direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Bolsward Oost
Status: ontwerp
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.1900.2023oostBPboloost-ontw

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding

In oktober 2019 heeft de gemeenteraad ingestemd met het aankopen van 14,5 hectare grond aan de oostkant van Bolsward, waarna de gemeenteraad in april 2021 heeft ingestemd met het ontwikkelen van het woongebied Bolsward Oost waarin maximaal 200 woningen in de oksel van de Snekerweg en de Ugolaan ontwikkeld kunnen worden. Met Bolsward Oost krijgt Bolsward na een lange tijd weer zijn eigen uitbreidingswijk. De gemeente heeft hoge ambities om van Bolsward Oost een wijk te maken voor verschillende doelgroepen, waar duurzaamheid, een fijn leefklimaat en goed wonen voorop staan. De gemeente is daarbij verantwoordelijk voor de planologische procedures, de aanleg van de openbare ruimte en de verkoop van bouwpercelen aan particulieren en ontwikkelaars.

Om deze ontwikkeling juridisch-planologisch mogelijk te maken, is het vaststellen van een nieuw bestemmingsplan noodzakelijk. Dit bestemmingsplan voorziet hierin.

1.2 Plangebied

Het plangebied ligt aan de oostzijde van Bolsward en omvat op dit moment agrarische gronden. In figuur 1.1 is de ligging van het plangebied weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.1900.2023oostBPboloost-ontw_0001.jpg"

Figuur 1.1 De ligging van het plangebied

1.3 Planologische regeling

Het plangebied is momenteel geregeld in het bestemmingsplan Bolsward Buitengebied, dat op 16 november 2010 door de gemeente is vastgesteld. In figuur 1.2 is een uitsnede van de verbeelding opgenomen.

afbeelding "i_NL.IMRO.1900.2023oostBPboloost-ontw_0002.jpg"

Figuur 1.2 Uitsnede verbeelding bestemmingsplan Bolsward Buitengebied

In het geldende bestemmingsplan zijn de gronden bestemd als 'Agrarisch - Cultuurgrond' waarin het grondgebruik ten behoeve van cultuurgrond / de agrarische bedrijfsvoering is toegestaan. Op grond van het huidige bestemmingsplan zijn de woningen en de functie wonen niet toegestaan binnen de agrarische bestemming. Het voorliggende bestemmingsplan voorziet in een adequaat juridisch-planologisch kader voor de voorgenomen ontwikkeling.

1.4 Crisis- en herstelwet

Dit bestemmingsplan valt onder het bereik van de Crisis- en herstelwet. Deze wet beoogt een versnelde ontwikkeling en realisering van ruimtelijke en infrastructurele projecten als bijdrage aan de bestrijding van de economische crisis. Het gaat er hierbij met name om dat de procedure van een plan sneller kan worden afgerond, waarmee in dit geval ook vlotter met de realisatie van de woningen kan worden gestart.

Hiertoe bevat de Crisis- en herstelwet een tweetal hoofdstukken met bijzondere wettelijke voorzieningen van tijdelijke aard en een hoofdstuk met wijzigingen van een groot aantal wetten, waaronder de Wet ruimtelijke ordening. Deze wijzigingen hebben een blijvend karakter. Het toepassen van deze wet heeft als grootste voordeel een snelle afhandeling van beroep. In de beroepsprocedure moet de Raad van State de zaak binnen zes maanden na indiening van het beroepschrift afhandelen.

Er is ook geen mogelijkheid voor belanghebbenden om een pro forma beroep in te dienen of om beroepsgronden aan te voeren na het einde van de beroepstermijn. Een ander voordeel is dat een nieuw besluit na vernietiging (of na een tussenuitspraak) gebaseerd kan worden op de feiten waarop het oude besluit berustte, behalve wanneer die feiten reden waren voor de vernietiging. Bij de Crisis- en herstelwet geldt onder andere de verplichting om bij het besluit en de bekendmaking of mededeling van het besluit te vermelden dat de procedurele versnellingen van de Crisis- en herstelwet van toepassing zijn. De gemeente zal dit bij de vaststelling van het bestemmingsplan expliciet vermelden.

1.5 Leeswijzer

De juridisch-planologische regeling van dit bestemmingsplan wordt in de volgende hoofdstukken nader toegelicht en gemotiveerd. Na deze inleiding wordt in hoofdstuk 2 een korte toelichting gegeven op het plangebied en komt het plan aan de orde. In dit hoofdstuk zijn tevens de uitgangspunten van het bestemmingsplan opgenomen. Daarna volgt in hoofdstuk 3 een uiteenzetting van het relevante beleid. Vervolgens worden in hoofdstuk 4 de voor het plangebied relevante milieu- en omgevingsaspecten besproken. Hoofdstuk 5 beschrijft de juridische aspecten van het bestemmingsplan en in hoofdstuk 6 wordt tot slot een weergave gegeven van de uitvoerbaarheid.

Hoofdstuk 2 Huidige en toekomstige situatie

2.1 Huidige situatie

In figuur 2.1 is een luchtfoto weergegeven van de huidige situatie van het plangebied en de directe omgeving.

afbeelding "i_NL.IMRO.1900.2023oostBPboloost-ontw_0003.jpg"

Figuur 2.1 Luchtfoto van de huidige situatie (www.pdok.nl)

 

In de huidige situatie bestaat het plangebied uit agrarische gronden. De grond is in eigendom van de gemeente en wordt momenteel verpacht aan een agrariër. Het wordt begrensd door:

  • de Ugolaan met daarachter de (woon)bebouwing van Bolsward aan de westzijde;
  • de Snekerweg met daaraan enkele bedrijfspercelen aan de zuidzijde;
  • agrarische gronden aan de noord- en oostzijde.

De omliggende (hoofd)wegenstructuur bestaat uit de Snekerweg/Snekerstraat, de Kloosterlaan en de Ugolaan. Voor zover deze wegen zijn gelegen binnen de bebouwde kom, hebben de wegen een maximumsnelheid van 50 km/uur. Alleen op het deel van de Snekerweg dat buiten de bebouwde kom is gelegen mag 60 km/uur worden gereden. Via de Snekerweg en de Kloosterlaan is de snelweg A7 snel bereikbaar, via de overige wegen is Bolsward goed te bereiken.

2.2 Toekomstige situatie

Programma van eisen

Voorafgaand aan het opstellen van het stedenbouwkundig ontwerp is een programma van eisen opgesteld waarin is aangegeven wat de ambities voor Bolsward Oost zijn. Bolsward Oost moet de nieuwe wijk van de toekomst worden waarbij meerdere doelstellingen - niet alleen duurzame doelstellingen - worden gerealiseerd, die aansluiten op de huidige klimaatopgaven en die tevens ingaan op de sociale aspecten van leefbaarheid en gezondheid van de wijk en Bolsward als geheel. Bolsward Oost wordt een inclusieve woonwijk met woonruimte voor iedereen, met veel flexibiliteit en ruimte voor particuliere initiatieven en waarbij ingespeeld kan worden op actuele ontwikkelingen in de markt. De doelstellingen zijn in het programma van eisen verder uitgewerkt in vijf thema's:

  • Leefbaarheid en gezondheid, openbare ruimte en groen;
  • Mobiliteit en verkeersveiligheid;
  • Een inclusieve woonwijk;
  • Duurzaamheid;
  • Ruimtelijke kwaliteit.

In het programma van eisen is het stedenbouwkundig programma aan de hand van deze thema's nader omschreven en is aan de hand van afbeeldingen toegelicht waar in het vlekkenplan voor de hoofdstructuur van de wijk de ruimtelijke randvoorwaarden zijn vastgelegd. De wijk wordt hierbij uitgewerkt in drie deelgebieden, die omringd worden door een groen- en/of waterstructuur. Op basis van dit programma van eisen zijn de grondexploitatie en het stedenbouwkundig ontwerp (zie hierna) verder uitgewerkt.

Stedenbouwkundig ontwerp

Voor Bolsward Oost is vervolgens een stedenbouwkundig ontwerp opgesteld dat in het volgende figuur en in het beeldregieplan in bijlage 1 is opgenomen.

afbeelding "i_NL.IMRO.1900.2023oostBPboloost-ontw_0004.png"

Figuur 2.2 Stedenbouwkundig ontwerp indicatief

De drie deelgebieden ('De Akkers', 'De Hofjes' en 'De Erven') en de omringende groen- en waterstructuur zijn in het stedenbouwkundig ontwerp goed herkenbaar. Een gedetailleerde versie van een indicatieve verkavelingstekening is opgenomen in bijlage 2.

Programma en deelgebieden

Het totale programma van Bolsward Oost bestaat uit de realisatie van 200 woningen. Het merendeel daarvan bestaat uit grondgebonden woningen, alleen langs de Snekerweg aan de zuidzijde van het plangebied zijn woongebouwen beoogd. Het stedenbouwkundig plan vertaalt zich in het bestemmingsplan in een toekomstbestendige, flexibele regeling, die geen onderscheid maakt in (half)vrijstaande woningen en/of rijenwoningen en die voor alle percelen met grondgebonden woningen maximaal 3 bouwlagen mogelijk maakt. Alleen voor de woongebouwen is gekozen voor een op maat gemaakte regeling, waarbij er ook mogelijkheden zijn voor dienstverlenende en maatschappelijke functies. In het plangebied wordt alleen het totaal aantal woningen geregeld, de verschillende woonvlekken en een fasering krijgen geen nadere specificering. De verdere uitwerking van het project bepaalt aan de hand van deze stedenbouwkundige principes de concrete invulling. Ook voor de openbare ruimte is gekozen voor een flexibele regeling, waarbij op een groenbestemming ook (ondergeschikt) wegen en paden zijn toegestaan en op een waterbestemming ook een groenbestemming.

In het plangebied zijn de volgende deelgebieden te onderscheiden:

De Akkers

Het zuidelijke deelgebied van Bolsward Oost wordt gevormd door De Akkers (zie figuur 2.3). De centrale ontsluitingsweg in het plangebied mondt hier ook uit aan de Snekerweg.

afbeelding "i_NL.IMRO.1900.2023oostBPboloost-ontw_0005.png"

afbeelding "i_NL.IMRO.1900.2023oostBPboloost-ontw_0006.png"

Figuur 2.3 Verkaveling De Akkers indicatief

Hier zijn 60 woningen voorzien, waarvan 17 appartementen. Aan de voet van het plangebied zijn twee woon(appartementen)gebouwen beoogd. De overige kavels worden ingevuld met grondgebonden woningen. Bij de woongebouwen bestaan mogelijkheden voor maatschappelijke en/of dienstverlenende functies op de begane grond. Zo wordt functioneel aansluiting gezocht bij de bestaande percelen aan de Snekerweg.

De Hofjes

Het centrale en grootste deelgebied wordt gevormd door De Hofjes. In figuur 2.4 is te zien dat de kenmerkende groen- en waterstructuur hier goed tot zijn recht komt. In dit deelgebied zijn ook de meeste woningen beoogd (110). De woningen betreffen allen grondgebonden woningen, woongebouwen zijn hier niet beoogd. Centraal aan de westzijde van dit deelgebied is een tweede (calamiteiten)ontsluitingsroute beoogd.

afbeelding "i_NL.IMRO.1900.2023oostBPboloost-ontw_0007.png"

afbeelding "i_NL.IMRO.1900.2023oostBPboloost-ontw_0008.png"

Figuur 2.4 Verkaveling De Hofjes indicatief

De Erven

Het noordelijke deelgebied De Erven vormt de overgang tussen het woongebied en het landelijke gebied. De geplande (31 grondgebonden) woningen worden in de groenste setting van het plangebied gerealiseerd, waarbij ook ruimte is voor alternatieve woonconcepten zoals tiny houses. In het binnengebied en ten noorden van de woningen worden ook mogelijkheden voor stadslandbouw (volkstuinen) geboden.

afbeelding "i_NL.IMRO.1900.2023oostBPboloost-ontw_0009.png"

afbeelding "i_NL.IMRO.1900.2023oostBPboloost-ontw_0010.png"

Figuur 2.5 Verkaveling De Erven indicatief

Groen en water

Bij de beoogde groenstructuur hebben de zichtlijnen van en naar het landschap een grote rol gespeeld. In de wijk zorgen groen en water voor een heldere organisatorische structuur tussen de drie deelgebieden en wordt snippergroen zoveel mogelijk voorkomen. De groenstructuur wordt gecombineerd met verschillende functies in de openbare ruimte, zoals de hoofdontsluitingsstructuur in noord-zuidrichting, een beweegroute en fiets- en wandelpaden. Deze noord-zuidas kan worden uitgewerkt in een informele groenzone met plas en dras en draagt bij aan de afwatering van de wijk op het boezempeil. In oost-westrichting wordt de wijk doorsneden door langzaam-verkeersroutes die worden gekoppeld aan begeleidende groenstroken. Samen met de waterlopen vormen zij belangrijke zichtlijnen vanaf de rondweg naar het achterliggende weidelandschap.

afbeelding "i_NL.IMRO.1900.2023oostBPboloost-ontw_0011.png"

Figuur 2.6 Groen- en waterstructuur indicatief

Tussen de ringweg en de nieuwe wijk is gekozen voor een groene overgangszone die zorgt voor continuering van het groene profiel van de rondweg. De groenzone bestaat uit een brede groenstrook gecombineerd met het nieuwe vaarwater dat bestaat uit groene natuurlijke oevers. In deze groenzone staan bomen en stroken bosplantsoen. De groenzone wordt op meerdere plaatsen in oost-westrichting doorsneden ten behoeve van fietspaden en langzaam-verkeersverbindingen van en naar de wijk. Hierdoor ontstaan zichtlijnen in oostelijke richting en blijft contact met het achterliggende landschap vanaf de rondweg en de naastliggende wijk voelbaar. Kabels- en leidingen worden zoveel mogelijk gesitueerd onder de voetpaden en indien noodzakelijk in de groenstroken.

Aan de oostzijde vormt Bolsward Oost de nieuwe stadsrand. Deze wordt gevormd door een

tweede vaart op boezempeil, met een rietachtige begroeiing en natuurlijke oevers waarachter de woongebieden worden gesitueerd. De overgang naar het weidelandschap wordt gevormd door een dijklichaam dat fungeert als overgang tussen boezem- en polderpeil. Hiermee wordt aangesloten bij de landschappelijke ambitie om rondom de compacte stad Bolsward een integrale groene overgangszone te creëren naar het omringende weidelandschap.

De groeninrichting van de wijk is biodivers. Bij de boomstructuren en in de straten worden verschillende boomsoorten aangeplant. In de bredere groenstructuren is ruimte voor bosplantsoen en/of hoog sierplantsoen. Langs de randen van de wijk en de noordzijde van het plangebied is ruimte voor hooilandbeheer. In het noordelijke tussengebied is er ruimte voor ontmoeten, spelen en sporten. Bij De Erven worden zoals eerder genoemd mogelijkheden geboden voor stadslandbouw (volkstuinen).

Water vormt een tweede belangrijke drager voor de structuur van de wijk. De gemeente kiest wegens klimaatveranderingen en een toenemende regenval nadrukkelijk voor een hoge aanleg op boezempeil. Door vaarwater op boezempeil aan te leggen, kan een koppeling worden gemaakt met de Hartwerter Feart en kan worden aangesloten op het recreatieve vaarnetwerk. Het aan te leggen vaarwater heeft een doorvaartbreedte van minimaal 10 meter en wordt aangelegd met natuurlijke oevers en rietachtige begroeiing. Het oppervlaktewater biedt tevens extra buffercapaciteit voor zware regenbuien.

Verkeer en parkeren

Het gehele plangebied wordt ingericht als 30 km/uur-gebied, waarin de auto ondergeschikt is en te gast is in de wijk. De verkeersstructuur wordt zo ontworpen dat doorgaand autoverkeer niet mogelijk is. De wijk krijgt een hoofdverkeersaansluiting aan de Snekerweg aan de zuidzijde van het plangebied. Vanaf de hoofdaansluiting zijn de verschillende woonbuurten van de deelgebieden bereikbaar. Voor hulpdiensten is er een koppeling met de Rondweg aan de westzijde van het plangebied. Het straatbeeld wordt niet bepaald of gedomineerd door auto's, parkeren kan zoveel mogelijk achter hagen op eigen terrein. Per deelgebied worden in clusters voor bezoekers ook mogelijkheden geboden voor centraal parkeren.

afbeelding "i_NL.IMRO.1900.2023oostBPboloost-ontw_0012.png"

Figuur 2.7 Verkeerstructuur indicatief

De gemeente wil het fietsgebruik in Bolsward bevorderen. Bolsward Oost krijgt dan ook een fijnmazig fietsnetwerk met een snelle en directe fietsverbinding met het centrum. Daarnaast krijgt Bolsward Oost een goede aansluiting op het bestaande fietspadennetwerk Uitgangspunt voor het fietsgebruik is het realiseren van een fijnmazig, verkeersveilig fietsnetwerk, met een hoog comfort. Door fietsverbindingen te laten samenvallen met de hoofdgroenstructuur, ontstaan aantrekkelijke, gezonde en veilige fietsverbindingen. Specifieke aandacht is er voor de aansluiting op de hoofdroutes naar Sneek, het centrum van Bolsward, de sportvelden, het Marne College en de lagere scholen in de aangrenzende wijken.

Voor Bolsward Oost is een mobiliteitstoets uitgevoerd, waarbij is getoetst of de verkeerstoename op een goede en verkeersveilige wijze kan worden afgewikkeld en of er in voldoende parkeerplaatsen wordt voorzien. De toets is opgenomen in bijlage 4. Hieruit blijkt dat de bereikbaarheid van het plangebied goed is voor de verschillende vervoerswijzen. De verkeerstoename ten behoeve van de ontwikkeling leidt niet tot knelpunten voor het omliggende wegennet. Er dient te worden voldaan aan de gemeentelijke parkeernormen. Binnen de plangrenzen is er voldoende ruimte aanwezig om hierin te voorzien. Het aspect 'verkeer en parkeren' staat de ontwikkeling daarmee niet in de weg. Voor het parkeren is ook in de planregels een regeling opgenomen die dit waarborgt.

Duurzaamheid en klimaatadapatie

Bij de ontwikkeling Bolsward Oost staan duurzaamheid en klimaatadapatie hoog in het vaandel. Dit is een belangrijk uitgangspunt geweest voor het stedenbouwkundig ontwerp. De robuuste groenzones langs de randen van de wijk in combinatie met het natuureiland aan de noordzijde dragen zorg voor een rijke biodiversiteit in de wijk. Door de aanplant van verschillende vegetatie, bosplantsoen en stadslandbouw, kan hierin worden voorzien. Waar mogelijk worden bij de aanleg van de openbare ruimte circulaire materialen gebruikt.

Duurzaam en circulair materiaalgebruik worden tijdens de bouw gestimuleerd. Daarnaast is de ambitie om de wijk energieneutraal te ontwikkelen met eigen opwek van de elektrische energiebehoefte door middel van zonne-energie op daken en in meervoudig ruimte gebruik. Verder vindt in de verkenning het onderzoek plaats van een collectief warmtesysteem voor de gehele wijk.

Bolsward Oost is zo opgezet dat de wijk weerbaar is voor toekomstige klimaatveranderingen, waarbij zware regenbuien worden opgevangen en worden afgevoerd zonder dat wateroverlast ontstaat. In de drogere periodes wordt het water juist opgevangen en vastgehouden. Ook is rekening gehouden met hogere temperaturen in de zomer zonder dat dit direct de leefbaarheid beïnvloedt. Hittestress wordt dus zoveel mogelijk voorkomen. Om Bolsward Oost klimaatadaptief te maken worden de volgende maatregelen getroffen:

  • Om wateroverlast op voorhand te voorkomen, wordt de woonwijk aangelegd op boezempeil. Bijkomend voordeel is dat het vaarwater de wijk ingebracht kan worden. De woonbuurten en de hoofdontsluiting worden op minimaal 1,00 meter boven boezempeil aangelegd (waarbij de as van de weg op minimaal 0,50+ meter NAP wordt aangelegd), zodat een goede drooglegging en afwatering bereikt kan worden. Tussen de woonbuurten in kan het peil worden verlaagd om zo water op te kunnen vangen in de nattere zones;
  • Regenwater wordt zoveel mogelijk in de wijk opvangen en vastgehouden. In de wijk wordt voldoende opvangcapaciteit gerealiseerd. Er wordt uitgegaan van een noodzakelijke buffercapaciteit van circa 8700 m3 op een oppervlakte van 14,5 hectare. Door de aanleg van vaarwater en door het aanleggen van lagere delen in de groenzones wordt hier voldoende in voorzien.
  • Om hittestress te voorkomen is het belangrijk robuuste groenzones aan te leggen met voldoende schaduwplekken, om in de zomer verkoeling te kunnen zoeken. De aanplant van bomen in het straatprofiel in combinatie met groenstroken en verplichte groene erfscheidingen voorkomt verdere oververhitting in de wijk. Ook moet het verhard oppervlak in de wijk zoveel mogelijk worden beperkt door een efficiënte ontsluitingsstructuur en smalle wegprofielen.

Beeldkwaliteit

Voor de beeldkwaliteitsborging wordt gebruik gemaakt van de inzet van een 'q-team'. Dit team bestaat uit deskundige leden op gebieden zoals architectuur, stedenbouw, landschap, water, ecologie, energie en vastgoedontwikkeling, die efficiënt en onafhankelijk kunnen adviseren. Het q-team is vroeg in het ontwerpproces actief. De uiteindelijke welstandstoets wordt door de Adviescommissie Ruimtelijke kwaliteit Hûs en Hiem verricht. Dit verloopt in de praktijk als hamerstuk, omdat een lid hiervan is vertegenwoordigd in het q-team. De Adviescommissie Ruimtelijke Kwaliteit Hûs en Hiem blijft op hoofdlijnen betrokken doordat het gemandateerde Welstandslid met enige regelmaat de plannen terugkoppelt.

Voor het plangebied zijn vanuit de gemeentelijke welstandsnota geen regels die toegepast kunnen worden op dit gebied. Om deze reden is een beeldregieplan opgesteld voor de ontwikkeling, dat in bijlage 1 is opgenomen. In dit beeldkwaliteitsplan is de beoogde beeldkwaliteit op hoofdlijnen gemotiveerd waar de ontwikkeling aan moet voldoen. In de verdere uitwerking van de plannen en in het q-team wordt hier rekening mee gehouden. Deze vorm van actieve kwaliteitsbegeleiding geeft meer ontwikkelvrijheid en biedt ruimte voor co-creatie en voortschrijdende inzichten in het plan- en ontwikkelproces. Het beeldregieplan geeft hoofduitgangspunten en wensbeelden in kavelpaspoorten per deelgebied. Het beeldregieplan wordt tegelijkertijd met het bestemmingsplan vastgesteld.

Hoofdstuk 3 Beleidskader

3.1 Rijksbeleid

3.1.1 Nationale omgevingsvisie

Op 11 september 2020 is de Nationale Omgevingsvisie (hierna: NOVI) vastgesteld. De NOVI is de langetermijnvisie van het Rijk op de toekomstige inrichting en ontwikkeling van de leefomgeving in Nederland. De NOVI geeft richting en helpt om keuzes te maken, te kiezen voor slimme combinaties van functies en uit te gaan van de specifieke kenmerken en kwaliteiten van gebieden. Ook helpt de NOVI om hier nu mee aan de slag te gaan en beslissingen niet uit te stellen of door te schuiven. Het versterken van de omgevingskwaliteit staat in de NOVI centraal. Dat wil zeggen dat alle plannen met oog voor de natuur, gezondheid, milieu en duurzaamheid, gemaakt moeten worden. Bij de NOVI hoort een Uitvoeringsagenda. Hierin staat hoe uitvoering wordt gegeven aan de NOVI.

Binnen de NOVI zijn 8 voorlopige aandachtsgebieden geformuleerd als een zogeheten NOVI-gebied. In een NOVI-gebied krijgt een aantal concrete vraagstukken extra prioriteit. Dit helpt om grote veranderingen en ruimtelijke opgaven in een regio beter te kunnen realiseren.

Opgaven

Nederland heeft een aantal dringende maatschappelijke opgaven. Deze opgaven kunnen niet apart van elkaar worden opgelost, zij moeten in samenhang worden bekeken. De opgaven grijpen in elkaar en vragen om meer ruimte dan beschikbaar is in Nederland. Niet alles kan, niet alles kan overal. Op het niveau van nationale belangen wil het Rijk sturen en richting geven aan de omgeving in Nederland, verwoord in vier opgaven:

  • 1. Ruimte maken voor klimaatverandering en energietransitie.
  • 2. De economie van Nederland verduurzamen en het groeipotentieel behouden.
  • 3. Steden en regio's sterker en leefbaarder maken.
  • 4. Het landelijk gebied toekomstbestendig ontwikkelen.

Realiseren opgaven

In de NOVI zijn twee instrumenten opgenomen om deze opgaven te kunnen realiseren:

  • 1. De Omgevingsagenda.

Momenteel wordt voor Noord-Nederland gewerkt aan een omgevingsagenda. Als voorloper is er gewerkt aan een Contour Omgevingsagenda waarin acht omgevingsopgaven zijn benoemd:

    • a. Druk op de ruimte in het landelijk gebied vraagt om gezamenlijke keuzes;
    • b. Benutten van de brede effecten van de energietransitie;
    • c. Economisch perspectief ten aanzien van kringlooplandbouw en natuurinclusieve landbouw;
    • d. Toekomstgerichte bereikbaarheid van Noord-Nederland;
    • e. Versterken Stedelijk Netwerk Noord-Nederland;
    • f. Toekomstkracht voor gebieden met bevolkingsdaling en sociaaleconomische achterstand;
    • g. Water als verbindende schakel in klimaatadaptieve maatregelen;
    • h. Waarborgen van de omgevingskwaliteit.

  • 2. De NOVI-gebieden.

Een NOVI-gebied is een instrument waarbij Rijk en regio meerdere jaren verbonden zijn aan de gezamenlijke uitwerking van de verschillende opgaven in het ruimtelijke domein. Vaak wordt voortgebouwd op bestaande samenwerkingstrajecten. Denk aan een Regio Deal en een verstedelijkingsstrategie.

Conclusie

In het voorliggend geval wordt met de ontwikkeling gewerkt aan de opgave om steden en regio's sterker en leefbaarder te maken. Gelet op het voornemen en de opgave uit de NOVI, kan de conclusie worden getrokken dat het voornemen aansluit op de rijksbelangen zoals opgenomen in de NOVI.

3.1.2 Ladder voor duurzame verstedelijking

In het Besluit ruimtelijke ordening is geregeld dat een toelichting op een ruimtelijk plan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, moet voorzien in duurzame verstedelijking. Dit houdt in dat de toelichting op dergelijke ruimtelijke plannen die nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maken, een beschrijving van de behoefte aan die ontwikkeling moet bevatten. Indien het ruimtelijk plan die ontwikkeling mogelijk maakt buiten het bestaand stedelijk gebied, moet tevens gemotiveerd worden waarom niet binnen het bestaand stedelijk gebied in die behoefte kan worden voorzien.

In dit geval worden 200 woningen mogelijk gemaakt. Daarmee is sprake van een stedelijke ontwikkeling die getoetst moet worden aan de ladder voor duurzame verstedelijking.

Het plangebied ligt buiten bestaand stedelijk gebied (zie paragraaf 3.2), maar grenst hier wel direct aan. Deze plek geeft een specifieke invulling aan de uitbreiding van Bolsward en vormt een logische locatie, gelet op de ligging bij de bestaande delen van Bolsward en de bestaande infrastructuur. De locatiekeuze is jaren geleden al beleidsmatig vastgelegd, zoals in paragraaf 3.3 is aangegeven. In de regio is gezien de benodigde oppervlakte en het beoogde stedenbouwkundig karakter zoals beschreven in paragraaf 2.2, geen ruimte voor een dergelijk woonmilieu binnen bestaand stedelijk gebied. Het programma is binnen de beoogde stedenbouwkundige opzet dus niet in te passen in het stedelijk gebied binnen de regio. Tevens is het plangebied gezien de ligging nabij de snelweg zeer goed ontsloten. Wat betreft de kwantitatieve behoefte volgt uit het gemeentelijk woonbeleid (zie paragraaf 3.3) dat er behoefte is aan het aantal woningen dat in het plangebied mogelijk wordt gemaakt. Uit het voorgaande wordt geconcludeerd dat voldaan wordt aan de ladder voor duurzame verstedelijking.

3.2 Provinciaal beleid

Het provinciale beleid is uiteengezet in de Omgevingsvisie Fryslân 2020: 'De romte diele'. De belangrijkste uitgangspunten van het provinciale beleid zijn nu nog vastgelegd in de Verordening Romte Fryslân. Hierin zijn voor de provinciale belangen regels opgenomen, waar in bestemmingsplannen rekening mee gehouden moet worden. De Verordening Romte Fryslân wordt naar verwachting in 2023 vervangen door de Omgevingsverordening Fryslân.

3.2.1 Omgevingsvisie Fryslân 2020: De romte diele

Het ruimtelijk beleid van de provincie vormt een belangrijk kader voor het gemeentelijk (bestemmingsplan)beleid. Dit is neergelegd in de Omgevingsvisie Provincie Fryslân, die op 23 september 2020 is vastgesteld. In de omgevingsvisie gaat de provincie voor een vitale economie door te investeren in omgevingskwaliteiten. Dit zorgt onder andere voor leefbaarheid en voor het terugdringen van leegstand en verpaupering van bebouwing. Daarnaast gaat de provincie voor een veerkrachtig beleid en een gezonde leefomgeving, waarbij ingrijpende ontwikkelingen opgevangen kunnen worden en het behoud van de karakteristiek van de provincie wordt nagestreefd door het beschermen van de eigen identiteit.

Bolsward is in de omgevingsvisie aangegeven als regionaal centrum. Regionale centra hebben een compleet aanbod van lokale en bovenlokale voorzieningen voor het omliggende gebied. Dit geldt voor Bolsward ook voor de mogelijkheden aan woningen. Zij hebben een belangrijke functie voor de leefbaarheid en voor de bereikbaarheid van diverse voorzieningen in de regio's. Het is primair aan gemeenten om invulling te geven aan een sterke positie van regionale centra. De gemeente kiest er conform het provinciale beleid van de omgevingsvisie voor om Bolsward uit te breiden met 200 woningen in het plangebied van dit bestemmingsplan.

3.2.2 Verordening Romte Fryslân

De Provincie Fryslân wil de ruimtelijke kwaliteit bevorderen. Dit wordt gedaan door middel van het opstellen van een provinciale structuurvisie waarin het ruimtelijk beleid wordt geschetst. De Verordening Romte vertaalt deze visie naar regels.

In artikel 1 van de verordening worden regels gesteld die zich richten op het bundelen van stedelijke functies in stedelijk gebied. Indien dit niet mogelijk is, kan aansluitend op bestaand stedelijk gebied een uitbreidingslocatie worden toegestaan. Tot het bestaand stedelijk gebied van een kern rekent de provincie het (aaneengesloten) gebied met stedelijke functies (woonbebouwing, bedrijfsbebouwing in brede zin en maatschappelijke functies), waaronder mede begrepen de daarbij behorende voorzieningen (inclusief groenvoorzieningen) en verkeersinfrastructuur.

In artikel 2 geeft de provincie aan dat een bestemmingsplan voor een uitbreidingslocatie een ruimtelijke kwaliteitsparagraaf moet bevatten waarin, voor zover noodzakelijk, wordt aangegeven op welke wijze:

  • a. het plan rekening houdt met de draagkracht van het landschap voor de opvang en inpassing van nieuwe functies, op grond van een analyse van de samenhang van de ondergrond, netwerken en nederzettingspatronen;
  • b. het plan invulling geeft aan de blijvende herkenbaarheid van de landschappelijke en cultuurhistorische kernkwaliteiten, zijnde de structuren van provinciaal belang zoals die, met inbegrip van een richtinggevend advies, per deelgebied of gebiedsoverschrijdend zijn omschreven in de structuurvisie Grutsk op 'e Romte.

Verder geeft artikel 2 aan dat er vanuit archeologie in het bestemmingsplan moet worden aangegeven op welke wijze het plan rekening houdt met de wijze van onderzoek naar en bescherming van archeologische waarden en verwachtingswaarden zoals aangegeven op de Famke. Ook staat in artikel 2 dat vanuit zorgvuldig ruimtegebruik in het bestemmingplan een verantwoording moet worden opgenomen waaruit blijkt dat toepassing is gegeven aan het principe van zorgvuldig ruimtegebruik, waaruit in ieder geval blijkt waarom die functie redelijkerwijs niet binnen bestaand stedelijk gebied kan worden gerealiseerd.

Artikel 3 bepaalt dat een ruimtelijk plan voor woningbouw in overeenstemming moet zijn met een woonplan, dat de schriftelijk instemming van Gedeputeerde Staten heeft.

Artikel 7 van de verordening schrijft voor dat een plangebied dat is aangemerkt als weidevogelkansgebied voorziet in een regeling waarmee voldoende openheid en rust van die gebieden wordt gehandhaafd.

Het plangebied maakt geen deel uit van het bestaand bebouwd gebied zoals in aangegeven in figuur 3.1.

afbeelding "i_NL.IMRO.1900.2023oostBPboloost-ontw_0013.png"

Figuur 3.1 Begrenzing bestaand gebouwd gebied

Het plangebied sluit hier wel op aan. Uit paragraaf 3.1 blijkt dat het programma in stedelijke gebied niet inpasbaar is. Daarom wordt voldaan aan artikel 1 van de verordening.

Ten aanzien van artikel 2 geldt dat paragraaf 2.2 ingaat op de ruimtelijke kwaliteit vanuit het stedenbouwkundig concept zoals beschreven in paragraaf 2.2. Hier is rekening gehouden met de belangen vanuit het landschap zoals geformuleerd in de structuurvisie Grutsk op 'e Romte. Ook blijkt uit paragraaf 3.1 dat er sprake is van zorgvuldig ruimtegebruik. Uit paragraaf 4.7.1 volgt dat de archeologische belangen niet in het geding zijn.

Voor artikel 3 van de verordening geldt dat de beoogde woningen zijn opgenomen in het woningbouwprogramma van de gemeente. Dit is in paragraaf 3.3 gemotiveerd.

Ten aanzien van artikel 7 blijkt dat het plangebied is gelegen in een weidevogelkansgebied, zoals te zien is in figuur 3.2.

afbeelding "i_NL.IMRO.1900.2023oostBPboloost-ontw_0014.png"

Figuur 3.2 Weidevogelkansgebieden in het plangebied en omgeving

Op grond van de provinciale verordening kan de nieuwe woonwijk in een weidevogelkansgebied als ruimtelijke ingreep van het openbaar belang worden ontwikkeld, met inachtneming van de volgende voorwaarden:

  • a. de natuurwaarden worden afgewogen ten opzichte van de ruimtelijke ingreep;
  • b. schade aan natuurwaarden door mitigerende maatregelen wordt zoveel beperkt voor zover fysiek-ruimtelijk en wat betreft uitvoerbaarheid van de beoogde ontwikkeling redelijkerwijs mogelijk is;
  • c. indien sprake is van het verloren gaan van gebied groter dan 0,5 ha dat vanwege rust en openheid voor weidevogels geschikt is, wordt dit financieel gecompenseerd door storting van een bedrag in een weidevogelfonds, volgens door Gedeputeerde Staten vast te stellen regels. De plantoelichting dient te verantwoorden op welke wijze financiële compensatie is geborgd.

Deze voorwaarden zijn hierna toegelicht:

Motivering openbaar belang

Dit plan omvat de realisatie van 200 woningen. In Bolsward en omgeving is behoefte aan de uitbreiding van de woningvoorraad. In paragraaf 3.3 is hier nader op ingegaan. De locatiekeuze is jaren geleden al beleidsmatig vastgelegd, zoals in paragraaf 3.1 en 3.3 is aangegeven is hier in bestaande stedelijk gebied geen ruimte voor en is het plangebied de geschiktste locatie. Binnen het bestaand stedelijk gebied zijn er geen reële opties om het beoogde woningbouwprogramma een plek te geven. De open ruimten daarbinnen bestaan uit sportvelden/parken of andere waardevolle te behouden open ruimtes die niet verloren mogen gaan. Ook is het plangebied goed bereikbaar via de reeds aangelegde ontsluitingen. Destijds (ten tijde van de Structuurvisie Bolsward) is nog geen rekening gehouden met de weidevogels bij het locatiekeuze. Bij de afweging of de ontwikkeling op een alternatieve locatie buiten het weidevogelkansgebied kan worden gerealiseerd, moet rekening worden gehouden dat de weidevogelkansgebieden een groot deel rondom Bolsward beslaan:

afbeelding "i_NL.IMRO.1900.2023oostBPboloost-ontw_0015.png"

Figuur 3.3 Weidevogelkansgebieden in het plangebied en omgeving

Gezien het duurzaam en efficiënt ruimtegebruik is het wenselijk dat de nieuwe woonwijk aansluit bij de stedelijke structuur van Bolsward. Met dat gegeven is er alleen ten westen van Bolsward en ten zuiden van de Snekerweg potentiële ruimte beschikbaar om de ambities van de nieuwe woonwijk met 200 woningen vorm te geven. Ten westen van Bolsward brengen de aanwezige bedrijventerreinen onwenselijke (milieu)belemmeringen voor de nieuwe woonwijk met zich mee. Dit locatie ten zuiden van de Snekerweg is gezien de ligging aan de snelweg ongewenst. Om deze reden kan de nieuwe woonwijk alleen op de locatie van het plangebied worden gerealiseerd in het weidevogelkansgebied. Door hier woningen te realiseren is sprake van zorgvuldig ruimtegebruik met een openbaar belang.

Natuurwaarden

Door de ruimtelijke ingreep is er sprake van extra verstoring van het weidevogelkansgebied ten opzichte van de huidige situatie. De natuurwaarden van het 'te verstoren gebied' moeten worden afgewogen ten opzichte van de ruimtelijke ingreep. Doordat het plangebied tegen Bolsward aan ligt en langs de Snekerweg en ten noorden en oosten van het plangebied al (agrarische) functies aanwezig zijn gerealiseerd, is er al sprake van een bestaande verstoring. In de ecologische onderzoeken (zie hiervoor bijlage 8) is aangegeven dat de aanwezigheid van weidevogels zoals de kievit en de grutto in en rond het plangebied niet uitgesloten kan worden. Vervolgens heeft de gemeente een nadere inventarisatie uit laten voeren om de potenties van het gebied voor weidevogels in kaart te brengen en de mogelijkheden voor eventuele compensatie te onderzoeken. Hierbij is ook onder andere overleg gevoerd met Vogelwacht Bolsward. Uit de inventarisatie van de huidige situatie blijkt dat het plangebied momenteel wordt verhuurd aan een agrariër die het intensief in gebruik heeft als grasland (monocultuur) bij een laag waterpeil. Het agrarische perceel in het plangebied valt niet onder ganzenfoerageergebied, maar het plangebied valt wel binnen het kansrijke gebied zoals opgenomen in het Aanvalsplan Grutto. De laatste jaren zijn geen weidevogelnesten aangetroffen binnen het plangebied maar wel in de storingszones ten noorden en oosten van het plangebied. Hieruit kan worden opgemaakt dat het grasland in enige intensieve mate is/wordt gebruikt. Ten noorden van het plangebied is een oeverzwaluwwand en een plasdrasgebied aanwezig, zoals in figuur 3.4 te zien is.

afbeelding "i_NL.IMRO.1900.2023oostBPboloost-ontw_0016.png"

Figuur 3.4 Ligging plangebied (rood), plasdrasgebied, oeverzwaluwwand (blauw) en zoekgebied compensatie (geel) (Bron: Google Maps en Successie Natuurzaken)

Verder is geen sprake van ter plaatse geldende beheerpakketten ten behoeve van het agrarisch cultuurlandschap. Het plangebied zal worden begrensd door water- en groenpartijen met een duidelijke overgang van stad naar land en de aansluitende delen van het weidevogelkansgebied. Dit betekent ook dat vanuit het plangebied niet zomaar fysiek het open grasland is te betreden/te verstoren, waar mogelijk weidevogels aanwezig kunnen zijn. Ook is het plan zo opgezet dat verstorende activiteiten zoals verkeersbewegingen niet aan de buitenkant van het plangebied plaatsvinden, maar meer aan de binnenkant. Dit betekent dat met de invulling van dit plan in zekere mate rekening wordt gehouden met aanwezige natuurwaarden in het open grasland, direct grenzend aan het plangebied.

Er is ook gekeken naar alternatieve locaties voor weidevogels. De situatie geeft nieuwe mogelijkheden om niet alleen weidevogels te compenseren maar om bijvoorbeeld de algehele natuur een extra plus te geven. Dit kan bijvoorbeeld door het optimaliseren van vestigingsmogelijkheden voor weidevogels in de percelen met plasdras ten noorden van het plangebied (het gele gebied in figuur 3.4). Er zijn ook andere mogelijkheden denkbaar. De aanwezige oeverzwaluwwand en plasdrasgebied kunnen hierbij behouden en zo mogelijk geoptimaliseerd worden. Bij de verdere uitwerking van het project worden daar nadere afspraken over gemaakt.

Conclusie

Uit het voorgaande kan worden geconcludeerd dat er in het plangebied weliswaar sprake is van een weidevogelkansgebied, maar dat er in de huidige situatie geen sprake is van een hoog waardevol gebied. De gemeente hecht veel waarde aan de ruimtelijke ingreep, afgewogen tegen de aanwezige natuurwaarden. De hiervoor opgenomen analyse, in combinatie met de niet hoge importantie van het plangebied voor weidevogels en ook de ruimtelijke opzet van dit plan, zorgt ervoor dat sprake is van goede afweging tussen natuurwaarden enerzijds en deze wenselijke ruimtelijke ontwikkeling anderzijds. De natuurwaarde van het weidevogelgebied weegt volgens de gemeente niet op tegen de vraagbehoefte naar woningen in de regio Bolsward. Daarom kan in dit geval worden gekozen voor de ontwikkeling van de woonwijk op de beoogde locatie boven het weidevogelkansgebied.

Omdat dit bestemmingsplan een verstoring van meer dan 0,5 hectare weidevogelkansgebied tot gevolg heeft, draagt de gemeente in overleg een financiële compensatie bij aan het weidevogelcompensatiefonds. Dit bedrag is door de provincie reeds bepaald en de gemeente heeft hiervoor de financiële middelen gereserveerd. Het bedrag is inmiddels door de gemeente overgemaakt. Zo mogelijk wordt dit ingezet ten behoeve van de weidevogelgebieden nabij het plangebied. Bij de verdere uitwerking van het project komt hier meer duidelijkheid over.

De gemeente voldoet aan haar verplichting op grond van artikel 7.2.4 van de provinciale verordening Romte.

3.3 Gemeentelijk beleid

3.3.1 Structuurvisie Bolsward

In de structuurvisie Bolsward (vastgesteld in november 2010) wordt een beeld gegeven over de toekomstige ontwikkeling van de stad. Het gaat dan over het behouden en ontwikkelen van de kwaliteit van de bestaande stad en het maken van keuzes voor nieuwe ontwikkelingen in en om de stad. De structuurvisie spreekt zich uit over de hoofdlijn van deze ruimtelijke ontwikkelingen. De structuurvisie geeft aan op welke plekken, langs welke lijnen, of in welke gebieden de stad zich zal ontwikkelen en welke kwaliteiten daar worden nagestreefd. In figuur 3.5 is aangegeven dat het plangebied specifieke is aangegeven voor geprojecteerd woongebied met aan te leggen groengebied.

afbeelding "i_NL.IMRO.1900.2023oostBPboloost-ontw_0017.png"

Figuur 3.5 Kaart Structuurvisie Bolsward

Het bestemmingsplan is hiermee in overeenstemming met de structuurvisie.

3.3.2 Omgevingsvisie 1.0 'Oars tinke yn Súdwest' (2021)

De gemeenteraad heeft op 29 april 2021 de Omgevingsvisie 1.0 'Oars tinke yn Súdwest:  samenwerken aan een gezonde leefomgeving' vastgesteld. De Omgevingsvisie 1.0 voldoet aan de artikelen 4.9 en 4.10 van de Invoeringswet Omgevingswet. In de overgangswetgeving Omgevingswet, krijgt een structuurvisie op basis van de Wro automatisch de status van een Omgevingsvisie op basis van de Omgevingswet wanneer deze van kracht wordt. Deze visie is tot stand gekomen met de inwoners en ketenpartners van Súdwest Fryslân.

De Omgevingsvisie 1.0 schetst de hoofdlijnen van de ontwikkelingsrichting voor de woon-, werk- en leefomgeving op de langere termijn. De Omgevingsvisie helpt om keuzes te maken bij ontwikkelingen die de fysieke leefomgeving beïnvloeden en nodigt uit tot ontwikkelingen.  Met deze Omgevingsvisie kan de gemeente beoordelen of ontwikkelingen en projecten bij Súdwest-Fryslân passen.

De Omgevingsvisie 1.0 bestaat uit vijf thema's:

  • 1. Gezonde, vitale mensen in een gezonde en veilige omgeving;
  • 2. Sterke kernwaarden: cultureel erfgoed, natuur, weids en waterrijk landschap;
  • 3. Veerkrachtige en leefbare wijken, dorpen en steden;
  • 4. Vitaal en aantrekkelijk landschap;
  • 5. Duurzaam, energieneutraal en klimaatadaptief.

In de Omgevingsvisie 1.0 is een koppeling gemaakt met de 17 Duurzame Ontwikkelingsdoelen (Sustainable Development Goals) zoals die wereldwijd worden gehanteerd.

De gemeenteraad heeft in de Omgevingsvisie 1.0 de kaders voor toekomstige ontwikkelingen in hoofdlijnen vastgesteld. De maatregelen die genomen moeten worden om de vastgestelde thema uit te kunnen werken worden beschreven in, samen met de ketenpartners, op te stellen omgevingsprogramma's. Dit om de ambities uit de Omgevingsvisie 1.0 dichterbij te brengen. Het College van B&W stelt de omgevingsprogramma's vast. Zoals in de thema-onderdelen van de Omgevingsvisie is benoemd, worden de volgende omgevingsprogramma's opgesteld:

  • Gezond Wonen;
  • Omgevingskwaliteit;
  • Vitaal landschap;
  • Klimaatmitigatie;
  • Klimaatadaptatie.

Gemeente Súdwest-Fryslân wil het aantrekkelijkste duurzame woon-, leef- en vestigingsklimaat van Nederland zijn. Daarom zorgt de gemeente voor een toekomstbestendig woon- en voorzieningenmilieu. De gemeente zet in op vernieuwing van de woningvoorraad. Voor alle kernen blijft woningbouw mogelijk. Het economisch zwaartepunt van Súdwest-Fryslân ligt hierbij op Sneek en Bolsward. Specifiek voor Bolsward is er behoefte aan extra woningen, waarbij Bolsward Oost is aangegeven als een uitbreidingslocatie. Súdwest-Fryslân heeft voor Sneek en Bolsward het effect van hitte in kaart gebracht. Hierbij valt op dat Bolsward gevoeliger is voor hittestress dan Sneek.

De ontwikkeling in het plangebied sluit aan bij de uitgangspunten van de omgevingsvisie. Er is in het stedenbouwkundig plan ook rekening gehouden met hittestress, zoals is beschreven in paragraaf 2.2.

3.3.3 Woonvisie en Woningbouwprogramma 2020-2030

Op 20 juli 2017 is de Woonvisie vastgesteld door de gemeenteraad. Deze visie vormt het uitgangspunt voor het woonbeleid. In dit visiedocument wordt onder meer ingaan op de kwantitatieve woningbouwopgave en de kwalitatieve focus. De Woonvisie gaat vooraf aan het Woningbouwprogramma 2017-2022, dat door de gemeenteraad op 31 oktober 2017 is vastgesteld.

De kwantitatieve opgave is bepaald aan de hand van huishoudenprognoses. In de gemeente is sprake van een stuwmeer van plannen als gevolg van het stilvallen van de woningmarkt. De verwachting is dat woningbouwprojecten een impuls krijgen wanneer er meer schaarste op de woningmarkt is. In het woningbouwprogramma ligt het accent op seniorenhuisvesting, starters, betaalbaarheid en duurzaamheid. Verder ligt vanuit de beleidsmatige ontwikkelingen en de nieuwe koers de kwalitatieve focus onder andere op de herstructureringsopgave van de verouderde voorraad.

De groei concentreert zich in de steden Sneek en Bolsward en in grotere kernen met voorzieningen. De gemeente geeft de voorkeur aan inbreidingslocaties, ofwel het benutten van de fysieke mogelijkheden binnen de bestaande bebouwde omgeving. Mocht uitbreiding van de bebouwde omgeving aan de orde zijn hanteert de gemeente het uitgangspunt dat deze plaats moet vinden op de huidige, vastgestelde ontwikkelingslocaties en/of op locaties waar al in is geïnvesteerd en/of afspraken over zijn gemaakt waarmee de gemeente verplichtingen is aangegaan. Dit is onder andere voor Bolsward Oost van toepassing, dat specifiek is aangewezen als uitbreidingslocatie. In het woningbouwprogramma zijn 200 woningen voor Bolsward Oost opgenomen.


Hiermee valt het plan binnen de gemeentelijke beleidsruimte en past het binnen de huidige woningbouwafspraken met de provincie en regio.

3.3.4 Bomenbeleidsplan

De gemeente Súdwest-Fryslân heeft een bomenbeleid. Aan de hand van zeven beleidskaders is het bomenbeleid in Súdwest-Fryslân vormgegeven. De beleidskaders zijn:

  • Voor (her)inrichten met behulp van bomen maakt de gemeente gebruik van het 'Kwaliteitshandboek inrichting openbaar groen Súdwest-Fryslân';
  • De gemeente hanteert vuistregels om te komen tot een gevarieerd (zowel in soort als in leeftijd) gezond bomenbestand, wat afgestemd is op het landschapstype of de woonkern in Súdwest-Fryslân;
  • Veiligheid gaat voor alles;
  • De gemeente beert de bomen op een goed niveau voor een duurzaam bomenbestand;
  • De gemeente hanteert vuistregels om overlastsituaties te beheersen of te voorkomen;
  • De gemeente hanteert vuistregels om ziekten en plagen te beheersen of te voorkomen;
  • De gemeente beschermt beeldbepalende, bijzondere en monumentale bomen en lanen.

De voorliggende ontwikkeling betreft een uitbreidingsproject waarbij in de nadere uitwerking van de verschillende planfases specifiek gekeken wordt naar de (te planten) bomen in het plangebied. Hierbij zal bij als uitgangspunt het bomenbeleidsplan worden genomen.

3.3.5 Welstandsnota Súdwest-Fryslân

De gemeente Súdwest-Fryslân heeft voor de toetsing van bouwwerken de welstandsnota Súdwest-Fryslân opgesteld. Hierin zijn welstandscriteria opgenomen waaraan nieuwe ontwikkelingen getoetst moeten worden. Een belangrijke pijler van de welstandsnota is het gebiedsgerichte welstandsbeleid. De gebiedsgerichte welstandscriteria worden gebruikt voor de kleine en middelgrote bouwplannen die zich voegen binnen de bestaande ruimtelijke structuur van Súdwest-Fryslân. Deze criteria zijn gebaseerd op de plaatselijke identiteit en het architectonisch vakmanschap en de ruimtelijke kwaliteit zoals die in de bestaande situatie worden gebruikt.

Voor nieuw te ontwikkelen gebieden of gebieden die ingrijpend worden veranderd, zijn/worden specifieke welstandscriteria opgesteld. Omdat dit bestemmingsplan voorziet in een ingrijpende verandering in de stedenbouwkundige structuur, wordt voor het project een beeldkwaliteitsplan opgesteld met specifieke welstandscriteria. Bij de beoordeling van de bouwplannen zullen deze welstandscriteria als toetsingskader gelden en wordt zoals in paragraaf 2.2 is aangegeven een q-team ingezet. Dit beeldkwaliteitsplan wordt aan een volgende versie van het bestemmingsplan toegevoegd.

3.3.6 Erfgoednota 2021-2026

Met het vaststellen van de 'Erfgoednota 2021-2026 Cultureel Erfgoed is geen keus' (april 2021) heeft de gemeente haar visie en missie op behoud en ontwikkeling van het erfgoed vastgesteld. De gemeente SWF zorgt samen met de mienskip dat cultureel erfgoed duurzaam behouden en ontsloten wordt en zichtbaar en beleefbaar is. Dit doen wij door erfgoed te waarderen en te beschermen, bewustwording en samenwerking te stimuleren en daardoor erfgoed te versterken en levend te houden.

De mienskip heeft tijdens het 'Rondje Súdwest' in 2019 in het kader van de Omgevingsvisie 1.0 'Oars tinke yn Súdwest' (2021) cultureel erfgoed benoemt als wezenlijk onderdeel van thema 2 van de 5 thema's in de Omgevingsvisie 1.0: sterke kernwaarden: cultureel erfgoed, natuur, weids en waterrijk landschap. Ook het weidse en waterrijke landschap is eigenlijk erfgoed. Immers de meren, kanalen en sloten en weide- en akkergronden zijn allemaal onder menselijke invloed ontstaan en verder vormgegeven, oftewel cultuurlandschap. In die zin geldt hetzelfde voor thema 4: vitaal en aantrekkelijk landschap. Ook in thema 3: veerkrachtige en leefbare wijken, dorpen en steden en thema 5: duurzaam, energieneutraal en klimaatadaptief heeft cultureel erfgoed een rol als wezenlijk onderdeel van de bijzondere woonkwaliteiten. Een zorgvuldige afweging van de cultuurhistorische waarden om de omgevingskwaliteit te kunnen waarborgen en te versterken is dus essentieel.

Het is een gemeentelijke wettelijke taak om te komen tot een zorgvuldige planbehandeling en besluitvorming voor wat betreft cultuurhistorie. Als gevolg van het beleid Modernisering Monumentenzorg is per 1 januari 2012 in het Besluit ruimtelijke ordening (artikel 3.6.1) bepaald dat gemeenten verplicht zijn cultuurhistorie mee te wegen bij het opstellen van het bestemmingsplan. Niet alleen de cultuurhistorische waarden in de grond (archeologie) maar ook boven de grond moeten meegenomen worden.

Zo stelt de gemeente bij bestemmingsplannen cultuurhistorische analyses op en gaat de gemeente bij de bescherming van archeologische (verwachtings)waarden in bestemmingsplannen formeel uit van de gemeentelijke FAMKE (Friese Archeologische Monumentenkaart Extra), een uitsnede van de provinciale FAMKE. Voor de bekende en de te verwachten cultuurhistorische waarden gaat de gemeente uit van de Cultuur Historische kaart van de provincie Fryslân (CHK) en de Landschapsbiografie Súdwesthoeke. Deze kaarten zijn daarmee onderlegger voor het in de Erfgoednota geformuleerde beleid. Niet alle op deze kaarten aangegeven waarden kunnen echter behouden blijven, hier komt een gemeentelijke afweging aan te pas.

In de toelichting van het bestemmingsplan moet beschreven worden hoe het bestemmingsplan met deze waarden omgaat. Op de plankaart kunnen cultuurhistorische waarden aangeduid worden met dubbelbestemmingen en/of aanduidingen. In de regels bij het bestemmingsplan moet worden omschreven welke voorschriften er aan die bestemming zijn gekoppeld. Met de komst van de Omgevingswet worden deze op een gegeven moment doorvertaald naar het omgevingsplan. Een nadere toetsing aan de Erfgoedvisie vindt plaats in paragraaf 4.7.

3.3.7 Nota Openbare Ruimte 2020-2025

Voor de keten Openbare Ruimte is de Nota Openbare Ruimte 2020-2025 van toepassing. Voor de inrichting en het beheer van de nieuwe wijk is hierin een aantal uitgangspunten opgenomen die relevant zijn:

  • er geldt een gemiddeld onderhoudsniveau 'Gemiddeld Basis';
  • met beheer en onderhoud wordt een bijdrage geleverd aan de doelstellingen op het gebied van energie, klimaatverandering, circulaire economie en biodiversiteit;
  • de gemeente gaat verantwoord om met gemeenschapsgeld en zoekt naar een goede balans tussen Inrichting en beheer dat is gebaseerd op de kosten van de gehele levenscyclus.

Hier wordt bij de verdere uitwerking van het project rekening mee gehouden.

Hoofdstuk 4 Milieu- en omgevingsaspecten

4.1 Mer-beoordeling

In het Besluit m.e.r. is aangegeven welke activiteiten in het kader van het bestemmingsplan plan-m.e.r-plichtig, project-m.e.r-plichtig of m.e.r-beoordelingsplichtig zijn. Voor deze activiteiten zijn in het Besluit m.e.r.-drempelwaarden opgenomen. Wanneer niet voldaan wordt aan de drempelwaarden moet het bevoegd gezag bij de betreffende activiteiten nagaan of mogelijk sprake is van belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu, daarbij lettend op de omstandigheden als bedoeld in bijlage III van de EEG-richtlijn milieueffectbeoordeling. Deze omstandigheden betreffen:

  • de kenmerken van de projecten;
  • de plaats van de projecten;
  • de kenmerken van de potentiële effecten.

In het Besluit milieueffectrapportage is opgenomen dat de aanleg, wijziging of uitbreiding van een stedelijk ontwikkelingsproject m.e.r.-beoordelingsplichtig is in gevallen waarbij de activiteit betrekking heeft op een oppervlakte van (meer dan) 100 hectare of indien een aaneengesloten gebied 2000 of meer woningen omvat (Besluit milieueffectrapportage, Bijlage onderdeel D11.2). In de voorgenomen ontwikkeling wordt het mogelijk om 200 woningen toe te voegen. Daarmee blijft de ontwikkeling onder de drempelwaarden. Dit betekent dat kan worden volstaan met een zogenaamde vormvrije m.e.r.-beoordeling.

In het kader van de toetsing aan het Besluit m.e.r. is een m.e.r.-beoordelingsnotitie opgesteld, zie bijlage 3. Uit deze notitie blijkt dat, gelet op de aard en relatieve omvang van het plan, de plaats hiervan en de kenmerken van de potentiële effecten, op voorhand kan worden geconcludeerd dat er geen belangrijke negatieve milieugevolgen aan de orde zijn die een milieueffectrapportage rechtvaardigen.

4.2 Geluid

Wet geluidhinder

Het aspect 'geluid' gaat over geluidhinder op geluidgevoelige objecten als gevolg van verkeer en industrie. De Wet geluidhinder (Wgh) is hiervoor het toetsingskader. Rondom wegen met een maximumsnelheid van meer dan 30 km/uur, spoorwegen en aangewezen bedrijven(terreinen) zijn geluidzones van toepassing. Als geluidgevoelige objecten, zoals woningen, binnen deze zones worden toegevoegd, moet de geluidbelasting op de gevels worden bepaald en worden getoetst aan de normen.

In voorliggend geval is sprake van nieuwbouw van woningen. Onderzoek is alleen noodzakelijk als de geluidgevoelige bestemming binnen de wettelijke geluidzone van de weg gelegen is. In artikel 74.1 van de Wgh is aangegeven dat een weg een zone heeft die zich uitstrekt vanaf de as van de weg tot de volgende breedte aan weerszijden van de weg:

afbeelding "i_NL.IMRO.1900.2023oostBPboloost-ontw_0018.png"

De hiervoor geldende zones gelden niet voor:

  • a. wegen die zijn aangeduid als woonerf (art. 74.2);
  • b. wegen waarvoor een maximumsnelheid van 30 km/uur geldt (artikel 74.2).

Het plangebied ligt nu nog buiten 'stedelijk gebied' en binnen de wettelijk vastgestelde geluidzones (200 - 250 meter) van de Ugolaan, de Snekerweg en de Kloosterlaan als bedoeld in artikel 74 van de Wet geluidhinder. De woningen zelf worden aan 30 km/uur-wegen in de nieuwe woonwijk gesitueerd en deze wegen kennen daarom geen wettelijke geluidzone.

Omdat het plangebied binnen wegen is gesitueerd met een geluidzone, is een akoestisch onderzoek uitgevoerd. Dit is opgenomen in bijlage 5. Uit het onderzoek blijkt dat de berekende geluidbelasting voor de beoogde woongebouwen aan de Snekerweg en de eerste- en tweedelijnsbebouwing aan de zijde van de Ugolaan niet voldoet aan de voorkeurgrenswaarde. Gezien de beoogde wenselijke stedenbouwkundige opzet en de relatief geringe overschrijding van de voorkeursgrenswaarde, worden maatregelen aan de bron (het wegdek)niet kosteneffectief geacht. Dit geldt tevens voor de aanleg van geluidschermen en/of geluidwallen. Ook kan gezien de functies van de omliggende wegen, de maximumsnelheid niet worden verlaagd. Samenvattend kan worden gesteld dat de woningen kunnen worden gerealiseerd binnen de randvoorwaarden van de Wgh met een hogere waarde procedure en hogere waarden. Deze procedure wordt tegelijkertijd met de procedure van het ontwerpbestemmingsplan opgestart.

Geluid warmtepompen

Warmtepompen, en dan met name lucht-/water warmtepompen, kunnen geluid produceren. In artikel 3.8, lid 2 van het Bouwbesluit 2012 worden eisen gesteld aan buiten opgestelde installaties voor warmte- of koudeopwekking (dus ook airco's). Op de perceelsgrens mag het geluidniveau niet meer bedragen dan 40 dB(A), bepaald volgens de Handleiding Meten en Rekenen Industrielawaai en het gestelde in bijlage VIII bij de Regeling Bouwbesluit 2012. Op basis daarvan geldt dat indien een installatie een afzonderlijke instelling heeft voor de avond- en nachtperiode (19:00 - 7:00 uur), het gemeten geluidniveau in de dagperiode (7:00 - 19:00 uur) wordt gecorrigeerd met -5 dB, wat betekent dat 45 dB(A) is toegestaan.


In of rond een nieuwe woonwijk kan een cumulatief effect ontstaan vanwege alle individuele warmtepompen. Dit effect is locatiespecifiek en afhankelijk van de per woning te installeren installatie en daarmee op voorhand niet te kwantificeren. Gezien de eisen op de perceelsgrens wordt er geen relevant cumulatief effect verwacht. Een toetsing van dit aspect kan niet eerder plaatsvinden dan ten tijde van de aanvraag van een Omgevingsvergunning.

4.3 Milieuzonering

Tussen bedrijfsactiviteiten en hindergevoelige functies (waaronder wonen) is een goede afstemming nodig. Het doel daarbij is het voorkomen van onacceptabele hinder ter plaatse van woningen, maar ook om te zorgen dat bedrijven niet worden beperkt in de bedrijfsvoering en ontwikkelingsmogelijkheden. Bij de afstemming wordt gebruik gemaakt van de richtafstanden uit de VNG-brochure 'Bedrijven en milieuzonering'. Een richtafstand wordt beschouwd als de afstand waarmee onaanvaardbare milieuhinder redelijkerwijs is uitgesloten. Deze afstand wordt gemeten tussen de bestemmingen van bedrijven en de gevels van geluidsgevoelige objecten. Bedrijfsactiviteiten zijn daarvoor ingedeeld in een aantal milieucategorieën.

Binnen het plangebied worden woningen mogelijk gemaakt, wat betekent dat rekening gehouden dient te worden met omliggende bedrijfsactiviteiten. Dit zijn de volgende bedrijven:

  • dienstverlenende bedrijven aan de Snekerweg 3 en 3a;
  • een grondgebonden agrarisch bedrijf aan de Snekerweg 2.

Voor de dienstverlenende bedrijven geldt een richtafstand van 10 meter tussen de perceelsgrens en de plek voor de toekomstige woningen. Hier wordt aan voldaan, omdat de woningen op meer dan 20 meter afstand worden gesitueerd. Het agrarisch bouwblok ligt op een afstand van circa 150 meter vanaf de woningen in het plangebied. Hiermee wordt voldaan aan de noodzakelijke richtafstand van 100 meter.

Bij de woongebouwen aan de zuidzijde van het plangebied bestaan mogelijkheden voor dienstverlenende en maatschappelijke voorzieningen op de begane grond (maximaal 600 m2 per gebouw). Deze (lichte) functies zijn goed verenigbaar met de woonfunctie in de gebouwen zelf en in de omgeving. In het vergunningenspoor wordt hier zo nodig rekening mee gehouden.

Ten aanzien van de milieuzonering gelden er geen belemmeringen voor het bestemmingsplan.

4.4 Bodem

Met het oog op een goede ruimtelijke ordening, moet in geval van ruimtelijke ontwikkelingen worden aangetoond dat de bodem geschikt is voor het beoogde functie gebruik. Ter plaatse van locaties die verdacht worden van bodemverontreiniging, moet ten minste verkennend bodemonderzoek worden uitgevoerd. Op verontreinigingen is de Wet bodembescherming van toepassing. In de wet is geregeld dat indien ter plaatse van een plangebied ernstige verontreinigingen worden aangetroffen, er sprake is van een saneringsgeval.

In dit geval is een verkennend (water)bodemonderzoek uitgevoerd om de bodemkwaliteit ter plaatse in kaart te brengen. Dit onderzoek is opgenomen in bijlage 6. Uit het onderzoek blijkt dat de onderzoeksresultaten geen aanleiding geven tot uitvoering van nader bodemonderzoek en dat er vanuit milieuhygiënisch oogpunt geen belemmeringen zijn voor het gebruik van het plangebied voor de voorgestelde functies. Wel gelden er bij toekomstig grondverzet enkele aandachtspunten waar bij de uitvoering van de werkzaamheden rekening mee gehouden moet worden.

Op grond van de Ontgrondingenwet kan daarnaast een ontgrondingsvergunning nodig zijn voor afgravingen. Provincie Fryslân is bevoegd gezag voor dergelijke ontgrondingen. Hierin is onder andere bepaald dat geen vergunning nodig is voor ontgrondingen die noodzakelijk zijn voor de verwerkelijking van een in een bestemmingsplan aan de grond gegeven bestemming als in het bestemmingsplan is aangegeven dat de diepte van de ontgronding niet meer bedraagt dan 2,00 meter beneden het maaiveld of en bij de ontgronding niet meer dan 10.000 m3 bodemmateriaal naar elders wordt afgevoerd of in depot wordt gezet. Hier is bij dit project geen sprake van aangezien is sprake is van een ophoging van de gronden.

4.5 Luchtkwaliteit

In de Wet milieubeheer zijn normen voor luchtkwaliteit opgenomen. Deze normen zijn bedoeld om de negatieve effecten op de volksgezondheid, als gevolg van te hoge niveaus van luchtverontreiniging, tegen te gaan. Als maatgevend voor de luchtkwaliteit worden de gehalten fijn stof (PM10) en stikstofdioxide (NO2) gehanteerd.

In Fryslân zijn geen knelpunten op het gebied van luchtkwaliteit. Op basis van de Grootschalige Concentratie- en Depositiekaarten blijkt dat er in Bolsward en omgeving sprake is van een goede luchtkwaliteit.

Overschrijdingen van de grenswaarden voor luchtkwaliteit zijn veelal het gevolg van het aantal verkeersbewegingen in een gebied. Op grond van de algemene maatregel van bestuur 'niet in betekenende mate' (NIBM) vormen luchtkwaliteitseisen geen belemmeringen voor projecten die niet in betekenende mate bijdragen aan de verslechtering van de luchtkwaliteit. Op grond van de Regeling niet in betekenende mate bijdragen (luchtkwaliteitseisen) zijn (onder andere) woningbouwprojecten met minder dan 1.500 woningen vrijgesteld van toetsing.

De voorgenomen ontwikkeling betreft de herontwikkeling van in totaal maximaal 200 woningen. Het plan draagt niet in betekenende mate bij aan de verslechtering van de luchtkwaliteit. Aanvullend onderzoek naar het aspect luchtkwaliteit is niet noodzakelijk. Het aspect luchtkwaliteit vormt dan ook geen belemmering voor de ontwikkeling.

4.6 Ecologie

Bij ruimtelijke ontwikkelingen moet rekening gehouden worden met de natuurwaarden van de omgeving en met beschermde plant- en diersoorten. Bij de bescherming van gebieden gaat het op Europees niveau om aangewezen Natura 2000-gebieden. Verder worden in de provinciale verordening gebieden beschermd die van belang zijn voor de Ecologische Hoofdstructuur (EHS), nu Natuurnetwerk Nederland (NNN). De bescherming van gebieden en de bescherming van soorten en hun verblijfplaatsen is geregeld in de Wet natuurbescherming.

4.6.1 Gebiedsbescherming

Natura 2000-gebieden - directe verstoring

Het plangebied maakt geen deel uit van een Natura 2000-gebied. De dichtstbijzijnde Natura 2000-gebieden zijn de Oudegaasterbrekken, Fluessen en omgeving en, op iets grotere afstand, de Witte en Zwarte Brekken. De Oudegaasterbrekken, Fluessen en omgeving liggen op circa 5,7 kilometer afstand en is het dichtstbijzijnde Natura 2000-gebied. Directe effecten, zoals verstoring, verontreiniging, versnippering et cetera, zijn op deze afstand uit te sluiten. Indirecte hinder als gevolg van verkeersbewegingen zijn ook niet aan de orde, omdat autoverkeer de natuurgebieden niet hoeft te kruisen om de planlocatie te kunnen bereiken. Geconcludeerd wordt dat de gebieden op zodanig grote afstand liggen dat het plan geen significant negatieve effecten op de instandhoudingsdoelen van deze gebieden heeft.

Sikstofdepositie op natuurgebieden

Voor het voorgenomen project is een Aerius-berekening uitgevoerd, die is opgenomen in bijlage 7. Uit de berekening blijkt dat voor de exploitatiefase de stikstofdepositie nergens hoger is dan afgerond 0,00 mol/ha/jaar en er derhalve geen relevant effect is. Negatieve effecten in de vorm van vermesting en verzuring zijn dus niet aan de orde.

Nederlands Natuurnetwerk (NNN)

Een plan mag geen activiteiten en ontwikkelingen mogelijk maken die leiden tot een significante aantasting van de wezenlijke kenmerken en waarden, of tot een significante vermindering van de oppervlakte van de NNN. Het plangebied maakt geen deel uit van het NNN. NNN-gebieden liggen op ruime afstand. Vanuit het NNN zijn geen belemmeringen voor de plannen aan de orde.

4.6.2 Soortenbescherming

Ten behoeve van dit plan is een quickscan flora en fauna uitgevoerd. Het onderzoek is opgenomen in bijlage 8.

Uit het onderzoek is gebleken dat er mogelijk jaarrond beschermde nesten van de huismus en gierzwaluw, algemene broedvogels, de waterspitsmuis en de grote modderkruiper en verblijfplaatsen en vliegrouteondersteuning van vleermuizen binnen de invloedssfeer van de beoogde werkzaamheden in het plangebied aanwezig zijn. De huismus en de gierzwaluw zijn hierbij aangepast aan urbane omstandigheden en verstoring is daardoor uitgesloten. Om overtredingen op de Wet natuurbescherming te voorkomen, dienen voor algemene broedvogels enkele mitigerende maatregelen genomen te worden. Het heeft de voorkeur om buiten het vogelbroedseizoen te werken. Indien toch gestart wordt met de werkzaamheden aan het begin van het vogelbroedseizoen, dient het plangebied ruim voor aanvang van het broedseizoen preventief ongeschikt gemaakt te worden. Indien gestart wordt te midden van het vogelbroedseizoen, dient eerst een controle plaats te vinden door een ter zake kundige ecoloog. Voor vleermuizen die mogelijk een verblijfsplaats hebben in de gebouwen van het plangebied, dient verstoring door bouwverlichting voorkomen te worden. Daarnaast is nader onderzoek noodzakelijk om de mogelijk functie van de bomenrijen en de Hartwerter Feart als essentiële vliegrouteondersteuning te achterhalen. Met betrekking tot de waterspitsmuis is het aan te raden om buiten de kwetsbare periode te werken. Voor de grote modderkruiper is nader onderzoek nodig wanneer de sloten rond het plangebied gedempt worden.

Ten behoeve van de waterspitsmuis en de grote modderkruiper zijn vervolgonderzoeken uitgevoerd. Deze zijn tevens in bijlage 8 opgenomen. Uit het vervolgonderzoek over de waterspitsmuis blijkt dat deze soort is aangetroffen in het plangebied ter plaatse van de lichtblauwe streep bij de naam 'Hartwerter Feart' in het volgende figuur.

afbeelding "i_NL.IMRO.1900.2023oostBPboloost-ontw_0019.png"

Figuur 4.1 Locatie aangetroffen waterspitsmuis

Daarom dient bij het bevoegd gezag (Provincie Fryslân) een ontheffing van de verbodsartikelen uit de Wet Natuurbescherming aangevraagd te worden ten behoeve van deze diersoort. Uit het vervolgonderzoek over de grote modderkruiper blijkt dat is vastgesteld dat deze diersoort niet aanwezig is in de bemonsterde watergangen. Er is wat betreft de grote modderkruiper geen belemmering vanuit de Wet natuurbescherming.

Voor de waterspitsmuis is een nader onderzoek / second opinion uitgevoerd, dat is opgenomen in bijlage 9. In dit onderzoek is aangegeven het plangebied grotendeels ongeschikt is als leefgebied voor de waterspitsmuis. In de nieuwe situatie wordt het gebied aantrekkelijker als vestigingsplaats doordat er meer plantengroei in zowel de oevers als de watergangen komt. Daarnaast wordt het noordelijke deel van het plangebied natuurlijk ingericht, dit deel (inclusief de oevergebieden) zal een geschikt leefgebied gaan worden voor de waterspitsmuis. Voor het maken van een doorbraak naar dit gebied wordt in het nader onderzoek een aantal voorwaarden genoemd. Wanneer aan deze voorwaarden wordt voldaan, dan zal er alleen over 15 meter lengte een stukje leefgebied worden beschadigd en verwijderd en zal er geen waterspitsmuis worden beschadigd of gedood, hooguit worden verstoord en verdreven naar de naastliggende geschikt leefgebied.

Voor het project is ten aanzien van de waterspitsmuis een ontheffing aangevraagd bij Provincie Fryslân. De aanbevelingen uit de ecologisch onderzoeken worden opgevolgd bij de uitwerking. Met betrekking tot de mitigerende maatregelen wordt bij de verdere uitwerking van het project contact gezocht met de provinciale ecoloog om hier nader invulling aan te geven.

Vanwege de ligging in weidevogelkansgebied zijn tenslotte afspraken gemaakt met de provincie zoals in paragraaf 3.2.2 is aangegeven.

4.7 Cultuurhistorie en archeologie

Op 1 juli 2016 is de Erfgoedwet van kracht geworden. De Monumentenwet 1988 is met ingang van 1 juli 2016 dan ook vervallen. De bepalingen uit de Monumentenwet 1988 zijn deels overgegaan naar de Erfgoedwet en - zodra die wet in werking treedt - deels naar de Omgevingswet. De bepalingen en vergunningen uit de Monumentenwet 1988 die overgaan naar de Omgevingswet blijven van toepassing tot de datum dat de Omgevingswet in werking treedt. Deze artikelen gelden tot dat moment als overgangsrecht op grond van de Erfgoedwet en tenzij expliciet vermeld, veranderen deze niet van inhoud. Tot die tijd blijft de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) het wettelijke kader voor de omgang met gebouwde en aangelegde rijksmonumenten en de Monumentenwet 1988 voor de omgang met de archeologische rijksmonumenten.

Tot cultuurhistorie worden voor dit bestemmingsplan gebouwde monumenten inclusief beschermde stads- en dorpsgezichten, archeologie en cultuurlandschap gerekend. In deze paragraaf wordt een analyse gemaakt van de cultuurhistorische (verwachtings)waarden en het eventueel noodzakelijke beschermingsregime. Bij deze analyse wordt volgens de gemeentelijke erfgoednota uitgegaan van de Landschapsbiografie Súdwesthoeke, de Cultuur Historisch kaart van de provincie Fryslân (CHK), waar ook de Friese Archeologische Monumentenkaart Extra (FAMKE) deel van uit maakt.

4.7.1 Archeologie

Algemeen

Bij het opstellen en uitvoeren van ruimtelijke plannen wordt rekening gehouden met de bekende en de te verwachten archeologische waarden. Op welke plaatsen archeologisch onderzoek aan de orde is, wordt op grond van het gemeentelijk beleid bepaald. De gemeente volgt hiertoe de provinciale Friese Archeologische Monumentenkaart Extra (FAMKE). Op deze kaart worden voor de perioden Steentijd - Bronstijd en IJzertijd - Middeleeuwen adviezen gegeven over eventueel te verrichten onderzoeken (zie volgende figuren). Uit de gemeentelijke uitsnede van de FAMKE blijkt dat in het plangebied sprake is voor beide perioden van zogenaamde verwachtingszones. Voor de periode steentijd-bronstijd geldt er voor een deel geen archeologische verwachting (meer).

afbeelding "i_NL.IMRO.1900.2023oostBPboloost-ontw_0020.png"

Figuur 4.2 Uitsnede van de FAMKE steentijd-bronstijd

afbeelding "i_NL.IMRO.1900.2023oostBPboloost-ontw_0021.png"

Figuur 4.3 Uitsnede van de FAMKE ijzertijd-middeleeuwen

Analyse

In dit gebied met een archeologische verwachtingswaarde zijn in principe ingrepen vanaf 500 m2 en dieper dan 40 cm vergunningsplichtig en moet een archeologisch onderzoek uitgevoerd worden voorafgaand aan de vergunningverlening. Dit is nodig om de archeologische behoudenswaardigheid in voldoende mate te kunnen bepalen. Het vaststellen van de archeologische waarde wordt gedaan aan de hand van één of meerdere archeologische vooronderzoeken. In eerste instantie moet een bureau- en booronderzoek worden uitgevoerd. Eventueel volgt hierop nog een proefsleuvenonderzoek. Na iedere onderzoeksfase wordt de rapportage van het betreffende onderzoek ter beoordeling aan de gemeente voorgelegd. Het vooronderzoek wordt afgesloten als uit de beoordeling van de rapportage blijkt dat de waarde van het te verstoren terrein in voldoende mate is vastgesteld. Vervolgens wordt namelijk besloten of voorwaarden aan de omgevingsvergunning worden verbonden (opgraven, begeleiden en/of planaanpassing) of dat het plangebied archeologisch wordt vrijgegeven ten behoeve van de werkzaamheden.

Het te ontwikkelen gebied is groter dan 500 m2 en valt dus buiten de vrijstellingsgrenzen. Daarom is er in 2021 archeologisch booronderzoek uitgevoerd, zie hiervoor bijlage 10. Direct onder het maaiveld bleken geen intacte of relevante lagen uit de periode van de terpbewoning aanwezig te zijn. Op diverse plekken werd (onder 2 meter -mv) wel de intacte top van de dekzandafzettingen uit het pleistoceen waargenomen, waarin zich resten van jagers -verzamelaars uit de steentijd kunnen bevinden. Daarom wordt geadviseerd om de plannen zodanig vorm te geven dat verstoring van het betreffende niveau, het loopoppervlak uit de steentijd, wordt voorkomen.

Dat kan door geen bodemingrepen dieper dan 2 meter -mv uit te voeren. Dit komt min of meer overeen met een diepte van 2,9 meter -NAP. Op deze manier wordt er een buffer van ongeveer 40 tot 50 cm aangehouden ten opzichte van het loopvlak uit de steentijd en circa 20 tot 30 cm ten opzichte van het basisveen. Op deze manier wordt zoveel mogelijk voorkomen dat door reliëfverschil in de ondergrond eventueel aanwezige zandopduikingen worden verstoord tijdens de werkzaamheden. Indien planaanpassing niet mogelijk is, wordt aanbevolen in het kader van de bestaande planvorming de onderstaande vervolgstap uit het proces van de Archeologische Monumentenzorg (AMZ) te nemen om zo een waardering te kunnen opstellen met betrekking de steentijd. Dan moet er een aanvullend waarderend onderzoek komen om te kijken of er daadwerkelijk sprake is van steentijd vindplaatsen. Want de aanwezigheid plaatselijk van een intact bodemprofiel zegt namelijk niet automatisch dat hier dan sprake is van archeologische vindplaatsen.

In het gehele plangebied is thans op basis van het booronderzoek sprake van archeologische verwachtingswaarden voor de steentijd-bronstijd. Derhalve is een dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 2' opgenomen. Bij ingrepen vanaf 500 m2 en dieper dan 2,9 meter - NAP is archeologisch onderzoek noodzakelijk.

Voorafgaand aan de vaststelling van dit bestemmingsplan is verder geen nader onderzoek noodzakelijk, omdat alle ontwikkelingen vooralsnog ruim boven de 2,9 meter – NAP blijven qua verstoring. Een uitzondering hierop vormt het eventueel heien, dit zal daarom zo archeologievriendelijk mogelijk worden uitgevoerd. Een archeologievriendelijk heipalenplan is een plan waarbij:

  • de afstand tussen twee rijen heipalen minimaal 4 tot 5 meter is, gemeten tussen de palen. De afstand tussen de palen in de rijen zelf mag minder zijn.
  • niet meer heipalen worden geslagen dan uit constructief oogpunt minimaal is vereist.
4.7.2 Cultuurhistorie

Algemeen

In 2019 heeft de gemeente Súdwest-Fryslân (samen met de gemeente De Fryske Marren, provincie Fryslân en de stichting Mar en Klif) in 2019 een Landschapsbiografie van de Friese Súdwesthoeke laten opstellen. Vrijwel heel Súdwest-Fryslân maakt deel uit van het Nationaal Landschap Zuidwest-Friesland. Dit gebied wordt gekenmerkt door een grote verscheidenheid aan landschapstypen, waaronder het stuwwallenlandschap in Gaasterland, de IJsselmeerkust van Makkum tot Lemmer, de kleizone met de wel bekende terpen en het veengebied van de Friese Meren. Ieder landschapstype kent een eigen ontstaansgeschiedenis en cultuurhistorische elementen die van grote waarde zijn voor de beleving van het landschap in de Súdwesthoeke. De waardevolle cultuurhistorische elementen in het buitengebied en het Nationale Landschap zijn op regionaal niveau geïnventariseerd en in kaart gebracht in de landschapsbiografie. Deze vormt een aanvulling op de reeds bestaande Cultuurhistorische Kaart (CHK) van Fryslân en sluit aan bij de door de provincie Fryslân uitgegeven “Wordingsgeschiedenis van Fryslân”. Hiermee is de feitelijke basis gelegd voor het ruimtelijk beleid en het “beter vertellen” van de historie van de Súdwesthoeke.

wat betreft met name het gebouwde erfgoed: in het hoofdlijnenakkoord 2018-2022 is aangegeven dat er gekozen is om een inventarisatie van het cultureel erfgoed in de kernen en het buitengebied per deelgebied uit te laten voeren. Op basis van deze inventarisatie kunnen in het bestemmingsplan karakteristieke panden en andersoortige objecten worden aangewezen.

Analyse 

Op basis van de CHK van Provincie Fryslân liggen ter plaatse van het plangebied geen cultuurhistorische waarden, behalve dat er sprake is van een onregelmatige blokverkaveling.

afbeelding "i_NL.IMRO.1900.2023oostBPboloost-ontw_0022.png"

Figuur 4.4 Uitsnede Cultuurhistorische Kaart Fryslân

Wel zijn direct ten noorden van het plangebied cultuurhistorische waarden aanwezig, namelijk een kloostercomplex (Oegeklooster, het bruine vlak op figuur 4.4), vaarweg, evenals een voormalige trambaan en historische boerderijplaatsen (de rode vlakken op figuur 4.4). Verder is er in het plangebied geen sprake van een beschermd stads- en/of dorpsgezicht, monumenten en/of karakteristieke panden. Vanuit cultuurhistorie zijn er geen aandachtspunten voor het plangebied.

4.7.3 Conclusie

Uit het archeologisch onderzoek is gebleken er met uitzondering van bodemingrepen groter dan 500 m2 en die dieper reiken dan de 2,9 meter – NAP geen belemmeringen zijn voor het project. De archeologische verwachtingswaarden in voorgenoemde situaties worden in-situ beschermd door middel van een dubbelbestemming Waarde - Archeologie, want de beoogde ontwikkelingen zullen de potentieel waardevolle laag niet aantasten, dit met uitzondering van eventueel de heipalen. Daar waar mogelijk zal een archeologievriendelijk heipalenplan worden toegepast. Ten aanzien van cultuurhistorie gelden geen belemmeringen voor het project en zijn geen aanvullende regeling in het bestemmingsplan nodig.

In alle gevallen blijft de archeologische meldingsplicht van toevalvondsten van kracht (artikel 5.10, lid 1 Erfgoedwet). Concreet houdt dit in dat wanneer bij graafwerkzaamheden vondsten worden aangetroffen waarvan de vinder redelijkerwijs moet kunnen weten dat het archeologie betreft, dit gemeld moet worden bij het bevoegd gezag, zijnde de gemeente.

4.8 Water

Deze 'waterparagraaf' bevat de wettelijk verankerde watertoets. Hierin wordt beoordeeld wat de effecten van het bestemmingsplan op de waterhuishouding zijn en of er waterschapsbelangen spelen. Het plangebied ligt in het beheersgebied van Wetterskip Fryslân. In de Leidraad Watertoets van het Wetterskip staan de uitgangspunten waarmee bij het ontwikkelen van ruimtelijke plannen rekening moet worden gehouden. De beschrijving van de wateraspecten sluit zoveel mogelijk aan bij de indeling van het Waterbeheerplan en de Leidraad Watertoets in de thema's Veilig, Voldoende en Schoon.

Watertoetsproces

De watertoets is een belangrijk instrument bij het klimaatbestendig en waterrobuust inrichten van de ruimte. De watertoets zorgt ervoor dat in alle ruimtelijke plannen aandacht wordt besteed aan veiligheid, kwaliteit én kwantiteit van water. Het project is via www.dewatertoets.nl aangemeld bij Wetterskip Fryslân (aanvraagnummer 00006544). De uitkomst van de watertoets is dat een normale procedure moet worden doorlopen. Bij de uitwerking van de plannen wordt rekening gehouden met de uitgangspunten van het waterschap. Hierbij is gebruik gemaakt van de leggerkaart van Wetterskip Fryslân.

afbeelding "i_NL.IMRO.1900.2023oostBPboloost-ontw_0023.png"

Figuur 4.5 Uitsnede Leggerkaart Wetterskip Fryslân

Primaire waterkering

Aan de west- en noordkant van het plangebied ligt een primaire kering. In het bestemmingsplan is dit gebied geregeld met een groen- en verkeersbestemming waarin de realisatie van gebouwen niet mogelijk is. De kering is positief geregeld door de mogelijkheid voor waterhuishoudkundige voorzieningen in de bestemming. Omdat de woonwijk voor de boezem aan te kunnen leggen, moet de regionale waterkering worden verlegd. Het bestemmingsplan biedt hiervoor de mogelijkheden en hierover worden nadere afspraken gemaakt met Wetterskip Fryslân.

Hoofdwatergangen en schouwsloten

Aan de noordwestzijde van het plangebied bevindt zich een hoofdwatergang. Deze is buiten het plangebied gelegen. De sloot aan de zuid(west)kant is aangemerkt als 'schouwwater' en voorzien van een waterbestemming. De aangrenzende groenbestemming waarborgt dat dit water bereikbaar is en blijft voor onderhoud.

Ruimtelijke adaptatie

Om ook in de toekomst prettig te kunnen wonen, werken en recreëren moeten steden en dorpen ingericht worden met het oog op de toekomst. Kansen moeten benut worden om het gebied klimaat robuust in te richten. Zo is het mogelijk om het bebouwd gebied beter bestand te maken tegen hevige regenbuien, periodes van droogte en hitte en de gevolgen van een mogelijke overstroming.

Bij de inrichting van het plangebied kan hierop geanticipeerd worden door bijvoorbeeld het percentage verhard oppervlak te verminderen en het plangebied groener in te richten. Door nú maatregelen te nemen, worden steden en dorpen mooier en wordt grote schade in de toekomst voorkomen. Voor veel maatregelen geldt bovendien dat ze kosteneffectief zijn, als ze maar in een vroeg stadium in het proces worden meegenomen. Zoals in paragraaf 2.2 is aangegeven, is de inrichting van het plangebied met groen en water een belangrijk uitgangspunt geweest.

Toename verharding

Door ruimtelijke ontwikkelingen neemt de hoeveelheid verhard oppervlak toe met als gevolg een versnelde afvoer van hemelwater. Het is nodig om deze versnelde afvoer te compenseren om de waterberging in een gebied in stand te houden. Dit geldt ook voor toevoegen van oppervlakteverharding die wel past binnen het bestemmingsplan, maar waarvan de grond al meer dan vijf jaar braak ligt en waar in het verleden niet voor gecompenseerd is.

Het is verboden zonder watervergunning neerslag versneld tot afvoer te laten komen indien daarbij meer dan 200 m2 onverharde grond in stedelijk gebied en 1.500 m2 in landelijk gebied wordt bebouwd of verhard. Er geldt een vrijstelling van de vergunningsplicht wanneer wordt voldaan aan de compensatieregels genoemd in dit wateradvies. De meest voorkomende manier van compenseren is het graven van extra oppervlaktewater. Uiteraard is het toepassen van alternatieve maatregelen in het plan ook mogelijk. Omdat de verharding met meer dan 1.500 m2 toeneemt, dienen compenserende maatregelen genomen te worden. Dit is in het plangebied tot uitdrukking gebracht door de aanleg van nieuw water.Voor de realisatie van de woonwijk wordt het terrein opgehoogd waardoor de wijk voor de boezem wordt gelegd. Er geldt hiermee een compensatieverplichting van 5% van het verhard oppervlak. De watercompenserende maatregelen komen in overleg met het Wetterskip tot stand.

Afkoppelen en waterkwaliteit

Om het aantal overstortingen van rioolwater en de belasting van rioolwaterzuiveringen te beperken, is het uitgangspunt om regenwater en rioolwater zoveel mogelijk gescheiden af te voeren. Bij de aanleg van de riolering zal aangetakt worden op het bestaande stelsel. Het vuile water zal afgevoerd worden naar de zuivering en het relatief schone regenwater zal op de naastliggende watergangen worden afgevoerd.

Waterkwaliteit

Om een goede waterkwaliteit te realiseren is het nodig dat wordt voorkomen dat milieubelastende stoffen in het oppervlaktewater terecht komen. De bouwwijze en onderhoudstechniek moeten emissievrij zijn. Ook is het nodig dat gebouwd wordt met milieuvriendelijk en duurzaam materiaal.

Vervolg

Voor alle ingrepen in de waterhuishouding moet een vergunning worden aangevraagd of een melding worden gedaan in het kader van de Waterwet. Voor een definitief wateradvies is het bestemmingsplan ook in het kader van het vooroverleg toegezonden naar Wetterskip Fryslân. De resultaten hiervan zijn verwerkt in het bestemmingsplan en bij de verdere uitwerking hiervan worden tussen de gemeente en het Wetterskip nadere afspraken gemaakt.

4.9 Externe veiligheid

Externe veiligheid ziet op het beheersen van risico's die ontstaan voor de omgeving bij het gebruik, de opslag en het vervoer van gevaarlijke stoffen, zoals vuurwerk, LPG en munitie. Sinds een aantal jaren is er wetgeving over 'externe veiligheid' om de burger niet onnodig aan te hoge risico's bloot te stellen. De normen voor externe veiligheid zijn vastgelegd in onder andere het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi), het Besluit externe veiligheid transportroutes (BEVT) en het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb).

Het externe veiligheidsbeleid heeft vorm gekregen in de risicobenadering. Aan de hand van twee verschillende normen vindt een toetsing plaats: het plaatsgebonden risico (PR) en het groepsrisico (GR). Ten aanzien van het plaatsgebonden risico geldt een kans van 10-6 als grenswaarde. Dit betekent dat binnen de zogenaamde PR 10-6-contour geen nieuwe kwetsbare objecten mogen worden toegestaan. Voor de ontwikkeling van nieuwe beperkt kwetsbare objecten geldt deze norm als streefwaarde. Het GR drukt de kans per jaar uit dat een groep mensen van minimaal een bepaalde omvang overlijdt als rechtstreeks gevolg van een ongeval met gevaarlijke stoffen. Het onderscheid tussen kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten is vastgelegd in het Besluit externe veiligheid inrichtingen.

Om na te gaan of sprake is van risicovolle inrichtingen, transportroutes of buisleidingen, is gebruikgemaakt van de risicokaart. Hieruit is naar voren gekomen dat in de directe omgeving van het plangebied geen risicovolle inrichtingen, transportroutes en buisleidingen aanwezig zijn die invloed hebben op het plangebied. Wel is op zo'n 180 meter afstand tot het plangebied een hogedruk aardgasleiding aanwezig, zoals te zien op het volgende figuur.

afbeelding "i_NL.IMRO.1900.2023oostBPboloost-ontw_0024.png"

Figuur 4.6 Ligging hogedruk aardgasleiding

Het plangebied valt buiten het invloedsgebied van de gasleiding. Uit het oogpunt van externe veiligheid zijn daarom geen belemmeringen voor de voorgenomen ontwikkeling. Wel is Brandweer Fryslân om een extern veiligheidsadvies gevraagd. Dit advies is opgenomen in bijlage 11.

4.10 Kabels, leidingen en zoneringen

Bij de uitvoering van ruimtelijke ontwikkelingen moet rekening worden gehouden met de aanwezigheid van elektriciteits- en communicatiekabels en nutsleidingen in de grond. Hier gelden beperkingen voor ingrepen in de bodem. Daarnaast zijn zones, bijvoorbeeld rondom hoogspanningsverbindingen, straalpaden en radarsystemen van belang. Deze zones vragen vaak om het beperken van gevoelige functies of van de hoogte van bouwwerken. Voor ruimtelijke plannen zijn alleen de hoofdleidingen van belang. De kleinere, lokale leidingen worden bij de uitvoering door middel van een KLIC-melding in kaart gebracht.


In het plangebied liggen geen kabels of leidingen die moeten worden voorzien van een planologische regeling. Buiten het plangebied ligt (naast de in paragraaf 4.9 genoemde gasleiding) aan de zuidkant van de Snekerweg een rioolpersleiding die in het geldende bestemmingsplan is voorzien van een beschermingszone. Deze zone ligt ook ten zuiden van de weg en reikt niet tot het plangebied van dit bestemmingsplan.

Vanuit het aspect kabels, leidingen en zoneringen gelden er geen belemmeringen voor het plangebied.

Hoofdstuk 5 Juridische vormgeving

5.1 Het juridische systeem

Het bestemmingsplan voldoet aan alle vereisten die zijn opgenomen in de Wet ruimtelijke ordening (Wro), het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) en de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo). Inherent hieraan is de toepassing van de Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen (SVBP) 2012. De SVBP maakt het mogelijk om bestemmingsplannen te maken die op vergelijkbare wijze zijn opgebouwd en die op eenzelfde manier zijn verbeeld. De SVBP 2012 is toegespitst op de regels die voorschrijven hoe bestemmingsplannen conform de Wro en het Bro moeten worden gemaakt. De SVBP geeft bindende standaarden voor de opbouw en de verbeelding van het bestemmingsplan, zowel digitaal als analoog. De regels van dit bestemmingsplan zijn opgesteld volgens deze standaarden.

Het bestemmingsplan regelt de gebruiks- en bebouwingsmogelijkheden van de gronden in het plangebied. De juridische regeling is vervat in een verbeelding en in bijbehorende regels. Op de verbeelding zijn de verschillende bestemmingen vastgelegd, in de regels (per bestemming) de bouw- en gebruiksmogelijkheden.

5.2 Toelichting op de bestemmingen

Bij de wijze van bestemmen is zoveel mogelijk aangesloten op de recente bestemmingsplannen van de gemeente. Daarnaast is waar nodig maatwerk toegepast voor de ontwikkeling vanuit het stedenbouwkundig ontwerp.

Groen, Verkeer - Verblijf en Water

De openbare ruimte in het plangebied is geregeld in de bestemmingen 'Groen', 'Verkeer' en 'Water'. Alle bestemmingen hebben een onderlinge uitwisselbaarheid van functies met elkaar. De beoogde ontsluitingswegen, parkeerplaatsen, groen en water kunnen binnen deze bestemmingen gerealiseerd worden. De drie bestemmingen hebben gemeen dat de realisatie van gebouwen en overkappingen niet mogelijk is, met uitzondering van overkappingen boven parkeervoorzieningen ten behoeve van de opwekking van zonne-energie. Bij de beoogde woningen bij De Erven in de noordzijde van het plangebied is ook stadslandbouw in de vorm van volkstuinen mogelijk. Dit is ter plekke met een aanduiding geregeld.

Wonen

De mogelijkheden voor de nieuwe woningen zijn vanuit het stedenbouwkundig plan uit bijlage 1 vertaald in de bestemming 'Wonen'. Het stedenbouwkundig plan is vertaald in een flexibele bestemmingsplanregeling, waarin de situering van de woningen, de oppervlakte per woning (hoofdgebouw) en een beoogde bouwhoogte vanuit de basisopzet zijn vastgelegd in bouwvlakken. Omdat op enkele plekken in het plangebied de voorgevels van de woningen naar de buitenzijde van het plangebied worden geörienteerd, is dit met een gevellijn aangegeven. Het achtererfgebied wordt in dit geval gevormd door de gronden tussen deze woningen en de straten in het plangebied aan de achterzijde. Er zijn maximaal 200 woningen in het plangebied mogelijk, waarbij per bestemmingsvlak afzonderlijk een maximum aantal is aangegeven. Er zijn woningen mogelijk tot ten hoogste 150 m2.

Om in te kunnen spelen op eventuele toekomstige marktontwikkelingen, zijn de woonvormen (vrijstaand, halfvrijstaand, rijen) niet vastgelegd in de bestemmingsregeling. Dit geldt ook voor de kapvorm, binnen de op de verbeelding aangegeven hoogten zijn al dan niet woningen met platte daken mogelijk. Ook dit is niet geregeld in het bestemmingsplan. Afgesproken is dat het noordelijke gebied De Erven qua stedenbouwkundige hoofdstructuur nog vrij indeelbaar is voor groen, verkeer, verblijf en wonen (alleen stadslandbouwgrond ligt vast). Om deze reden zijn hier grote bestemmingsvlakken opgenomen.

Voor al het overige sluiten de regels inhoudelijk aan op de standaarden van de gemeente. Dit wil zeggen dat op het perceel mogelijkheden aanwezig zijn voor maximaal 100 m2 aan bijbehorende bouwwerken en overkappingen. Voor steigers is een specifieke regeling opgenomen waarmee deze tot ten hoogste 1/3 van de breedte van het aangrenzende bouwperceel mogelijk is. Deze regeling geldt ook in de aangrenzende bestemming 'Water'.

Door een maximum bebouwingspercentage van 50% te hanteren, wordt voorkomen dat de percelen te vol gebouwd kunnen worden. Met een afwijkingsmogelijkheid is deze oppervlakte onder voorwaarden te vergroten. Ook zijn er mogelijkheden voor aan-huis-verbonden beroepen of bedrijven en/of bed and breakfast.

Wonen - Woongebouw

Op twee locaties aan de zuidkant van het plangebied is het mogelijk een appartementengebouw te realiseren met mogelijkheden voor maatschappelijke en dienstverlenende functies op de begane grond. Deze locaties zijn geregeld in de bestemming 'Wonen - Woongebouw'. Hier zijn twee woongebouwen toegestaan van ten hoogste 600 m2 met een maximale bouwhoogte 15 meter. In deze woongebouwen zijn in totaal 17 woningen mogelijk.

Waarde - Archeologie 2

In het plangebied is sprake van archeologische waarden die beschermd moeten worden zoals in paragraaf 4.7.1 is omschreven. Dit houdt in dat bij bodemingrepen die een grotere oppervlakte beslaan dan 500 m2 en dieper reiken dan dan 2,90 meter -NAP archeologisch onderzoek moet worden verricht.

Hoofdstuk 6 Uitvoerbaarheid

6.1 Maatschappelijke uitvoerbaarheid

Tijdens het voortraject van de planvorming heeft een uitgebreid participatietraject plaatsgevonden. Op basis van een bewonersenquête en expertmeetings met professionals, is geïnventariseerd aan welke eisen de nieuwe wijk moet gaan voldoen. De online bewonersenquête is ruim 300 keer ingevuld en heeft veel waardevolle informatie opgeleverd. Ook is intensief gesproken met stakeholders zoals het waterschap, lokale makelaars en ontwikkelaars, woningcorporatie Elkien, de vereniging Eco-erf en de gemeentelijke professionals uit de projectgroep van Groen, verkeer en mobiliteit, openbare ruimte en duurzaamheid. Vanuit hier is een programma met eisen opgesteld, op basis waarvan het stedenbouwkundig ontwerp (mede) is gebaseerd. Dit heeft een juridische vertaalslag gekregen in het bestemmingsplan.

Het bestemmingsplan doorloopt een uitgebreide procedure. Tijdens deze procedure zijn er verschillende momenten waarop burgers en belanghebbenden hun zienswijzen op het plan kenbaar kunnen maken. Hieronder volgt een nadere toelichting.

Voorontwerpfase

Het voorontwerpbestemmingsplan is zes weken ter inzage gelegd en is in het kader van vooroverleg verzonden aan de overlegpartners. De resultaten van dit vooroverleg en de inspraak zijn opgenomen in bijlage 11 en zijn verwerkt in het ontwerpbestemmingsplan.

Ontwerpfase

Het ontwerpbestemmingsplan doorloopt de in de Wet ruimtelijke ordening (Wro) opgenomen formele bestemmingsplanprocedure. Dit betekent dat het ontwerpbestemmingsplan gedurende zes weken ter inzage wordt gelegd. Een ieder krijgt de gelegenheid voor het indienen van zienswijzen.

Vaststellingsfase

Ten aanzien van eventuele ingekomen zienswijzen wordt een gemeentelijk standpunt bepaald in de zienswijzennota. Het resultaat van de zienswijzennota wordt verwerkt in het vast te stellen bestemmingsplan. De indieners van de zienswijzen worden hiervan op de hoogte gesteld. De gemeenteraad stelt het (gewijzigd) bestemmingsplan vast. Tot slot is tegen het besluit tot vaststelling van het bestemmingsplan beroep mogelijk bij de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State.

6.2 Economische uitvoerbaarheid en grondexploitatie

Voor de uitvoerbaarheid van het plan is het van belang te weten of het economisch uitvoerbaar is. De economische uitvoerbaarheid wordt enerzijds bepaald door de exploitatie van het plan (financiële haalbaarheid), anderzijds door de wijze van kostenverhaal van de gemeente (grondexploitatie).

Financiële haalbaarheid

De economische uitvoerbaarheid wordt bepaald door de financiële haalbaarheid van het plan (de planexploitatie) en de grondexploitatie en het daarmee samenhangende kostenverhaal. Voor de ontwikkeling in het plangebied wordt een exploitatieopzet gemaakt. De kavels worden door de gemeente uitgegeven. De gemeente vraagt voor de kavels een reële grondprijs (per m2). Door de gronduitgifte worden opbrengsten gegenereerd, waarmee de kosten worden gedekt. Daarnaast heft de gemeente leges voor de omgevingsvergunningen voor bouwen die voor nieuwbouwwoningen afgegeven worden.

Grondexploitatie

Het doel van de in de Wet ruimtelijke ordening (Wro) opgenomen grondexploitatieregeling is het bieden van ruimere mogelijkheden voor het kostenverhaal en het creëren van meer sturingsmogelijkheden. Daarbij wordt onderscheid gemaakt tussen de publiekrechtelijke weg via een exploitatieplan en de privaatrechtelijke weg in de vorm een overeenkomst. In het geval van een exploitatieplan kan de gemeente eisen en regels stellen voor de desbetreffende gronden, (woning)bouwcategorieën en fasering. Bij de privaatrechtelijke weg worden dergelijke afspraken in een (anterieure) overeenkomst vastgelegd.

De gronden bedoeld voor het Bolsward Oost zijn in eigendom van de gemeente. De gemeente zorgt voor het bouwrijp maken en de uitgifte van de bouwkavels. Met deze uitgangspunten is er sprake van een sluitende grondexploitatie. Omdat de gronden in het plangebied in eigendom zijn van de gemeente, is het opstellen van een exploitatieplan niet noodzakelijk en zal hier van worden afgezien.