Plan: | Libeek 18/18a Sint Geertruid |
---|---|
Status: | ontwerp |
Plantype: | wijzigingsplan |
IMRO-idn: | NL.IMRO.1903.WPBUI6269BP1818A-ON01 |
De ouders van initiatiefnemer wonen op de locatie Libeek 18/18a te Sint Geertruid. Dit betreft een voormalige boerderijlocatie aan de oostzijde van het buurtschap Libeek en is kadastraal bekend als gemeente Margraten - sectie S - nummers 62, 63 (gedeeltelijk) en 64 (gedeeltelijk). Ondanks dat al circa 30 jaar geleden de agrarische bedrijfsvoering is gestaakt, bezit deze locatie nog steeds een agrarische bedrijfsbestemming. Er vinden op onderhavige locatie dan ook al geruime tijd geen agrarische activiteiten meer plaats.
Voor initiatiefnemer is het niet meer realisatisch om op onderhavige locatie een volwaardig agrarisch bedrijf te exploiteren. Dit gegeven heeft ertoe geleid dat initiatiefnemer voornemens is om de locatie toekomstbestendig vorm te geven en in overeenstemming te brengen met de feitelijke situatie ter plaatse. Gezien de hoge leeftijd van de ouders van initiatiefnemer wenst hij hen te ondersteunen bij het wijzigen van de agrarische bestemming op de locatie Libeek 18-18a Sint Geertruid naar de bestemming 'Wonen'.
Uitsnede topografische kaart met aanduiding plangebied
Ter plaatse van de locatie Libeek 18/18a te Sint Geertruid is het bestemmingsplan 'Buitengebied Margraten 2009' inclusief eerste herziening 2010 van kracht. Op basis van dit bestemmingsplan is onderhavige locatie bestemd tot 'Agrarisch - Bedrijf'. De voor 'Agrarisch - Bedrijf' aangewezen gronden zijn onder andere bestemd voor agrarische bedrijven met een geheel of in hoofdzaak grondgebonden agrarische bedrijfsvoering en bestaande agrarische bedrijven met een geheel of in hoofdzaak niet-grondgebonden agrarische bedrijfsvoering. Daarnaast zijn ter plaatse twee bedrijfswoningen toegestaan welke enkel mogen worden bewoond door een persoon wiens huisvesting daar gelet op de bestemming noodzakelijk is.
Initiatiefnemer is voornemens om onderhavige locatie om te vormen tot een reguliere woonlocatie. Daartoe is in artikel 4.7.3 van de planregels een wijzigingsbevoegdheid opgenomen waarmee het college van burgemeester en wethouders onder specifieke voorwaarden de bestemming 'Agrarisch - Bedrijf' kan wijzigen in de bestemming 'Wonen'. Initiatiefnemer wenst gebruik te maken van deze wijzigingsbevoegdheid om onderhavige ontwikkeling mogelijk te maken. Daartoe heeft het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Eijsden-Margraten een positief principestandpunt ingenomen. Dit is verwoord in de brief van 10 februari 2022 (kenmerk: Z-RO_PV-2021-000522 / D2022-02-008206), bijgevoegd als Bijlage 1 .
Voor deze bestemmingswijziging dient een wijzigingsprocedure te worden doorlopen met toepassing van artikel 3.6 en artikel 3.9a Wro.
Voorliggend document voorziet in een toelichting op bijbehorende regels en verbeelding voor de bestemmingswijziging.
In dit hoofdstuk worden het plangebied, de huidige situatie en het project beschreven. Tevens wordt in dit hoofdstuk ingegaan op de ruimtelijke effecten van het project.
Het plangebied is gelegen aan Libeek 18/18a te Sint Geertruid, kadastraal bekend als gemeente Margraten - sectie S - nummers 62, 63 (gedeeltelijk) en 64 (gedeeltelijk). Het buurtschap Libeek is ten oosten van Moerslag gelegen en ten noordwesten van Mheer. In de directe omgeving van onderhavig plangebied zijn woningen gelegen evenals (voormalige) agrarische bedrijven.
Luchtfoto met aanduiding plangebied
De bestaande situatie wordt weergegeven aan de hand van navolgende foto's.
Foto's bestaande situatie
De locatie Libeek 18/18a te Sint Geertruid is op basis van het geconsolideerde bestemmingsplan 'Buitengebied Margraten 2009' inclusief eerste herziening 2010 bestemd tot 'Agrarisch - Bedrijf', inclusief bijbehorend bouwvlak. Tevens is de maatvoeringsaanduiding 'maximaal aantal wooneenheden: 2' van toepassing waardoor ter plekke twee bedrijfswoningen zijn toegestaan. Momenteel zijn de bedrijfswoningen direct naast elkaar aan de straatzijde gelegen. In onderstaande figuur wordt de situering van de bestaande bedrijfswoningen met een rode arcering aangeduid. In planologisch-juridisch opzicht is bepaald dat deze twee bedrijfswoningen overal binnen het ter plaatse aanwezige bouwvlak aanwezig mogen zijn.
Uitsnede met aanduiding ligging bedrijfswoningen in feitelijke situatie (rood)
Initiatiefnemer is voornemens om onderhavige locatie om te vormen tot een reguliere woonlocatie. Op basis van het geldende bestemmingsplan is het niet toegestaan dat een bedrijfswoning wordt bewoond door bewoners welke geen relatie hebben met het ter plekke aanwezige bedrijf.
In artikel 4.7.3 van de planregels van het geldende bestemmingsplan is een wijzigingsbevoegdheid opgenomen waarmee het college van burgemeester en wethouders onder specifieke voorwaarden de bestemming 'Agrarisch - Bedrijf' kan wijzigen in de bestemming 'Wonen'. Middels een wijzigingsplan kan de bestemming ter plekke worden gewijzigd naar 'Wonen'.
Het planvoornemen is gericht op het doorvoeren van een bestemmingswijziging op de locatie Libeek 18/18a Sint Geertruid. Momenteel geldt ter plekke de bestemming 'Agrarisch - Bedrijf'. Gelet op het feit dat geen agrarische activiteiten meer worden gebezigd en dit in de toekomst ook niet meer passend en realistisch wordt geacht, beoogt initiatiefnemer de locatie om te vormen tot een reguliere woonlocatie. De ruimtelijke effecten van deze bestemmingswijziging zijn gering, omdat sprake is van een kleine agrarische bedrijfslocatie met gebouwen die voor wat betreft maat en schaal ook passen bij een woonbestemming in het buitengebied. Omdat feitelijk enkel het toegestane gebruik wijzigt, treden nauwelijks ruimtelijke effecten op.
Daarnaast ziet onderhavig voornemen op het staken van agrarische bedrijfsactiviteiten ter plaatse. Door het planologisch onmogelijk maken van agrarische activiteiten is voor de omliggende woningen sprake van een afname van mogelijk negatieve milieueffecten waardoor het woon- en leefklimaat in de omgeving wordt verbeterd.
Tot slot is van belang dat op basis van het geldende bestemmingsplan 'Buitengebied Margraten 2009' inclusief eerste herziening twee bedrijfswoningen op onderhavige locatie zijn toegestaan. Deze bedrijfswoningen mogen zich overal ter plaatse van het geldende bouwvlak bevinden. Met onderhavig voornemen wordt beoogd om het bouwvlak op de locatie te verkleinen zodanig dat de bouwvlakken zich enkel rondom de bestaande woningen en de naastgelegen schuur bevinden. Daarmee wordt het totale oppervlak aan bouwvlak op de locatie verkleind waardoor de bebouwingsmogelijkheden afnemen. Deze ontwikkeling gaat dan ook gepaard met positieve ruimtelijke effecten.
De ruimtelijke effecten worden aanvaardbaar geacht.
Ter plekke van onderhavig plangebied vigeert het bestemmingsplan 'Buitengebied Margraten 2009' inclusief eerste herziening 2010. De bebouwing en omliggend erf op de locatie is op basis van het geldend planologisch-juridisch kader bestemd tot 'Agrarisch - Bedrijf', inclusief bijbehorend bouwvlak. Daarnaast is ter plekke de maatvoeringsaanduiding 'maximaal aantal wooneenheden: 2' van kracht. Deze maatvoeringsaanduiding heeft tot gevolg dat op de locatie twee bedrijfswoningen aanwezig mogen zijn.
Tevens zijn de dubbelbestemmingen 'Waarde - Archeologie', 'Waarde - Landschapselement' en 'Waarde - Beekdal' van kracht evenals de gebiedsaanduidingen 'milieuzone - bodembeschermingsgebied' en 'milieuzone - grondwaterbeschermingsgebied'.
Uitsnede geldend bestemmingsplan
Met inachtneming van het geldende bestemmingsplan dient een bedrijfswoning te worden bewoond door een bewoner wiens huisvesting ter plaatse noodzakelijk is. Omdat op onderhavige locatie al ruim 30 jaren geen agrarische bedrijfsactiviteiten meer plaatsvinden, wordt niet aan dit criterium voldaan. Om reguliere bewoning op onderhavige locatie mogelijk te maken, ziet onderhavige bestemmingsplanprocedure op het wijzigen van de bestemming 'Agrarisch - Bedrijf' naar de bestemming 'Wonen' met behulp van de wijzigingsbevoegdheid in artikel 4.7.3 van de planregels.
De wijzigingsbevoegdheid in artikel 4.7.3 van de planregels geeft het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Eijsden-Margraten de mogelijkheid om de gronden waarop de bestemming 'Agrarisch - Bedrijf' van toepassing is, te wijzigen in de bestemming 'Wonen', mits aan de volgende voorwaarden wordt voldaan:
Burgemeester en Wethouders kunnen de bestemming wijzigen in de bestemming 'wonen' of 'wonen-cultuur en ontspanning', ten behoeve van de realisering van woningen voor bewoning respectievelijk een woning voor bewoning in combinatie met verblijfsrecreatie, wellness, culturele, educatieve en/of sociale doeleinden, mits:
Ter plaatse worden al ruim 30 jaar geen agrarische bedrijfsactiviteiten meer verricht. De agrarische functie is dan ook volledig komen te vervallen.
De locatie is gelegen in een bebouwingscluster in de dorpskern Libeek. Het straatbeeld ter plaatse wordt gevormd door een uitgestrekt bebouwingslint dat her en der wordt afgewisseld met open plekken agrarisch gebied. De bebouwing ter plaatse maakt deel uit van het lint en is karakteristiek van aard. Daarmee wordt de stedenbouwkundige structuur ter plaatse positief beïnvloed. Daarnaast is initiatiefnemer bereid om een ruimtelijke kwaliteitsverbetering tot stand te brengen door een bestaand (verouderd) bijgebouw met een oppervlak van circa 83 m2 te slopen. In onderstaande figuur wordt de ligging van het te slopen bijgebouw met een rood vierkant gevisualiseerd.
Uitsnede luchtfoto met aanduiding te slopen bijgebouw (rood vierkant)
De beoogde ontwikkeling voorziet in het doorvoeren van een planologische functiewijziging zodat ter plekke reguliere woondoeleinden zijn toegestaan. Deze ontwikkeling heeft geen invloed op de landschappelijke, natuurlijke, cultuurhistorische en architectonische waarden ter plaatse.
Onderhavig plangebied is gelegen in het beschermingsgebied 'Nationaal Landschap Zuid-Limburg'. In de Omgevingsverordening Limburg 2014 wordt ten aanzien van het beschermingsgebied 'Nationaal Landschap Zuid-Limburg' voorgeschreven dat de toelichting bij een ruimtelijk plan dat betrekking heeft op een gebied gelegen in deze gebieden een beschrijving bevat van de in het plangebied voorkomende kernkwaliteiten, de wijze waarop met de bescherming en versterking van de kernkwaliteiten is omgegaan en hoe de negatieve effecten zijn gecompenseerd.
De kernkwaliteiten voor het Nationaal Landschap Zuid-Limburg betreffen: 'schaalcontrast van zeer open naar besloten', 'het groene karakter', 'reliëf en ondergrond' en 'rijk en gevarieerd cultuurhistorisch erfgoed'. Bij (ruimtelijke) ontwikkelingen binnen een nationaal landschap dienen de geformuleerde kernkwaliteiten in acht te worden genomen. Dienaangaande het volgende.
Schaalcontrast van zeer open naar besloten
Het schaalcontrast wordt niet aangetast, omdat sprake is van een functieverandering van bestaande bebouwing. De bestemming 'Agrarisch - Bedrijf' wordt los gelaten en gewijzigd naar de bestemming 'Wonen'.
Het groene karakter
Het groene karakter wordt in beginsel niet aangetast, omdat enkel de functie van bestaande bebouwing wordt gewijzigd. Wel is van belang dat een verouderd bijgebouw met een oppervlak van circa 83 m2 op het achterterrein wordt gesloopt. Dit komt het groene karakter van de locatie ten goede.
Reliëf en ondergrond
Het bestaande reliëf en de ondergrond worden niet aangetast, omdat enkel de bestemming 'Agrarisch – Bedrijf' wordt gewijzigd naar 'Wonen'.
Rijk en gevarieerd cultuurhistorisch erfgoed
Het hoofdgebouw en de nabijgelegen schuur hebben karakteristieke eigenschappen waardoor initiatiefnemer voornemens is om deze te behouden en daaraan een duurzame functie toe te kennen. Om dit planologisch-juridisch te borgen, wordt beoogd om ter plekke de dubbelbestemming 'Waarde - Cultuurhistorie' op te nemen.
Initiatiefnemer is niet voornemens om nieuwe wooneenheden toe te voegen. Op basis van het geldend planologisch-juridisch kader zijn ter plaatse twee bedrijfswoningen toegestaan. De beoogde ontwikkeling ziet op het vasthouden van deze twee wooneenheden en planologisch vast te leggen dat deze ten behoeve van reguliere woondoeleinden mogen worden gebruikt. Initiatiefnemer wil graag de planologische mogelijkheid hebben om de gesplitste bedrijfswoning te verbouwen tot één woning, zoals dit ook in een verder verleden het geval was, en de resterende wooneenheid te gebruiken om ter plekke van de schuur een tweede woning te realiseren. Dit is planologisch te regelen door aan het bouwvlak, conform de bestaande situatie, een maximaal aantal wooneenheden van twee toe te kennen.
De ligging van de bouwvlakken komt overeen met de footprint van de bestaande bebouwing. Om invulling te geven aan de woonbestemming dient dan ook inpandig te worden gebouwd dan wel conform de bestaande bouwmassa.
In paragraaf 5.3 van voorliggende toelichting wordt nader ingegaan op het feit dat in de beoogde burgerwoningen een aanvaardbaar woonmilieu aanwezig is. Onderhavig initiatief ziet niet op het toevoegen van woningen ter plaatse.
Ten aanzien van deze voorwaarde wordt verwezen naar paragraaf 5.1 van voorliggende toelichting. Daar wordt nader ingegaan op het aspect bodem. Daaruit blijkt dat de gronden geschikt zijn voor reguliere woondoeleinden.
Onderhavige ontwikkeling ziet op het doorvoeren van een inpandige functiewijziging waardoor de waterhuishouding ter plaatse niet wordt beïnvloed.
Met onderhavige ontwikkeling worden agrarische bedrijfsactiviteiten wegbestemd met als gevolg dat het woon- en leefklimaat in de nabije omgeving verbetert. De milieucirkel van onderhavig agrarisch bedrijf (50 meter) verdwijnt immers. Daar komt bij dat op basis van het geldend planologisch-juridisch kader aanzienlijke bouwmogelijkheden bestaan op het achterterrein van onderhavige locatie. Indien onderhavige ontwikkeling doorgang vindt, wordt voorkomen dat ter plekke grootschalige agrarische bedrijfsbebouwing kan worden opgericht. Daarmee wordt de openheid van het achtergelegen open agrarisch gebied gewaarborgd. Bovendien is initiatiefnemer voornemens om een verouderd bijgebouw op de locatie met een oppervlak van circa 83 m2 te slopen.
met dien verstande, dat:
Ten gevolge van onderhavig voornemen neemt de bouwmassa ter plaatse niet toe. Dit omdat ten behoeve van onderhavige ontwikkeling twee separate bouwvlakken worden opgenomen voor enerzijds het hoofdgebouw en anderzijds de schuur aan de straatzijde. Deze bouwvlakken worden rondom deze bebouwing gesitueerd.
Onderhavig voornemen ziet op het mogelijk maken van één woning in de bestaande hoofdbebouwing en één woning in de schuur aan de straatzijde. Daarmee wordt strikt genomen niet voldaan aan deze voorwaarde omdat de woningen niet allemaal in de hoofdbebouwing worden voorzien. Naar mening van initiatiefnemer is het wenselijk om ook in de schuur een woning te mogen realiseren omdat deze een karakteristiek karakter heeft. Daarmee blijven de cultuurhistorische waarden van deze bebouwing behouden.
Onderhavige ontwikkeling ziet op het in planologisch-juridisch opzicht regelen van de aanwezigheid van een burgerwoning in het bestaande hoofdgebouw (woningen Libeek 18 en 18a) en het mogen realiseren van een burgerwoning in de vrijstaande schuur aan de straatzijde. Daarnaast mag het oppervlak aan bijgebouwen per woning maximaal 100 m2 bedragen. Momenteel zijn op de locatie een aantal bijbehorende bouwwerken aanwezig. In onderstaande figuur is aangegeven waar in de beoogde situatie de woningen worden voorzien evenals de op dit moment aanwezige bijgebouwen. Daartoe is van belang dat het bijgebouw achter de schuur gedeeltelijk zal worden gesloopt.
Situatietekening met aanduiding burgerwoningen met aanwezige bijgebouwen (rood respectievelijk blauw)
Deze voorwaarde is niet aan de orde omdat op deze locatie geen kampeermiddelen worden gestald. Op de locatie is een dergelijke aanduiding dan ook niet aanwezig.
Het voornemen van initiatiefnemer is gericht op het omvormen van de bestemming 'Agrarisch - Bedrijf' naar de bestemming 'Wonen'. De planregels van de bestemming 'Wonen' worden in artikel 24 van de planregels nader uiteengezet. Aan deze voorwaarden wordt voldaan.
In dit hoofdstuk wordt ingegaan op het Rijks-, provinciale en gemeentelijke beleid. Het Rijksbeleid wordt besproken aan de hand van de Nationale Omgevingsvisie (NOVI). Voor de beschrijving van het provinciale beleid is gebruik gemaakt van de Provinciale Omgevingsvisie (POVI), en de Omgevingsverordening Limburg 2014 (OvL2014). Het gemeentelijke beleid is ontleend aan de 'Strategische Visie 2022 (Vernieuwen door verbinden), de 'Lokale woonvisie Eijsden-Margraten 2019-2025' en het 'Gemeentelijk Kwaliteitsmenu Eijsden-Margraten 2013'.
In het kader van de nieuwe Omgevingswet, die per 1 januari 2024 in werking treedt, heeft het Rijk de Nationale Omgevingsvisie (NOVI) vastgesteld. Deze visie is tot stand gekomen in nauwe samenwerking met provincies en gemeenten, waterschappen, maatschappelijke partijen en burgers.
Aan de hand van een toekomstperspectief op 2050 wordt in de Nationale Omgevingsvisie de langetermijnvisie in beeld gebracht. Op nationale belangen wil het Rijk (net als nu) sturen en richting geven. Hiervoor worden vier prioriteiten onderscheiden:
Om invulling te kunnen geven aan deze vier prioriteiten hanteert het rijk de volgende drie afwegingsprincipes:
Bovendien worden hieronder de belangrijkste keuzes en bijbehorende doelen in de Nationale Omgevingsvisie toegelicht.
Het Barro voorziet in de juridische borging van het nationale ruimtelijke beleid. Het bevat regels die de beleidsruimte van andere overheden ten aanzien van de inhoud van ruimtelijke plannen inperken, daar waar nationale belangen dat noodzakelijk maken. Navolgende onderwerpen met nationaal belang zijn opgenomen in het Barro en de eerste aanvulling (Stb. 2012, nr. 388):
Naast het Barro is ook de Regeling algemene regels ruimtelijke ordening (Rarro) in werking getreden. In het Barro is bepaald dat bij ministeriële regeling verschillende militaire terreinen, gebieden, objecten en zones worden aangewezen, waar gemeenten bij de vaststelling van bestemmingsplannen rekening mee moeten houden. In de Rarro wordt daar uitvoering aan gegeven.
De beoogde planontwikkeling levert geen strijd op met de Nationale Omgevingsvisie, het Barro en de Rarro. Het Rijksbeleid is niet aan de orde, omdat sprake is van een kleinschalige ontwikkeling en er geen onderwerpen vanuit de NOVI en Barro op het plangebied van toepassing zijn. Ook gelden er vanuit de Rarro geen beperkingen ten aanzien van het planvoornemen.
Op 1 oktober 2021 hebben Provinciale Staten van Limburg de Omgevingsvisie Limburg vastgesteld, met inachtneming van de aanvaarde amendementen. De Omgevingsvisie Limburg vervangt de Omgevingsvisie POL 2014. De Omgevingsvisie is een strategische en lange termijn (2030-2050) visie op de fysieke leefomgeving en beschrijft onderwerpen zoals wonen, infrastructuur, milieu, water, natuur, landschap, bodem, ruimtelijke economie, luchtkwaliteit en cultureel erfgoed. Daarnaast worden ook de aspecten gezondheid, veiligheid en een gezonde leefomgeving in de Omgevingsvisie meegenomen.
In het POVI is onderhavig plangebied gedeeltelijk gelegen in de zone 'Groenblauwe mantel' en gedeeltelijk in de zone 'Buitengebied'. Omtrent deze zones is in het POVI het volgende opgenomen.
Uitsnede kaart 'zoneringen' POVI met ligging plangebied
Groenblauwe mantel
In de zone 'Groenblauwe mantel' worden goede combinatiemogelijkheden gezien van duurzame vormen van land- en tuinbouw en meer ruimte voor de beken en de Maas, de biodiversiteit en de kernkwaliteiten van het landschap. Deze kernkwaliteiten betreffen het groene karakter, het visueel-ruimtelijk karakter, het cultuurhistorisch erfgoed, het reliëf en ruimte voor water en waterberging in laagten en beekdaelen.
Buitengebied
Het buitengebied betreft de landelijke gebieden op de Zuid-Limburgse plateaus en op de hogere zandgronden in Noord- en Midden-Limburg, samen zo’n 85.000 hectaren groot. Het betreffen met name gronden met een agrarisch karakter, waarbij (o.a.) ruimte wordt gegeven voor doorontwikkeling van agrarische bedrijven. De provinciale beleidsaccenten in de zone 'Buitengebied' zijn gericht op ontwikkelingsmogelijkheden voor nieuwe (landbouw)bedrijfslocaties, het terugdringen van de milieubelasting vanuit de landbouw en de kwaliteit en het functioneren van de ondergrond.
Het provinciaal ruimtelijk- en woonbeleid is mede gericht op het versterken van de ruimtelijke structuur van landelijke gebieden door het benutten en verder verstevigen van de daar aanwezige ruimtelijke kwaliteiten. Dit als tegenhanger van de drukkere stedelijke gebieden (meer stad, meer land). Om dit te bewerkstelligen dienen nieuwe woningen c.q. nieuwe woonfuncties primair binnen de grenzen van bestaand bebouwd gebied gerealiseerd te worden. Het toevoegen van woningen buiten bestaand bebouwd gebied (een combinatie van de zoneringen stedelijke gebieden, landelijke kernen en daarbij horende bebouwing) is alleen mogelijk onder bepaalde bijzondere omstandigheden.
Onderhavig plangebied is gelegen in de zonering 'Groenblauwe mantel' en 'Buitengebied' en kan om die reden voor wat betreft de toetsing niet aangemerkt worden als 'bestaand bebouwd gebied'. Dat neemt niet weg dat onderhavige ontwikkeling aanvaardbaar wordt geacht omdat bijzondere omstandigheden aanwezig zijn. In planologisch-juridisch opzicht neemt het aantal wooneenheden op de locatie namelijk niet toe. Op basis van het geldende bestemmingsplan mogen binnen het plangebied twee wooneenheden aanwezig zijn. Onderhavige ontwikkeling ziet op de realisatie van één burgerwoning in de hoofdbebouwing en één burgerwoning in de schuur aan de straatzijde. Het plan voorziet dan ook niet in een gewijzigde situatie ten aanzien van het maximum aantal wooneenheden op de locatie. Daarnaast wordt met onderhavige ontwikkeling voorkomen dat ter plekke nog agrarische bedrijfsactiviteiten kunnen worden verricht. Eveneens wordt met onderhavig bestemmingsplan een duurzame invulling gegeven aan de karakteristieke schuur aan de straatzijde waardoor leegstand en verval worden voorkomen.
Naast de indeling in zoneringen is tevens sprake van diverse provinciale beschermingsgebieden, waartoe op grond van de Omgevingsverordening Limburg 2014 specifieke regelgeving geldt. Onderhavig plangebied is gelegen binnen de zone 'Grondwaterbeschermingsgebied' en het 'Beschermingsgebied Nationaal Landschap Zuid-Limburg'.
Uitsnede kaart 'milieubeschermingsgebieden' Omgevingsverordening Limburg 2014 met ligging plangebied
Grondwaterbeschermingsgebied
Grondwaterbeschermingsgebieden zijn beschermingszones voor de onttrekkingen voor de openbare drinkwatervoorziening. In de Omgevingsverordening 2014 zijn specifieke regels opgenomen voor de (nieuw)vestiging of uitbreiding van diverse soorten inrichtingen of constructies en voor het (verbod op het) gebruik of vervoer van diverse (schadelijke) stoffen. Bij voorliggend voornemen is echter geen sprake van het realiseren van een (bedrijfsmatige) inrichting zoals opgenomen in de Omgevingsverordening Limburg 2014. Daarnaast is geen sprake van grondwerken dieper dan 3 meter beneden maaiveld omdat onderhavig planvoornemen ziet op het doorvoeren van een functiewijziging.
Beschermingsgebied Nationaal Landschap Zuid-Limburg
Onderhavig plangebied is blijkens de kaart 'Milieubeschermingsgebieden' gelegen in het beschermingsgebied Nationaal Landschap Zuid-Limburg. In Nederland zijn in totaal 20 zogenaamde nationale landschappen aangewezen. Dit zijn landschappen met elk een unieke combinatie van cultuurhistorische en natuurlijke elementen. De Nationale Landschappen kenmerken zich door de specifieke samenhang tussen de verschillende onderdelen van het landschap, zoals natuur, reliëf, grondgebruik en bebouwing.
In de Omgevingsverordening Limburg 2014 wordt ten aanzien van het beschermingsgebied 'Nationaal Landschap Zuid-Limburg' voorgeschreven dat de toelichting bij een ruimtelijk plan dat betrekking heeft op een gebied gelegen in deze gebieden – waarvan in casu sprake is – een beschrijving bevat van de in het plangebied voorkomende kernkwaliteiten, de wijze waarop met de bescherming en versterking van de kernkwaliteiten is omgegaan en hoe de negatieve effecten zijn gecompenseerd.
De kernkwaliteiten voor het Nationaal Landschap Zuid-Limburg betreffen: 'schaalcontrast van zeer open naar besloten', 'het groene karakter', 'reliëf en ondergrond' en 'rijk en gevarieerd cultuurhistorisch erfgoed'. Bij (ruimtelijke) ontwikkelingen binnen een nationaal landschap dienen de geformuleerde kernkwaliteiten in acht te worden genomen. Dienaangaande het volgende.
Schaalcontrast van zeer open naar besloten
Het schaalcontrast wordt niet aangetast, omdat sprake is van een functieverandering van bestaande bebouwing. De bestemming 'Agrarisch - Bedrijf' wordt los gelaten en gewijzigd naar de bestemming 'Wonen'.
Het groene karakter
Het groene karakter wordt in beginsel niet aangetast, omdat enkel de functie van bestaande bebouwing wordt gewijzigd. Wel is van belang dat een verouderd bijgebouw met een oppervlak van circa 83 m2 op het achterterrein wordt gesloopt. Dit komt het groene karakter van de locatie ten goede.
Reliëf en ondergrond
Het bestaande reliëf en de ondergrond worden niet aangetast, omdat enkel de bestemming 'Agrarisch – Bedrijf' wordt gewijzigd naar 'Wonen'.
Rijk en gevarieerd cultuurhistorisch erfgoed
Het hoofdgebouw en de nabijgelegen schuur hebben karakteristieke eigenschappen waardoor initiatiefnemer voornemens is om deze te behouden en daaraan een duurzame functie toe te kennen. Om dit planologisch-juridisch te borgen, wordt beoogd om ter plekke de dubbelbestemming 'Waarde - Cultuurhistorie' op te nemen.
De zogenaamde 'ladder voor duurzame verstedelijking' is opgenomen in artikel 3.1.6, tweede lid, Besluit ruimtelijke ordening en luidt als volgt:
De toelichting bij een bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, bevat een beschrijving van de behoefte aan die ontwikkeling, en, indien het bestemmingsplan die ontwikkeling mogelijk maakt buiten het bestaand stedelijk gebied, een motivering waarom niet binnen het bestaand stedelijk gebied in die behoefte kan worden voorzien.
De ladder voor duurzame verstedelijking is door de provincie verankerd in de Omgevingsverordening Limburg 2014 (OvL2014) in artikel 2.2.2, lid 1. Aanvullend op deze ladder heeft de provincie in de Omgevingsverordening Limburg bepaald dat tevens de mogelijkheden van herbenutting van leegstaande monumentale en beeldbepalende gebouwen moet worden onderzocht.
Uitgangspunt voor toepassing van de ladder voor duurzame verstedelijking is dat sprake dient te zijn van een stedelijke ontwikkeling. Conform artikel 2.2.1 van de OvL2014 is de definitie van een stedelijke ontwikkeling een 'ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen'. Het moet dan ook gaan om een ruimtelijke ontwikkeling van enige omvang. Van een dergelijke stedelijke ontwikkeling is bij voorliggende planontwikkeling geen sprake, waardoor de verdere toepassing van de ladder voor duurzame verstedelijking niet aan de orde is.
De ladder voor duurzame verstedelijking is door de provincie verankerd in de Omgevingsverordening Limburg 2014 (OvL2014) in artikel 2.2.2, lid 1. Aanvullend op deze ladder heeft de provincie bepaald dat tevens de mogelijkheden van herbenutting van leegstaande monumentale en beeldbepalende gebouwen worden onderzocht. Onderhavig voornemen ziet onder andere op het realiseren van een burgerwoning in de bestaande karakteristieke schuur waardoor de ontwikkeling aansluit op de Omgevingsverordening Limburg 2014.
Gelet op vorenstaande uiteenzetting van het vigerende provinciale beleid, bestaan er geen onoverkomelijke belemmeringen met betrekking tot voorliggende ontwikkeling.
De SVWZL is een gezamenlijke, Zuid-Limburgse ruimtelijke visie op de woningmarkt, opgesteld door de 16 Zuid-Limburgse gemeenten Beek, Beekdaelen, Brunssum, Eijsden-Margraten, Gulpen-Wittem, Heerlen, Kerkrade, Landgraaf, Maastricht, Meerssen, Simpelveld, Sittard-Geleen, Stein, Vaals, Valkenburg aan de Geul en Voerendaal.
Het kader voor de SVWZL is het in samenwerking met de provincie en andere direct betrokken partijen tot stand gekomen en in december 2014 vastgestelde Provinciaal Omgevingsplan Limburg (POL), die eveneens een visie bevat op Zuid-Limburg. In de SVWZL staat de transformatieopgave centraal, dat wil zeggen de totale woningbehoefte op basis van het aantal huishoudens, rekening houdend met de huidige woningvoorraad en de leegstand.
De SVWZL bevat een driedelige opgave voor gemeenten, namelijk:
Op een uniforme wijze dient een afweging te worden gemaakt om kwalitatief goede nieuwe woningbouwinitiatieven aan de woningmarktprogrammering toe te voegen. Nieuwe woningbouwinitiatieven moeten worden gecompenseerd. Hierbij kan in volgorde gebruik gemaakt worden van:
Onderhavig voornemen ziet op het omvormen van twee bedrijfswoningen naar twee burgerwoningen waardoor geen sprake is van het toevoegen van wooneenheden. Enkel de situering van de aanwezige woningen verschuift. Daarmee is onderhavige ontwikkeling in overeenstemming met de Structuurvisie Wonen Zuid-Limburg.
Op 15 december 2020 heeft de gemeenteraad van Eijsden-Margraten de beleidsregel 'Ruim baan voor goede woningbouwinitiatieven 2021' vastgesteld. Deze beleidsregel is in werking getreden op 22 december 2020 en is in de plaats gekomen van de eerder vastgestelde beleidsregel 'Tijdelijke versoepeling van de compensatiesystematiek van de Structuurvisie Wonen Zuid-Limburg'.
Op grond van de nieuwe beleidsregel hoeven 'goede woningbouwplannen' niet meer te worden gecompenseerd. Of sprake is van een goed woningbouwplan wordt bepaald aan de hand van drie criteria:
Criterium 1: Het plan heeft maatschappelijke meerwaarde
Een woningbouwplan heeft maatschappelijke meerwaarde wanneer bijvoorbeeld sprake is van één van de volgende situaties:
Criterium 2: Het plan is planologisch aanvaardbaar
Een plan is (ruimtelijk) planologisch aanvaardbaar als het voldoet aan de Ladder van Duurzame verstedelijking (Besluit ruimtelijke ordening; artikel 3.1.6. lid 2) voor nieuwe stedelijke ontwikkelingen. Dit betekent dat een beschrijving van de kwalitatieve en kwantitatieve behoefte nodig is:
Criterium 3: Het plan is (sub)regionaal afgestemd
Het derde criterium betreft subregionale afstemming, zodat gezamenlijke oordeelsvorming plaatsvindt en het gemeenschappelijk belang voorop blijft staan (geen onderlinge concurrentie en overschotten op subregionaal niveau). De subregio bepaalt of het plan aan de subregionale woningmarktprogrammering wordt toegevoegd. Woningbouwplannen die concurrerend zijn op regionale schaal (de Zuid-Limburgse woningmarkt), worden ook op Zuid-Limburgse schaal afgestemd.
Gelijktijdig met de vaststelling van de beleidsregel 'Ruim baan voor goede woningbouwplannen 2021' is de beleidsregel 'Tijdelijke versoepeling van de compensatiesystematiek van de Structuurvisie Wonen Zuid-Limburg ingetrokken. Aangezien onderhavig voornemen niet gepaard gaat met een woningtoevoeging, is deze beleidsregel niet aan de orde.
Op 22 oktober 2013 heeft de raad van de gemeente Eijsden-Margraten de Strategische Visie 2022 (Vernieuwen door verbinden) vastgesteld. Deze visie bevat 5 ambities en 8 thema's die recht doen aan de eigenheid van de gemeente en de gemeenschappen. In de visie is de ambitie 'Aantrekkelijk wonen' opgenomen. Door de veranderende samenstelling van de bevolking stelt andere eisen aan wonen, waardoor variantie in woningbouw nadrukkelijker aan de orde is. Levensloopbestendig wonen/bouwen is dan ook een nadrukkelijke eis. Binnen het thema 'Vitale Kernen' staat onder andere het verbeteren en aanpassen van de bestaande woningvoorraad centraal om aantrekkelijk wonen voor jong en oud mogelijk te maken.
Voorliggend voornemen voldoet aan bovenstaande ambitie en thema en is derhalve niet in strijd met de Strategische Visie 2022.
De gemeente Eijsden-Margraten beschikt over de lokale woonvisie 'Samen bouwen aan de toekomst'. De Lokale Woonvisie heeft vier functies:
Op basis van de berekeningsmethodiek, die op Zuid-Limburgse schaal voor het woonbeleid wordt toegepast, resteert voor Eijsden-Margraten nog een woningbouwopgave bovenop de bestaande voorraad. De doelgroepen waarop de gemeente zich bij haar woningbouwbeleid richt zijn starters, oudere doorstromers, langer thuiswoners, en bijzondere doelgroepen (zoals statushouders, woonurgenten, gehandicapten en ggz-patiënten).
Voorliggende planontwikkeling voorziet niet in een woningtoevoeging, echter primaire functiewijziging (van bedrijfswoning in reguliere burgerwoning). Geen sprake is van strijdigheden met de lokale woonvisie.
Op 21 maart 2021 heeft de gemeenteraad van Eijsden-Margraten besloten tot de richtinggevende uitspraken over de toekomstige beleidskoers voor het buitengebied van de gemeente Eijsden-Margraten van het Manifest Buitengewoon Buitengebied. De richtinggevende uitspraken vormen de beleidsrichting en daarmee de toetsingsbasis voor de besluitvorming over ontwikkelingen en initiatieven in het buitengebied van de gemeente.
Hieronder worden deze richtinggevende uitspraken uiteengezet en gemotiveerd aangeven op welke wijze onderhavige ontwikkeling zich daartoe verhoudt.
Natuur en Landschap
1. Het versterken van de kwaliteit van ons landschap
Het ruimtelijk beleid is gericht op het versterken van de ruimtelijke structuur van landelijke gebieden door het benutten en verder verstevigen van de daar aanwezige ruimtelijke kwaliteiten. Dit als tegenhanger van de drukkere stedelijke gebieden. Om dit te bewerkstelligen dienen nieuwe woningen c.q. nieuwe woonfuncties primair binnen de grenzen van bestaand bebouwd gebied gerealiseerd te worden. Het toevoegen van woningen buiten bestaand bebouwd gebied (een combinatie van de zoneringen stedelijke gebieden, landelijke kernen en daarbij horende bebouwing) is alleen mogelijk onder bepaalde bijzondere omstandigheden.
Onderhavig plangebied is gelegen in de zonering 'Groenblauwe mantel' en 'Buitengebied' en kan om die reden voor wat betreft de toetsing niet aangemerkt worden als 'bestaand bebouwd gebied'. Dat neemt niet weg dat onderhavige ontwikkeling aanvaardbaar wordt geacht omdat bijzondere omstandigheden aanwezig zijn. In planologisch-juridisch opzicht neemt het aantal wooneenheden op de locatie namelijk niet toe. Op basis van het geldende bestemmingsplan mogen binnen het plangebied twee wooneenheden aanwezig zijn. Onderhavige ontwikkeling ziet op de realisatie van één burgerwoning in de hoofdbebouwing en één burgerwoning in de schuur aan de straatzijde. Daarnaast wordt met onderhavige ontwikkeling voorkomen dat ter plekke nog agrarische bedrijfsactiviteiten kunnen worden verricht. Eveneens wordt met het bestemmingsplan een duurzame invulling gegeven aan de karakteristieke schuur aan de straatzijde waardoor leegstand en verval worden voorkomen.
2. De juiste functie, op de juiste manier, op de juiste plaats
Onderhavige ontwikkeling ziet op het doorvoeren van een herontwikkeling op de locatie Libeek 18/18a te Sint Geertruid. Het voornemen is gericht op het omvormen van twee agrarische bedrijfswoningen naar twee reguliere burgerwoningen waardoor geen sprake is van het toevoegen van wooneenheden. Enkel de situering van de woningen verschuift. Er is dan ook sprake van een herontwikkeling en geen nieuwe bouwlocatie.
Op de locatie Libeek 18/18a te Sint Geertruid vinden al ruim 30 jaren geen agrarische bedrijfsactiviteiten meer plaats. Onderhavige ontwikkeling ziet op het wijzigen van de bestemming 'Agrarisch - Bedrijf' naar de bestemming 'Wonen'. Dit aspect is dan ook niet van toepassing op het voornemen.
Onderhavig voornemen ziet op het omvormen van twee bedrijfswoningen naar twee burgerwoningen op de locatie Libeek 18/18a waardoor geen sprake is van het toevoegen van wooneenheden. Enkel de situering van de aanwezige woningen verschuift omdat in de bestaande karakteristieke schuur een woning wordt gerealiseerd. Daarmee wordt de schuur hergebruikt en aan deze waardevolle bebouwing een duurzame functie toegekend. Bovendien ziet de ontwikkeling op het slopen van een bestaand bijgebouw.
Dit aspect is niet van toepassing op onderhavige ontwikkeling.
Landbouw
Op de locatie Libeek 18/18a te Sint Geertruid vinden al ruim 30 jaren geen agrarische bedrijfsactiviteiten meer plaats. Onderhavige ontwikkeling ziet op het wijzigen van de bestemming 'Agrarisch - Bedrijf' naar de bestemming 'Wonen'. Dit aspect is dan ook niet van toepassing op het voornemen.
Toerisme en recreatie
Dit aspect is niet van toepassing op onderhavig voornemen.
Wonen
Onderhavig voornemen ziet op het omvormen van twee bedrijfswoningen naar twee burgerwoningen op de locatie Libeek 18/18a waardoor geen sprake is van het toevoegen van wooneenheden. Enkel de situering van de aanwezige woningen verschuift omdat in de bestaande karakteristieke schuur een woning wordt gerealiseerd. Er wordt dan ook geen nieuwe bebouwing opgericht waardoor aanwezige doorkijken niet worden aangetast. Bovendien wordt aan de karakteristieke schuur een nieuwe duurzame invulling gegeven waardoor leegstand wordt voorkomen.
Bovendien hebben het hoofdgebouw en de nabijgelegen schuur karakteristieke eigenschappen waardoor initiatiefnemer voornemens is om deze te behouden en daaraan een duurzame functie toe te kennen. Om dit planologisch-juridisch te borgen, wordt beoogd om ter plekke de dubbelbestemming 'Waarde - Cultuurhistorie' op te nemen. Daarmee wordt de ruimtelijke uitstraling en ruimtelijke kwaliteit behouden.
Rekening houdend met het voorgaande wordt geconcludeerd dat onderhavige ontwikkeling in overeenstemming is met het Manifest Buitengewoon Buitengebied.
Gelet op vorenstaande uiteenzetting van het gemeentelijke beleid wordt geconcludeerd dat onderhavige planontwikkeling niet strijdig is met dit beleid.
Bij de realisering van een planontwikkeling moet in de eerste plaats rekening worden gehouden met aspecten uit de omgeving die een negatieve invloed kunnen hebben op het plangebied. Dit geldt omgekeerd ook voor de uitwerking die het project heeft op zijn omgeving. Voor de locatie zijn in dit hoofdstuk de milieuaspecten bodem, geluid, milieuzonering, luchtkwaliteit en externe veiligheid onderzocht.
Indien sprake is van een planologische functiewijziging, dient te worden bezien of de milieuhygiënische kwaliteit van de bodem ter plaatse geschikt is voor het voorgenomen gebruik.
Onderhavige ontwikkeling is gericht op het doorvoeren van een bestemmingswijziging op de locatie Libeek 18/18a te Sint Geertruid. Het voornemen is om de bestemming 'Agrarisch - Bedrijf' te wijzigen naar de gevoeligere bestemming 'Wonen'. Indien sprake is van een planologische functiewijziging, dient te worden bezien of de milieuhygiënische kwaliteit van de bodem ter plaatse geschikt is voor het voorgenomen gebruik.
Ten behoeve van voorliggende ontwikkeling is een verkennend bodem- en asbestonderzoek verricht door Aelmans ECO B.V.. De rapportage van dit onderzoek is bijgevoegd als Bijlage 2. In de rapportage worden de volgende conclusies en aanbevelingen gedaan.
Bovengrond
Uit de resultaten van een aantal grondmengmonsters is gebleken dat de bovengrond c.q. de toplaag rondom het woonhuis sterk met koper en/of zink is verontreinigd. Deze overschrijdingen worden op oude agrarische erven in deze delen van de gemeente Eijsden-Margraten vaker aangetroffen en vormen geen directe belemmeringen voor de beoogde bestemmingsplanwijziging. Vanwege de alhier aangetroffen overschrijdingen ter plaatse van de boringen 1, 4 en 5, dient de bovengrond als niet toepasbare grond te worden bestempeld. De overig bovengrond, onderzocht in de grondmengmonsters 3 en 5 (inclusief de uitsplitsing 5-1/5-2) kan op basis van een indicatieve toetsing als klasse industrie grond worden bestempeld.
Bovengrondse tank
De bovengrond van de boringen, geplaatst rondom de bovengrondse tank, is analytisch in grondmengmonster 3 onderzocht. Uit de resultaten van dit betreffende grondmengmonster blijkt, dat geen verhoogde concentratie minerale olie is aangetroffen. Vorenstaande impliceert dat de alhier gebezigde bedrijfsactiviteiten geen directe invloed op de bodemkwaliteit hebben gehad.
Bestrijdingsmiddelen
Uit de analyseresultaten van de grondmengmonsters 1 en 2 blijkt, dat in grondmengmonster 1 diverse lichte overschrijdingen met OCB's worden aangetroffen. De aangetroffen concentraties overschrijden de achtergrondwaarden danwel rapportagegrenzen doch niet de interventiewaarden. Vorenstaande impliceert dat voornoemde overschrijdingen als licht overschrijdingen kunnen worden bestempeld. Uit de analyseresultaten van grondmengmonster 2 blijkt, dat geen verhoogde parameters met voornoemde stoffen worden aangetroffen.
Ondergrond
De ondergrond is analytisch in grondmengmonster 6 onderzocht. Uit de resultaten van dit betreffende grondmengmonster blijkt, dat behoudens een lichte overschrijding met PCB geen verdere verontreinigingen worden aangetroffen. Ondanks de lichte overschrijding kan de ondergrond van onderhavig perceel op basis van een indicatieve toetsing aan het Besluit bodemkwaliteit als klasse AW2000 grond worden bestempeld.
Asbest
Tijdens het verrichten van het bodemonderzoek zijn zintuiglijk geen asbestverdachte materialen aangetoond, hetgeen analytisch is bevestigd middels een 2-tal grondmengmonsters.
Conclusie
Resumerend kan worden gesteld, dat ondanks de plaatselijk aangetroffen sterk verhoogde concentraties zink en koper deze geen directe belemmeringen voor de beoogde bestemmingsplanwijziging opleveren. Men dient zich er wel bewust van te zijn dat op het onderzocht perceel sprake is van sterk verontreinigde bodemlagen (ernstig geval van bodemverontreiniging), welke bij eventuele bouwplannen aanleiding kunnen geven tot een aanvullend c.q. nader onderzoek danwel het opstellen van een BUS-melding of saneringsplan.
Gelet op vorenstaande vormt het aspect bodem geen belemmeringen voor de beoogde planontwikkeling.
Met betrekking tot het aspect geluid kan sprake zijn van geluidbelasting als gevolg van wegverkeerslawaai, industrielawaai en spoorweglawaai.
Bij voorliggende ontwikkeling speelt het aspect wegverkeerslawaai een rol.
Ten aanzien van alle soorten wegen geldt een geluidszone, die ook wettelijk is vastgelegd in de Wet geluidhinder. Voor wegen die buiten de bebouwde kom zijn gelegen, en die bestaan uit één of twee rijstroken, geldt een wettelijk vastgestelde geluidzone van 250 meter aan weerszijden van de weg (gemeten vanuit de wegas). Wegen waarop een maximum snelheid geldt van 30 km/u zijn niet voorzien van geluidzones.
Wanneer er ontwikkelingen worden gerealiseerd binnen geluidzones van wegen, zal middels een akoestisch onderzoek moeten worden aangetoond dat de gevelbelasting vanwege het wegverkeerslawaai niet zodanig is dat de, in de Wet geluidhinder opgenomen, voorkeursgrenswaarde van 48 dB voor burgerwoningen wordt overschreden. Is dit wel het geval, dan zal een procedure voor het vaststellen van een hogere grenswaarde gevolgd dienen te worden.
Onderhavig plangebied is gelegen aan de weg 'Libeek' te Sint Geertruid. Voor deze weg geldt een maximum snelheid van 60 km/u. Dergelijke wegen zijn op basis van de Wet geluidhinder gezoneerd. Het verrichten van een akoestisch onderzoek naar de gevelbelasting vanwege wegverkeerslawaai is in beginsel noodzakelijk. Dat neemt niet weg dat voorliggende planontwikkeling niet voorziet in het realiseren van nieuwe verblijfsruimten. Het gebruik van de woningen als zodanig blijft gelijk. Sprake is van een planologische wijziging van 'bedrijfswoningen' naar 'burgerwoningen'. De Wet geluidhinder (artikel 76, lid 3) schrijft voor dat geluidbelasting op bestaande woningen niet getoetst hoeven te worden aan de grenswaarden.
Het aspect wegverkeerslawaai vormt zodoende geen belemmeringen voor voorliggende planontwikkeling.
Milieuzonering zorgt ervoor dat nieuwe bedrijven een passende locatie in de nabijheid van woningen krijgen en dat (andersom) nieuwe woningen op een verantwoorde afstand van bedrijven gesitueerd worden. Het waar mogelijk scheiden van bedrijven en woningen bij nieuwe ontwikkelingen dient twee doelen:
De beoogde ontwikkeling ziet op het saneren van de agrarische bedrijfsactiviteiten op de locatie Libeek 18/18a Sint Geertruid. Daarnaast wordt beoogd om de bedrijfswoningen om te vormen tot reguliere burgerwoningen. Deze ontwikkeling leidt tot een afname van negatieve milieueffecten voor nabijgelegen woningen.
De directe omgeving van onderhavige locatie wordt in hoofdzaak gekenmerkt als een overwegend woongebied. Aan de westzijde van het plangebied is een agrarisch bedrijf aanwezig met eveneens twee bedrijfswoningen. Indien het gebruik wordt gewijzigd zodat ter plekke reguliere woondoeleinden zijn toegestaan, levert dit geen belemmeringen op voor de naastgelegen agrarische bedrijvigheid. De huidige bedrijfswoningen vormen namelijk al een gevoelige functie ten opzichte van de naastgelegen bedrijfsactiviteiten en daarmee zijn deze woningen reeds maatgevend voor de activiteiten. Immers, in de bestaande situatie moet bij de bedrijfsvoering van het naastgelegen bedrijf al rekening worden gehouden met de bedrijfswoningen. Bij het wijzigen van de bestemming wijzigt aan de feitelijke situatie niks waardoor geen sprake is van (extra) belemmeringen voor de naastgelegen bedrijfsactiviteiten.
Onderhavig plangebied is direct grenzend aan agrarische gronden gelegen waar het op basis van het geldende bestemmingsplan is toegestaan om fruitteelt te exploiteren. Bij fruitteelt wordt gebruik gemaakt van chemische bestrijdingsmiddelen die, vanwege drift, slecht voor de gezondheid kunnen zijn voor de mens.
Vooropgesteld moet worden dat de spuitcirkelproblematiek een rol speelt indien een gevoelige functie wordt toegevoegd. Rekening houdend met onderhavige planontwikkeling is van belang dat het aantal woningen op onderhavige locatie niet toeneemt en daarnaast worden deze gerealiseerd op gronden waar in de bestaande situatie bedrijfswoningen zijn toegestaan. Daar komt bij dat in de bestaande situatie twee bedrijfswoningen binnen het ter plaatse geldende bouwvlak toegestaan. Met onderhavige ontwikkeling wordt dit bouwvlak in omvang beperkt waardoor de situatie ter plaatse verbetert ten aanzien van het aspect spuitzones. Bovendien is van belang dat door het vervallen van de planologische mogelijkheden om ter plekke agrarische bedrijfsactiviteiten te exploiteren, het woon- en leefklimaat wordt verbeterd ten opzichte van de bestaande situatie. De locatie wordt dan ook minder intensief gebruikt, hetgeen de goede ruimtelijke ordening positief beïnvloedt. Daarnaast verbetert het woon- en leefklimaat ter plaatse. Met onderhavige ontwikkeling ontstaat dan ook een betere situatie ten aanzien van het aspect spuitzones.
Gelet op het vorenstaande vormt het aspect milieuzonering geen belemmering voor de voorgenomen planontwikkeling.
Sinds 15 november 2007 zijn de belangrijkste bepalingen inzake de luchtkwaliteit opgenomen in hoofdstuk 5, titel 5.2 van de Wet milieubeheer (hierna ook: Wm). Omdat de luchtkwaliteitseisen op zijn genomen in titel 5.2 van de Wm, staat deze ook wel bekend als de 'Wet luchtkwaliteit'.
Het doel van titel 5.2 Wm is om de mensen te beschermen tegen de negatieve gevolgen van luchtverontreiniging op hun gezondheid. In de wet- en regelgeving zijn de richtlijnen uit de Europese regelgeving opgenomen, waaraan voorgenomen ontwikkelingen dienen te voldoen.
Als aan minimaal één van de volgende voorwaarden wordt voldaan, vormen de luchtkwaliteitseisen in beginsel geen belemmering voor het uitoefenen van de bevoegdheid van een bestuursorgaan ex. artikel 5.16 Wm:
Het besluit NIBM
Deze Algemene maatregel van Bestuur (AmvB) legt vast wanneer een project 'niet in betekenende mate' bijdraagt aan de toename van concentraties van bepaalde stoffen in de lucht. Een project is NIBM wanneer het aannemelijk is dat het een toename van de concentratie veroorzaakt van maximaal 3%. De 3% grens wordt gedefinieerd als 3% van de grenswaarde voor de jaargemiddelde concentratie van fijn stof (PM10) of stikstofdioxide (NO2). Dit komt overeen met 1,2 microgram/m3 voor zowel PM10 als NO2. Het NSL is vanaf augustus 2009 van kracht, zodat de 3% grens aangehouden dient te worden.
In de regeling NIBM is (onder andere) aangegeven dat een plan tot 1.500 woningen niet in betekenende mate bijdraagt aan de toename van de concentratie fijn stof en stikstofdioxide in de lucht.
Voorliggend planvoornemen heeft betrekking op het herbestemmen van een agrarische bedrijfslocatie naar 'Wonen'. Het agrarisch bedrijf ter plekke zal worden beëindigd en de voormalige bedrijfswoningen mogen worden gebruikt als reguliere burgerwoningen. Per saldo zal sprake zijn van een verbetering van de luchtkwaliteit, omdat het exploiteren van agrarische activiteiten wordt wegbestemd.
NIBM-tool InfoMil
Ook zal het plan niet leiden tot een dusdanig aantal toenemende verkeersbewegingen dat de grenswaarde van de luchtkwaliteit daarmee wordt overschreden. InfoMil heeft een NIBM-tool ontwikkeld waarmee een 'worst-case' berekening kan worden verricht voor de bijdrage van het extra verkeer als gevolg van een plan op de luchtkwaliteit. Dit rekenmodel toont aan dat tot 2.138 extra voertuigen (weekdaggemiddelde) niet in betekenende mate bijdragen aan de verslechtering van de luchtkwaliteit. Hierbij wordt uitgegaan van 0% vrachtverkeer. Een toename van een dergelijk aantal verkeersbewegingen van en naar onderhavig plangebied is door voorliggend voornemen niet te verwachten.
Besluit gevoelige bestemmingen
Dit besluit is gericht op de beperking van de vestiging in de nabijheid van provinciale en rijkswegen van gevoelige bestemmingen, zoals gebouwen voor kinderopvang, scholen, verzorgings- of verpleegtehuizen. Het besluit is niet van toepassing op onderhavig planvoornemen.
Gelet op het vorenstaande vormt het aspect luchtkwaliteit geen belemmeringen voor onderhavige planontwikkeling.
Bij onderhavige planontwikkeling is géén sprake van het realiseren van een zogenaamd kwetsbaar object in het kader van externe veiligheid. De bestaande bedrijfswoningen zijn immers reeds een kwetsbaar object en als gevolg van de beoogde bestemmingswijziging neemt het aantal kwetsbare objecten of de personendichtheid niet toe. Vandaar dat enkel in z'n algemeenheid wordt ingegaan op het beleid omtrent externe veiligheid.
Beleid
Het beleid in het kader van de externe veiligheid is gericht op het beperken en beheersen van risico's voor de omgeving voor wat betreft handelingen met gevaarlijke stoffen. Deze handelingen kunnen zowel betrekking hebben op het gebruik, de opslag en de productie van gevaarlijke stoffen, als op het vervoer van deze stoffen.
Uit het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) en de richtlijnen voor het vervoer van gevaarlijke stoffen, vloeit de verplichting voort om in het kader van ruimtelijke plannen in te gaan op de risico's in het plangebied als gevolg van handelingen met gevaarlijke stoffen. Deze risico's worden beoordeeld op twee soorten risico: het groepsrisico en het plaatsgebonden risico.
Plaatsgebonden risico
Het plaatsgebonden risico beschrijft de kans dat een onbeschermd individu in een jaar komt te overlijden als gevolg van een ongeval met gevaarlijke stoffen. Het plaatsgebonden risico wordt uitgedrukt in risicocontouren rondom de risicobron. Voorbeelden van risicobronnen zijn bedrijven, wegen en spoorlijnen. De 10-6-contour is de maatgevende grenswaarde, binnen welke contour geen kwetsbare objecten mogen worden opgericht.
Groepsrisico
Het groepsrisico beschrijft de kans dat een groep van 10 of meer personen tegelijkertijd komt te overlijden als gevolg van een ongeval met gevaarlijke stoffen. Dit risico geeft een indicatie van de maatschappelijke ontwrichting in geval van een ramp. Het groepsrisico wordt uitgedrukt in een grafiek. In het Bevi is een verantwoordingsplicht binnen het invloedsgebied opgelegd, i.c. het gebied binnen de zogenaamde 1%-letaliteitsgrens, zijnde de afstand vanaf een risicobedrijf waarop nog slechts 1% van de blootgestelde mensen in de omgeving overlijdt bij een ongeval op het risicobedrijf.
Voor elke verandering van het groepsrisico, dit kan een af- of toename zijn, in het invloedsgebied moet verantwoording worden afgelegd. Deze verantwoording ziet toe op de wijze waarop de toelaatbaarheid van de verandering van het groepsrisico in de besluitvorming is betrokken. Samen met de hoogte van het groepsrisico, worden ook andere aspecten meegewogen in de beoordeling van het groepsrisico. Hieronder vallen onder meer de zelfredzaamheid en de bestrijdbaarheid van een calamiteit.
Verantwoording van het groepsrisico
Voor bepaalde situaties geldt op basis van het beleid een verplichting tot verantwoording van het groepsrisico. Deze verantwoordingsplicht houdt in dat iedere wijziging met betrekking tot planologische keuzes moet worden onderbouwd én verantwoord door het bevoegd gezag. Hierbij geeft het bevoegd gezag aan of het groepsrisico in de betreffende situatie aanvaardbaar wordt geacht. In het Bevi, de Bevt (Besluit externe veiligheid transportroutes) en het Bevb (Besluit externe veiligheid buisleidingen) zijn bepalingen opgenomen waaraan deze verantwoording dient te voldoen.
De verantwoording van het groepsrisico is conform het Bevi van toepassing indien sprake is van een ruimtelijke ontwikkeling binnen het invloedsgebied van een Bevi-inrichting.
Voor buisleidingen geldt dat de verantwoording van het groepsrisico van toepassing is binnen de 1%- letaliteitsafstand van de buisleiding. Als de ruimtelijke ontwikkeling buiten de 100%-letaliteitsafstand plaatsvindt of buiten de 10-8 plaatsgebonden risicocontour voor toxische stoffen, of het groepsrisico kleiner is dan 0,1 maal de oriëntatiewaarde of met minder dan 10% toeneemt, kan een aantal onderdelen van de verantwoording achterwege worden gelaten. In dat geval richt de focus zich hoofdzakelijk op de mogelijkheden tot voorbereiding van bestrijding en beperking van de omvang van een ramp of zwaar ongeval alsmede hulpverlening en zelfredzaamheid.
Conform het Bevt dient een significante toename van het groepsrisico of een overschrijding van de oriëntatiewaarde verantwoord te worden.
Ten behoeve van de beoordeling van de voor onderhavige kwetsbare objecten mogelijke externe veiligheidsrisico's, is de Risicokaart Limburg geraadpleegd. Op de risicokaart is informatie opgenomen over transportroutes, buisleidingen, en risicovolle inrichtingen.
Uitsnede risicokaart met aanduiding plangebied
Situatie plangebied inzake Bevi / risicovolle inrichtingen
Op een afstand van circa 1.450 meter van onderhavig plangebied is een bovengrondse propaantank gelegen met een inhoud van 7990 liter. Voor deze propaantank geldt een risicoafstand (PR 10-6) van 25 meter. Aan deze afstand wordt ruim voldaan.
Bovendien is op een afstand van circa 370 meter van het plangbeied een gasdrukregel- en meetstation aanwezig. Voor deze risicovolle inrichting geldt een risicoafstand (PR 10-6) van 25 meter. Aan deze afstand wordt ruim voldaan.
Transportroutes gevaarlijke stoffen
Binnen straal van circa 1 kilometer rondom onderhavige plangebied is geen sprake van transportroutes van gevaarlijke stoffen.
Transportleidingen gevaarlijke stoffen
Uit bestudering van de risicokaart blijkt dat op circa 490 meter ten oosten van het plangebied een ondergrondse buisleiding is gelegen. Deze is in beheer bij de Defensie Pijpleiding Organisatie. Deze heeft een uitwendige diameter van 10,75 inch en een maximale werkdruk van 80 bar. Voor deze buisleiding geldt een risicoafstand (PR 10-6) van 0 meter. Het plaatsgebonden risico vormt derhalve geen belemmering voor de ontwikkeling.
Als gevolg van de planontwikkeling ontstaan er geen (extra) risico's in het kader van externe veiligheid. Daarbij kan worden gesteld dat de zelfredzaamheid in casu goed te noemen is. Ook is de bereikbaarheid van de locatie bij een eventuele calamiteit goed. Hierdoor is de planontwikkeling in het kader van de externe veiligheid verantwoord te noemen.
Gelet op het vorenstaande vormt het aspect externe veiligheid geen belemmeringen voor de planontwikkeling.
Naast de diverse milieutechnische aspecten, zoals uiteengezet in Hoofdstuk 5, dient tevens te worden gekeken naar de overige ruimtelijke aspecten. In dit hoofdstuk wordt ingegaan op de aspecten archeologie en cultuurhistorie, kabels en leidingen, verkeer en parkeren, waterhuishouding, natuur- en landschap, flora en fauna en duurzaamheid.
Archeologische waarden zijn bij wet beschermd. Daaromtrent zijn in de Erfgoedwet bepalingen opgenomen die de gemeenteraad in acht moet nemen.
Onderhavig plangebied is volgens de gemeentelijke archeologische monumenten- en verwachtingskaart in hoofdzaak gesitueerd in een gebied aangeduid als 'Monumenten van hoge waarde, niet beschermd volgens de Monumentenwet' (waardecategorie 3) en gedeeltelijk binnen de zone 'Gebieden met een lage verwachting (trefkans) (waardecategorie 6). Bij gebieden die zijn gelegen in waardecategorie 3 dient bij bodemverstoringen dieper dan 30 centimeter beneden maaiveld én een verstoringsoppervlak van meer dan 250 m² archeologisch onderzoek te worden verricht naar eventuele archeologische (ondergrondse) waarden. Bij gebieden die zijn gelegen in waardecategorie 6 dient bij bodemverstoringen dieper dan 40 centimeter beneden maaiveld én een verstoringsoppervlak van meer dan 25.000 m2 archeologisch onderzoek te worden verricht.
Uitsnede monumenten- en verwachtingskaart met aanduiding plangebied
Voorliggend planvoornemen voorziet in een planologische functiewijziging. Middels voorliggend wijzigingsplan zal de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie' overeenkomstig het bestemmingsplan 'Buitengebied Margraten 2009, inclusief 1e herziening' worden gehandhaafd. Op deze manier vormt bij eventuele toekomstige nieuwe bodemverstoringen het aspect archeologie een toetsingspunt.
Op basis van de Erfgoedwet geldt te allen tijde de verplichting dat, indien tijdens toekomstige graafwerkzaamheden desondanks archeologische materialen en/of sporen aangetroffen worden aangetroffen, deze per direct gemeld dienen te worden bij de gemeente Eijsden-Margraten.
Gelet op het vorenstaande vormt het aspect archeologie geen belemmeringen voor de planontwikkeling.
Door het plangebied lopen geen boven- en/of ondergrondse leidingen. Er is op dat gebied derhalve geen sprake van bijbehorende (planologische) beschermingszones en/of belangen van derden op dit punt.
De aanwezigheid van kabels en leidingen met betrekking tot de nutsvoorzieningen in de omgeving is evident. Bij het eventueel nader uitwerken van de aansluitingen, dient met de verschillende netwerkbeheerders contact te worden opgenomen.
Gelet op het vorenstaande vormt het aspect kabels en leidingen geen belemmeringen voor de planontwikkeling.
Met betrekking tot onderhavige planontwikkeling dienen de (eventuele) gevolgen voor de verkeersstructuur alsmede het parkeren inzichtelijk te worden gemaakt.
De weg Libeek is een rustige weg die het buurtschap Moerslag en de dorpskern Mheer met elkaar verbindt. Vooropgesteld moet worden dat de beoogde bestemmingswijziging zal leiden tot minder verkeersbewegingen. De beoogde ontwikkeling heeft namelijk tot gevolg dat de agrarische bedrijfslocatie ter plekke wordt beëindigd. Daarmee verdwijnt het (overigens beperkte) agrarisch verkeer van en naar de locatie. Geconcludeerd moet worden dat de beoogde ontwikkeling leidt tot een beperkte afname aan verkeersbewegingen.
Ter plekke van het plangebied worden de twee agrarische bedrijfswoningen omgevormd tot reguliere burgerwoningen. Nieuwe woonfuncties dienen op eigen terrein in de parkeerbehoefte te voorzien. Ter plekke is ruim voldoende gelegenheid om op eigen terrein vier auto's te parkeren.
Geconcludeerd wordt dat het aspect verkeer en parkeren geen belemmering vormt voor onderhavig planvoornemen.
In het Nationaal Waterprogramma 2022-2027 zijn de hoofdlijnen van het nationale waterbeleid en de daartoe behorende aspecten van het nationale ruimtelijke beleid beschreven. Met dit Nationaal Waterprogramma voldoet Nederland aan de Europese eisen die voortvloeien uit de Kaderrichtlijn Water (KRW), de Richtlijn Overstromingsrisico`s (ROR) en de Kaderrichtlijn Mariene Strategie (KMS).
Het Provinciaal Waterprogramma is een uitwerking van de Omgevingsvisie Limburg en bevat de doelstellingen die de provincie Limburg de komende planperiode samen met haar partners willen bereiken op het gebied van water. Centraal staat hierbij het realiseren van een duurzaam, robuust en ecologisch gezond watersysteem dat kan omgaan met wateroverlast en droogte en dat voorziet in voldoende water van goede kwaliteit.
Het is de uitdaging om een watersysteem te realiseren dat water kan vasthouden om Limburg door droge perioden heen te helpen, met tegelijkertijd voldoende ruimte om de piekbuien op te vangen, dat zo veel mogelijk aansluit bij natuurlijke processen en dat ecologisch goed functioneert. De ambitie is om de doelstelling van een duurzaam, robuust en ecologisch gezond watersysteem in 2050 gerealiseerd te hebben. De focus ligt in deze planperiode op de kwaliteit. Kwaliteit door aan de slag te gaan met de gebiedsgerichte aanpak, waarbij het nemen van (water) maatregelen bijdraagt aan de kwaliteit van het watersysteem, de kwaliteit van de Natura 2000-gebieden en de landbouw.
In het Provinciaal Waterprogramma ligt de focus op kwaliteit. Verbetering van de kwaliteit van ons grond- en drinkwater is noodzakelijk om in de toekomst over voldoende water van een goede kwaliteit te kunnen beschikken; voor de natuur, menselijke consumptie, landbouw en industrie. Tevens wordt gewerkt aan actief grondwaterbeheer: water vasthouden, het verbruik verminderen en bij schaarste zorgen voor verdeling.
Tenslotte betekent de keuze voor kwaliteit ook de focus op de kwaliteit van de leefomgeving en daarmee op het voorkomen van wateroverlast en schade als gevolg van overstromingen.
Onderhavig voornemen ziet op het wijzigen van de bestemming 'Agrarisch – Bedrijf' naar de bestemming 'Wonen'. Daarmee is sprake van het doorvoeren van een functiewijziging van bestaande bebouwing. Aangezien sprake is van een inpandige functiewijziging treden geen wijzigingen op in de waterhuishouding binnen het plangebied. Derhalve hoeft de watertoets niet te worden doorlopen.
Gelet op het vorenstaande vormt het aspect waterhuishouding geen belemmeringen voor de beoogde ontwikkeling.
Natura2000 is een Europees netwerk van beschermde natuurgebieden. In Natura2000 gebieden worden bepaalde diersoorten en hun natuurlijke leefomgeving beschermd door de biodiversiteit te behouden. Natura2000 gebieden worden beschermd door de Wet natuurbescherming (Wnb). Onderhavig plangebied is op een afstand van circa 415 meter gelegen van het meest nabijgelegen Natura2000 gebied 'Savelsbos'.
In mei 2019 heeft de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State beslist dat het Programma Aanpak Stikstof (PAS) niet gebruikt mag worden als basis om toestemming te verlenen voor activiteiten die leiden tot een stikstoftoename ter plaatse van stikstofgevoelige habitattypen en soorten in Natura 2000-gebieden. Deze beslissing heeft consequenties voor ruimtelijke ontwikkelingen welke een toename van de stikstofdepositie tot gevolg hebben. Het PAS mag immers niet meer gebruikt worden als basis voor toestemmingverlening voor activiteiten en plannen die kunnen leiden tot een toename van de stikstofdepositie.
De sloopfase en de realisatiefase zijn met ingang van het Besluit stikstofreductie en natuurverbetering (Bsn), vastgesteld d.d. 1 juli 2021, en gebaseerd op de Wet stikstofreductie en natuurverbetering (Wsn), vastgesteld d.d. 1 juli 2021, vrijgesteld van vergunningplicht in het kader van de Wet natuurbescherming. Deze vrijstelling geldt echter niet voor structurele stikstofemissies in de gebruiksfase of voor andere emissies dan stikstof.
Rekening houdend met onderhavig voornemen is een stikstofonderzoek uitgevoerd, hetgeen is bijgevoegd als Bijlage 3. In het stikstofonderzoek wordt de realisatiefase en de gebruiksfase beschouwd. Uit de berekeningen met AERIUS blijkt dat er geen sprake is van stikstofdepositie op stikstof gevoelige natuurgebieden. De depositie bedraagt 0,00 mol potentieel zuur/ha/jaar. Derhalve kunnen negatieve effecten op instandhoudingsdoelen van N2000 gebieden ten gevolge van stikstof met zekerheid worden uitgesloten.
Op 1 januari 2017 is de Wet natuurbescherming in werking getreden. Deze wet vervangt 3 wetten: de Natuurbeschermingswet 1998, de Boswet en de Flora- en faunawet. In deze wet zijn de onderdelen uit de Europese Habitatrichtlijn en onder meer de Vogelrichtlijn, die de bescherming van soorten betreft, geïmplementeerd. De wet biedt ook het kader voor de bescherming van inheemse dier- en plantensoorten die geen bescherming genieten op grond van de Habitatrichtlijn. Er gelden een aantal verboden ter bescherming van beschermde dier- en plantensoorten. Artikel 1.11 Wet natuurbescherming voorziet in een algemene verplichting voor een ieder om voldoende zorg te dragen voor Natura 2000-gebieden, bijzondere nationale natuurgebieden en voor in het wild levende dieren en planten en hun directe leefomgeving.
Aangezien onderhavige ontwikkeling gepaard gaat met het slopen van een bestaand bijgebouw, is rekening houdend met deze sloopactiviteiten een quickscan flora en fauna uitgevoerd. De rapportage van de quickscan flora en fauna is bijgevoegd als Bijlage 4.
Op basis van het literatuuronderzoek en het veldbezoek is gebleken dat de sloop van de schuur geen negatief effect heeft op beschermde soorten flora en fauna. Er is geen risico op het overtreden van verbodsbepalingen van de Wet natuurbescherming, artikel 3.5. Er is dan ook geen nader onderzoek nodig naar de aanwezigheid van beschermde flora en fauna.
Op het moment dat gedurende het broedseizoen (maart tot en met augustus) wordt gestart met de sloop van de schuur, dient een check door een deskundig ecoloog te worden uitgevoerd naar de aanwezigheid van vogelnesten.
Op basis van het voorgaande wordt geconcludeerd dat met betrekking tot het aspect flora- en fauna geen belemmeringen aanwezig zijn ten behoeve van onderhavige ontwikkeling.
De uitvoerbaarheid van de planontwikkeling dient in relatie tot de gemeentelijke financiën te zijn gewaarborgd. Daarbij dient ook te worden onderzocht of en in hoeverre de voorgenomen afwijkingen ten opzichte van het vigerende bestemmingsplan aanleiding kunnen geven tot aanspraken om planschade als bedoeld in artikel 6.1 van de Wet ruimtelijke ordening.
Afdeling 6.2 van de Wet ruimtelijke ordening draagt de titel 'Grondexploitatie'. In dit hoofdstuk wordt ingegaan op de mogelijkheden voor gemeenten (en ook provincie en Rijk indien deze als planwetgever optreden) om langs publiekrechtelijke weg eisen te stellen aan het in exploitatie brengen van gronden. Het gaat dan onder andere om eisen op het gebied van kostenverhaal, sociale woningbouw, particulier opdrachtgeverschap en fasering van de invulling van den openbare ruimte. Ook zijn in afdeling 6.2 Wro twee bepalingen opgenomen over de wijze waarop langs privaatrechtelijke weg eisen gesteld kunnen worden aan het in exploitatie brengen van gronden.
Afdeling 6.4 Wro beschrijft een publiekrechtelijk stelsel waarbinnen door gemeenten (en in voorkomend geval provincie of Rijk) eisen gesteld kunnen worden aan de grondexploitatie. Dit publiekrechtelijk instrumentarium is aanvullend van aard. Het primaat ligt bij vrijwillige civielrechtelijke afspraken. Deze civielrechtelijke afspraken worden gemaakt in hetzij een anterieure overeenkomst (er is nog geen exploitatieplan vastgesteld) hetzij een posterieure overeenkomst (er is al een exploitatieplan vastgesteld).
Artikel 6.12, lid 1 Wro bepaalt dat de gemeenteraad wordt verplicht om de gronden, waarop een bij algemene maatregel van bestuur aangewezen bouwplan is voorgenomen, een exploitatieplan op te stellen. Artikel 6.2.1 Besluit ruimtelijke ordening geeft aan om welke bouwplannen het gaat.
Hoofdregel is dat er een plicht bestaat voor het opstellen van een exploitatieplan. Onder artikel 6.12, lid 2 Wro wordt hierop echter een aantal uitzonderingsmogelijkheden geboden:
De gemeente Eijsden-Margraten sluit een anterieure overeenkomst met de initiatiefnemer van het planvoornemen. Hiermee is het kostenverhaal anderszins geregeld.
Artikel 6.1 Wet ruimtelijke ordening biedt de grondslag voor de vergoeding van zogenoemde planschade. Deze schadevergoeding wordt (in beginsel) door het college van burgemeester en wethouders van de betreffende gemeente toegekend aan degene die als gevolg van een planontwikkeling schade lijdt.
Artikel 6.4a Wro bepaalt dat de gemeente de mogelijkheid heeft om met een initiatiefnemer van een planontwikkeling een overeenkomst te sluiten. De strekking van dergelijke planschadeovereenkomst is dat de door derden geleden schade geheel (of gedeeltelijk) voor rekening komt van de initiatiefnemer, omdat de schade voortvloeit uit het op zijn of haar verzoek ten behoeve van een planontwikkeling wijzigen van het bestemmingsplan of verlenen van een omgevingsvergunning.
De gemeente Eijsden-Margraten sluit een planschade-verhaalsovereenkomst met de initiatiefnemer. Eventuele tegemoetkomingen in planschade zijn dan ook niet voor rekening van de gemeente Eijsden-Margraten.
Het wijzigingsplan 'Libeek 18/18a Sint Geertruid' van de gemeente Eijsden-Margraten bestaat uit voorliggende toelichting, regels en een digitale verbeelding schaal.
Op 1 juli 2008 is de nieuwe Wet ruimtelijke ordening (Wro) in werking getreden. Behalve een vernieuwd stelsel voor processen voor de ruimtelijke ordening in Nederland, worden met de inwerkingtreding van de nieuwe Wro ook de resultaten van DURP (Digitale Uitwisseling in Ruimtelijke Processen) wettelijk verankerd. Dit houdt in dat nagenoeg alle instrumenten uit de Wro door bronhouders digitaal beschikbaar zijn, waardoor de bestemmingsplannen/wijzigingsplannen onderling vergelijkbaar worden. Hiervoor is het pakket 'RO Standaarden 2008' ontwikkeld, dat wettelijk is vastgelegd in de bij de Wro behorende 'Regeling standaarden ruimtelijke ordening'.
Vergelijkbaarheid van bestemmingsplannen, inpassingsplannen en wijzigingsplannen wordt door de SVBP2012 (Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen 2012) op drie manieren gerealiseerd:
Vanaf 1 januari 2010 dient een bestemmingsplan/wijzigingsplan digitaal raadpleegbaar en uitwisselbaar te zijn. Voorliggend wijzigingsplan voldoet aan deze digitaliseringverplichting.
Een wijzigingsplan bestaat uit een toelichting, regels en een verbeelding. De regels en verbeelding vormen tezamen het juridisch bindende gedeelte van het wijzigingsplan. Beide planonderdelen dienen in onderling verband te worden bezien. De regels en de verbeelding zijn namelijk onlosmakelijk met elkaar verbonden, aangezien op de verbeelding de bestemmingen visueel zijn weergegeven en de regels onder andere het gebruik en de bouwmogelijkheden bij deze bestemmingen geven.
De toelichting van het wijzigingsplan heeft geen rechtskracht, maar is wel een belangrijk onderdeel van het totale plan. De toelichting geeft namelijk een weergave van de beweegredenen, de onderzoeksresultaten en de beleidsuitgangspunten zoals deze aan het wijzigingsplan ten grondslag liggen. Tot slot is de toelichting een belangrijk hulpmiddel bij de interpretatie van het wijzigingsplan.
Conform de SVBP2012 dienen de regels van een bestemmingsplan volgens een bepaalde opbouw te worden opgesteld, waarbij opgemerkt dient te worden dat niet elk bestemmingsplan alle elementen van navolgende opbouw bevat:
- Hoofdstuk 1: Inleidende regels
- Hoofdstuk 2: Bestemmingsregels
- Hoofdstuk 3: Algemene regels
- Hoofdstuk 4: Overgangs- en slotregels
Omdat in casu sprake is van een wijzigingsplan dienen voor voorliggende planontwikkeling de regels van het 'moederplan', het bestemmingsplan 'Buitengebied Margraten 2009, inclusief eerste herziening 2010', één op één van toepassing te worden verklaard.
De 'vroegere' plankaart wordt in het kader van het huidige planologische regime aangeduid als 'verbeelding'. Op een verbeelding wordt de grens van het plangebied weergegeven waarbinnen onder meer de verschillende (dubbel)bestemmingen, bouwvlakken en bouw-/functie-/maatvoeringsaanduidingen (en de ligging daarvan) visueel zijn weergegeven.
De verbeelding met betrekking tot voorliggend wijzigingsplan is digitaal raadpleegbaar via www.ruimtelijkeplannen.nl.
Verder voorziet bijbehorende verbeelding in de naam van voorliggend wijzigingsplan en een tekeningnummer. Dit zijn verplichtingen in het kader van de nieuwe Wet ruimtelijke ordening.
De verbeelding is direct (juridisch) verbonden met de bijbehorende regels. In deze regels worden de condities en voorwaarden gesteld behorende bij de verschillende bestemmingen.
De procedure voor vaststelling van een wijzigingsplan is door de wetgever geregeld. Aangegeven is dat tussen gemeente en verschillende instanties overleg over het plan moet worden gevoerd alvorens een ontwerp wijzigingsplan ter visie kan worden gelegd. Bovendien is het noodzakelijk dat belanghebbenden de gelegenheid hebben om hun visie omtrent het plan te kunnen geven. Pas daarna kan de wettelijke procedure met betrekking tot vaststelling van het wijzigingsplan van start gaan.
Artikel 3.1.1 Besluit ruimtelijke ordening (Bro) bepaalt dat burgemeester en wethouders bij de voorbereiding van een bestemmingsplan, waar nodig, overleg plegen met andere betrokken overheden en overheidsdiensten (wettelijke adviseurs). Daarbij moet worden gedacht aan naburige gemeenten, het waterschap, en de diensten van het Rijk en de provincie. Overleg met het waterschap is altijd verplicht, terwijl het tot de verantwoordelijkheid van de gemeente behoort om te beoordelen of overleg met de desbetreffende diensten van het Rijk en de provincie nodig is. Artikel 3:6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) is van overeenkomstige toepassing.
De bedoeling van dit vooroverleg is voornamelijk om de opstellers van het plan tijdig de mogelijkheid te geven het plan desgewenst aan opmerkingen van andere overheden aan te passen.
Ingevolge artikel 1.3.1 Besluit ruimtelijke ordening dienen burgemeester en wethouders te besluiten en te publiceren of er terinzagelegging van het bestemmingsplan plaatsvindt, of er zienswijzen kunnen worden ingediend en of een onafhankelijke adviesinstantie advies uitbrengt. Ook is in voornoemd artikel bepaald dat het voornemen tot het voorbereiden van een bestemmingsplan, waarbij geen MER wordt opgesteld, dient te worden gepubliceerd conform artikel 3:12, lid 1 en 2 van de Algemene wet bestuursrecht en langs elektronische weg.
De gemeente Eijsden-Margraten heeft kenbaar gemaakt dat voor voorliggende planontwikkeling geen inspraak hoeft te worden gehouden met als gevolg dat direct wordt overgegaan tot de formele wijzigingsplanprocedure (vanaf ontwerp plan).
De wettelijke (formele) wijzigingsplanprocedure, die circa 20 weken in beslag neemt, bestaat uit de volgende stappen:
Het ontwerp van voorliggend wijzigingsplan heeft vanaf [ datum ] tot en met [ datum ] voor zienswijzen ter visie gelegen. Gedurende deze termijn zijn [ wel / geen ] zienswijzen ingekomen.
[ indien van toepassing: ]
Ten aanzien van deze zienswijzen heeft het college van burgemeester en wethouders een beantwoording geformuleerd in een zienswijzennota [ controleren of dit correcte benaming is ]. De zienswijzennota is toegevoegd als bijlage [ … ].
Deze zienswijzennota wordt samen met het ontwerp van voorliggend wijzigingsplan voorgelegd aan de gemeenteraad ter vaststelling.
Op [datum] is het wijzigingsplan [gewijzigd] [ongewijzigd] vastgesteld.