenomen in het Gemeentelijk verkeers- en vervoersplan. Het plangebied wordt gekenmerkt als buitengebied in matig stedelijk gebied. Voor een woning geldt een parkeernorm van 2,5 parkeerplaatsen per vrijstaande woning. Voor een bed & breakfast zijn geen parkeernormen opgenomen. Voor een hotel is aangegeven dat er per 10 kamers maximaal 4,6 parkeerplaatsen moeten worden gerealiseerd. Er worden in dit geval maximaal vier kamers gerealiseerd. Omgerekend zijn dat twee parkeerplaatsen.
Er is enkel sprake van een functiewijziging van agrarisch naar wonen met de mogelijkheid voor een atelier (dat door de bewoonster gebruikt zal worden) en een bed & breakfast. In de huidige situatie is al een (bedrijfs)woning aanwezig op het perceel. Er wordt geen bebouwing toegevoegd. Het is niet meer mogelijk om een agrarisch bedrijf op het perceel te vestigen.
In totaal worden er 14 parkeerplaatsen gerealiseerd. Er is voldoende parkeerruimte op eigen terrein voor de realisatie van het aantal benodigde parkeerplaatsen. Als er een expositie is dan zijn er mogelijk incidenteel meer parkeerplaatsen noodzakelijk. De verwachting is dat er maximaal vier keer per jaar een expositie wordt gehouden. Initiatiefnemers hebben twee auto's, voor de B&B is de verwachting dat er maximaal vier auto's gelijktijdig aanwezig zijn. Er zijn dan nog acht parkeerplaatsen over voor bezoekers van de expositie.De verwachting is dat dit ruim voldoende is. Daarnaast kan, indien noodzakelijk, de oprit zelf op zulke momenten ook gebruikt worden ten behoeve van parkeren.
Locatie parkeerplaatsen (bron: initiatiefnemer)
Het plangebied wordt ontsloten via de Vreelandseweg. Dit is een 30 km/u (buiten bebouwde kom)weg die de planlocatie ontsluit met Nigtevecht en Vreeland.
De verkeersgeneratie kan berekend worden aan de hand van de kencijfers van de publicatie 'CROW 381 Toekomstbestendig parkeren' uit 2018. In de huidige situatie is een agrarisch bedrijf toegestaan. Dit heeft een verkeersaantrekkende werking van 195 tot 285 mvt/etmaal in het buitengebied van matig stedelijk gebied.
In de gewenste situatie is de verkeersaantrekkende werking op dezelfde manier te bepalen. Voor een woning is de verwachte verkeersgeneratie 7,7 tot 8,6 mvt/etmaal per woning. Voor een hotel wordt uitgegaan van een verkeersgeneratie van 12,1 tot 12,7 mvt/etmaal per 10 kamers. In dit geval zal dat dus lager liggen. Het atelier wordt door de bewoners van de woning gebruikt en leidt niet tot extra verkeersbewegingen.
De verkeersgeneratie neemt met onderhavig initiatief af met minimaal 175 mvt/etmaal. Gezien de ligging van het plangebied en de verkeerssituatie ter hoogte van het plangebied wordt aangenomen dat dit alleen maar tot verbetering leidt van de verkeersafwikkeling in het plangebied.
Voorgenomen initiatief zal niet leiden tot verkeerskundige en/of parkeertechnische problemen. Parkeren wordt op eigen terrein opgelost en de verkeersgeneratie neemt af.
Wegverkeer en railverkeer
Langs alle (spoor)wegen – met uitzondering van 30 km/h-wegen en woonerven – bevinden zich op grond van de Wet geluidhinder (Wgh) geluidszones waarbinnen de geluidshinder vanwege de (spoor)weg getoetst moet worden. De breedte van de geluidszone is afhankelijk van het aantal rijstroken/spoorstaven en van binnen- of buitenstedelijke ligging. Op basis van jurisprudentie dient in het kader van een goede ruimtelijke ordening ook bij 30 km/h-wegen de aanvaardbaarheid van de geluidsbelasting te worden onderbouwd.
Industrielawaai
Gezoneerde industrieterreinen hebben een vaste geluidzone die wordt vastgelegd door middel van een bestemmingsplan. Buiten de geluidszone wordt de voorkeurswaarde van 50 dB(A) niet overschreden. De maximale ontheffingswaarde binnen de geluidszone bedraagt 55 dB(A) etmaalwaarde voor nieuwe situaties. In tegenstelling tot weg- en railverkeer wordt voor industrielawaai niet getoetst aan de Lden waarde maar aan de etmaalwaarde. De dosismaat Lden is voor wegverkeerslawaai en spoorweglawaai met ingang van 1 januari 2007 in de gewijzigde Wgh vastgelegd. Voor industrielawaai wordt Lden in het kader van de Wgh voorlopig niet ingevoerd.
Met het wijzigen van de bestemming van agrarisch naar wonen (met atelier en B&B) wordt geen nieuwe geluidsgevoelige bebouwing mogelijk gemaakt. Op het perceel is al een (bedrijfs)woning aanwezig. Op basis van art. 76 lid 3 Wgh hoeft de geluidsbelasting van een aanwezige weg (waar geen wijzigingen optreden) op bestaande woningen niet getoetst te worden aan de grenswaarden. Hieronder valt het omzetten van een agrarische bedrijfswoning naar een (burger)woning.
Uit de informatie van het geoloket van de Omgevingsdienst Utrecht is zichtbaar dat er sprake is van een goed woon- en leefklimaat. De geluidsbelasting ter plaatse is lager dan 38dB. Dit is ruim onder de hoogst toelaatbare waarde voor woningen, vanwege wegverkeerslawaai, van 48 dB. Er is geen sprake van een hoge geluidbelasting ter plaatse van het perceel op de Vreelandseweg 42 te Nigtevecht. Aanvullend onderzoek is niet nodig.
Uitsnede Geonet (bron: Omgevingsdienst Utrecht, www.odru.nl)
Vanuit akoestisch oogpunt zijn er geen belemmeringen voor onderhavig initiatief.
De Wet geurhinder en veehouderij (Wgv) vormt vanaf 1 januari 2007 het beoordelingskader voor geurhinder van veehouderijen. In die wet is op basis van geurgevoeligheid een onderscheid gemaakt in objecten gelegen binnen of buiten de bebouwde kom. In de bij de Wet behorende Regeling geurhinder en veehouderij zijn geuremissiefactoren vastgesteld voor vele diersoorten zoals varkens en legkippen. Vanuit het aantal dieren en de bijbehorende geuremmissiefactoren wordt de totale geuremissie van een veehouderij bepaald. Door middel van een geurverspreidingsmodel wordt deze geurbelasting op een geurgevoelige object berekend. Deze geurbelasting mag afhankelijk van de ligging van het geurgevoelige object (binnen of buiten de bebouwde kom) de wettelijke norm niet overschrijden. Daarnaast gaat deze wet ook uit van vaste afstanden voor bijvoorbeeld rundvee en paarden (50 of 100 meter) tot een geurgevoelig object.
In de omgeving van het plangebied liggen een aantal agrarische bedrijven.Het dichtstbijzijnde agrarisch bedrijf ligt op circa 200 meter afstand van het plangebied. Er wordt aan de geldende afstandsnormen voldaan.
Afstand polangebied tot omliggende agrarische bedrijven (bron: www.ruimtelijke plannen.nl)
Vanuit het geuraspect zijn er geen belemmeringen voor onderhavig initiatief.
Het provinciaal beleid is vastgelegd in de Provinciale Structuurvisie 2013-2028. Bijbehorende kaders zijn vastgelegd in de Provinciale Ruimtelijke Verordening 2013. Hierin staat voor nieuwe ontwikkelingen binnen het stedelijk gebied dat het ruimtelijk plan een beschrijving moet bevatten van de wijze waarop rekening is gehouden met energiebesparing en het toepassen van duurzame energiebronnen.
Bij zowel bouw als renovatie is het van belang dat nagedacht wordt over het gebruik van alternatieve vormen van energie en energiebesparende technieken. Hiermee dragen ruimtelijke plannen bij aan het doel van 10% duurzame energiegebruik in 2020 zoals verwoord in de Provinciale Ruimtelijke Verordening 2013.
De wettelijke eisen voor energiezuinigheid en milieu in hoofdstuk 5 van het Bouwbesluit hebben betrekking op thermische isolatie, de energieprestatie (EPC) en milieuprestatie (MPG).
Duurzame maatregelen:
De bestaande bebouwing blijft grotendeels in takt. Er is geen sprake van nieuwbouw. Bij de verbouw wordt zoveel mogelijk rekening gehouden met energiebeparing en het mogelijk maken van duurzame energieopwekking.
Zowel de ruimtelijke ordening als het milieubeleid stelt zich ten doel een goede kwaliteit van het leefmilieu te handhaven en te bevorderen. Dit gebeurt onder andere door milieuzonering. Onder milieuzonering verstaan we het aanbrengen van een voldoende ruimtelijke scheiding tussen milieubelastende bedrijven of inrichtingen enerzijds en milieugevoelige functies als wonen en recreëren anderzijds. De ruimtelijke scheiding bestaat doorgaans uit het aanhouden van een bepaalde afstand tussen milieubelastende en milieugevoelige functies. Die onderlinge afstand moet groter zijn naarmate de milieubelastende functie het milieu sterker belast. Milieuzonering heeft twee doelen:
Voor het bepalen van de aan te houden afstanden wordt de VNG-uitgave 'Bedrijven en Milieuzonering' uit 2009 gehanteerd. Deze uitgave bevat een lijst, waarin voor een hele reeks van milieubelastende activiteiten (naar SBI-code gerangschikt) richtafstanden zijn gegeven ten opzichte van milieugevoelige functies. De lijst geeft richtafstanden voor de ruimtelijk relevante milieuaspecten geur, stof, geluid en gevaar. De grootste van de vier richtafstanden is bepalend voor de indeling van een milieubelastende activiteit in een milieucategorie en daarmee ook voor de uiteindelijke richtafstand. De richtafstandenlijst gaat uit van gemiddeld moderne bedrijven. Indien bekend is welke activiteiten concreet zullen worden uitgeoefend, kan gemotiveerd worden uitgegaan van de daadwerkelijk te verwachten milieubelasting, in plaats van de richtafstanden.
De afstanden worden gemeten tussen enerzijds de grens van de bestemming die de milieubelastende functie(s) toelaat en anderzijds de uiterste situering van de gevel van een milieugevoelige functie die op grond van het bestemmingsplan mogelijk is.
Hoe gevoelig een gebied is voor milieubelastende activiteiten is mede afhankelijk van het omgevingstype. De richtafstanden van de onderstaande richtafstandenlijst gelden ten opzichte van het omgevingstype 'rustige woonwijk' dan wel 'gemengd gebied'.
Milieucategorie | Richtafstand tot omgevingstype rustige woonwijk en rustig buitengebied | Richtafstand tot omgevingstype gemengd gebied |
1 | 10 m | 0 m |
2 | 30 m | 10 m |
3.1 | 50 m | 30 m |
3.2 | 100 m | 50 m |
4.1 | 200 m | 100 m |
4.2 | 300 m | 200 m |
5.1 | 500 m | 300 m |
5.2 | 700 m | 500 m |
5.3 | 1.000 m | 700 m |
6 | 1.500 m | 1.000 m |
Richtafstanden en omgevingstype
Hiernaast gelden ten aanzien van bedrijven die onder de werkingssfeer van de Wet milieubeheer vallen, deze Wet en haar uitvoeringsbesluiten als toetsingskader voor de toegestane bedrijfshinder.
Voor onderhavig project dient te worden getoetst of de nieuwe functie mogelijk belemmeringen veroorzaakt voor bestaande functies in de omgeving en of de nieuwe functie mogelijk belemmeringen ondervindt als gevolg van de milieuhinder van naburige bedrijven en/of bedrijvigheid.
De omgeving van het plangebied kan gekarakteriseerd worden als rustig buitengebied, gelet op de ligging van het plangebied en omliggende percelen en (agrarische) bedrijven.
De bestemming wordt gewijzigd van agrarisch naar wonen. Dit is een gevoelige bestemming. In de omgeving van het plangebied liggen een aantal agrarische bedrijven. Deze liggen allemaal op meer dan 200 meter afstand. Aan de overzijde van de Vecht ligt een chaletparc (de Vechtoever). Dit ligt op circa 150 meter afstand. Er wordt aan de richtafstanden voldaan.
Dichterbij aan de overzijde van de weg liggen twee recreatiewoningen Vreelandseweg 89 en Vreelandseweg 91. Voor recreatiewoningen geldt een richtafstand van 10 meter. Hier wordt aan voldaan.
Het wijzigen van de bestemming belemmert omliggende bedrijven niet. Omgekeerd vormen de omliggende bedrijven geen belemmering voor de woonbestemming.
Gelet op het voorgaande vormen de milieubelastende functies vanuit het oogpunt van milieuzonering geen belemmering voor de in dit plan besloten ruimtelijke ontwikkeling. Andersom leidt het wijzigen van de bestemming niet tot milieutechnische problemen voor de omliggende milieugevoelige functies. Geconcludeerd kan worden dat de voorgenomen ontwikkeling in overeenstemming is te achten met een goede ruimtelijke ordening.
Sommige activiteiten brengen risico's op zware ongevallen met mogelijk grote gevolgen voor de omgeving met zich mee. Externe veiligheid richt zich op het beheersen van deze risico's. Het gaat daarbij om onder meer de productie, opslag, transport en het gebruik van gevaarlijke stoffen. Dergelijke activiteiten kunnen een beperking opleggen aan de omgeving. Door voldoende afstand tot de risicovolle activiteiten aan te houden kan voldaan worden aan de normen. Aan de andere kant is de ruimte schaars en het rijksbeleid erop gericht de schaarse ruimte zo efficiënt mogelijk te benutten. Het ruimtelijk beleid en het externe veiligheidsbeleid moeten dus goed worden afgestemd. De wetgeving rond externe veiligheid richt zich op de volgende risico's:
Daarnaast wordt er in de wetgeving onderscheid gemaakt tussen de begrippen kwetsbaar en beperkt kwetsbaar en plaatsgebonden risico en groepsrisico.
Kwetsbaar en beperkt kwetsbaar
Kwetsbaar zijn onder meer woningen, onderwijs- en gezondheidsinstellingen, kinderopvang- en dagverblijven en grote kantoorgebouwen (>1.500 m²). Beperkt kwetsbaar zijn onder meer kleine kantoren, winkels, horeca en parkeerterreinen. De volledige lijst wat onder (beperkt) kwetsbaar wordt verstaan is in het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) opgenomen.
Plaatsgebonden risico en groepsrisico
Het plaatsgebonden risico wordt uitgedrukt in een contour van 10-6 als grenswaarde. Het realiseren van kwetsbare objecten binnen deze contour is niet toegestaan. Het realiseren van beperkt kwetsbare objecten binnen deze contour is in principe ook niet toegestaan. Echter, voor beperkte kwetsbare objecten is deze 10-6 contour een richtwaarde. Mits goed gemotiveerd kan worden afgeweken van deze waarde tot de 10-5 contour.
Het groepsrisico is gedefinieerd als de cumulatieve kansen per jaar dat ten minste 10, 100 of 1.000 personen overlijden als rechtstreeks gevolg van hun aanwezigheid in het invloedsgebied van een inrichting en een ongewoon voorval binnen die inrichting waarbij een gevaarlijke stof betrokken is. Het groepsrisico wordt niet in contouren vertaald, maar wordt weergegeven in een grafiek. In de grafiek wordt de groepsgrootte van aantallen slachtoffers (x-as) uitgezet tegen de cumulatieve kans dat een dergelijke groep slachtoffer wordt van een ongeval (y-as). Voor het groepsrisico geldt geen grenswaarde, maar een zogenaamde oriëntatiewaarde. Daarnaast geldt voor het groepsrisico een verantwoordingsplicht. Het bevoegd gezag moet aangeven welke mogelijkheden er zijn om het groepsrisico in de nabije toekomst te beperken, het moet aangeven op welke manier hulpverlening, zelfredzaamheid en bestrijdbaarheid zijn ingevuld. Het bevoegd gezag moet tevens aangeven waarom de risico's verantwoord zijn, en de veiligheidsregio moet in de gelegenheid zijn gesteld een brandweeradvies te geven. Hierbij geldt hoe hoger het groepsrisico, hoe groter het belang van een goede groepsrisicoverantwoording.
Risicovolle (Bevi-)inrichtingen
Voor (de omgeving van) de meest risicovolle bedrijven is het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) van belang. Het Bevi legt veiligheidsnormen op aan bedrijven die een risico vormen voor mensen buiten de inrichting. Het Bevi is opgesteld om de risico's, waaraan burgers in hun leefomgeving worden blootgesteld vanwege risicovolle bedrijven, te beperken. Het besluit heeft tot doel zowel individuele als groepen burgers een minimaal (aanvaard) beschermingsniveau te bieden. Via een bijhorende ministeriële regeling (Revi) worden diverse veiligheidsafstanden tot kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten gegeven. Aanvullend op het Bevi zijn in het Vuurwerkbesluit en het Activiteitenbesluit (Besluit algemene regels inrichtingen milieubeheer) veiligheidsafstanden genoemd die rond minder risicovolle inrichtingen moeten worden aangehouden.
Vervoer gevaarlijke stoffen door buisleidingen
Met betrekking tot het beleid en de regelgeving voor het vervoer van gevaarlijke stoffen door buisleidingen is het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb) en de Structuurvisie buisleidingen van belang. Deze structuurvisie bevat een lange termijnvisie op het buisleidingentransport van gevaarlijke stoffen.
Het Bevb en de bijbehorende Regeling externe veiligheid buisleidingen (Revb) zijn op 1 januari 2011 in werking getreden. Het Bevb regelt onder andere welke veiligheidsafstanden moeten worden aangehouden rond buisleidingen met gevaarlijke stoffen. Op basis van het Bevb wordt het voor gemeenten verplicht om bij de vaststelling van een bestemmingsplan, op basis waarvan de aanleg van een buisleiding of een kwetsbaar object of een risicoverhogend object mogelijk is, de grenswaarde voor het plaatsgebonden risico in acht te nemen en het groepsrisico te verantwoorden.
Vervoer gevaarlijke stoffen over weg, water en spoor
Het Besluit externe veiligheid transportroutes (Bevt) stelt regels aan transportroutes en de omgeving daarvan. Zo moet een basisveiligheidsniveau rond transportassen (plaatsgebonden risico) en een transparante afweging van het groepsrisico worden gewaarborgd.
Als onderdeel van het Bevt is op 1 april 2015 tevens het basisnet in werking getreden. Het basisnet verhoogt de veiligheid van mensen die wonen of werken in de buurt van rijksinfrastructuur (auto-, spoor- en vaarwegen) waarover gevaarlijke stoffen worden vervoerd. In de regeling ligt vast wat de maximale risico's voor omwonenden mogen zijn. Die begrenzing was er tot nu toe niet. Bovendien zorgt het basisnet ervoor dat gevaarlijke stoffen tussen de belangrijkste industriële locaties in Nederland en het buitenland vervoerd kunnen blijven worden.
Indien een bestemmingsplan betrekking heeft op een gebied dat geheel of gedeeltelijk gelegen is binnen 200 m van een (basisnet)transportroute voor gevaarlijke stoffen, moet in de toelichting ingegaan worden op de dichtheid van personen in het invloedsgebied van de transportroute op het tijdstip waarop het plan wordt vastgesteld. Hierbij moet rekening worden gehouden met de personen die a) in dat gebied reeds aanwezig zijn, b) in dat gebied op grond van het geldende bestemmingsplan redelijkerwijs te verwachten zijn en c) de redelijkerwijs te verwachten verandering van de dichtheid van personen in het gebied waarop dat plan betrekking heeft.
Een woning betreft een kwetsbaar object, waardoor de gewenste ontwikkeling getoetst dient te worden aan de wetgeving omtrent externe veiligheid. Voor de beoordeling of in de omgeving van het plangebied risicovolle inrichtingen en/of transportroutes gevaarlijke stoffen aanwezig zijn, is de risicokaart geraadpleegd. Navolgende afbeelding toont een uitsnede van deze kaart.
Uitsnede risicokaart met aanduiding plangebied (bron: www.risicokaart.nl)
Transport gevaarlijke stoffen
Er ligt in de directe omgeving (binnen 200 meter) van het plangebied geen hoofdvaarweg, spoorbaan of rijksweg waarover transport van gevaarlijke stoffen plaatsvindt. Ook bevindt zich in of nabij het plangebied geen buistransportleiding met een PR 10-6 contour. Het Amsterdam-Rijnkanaal ligt op ruim 950 meter en de spoorroute (vervoer van gevaarlijke stoffen) Breukelen- Duivendrecht op circa 2.000 meter. Daarmee reikt het invloedsgebied van de spoorroute (4.000 m) over het plangebied en is een beperkte groepsrisicoverantwoording vereist conform artikel 7 van het Besluit externe veiligheid transportroutes.
Inrichtingen
Op ca. 45 meter is het bedrijf Nirent BV gevestigd. Het bedrijf heeft een bovengrondse propaantank tot max 3000 liter. Hiervoor geldt een PR 10-6 afstand van 12 meter. Aan deze afstand wordt ruimschoots voldaan. Daarnaast wordt met de bestemmingswijziging ook het aantal mensen dat in het plangebied verblijft niet vergroot, zodat het groepsrisico ook niet toeneemt.
In de nabijheid van het plangebied zijn verder geen EV-relevantie inrichtingen gevestigd. Anderzijds is de voorgenomen planontwikkeling geen risicovolle inrichting in het kader van de BEVI en vormt de gewenste ontwikkeling geen gevaar voor de omgeving.
Beperkte groepsrisicoverantwoording
De Veiligheidsregio Utrecht (VRU) geeft aan dat er geen aanleiding is voor een aparte toegangsroute, dan wel een opstelplaats voor de brandweer. De toegang tot de Bed & Breakfast (en de woning) ligt op minder dan 40 meter van de openbare weg waardoor aanvullende bereikbaarheidseisen niet van toepassing zijn.
Er bestaat vanuit het thema externe veiligheid geen belemmering voor de voorgenomen ontwikkeling.
Planologisch relevante leidingen en hoogspanningsverbindingen dienen te worden gewaarborgd. Tevens dient rond dergelijke leidingen rekening te worden gehouden met zones waarbinnen mogelijke beperkingen gelden. Planologisch relevante leidingen zijn leidingen waarin de navolgende producten worden vervoerd:
Uit de toelichting en verbeelding van bestemmingsplan 'Landelijk gebied Noord' is op te maken dat er geen planologisch relevante kabels en leidingen in het plangebied of in de directe omgeving daarvan aanwezig zijn.
Voor de verdere realisatie van het plan zal indien nodig (het betreft hier een functiewijziging) een KLIC-melding gedaan worden om te achterhalen of er relevante kabels en leidingen in het plangebied of in de directe omgeving daarvan aanwezig zijn.
Water en ruimtelijke ordening hebben veel met elkaar te maken. Aan de ene kant is water één van de sturende principes in de ruimtelijke ordening en kan daarmee beperkingen opleggen aan het ruimtegebruik zoals locaties voor stadsuitbreiding. Aan de andere kant kunnen ontwikkelingen in het ruimtegebruik ongewenste effecten hebben op de waterhuishouding.
Op Europees en nationaal niveau heeft water een eigen plaats gekregen in de ruimtelijke besluitvorming via de verplichte 'watertoets'. Een watertoets geeft aan wat de gevolgen zijn van een ruimtelijk plan voor de waterhuishouding in het betreffende gebied. Zo'n waterparagraaf moet sinds 1 januari 2003 worden opgenomen in de toelichting bij ruimtelijke plannen. Doel van de watertoets is de relatie tussen planvorming op het gebied van de ruimtelijke ordening en de waterhuishouding te versterken.
Een watertoets is verplicht als het gaat om een functieverandering en/of bestemmingswijziging. Op basis van informatie en randvoorwaarden vanuit waterbeheerder, het waterbeleid en relevante bodemgegevens worden de verschillende wateraspecten uitgewerkt in een waterparagraaf. De waterparagraaf beschrijft het huidige watersysteem alsmede de mogelijkheden en randvoorwaarden voor het toekomstig watersysteem. De waterparagraaf wordt afgestemd met de waterbeheerder.
Op verschillende bestuursniveaus zijn de afgelopen jaren beleidsnota's verschenen aangaande de waterhuishouding. Deze paragraaf geeft een overzicht van de voor onderhavige ontwikkeling relevante nota's.
Europa
Met ingang van december 2000 is de Europese Kaderrichtlijn Water (KRW) van kracht geworden. In het kader van de Kaderrichtlijn worden kwaliteitseisen gesteld, gericht op het beschermen en verbeteren van de aquatische ecosystemen (verplichting per stroomgebied). Deze richtlijn stelt als norm dat oppervlaktewateren binnen 15 jaar na inwerkingtreding moeten voldoen aan een 'goede ecologische' toestand (GET). Voor kunstmatige wateren, zoals de meeste stadswateren, geldt dat de oppervlaktewateren minimaal moeten voldoen aan een 'goed ecologisch potentieel' (GEP). Inmiddels zijn de GEP-normen per stroomgebied uitgewerkt.
Rijk
De Waterwet, die in werking is getreden in 2009, regelt het beheer van oppervlaktewater en grondwater, en verbetert ook de samenhang tussen waterbeleid en ruimtelijke ordening. Op grond van deze wet moeten de provincies één of meer regionale waterplannen vaststellen die wat betreft de ruimtelijke aspecten de status van provinciale structuurvisie hebben. De Waterwet schrijft eveneens voor dat elke zes jaar een nieuw Nationaal Waterplan uitgebracht wordt. Op 10 december 2015 is het Nationaal Waterplan 2 (NWP2) vastgesteld. Het NWP2 is opgesteld vanuit het perspectief om een nationale Omgevingsvisie te ontwikkelen richting 2018 conform de Omgevingswet in wording. Het NWP2 geeft de hoofdlijnen, principes en richting van het nationale waterbeleid in de planperiode 2016-2021, met een vooruitblik richting 2050. Met dit NWP2 zet het kabinet een volgende ambitieuze stap in het robuust en toekomstgericht inrichten van ons watersysteem, gericht op een goede bescherming tegen overstromingen, het voorkomen van wateroverlast en droogte en het bereiken van een goede waterkwaliteit en een gezond ecosysteem als basis voor welzijn en welvaart. Het beleid en de maatregelen in het nieuwe Nationaal Waterplan dragen bij aan het vergroten van het waterbewustzijn in Nederland.
Beleid Waterschap Amstel, Gooi en Vecht
Keur en algemene regels Waterschap Amstel, Gooi en Vecht
In de Keur staat wat er wel en niet mag in watergangen, waterkeringen, bergingsgebieden en Ondersteunende kunstwerken en met grondwater. Met die regels beschermt het waterschap de dijken, sloten, waterstanden en grondwaterstanden. Ook bevat de Keur regels voor de toename van het verhard oppervlak. Zo mogen bepaalde activiteiten bij wateren en dijken, of een toename van het verhard oppervlak alleen worden uitgevoerd als het waterschap daarvoor een vergunning heeft verleend. Hiermee worden risico's op wateroverlast of gevaren voor de dijken voorkomen.
In bepaalde gevallen gelden algemene regels in plaats van de vergunningplicht. In deze algemene regels worden minder risicovolle activiteiten toegestaan zonder dat er vooraf toestemming hoeft te worden gevraagd aan het waterschap. Wel gelden er meestal voorwaarden en moet er achteraf een melding worden gedaan.
Langs oppervlaktewaterlichamen kan aan één zijde of aan beide zijden een onderhoudsstrook liggen. Deze onderhoudsstroken, welke zijn vastgelegd in de legger, hebben tot doel dat doelmatig onderhoud met groot materieel door het waterschap kan worden uitgevoerd. Het plaatsen van een object of bouwwerk binnen deze onderhoudsstrook kan dan ook tot gevolg hebben dat het onderhoud vanaf de betreffende zijde van het water wordt belemmerd. De vraag of doelmatig onderhoud kan worden uitgevoerd is daarom bepalend voor het al dan niet verlenen van een watervergunning.
Onderhavig plan betreft een functiewijziging van agrarisch naar wonen. Er wordt geen bebouwing toegevoegd. Een deel van de nu aanwezige verharding op het perceel wordt weg gehaald.
Om het voornemen te toetsen aan het waterbeleid, heeft overleg plaats gevonden met Waterschap Amstel, Gooi en Vecht (AGV).
Zij geven het volgende aan.
In artikel 4.20 van de keur AGV 2017 staat het volgende:
Artikel 4.20 Verboden handelingen
Het is verboden zonder vergunning van het bestuur:
Op onderhavig initiatief is het bovenstaande niet van toepassing. Er wordt geen nieuwe bebouwing toegevoegd. De bestaande (beton)verharding achterop het perceel wordt verwijderd. De verharding neemt af. Het bebouwd oppervlak op het perceel blijft gelijk.
Er komen door onderhanvige ontwikkeling meer mogelijkheden voor grondwaterbeheer, er zijn geen waterstaatkundige belangen en er zijn geen negatieve gevolgen voor de waterhuishouding.
Het waterschap Amstel, Gooi en Vecht heeft aangegeven dat wordt ingestemd met voorliggend plan.
Vanuit het aspect water zijn er geen belemmeringen voor onderhavig initiatief. Het waterschap adviseert positief over het voornemen.
In de Besluit milieueffectrapportage is opgenomen dat op basis van selectiecriteria vastgesteld dient te worden of de activiteit belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu zal hebben of niet. Onderdeel D van de bijlage bevat activiteiten, plannen en besluiten waarvoor het maken van een m.e.r.-beoordeling verplicht is. Voor elke activiteit die genoemd wordt in kolom 1 van onderdeel D van het Besluit m.e.r. moet beoordeeld worden of er sprake is van (mogelijke) nadelige milieugevolgen. Voor activiteiten die onder de drempelwaarde zoals genoemd in kolom 2 van onderdeel D vallen, volstaat een vormvrije m.e.r.-beoordeling. Deze motivering dient qua inhoud aan te sluiten bij de m.e.r.-beoordeling, maar heeft geen vormvereisten. Voorliggend initiatief is geen 'stedelijk ontwikkelingsproject' (D 11.2). Er is slechts sprake van functieverandering en er wordt geen volume bijgebouwd.
In een vormvrije m.e.r.-beoordeling dient aandacht te worden besteed aan drie criteria die zijn opgenomen in Bijlage III van de Europese richtlijn 'betreffende milieubeoordeling van bepaalde openbare en particuliere projecten'. Dit zijn achtereenvolgens de kenmerken van het project, de plaats van het project en de kenmerken van het potentiële effect.
Kenmerken van het project
In de gewenste situatie wordt de bestaande bestemming van het plangebied gewijzigd van agrarisch in wonen en tuin. Er wordt geen bebouwing toegevoegd en de bestaande bebouwingsmogelijkheden worden ingeperkt. Naast wonen worden de ondergeschikte nevenactiviteiten Bed & Breakfast en atelier mogelijk gemaakt.
Plaats van het project
Het plangebied ligt aan de Vreelandseweg 42 en is niet in of nabij een NNN gebied gelegen. Voorliggend plan zal dan ook geen negatief effect hebben op de instandhoudingsdoelstellingen van het NNN. Het Natura 2000-gebied 'Oostelijke Vechtplassen' is het dichtstbijzijnde NNN-gebied en ligt op 1,2 kilometer afstand. Gezien de afstand en de gewenste situatie heeft voorliggend plan geen negatief effect op de instandhoudingsdoelstellingen van het Natura 2000-gebied. Er verdwijnt een agrarische bedrijfsbestemming en in de toekomst is er één woning met nevenactiviteiten (B&B en atelier) mogelijk. Er vindt geen sloop en/of nieuwbouw plaats.
Kenmerken van het potentiële effect
Met het initiatief treden geen overtredingen op in het kader van de flora en faunawetgeving. Het voornemen leidt niet tot een onevenredige toename van verkeer en omliggende woningen, leidt niet tot luchtvervuiling, geluidsoverlast en bedrijven worden in milieutechnische zin niet extra belemmerd.
De kenmerken, plaats en potentiële effecten van de ontwikkeling geven op basis van het voorgaande geen aanleiding ernstige milieugevolgen te verwachten die het nodig maken om een m.e.r-procedure te doorlopen.
Initiatiefnemer is eigenaar van de gronden. Voor een deel van de gronden geldt een zakelijk recht en een opstalrecht nutsvoorzieningen. Deze vormen geen belemmering voor uitvoering van het plan.
In een bestemmingsplan zijn de bouw- en gebruiksmogelijkheden voor een bepaald gebied opgenomen. Het onderhavige bestemmingsplan regelt de inrichting van het gebied op hoofdlijnen door de gronden te beleggen met een bestemming. Het juridische deel van het bestemmingsplan bestaat uit de verbeelding (kaart) in samenhang met de regels. In dit hoofdstuk wordt het juridische deel van het bestemmingsplan nader toegelicht.
De regels en verbeelding zijn opgesteld conform de RO-standaarden 2012, waarbij in het bijzonder het IMRO 2012 (Informatiemodel Ruimtelijke Ordening) en de SVBP 2012 (Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen) van belang zijn. Voor de regels is aansluiting gezocht bij het vigerende bestemmingsplan 'Landelijk gebied Noord'.
Het bestemmingsplan 'BPVreelandswg42NTV' bestaat uit een verbeelding, regels en een toelichting. De verbeelding en de regels tezamen vormen het juridisch bindende deel van het plan. Verbeelding en regels dienen te allen tijde in onderlinge samenhang te worden bezien en toegepast. Op de verbeelding krijgen alle gronden binnen het plangebied een bestemming. Binnen een bestemming kunnen nadere aanduidingen zijn aangegeven. De juridische betekenis van deze bestemmingen en aanduidingen zijn terug te vinden in de regels. Een gedeelte van de informatie op de verbeelding heeft geen juridisch betekenis, maar is slechts opgenomen om de leesbaarheid van en oriëntatie op de verbeelding te vergroten, zoals een kadastrale/BGT ondergrond. Alle letters, aanduidingen en lijnen worden verklaard in de legenda op de verbeelding.
De regels bepalen de gebruiksmogelijkheden van de gronden binnen het plangebied en geven tevens de bouw- en gebruiksmogelijkheden met betrekking tot bouwwerken aan. De regels van het bestemmingsplan 'BPVreelandswg42NTV' zijn opgebouwd conform de door de SVBP 2012 voorgeschreven systematiek en omvatten inleidende regels, bestemmingsregels, algemene regels de overgangs- en slotregels.
De inleidende regels bestaan uit de volgende artikelen.
In de begripsregels worden omschrijvingen gegeven van de in het bestemmingsplan gebruikte begrippen. Deze worden opgenomen om interpretatieverschillen te voorkomen. Alleen die begripsregels worden opgenomen die gebruikt worden in de regels en die tot verwarring kunnen leiden of voor meerdere uitleg vatbaar zijn.
Om op een eenduidige manier afstanden en oppervlakten te bepalen, wordt in de 'wijze van meten' uitleg gegeven wat onder de diverse begrippen wordt verstaan. Dit artikel geeft aan hoe de lengte, breedte, hoogte, diepte en oppervlakte e.d. van gronden en bouwwerken wordt gemeten of berekend. Alle begrippen waarin maten en waarden voorkomen worden in dit artikel verklaard. Ten aanzien van de wijze van meten op de verbeelding geldt steeds dat het hart van een lijn moet worden aangehouden. Ook voor de 'wijze van meten' worden in de SVBP 2012 richtlijnen gegeven.
De gronden van het gehele plangebied hebben een positieve bestemming. Een positieve bestemming betekent dat het gebruik van de gronden voor de verschillende bestemmingen direct mogelijk is. Bovendien betekent het dat oprichting van gebouwen direct mogelijk is nadat burgemeester en wethouders een omgevingsvergunning hebben verleend, welke dient te voldoen aan onder meer de regels van het bestemmingsplan, het Bouwbesluit en de Bouwverordening. De opbouw van de bestemmingen ziet er in beginsel als volgt uit:
Tuin
Het achterste deel van de tuin krijgt de bestemming 'Tuin'. Gronden met deze bestemming mogen gebruikt worden als tuin met daarbij horende bijbehorende bouwwerken, parkeervoorzieningen en water en waterhuishoudkundige voorzieningen.
Wonen
De bestemming ‘Wonen’ geldt voor de woning met omliggende bebouwing en bijbehorende gronden. De inhoud van de woning mag in beginsel 600 m3 bedragen met 50 m2 aan bijgebouwen. Een aan huis verbonden beroep of bedrijf alsmede andere ondergeschikte activiteiten zijn onder voorwaarden toegestaan evenals mantelzorg. Cultuurhistorisch waardevolle bebouwing dient te worden behouden.
Ter plaatse van de aanduiding atelier is een atelier van maximaal 300 vierkante meter toegestaan. Binnen de bestaande bebouwing mag onder voorwaarden een bed & breakfast gerealiseerd worden.
Dubbelbestemming Waarde - Cultuurhistorie 4
Op gronden die mede bestemd zijn voor ‘Waarde - Cultuurhistorie’ 4 dient rekening te worden gehouden met de aanwezige cultuurhistorische waarden vanuit het oogpunt van respectievelijk de Nieuwe Hollandse Waterlinie, de Stelling van Amsterdam en de buitenplaatszone. Deze cultuurhistorische belangen dienen te worden meegewogen in de belangenafweging bij het verlenen van een toestemming voor een ontwikkeling.
Een anti-dubbeltelregel wordt opgenomen om te voorkomen dat, wanneer volgens een bestemmingsplan bepaalde bouwwerken niet meer dan een bepaald deel van een bouwperceel mogen beslaan, het opengebleven terrein ook nog eens meetelt bij het toestaan van een ander gebouw of bouwwerk, waaraan een soortgelijke eis wordt gesteld. De opgenomen anti-dubbeltelregel is gelijkluidend aan de in het Besluit ruimtelijke ordening voorgeschreven formulering.
Voor het hele plangebied geldt een aantal algemene regels. Het gaat hier om algemene bouw- en gebruiksregels, mogelijkheden om af te wijken van bepaalde, in het bestemmingsplan geregelde, onderwerpen, en procedureregels worden behandeld.
In deze regels wordt het overgangsrecht, zoals voorgeschreven in het Besluit ruimtelijke ordening en de Wabo, overgenomen.
Als laatste wordt de slotregel opgenomen, ook zoals voorgeschreven in het Besluit ruimtelijke ordening. Deze regel geeft aan hoe het plan kan worden aangehaald.
De planontwikkeling komt geheel voor rekening en risico van de initiatiefnemer. De ontwikkeling zal geschieden conform hetgeen bepaald is in de Wet Ruimtelijke ordening. De verwezenlijking van het plan is dan ook niet afhankelijk van gemeentelijke investeringen. De kosten voor de ambtelijke afhandeling van de procedure worden verrekend op basis van de daarvoor geldende leges. Voor wat betreft planschade zal de gemeente met initiatiefnemer een planschadeverhaalsovereenkomst afsluiten. Het plan wordt dan ook economisch haalbaar geacht.
Voor onderhavig bestemmingsplan wordt de uniforme voorbereidingsprocedure gevolgd als bedoeld in hoofdstuk 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht, in samenhang met het gestelde in de Wet ruimtelijke ordening.
Initiatiefnemer heeft de plannen besproken met de naaste buren en de overburen. Geen van de buren heeft aangegeven bezwaar te hebben tegen de functiewijziging. Er veranderd ook niets aan de feitelijke situatie. Er wordt al jaren alleen gewoond, zonder dat er nog sprake is van agrarische bedrijvigheid.
Het Besluit ruimtelijke ordening (artikel 3.1.1) geeft aan dat burgemeester en wethouders bij de voorbereiding van een bestemmingsplan overleg voeren met de besturen van betrokken gemeenten en waterschappen en met diensten van provincie en Rijk die betrokken zijn bij de zorg voor de ruimtelijke ordening of belast zijn met de behartiging van belangen welke in het plan in het geding zijn. De instanties worden in kennis gesteld en krijgen de mogelijkheid om te reageren.
Deprovincie Utrecht heeft aangegeven geen bezwaren te hebben tegen voorliggend plan.