direct naar inhoud van Toelichting
Plan: De Hemmen III fase 2
Status: ontwerp
Plantype: wijzigingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.1900.2023oostWPsneehemm-ontw

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding

De gemeente Súdwest-Fryslân is gestart met de ontwikkeling van het bedrijvenpark De Hemmen III langs de N7. De Hemmen III is een voortzetting van De Hemmen I en II en de beoogde uitbreiding komt voort uit de toenemende belangstelling vanuit de markt en afspraken die met provincie Fryslân en regiogemeente De Fryske Marren zijn gemaakt. Met het bestemmingsplan werd 12,5 hectare (netto uitgeefbaar) bedrijventerrein rechtstreeks mogelijk gemaakt en er is met een wijzigingsbevoegdheid voorgesorteerd op de ontwikkeling van nog eens 12,5 hectare.

Inmiddels is 80% van het bedrijventerrein uitgegeven. Dit vormt het startpunt om het tweede deel te gaan uitwerken. Met het opstellen van dit wijzigingsplan wordt toepassing gegeven aan de wijzigingsbevoegdheid.

1.2 Plangebied

Het wijzigingsplan heeft betrekking op een deel van het gebied van De Hemmen III, ten westen van Sneek en aan de buitenzijde van de ring N7. De gronden waarop dit wijzigingsplan betrekking heeft, hebben in het moeder-bestemmingsplan 'De Hemmen III' de bestemming 'Agrarisch'. Binnen deze bestemming is een wijzigingsbevoegdheid opgenomen naar onder andere de bestemming 'Bedrijventerrein' (zie paragraaf 1.3). De situering en begrenzing van het plangebied is hierna in figuur 1.1 weergegeven. In figuur 1.2 is een afbeelding opgenomen van het wijzigingsgebied binnen het geldende bestemmingsplan.

afbeelding "i_NL.IMRO.1900.2023oostWPsneehemm-ontw_0001.jpg"

Figuur 1.1 Ligging plangebied, ten zuidwesten van Sneek

1.3 Planologisch regeling

Bestemmingsplan 'De Hemmen III'

Het plangebied is geregeld in het bestemmingsplan 'De Hemmen III', vastgesteld op 7 juli 2021. In dit bestemmingsplan hebben de gronden van het plangebied de bestemming 'Agrarisch'.

In dit bestemmingsplan is een wijzigingsbevoegdheid opgenomen om de bestemming te wijzigen naar de bestemmingen 'Bedrijventerrein' en 'Groen', Verkeer' en/of 'Water'. Als voorwaarden bij deze wijzigingsbevoegdheid geldt dat:

  • a. er op grond van deze wijzigingsbevoegdheid maximaal 12,5 hectare netto uitgeefbaar bedrijventerrein mag worden ontwikkeld;
  • b. de in dit bestemmingsplan opgenomen planregels voor respectievelijk de bestemmingen 'Bedrijventerrein', 'Groen' 'Verkeer' en/of 'Water' na de wijziging van overeenkomstige toepassing zijn;
  • c. de regels behorende bij de ter plaatse geldende dubbelbestemming(en) en gebiedsaanduiding(en) onverminderd van toepassing blijven, evenals het bepaalde in lid 15.1 (parkeervoorzieningen);
  • d. binnen het wijzigingsgebied wordt voorzien in voldoende watercompensatie, onder te brengen in de bestemming 'Groen' en/of 'Water';
  • e. wordt voorzien in de aanleg en instandhouding van een goede landschappelijke inpassing richting de te behouden agrarische gronden en het dorp Folsgare, met dien verstande dat conform het gestelde in Zone 2 van Bijlage 2 Beeldkwaliteitplan:
    • 1. de bouwhoogte in Zone 2 maximaal 10 meter mag bedragen;
    • 2. het bebouwingspercentage in Zone 2 maximaal 60% mag bedragen;
    • 3. in Zone 2 ten minste 50% van de naar de weg gekeerde gevel van gebouwen in de voorgevelrooilijn zal worden gebouwd;
  • f. het bedrijventerrein in de bestemming 'Bedrijventerrein' voor 80% is uitgegeven;
  • g. de behoefte aan kavels groter dan 10.000 m2 is aangetoond en is gemotiveerd;
  • h. voorafgaand aan het toepassen van deze wijzigingsbevoegdheid (nieuw) regionaal overleg plaatsvindt;
  • i. 3,5 hectare netto uitgeefbaar bedrijventerrein stikstof-emissieloos wordt ontwikkeld dan wel dat er voor het bedrijventerrein De Hemmen III als totaal geen sprake is van een significant effect op een Natura 2000-gebied door stikstofdepositie.

Aan de criteria die hierboven zijn genoemd, kan worden voldaan. In paragraaf 2.3 zijn de plannen aan deze wijzigingscriteria getoetst.

afbeelding "i_NL.IMRO.1900.2023oostWPsneehemm-ontw_0002.jpg"

Figuur 1.2 Uitsnede verbeelding geldend bestemmingsplan (wijzigingsgebied in rood)

1.4 Leeswijzer

De toelichting van dit wijzigingsplan is als volgt opgezet: in hoofdstuk 2 wordt een beschrijving gegeven van de bestaande situatie, de voorgenomen situatie en vindt een toetsing aan de wijzigingscriteria plaats. Hoofdstuk 3 bevat een beschrijving van de relevante beleidskaders. Vervolgens bevat hoofdstuk 4 de toetsing aan de voor dit wijzigingsplan relevante wet- en regelgeving voor de verschillende omgevingsaspecten. In hoofdstuk 5 wordt ingegaan op de juridische regeling van het plan. Tot slot gaat hoofdstuk 6 in op de maatschappelijke en economische uitvoerbaarheid van het plan.

Hoofdstuk 2 Planbeschrijving

2.1 Huidige situatie

Het plangebied van dit wijzigingsplan ligt binnen de plancontour van het bedrijventerrein De Hemmen III. Dit bedrijventerrein is nog niet gerealiseerd, maar wel voor 80% verkocht. De gronden ter plaatse van het wijzigingsplan hebben thans de bestemming 'Agrarisch' en zijn ook als zodanig in gebruik. Voordat het moeder-bestemmingsplan 'De Hemmen III' in werking trad, was dit hele gebied voorzien van een agrarische bestemming.

afbeelding "i_NL.IMRO.1900.2023oostWPsneehemm-ontw_0003.jpg"

Figuur 2.1 Luchtfoto van de huidige situatie met in rood het wijzigingsgebied

2.2 Gewenste situatie

Het doel van het plan is om het bedrijventerrein van De Hemmen III (fase 1) uit te breiden met de daarvoor beoogde ruimtereservering (fase 2). Met dit plan wordt de uitgifte van netto 12,5 hectare bedrijventerrein mogelijk gemaakt. In figuur 2.2 is een inrichtingstekening weergegeven van het gehele plangebied van De Hemmen III, waarbij ook de fasering is aangegeven. De inrichtingstekening is tevens bijgevoegd als Bijlage 1.

De uitbreiding van het bedrijventerrein past binnen de wijzigingscriteria van het moeder-bestemmingsplan 'De Hemmen III' (zie paragraaf 2.4). De water- en groenstructuur is reeds vastgelegd in de eerste fase en wijzigt met dit plan niet. Net als bij de eerste fase, geldt ook voor deze tweede fase dat het beeldkwaliteitsplan leidend is voor de invulling van het terrein (zie Bijlage 4).

afbeelding "i_NL.IMRO.1900.2023oostWPsneehemm-ontw_0004.jpg"

Figuur 2.2 Indeling plangebied

De invulling van het plangebied gaat uit van de volgende basisprincipes:

  • bedrijven uit maximaal categorie 3.2 bij recht, categorie 4.1 onder voorwaarden bij afwijking (niet zijnde geluidzoneringsplichtige of risicovolle inrichtingen);
  • maximale bouwhoogte 10 meter;
  • maximaal bebouwingspercentage 60%.

Zelfstandige kantoren en (bedrijfs)woningen zijn niet mogelijk. Qua detailhandel is alleen ondergeschikte detailhandel mogelijk. Op dit deel van het bedrijventerrein bestaat ook de mogelijkheid om de secundaire wegen, groen en water te realiseren. Dit is afhankelijk van de concrete invulling van het gebied. In de eerste fase wordt aan de (noord)westzijde van het plangebied ook de landschappelijke inpassing gerealiseerd, die mede van belang is voor een goede overgang van en naar het dorp Folsgare. Voor het gedeelte van het plangebied aan de zijde van Folsgare geldt een maximum bouwhoogte tot 10 meter, voor het overige is een afwijkingsmogelijkheid opgenomen tot 15 meter. Deze beperking in de bouwhoogte is opgenomen in het beeldkwaliteitsplan (zie figuur 2.3 en Bijlage 4).

afbeelding "i_NL.IMRO.1900.2023oostWPsneehemm-ontw_0005.png" Figuur 2.3 Zonering bouwhoogte

2.3 Toetsing aan de wijzigingscriteria

In deze paragraaf wordt het initiatief getoetst aan de wijzigingscriteria die in de regeling van het geldende bestemmingsplan 'De Hemmen III' van de gemeente Súdwest-Fryslân zijn opgenomen in de bestemming 'Agrarisch', lid 3.4. Hiermee kunnen burgemeester en wethouders het plan wijzigen in die zin dat de bestemming 'Agrarisch' geheel of gedeeltelijk wordt gewijzigd in de bestemmingen 'Bedrijventerrein' en 'Groen', Verkeer' en/of 'Water'. In deze paragraaf worden de voorwaarden waaraan voldaan moet worden getoetst.

  • a. er mag op grond van deze wijzigingsbevoegdheid maximaal 12,5 hectare netto uitgeefbaar bedrijventerrein worden ontwikkeld

In het plangebied wordt 12,5 hectare ontwikkeld tot netto uitgeefbaar bedrijventerrein. Hiermee wordt voldaan aan deze voorwaarde.

  • b. de in het bestemmingsplan opgenomen planregels voor respectievelijk de bestemmingen 'Bedrijventerrein', 'Groen' 'Verkeer' en/of 'Water' zijn na de wijziging van overeenkomstige toepassing

In de bestemmingsregels van dit wijzigingsplan wordt verwezen naar de desbetreffende regels van het moeder-bestemmingsplan. Hiermee is gewaarborgd dat aan deze voorwaarde wordt voldaan. Conform het bepaalde in sub e. geldt er een kleine afwijking ten aanzien van het moeder-bestemmingsplan, welke nadrukkelijk is benoemd in de desbetreffende bestemmingsregels (artikel 3).

  • c. de regels behorende bij de ter plaatse geldende dubbelbestemming(en) en gebiedsaanduiding(en) blijven onverminderd van toepassing, evenals het bepaalde in lid 15.1 (parkeervoorzieningen)

Ter plaatse van het plangebied geldt de gebiedsaanduiding 'geluidzone - industrie'. In de regels van dit wijzigingsplan wordt verwezen naar de desbetreffende regeling in het moeder-bestemmingsplan. Dit geldt ook voor de algemene regel ten aanzien van de parkeervoorzieningen.

  • d. binnen het wijzigingsgebied wordt voorzien in voldoende watercompensatie, onder te brengen in de bestemming 'Groen' en/of 'Water'

In het moeder-bestemmingsplan is al voorzien in afdoende watercompensatie voor de realisatie van deze uitbreiding. Zie paragraaf 4.8 voor de daartoe uitgevoerde watertoets. Dit water is reeds ondergebracht in de bestemming 'Water'. Toepassing van de wijzigingsbevoegdheid naar de bestemmingen 'Groen' en/of 'Water' is om die reden niet noodzakelijk. Dit is in de maatregelenkaart in Bijlage 2 aangegeven.

  • e. voorzie in de aanleg en instandhouding van een goede landschappelijke inpassing richting de te behouden agrarische gronden en het dorp Folsgare, met dien verstande dat conform het gestelde in Zone 2 van het beeldkwaliteitplan in Bijlage 4:
    • 1. de bouwhoogte in Zone 2 maximaal 10 meter mag bedragen;
    • 2. het bebouwingspercentage in Zone 2 maximaal 60% mag bedragen;
    • 3. in Zone 2 ten minste 50% van de naar de weg gekeerde gevel van gebouwen in de voorgevelrooilijn zal worden gebouwd

De regels in de bestemming 'Bedrijventerrein (Artikel 4)' zijn conform deze eisen aangepast.

  • f. het bedrijventerrein in de bestemming 'Bedrijventerrein' voor 80% is uitgegeven

Op basis van inschrijvingen bij de kaveluitgifte van fase 1 is deze fase volledig uitgeven.

  • g. de behoefte aan kavels groter dan 10.000 m2 is aangetoond en is gemotiveerd

Dit is gebleken bij de vlotte uitgifte van de eerste 12,5 hectare bedrijventerrein op grond van het moeder-bestemmingsplan 'De Hemmen III'.

  • h. voorafgaand aan het toepassen van deze wijzigingsbevoegdheid (nieuw) regionaal overleg plaatsvindt

Dit overleg zal nog plaatsvinden voorafgaand aan de terinzagelegging van het ontwerp-wijzigingsplan.

  • i. 3,5 hectare netto uitgeefbaar bedrijventerrein stikstof-emissieloos wordt ontwikkeld dan wel dat er voor het bedrijventerrein De Hemmen III als totaal geen sprake is van een significant effect op een Natura 2000-gebied door stikstofdepositie

Er is een AERIUS berekening uitgevoerd waaruit blijkt dat hieraan wordt voldaan. Zie hiervoor paragraaf 4.6.

Conclusie

Aan alle wijzigingscriteria wordt voldaan. Er kan dus toepassing gegeven worden aan de wijzigingsbevoegdheid.

2.4 Verkeer en parkeren

Bij het opstellen van een bestemmingsplan waarin een nieuwe ontwikkeling wordt mogelijk gemaakt, moet in het kader van een goede ruimtelijke ordening aandacht worden besteed aan de verkeersafwikkeling en de parkeerbehoefte.

Verkeersafwikkeling

De beoogde wegenstructuur en de hoofdontsluiting zijn geregeld in het moeder-bestemmingsplan 'De Hemmen III'. In dat bestemmingsplan is reeds voorgesorteerd op de ontwikkeling van het gehele bedrijventerrein, inclusief fase 2. De totale verkeersgeneratie van het bedrijventerrein (voor fase 1 en fase 2 gezamenlijk) bedraagt 850 mvt/etmaal zwaar verkeer en 4.350 mvt/etmaal licht verkeer. Uit het verkeerskundig onderzoek dat destijds is uitgevoerd, is gebleken dat dit qua verkeersafwikkeling geen belemmeringen oplevert.

Parkeren

Voor het parkeren wordt uitgegaan dat dit op de bedrijfspercelen zelf plaatsvindt en dat hier voldoende ruimte voor wordt gereserveerd. In de juridische regeling van het bestemmingsplan is hiervoor een regeling opgenomen die dit waarborgt (zie hiervoor artikel 9 van de regels, juncto artikel 15.1 van het moeder-bestemmingsplan).

De gemeente Súdwest-Fryslân heeft op 12 november 2018 de Parkeernormennota Súdwest-Fryslân 2018 vastgesteld, waarin de inhoud van het begrip 'voldoende parkeergelegenheid' is uitgewerkt.

2.5 Duurzaamheid

2.5.1 Visie op duurzaamheid

De Hemmen III wordt ontwikkeld als een bedrijventerrein waar duurzaamheid hoog in het vaandel staat. Dit blijkt ook uit het beeldkwaliteitplan dat voor De Hemmen III is opgesteld (zie hiervoor paragraaf 2.6 en bijlage 4). In dit beeldkwaliteitplan is beschreven hoe het bedrijventerrein zichtbaar duurzaam ontwikkeld wordt. De gemeente wil daarnaast ook een transitie naar een circulaire economie bevorderen. Dit is een economie waarin producten en grondstoffen zo goed mogelijk en vaker worden gebruikt. Reststoffen worden volledig hergebruikt zodat de waarde van grondstofstromen wordt gemaximaliseerd en energie uit hernieuwbare bronnen wordt gebruikt. De gemeente stelt als kader om richting te geven aan circulaire economie een brede uitvoeringsaanpak circulaire economie op. Hierin geeft de gemeente een nadere richting aan de gemeentelijke inspanningen voor een meer circulaire economie.

Hiermee is onder andere rekening gehouden in het beeldkwaliteitplan en de juridische regeling van het moeder-bestemmingsplan. De gemeente wil zoveel mogelijk van deze principes kunnen toepassen in de acquisitie, de uitvoering van de werken en de uitgifte aan bedrijven. Dit geldt ook voor de gronden binnen het wijzigingsplan.

2.5.2 Duurzaamheid en circulariteit op De Hemmen III

Bij de totstandkoming van het moeder-bestemmingsplan 'De Hemmen III' is al veel aandacht besteed aan de aspecten duurzaamheid en circulariteit. In lijn van de doelstellingen in het klimaatakkoord gaat de gemeente voor verduurzaming (zoals duurzaam bouwen, duurzame energie) en de transitie naar circulair (produceren afvalstromen en dergelijke). Het bedrijfsleven speelt hierin een zeer belangrijke rol en op bedrijventerrein De Hemmen III wordt alle ruimte geboden om op een duurzamere en meer circulaire manier te ondernemen. De gemeente wil actief met het bedrijfsleven toewerken naar de doelstellingen.

Voor het wijzigingsplan geldt dat hier op dezelfde wijze invulling aan gegeven wordt als in het moeder-bestemmingsplan.

2.6 Beeldkwaliteit en landschappelijke inpassing

Tegelijkertijd met het moeder-bestemmingsplan is ook een beeldkwaliteitplan opgesteld, zie hiervoor bijlage 4. Dit is mede tot stand gekomen op basis van het advies 'Landschapspark Folsgare, versterking van het landschap tussen dorp en stad' van Atelier Fryslân. In dit advies wordt ingezet op de ontwikkeling van een robuust landschappelijk raamwerk als basis voor toekomstige ontwikkelingen.

De landschappelijke inpassing is aan de hand van een voorwaardelijke verplichting in de regels juridisch geborgd. Dit is reeds vastgelegd in het moeder-bestemmingsplan en met dit wijzigingsplan wordt daar niet van afgeweken.

Hoofdstuk 3 Beleidskader

In dit hoofdstuk wordt nader ingegaan op het ruimtelijk beleid dat het kader vormt voor dit wijzigingsplan. Hierbij komt het Rijks-, provinciaal- en het gemeentelijk beleid aan bod.

3.1 Rijksbeleid

Sinds de vaststelling van het moeder-bestemmingsplan 'De Hemmen III' is een aantal beleidsnota's vervangen. In dit hoofdstuk wordt het plan getoetst aan de relevante beleidsnota's.

3.1.1 Nationale Omgevingsvisie (NOVI)

Op 11 september 2020 is de Nationale Omgevingsvisie (hierna: NOVI) vastgesteld. De NOVI is de langetermijnvisie van het Rijk op de toekomstige inrichting en ontwikkeling van de leefomgeving in Nederland. De NOVI geeft richting en helpt om keuzes te maken, te kiezen voor slimme combinaties van functies en uit te gaan van de specifieke kenmerken en kwaliteiten van gebieden. En er nu mee aan de slag te gaan en beslissingen niet uit te stellen of door te schuiven. Het versterken van de omgevingskwaliteit staat in de NOVI centraal. Dat wil zeggen dat alle plannen met oog voor de natuur, gezondheid, milieu en duurzaamheid gemaakt moeten worden. Bij de NOVI hoort een Uitvoeringsagenda. Hierin staat hoe uitvoering wordt gegeven aan de NOVI.

Binnen de NOVI zijn 8 voorlopige aandachtsgebieden geformuleerd als zogeheten NOVI-gebied. De gemeente ligt niet binnen één van deze gebieden.

Opgaven

Er is in Nederland sprake van een aantal dringende maatschappelijke opgaven. Deze opgaven kunnen niet apart van elkaar worden opgelost. Ze moeten in samenhang bekeken worden. Ze grijpen in elkaar en vragen meer ruimte dan beschikbaar is in Nederland. Niet alles kan, niet alles kan overal. Op het niveau van nationale belangen wil het Rijk sturen en richting geven aan de omgeving in Nederland, verwoord in vier opgaven:

  • 1. ruimte maken voor klimaatverandering en energietransitie;
  • 2. de economie van Nederland verduurzamen en het groeipotentieel behouden;
  • 3. steden en regio's sterker en leefbaarder maken;
  • 4. een toekomstbestendige ontwikkeling van het landelijk gebied.

Realiseren opgaven

In de NOVI zijn twee instrumenten opgenomen om de opgaven te realiseren:

  • 1. De Omgevingsagenda.
    Voor Noord is een omgevingsagenda opgesteld, waar Súdwest-Fryslân onderdeel van uitmaakt. In de Omgevingsagenda agenderen het Rijk en regio de gezamenlijke vraagstukken en de gewenste aanpak daarvan. De Omgevingsagenda biedt een basis voor uitvoeringsafspraken en inzet van programma's en projectbesluiten van Rijk en regio.
  • 2. De NOVI-gebieden.
    Een NOVI-gebied is een instrument waarbij Rijk en regio meerdere jaren verbonden zijn aan de gezamenlijke uitwerking van de verschillende opgaven in het ruimtelijke domein. Vaak wordt voortgebouwd op bestaande samenwerkingstrajecten. Denk aan een Regio Deal en een verstedelijkingsstrategie.

Conclusie

Gelet op de te realiseren opgaven uit de NOVI kan de conclusie worden getrokken dat de voorgenomen ontwikkeling geen rijksbelangen raakt als opgenomen in de NOVI.

3.1.2 Ladder voor duurzame verstedelijking

In het Bro (artikel 3.1.6) is geregeld dat een toelichting bij een ruimtelijk plan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, moet voorzien in duurzame verstedelijking. Bij ruimtelijke plannen die een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maken, moet een beschrijving van de behoefte aan die ontwikkeling bevatten. Indien het project die ontwikkeling mogelijk maakt buiten het bestaand stedelijk gebied, moet er ook gemotiveerd worden waarom niet binnen het bestaand stedelijk gebied in die behoefte kan worden voorzien.

1. Omschrijving van de behoefte aan deze ontwikkeling

Het te ontwikkelen bedrijventerrein De Hemmen III biedt ruimte aan bedrijven die een kavel van minimaal 1 hectare nodig hebben. Er is sprake van concrete gegadigden voor het bedrijventerrein, bedrijven met een grootschalige ruimtevraag. In de eerste fase is er reeds 12,5 hectare netto uitgeefbaar bedrijventerrein planologisch mogelijk gemaakt, waarvan inmiddels (meer dan) 80% is verkocht. De vraag vanuit de markt is groter dan deze eerste 12,5 hectare, waarop is voorgesorteerd door het opnemen van de wijzigingsbevoegdheid. Door toepassing van deze wijzigingsbevoegdheid wordt het netto uitgeefbaar bedrijventerrein De Hemmen III in totaal 25 hectare.

Deze tweede 12,5 hectare komt overeen met de afspraken zoals deze zijn vastgelegd in de regio Zuidwest Friesland en de provincie Fryslân. Zie ook paragraaf 3.3.1.

2.Is de locatie gelegen binnen bestaand stedelijk gebied?

De beoogde locatie voor het bedrijventerrein is gelegen buiten het bestaand stedelijk gebied, namelijk aan de 'buitenzijde' van de N7. De locatie sluit wel aan op het bestaand stedelijk gebied en voldoet aan de randvoorwaarden voor ruimtelijke kwaliteit, waarmee alsnog wordt voldaan aan de provinciale verordening.

3. Motivatie waarom niet binnen bestaand stedelijk gebied in deze behoefte kan worden voorzien.

Het bedrijventerrein De Hemmen III is specifiek bedoeld voor bedrijven met een ruimtebehoefte van 1 hectare of meer. Binnen het bestaand stedelijk gebied is geen ruimte voor het vestigen van bedrijven met een ruimtevraag van dat formaat. De aanleg van het bedrijventerrein is opgesplitst in twee fasen, zodat er niet méér gronden worden ontwikkeld dan waar daadwerkelijk vraag naar is. Nu er 80% van de eerste fase is verkocht, wordt het tijd om de tweede fase voor te bereiden. De beoogde locatie is goed ontsloten via de N7 en ligt op ruime afstand van woningen of andere gevoelige functies. In het plan wordt voorzien in een goede landschappelijke inpassing.

Conclusie Ladder duurzame verstedelijking

Uit het voorgaande blijkt dat voldaan wordt aan de Ladder voor duurzame verstedelijking.

3.2 Provinciaal beleid

3.2.1 Omgevingsvisie 'De Romte Diele'

De Omgevingsvisie is een van de nieuwe instrumenten uit de Omgevingswet. De visie omvat het provinciaal beleid voor de fysieke leefomgeving op een hoog abstractieniveau, voor de lange termijn en is op 23 september 2020 vastgesteld. Het is geen blauwdruk voor hoe Fryslân er over 20/30 jaar uit ziet. In de visie is aangegeven waar de provincie heen wil: de ambitie en doelen voor de toekomst. Hoe dit gestalte moet krijgen is niet precies aangegeven. Wel geeft de visie de richting aan waar de provincie met allerlei partijen naar toe wil werken. Samen met verschillende organisaties, inwoners en ondernemers in Fryslân geeft de provincie invulling aan deze visie. Dit gebeurt in programma's, concrete projecten en initiatieven, en zo nodig ook in regels.

De visie vervangt het strategisch beleid uit het Streekplan, Milieubeleidsplan, Waterbeheerplan en het Verkeers- en Vervoersplan. Bovendien is de provinciale Natuurvisie, die bestaat sinds de Natuurbeschermingswet (2017) is vereist, hierin opgenomen.

In de visie is aangegeven wat de provincie doet om de huidige basiskwaliteiten van de Friese leefomgeving op orde te houden. Daarnaast wil de provincie extra inzetten op vier urgente, integrale opgaven:

  • Fryslân vitaal, leefbaar en bereikbaar houden;
  • Energietransitie met kracht voortzetten;
  • Fryslân klimaatadaptief inrichten;
  • Versterken biodiversiteit.
3.2.2 Verordening Romte Fryslân

In de Verordening Romte Fryslân is het beleid, zoals verwoord in de Omgevingsvisie, vertaald naar regels voor ruimtelijke plannen.

In artikel 1 van de verordening worden regels gegeven gericht op het bundelen van stedelijke functies in stedelijk gebied. Indien dit niet mogelijk is, kan aansluitend op bestaand stedelijk gebied een uitbreidingslocatie worden toegestaan. Volgens de verordening valt de locatie buiten het bestaand stedelijk gebied, maar sluit daar wel op aan. Een uitbreidingslocatie op deze locatie is dus in overeenstemming met het artikel. Wel moet dan rekening worden gehouden met de verordening, dat ingaat op het aspect 'ruimtelijke kwaliteit'.

Deze toets heeft reeds plaatsgevonden in het kader van het moeder-bestemmingsplan (zie artikel 3.2.2 bestemmingsplan De Hemmen III). Voor het wijzigingsplan geldt dat deze binnen de al in het moeder-bestemmingsplan opgestelde randvoorwaarden wordt opgesteld.

De provincie Fryslân werkt aan het opstellen van een Omgevingsverordening, ter vervanging van de Verordening Romte. De nieuwe verordening wordt naar verwachting binnenkort vastgesteld door Provinciale Staten.

3.3 Regionaal beleid

3.3.1 Regionaal bedrijventerreinenplan

De Verordening Romte gaat uit van de aanwezigheid van (regionale) bedrijventerreinenplannen. Dit bedrijventerreinenplan geeft invulling aan de eis dat een ruimtelijk plan een nieuw bedrijfsterrein of uitbreiding van een bestaand bedrijfsterrein kan bevatten, indien dit qua oppervlakte en invulling van bedrijfstypen in overeenstemming is met een bedrijventerreinenplan dat de schriftelijke instemming van Gedeputeerde Staten heeft (art. 4.1.1.).

Voor de regio Zuidwest Fryslân (4 gemeenten, waaronder SWF) is een bedrijventerreinenplan opgesteld. In het plan zijn alle nieuwe dan wel uit te breiden bedrijventerreinen met een oppervlakte van 1 hectare of meer opgenomen. Het betreft vooral terreinen bij stedelijke en regionale centra en bedrijfsconcentratiekernen, waar op grond van het Streekplan bedrijventerrein op voorraad mogelijk is. Voor terreinen kleiner dan 1 hectare, meestal gelegen bij de 'overige kernen' is aanvullend ruimte, maar dan via een afzonderlijke afweging en procedure.

In de raming van de behoefte en bij de planning van nieuwe terreinen is in het bedrijventerreinenplan rekening gehouden met revitalisering, invulling van nog beschikbare ruimte op bestaande terreinen en met zorgvuldig ruimtegebruik. Hiermee is invulling gegeven aan toepassing van de SER-ladder op regionaal niveau: de mogelijkheden om ruimtewinst te boeken op alle bestaande terreinen in de regio zijn verdisconteerd in het totale regionale programma. Daarmee is voor elk plan voor een nieuw of uitbreiding van bestaand terrein voldaan aan die bepaling uit de Verordening Romte met betrekking tot zorgvuldig ruimtegebruik (artikel 2.3.1).

In het document 'Regionale afspraak bedrijventerreinen Zuidwest Friesland' is opgenomen dat De Hemmen III in twee fasen wordt ontwikkeld. Met een eerste fase van 12,5 hectare wordt ruimte geboden aan de minimale te verwachten basisbehoefte in de komende jaren. Deze ontwikkeling biedt ruimte aan grootschaliger vestigingen en verplaatsingen, in principe voor bedrijven die een kavel van minimaal 1 hectare nodig hebben.

Voor een tweede fase van nog eens 12,5 hectare is in het moeder-bestemmingsplan een voorlopige 'zachte' reservering opgenomen in de vorm van een agrarische bestemming met wijzigingsbevoegdheid naar bedrijventerrein ('adaptief plannen'). Met dit wijzigingsplan wordt invulling gegeven aan het 'hard' maken van het opgenomen aanbod bedrijventerrein van 12,5 hectare omdat gebleken is dat de eerste fase van 12,5 hectare bedrijventerrein vlot is verkocht en er sprake is van een concrete vraag naar invulling van deze tweede 12,5 hectare.

3.4 Gemeentelijk beleid

In het moeder-bestemmingsplan is reeds een toets uitgevoerd aan het geldende gemeentelijk beleid (zie paragraaf 3.4 bestemmingsplan De Hemmen III). Dit wijzigingsplan past binnen de daarin opgenomen kaders. Deze paragraaf wordt om die reden niet herhaald. Ten tijde van het opstellen van het moeder-bestemmingsplan was de gemeentelijke Omgevingsvisie echter nog niet van kracht; deze wordt hieronder besproken.

3.4.1 Omgevingsvisie 1.0 `Oars tinke yn Súdwest' (2021)

De gemeenteraad heeft op 29 april 2021 de Omgevingsvisie 1.0 'Oars tinke yn Súdwest': samenwerken aan een gezonde leefomgeving' vastgesteld. De Omgevingsvisie 1.0 voldoet aan de artikelen 4.9 en 4.10 van de Invoeringswet Omgevingswet. In de overgangswetgeving Omgevingswet, krijgt een structuurvisie op basis van de Wro automatisch de status van een Omgevingsvisie op basis van de Omgevingswet wanneer deze van kracht wordt. Deze visie is tot stand gekomen met de inwoners en ketenpartners van Súdwest Fryslân.

De Omgevingsvisie 1.0 schetst de hoofdlijnen van de ontwikkelingsrichting voor de woon- werk- en leefomgeving op de langere termijn. De Omgevingsvisie helpt om keuzes te maken bij ontwikkelingen die de fysieke leefomgeving beïnvloeden en nodigt uit tot ontwikkelingen. Met deze Omgevingsvisie kan de gemeente beoordelen of ontwikkelingen en projecten bij Súdwest-Fryslân passen. De Omgevingsvisie 1.0 bestaat uit vijf thema's:

  • 1. Gezonde vitale mensen in een gezonde en veilige omgeving.
  • 2. Sterke kernwaarden: cultureel erfgoed, natuur, weids en waterrijk landschap.
  • 3. Veerkrachtige en leefbare wijken, dorpen en steden.
  • 4. Vitaal en aantrekkelijk landschap.
  • 5. Duurzaam, energieneutraal en klimaatadaptief.

In de Omgevingsvisie 1.0 is een koppeling gelegd met de 17 duurzame ontwikkeldoelen (Sustainable Development Goals) zoals die wereldwijd worden gehanteerd.

De gemeenteraad heeft in de Omgevingsvisie 1.0 de kaders op hoofdlijnen voor toekomstige ontwikkelingen vastgesteld. De maatregelen om de vastgestelde thema uit te kunnen werken, worden beschreven in, samen met de ketenpartners, op te stellen omgevingsprogramma's. Dit om de ambities uit de Omgevingsvisie 1.0 dichterbij te brengen. Het college van B&W stelt de omgevingsprogramma's vast. Zoals in de thema-onderdelen van de Omgevingsvisie benoemd, worden de volgende omgevingsprogramma's opgesteld:

  • Gezond Wonen.
  • Omgevingskwaliteit.
  • Vitaal landschap.
  • Klimaatmitigatie.
  • Klimaatadaptatie.

Met de ontwikkeling van de Hemmen III als geheel, en dit wijzigingsplan als tweede fase, wordt aandacht besteedt aan de in de Omgevingsvisie geformuleerde kernwaarden. Cultureel erfgoed heeft een belangrijke rol gehad in het opstellen van het beeldkwaliteitsplan (Bijlage 4) evenals de weidsheid van het landschap. De invulling van dit wijzigingsplan is alleen mogelijk wanneer wordt voldaan aan het beeldkwaliteitsplan, waarmee indirect de kernwaarden worden beschermd.

Hoofdstuk 4 Omgevingsaspecten

4.1 Mer-beoordeling

Bij de uitbreiding van een bedrijventerrein dient rekening te worden gehouden met verplichtingen op grond van het Besluit milieueffectrapportage.

Mer-(beoordelings)plicht

Een wijzigingsplan dat mogelijkheden biedt voor de uitbreiding van een bedrijventerrein is mer-beoordelingsplichtig in gevallen waarin het gaat om een oppervlakte van 75 hectare of meer (categorie D11.3). De beoogde uitbreiding van het bedrijventerrein De Hemmen III is aanzienlijk kleiner. Bij een uitbreiding onder de drempelwaarde dient in een zogenaamde vormvrije mer-beoordeling te worden nagegaan of belangrijke nadelige milieugevolgen kunnen optreden. Als dergelijke gevolgen niet kunnen worden uitgesloten is een (project)mer-procedure noodzakelijk.

Planmer-plicht

Een planmer-plicht is voor een bestemmingsplan aan de orde als het plan:

  • mogelijkheden biedt voor activiteiten die een significant negatief effect kunnen veroorzaken op Natura 2000-gebieden (waardoor op grond van de Wet natuurbescherming een passende beoordeling noodzakelijk is);
  • kaderstellend is voor een toekomstig besluit over mer-(beoordelings)plichtige activiteiten: bedrijfsactiviteiten die in het kader van de omgevingsvergunning milieu mer-(beoordelings)plichtig zijn.

Gezien de afstand tot omliggende Natura 2000-gebieden kunnen voor de meeste criteria significante negatieve effecten op voorhand worden uitgesloten. Uitzondering vormen de mogelijke gevolgen door een toename van stikstofdepositie. Uit een nieuwe Aerius-berekening moet blijken of er geen sprake is van een relevante toename van stikstofdepositie binnen Natura 2000. Een passende beoordeling is dan niet noodzakelijk.

Op grond van onderdeel C en D uit de bijlage bij het Besluit milieueffectrapportage is voor bepaalde bedrijfsactiviteiten sprake van een mer-(beoordelings)plicht (in het kader van de omgevingsvergunning). Het gaat daarbij over het algemeen om relatief zware bedrijven uit categorie 4 en 5. Het bestemmingsplan maakt bedrijfsactiviteiten uit ten hoogste categorie 3.2 mogelijk (en via binnenplanse afwijking onder voorwaarden categorie 4.1). Grote lawaaiwakers en risicovolle inrichtingen worden uitgesloten. Gezien de milieuzonering en de aard en omvang van de beoogde bedrijfsactiviteiten is het niet aannemelijk dat zich binnen het plangebied mer-(beoordelings)plichtige bedrijfsactiviteiten zullen vestigen. Een planmer-plicht is om deze reden niet aan de orde. In het moeder-bestemmingsplan in een vormvrije mer-beoordeling uitgevoerd waaruit blijkt dat gelet op de kenmerken van het project, de plaats van het project en de kenmerken van de potentiële effecten geen belangrijke negatieve milieugevolgen zullen optreden. Er was dan ook geen aanleiding voor het doorlopen van een mer-procedure in het kader van het bestemmingsplan voor De Hemmen III.

Conclusie

De vormvrije mer-beoordeling is geüpdatet (zie Bijlage 5) in de vorm van een oplegnotitie. Deze is voorgelegd aan het college van burgemeester en wethouders ter besluitvorming. Hieruit blijkt dat (evenals in het moeder-bestemmingsplan het geval was) gelet op de kenmerken van het project, de plaats van het project en de kenmerken van de potentiële effecten geen belangrijke negatieve milieugevolgen zullen optreden en er geen aanleiding voor het doorlopen van een mer-procedure zal zijn.

4.2 Geluid

4.2.1 Wegverkeerslawaai

Toetsingskader

In de Wet geluidhinder (Wgh) is bepaald dat elke (spoor)weg in principe een zone heeft waar aandacht aan geluidhinder moet worden besteed. De Wgh maakt onderscheid tussen geluidgevoelige gebouwen/functies en niet-geluidgevoelige gebouwen. (Bedrijfs)woningen zijn geluidgevoelige gebouwen. Als geluidgevoelige gebouwen binnen een zone behorend bij een zoneplichtige (spoor)weg worden geprojecteerd bij een bestemmingsplanprocedure, moet met een akoestisch onderzoek worden aangetoond dat voldaan wordt aan de voorkeursgrenswaarde van 48 dB (voor wegen) of 55 dB (voor spoorwegen). Wegen waar deze zone in principe niet geldt, zijn:

  • Wegen die gelegen zijn binnen een als woonerf aangeduid gebied.
  • Wegen waarvoor een maximumsnelheid geldt van 30 km/uur.

Onderzoek en conclusie

Het wijzigingsplan biedt geen mogelijkheden voor de realisatie van nieuwe geluidgevoelige bestemmingen. De ontsluiting van het bedrijventerrein is reeds geregeld in het moeder-bestemmingsplan 'De Hemmen III'. Binnen de daarmee samenhangende geluidzones zijn geen geluidgevoelige bestemmingen aanwezig. Akoestisch onderzoek is om deze reden niet noodzakelijk. Het aspect wegverkeerslawaai vormt geen belemmering.

4.2.2 Industrielawaai

Toetsingskader

Een geluidzone wordt vastgesteld rond industrieterreinen waar inrichtingen zijn gevestigd die 'in belangrijke mate geluidhinder kunnen veroorzaken' zoals bedoeld in de Wet geluidhinder (Wgh). Dergelijke bedrijven worden in de volksmond ook wel 'grote lawaaimakers' genoemd. Op grond van de wet behoort tot de geluidzone het gebied tussen het industrieterrein zelf en de buitengrens van de zone. Het industrieterrein zelf maakt dus geen deel uit van de zone. Buiten een geluidzone mag de geluidsbelasting als gevolg van het betreffende industrieterrein niet meer dan 50 dB(A) bedragen. Voor het gezoneerde industrieterrein zelf en daarop aanwezige of geprojecteerde woningen gelden geen geluidnormen.

Onderzoek en conclusie

Ter plaatse van het bedrijventerrein De Hemmen III zijn grote lawaaimakers uitgesloten. Dit is in de regels van het moeder-bestemmingsplan opgenomen en van overeenkomstige toepassing op dit wijzigingsplan. Er is voor het bedrijventerrein De Hemmen III dan ook geen sprake van een wettelijke geluidszone.

Voor het bestaande bedrijventerrein De Hemmen I en II is wel een geluidzone vastgesteld en voorzien van de aanduiding 'geluidzone - industrie (lid 13.1)'. Aangezien het wijzigingsplan geen ruimte biedt voor nieuwe geluidgevoelige bestemmingen, is akoestisch onderzoek niet noodzakelijk. Wel is voor de geluidzone een regeling opgenomen, omdat dit wettelijk verplicht is vanuit de Wgh. Paragraaf 5.2.2 gaat hier nader op in.

Het aspect industrielawaai vormt geen belemmering voor de beoogde ontwikkeling.

4.3 Milieuzonering

Toetsingskader

Milieuzonering zorgt ervoor dat milieubelastende en milieugevoelige bestemmingen op een verantwoorde afstand van elkaar worden gesitueerd. Op deze wijze wordt gevaar en hinder voor de milieugevoelige functies voorkomen danwel zoveel mogelijk beperkt en omgekeerd wordt voldoende zekerheid aan milieubelastende activiteiten geboden dat deze activiteiten duurzaam binnen aanvaardbare voorwaarden uitgeoefend kunnen worden.

Bij het moeder-bestemmingsplan hoort een Staat van Bedrijfsactiviteiten toegespitst op de beoogde milieuzonering. Deze is tevens voor dit wijzigingsplan van toepassing. De Staat van Bedrijfsactiviteiten is gebaseerd op de categorale indeling van bedrijfstypen uit de publicatie 'Bedrijven en milieuzonering' (2009) van de Vereniging Nederlandse Gemeenten (VNG). Bij deze indeling is de Standaard Bedrijfsindeling (SBI) van het Centraal Bureau voor de Statistiek gevolgd. Elk bedrijfstype heeft een eigen code.

Naast een omschrijving van de bedrijfstypen is per type aangegeven welke richtafstanden gelden voor de aspecten geur, stof, geluid en gevaar. Dit is een indicatie van de minimale afstand die in beginsel, vanuit een bedrijf tot een rustige woonwijk, aangehouden moet worden. De grootste afstand is bepalend voor de indeling van een bedrijfstype in een milieucategorie.

Onderzoek

Ter plaatse van de beoogde uitbreiding van het bedrijventerrein worden bij recht bedrijfsactiviteiten toegestaan tot en met milieucategorie 3.2. Hiervoor geldt een richtafstand van 100 meter ten opzichte van woningen (of andere gevoelige functies) in een rustig buitengebied/rustige woonwijk.

Binnen de richtafstand van 100 meter vanaf de bedrijfspercelen zijn geen milieugevoelige functies aanwezig. De locatie Carpe-Diem ligt ook buiten deze afstand. Het op dat perceel aanwezige woonhuis ligt op 108 meter vanaf de dichtstbijzijnde grens van het te ontwikkelen bedrijventerrein. Het wijzigingsplan biedt geen mogelijkheden voor de realisatie van bedrijfswoningen. Bij de afwijkingsmogelijkheden (zoals naar milieucategorie 4.1) geldt dat de gebruiksmogelijkheden van de omringende gronden niet onevenredig mag worden beperkt en dat voorzien moet worden in een gepaste milieuzonering.

Conclusie

Met de opgenomen milieuzonering en de daaraan gekoppelde voorwaarden wordt gezorgd voor een goede afstemming tussen milieugevoelige en (potentieel) milieuhinderlijke functies.

4.4 Bodem

Toetsingskader

Het uitgangspunt is dat de kwaliteit van de bodem in het plangebied zodanig moet zijn dat er geen risico's zijn voor de volksgezondheid bij het gebruik van het plangebied voor wonen of een andere functie voor het verblijf van mensen.

Op 13 december 2012 heeft de gemeenteraad van Súdwest-Fryslân de Nota bodembeheer en de bodemkwaliteitskaart Zuidwest Fryslân vastgesteld. De bodemkwaliteitskaart is een kaart waarop de kwaliteit van de bodem is aangegeven per deelgebied. De Nota bodembeheer beschrijft het beleid voor hergebruik of toepassen van grond als bodem. Het Besluit Bodemkwaliteit is hierin leidend.

Onderzoek

Voor het gehele plangebied van De Hemmen III is in 2018 een verkennend (water)bodem- en asbestonderzoek uitgevoerd (Bijlage 6). Daaruit blijkt dat in de bodem licht tot matig verhoogde waarden zijn aangetroffen. Deze waarden zijn dermate gering of van natuurlijke oorsprong dat een aanvullend onderzoek niet noodzakelijk wordt geacht. De aanwezige sloten worden gedempt met gebiedseigen grond en derhalve niet verdacht. Ter plaatse van de aanwezige dammen zijn licht tot matig verhoogde gehalten aangetroffen. Hogere waarden worden niet verwacht waardoor nader onderzoek niet noodzakelijk is. Ten aanzien van asbest zijn geen gehalten boven de detectielimiet aangetoond.

Conclusie

Uit het verkennend (water)bodem- en asbestonderzoek blijkt dat de bodem geschikt is voor de vestiging van bedrijven.

4.5 Luchtkwaliteit

Toetsingskader

Nederland heeft de Europese regels ten aanzien van luchtkwaliteit geïmplementeerd in de Wet milieubeheer. De wet is bedoeld om de negatieve effecten op de volksgezondheid aan te pakken door te hoge niveaus van luchtverontreiniging. De wet heeft ook tot doel mogelijkheden te creëren voor ruimtelijke ontwikkeling, ondanks overschrijdingen van de Europese grenswaarden voor luchtkwaliteit. De Wet milieubeheer (Wm) bevat grenswaarden voor zwaveldioxide, stikstofdioxide en stikstofoxiden, fijn stof, lood, koolmonoxide en benzeen. Hierbij zijn in de ruimtelijke ordeningspraktijk langs wegen vooral de grenswaarden voor stikstofdioxide (jaargemiddelde) en fijn stof (jaar- en daggemiddelde) van belang. De grenswaarden van de laatstgenoemde stoffen zijn in tabel 4.1 weergegeven.

Tabel 4.1. Grenswaarden maatgevende stoffen Wm

Stof   Toetsing van   Grenswaarde  
stikstofdioxide (NO2)   jaargemiddelde concentratie   40 µg/m³  
fijn stof (PM10)   jaargemiddelde concentratie   40 µg/m³  
  24-uurgemiddelde concentratie   max. 35 keer p.j. meer dan 50 µg/m³  
fijn stof (PM2,5)   jaargemiddelde concentratie   25 µg/m³  

De Wet milieubeheer voorziet onder meer in een gebiedsgerichte aanpak van de luchtkwaliteit via het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL). De programma-aanpak zorgt voor een flexibele koppeling tussen ruimtelijke activiteiten en milieugevolgen. Luchtkwaliteitseisen vormen onder de Wet milieubeheer geen belemmering voor ruimtelijke ontwikkelingen als:

  • Er geen sprake is van een feitelijke of dreigende overschrijding van een grenswaarde.
  • Een project, al dan niet per saldo, niet tot een verslechtering van de luchtkwaliteit leidt.
  • Een project 'niet in betekenende mate' bijdraagt aan de luchtverontreiniging.

Onderzoek

Volgens de Grootschalige Concentratie- en Depositiekaarten Nederland voor 2020, 2025 en 2030 geldt in Sneek een gemiddelde PM10-concentratie van minder dan 18 µg/m3 in zowel 2015 als 2025. De gemiddelde NO2-concentratie bedraagt tussen de 10-15 µg/m3 in 2020 en minder dan 10 µg/m3 in 2025 en 2030. De waarden liggen ver onder de grenswaarden. In de huidige situatie is dus sprake van een goede luchtkwaliteit.

Zoals beschreven in paragraaf 2.4 bedraagt de totale verkeersgeneratie van het bedrijventerrein (voor fase 1 en fase 2 gezamenlijk) 850 mvt/etmaal zwaar verkeer en 4.350 mvt/etmaal licht verkeer. Uit de NIBM-tool blijkt dat de maximale bijdrage NO2 7,81 µg/m³ bedraagt en de maximale bijdrage voor PM10 1,39 µg/m³ (figuur 4.1). Hierdoor draagt de beoogde ontwikkeling mogelijk in betekenende mate bij aan de concentraties luchtverontreinigende stoffen (figuur 4.1).

afbeelding "i_NL.IMRO.1900.2023oostWPsneehemm-ontw_0006.png"

Figuur 4.1 Uitsnede NIBM-tool

Conclusie

Het aspect luchtkwaliteit vormt geen belemmering voor de realisatie van het bedrijventerrein.

4.6 Ecologie

Toetsingskader

Bij elk ruimtelijk plan moet er rekening worden gehouden met beschermingswaardige natuurwaarden. Hiertoe is er regelgeving op het gebied van gebiedsbescherming en soortenbescherming opgenomen in de Wet natuurbescherming.

Gebiedsbescherming

De gebiedsbescherming is vastgelegd in hoofdstuk 2 van de Wet natuurbescherming. De wet bundelt de gebiedsbescherming van nationaal begrensde natuurgebieden met de Europese Vogel- en Habitatrichtlijn. Er zijn een tweetal type natuurgebieden die door de Wet natuurbescherming worden beschermd. Dit zijn de Wetlands en de Natura 2000-gebieden. Verder vormt de Wet natuurbescherming de basis voor het nationale Natuurbeleidsplan waarin het Natuurnetwerk Nederland in is verwerkt. Het Natuurnetwerk Nederland is een samenhangend netwerk van bestaande en nog te ontwikkelen belangrijke natuurgebieden in Nederland. Voorheen stond het Natuurnetwerk Nederland bekend als de Ecologische Hoofdstructuur (EHS). Het Natuurnetwerk Nederland is als beleidsdoel opgenomen in de provinciale omgevingsvisie 'De romte diele'.

Soortenbescherming

De bescherming van soorten is geregeld in hoofdstuk 3 van de Wet natuurbescherming. De wet is gericht op de bescherming, instandhouding en het behoud van plant- en diersoorten in het wild en hun directe leefomgeving. Het uitgangspunt is dat schadelijke activiteiten in beginsel niet zijn toegestaan, tenzij er een uitzondering voor is gemaakt. Dat is het zogenaamde “Nee, tenzij-principe” en is in de wet opgenomen als een algemeen verbod op schadelijke effecten voor plant- en diersoorten, de zorgplicht. De zorgplicht geldt voor iedere beschermde soort die is opgenomen in de Vogel- en Habitatrichtlijn of opgenomen in de lijst van Nationale Soorten (onderdeel A en B, bijlage Wet natuurbescherming). Om een ontheffing te krijgen van de zorgplicht, moet er worden aangetoond dat er geen afbreuk wordt gedaan aan de goede staat van instandhouding van de soort. De voorwaarden voor het verkrijgen van een ontheffing zijn daarnaast afhankelijk van het beschermingsregime van de soort.

In de Wet natuurbescherming is er een driedeling gemaakt in het beschermingsregime voor soorten. Het gaat om de volgende beschermingsregimes:

  • 1. Beschermingsregime soorten Vogelrichtlijn (artikel 3.1 Wet natuurbescherming). Alle van nature in Nederland in het wild levende vogels, zoals opgenomen in artikel 1 van de Vogelrichtlijn.
  • 2. Beschermingsregime soorten Habitatrichtlijn (artikel 3.5 Wet natuurbescherming). Het gaat om de soorten genoemd in Bijlage IV, onderdeel a van de Habitatrichtlijn, Bijlage I en II van het Verdrag van Bern en Bijlage I van het Verdrag van Bonn. In de bijlagen van de verdragen van Bern en Bonn worden ook vogelsoorten genoemd.
  • 3. Beschermingsregime Andere Soorten (artikel 3.10 Wet natuurbescherming). Alle soorten genoemd in onderdelen A en B van de bijlage van de Wet natuurbescherming.

De soorten genoemd onder punt 3 vallen onder een lager beschermingsregime dan een soorten genoemd onder punt 1 en 2. In principe geldt voor alle beschermde soorten een ontheffingsplicht, ook voor de algemenere Andere Soorten. De Wet natuurbescherming biedt provincies de mogelijkheid om een vrijstellingsbesluit op te stellen. In dit besluit staat onder andere voor welke soorten een vrijstelling geldt van de verbodsbepalingen in artikel 3.10 van de Wet natuurbescherming.

Voor vogels geldt een aanvullend beschermingsregime, waarbij er extra regels kunnen worden gesteld voor bijvoorbeeld jaarrond beschermde nesten. Naar verwachting blijft de bescherming van vogelsoorten met jaarrond beschermde nesten gelijk onder de Wet natuurbescherming. Voor het verstoren van vogelsoorten met jaarrond beschermde nesten geldt dat er meestal geen ontheffing wordt verleend.

Bij de verdere uitwerking van het project zullen de werkzaamheden in het broedseizoen uitgevoerd worden onder ecologische begeleiding.

Onderzoek

Van 2004 tot 2011 zijn binnen het plangebied verschillende ecologische onderzoeken uitgevoerd door Altenburg & Wymenga en Tauw. Deze onderzoeken zijn in verband met de ouderdom daarom geactualiseerd door Eco Reest en Sweco in het kader van het moeder-bestemmingsplan. Voor het wijzigingsplan is nogmaals een update van het ecologisch onderzoek uitgevoerd. Daarnaast zijn nadere onderzoeken uitgevoerd en is voor de grote modderkruiper een ontheffing verleend. Deze onderzoeken en de ontheffing zijn opgenomen in Bijlage 7. In dit onderzoek is zowel gebiedsbescherming als soortenbescherming onderzocht. De resultaten zijn in deze paragraaf kort samengevat en indien nodig aangevuld.

Gebiedsbescherming

Ten aanzien van gebiedsbescherming wordt het volgende geconcludeerd:

Natura 2000

Het plangebied ligt buiten Natura 2000-gebied. Het dichtstbijzijnde gebied ligt op ruim drie kilometer afstand. Vanwege deze afstand, de potentiële effecten, ontbreken van ecologische relaties, bekende dosis-effectrelaties en de aard/omvang van de voorgenomen ontwikkeling, zijn negatieve effecten, met uitzondering van stikstofdepositie, op voorhand uitgesloten.

In het traject van het moeder-bestemmingsplan is ten behoeve van de stikstofdepositie een stikstofonderzoek uitgevoerd waarin ook het plangebied van dit wijzigingsplan in is meegenomen. Hieruit bleek dat het nodig was om 3,5 hectare netto uitgeefbaar bedrijventerrein stikstof-emissieloos te ontwikkelen. Op basis van dezelfde uitgangspunten is opnieuw een berekening uitgevoerd met de nieuwste AERIUS-calculator van 26 januari 2023. De resultaten van de berekeningen tonen aan dat er voor het aspect stiktofdepositie (voor zowel de aanleg- als de gebruiksfase) geen belemmeringen zijn voor het wijzigingsplan en het niet nodig is om een deel van het bedrijventerrein stikstof-emissieloos te ontwikkelen. Het onderzoek uit het moeder-bestemmingsplan en de geactualiseerde AERIUS-berekeningen zijn toegevoegd in Bijlage 8 en Bijlage 9.

Natuurnetwerk Nederland

Het plangebied ligt buiten het Natuurnetwerk Nederland. Gezien de ruime afstand (>3,4 kilometer) en de aard en omvang van de voorgenomen ontwikkeling, is geen sprake van aantasting van wezenlijke waarden en kenmerken van het NNN. Vervolgstappen ten aanzien van het NNN zijn niet aan de orde.

Natuur buiten het NNN

Het plangebied ligt niet binnen provinciaal aangewezen natuurgebieden (natuur buiten NNN, weidevogelgebied, ganzenfoerageergebied en vogelrustgebieden). Ten aanzien van de nabijgelegen Oude Rijn (als natuur buiten het NNN) wordt geadviseerd lichtverstoring op het wateroppervlak en oeverzones te voorkomen.

Soortenbescherming

Ten aanzien van soortenbescherming wordt het volgende geconcludeerd:

Vogels:

Het plangebied biedt gezien de terreinkenmerken en afwezigheid van bebouwing en opgaand groen geen geschikte broedgelegenheid voor vogels met jaarrond beschermde nesten. Binnen en in de directe omgeving van het plangebied kunnen wel algemene vogelsoorten tot broeden komen. Verstoring en aantasting dient te worden voorkomen.

Bij uitvoering van de werkzaamheden in het broedseizoen wordt geadviseerd potentiële nestlocaties vóór het broedseizoen ongeschikt te maken voor vogels. Hierbij dient aandacht te gaan naar de oeverzones; door deze kort gemaaid te houden wordt vestiging voor broedende vogels onaantrekkelijk. Daarnaast dient aandacht te zijn voor grondbroedende (weide)vogels en dient vestiging binnen het plangebied te worden voorkomen door frequent te maaien, slepen, eggen en dergelijke. Ook kan ervoor worden gekozen de werkzaamheden voor het broedseizoen op te starten en continue door te werken, zodat vogels buiten de invloedsfeer van de werkzaamheden geschikte broedgelegenheid zullen zoeken.

Indien de werkzaamheden binnen het broedseizoen plaatsvinden, wordt geadviseerd voorafgaand aan de werkzaamheden een broedvogelcheck uit te laten voeren om vast stellen of binnen de invloedsfeer van de werkzaamheden broedvogels aanwezig zijn. Indien deze afwezig zijn, kunnen werkzaamheden doorgang vinden. Indien bij de controle in gebruik zijnde nesten van vogels, of in aanbouw zijnde nesten worden aangetroffen, dient een zorgvuldige werkwijze worden bepaald of dienen de werkzaamheden worden uitgesteld tot het nest niet meer in gebruik is.

Vleermuizen: 

Verblijfplaatsen van vleermuizen zijn vanwege het ontbreken van bebouwing en bomen uitgesloten. Eventueel aanwezig foerageergebied en vliegroutes binnen het plangebied vormen geen essentieel onderdelen van het leefgebied. Tijdelijke verstoring is niet aan de orde, aangezien de werkzaamheden overdag worden uitgevoerd. In de toekomstige gebruiksfase dient bij invulling van het plangebied rekening te worden gehouden met het minimaliseren/voorkomen van lichtuitstraling richting de omgeving. Mogelijke aantasting -en overtreding van de Wet natuurbescherming- is in dat geval niet aan de orde.

De Oude Rijn, aan de zuidzijde van het plangebied, vormt een geschikte foerageer-/en vliegroute voor vleermuizen. In de toekomstige gebruiksfase is het van belang lichtverstrooiing op het wateroppervlak en de oeverzones te voorkomen. Dit kan door gebruik te maken van laag geplaatste en/of naar beneden gerichte (sfeer)verlichting rond de nieuwbouw en de nieuwe wegen. Mogelijke aantasting -en overtreding van de Wet natuurbescherming- is in dat geval niet aan de orde. Indien dit niet kan worden voorkomen, is nader onderzoek nodig om de functionaliteit voor vleermuizen en het effect te kunnen bepalen.

Grote modderkruiper:

Uit DNA-sporen blijkt dat de grote modderkruiper in het gehele gebied van De Hemmen III in de meeste sloten voorkomt. Omdat grote modderkruiper wettelijk beschermd is op grond van de Wet natuurbescherming, is een ontheffing nodig. In een activiteitenplan is de aanpak voor handelingen die (het leefgebied) van het dier kunnen schaden en de daaraan verbonden compenserende maatregelen beschreven. Op basis hiervan is door de provincie een ontheffing verleend. Het activiteitenplan en de ontheffing zijn opgenomen in Bijlage 7.

Overige beschermde soortgroepen:

Vaste rust- en verblijfplaatsen van beschermde grondgebonden zoogdieren, vissen, amfibieën, reptielen en ongewervelden zijn gezien de terreinkenmerken, habitateisen en bekende verspreidingsgegevens uitgesloten.

Vrijgestelde soorten: 

In het plangebied zijn enkele algemeen voorkomende grondgebonden zoogdieren en amfibieën te verwachten. Voor deze soorten geldt een vrijstelling van de verbodsartikelen.

Zorgplicht

Tot slot geldt de zorgplicht. Deze zorgplicht houdt in dat nadelige gevolgen voor flora en fauna zoveel mogelijk moeten worden voorkomen. Deze zorg geldt voor alle individuen van in Nederland voorkomende soorten planten en dieren, ongeacht of deze soort beschermd is en ongeacht of ontheffing of vrijstelling is verleend. Voor de uitvoering van de werkzaamheden is ook een ecologisch werkplan uitgevoerd, dat tevens is opgenomen in Bijlage 7.

Conclusie

De voorgenomen ontwikkeling leidt op basis van de uitgevoerde onderzoeken niet tot negatieve effecten op beschermde natuurgebieden of beschermde soorten en is uitvoerbaar op basis van de Wet natuurbescherming. Het aspect ecologie vormt dan ook geen belemmering voor de uitvoering van het plan. De aanbevelingen uit het ecologische onderzoek worden bij de uitvoering van de werkzaamheden uitgevoerd.

4.7 Archeologie en cultuurhistorie

Toetsingskader

Per 1 juli 2016 is de Monumentenwet 1988 vervallen. Een deel van de wet is op deze datum overgegaan naar de Erfgoedwet. Het deel dat betrekking heeft op de besluitvorming in de fysieke leefomgeving gaat over naar de Omgevingswet, wanneer deze in werking treedt. Dit geldt ook voor de verordeningen, bestemmingsplannen, vergunningen en ontheffingen op het gebied van archeologie. Vooruitlopend op de datum van ingang van de Omgevingswet zijn deze artikelen te vinden in het Overgangsrecht in de Erfgoedwet, waar ze ongewijzigd van toepassing blijven zolang de Omgevingswet nog niet van kracht is.

De kern van de wet is dat wanneer de bodem wordt verstoord, archeologische resten intact moeten blijven. Hierbij geldt het verstoorder betaald principe. Als behoud in situ niet mogelijk is, dan moet gekeken worden of behoud ex situ mogelijk is. Om inzicht te krijgen in de kans op het aantreffen van archeologische resten in bepaalde gebieden zijn op basis van historisch onderzoek archeologische verwachtingskaarten opgesteld.

Conform de gemeentelijke erfgoedvisie en –nota wordt uitgegaan van de Cultuur Historische kaart van de provincie Fryslân (CHK), waar ook de Friese Archeologische Monumentenkaart Extra (FAMKE) deel van uit maakt. Op deze kaarten is informatie opgenomen over archeologische en cultuurhistorische waarden. Daarnaast is gebruik gemaakt van de thematische structuurvisie 'Grutsk op 'e Romte' waarin de kernkwaliteiten van het cultuurhistorisch erfgoed en het landschap in Friesland beschreven staan.”

Onderzoek

Archeologie

Er hebben op basis van de FAMKE inmiddels diverse onderzoeken plaats gevonden in het plangebied. Deze onderzoeken zijn opgenomen in Bijlage 10. In figuur 4.5 is een overzicht van vindplaatsen weergegeven zoals aangetroffen bij het archeologisch booronderzoek van de Grontmij (Osinga 2009 en Boon et al., 2011). Op deze kaart is het wijzigingsgebied voorzien van de bestemming 'Agrarisch', wat met dit wijzigingsplan wordt omgezet naar de bestemming 'Bedrijventerrein (Artikel 4)'.

Uit de onderzoeken blijkt dat er ter plaatse van het plangebied van dit wijzigingsplan geen sprake is van een archeologische verwachtingswaarde. In de omgeving van het plangebied zijn wel archeologisch waardevolle gebieden aanwezig. Een structurele waterpeilverhoging (al dan niet met een ophogingslaag) is geen bezwaar voor de conservering van de archeologische vindplaatsen. Een eventuele waterpeil verlaging of een sterk fluctuerende grondwaterspiegel daarentegen kunnen wel een ernstig bezwaar zijn. Dit kan namelijk van invloed zijn op de conservering van de vindplaatsen (uitdroging). Sterke fluctuaties in grondwaterspiegel en/of peilverlaging zijn niet wenselijk vanwege het negatieve effect op de conservering van de vindplaatsen en dienen daarom te worden voorkomen.

afbeelding "i_NL.IMRO.1900.2023oostWPsneehemm-ontw_0007.png"

Figuur 4.5 Archeologisch vindplaatsen

Cultuurhistorie

Het landschap kent gave historische structuren die nog goed herkenbaar zijn. De verkaveling is grillig en onregelmatig. De erven op terpen liggen als groene eilanden in dit open, maar kleinschalig landschap. Op deze terpen is de oude erfbeplanting nog aanwezig.

Kenmerkend voor het gebied zijn de waterlopen. De waterlopen vormen de ruimtelijke structuren in het open landschap door hun verhoogde ligging en rietoevers. De oude dijken langs de randen van het gebied zijn beeldbepalend zoals de Hemdijk. De openheid en de lange zichtlijnen vormen de belangrijke kwaliteiten voor het gebied.

Bij de begrenzing van het plangebied van het moeder-bestemmingsplan is rekening gehouden met de boerderijstructuur, zoals die in het landschap waarneembaar is. Bewust wordt er voor gekozen om niet alleen de structuur op te nemen, maar ook om de individuele boerderijplaatsen te beschermen. Voor de voormalige boerderij van Abma en Strûpenkeal is dat betrekkelijk eenvoudig omdat de oude boerderijen al zijn geamoveerd. Het wijzigingsgebied ligt binnen de in het moeder-bestemmingsplan vastgelegde contour.

In het midden van het plangebied loopt, min of meer parallel aan de rijksweg, een opvaart. In de plannen is deze opgenomen en er is besloten deze niet te dempen. Wel zal een aantal verkavelingssloten worden gedempt. In het zuidelijke plandeel is dat vanuit de cultuurhistorie geen probleem. De waardevolle verkavelingssloten in de noordelijke plandeel zijn dermate grillig dat deze bij handhaving tot moeilijk uitgeefbaar bedrijfsterrein zouden leiden. Onderzocht wordt of het mogelijk is om enkele verkavelingssloten te laten ‘voortbestaan’, hetzij als water hetzij als ontsluitingsweg. De landschappelijk inpassing en de beoogde beeldkwaliteit is nader gemotiveerd in Bijlage 4.

Conclusie

Er zijn geen archeologische waarden aangetroffen ter plaatse van het plangebied van dit wijzigingsplan. Ten aanzien van cultuurhistorie wordt zoveel mogelijk rekening gehouden met de aanwezige boerderijstructuur en verkavelingssloten. Bij Carpe-Diem zal dit ook plaatsvinden in het nieuwe bestemmingsplan voor het buitengebied.

4.8 Water

Van groot belang voor de ruimtelijke ordeningspraktijk is de wettelijk verplichte 'watertoets'. De watertoets kan worden gezien als een procesinstrument dat moet waarborgen dat gevolgen van ruimtelijke ontwikkelingen voor de waterhuishouding meer expliciet worden afgewogen. Belangrijk onderdeel van de watertoets is het vroegtijdig afstemmen van ontwikkelingen met de betrokken waterbeheerder.

Over de waterhuishoudkundige aspecten in het plangebied zijn afspraken gemaakt met Wetterskip Fryslân. Deze zijn in bijlage 3 opgenomen.

In de huidige situatie omvat het plangebied agrarische gronden met diverse watergangen (schouwwateren, overige wateren en hoofdwateren). Ten gevolge van de realisatie van het bedrijventerrein zal verharding toenemen. Tevens zullen bestaande watergangen worden gedempt. Langs de hoofdontsluitingsstructuur en aan de noord- en westzijde van het plangebied wordt ter compensatie nieuw oppervlaktewater gerealiseerd, die tevens van belang is voor de inpassing van het plangebied in de omgeving en de beeldkwaliteit van het plangebied zelf. Het water is deels met een dienovereenkomstige bestemming vastgelegd in het plangebied, maar is ook mogelijk in de andere opgenomen bestemmingen. Over de watercompensatie zijn afspraken gemaakt met Wetterskip Fryslân.

In het zuidelijk deel van het plangebied is een regionale waterkering gelegen met bijbehorende beschermingszone (figuur 4.6). Binnen deze zones gelden beperkingen voor bouwen en aanleggen om te voorkomen dat de stabiliteit, het profiel en/of de veiligheid wordt aangetast. Bij ingrepen binnen de beschermingszone van deze waterkering is een vergunning op basis van de Keur noodzakelijk. De regionale waterkering is in het bestemmingsplan planologisch mogelijk gemaakt door waterhuishoudkundige voorzieningen te regelen in de bestemmingen. Omdat de regionale waterkering aan de hand van de Keur is geregeld, behoeft deze geen specifieke regeling in het bestemmingsplan.

afbeelding "i_NL.IMRO.1900.2023oostWPsneehemm-ontw_0008.png"

Figuur 4.6 Ligging regionale waterkering.

Conclusie

De ontwikkeling heeft geen negatieve gevolgen voor het waterhuishoudkundige systeem ter plaatse. Hierover heeft overleg plaatsgevonden met Wetterskip Fryslân. De watertoets is hiermee afgerond. Het peilbesluit wordt nog aangevraagd. De in te stellen peilen zijn in samenspraak met het Wetterskip vastgesteld.

4.9 Externe veiligheid

Toetsingskader

Externe veiligheid gaat om het beperken van de kans op en het effect van een ernstig ongeval voor de omgeving door:

  • het gebruik, de opslag en productie van gevaarlijke stoffen (inrichtingen);
  • het transport van gevaarlijke stoffen (buisleidingen, wegen, waterwegen en spoorwegen);
  • het gebruik van luchthavens.

Het externe veiligheidsbeleid richt zich op het beperken van de risico's voor de burger door bovengenoemde activiteiten. Hiertoe zijn risico's gekwantificeerd, namelijk door middel van het plaatsgebonden risico en het groepsrisico.

Plaatsgebonden risico (PR)

Het PR is de berekende kans per jaar, dat een persoon overlijdt als rechtstreeks gevolg van een ongeval bij een risicobron, aangenomen dat hij op die plaats permanent en onbeschermd verblijft.

Groepsrisico (GR)

Dit is de kans dat een groep mensen overlijdt door een ongeval met gevaarlijke stoffen. Het GR moet worden gezien als een maat voor maatschappelijke ontwrichting.

Het externe veiligheidsbeleid is verankerd in diverse wet- en regelgeving. De volgende besluiten zijn relevant:

1. Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi)

Met het Bevi zijn risiconormen voor externe veiligheid met betrekking tot bedrijven met gevaarlijke stoffen wettelijk vastgelegd.

2. Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb)

Op basis van het Bevb dienen plannen, vergelijkbaar met het Bevi, te worden getoetst aan de grens- en richtwaarde voor het PR en de oriëntatiewaarde voor het GR.

3. Basisnet 

Het basisnet is een landelijk aangewezen netwerk voor het vervoer van gevaarlijke stoffen. Binnen bepaalde grenzen wordt dit vervoer over de weg, binnenwater en spoor gegarandeerd. Het basisnet heeft betrekking op de Rijksinfrastructuur: hoofdwegen (snelwegen), hoofdwaterwegen (binnenwateren) en hoofdspoorwegen (enkele uitzonderingen daargelaten). Het basisnet is vastgelegd in onder andere de Wet vervoer gevaarlijke stoffen.

4. Besluit externe veiligheid transportroutes (Bevt)

Voor ruimtelijke ordening in relatie tot de transportroutes is het Bevt opgesteld. Hierin zijn de regels voor de ruimtelijke ordening rondom het basisnet wettelijk vastgelegd.

5. Activiteitenbesluit milieubeheer (Activiteitenbesluit)

Het Activiteitenbesluit en de daarbij behorende regeling is de opvolger van een groot aantal AMvB's. In het Activiteitenbesluit staan algemene regels voor verschillende milieuaspecten, zoals veiligheidsafstanden waaraan voldaan moet worden.

Verantwoordingsplicht

In het Bevi, Bevb en het Bevt is onder andere een verantwoordingsplicht GR opgenomen. Deze verantwoording houdt in dat in bepaalde gevallen planologische keuzes moeten worden onderbouwd en verantwoord door het bevoegd gezag.

Onderzoek

Ten behoeve van het moeder-bestemmingsplan 'De Hemmen III' heeft de FUMO de risicobronnen in de omgeving onderzocht (Bijlage 11). De bevindingen worden in deze paragraaf samengevat.

Inrichtingen

Volgens de professionele risicokaart zijn in de omgeving van het plangebied geen relevante inrichtingen aanwezig waarvan de risicocontouren of de invloedsgebieden over het plangebied zijn gelegen. Tevens is in de regels van dit bestemmingsplan opgenomen dat in het plangebied geen risicovolle inrichtingen zijn toegestaan.

Buisleidingen

Volgens de professionele risicokaart zijn in en nabij het plangebied geen relevante buisleidingen aanwezig. Wel loopt door het plangebied een waterleiding (zie paragraaf 4.10).

Transport

Het plangebied grenst direct aan de Rijksweg A7. Over deze weg worden gevaarlijke stoffen getransporteerd. Deze weg maakt onderdeel uit van het Basisnet. In het Bevt staat dat wanneer een bestemmingsplan binnen een afstand van 200 meter van een transportroute is gelegen, het GR dient te worden verantwoord. Aangezien het plangebied direct grenst aan de weg, is deze relevant in verband met transport van gevaarlijke stoffen. Conform het Bevt en de Rbn gelden voor Basisnet-routes voor het PR een Basisnetafstand. De Basisnetafstand staat gelijk aan de PR 1×10-6/jaar contour en geeft beperkingen voor de ontwikkeling van objecten binnen deze contour. Voor de A7 ter hoogte van Sneek is de basisnetafstand in bijlage 1 van de Rbn vastgelegd op 0 meter. Het PR vormt dan ook geen knelpunt voor het bestemmingsplan.

Ten aanzien van het groepsrisico is door middel van een kwantitatieve risicoanalyse (QRA) de hoogte van het groepsrisico bepaald. De uitgangspunten van deze QRA staan in de het onderzoek van FUMO beschreven. Uit de berekening blijkt dat het groepsrisico van de A7 ter hoogte van het plangebied in de toekomstige situatie de oriëntatiewaarde niet overschrijdt. Het groepsrisico blijft lager dan 0,1 maal de oriëntatiewaarde. Wel neemt het groepsrisico met meer dan 10% toe waardoor op grond van artikel 8 van het Bevt het groepsrisico uitgebreid moet worden verantwoord.

Verantwoording groepsrisico

Brandweer Fryslân heeft op 31 januari 2018 advies uitgebracht over de bestrijdbaarheid en zelfredzaamheid.

Personendichtheid bestemmingsplan 'Bedrijventerrein De Hemmen III'.

In de huidige situatie bevinden zich in het gebied ten oosten van de N7 de bestemming 'bedrijfsdoeleinden' en ten westen de bestemming 'agrarische doeleinden'. De voorgenomen ontwikkeling voorziet in de wijziging van de groenbestemming naar bedrijventerrein.

Ligging GR ten opzichte van oriëntatiewaarde

In de huidige situatie ligt het groepsrisico ruimschoots onder de oriëntatiewaarde. Het groepsrisico neemt ten gevolge van de voorgenomen ontwikkelingen met meer dan 10% toe.

Mogelijkheden ter beperking van het groepsrisico en mogelijkheden tot ruimtelijke ontwikkelingen met een lager groepsrisico

Ruimtelijke maatregelen ter verlaging van het GR beperken zich tot het verlagen van de

aanwezigheid van personen in de omgeving van de risicobronnen. Dit kan door bijvoorbeeld:

  • andere functies met een lagere personendichtheid in het plangebied toe te staan;
  • het plangebied op een grotere afstand van de risicobron te situeren;
  • geen vervoer van gevaarlijke stoffen over de A7 (bronmaatregel) toe te staan.

Functies met minder hoge personendichtheden zijn in het plangebied niet mogelijk. Voor de bestemming bedrijven is in de berekening van het groepsrisico uitgegaan van een personendichtheid van 80 personen per hectare (conservatief) overeenkomend met arbeidsintensieve industrie. Welke bedrijven zich uiteindelijk hier gaan vestigen is nog niet bekend. Het is mogelijk dat de personendichtheid uiteindelijk lager uit komt te vallen. Ten aanzien van de ligging van het plangebied is dit een keuze die niet alleen op grond van het aspect externe veiligheid is gedaan.

Gelet op bovenstaand zijn verdere maatregelen ter beperking van het GR niet aan de orde.

Bestrijdbaarheid

Onder bestrijdbaarheid van een (dreigende) calamiteit vallen alle maatregelen die invloed hebben op de bestrijdbaarheid van een calamiteit ten gevolge van een risicovolle activiteit. Primaire bluswatervoorzieningen in de vorm van brandkranen zijn op dit moment nog niet aanwezig. Bij de verdere inrichting van het gebied dient nader overleg te worden gevoerd met de brandweer. Buiten het plangebied is op meerdere locaties open water aanwezig als secundaire bluswatervoorziening.

Bereikbaarheid

Het bedrijventerrein heeft één ontsluitingsweg die direct aansluit op de N7. Aan de zuidzijde van het plangebied is een speciale calamiteitenroute voorzien. De hulpdiensten moeten in staat worden gesteld om eventuele obstakels in deze routes snel te kunnen verwijderen.

Opkomsttijd

De opkomsttijd voor bedrijventerreinen van 10 minuten wordt niet gehaald. Binnen de nieuw te bouwen industriefuncties worden adequate rook - en branddetectiesystemen aangebracht. Dit bevordert een snelle ontvluchting.

Zelfredzaamheid

De zelfredzaamheid geeft aan in welke mate de aanwezigen in het plangebied in staat zijn om te vluchten. Het maatgevende scenario voor de N7 is een BLEVE waarbij de tankwagen met LPG in brand raakt en het gas explodeert. Het plangebied voorziet in de bestemming bedrijven. De hier aanwezige personen zijn goed zelfredzaam om van de bron af te kunnen vluchten.

Conclusie

Het plangebied is gelegen nabij de A7. Deze weg heeft geen PR10-6 contour. Uit de QRA blijkt dat de beoogde ontwikkeling niet leidt tot een overschrijding van de oriëntatiewaarde.

Ondanks maatregelen ter verhoging van de veiligheid kunnen risico’s nooit voor 100% worden weggenomen. Ook na het nemen van veiligheidsverhogende maatregelen zal een restrisico blijven bestaan. Het bevoegd gezag dient, met behulp van onderhavig externe veiligheid advies en het advies van Brandweer Fryslân, zich uit te spreken over de aanvaardbaarheid van het restrisico. Voor de acceptatie van het restrisico dient ook het belang van de ontwikkeling meegewogen te worden.

Geadviseerd wordt:

De locaties en aanleg van de bluswatervoorzieningen en de calamiteitenroute met de brandweer af te stemmen zodra de inrichting van het plangebied nader is uitgewerkt. Bij de vaststelling van het wijzigingsplan wordt op grond van het voorgaande het groepsrisico verantwoord geacht.

4.10 Kabels en leidingen

Toetsingskader

Planologisch relevante leidingen en hoogspanningsverbindingen dienen te worden gewaarborgd. Tevens dient rond dergelijke leidingen rekening te worden gehouden met zones waarbinnen mogelijke beperkingen gelden.

Onderzoek en conclusie

In figuur 4.7 is de situering van de hoofdtransportleiding voor water van Vitens aangegeven. In het algemeen geldt dat naast een dergelijke leiding een bebouwingsvrije zone van 4.00 meter moet worden aangehouden. In het moeder-bestemmingsplan is hiervoor een beschermende regeling opgenomen, deze valt buiten het plangebied van het wijzigingsplan en blijft ongewijzigd van kracht.

afbeelding "i_NL.IMRO.1900.2023oostWPsneehemm-ontw_0009.png"

Figuur 4.7 Hoofdtransportleiding voor water van Vitens

Parallel aan de N7 is een tracé voor een hoogspanningsverbinding gerealiseerd. Ook deze is geregeld in het moeder-bestemmingsplan. Het tracé valt buiten de begrenzing van het wijzigingsplan en wijzigt met dit plan niet.

Binnen het plangebied en in de directe omgeving zijn momenteel verder geen planologisch relevante buisleidingen, hoogspanningsverbindingen of straalpaden aanwezig.

Hoofdstuk 5 Juridische regeling

5.1 Planopzet

Verbeelding

Het wijzigingsplan 'De Hemmen III fase 2' gaat vergezeld van een verbeelding. Na onherroepelijk worden van het wijzigingsplan maakt de verbeelding deel uit van het bestemmingsplan 'De Hemmen III' van de gemeente Súdwest-Fryslân.

Regels

De regels van het moeder-bestemmingsplan 'De Hemmen III' zijn van overeenkomstige toepassing op dit wijzigingsplan. Alleen waar dit plan afwijkt van het moeder-bestemmingsplan is dit opgenomen in de regels; waar mogelijk wordt verwezen naar de regels van 'De Hemmen III'.

5.2 Toelichting op de bestemmingen

5.2.1 Bedrijventerrein

De 12,5 hectare netto uitgeefbaar bedrijventerrein die mogelijk wordt gemaakt met dit wijzigingsplan, is geregeld in de bestemming 'Bedrijventerrein (Artikel 4)'. Binnen de bestemming is de bedrijfsfunctie de hoofdfunctie. Daarnaast biedt deze bestemming ook de mogelijkheid voor de aanleg van wegen, groenstroken, parkeervoorzieningen en/of sloten. De hoofdontsluitingsweg is geregeld in het moeder-bestemmingsplan 'De Hemmen III'.

In het plangebied zijn bedrijven tot en met milieucategorie 3.2 bij recht toegestaan die zijn opgenomen in de bedrijvenlijst in het moederplan. Geluidzoneringsplichtige inrichtingen, risicovolle inrichtingen en vuurwerkbedrijven zijn niet toegestaan in verband met de extra hinder die zij met zich meebrengen. Ook zijn (bedrijfs)woningen, horeca, en zelfstandige kantoren en detailhandel (behalve ondergeschikte detailhandel) niet toegestaan. Wel zijn bedrijven uit een hogere categorie of bedrijven die niet op de bedrijvenlijst voorkomen met een afwijkingsmogelijkheid onder voorwaarden toegestaan in het plangebied.

Op de bedrijfspercelen geldt een bebouwingspercentage van 70% en een aan te houden afstand tot de perceelsgrens en tot aan de weg dan/wel groenbestemming van ten minste 5 meter en bij de N7 7,5 meter. Dit waarborgt een goede inpassing naar het openbaar gebied en hiermee wordt voorkomen dat het gehele plangebied vol wordt gebouwd en er geen ruimte meer is voor parkeren. Voor de te vestigen bedrijven geldt dat de oppervlakte van een bouwperceel ten minste 10.000 m² moet bedragen.

Voor het plangebied gelden na het vaststellen van dit wijzigingsplan grotendeels dezelfde regels als in de bestemming 'Bedrijventerrein' van het moeder-bestemmingsplan 'De Hemmen III'. Voor de bouwhoogte aan de westzijde van het plangebied (de zijde gericht naar Folsgare) geldt een maximale bouwhoogte 10 meter en is de afwijkingsmogelijkheid om naar 15 meter bouwhoogte te gaan niet mogelijk. Ook geldt aan de richting van Folsgare een lager bebouwingspercentage van 50%. Op deze wijze ontstaat er een goede landschappelijke afronding richting Folsgare.

De bestemming biedt ook mogelijkheden voor de duurzaamheidsdoelstellingen zoals beschreven in paragraaf 2.5. Zo behoort het tot de mogelijkheden om een centrale energievoorziening op het bedrijventerrein te realiseren evenals de realisatie van zonnepanelen bij bedrijven (dit zijn bouwwerken, geen gebouwen en overkappingen zijnde die vallen onder de regeling van Artikel 3, juncto Artikel 4, lid 4.2.2 van het moeder-bestemmingsplan).

5.2.2 geluidzone - industrie

De Hemmen I en II hebben een geluidzone in het kader van de Wet geluidhinder. Deze geluidzone ligt over een deel van het plangebied, ter plaatse van de aanduiding 'geluidzone - industrie (lid 13.1)'. Het is wettelijk verplicht om deze geluidzone in het bestemmingsplan te regelen. Binnen de geluidzone wordt gestreefd naar het tegengaan van een te hoge geluidbelasting. Geluidgevoelige bebouwing mag hier alleen worden opgericht als is aangetoond dat de geluidsbelasting niet hoger is dan de voorkeurgrenswaarden of een verkregen hogere waarde.

Hoofdstuk 6 Uitvoerbaarheid

Wettelijk bestaat de verplichting om inzicht te geven in de uitvoerbaarheid van een wijzigingsplan. Hierbij wordt een onderscheid gemaakt in de maatschappelijke en de economische uitvoerbaarheid.

6.1 Maatschappelijk uitvoerbaarheid

In het traject van het moeder-bestemmingsplan is een uitgebreid (wettelijk) traject doorlopen wat inzicht gaf in het draagvlak en daarmee de maatschappelijke uitvoerbaarheid van een plan. Hierbij is onder andere geparticipeerd met het dagelijks bestuur van Dorpsbelangen Folsgare. Dit wijzigingsplan doorloopt daarnaast de volgende procedurestappen:

Inspraak en overleg

Omdat de gemeente ook voor dit wijzigingsplan de belanghebbenden wil betrekken bij de planvorming, is op basis van de Inspraakverordening inspraak verleend op het wijzigingsplan. Het wijzigingsplan heeft van 27 september 2022 tot en met 11 november 2022 ter inzage gelegen. Tevens is het wijzigingsplan in het kader van het vooroverleg toegezonden aan de verschillende overlegpartners. Een samenvatting van de reacties met de gemeentelijke beantwoording daarop is opgenomen in Bijlage 12. Hierin is aangegeven op wat voor punten het wijzigingsplan is aangepast.

6.2 Economische uitvoerbaarheid

Voor de uitvoerbaarheid van het plan is het van belang te weten of het economisch uitvoerbaar is. De economische uitvoerbaarheid wordt enerzijds bepaald door de exploitatie van het plan (financiële haalbaarheid) en anderzijds door de wijze van kostenverhaal van de gemeente (grondexploitatie).

Financiële uitvoerbaarheid

De gronden binnen het plangebied zijn op dit moment nog eigendom van de gemeente. De gemeente maakt de gebieden bouwrijp. De kosten worden gedekt uit de opbrengsten van gronduitgifte. De ruimtelijke uitgangspunten sluiten aan op de financiële uitgangspunten. De kosten worden geraamd op € 8,2 miljoen. Dit bedrag is voor de ontwikkeling gereserveerd. Gezien de onderzoeken uit het verleden en de huidige vraag naar bedrijventerrein mag er verwacht worden dat er voldoende vraag is naar bedrijfsgrond. Op basis hiervan kan gesteld worden dat het plan financieel haalbaar is.

Grondexploitatie 

Doel van de in de Wet ruimtelijke ordening (Wro) opgenomen grondexploitatieregeling is het bieden van ruimere mogelijkheden voor het kostenverhaal en het creëren van meer sturingsmogelijkheden. Daarbij wordt onderscheid gemaakt tussen de publiekrechtelijke weg via een exploitatieplan en de privaatrechtelijke weg in de vorm van overeenkomsten. In het geval van een exploitatieplan kan de gemeente eisen en regels stellen voor de desbetreffende gronden en fasering. Bij de privaatrechtelijke weg worden dergelijke afspraken in een (anterieure) overeenkomst vastgelegd.

Omdat de gronden in eigendom zijn van de gemeente, is het niet nodig om een exploitatieplan vast te stellen.