direct naar inhoud van REGELS
Plan: BPVreelandswg42NTV
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.1904.BPVreelandswg42NTV-VG01

REGELS

behorende bij het bestemmingsplan BPVreelandswg42NTV

Hoofdstuk 1 Inleidende regels

Artikel 1 Begrippen

In deze regels wordt verstaan onder:

1.1 plan

het bestemmingsplan BPVreelandswg42NTV met identificatienummer NL.IMRO.1904.BPVreelandswg42NTV-VG01 van de gemeente Stichtse Vecht.

1.2 bestemmingsplan

de geometrisch bepaalde planobjecten als vervat in het GML-bestand NL.IMRO.1904.BPVreelandswg42NTV-VG01 met de bijbehorende regels en bijlagen.

1.3 aanduiding

een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid waar ingevolge de regels, regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden.

1.4 aanduidingsgrens

de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft.

1.5 aan-huis-verbonden beroep of bedrijf

een beroep of het beroepsmatig verlenen van diensten op administratief, juridisch, medisch, therapeutisch, kunstzinnig, ontwerptechnisch of hiermee gelijk te stellen gebied, dan wel het uitoefenen van ambachtelijke bedrijvigheid door middel van handwerk, dat door zijn beperkte omvang in een woning en daarbij behorende gebouwen en met behoud van de woonfunctie kan worden uitgeoefend.

1.6 aanlegplaats

een plaats voor het aanleggen van recreatievaartuigen.

1.7 afhankelijke woonruimte

een gebouw bij een woning dat qua ligging een ruimtelijke eenheid vormt met de woning en waarin een gedeelte van de huishouding uit een oogpunt van mantelzorg gehuisvest is.

1.8 afwijken van de bouwregels en/of van de gebruiksregels

een afwijking als bedoeld in artikel 3.6, eerste lid, onder c van de Wet ruimtelijke ordening.

1.9 agrarisch bedrijf

een bedrijf dat is ingericht voor zowel de grondgebonden als de niet-grondgebonden activiteiten: het telen van gewassen, boomteelt daaronder begrepen, of het houden van dieren, één en ander ten behoeve van het voortbrengen van producten, nader te onderscheiden in:

  • a. grondgebonden veehouderij: het houden van melk- en ander vee geheel of nagenoeg geheel op open grond;
  • b. akker- en vollegrondstuinbouw:de teelt van gewassen op open grond, met uitzondering van bosbouw, sier- en fruitteelt;
  • c. glastuinbouw:de teelt van tuinbouwgewassen geheel of nagenoeg geheel met behulp van kassen;
  • d. fruitteelt: de teelt van fruit op open grond;
  • e. intensieve veehouderij: de teelt van slacht-, fok-, leg- of pelsdieren in gebouwen en geheel of nagenoeg geheel, zonder weidegang, waarbij de teelt niet afhankelijk is van de agrarische grond als productiemiddel;
  • f. bosbouw: de teelt van bomen vanwege de houtproductie;
  • g. intensieve kwekerij: de teelt van gewassen of vissen, zonder of nagenoeg zonder gebruik te maken van daglicht;
1.10 ander bouwwerk

een bouwwerk, geen gebouw zijnde.

1.11 archeologische waarde

de aan een gebied toegerekende waarde in verband met de kennis en de studie van de in dat gebied voorkomende overblijfselen van menselijke aanwezigheid of activiteit uit oude tijden.

1.12 atelier

werkplaats van een kunstenaar;

1.13 bebouwing

één of meer gebouwen en/of bouwwerken, geen gebouwen zijnde.

1.14 bedrijf

een onderneming waarbij het accent ligt op het vervaardigen, bewerken, installeren en verhandelen van goederen, waarbij eventueel detailhandel uitsluitend plaatsvindt als niet-zelfstandige en ondergeschikt onderdeel van de onderneming in de vorm van verkoop c.q. levering van ter plaatse vervaardigde, bewerkte of herstelde goederen, dan wel goederen die in rechtstreeks verband staan met de uitgeoefende handelingen.

1.15 bed & breakfast

een overnachtingaccommodatie gericht op het bieden van de mogelijkheid tot een toeristisch en kortdurend verblijf met het serveren van ontbijt; een bed & breakfast is gevestigd in een woonhuis of bijgebouw en wordt gerund door de eigenaren van het betreffende huis en heeft maximaal zes kamers met een gemeenschappelijke keuken.

1.16 bestaande afstands-, hoogte-, inhouds- en oppervlaktematen

afstands-, hoogte-, inhouds- en oppervlaktematen, die op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan tot stand zijn gekomen (of tot stand zullen komen op basis van een verleende vergunning of aangevraagde vergunning) met inachtneming van het bepaalde bij of krachtens de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht.

1.17 bestemmingsgrens

de grens van een bestemmingsvlak.

1.18 bestemmingsvlak

een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming.

1.19 bevoegd gezag

het bevoegd gezag zoals bedoeld in de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht.

1.20 bouwen

het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk

1.21 bouwgrens

de grens van een bouwvlak.

1.22 bouwlaag

een doorlopend gedeelte van een gebouw, begrensd door op gelijke of bij benadering gelijke hoogte liggende vloeren of balklagen, zulks met uitsluiting van een onderbouw of een zolderverdieping.

1.23 bouwvlak

een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken geen gebouwen zijnde zijn toegelaten.

1.24 bouwwerk

elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die hetzij direct hetzij indirect met de grond is verbonden, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond.

1.25 bijgebouw

een vrijstaand of aangebouwd gebouw dat in functioneel en bouwkundig opzicht ondergeschikt is aan een op hetzelfde bouwperceel gelegen hoofdgebouw. Een aangebouwd bijgebouw behoeft niet functioneel ondergeschikt te zijn.

1.26 cultuurhistorische waarde

belang in geschiedkundig opzicht, onder andere met betrekking tot het ontstaan van het gebied, zoals onder meer tot uitdrukking komt in het kavelpatroon, de waterhuishouding, de beplanting en de (voormalige) bebouwing.

1.27 deskundige/ deskundig advies

een door het college van burgemeester en wethouders aan te wijzen deskundige of commissie van deskundigen op het gebied waarover advies wordt gevraagd aan door het college van burgemeester en wethouders aan te wijzen deskundige of commissie van deskundigen op het gebied waarover advies wordt gevraagd.

1.28 detailhandel

het bedrijfsmatig te koop aanbieden, waaronder begrepen uitstalling ten verkoop, verkopen en/of leveren van goederen aan diegenen die goederen kopen voor gebruik, verbruik of aanwending anders dan in de uitoefening van een bedrijfs- of beroepsactiviteit.

1.29 erf

een al dan niet bebouwd perceel, of gedeelte daarvan, dat direct is gelegen bij een gebouw en dat in feitelijk opzicht is ingericht ten dienste van het gebruik van dat gebouw en de bestemming deze inrichting niet verbiedt.

1.30 erfbebouwing

functioneel met een hoofdgebouw verbonden, daar al dan niet tegen aangebouwd en door zijn ligging, constructie en afmetingen daaraan ondergeschikt, op de grond staande gebouwen of andere overdekte bouwwerken.

1.31 gebouw

elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt.

1.32 horeca

het bedrijfsmatig verstrekken van nachtverblijf, het bedrijfsmatig verstrekken en/of ter plaatse nuttigen van voedsel en/of dranken en/of het bedrijfsmatig exploiteren van zaalaccommodatie.

1.33 hobbymatig houden van dieren

het uitoefenen van agrarische activiteiten, niet zijnde uit hoofde van een volwaardig agrarisch bedrijf, waarvoor vanwege de beperkte omvang geen melding- of vergunningplicht op grond van het Inrichtingen- of vergunningenbesluit milieubeheer geldt,

1.34 hoofdgebouw/ landhuis

gebouw dat op een perceel door zijn constructie of afmetingen, dan wel gelet op de bestemming, als het belangrijkste bouwwerk valt aan te merken.

1.35 huishouden

persoon of groep personen die een huishouding voert; hieronder wordt niet verstaan een groep personen die een huis bewonen waar sprake is van bedrijfsmatige kamerverhuur.

1.36 kampeermiddel

niet als een bouwwerk aan te merken vouwwagen, kampeerauto, caravan of hiermee gelijk te stellen onderkomen, dat bestemd is voor tijdelijk recreatief verblijf en waarbij de gebruikers hun hoofdverblijf elders hebben.

1.37 kampeerterrein

terrein of plaats, geheel of gedeeltelijk ingericht, en blijkens die inrichting bestemd, om daarop gelegenheid te geven tot het plaatsen of geplaatst houden van kampeermiddelen ten behoeve van recreatief nachtverblijf.

1.38 karakteristiek

een bouwwerk dat is aangemerkt als karakteristiek vanwege de karakteristieke waarde in het straatbeeld, zijn schoonheid, betekenis voor de wetenschap of cultuurhistorische waarde, en waarvan het behoud van belang is

1.39 kwetsbare objecten
  • a. woningen, met uitzondering van:
    • 1. verspreid liggende vrijstaande woningen niet meer dan twee woningen per hectare;
    • 2. bedrijfswoningen behorende bij de inrichting;
    • 3. lintbebouwing, voor zover deze loodrecht of nagenoeg loodrecht op de risicocontouren van de inrichting zijn gelegen;
  • b. woonketen of woonwagens;
  • c. ligplaatsen voor woonschepen;
  • d. gebouwen voor dagopvang van minderjarigen;
  • e. gebouwen die uitsluitend of in hoofdzaak gebruikt worden door een onderwijsinstelling;
  • f. ziekenhuizen, verpleeginrichtingen en zorginstellingen;
  • g. andere gebouwen die bestemd zijn voor het verblijf, al dan niet gedurende een gedeelte van de dag.

1.40 mantelzorg

het voldoen aan een tijdelijke, maar langer dan drie maanden durende behoefte aan zorg op het fysieke, psychische en/of sociale vlak, waarbij de zorgverlening gebeurt op vrijwillige basis en buiten organisatorisch verband. De zorgbehoevende maakt op dat moment deel uit van het huishouden

1.41 milieuhygiënisch inpasbaar

een functie die vanuit het oogpunt van de wetgeving op het gebied van milieu (geur, geluid, ecologie, etc) als aanvaardbaar kan worden beschouwd.

1.42 natuurwaarden

de aan een gebied toegekende waarde in verband met de geologische, bodemkundige en ecologische elementen voorkomende in dat gebied.

1.43 nevenfunctie

een bedrijfs- of beroepsmatige activiteit die in ruimtelijk, functioneel en inkomenswervend opzicht ondergeschikt is aan de op de in dit bestemmingsplan toegestane hoofdfunctie op een bestemming.

1.44 ondergeschikte horeca

horeca vanuit vestigingen/voorzieningen die als hoofdactiviteit geen horeca hebben en waarvan de horecafunctie aantoonbaar ondergeschikt/ondersteunend is aan de hoofd- of nevenfunctie.

1.45 onderkomen

een voor verblijf geschikte, al dan niet aan hun bestemming onttrokken voer- of vaartuigen, kampeermiddelen, woonketen en soortgelijke verblijfsmiddelen, voor zover deze niet als bouwwerken zijn aan te merken.

1.46 onevenredig

niet in een zodanige verhouding staande tot een andere grootheid als gepast of wenselijk wordt geacht.

1.47 oppervlakte van een bouwwerk

tussen (de buitenste verticale projecties van) de buitenzijde van de gevels en/of het hart van de scheidsmuren.

1.48 opslag

het bewaren van goederen, materialen en stoffen zonder dat ter plaatse sprake is van productie,bewerking, verwerking, handel en/of activiteiten van administratieve aard.

1.49 overkapping

een bouwwerk, geen gebouw zijnde, voorzien van een gesloten dak.

1.50 paardenbak

niet-overdekte piste voorzien van een bewerkte/aangepaste bodem, waar naast training en africhting van het paard eveneens toetsing van prestaties van de combinatie paard en ruiter in diverse disciplines kan plaatsvinden.

1.51 peil
  • a. voor gebouwen die onmiddellijk aan de weg grenzen: de hoogte van die weg;
  • b. in andere gevallen en voor bouwwerken, geen gebouwen zijnde: de gemiddelde hoogte van het aansluitende afgewerkte maaiveld, op het tijdstip van inwerkingtreding van dit plan.
1.52 permanente bewoning

het gebruiken van een recreatieverblijf en/of kampeermiddel als hoofdverblijf. Onder hoofdverblijf wordt in dit verband verstaan: de plaats die feitelijk het centrum vormt van de sociale en maatschappelijke activiteiten van betrokkene. Onder permanente bewoning wordt tevens verstaan het gebruik van het recreatieverblijf en/of kampeermiddel door seizoenarbeiders.

1.53 recreatiewoning

een permanent aanwezig recreatiewoonverblijf, bedoeld voor niet-permanente bewoning ten behoeve van verblijfsrecreatief gebruik.

1.54 ruimtelijke onderbouwing

een onderbouwing als bedoeld in artikel 2.12 lid 1 sub a onder 3° Wet algemene bepalingen omgevingsrecht inclusief de benodigde (haalbaarheids)onderzoeken.

1.55 seksinrichting

een voor het publiek toegankelijke, besloten ruimte waarin bedrijfsmatig of daarmee naar de aard en omvang vergelijkbare activiteiten, in de vorm van seksuele handelingen worden verricht of vertoningen van erotisch pornografische aard plaatsvinden; onder seksinrichting wordt in ieder geval begrepen:

  • a. een prostitutiebedrijf, waaronder begrepen een erotische massagesalon;
  • b. een seksbioscoop of sekstheater;
  • c. een seksautomatenhal;
  • d. een seksclub of parenclub, al dan niet in combinatie met elkaar of in combinatie met een sekswinkel.
1.56 staat van bedrijfsactiviteiten

een als bijlage bij deze regels behorende en daarvan onderdeel uitmakende lijst van bedrijven en instellingen.

1.57 steiger

een aan de oever gekoppelde, gebouwde constructie ten behoeve van het aanleggen of afmeren van een vaartuig.

1.58 verbeelding

de analoge en digitale verbeelding van de bestemming(en) bij dit bestemmingsplan.

1.59 verkoop (streek)eigen producten

het te koop aanbieden, verkopen en/of leveren van agrarische producten aan particulieren, bij wijze van neventak van een agrarisch bedrijf, voor zover deze agrarische producten op het eigen bedrijf zijn geteeld en hooguit op ambachtelijke wijze op het eigen bedrijf zijn verwerkt of bewerkt. Hieraan ondergeschikt is de verkoop van producten van derden die op eenzelfde wijze zijn geproduceerd toegestaan.

1.60 uitvoeren

uitvoeren, het doen uitvoeren, laten uitvoeren en in uitvoering geven;

1.61 voorgevel

de naar de weg gekeerde zijde van een gebouw.

1.62 voorgevelrooilijn

een naar de weg of het openbaar gebied gekeerde bouwgrens; bij percelen op de hoek van straten/paden geldt dat langs beide straten/paden een voorgevelrooilijn is gelegen.

1.63 woning of wooneenheid

een complex van ruimten, dat blijkens zijn indeling en inrichting bestemd is voor de huisvesting van niet meer dan één huishouden.

1.64 woonadres
  • a. het adres waar betrokkene woont of, indien betrokkene op meer dan één adres woont, het adres waar hij naar verwachting gedurende een half jaar de meeste malen zal overnachten;
  • b. het adres waar, bij het ontbreken van een adres als bedoeld onder a, betrokkene naar verwachting gedurende drie maanden ten minste twee derde van de tijd zal overnachten.
1.65 wijzigingsbevoegdheid

bevoegdheid als bedoeld in artikel 3.6 lid 1 onder a van de Wet ruimtelijke ordening.

Artikel 2 Wijze van meten

Bij toepassing van het bepaalde ten aanzien van het bouwen worden ondergeschikte bouwdelen zoals plinten, pilasters, kozijnen, gevelversieringen, ventilatiekanalen, schoorstenen, gevel- en kroonlijsten, luifels, erkers, balkons en overstekende daken buiten beschouwing gelaten, mits de overschrijding niet meer bedraagt dan 0,50 m.

Bij de toepassing van deze voorschriften wordt als volgt gemeten:

2.1 de oppervlakte van een bouwwerk

tussen (de buitenste verticale projecties van) de buitenzijde van de gevels en/of het hart van de scheidsmuren.

2.2 breedte, lengte en diepte van een bouwwerk

tussen (de lijnen getrokken door) de buitenzijde van de gevels en het hart van de scheidsmuren.

2.3 de inhoud van een bouwwerk

tussen de bovenzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels en/of het hart van de scheidsmuren en de buitenzijde van de daken en dakkapellen.

2.4 de goot(- of boeibord)hoogte van een bouwwerk

tussen de bovenkant van goot, boeibord of daarmee gelijk te stellen constructiedeel en het peil; indien zich op enige zijde van een gebouw één of meer dakkapellen bevinden waarvan de gezamenlijke breedte meer bedraagt dan 50% van de gevelbreedte, wordt de goot- of boeibordhoogte van de dakkapel als hoogte aangemerkt.

2.5 de bouwhoogte van een bouwwerk

vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een bouwwerk, geen gebouw zijnde, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes, en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen.

2.6 de bouwhoogte van een bouwwerk, geen gebouw zijnde

tussen het hoogste punt van het bouwwerk en het peil; bij windturbine of windmolen: vanaf het peil tot aan de (wieken)as.

2.7 ondergrondse bouwdiepte van een bouwwerk

vanaf het bouwkundig peil tot het diepste punt van het bouwwerk, de fundering niet meegerekend.

Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels

Artikel 3 Tuin

3.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Tuin' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. tuinen;

met daarbij horende:

  • b. bijbehorende bouwwerken;
  • c. parkeervoorzieningen;
  • d. water en waterhuishoudkundige voorzieningen;
  • e. overige functioneel met de bestemming 'Tuin' verbonden voorzieningen.
3.2 Bouwregels
3.2.1 Gebouwen

Gebouwen zijn niet toegestaan.

3.2.2 Bijbehorende bouwwerken
  • a. Voor het bouwen van bijbehorende bouwwerken in de vorm van erkers of toegangsportalen aan, gelden de volgende regels:
    • 1. een erker of toegangsportaal mag uitsluitend aan de voor- of zijgevel van een hoofdgebouw worden gebouwd;
    • 2. de bouw van een erker of toegangsportaal mag niet ten koste gaan van parkeerplaatsen op eigen erf;
    • 3. de breedte van een erker bedraagt niet meer dan 50% van de breedte van de desbetreffende voor- of zijgevel van het hoofdgebouw;
    • 4. de bouwhoogte bedraagt niet meer dan de hoogte van de eerste bouwlaag van het bijbehorende hoofdgebouw plus 0,30 m;
    • 5. de diepte van de uitbreiding bedraagt niet meer dan 1,25 m.
3.2.3 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde

Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende regels:

  • a. de bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen bedraagt niet meer dan:
    • 1. 1 m op de gronden vóór de naar een openbare weg gekeerde gevel;
    • 2. 2 m op de overige gronden.
  • b. de bouwhoogte van overige bouwwerken geen gebouwen zijnde niet meer bedraagt dan:
    • 1. 3 m binnen een bouwvlak;
3.3 Specifieke gebruiksregels
3.3.1 gebruiksregels

Met betrekking tot het gebruik van gronden en bouwwerken met de bestemming ‘Tuin’ gelden de volgende regels:

  • a. Het gebruiken van gronden en bouwwerken binnen het plangebied ten behoeve van de in dit genoemde doeleinden is uitsluitend toegestaan onder voorwaarde dat
    • 1. uiterlijk binnen één jaar na ingebruikname van de gronden en/of bouwwerken, het inrichtingsplan zoals opgenomen in bijlage 2 is gerealiseerd;
    • 2. de onder 1. bedoelde landschappelijke inrichting dient na realisatie duurzaam in stand te worden gehouden.
3.3.2 Strijdig gebruik

Onder strijdig gebruik wordt in ieder geval verstaan een gebruik van gronden ten behoeve van:

  • a. opslag van materialen en goederen;
  • b. het plaatsen en geplaatst houden van onderkomens.

Artikel 4 Wonen

4.1 Bestemmingsomschrijving

De voor ‘Wonen’ aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. het wonen, al dan niet in combinatie met ruimte voor de uitoefening van een aan-huis-verbonden beroep/bedrijf;
  • b. het aantal woningen ter plaatse van de aanduiding ‘maximum aantal wooneenheden’ staat aangegeven. Indien deze aanduiding niet is opgenomen is maximaal één wooneenheid toegestaan;
  • c. ter plaatse van de aanduiding ‘atelier’: tevens een atelier met een oppervlakte van maximaal 300m2;
  • d. ter plaatse van de aanduiding 'bed & breakfast' een bed and breakfast als wordt voldaan aan onderstaande regels:
    • 1. maximaal 4 slaapkamers en maximaal één gezamenlijke keuken;
    • 2. bed and breakfast vindt uitsluitend plaats in voormalige (karakteristieke) agrarische bebouwing, dichtbij of in de woning;
    • 3. de karakteristieke bebouwing dan wel het karakteristieke ensemble wordt behouden;
    • 4. permanente bewoning van de bed and breakfast-gelegenheid is niet toegestaan.
  • e. hobbymatige agrarische activiteiten voor zover milieuhygiënisch inpasbaar;
  • f. maximaal twee nevenactiviteiten, waaronder ook begrepen 'atelier' en 'bed & breakfast';

met de daarbij behorende:

  • g. erven;
  • h. toegangspaden tot gebouwen en in- en uitritten;
  • i. parkeervoorzieningen;
  • j. groenvoorzieningen en water;
  • k. overige functioneel met de bestemming ‘Wonen’ verbonden voorzieningen.

4.2 Bouwregels
4.2.1 Woningen met bijgebouwen/overkappingen

Op de in artikel 4.1 bedoelde gronden mogen uitsluitend bouwwerken ten dienste van de bestemming binnen het bouwvlak worden gebouwd, met dien verstande dat:

  • a. maximaal het aantal woningen is toegestaan zoals ter plaatse van de aanduiding ‘maximum aantal wooneenheden’ staat aangegeven. Indien deze aanduiding niet is opgenomen is maximaal één wooneenheid toegestaan;
  • b. bij nieuwbouw van een woning mag deze uitsluitend op dezelfde locatie worden gebouwd of binnen een straal van 10 m van de te vervangen woning met dien verstande dat de afstand tussen woningen en bouwvlakken met de bestemming ‘Agrarisch met waarden’ niet minder mag bedragen dan de afstand zoals deze aanwezig is op het moment van ter inzage legging van het ontwerpbestemmingsplan;
  • c. in afwijking van het bepaalde onder b dienen woningen die voorzien zijn van de aanduiding ‘karakteristiek’ en op het moment van ter inzage legging van het ontwerpbestemmingsplan aaneengebouwd zijn, aaneengebouwd te blijven;
  • d. de afstand tussen bijgebouwen en woningen mag maximaal 20 m bedragen;
  • e. overigens geldt het volgende:
  maximale oppervlakte of inhoud   maximale goothoogte   maximale bouwhoogte  
woningen   600m3 *   6m   11m  
bijgebouwen en/of overkappingen bij/per woning   50m2   3m   6m  

* indien de woning kleiner dan 300 m3 bedraagt op het moment van ter inzage legging van het ontwerp bestemmingsplan mag de maximale inhoud 400 m3 bedragen.

  • f. overige bouwwerken, geen gebouwen, overkappingen, paardenbakken en terrein- of erfafscheidingen zijnde, zijn toegestaan tot maximaal 3 m.
4.3 Afwijken van de bouwregels
4.3.1 Ten behoeve van woningen
  • a. Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in artikel 4.2.1 onder e ten behoeve van de maximale inhoudsmaat van woningen, indien het een woning betreft die onderdeel uitmaakt van een groter hoofdgebouw en de afmetingen van dit hoofdgebouw in geen enkel opzicht worden uitgebreid;
  • b. Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in artikel 4.2.1 onder e ten behoeve van de maximale inhoudsmaat van woningen, mits voor iedere 50 m3 uitbreiding 100 m2 aan met omgevingsvergunning gebouwde bijgebouwen wordt gesloopt waarbij minimaal 50 m2 aan bijgebouwen wordt behouden, met dien verstande dat de inhoud van de woningen niet meer dan 750 m3 mag bedragen.
4.3.2 Ten behoeve van bijgebouwen
  • a. Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in artikel 4.2.1 onder e ten behoeve van het vergroten van bijgebouwen tot 80 m2, met dien verstande dat de gezamenlijke oppervlakte aan erfbebouwing niet meer dan 50% van de oppervlakte van het aansluitend aan de woning gelegen erf bedraagt;
  • b. Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in artikel 4.2.1 onder e ten behoeve van het vergroten van bijgebouwen tot 150 m2 indien deze ten dienste staan van de uitoefening van hobbymatige agrarische activiteiten en/of het onderhoud van bij de woning behorende gronden, met dien verstande dat tenminste 1 hectare aaneengesloten grasland in eigendom bij de woning hoort.
4.3.3 Ten behoeve van de bouw van een paardenbak

Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in artikel 4.2.1 aanhef en onder e, voor het bouwen van een paardenbak, met dien verstande dat:

  • a. de oppervlakte van het totale aansluitende, in eigendom zijnde, perceel ten minste 2000 m2 bedraagt;
  • b. de paardenbak uitsluitend binnen het bouwvlak mag worden gerealiseerd dan wel deels buiten het bouwvlak indien dit aantoonbaar wegens gebrek aan ruimte op het bouwvlak of vanwege de geldende afstandsmaten tot woningen van derden noodzakelijk is;
  • c. de paardenbak gesitueerd wordt achter de achtergevel van de woning of het verlengde hiervan;
  • d. de oppervlakte van een paardenbak ten hoogste 800 m2 mag bedragen;
  • e. per bouwvlak ten hoogste één paardenbak is toegestaan;
  • f. de activiteit geen bedrijfsmatige activiteit betreft;
  • g. het aantal eenhoevigen ten hoogste 5 mag bedragen;
  • h. de afstand van de paardenbak tot de woning op het eigen bouwvlak ten hoogste 50 m mag bedragen;
  • i. de afstand tussen een paardenbak en een woning van derden ten minste 50 m moet bedragen tenzij deze afstand niet mogelijk is in welk geval de afstand ten minste 25 m bedraagt en door middel van te treffen maatregelen geen hinder is te verwachten voor omwonenden;
  • j. er geen lichtmasten gerealiseerd mogen worden buiten het bouwvlak;
  • k. de bouwhoogte van omheiningen niet meer dan 1,7 m mag bedragen;
  • l. de paardenbak op landschappelijke wijze wordt ingepast.
4.4 Specifieke gebruiksregels

Met betrekking tot het gebruik van gronden en bouwwerken met de bestemming ‘Wonen’ gelden de volgende regels:

  • a. de vloeroppervlakte ten behoeve van een aan-huis-verbonden beroep dan wel bedrijfsmatige activiteiten bedraagt ten hoogste 33% van de maximaal toegestane bebouwing met een maximum van 50 m2, horeca en detailhandel is hierbij niet toegestaan;
  • b. het in gebruik nemen (van een deel) van het hoofdgebouw of de bijbehorende bouwwerken ten behoeve van mantelzorg is niet toegestaan.
  • c. het gebruiken van gronden en bouwwerken binnen het plangebied ten behoeve van de in lid 4.1 genoemde doeleinden is uitsluitend toegestaan onder de volgende voorwaarde
    • 1. uiterlijk binnen één jaar na ingebruikname van de gronden en/of bouwwerken, dient de in bijlage 2 opgenomen inrichtingsplan te worden gerealiseerd;
    • 2. de onder 1. bedoelde landschappelijke inrichting dient na realisatie duurzaam in stand te worden gehouden.”
  • d. Het gebruiken van gronden en bouwwerken binnen het plangebied ten behoeve van de in dit artikel genoemde doeleinden is uitsluitend toegestaan onder voorwaarde dat
    • 1. uiterlijk binnen één jaar na ingebruikname van de gronden en/of bouwwerken, het inrichtingsplan zoals opgenomen in bijlage 2 is gerealiseerd;
    • 2. de onder 1. bedoelde landschappelijke inrichting dient na realisatie duurzaam in stand te worden gehouden.
4.5 Afwijken van de gebruiksregels
4.5.1 Nevenactiviteiten/ Beroep aan huis

Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in artikel 4.1 voor het uitoefenen van één nevenfunctie zoals opgenomen in onderstaande tabel, alsmede een naar aard en omvang daaraan gelijk te stellen nevenfunctie, met dien verstande dat:

  • a. maximaal één nevenactiviteit per woning is toegestaan met een maximaal toegestane oppervlakte zoals opgenomen in onderstaande tabel;
  • b. de nevenactiviteit binnen bestaande hoofdgebouwen en bijgebouwen plaatsvindt;
  • c. de nevenactiviteit uitsluitend binnen het bouwvlak (niet aangrenzend) is toegestaan;
  • d. de nevenactiviteit beperkt blijft tot de categorieën 1 en 2 van de Staat van Bedrijfsactiviteiten en de activiteit milieuhygiënisch inpasbaar zijn;
  • e. ondergeschikte horeca of ondergeschikte detailhandel is toegestaan;
  • f. de nevenactiviteit inpasbaar is binnen de ter plaatse voorkomende, dan wel de daaraan eigen landschappelijke, cultuurhistorische en natuurwaarden;
  • g. de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden en bebouwing niet onevenredig worden aangetast;
  • h. de publieks- en/of verkeersaantrekkende werking van de nevenfunctie in verhouding staat tot de capaciteit van de betrokken wegen;
  • i. parkeren op eigen terrein plaatsvindt;
  • j. buitenopslag van goederen niet is toegestaan;

Tabel Toegestane nevenfunctie naast hoofdfunctie wonen waarvoor het bevoegd gezag met een omgevingsvergunning kan afwijken:

Nevenfunctie wonen   maximale toegestane aantal m2 onbebouwde/ bebouwde grond  
aan huis gebonden bedrijf/ beroep   bebouwd 70  
ambachtelijke bedrijvigheid (handmatig)   bebouwd 70  
cursuscentrum, vergaderaccommodatie   bebouwd 70  
kapsalon   bebouwd 70  
hondentrimsalon   bebouwd 70  
schoonheidssalon   bebouwd 70  
kinder-/ dagopvang   bebouwd 100  
(para)medische praktijk   bebouwd 70  
dierenarts   bebouwd 70  
verkoop aan huis (streekeigen producten)   bebouwd 100  
wijn- kaas- of ijsmakerij   bebouwd 70  
theetuin   bebouwd 70
onbebouwd 200  
4.5.2 Ten behoeve van mantelzorg
  • a. Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor het in gebruik nemen (van een deel) van het hoofdgebouw of de bijbehorende bouwwerken ten behoeve van mantelzorg mits:
    • 1. de mantelzorg noodzakelijk is en dat blijkt uit een medische of sociale indicatie. Indien er sprake is van een ouder-kindrelatie waarbij de ouder(s) 65 jaar of ouder is (zijn) is geen medische of sociale indicatie noodzakelijk;
    • 2. het hoofdgebouw en de bijbehorende bouwwerken bereikbaar is en blijft voor hulpdiensten;
    • 3. geen onevenredige aantasting plaatsvindt van in het geding zijnde belangen, waaronder die van omwonenden en (agrarische) bedrijven;
    • 4. de oppervlakte welke wordt gebruikt voor mantelzorg niet meer bedraagt dan 120 m2.
  • b. Het bevoegd gezag kan de onder a bedoelde omgevingsvergunning intrekken na beëindiging van de mantelzorg.
  • c. Na het intrekken van de omgevingsvergunning, zoals bedoeld onder b, is degene aan wie de omgevingsvergunning was verleend of diens rechtsopvolger, en indien sprake was van afhankelijke woonruimte, verplicht de als dan strijdige situatie te zijner keuze hetzij in de vorige toestand te herstellen, hetzij met het bestemmingsplan in overeenstemming te brengen.

Artikel 5 Waarde - Cultuurhistorie 4

5.1 Bestemmingsomschrijving

De voor ‘Waarde - Cultuurhistorie 4’ aangewezen gronden zijn behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor het behoud en de versterking van de buitenplaatszone langs de Vecht.

5.2 Bouwregels
  • a. Op de gronden met de bestemming ‘Waarde - Cultuurhistorie 4’ mag ten behoeve van de andere, voor deze gronden geldende bestemming(en) en (bouw)regels uitsluitend worden gebouwd indien de betrokken waarden door de bouwactiviteiten niet worden geschaad of mogelijke schade kan worden voorkomen door aan de omgevingsvergunning voorwaarden te verbinden gericht op het behoud van de ter plaatse aangeduide waarde;
  • b. Ter beoordeling van het bepaalde onder a winnen burgemeester en wethouders deskundig advies in;
  • c. Het bepaalde onder a is niet van toepassing, indien het bouwplan betrekking heeft op gronden gelegen binnen bouwvlakken.
5.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
5.3.1 Uitvoeringsverbod zonder omgevingsvergunning

Het is verboden op of in de gronden met de bestemming 'Waarde - Cultuurhistorie 4' zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden uit te voeren:

  • a. het uitvoeren van grondbewerkingen waartoe worden gerekend afgraven, egaliseren, ontginnen en ophogen;
  • b. het verlagen of verhogen van het waterpeil;
  • c. het planten, verwijderen, kappen of rooien van bomen of andere opgaande beplanting.
5.3.2 Uitzonderingen op het uitvoeringsverbod

Het verbod als bedoeld in artikel 5.3.1 is niet van toepassing indien werkzaamheden:

  • a. noodzakelijk zijn voor de uitvoering van een bouwplan waarbij artikel5.2 in acht genomen is;
  • b. betrekking hebben op herstel van de aanwezige cultuurhistorische waarden;
  • c. behoren tot het normaal onderhoud en beheer;
  • d. mogen worden uitgevoerd krachtens een op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan reeds verleende omgevingsvergunning;
  • e. reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan.
5.3.3 Voorwaarden voor een omgevngsvergunning

De werken en werkzaamheden zoals bedoeld in 5.3.1 zijn slechts toelaatbaar, indien daardoor de aangeduide cultuurhistorische waarden niet onevenredig (kunnen) worden aangetast of hersteld.

Hoofdstuk 3 Algemene regels

Artikel 6 Anti-dubbeltelregel

Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.

Artikel 7 Algemene bouwregels

7.1 Nadere eisen

Burgemeester en wethouders kunnen ter bevordering van de ruimtelijke kwaliteit en de stedenbouwkundige eenheid van de gebouwde omgeving nadere eisen stellen aan:

  • a. de plaats, positie, afmeting en nokrichting van bebouwing ten behoeve van een behoorlijke afstemming op de visuele en functionele kwaliteit van de aangrenzende openbare ruimte;
  • b. de plaats, positie, afmeting en nokrichting van bebouwing ten behoeve van een behoorlijke afstemming op de gebruikswaarde van belendende panden en percelen met betrekking tot milieuhygiëne, bereikbaarheid, zichtbaarheid, uitzicht, belichting, bezonning en privacy;
  • c. de plaats, positie, afmeting en nokrichting van bebouwing ten behoeve van een behoorlijke afstemming op de aanwezige landschappelijke, cultuurhistorische en natuurwaarden.

Het bepaalde in artikel 12 is van overeenkomstige toepassing.

7.2 Vervangende bouwregel
  • a. Voor een bouwwerk dat, krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is dan wel gebouwd kan worden en dat in dit bestemmingsplan ingevolge de bestemming is toegestaan, maar waarvan de bestaande maatvoering afwijkt van de maatvoeringbepalingen in de bouwregels van de betreffende bestemming, geldt dat:
    • 1. bestaande maten die meer bedragen dan in hoofdstuk 2 is voorgeschreven als maximaal toelaatbaar mogen worden aangehouden;
    • 2. bestaande maten die minder bedragen dan in hoofdstuk 2 is voorgeschreven als minimaal toelaatbaar mogen worden aangehouden.
  • b. Ingeval van herbouw is lid a onder 1 en 2 uitsluitend van toepassing, indien de herbouw op dezelfde plaats plaatsvindt.
  • c. Op een bouwwerk als hiervoor bedoeld, is het Overgangsrecht bouwwerken als opgenomen in dit plan niet van toepassing.
7.3 Overschrijding bouwgrenzen

De bouwgrenzen, niet zijnde bestemmingsgrenzen, mogen in afwijking van aanduidingsgrenzen, aanduidingen en bestemmingsregels worden overschreden door:

  • a. tot gebouwen behorende stoepen, stoeptreden, trappen(huizen), galerijen, hellingbanen, funderingen, kelderkoekoeken, balkons, entreeportalen, veranda's en afdaken, mits de overschrijding ten hoogste 2,5 m bedraagt;
  • b. andere ondergeschikte onderdelen van gebouwen, mits de overschrijding ten hoogste 1,5 m bedraagt.
7.4 Ondergronds bouwen

Het bouwen van beneden het maaiveld gelegen ruimten is uitsluitend toegestaan onder gebouwen zoals deze ingevolge de bij de betreffende bestemming geldende bouwregels zijn toegestaan met dien verstande dat de verticale bouwdiepte niet meer dan 3,5 m mag bedragen beneden peil.

7.5 Steigers
  • a. Steigers zijn uitsluitend toegestaan bij woningen waarvan het bestemmingsvlak grenst aan de bestemming 'Water' of daarvan tenminste gescheiden is door de bestemming 'Verkeer' (overtuin), met dien verstande dat:
    • 1. per woning één steiger is toegestaan;
    • 2. de steiger evenwijdig aan de oever dient te worden gebouwd;
    • 3. de lengte en breedte van de steiger mogen niet meer bedragen dan 6 m en 1,20 m;
    • 4. de maximale bouwhoogte mag niet meer bedragen dan het peil;
    • 5. de steiger mag het waterpeil met niet meer dan 0,50 m overschrijden;
    • 6. maximaal 2 meerpalen zijn toegestaan met een doorsnede van 0,20 m, een maximale hoogte van 1 m boven het waterpeil en maximaal 4,20 m uit de oever geplaatst;
    • 7. advies dient te zijn verkregen van de beheerder van de betreffende watergang.
  • b. Met in achtneming van de maatvoering en het advies als bedoeld onder a zijn burgemeester en wethouders bevoegd af te wijken van het bepaalde onder a voor steigers ten behoeve van recreatieve doeleinden, zoals een kanoroute.
7.6 Erf- en terreinafscheidingen

Voor zover in hoofdstuk 2 niet reeds is bepaald gelden voor erf- en terreinafscheidingen de volgende regels:

  • a. Erf- en terreinafscheidingen zijn toegestaan overeenkomstig de regels voor vergunningvrij bouwen;
  • b. In aanvulling op het bepaalde onder a zijn erf- en terreinafscheidingen toegestaan voor de voorgevelrooilijn tot een maximale bouwhoogte van 1 m en achter de voorgevelrooilijn tot een maximale bouwhoogte van 2 m;
  • c. Van het bepaalde onder a kan worden afgeweken voor erf- en terreinafscheidingen met een bouwhoogte van maximaal 2 m indien deze grenzen aan openbaar gebied;
  • d. Van het bepaalde onder b kan worden afgeweken voor het deel van de erf- en/of terreinafscheiding dat als toegangspartij dient tot een maximale bouwhoogte van 2,5 m en bij buitenplaatsen tot 3 m;
  • e. Overkappingen zijn toegestaan tot een oppervlakte van 15 m2.
7.7 Oeverbeschoeiingen
  • a. Oeverbeschoeiingen zijn toegestaan, met dien verstande dat de beschoeiing maximaal 0,4 m boven het waterpeil in de winter mag uitkomen.
  • b. Van het bepaalde onder a kan worden afgeweken tot maximaal 0,8 meter boven het waterpeil in de winter indien de ruimtelijke uitstraling ter plaatse beperkt is.

Artikel 8 Algemene gebruiksregels

  • a. Tot een gebruik van gronden en bouwwerken strijdig met het bestemmingsplan, wordt in ieder geval verstaan het (laten) gebruiken:
    • 1. als opslagplaats van (bouw)materialen, grond, bagger, afval, puin, grind, brandstoffen, (onderdelen van) onklare machines en naar aard gelijk te stellen materialen en/of grondstoffen;
    • 2. als landings- of opstijgplaats voor helicopters en (ultralight)vliegtuigen;
    • 3. voor het beproeven van voertuigen, voor het beoefenen van de auto- en motorsport en modelvliegtuigsport, voor het houden van wedstrijden met motorvoertuigen of bromfietsen;
    • 4. van een woning voor meer dan één huishouding;
    • 5. van vrijstaande bijgebouwen en
    • 6. woningen ten behoeve van (zelfstandige) bewoning;
    • 7. voor bedrijvigheid als bedoeld in de Staat van bedrijfsactiviteiten;
    • 8. voor kamerverhuurbedrijf;
    • 9. voor detailhandel
    • 10. voor seksinrichtingen;
    • 11. als standplaats voor onderkomens;
    • 12. als uitstallings-, opslag-, stand- of ligplaats voor kampeer- en verblijfsmiddelen alsmede kampeerterrein.
  • b. Onder strijdig gebruik als bedoeld in het vorige lid wordt niet verstaan:
    • 1. vormen van gebruik die verenigbaar zijn met het doel waarvoor de betrokken grond ingevolge de bestemming(en), de daarbij behorende doeleindenomschrijving(en) en/of de overige regels mag worden gebruikt.

Artikel 9 Algemene aanduidingsregels

9.1 Karakteristiek bouwwerk
9.1.1 Vergunningsplicht bij slopen en/of bouwen
  • a. Voor het geheel of gedeeltelijk slopen van bouwwerken met de aanduiding ‘karakteristiek’ is een omgevingsvergunning vereist;
  • b. Voor het geheel of gedeeltelijk vernieuwen, veranderen en/of uitbreiden van bouwwerken met de aanduiding ‘karakteristiek’ is een omgevingsvergunning vereist.
9.1.2 Toetsingscriteria
  • a. De omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 9.1.1 onder a kan slechts worden verleend indien:
    • 1. geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de karakteristieke hoofdvorm van de bebouwing;
    • 2. de karakteristieke hoofdvorm niet langer aanwezig is en niet zonder ingrijpende wijzigingen aan het gebouw kan worden hersteld;
    • 3. de karakteristieke hoofdvorm in redelijkheid niet te handhaven is;
    • 4. het delen van een gebouw of bijgebouwen betreft, die op zichzelf niet als karakteristiek vallen aan te merken, en door sloop daarvan geen onevenredige aantasting van de karakteristieke hoofdvorm plaatsvindt;
    • 5. aanvrager dient met een schriftelijke advies van een deskundige aan te tonen dat aan het gestelde onder 1 tot en met 4 wordt voldaan.
  • b. De omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 9.1.1 onder b kan slechts worden verleend indien:
    • 1. het betrokken bouwplan mede strekt tot behoud of versterking van het uitwendige karakter van het bouwwerk, zoals aanwezig op het moment van tervisielegging van het ontwerpbestemmingsplan, voor wat betreft:
      • bouwmassa naar hoofdafmetingen en onderlinge verhoudingen;
      • dakvorm, nokrichting, dakhelling, dakoverstekken, goot- en daklijsten en schoorstenen;
      • gevelindelingen door ramen, deuropeningen en erkers.
9.1.3 Afwijkingsbevoegdheid

Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in artikel 9.1.2 onder b voor het bouwen overeenkomstig hetgeen bepaald is bij de andere ter plaatse voorkomende bestemming(en), indien:

  • a. het bouwwerk teniet is gegaan door een calamiteit dan wel;
  • b. handhaving van de aanwezige karakteristieke kenmerken in redelijkheid niet van aanvrager kan worden verlangd;
  • c. advies gevraagd is aan de commissie voor omgevingskwaliteit.

Artikel 10 Algemene afwijkingsregels

10.1 Overschrijding bouwgrenzen
  • a. Het bevoegd gezag kan - tenzij op grond van hoofdstuk 2 afwijken reeds mogelijk is - bij een omgevingsvergunning afwijken van dit plan voor:
    • 1. afwijkingen van maten (waaronder percentages) met ten hoogste 10%;
    • 2. overschrijding van bouwgrenzen, niet zijnde bestemmingsgrenzen, voor zover zulks van belang is voor een technisch betere realisering van bouwwerken dan wel voor zover zulks noodzakelijk is in verband met de werkelijke toestand van het terrein; de overschrijdingen mogen echter ten hoogste 3 m bedragen waarbij het bouwvlak met ten hoogste 10% mag worden vergroot.
  • b. De bevoegdheid tot afwijken wordt niet gebruikt, indien daardoor onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de ingevolge de bestemming gegeven gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden en bouwwerken.
10.2 Gebouwen ten behoeve van openbaar nut

Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van de bouwregels in hoofdstuk 2, teneinde de bouw van gebouwen ten dienste van het openbaar nut, zoals gemaalgebouwen, nutsgebouwen en naar aard daarmee gelijk te stellen gebouwen toe te staan, mits:

  • de inhoud per gebouw niet meer bedraagt dan 60 m3;
  • de bouwhoogte niet meer bedraagt dan 4 m.

Artikel 11 Algemene wijzigingsregels

11.1 Overschrijding bestemmingsgrenzen

Burgemeester en wethouders kunnen de in het plan opgenomen bestemmingen wijzigen ten behoeve van overschrijding van bestemmingsgrenzen, voor zover zulks van belang is voor een technisch betere realisering van bestemmingen of bouwwerken dan wel voor zover zulks noodzakelijk is in verband met de werkelijke toestand van het terrein. De overschrijdingen mogen echter ten hoogste 3 m bedragen waarbij het bestemmingsvlak met ten hoogste 10% mag worden vergroot.

11.2 Extra wooneenheid in karakteristiek pand of rijksmonument

Voor zover hoofdstuk 2 hier niet reeds in voorziet kunnen burgemeester en wethouders het plan wijzigen ten einde een extra wooneenheid in een pand dat als ‘karakteristiek’ of ‘rijksmonument’ is aangeduid toe te staan, met inachtneming van het volgende:

  • a. het cultuurhistorisch waardevolle gebouw betreft een hoofdgebouw of een bijgebouw dat geschikt is voor het beoogde gebruik;
  • b. er geen sprake is van een object of woning voor één huishouden dat in redelijkheid niet geschikt is voor een extra wooneenheid;
  • c. door aanvrager wordt aangetoond dat de aangevraagde extra wooneenheid in wezenlijke mate bijdraagt aan het behoud of herstel van de waarde van de aanwezige cultuurhistorisch waardevolle objecten;
  • d. door aanvrager wordt aangetoond dat de beoogde functiewijziging milieuhygiënisch inpasbaar is en geen nadelige gevolgen heeft voor de aanwezige landschappelijke, cultuurhistorische en natuurwaarden;
  • e. voor de functiewijziging geen extra bebouwing benodigd is en voor de extra wooneenheid 50 m2 aan bijgebouwen is toegestaan in reeds bestaande bebouwing;
  • f. de verkeersveiligheid ter plaatse blijft gehandhaafd en de verkeersaantrekkende werking niet onevenredig toeneemt;
  • g. in geval van splitsing van een cultuurhistorisch waardevolle woning dient de bouwaanduiding ‘aaneengebouwd’ te worden opgenomen, waarmee wordt aangegeven dat de woning aaneengebouwd is en dient te blijven en ter plaatse maximaal 2 wooneenheden zijn toegestaan.
11.3 Natuur

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd de bestemmingen in het plan te wijzigen ten behoeve van de bestemming ‘Natuur’, met dien verstande dat:

  • a. de omliggende functies van aangrenzende gronden en bebouwing niet onevenredig worden belemmerd;
  • b. natuurontwikkeling ter plaatse daadwerkelijk dient plaats te vinden;
  • c. de gronden in eigendom zijn van een natuurbeschermingsorganisatie of via particulier natuurbeheer als natuurgebied worden ingericht of anderszins zekerheid wordt verkregen dat de natuurontwikkeling plaatsvindt.

Artikel 12 Algemene procedureregels

12.1 Procedure nadere eisen

Op de voorbereiding van een besluit tot het stellen van nadere eisen als bedoeld in deze regels is de hierna volgende procedure van toepassing:

  • a. het ontwerpbesluit wordt gedurende 4 weken op het gemeentehuis ter visie gelegd;
  • b. voorafgaand aan de tervisielegging maken burgemeester en wethouders in één of meer dag-, nieuws- of huis-aan-huisbladen en op digitale wijze bekend dat het ontwerpbesluit ter visie ligt;
  • c. in de kennisgeving wordt vermeld waar en wanneer de stukken kunnen worden geraadpleegd en wie op welke wijze een zienswijze hierop kan indienen;
  • d. gedurende de onder a genoemde termijn kunnen belanghebbenden bij burgemeester en wethouders schriftelijk en/of mondeling zienswijzen indienen op het ontwerpbesluit;
  • e. burgemeester en wethouders nemen een met redenen omkleed besluit en doen daarvan mededeling aan hen die zienswijzen hebben ingediend.

Hoofdstuk 4 Overgangs- en slotregels

Artikel 13 Overgangsrecht

13.1 Overgangsrecht bouwwerken

Voor bouwwerken luidt het overgangsrecht als volgt:

  • a. een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot:
    • 1. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
    • 2. na het tenietgaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning voor het bouwen wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is tenietgegaan;
  • b. bevoegd gezag kan eenmalig in afwijking van sub a een omgevingsvergunning verlenen voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in dit lid onder a met maximaal 10%;
  • c. het onder lid a bepaalde is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.
13.2 Overgangsrecht gebruik

Voor gebruik luidt het overgangsrecht als volgt:

  • a. het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet;
  • b. het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in dit lid onder a, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind;
  • c. indien het gebruik, bedoeld onder a, na de inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten;
  • d. sub a is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsregeling van dat plan.

Artikel 14 Slotregel

Deze regels kunnen worden aangehaald onder de naam: Regels van het bestemmingsplan BPVreelandswg42NTV.