direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Omgevingsvergunning Euroweg, Hasselt
Status: vastgesteld
Plantype: omgevingsvergunning
IMRO-idn: NL.IMRO.1896.OV0010-VS01

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Algemeen

De gemeente Zwartewaterland is voornemens de ontsluiting aan de zuidwestzijde van de kern en het bedrijventerrein van Hasselt te verbeteren door een directe verbindingsweg tussen het bedrijventerrein (Randweg) en de N331 (Hasselt-Zwolle) te realiseren.

afbeelding "i_NL.IMRO.1896.OV0010-VS01_0001.png"

Afbeelding globale ligging Euroweg

Voor het plangebied geldt het bestemmingsplan Buitengebied Zwartewaterland (vastgesteld 10-10-2013). De grond heeft in dit bestemmingsplan de bestemming Agrarisch met waarden - Landschap. Om de realisatie van de verbindingsweg mogelijk te maken wordt daarom in afwijking van het bestemmingsplan (op basis van artikel 2.12. lid 1 sub a onder 3 van de Wabo) een omgevingsvergunning verleend. Deze ruimtelijke onderbouwing biedt hiervoor de onderbouwing.

afbeelding "i_NL.IMRO.1896.OV0010-VS01_0002.png"

Afbeelding Uitsnede bestemmingsplan Buitengebied (www.ruimtelijkeplannen.nl)

Hoofdstuk 2 Beleid

2.1 Algemeen

In de keuze van het te voeren beleid dient een gemeente rekening te houden met het opgestelde beleid op diverse overheidsniveaus. In dit hoofdstuk wordt hieraan de nodige aandacht besteed. Vanwege de beperkte omvang van de beoogde ontwikkeling wordt in dit kader afgezien van een beschrijving van Europees en rijksbeleid.

2.2 Provinciaal beleid

2.2.1 Omgevingsvisie Overijssel

Sinds 1 juli 2009 is het ruimtelijk beleid van de provincie Overijssel vastgelegd in de Omgevingsvisie, die daarmee het streekplan, het verkeer- en vervoerplan, het waterhuishoudingsplan en het milieubeleidsplan van de provincie vervangt.

De Omgevingsvisie geeft de visie op de ontwikkeling van de fysieke leefomgeving van de provincie Overijssel tot 2030 weer en is hoofdzakelijk sociaal-economisch van aard.

Dit betekent dat ruimte wordt gemaakt voor ontwikkeling van werkgelegenheid en dat hoogwaardige woonmilieus tot stand worden gebracht. Het provinciale belang, zoals dat in de Omgevingsvisie is verwoord, wordt verzekerd door middel van de Omgevingsverordening. Ook hier geldt: decentraal wat kan, centraal wat moet.

Leidende thema's voor de Omgevingsvisie zijn:

  • Duurzaamheid.
  • Ruimtelijke kwaliteit.

De gehanteerde definitie van duurzaamheid is: "duurzame ontwikkeling voorziet in de behoefte aan de huidige generatie, zonder voor toekomstige generaties de mogelijkheden in gevaar te brengen om ook in hun behoeften te voorzien". Ruimtelijke kwaliteit is volgens de provincie: "Datgene wat ruimte geschikt maakt en houdt voor wat voor mensen belangrijk is. Of duurzamer gesteld: Wat voor mens, plant en dier belangrijk is". Deze ruimtelijke kwaliteit wordt gerealiseerd door naast bescherming vooral in te zetten op het verbinden van bestaande kwaliteiten en nieuwe ontwikkelingen.

Voor de uitvoer van ruimtelijke projecten vindt de provincie het belangrijk om met partners een gezamenlijke visie of doel te delen. De provincie heeft daarom een uitvoeringsmodel opgesteld waarmee de verschillende thema's uit de omgevingsvisie in een plan behandeld worden. Alle projecten zijn te plaatsen in de samenhang van Generieke beleidskeuzes, Ontwikkelingsperspectieven en beleidsperspectieven en Gebiedskenmerken. Deze staan in het schema hieronder weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.1896.OV0010-VS01_0003.png"

Generieke beleidskeuzes

Generieke beleidskeuzes vloeien voort uit keuzes van de EU, het rijk of de provincie en geven aan of ontwikkelingen mogelijk zijn. De beleidskeuzes van de provincie worden genoemd in de Omgevingsverordening Overijssel 2009.

Nationale Landschappen

De ontwikkeling vindt plaats binnen het Nationale Landschap IJsseldelta. Volgens de provinciale verordening kunnen ontwikkelingen hier alleen plaatsvinden indien ze bijdragen aan het behoud of ontwikkeling van de kernkwaliteiten. In paragraaf 2.3.1 wordt nader op dit onderwerp ingegaan.

Ontwikkelingsperspectieven

De Omgevingsvisie geeft onder meer de ontwikkelingsvisie van de provincie Overijssel weer. Het gaat hier om ontwikkelingen die Overijssel van provinciaal belang acht en zijn vaak gekoppeld aan ambities op lokaal of rijksniveau. Met deze ontwikkelingsperspectieven wil de provincie beleidsambities en kwaliteitsambities realiseren. De gebiedskenmerken zijn hiervoor gebruikt als onderlegger. De ontwikkelingsperspectieven zijn daarmee locatiespecifiek, maar kunnen ook aansluiten bij generieke ambities van de provincie.

afbeelding "i_NL.IMRO.1896.OV0010-VS01_0004.png"

Nationaal Landschap IJsseldelta (horizontale streep)

Ontwikkelingen dragen bij aan het behoud of de ontwikkeling van de specifiek voor deze gebieden benoemde kernkwaliteiten. In paragraaf 2.3.1 wordt dieper op dit onderwerp ingegaan.

Bebouwing: geplande bedrijventerreinen (roze arcering)

Voor het plangebied geldt dat deze in de Omgevingsvisie is aangewezen als gepland bedrijventerrein. Het betreft een zogenaamd pijplijnplan waarvoor nog een bestemmingsplan opgesteld moet worden. De visie geeft aan dat deze plannen onderbouwd moeten worden met een bedrijventerreinenvisie en de SER-ladder. Voorgenomen realisatie van de verbindingsweg past binnen het op langer termijn geplande bedrijventerrein.

Gebiedskenmerken

Ruimtelijke kwaliteit wordt door de provincie nagestreefd door naast bescherming in te zetten op het verbinden van bestaande kwaliteiten en nieuwe ontwikkelingen. Hierbij zijn de gebiedskenmerken van provinciaal belang het uitgangspunt. Deze gebiedskenmerken zijn ruimtelijke kenmerken van een gebied of een gebiedstype, die bepalend zijn voor de karakteristiek en kwaliteit ervan. De kenmerken zijn onderverdeeld in vier lagen: De natuurlijke laag, de laag van het agrarisch cultuurlandschap, de stedelijke laag en de lust- en leisurelaag. Aan de gebiedskenmerken zijn op hun beurt weer normen gesteld. Met de normen schrijft de provincie geen bestemming (middel) voor, maar wel de kwaliteitsambities en het provinciaal belang (doel) dat met de bestemmingsregeling moet worden bereikt.

Natuurlijke laag: laagveengebieden (in cultuur gebracht)

De norm die de gebiedskenmerkencatalogus voor deze laag aangeeft is: de delen van de laagveengebieden zonder laagveenrestanten krijgen een beschermende bestemmingsregeling, gericht op behoud van het veenpakket en het waterpeil is hier niet lager dan voor graslandgebruik noodzakelijk is.

Laag van agrarisch cultuurlandschap: laagveenontginningen

De normen die de gebiedskenmerkencatalogus voor deze laag aangeeft zijn:

  • De laagveenontginningen krijgen een beschermende bestemmingsregeling, gericht op instandhouding van de ter plaatse karakteristieke maat en schaal van de ruimte, met onderscheid tussen gebieden met grote open ruimtes en gebieden met een langgerekte kavelstructuur met beplanting.
  • In de laagveenontginningen is het waterpeil niet lager dan voor graslandgebruik noodzakelijk is.
  • De Polder Mastenbroek krijgt een beschermende bestemmingsregeling, gericht op instandhouding van het grootschalige open karakter met zijn wegen en lintengrid en aanliggende huisterpen en het patroon van dijken.

De stedelijke laag en de lust- en leisurelaag zijn in dit kader niet relevant.

2.2.2 Omgevingsverordening Overijssel 2009

Tegelijkertijd met de Omgevingsvisie hebben Provinciale Staten op 1 juli 2009 ook de Omgevingsverordening vastgesteld.

De Omgevingsverordening is één van de instrumenten om het beleid uit de Omgevingsvisie te laten doorwerken. Het uitgangspunt van de Omgevingsverordening is dat er niet meer geregeld wordt dan nodig is voor het belang zoals dat in de Omgevingsvisie is verwoord. De Omgevingsverordening is een juridische vertaling van het beleid dat is opgenomen in de Omgevingsvisie. Alleen ten aanzien van het Nationaal Landschap is een regeling opgenomen in de Verordening.

In de Omgevingsverordening is opgenomen dat bestemmingsplannen alleen voorzien in nieuwe ontwikkelingen binnen gebieden Nationale Landschappen als die bijdragen aan het behoud of de ontwikkeling van de kernkwaliteiten.

Het plangebied ligt in het Nationaal Landschap IJsseldelta. De kernkwaliteiten van het Nationaal Landschap IJsseldelta zijn:

  • de grote mate van openheid;
  • de historische, rationele, geometrische verkaveling van de polder Mastenbroek;
  • het reliëf in de vorm van huisterpen en kreekruggen;
  • de kleinschaligheid en openheid van het rivierenlandschap.

De weg wordt landschappelijk ingepast waarbij rekening wordt gehouden met de kernkwaliteiten van het Nationaal landschap. De manier waarop dit gebeurt, is weergegeven in paragraaf 4.3.3.

2.2.3 Kwaliteitsimpuls Groene omgeving

In artikel 2.1.6 van de Omgevingsverordening Overijssel is geregeld dat bestemmingsplannen voor de groene omgeving kunnen voorzien in nieuwvestiging en grootschalige uitbreidingen van bestaande functies in de groene omgeving, uitsluitend indien hier sociaal-economische en/of maatschappelijke redenen voor zijn én er is aangetoond dat het verlies aan ecologisch en/of landschappelijk waarden in voldoende mate wordt gecompenseerd door investeringen ter versterking van ruimtelijke kwaliteit in de omgeving.

Het bestemmingsplan voorziet in de aanleg van een weg in een reeds gereserveerd gebied "Stedelijke omgeving"(niet Groene omgeving)

Om die reden hoeft niet verder te worden ingegaan op de KGO.

2.3 Regionaal beleid

2.3.1 Nationaal Landschap IJsseldelta

In de Nota Ruimte zijn door het Ministerie van VROM in 2004 20 nationale landschappen aangewezen. Dit zijn gebieden met (inter)nationaal zeldzame of unieke landschapskwaliteiten en, in samenhang daarmee, bijzondere natuurlijke en creatieve kwaliteiten. De opgave voor deze Nationale Landschappen is het behouden, duurzaam beheren en waar mogelijk versterken van de bijzondere kwaliteiten. Ook de recreatieve toegankelijkheid moet vergroot worden.

De IJsseldelta is één van die Nationale Landschappen. Deze is ook opgenomen in de provinciale Omgevingsvisie en -verordening. Nationaal Landschap IJsseldelta wordt ruwweg begrensd door het Zwarte Water, de IJssel en het Zwarte Meer. Het strekt zich uit over delen van de gemeenten Kampen, Zwartewaterland en Zwolle.

Voor de IJsseldelta is in samenspraak met alle belanghebbende partijen een ontwikkelingsprogramma opgesteld, bestaande uit: een ontwikkelingsperspectief, een uitvoeringsprogramma en enkele herijkingsprogramma's.

Ontwikkelingsperspectief

Binnen het ontwikkelingsperspectief van Nationaal Landschap IJsseldelta wordt de gemeentelijke structuurvisie van Zwartewaterland genoemd. Vermeld wordt dat de gemeente Zwartewaterland zich richt op uitbreiding van wonen en werken gekoppeld aan elk van de kernen: Zwartsluis, Genemuiden en Hasselt. De kwaliteit van de kernen aan het Zwarte Water wil de gemeente in een totaal aanpak een impuls geven, het project Zwartewaterlint.

Het beleid van de partners in Nationaal Landschap IJsseldelta richt zich op het creëren van ontwikkelingsmogelijkheden voor naar aard en schaal passende bedrijvigheid door primair revitalisering en inbreiding, in samenhang met noodzakelijke uitleg. De realisatie van de verbindingsweg tussen de Randweg en de N331 past binnen dit kader.

2.4 Gemeentelijk beleid

2.4.1 Structuurvisie tevens woonvisie Zwartewaterland 2013

De structuurvisie en woonvisie "Zwartewaterland 2013" is op 25 april 2013 door de raad vastgesteld. Hierin is het beleid bepaald ten aanzien van de toekomstige ruimtelijke ontwikkeling van het gehele gemeentelijke grondgebied met betrekking tot wonen, cultuurhistorie, bereikbaarheid, werken, voorzieningen, duurzaamheid & energie & milieu en landbouw & landschap & natuur.

In de structuurvisie is ten zuidwesten van het bestaande bedrijventerrein een transformatiegebied opgenomen. Het verbeteren van de doorstroming op de N331 is hierbij als aandachtspunt opgenomen.

Het realiseren van de verbinding tussen de Randweg en de N331 is in overeenstemming met de Structuurvisie. Daarin worden bovendien kansen benoemd om de buslijn over het bedrijventerrein én de Euroweg te laten lopen, zodat het bedrijventerrein en betere aansluiting op het openbaar vervoernet krijgt.

afbeelding "i_NL.IMRO.1896.OV0010-VS01_0005.png"

Afbeelding Deel van kaart met Toekomstvisie Hasselt

In het gemeentelijke verkeers,- en vervoersplan (GVVP) is de verbinding tussen de N331 en de randweg eveneens gepland, zoals blijkt uit navolgende afbeelding. In relatie met de realisatie van de Euroweg is in het GVVP aangegeven dat in Hasselt een tweetal afsluitingen worden voorgesteld in het kader van het veiliger maken van de aansluitingen van de N331. Concreet betreft het de aansluitingen van de Hoogstraat en de Hanzeweg op de N331. Voor beide afsluitingen wil de gemeente een volwaardig alternatief bieden.

afbeelding "i_NL.IMRO.1896.OV0010-VS01_0006.png"

afbeelding "i_NL.IMRO.1896.OV0010-VS01_0007.png"

2.4.2 Gemeentelijk verkeers- en vervoersplan Zwartewaterland (GVVP)

Het GVVP van de gemeente Zwartewaterland (24 september 2008) geeft kaders en een visie op het gebied van verkeer en vervoer in de gemeente Zwartewaterland. Het GVVP bestaat uit een 'Inventarisatienota' en een 'Beleidsnota en Actieplan'. In de Inventarisatienota is het vigerend beleid uiteengezet en zijn de knelpunten geïnventariseerd. De 'Beleidsnota en Actieplan' bevat het (nieuw) geformuleerde beleid en de daaruit volgende maatregelen/acties.

Doel van het GVVP-beleid is het creëren van een doelmatig, veilig en duurzaam verkeers- en vervoerssysteem waarvan de kwaliteit voor de individuele gebruiker in een goede verhouding staat tot de kwaliteit voor de samenleving als geheel. Dit wordt onder meer geconcretiseerd in het ontwikkelen van een Duurzaam Veilig verkeers- en vervoerssysteem.

In dat kader is in de GVVP het wegennet in de gemeente Zwartewaterland gecategoriseerd, waarbij het gecategoriseerde wegennet van de provincie het uitgangspunt vormt. De N331 bij Hasselt is gecategoriseerd als een gebiedsontsluitingsweg met een maximum snelheid van 80 km/uur. De Euroweg zal worden aangemerkt als een gebiedsontsluitingsweg.

Het GVVP geeft aan dat een belangrijk (Duurzaam Veilig) inrichtingskenmerk van gebiedsontsluitingswegen is dat deze wegen beschikken over parallelwegen waarover naast het gemotoriseerde bestemmingsverkeer, tractoren, bromfietsers en fietsers dienen te rijden.

Erftoegangswegen die aansluiten op gebiedsontsluitingswegen moeten, in het kader van een duidelijke hiërarchie, zoveel mogelijk van het type erftoegangsweg A zijn. In een aantal gevallen wil de gemeente praktisch met dit principe omgaan, omdat het stringent volgen van dit principe leidt tot te grote ingrepen in de verkeersstructuur.

In het GVVP zijn maatregelen weergegeven. De aanleg van de Euroweg is een verbinding tussen de Randweg en de N331. Samen met de maatregelen aan de N331 bij Hasselt past dit binnen het streven om een betere en veilige ontsluiting van het bedrijfsterrein te realiseren.

Conclusie

De voorgenomen aanleg van het tracé van de Euroweg past binnen het gemeentelijk beleid.

Hoofdstuk 3 Het plan

3.1 Huidige situatie

Het plangebied is momenteel grotendeels in gebruik voor agrarische doeleinden. Het betreft hier overwegend weidegronden. De ruimtelijke opbouw kenmerkt zich voornamelijk door één open ruimte. Nabij de Randweg komen twee kleine percelen met opgaande beplanting voor.

3.2 Toekomstige situatie

In de gemeentelijke structuurvisie is aangegeven welke gronden in aanmerking komen voor transformatie ten behoeve van de (bestaande) bedrijvigheid.

Vooruitlopend op de uitbreiding van het bedrijventerrein wordt de zuidelijke verbindingsweg tussen Randweg en de N331 al gerealiseerd. De nieuwe weg heeft direct een functie als extra ontsluitingsweg voor het bestaande bedrijventerrein en geeft het een bereikbaarheidsimpuls. Op korte termijn 2016/2017 neemt het belang van de nieuwe weg toe wanneer ten gevolge van de reconstructie van de N331 bij Hasselt de bestaande aansluiting van het bedrijventerrein op de N331 via de Hanzeweg zal worden afgesloten en het verkeer via de Zwartewaterweg de N331 kan bereiken. De Euroweg zal de ontsluitingsweg worden van het bestaande bedrijventerrein voor verkeer vanuit en in zuidelijke richting.

Hoofdstuk 4 Onderzoek

4.1 Algemeen

Ingevolge artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening wordt in dit hoofdstuk een beschrijving opgenomen van het verrichte onderzoek naar relevante feiten en af te wegen belangen (artikel 3.2. Algemene wet bestuursrecht).

Voor een deel is gebruik gemaakt van bestaande onderzoeken uitgevoerd in het kader van het bestemmingsplan 'Bedrijventerrein II, Hasselt'. Dit bestemmingsplan, dat voorzag in uitbreiding van het bedrijventerrein, is niet in procedure gebracht vanwege de achterblijvende vraag naar kavels op nieuwe bedrijventerreinen als gevolg van de economische omstandigheden. De Euroweg zou de centrale hoofdweg in het uit te breiden bedrijventerrein vormen waarlangs aan weerszijden het nieuwe bedrijventerrein zou worden ontwikkeld. Wanneer uit de onderzoeken blijkt dat de situatie Euroweg inclusief nieuwe bedrijventerrein voldoet aan de normen, kan worden aangenomen dat deze positieve conclusies ook gelden wanneer alleen de Euroweg wordt aangelegd.

4.2 Milieuaspecten

Aangezien verschillende milieuaspecten zoals geluid, bodemgesteldheid, luchtkwaliteit en externe veiligheid invloed kunnen hebben op de mogelijkheden en wenselijkheden voor de inrichting van een gebied, wordt in dit plan aandacht besteed aan:

  • geluidhinder;
  • milieuzonering;
  • mogelijke bodemverontreiniging;
  • luchtkwaliteit;
  • externe veiligheid.
4.2.1 Geluidhinder

De Wet geluidhinder (Wgh) heeft tot doel de mensen te beschermen tegen geluidsoverlast. Op basis van deze wet dient dan ook aandacht te worden besteed aan het aspect "geluid". In de Wet geluidhinder is een zonering van industrieterreinen, wegen en spoorwegen geregeld. Enerzijds betekent dit dat (geluids)eisen worden gesteld aan de milieubelastende functies, anderzijds betekent dit dat beperkingen worden opgelegd aan milieugevoelige functies. In de directe omgeving van het plangebied is geen spoorweg gelegen. Hier wordt derhalve niet verder op ingegaan.

Met de aan te leggen verbingsweg verandert het industrielawaai niet. Hier wordt derhalve ook niet verder op ingegaan.

Wegverkeerslawaai

Met betrekking tot geluid veroorzaakt door het wegverkeer is in deze wet de verplichting opgenomen tot het verrichten van onderzoek naar de geluidsbelasting op de gevels van (nieuw geprojecteerde) woningen en andere geluidgevoelige objecten. De geluidsbelasting op de gevels daarvan mag niet meer bedragen dan de voorkeursgrenswaarde.

Euroweg/ verbindingsweg

De nieuw aan te leggen weg verbindt de bestaande Randweg en de rotonde op de provinciale weg N331. Deze rotonde is in het bestemmingsplan voor de Zandwinning opgenomen en daarvoor ook akoestisch onderzocht. In dit akoestisch onderzoek is rekening gehouden met de aanleg van een zandwinplas waarbij er een grote hoeveelheid vrachtverkeer over de rotonde gaat. De rotonde wijzigt niet ten behoeve van dit bestemmingsplan.

De nieuw aan te leggen weg heeft een onderzoekszone van 200 meter (weg met twee rijstroken binnen het stedelijk gebied). Binnen deze zone zijn geen woningen gelegen waardoor nader akoestisch onderzoek niet noodzakelijk is. De dichtstbijzijnde woning is gelegen aan de Zwolsedijk 2 op een afstand van circa 120 meter. Echter, deze woning is opgenomen in het voorontwerp bestemmingsplan Bedrijventerreinen Zwartewaterland en krijgt hierin de bestemming 'bedrijf'. Het pand is eigendom van de gemeente. Nader onderzoek is niet nodig. Het perceel Werkerlaan 3 in Hasselt is gelegen op een afstand van ruim 300 meter, waardoor nader akoestisch onderzoek niet noodzakelijk is.

De hoeveelheid verkeer op de N331 ten zuiden van de rotonde veranderd niet ten gevolge van de realisatie van de Euroweg. Op het wegvak van de N331 tussen de rotonde en de Hanzeweg zal de totale hoeveelheid verkeer afnemen, omdat een deel van het verkeer via de nieuwe Euroweg zal rijden en niet meer via de Hanzeweg.

4.2.2 Bodem

Ten aanzien van de bodemkwaliteit geldt de Wet bodembescherming (Wbb) en het (bijbehorende) Besluit bodemkwaliteit. Gestreefd wordt naar een duurzaam gebruik van de bodem. Bij een ruimtelijk plan moet de bodemkwaliteit van het betreffende gebied inzichtelijk worden gemaakt. Hierbij is van belang te weten of er bodemverontreiniging is die de functiedoelen kan frustreren, of er gezondheidsrisico's of ecologische risico's daardoor zijn en wat de mogelijkheden zijn om er tijdig iets aan te doen. Hiervoor is wettelijk verplichte informatie over de bodemkwaliteit nodig. Het uitgangspunt wat betreft de bodem in het plangebied is, dat de kwaliteit ervan zodanig dient te zijn dat er geen risico's zijn voor de volksgezondheid bij het gebruik van het plangebied voor de voorgenomen functie(s).

Om de milieuhygiënische bodemkwaliteit te kunnen vastleggen, is een historisch bodemonderzoek uitgevoerd door Ecoreest (mei, juni 2014 proj.nr.:140568); zie Bijlage 1. Op basis van dit onderzoek kan worden geconcludeerd dat de onderzoekslocatie “onverdacht” is, daar er uit het historisch onderzoek geen bodembedreigende activiteiten ter plaatse of in de directe nabijheid zijn gebleken. Daarnaast zijn er in de boringen geen zintuiglijke bijzonderheden waargenomen.

4.2.3 Luchtkwaliteit

Door Adviesbureau Vobru is een luchtkwaliteitsonderzoek uitgevoerd (2011.21.06-V1, zie Bijlage 2). De directe (bedrijfsemissies) en indirecte (verkeersgeneratie) invloed op de luchtkwaliteit zijn inzichtelijk gemaakt. Het effect hiervan is getoetst aan de luchtkwaliteitseisen uit bijlage 2 van de Wet milieubeheer. De bevindingen uit dit onderzoek voor wat betreft de verkeersgeneratie wordt hieronder verkort weergegeven.

Verkeerswegen inclusief planontwikkeling 2011/2020

Jaargemiddelde concentraties Stikstofdioxide

De grenswaarde van 40 µg/m3 voor de jaargemiddelde concentratie NO2 wordt op de rekenpunten binnen het plangebied nergens overschreden. De plandrempel van 48 µg/m3 voor de jaargemiddelde concentratie wordt eveneens niet overschreden.

Jaargemiddelde concentraties PM10 (fijnstof)

De grenswaarde van 40 µg/m3 voor de jaargemiddelde concentratie PM10 is op de rekenpunten binnen het plangebied nergens overschreden. Alle verkeerswegen voldoen in de jaren 2011/2020 aan de grenswaarde van 40 µg/m3 voor de jaargemiddelde concentratie PM10.

Conclusie

De concentraties luchtvervuilende stoffen PM10 en NO2 als gevolg van het wegverkeer liggen in de onderzoeksjaren 2011 en 2020 ruim onder de grenswaarden die zijn bepaald en op Europees niveau zijn vastgesteld ter bescherming van mens en milieu tegen schadelijke gevolgen van luchtverontreiniging.

Voor het prognosejaar 2020 is een afname berekend van de concentraties als gevolg van de lagere achtergrondconcentraties en de lagere emissiegetallen.

Zowel vanuit de Wet milieubeheer als vanuit een goede ruimtelijke ordening zal de luchtkwaliteit geen belemmering vormen voor realisatie van de nieuwe weg.

4.2.4 Externe veiligheid

Het transport, de opslag en de productie van gevaarlijke stoffen brengen risico's met zich mee door de mogelijkheid dat bij een ongeval gevaarlijke lading vrij kan komen. Externe veiligheid houdt zich bezig met het beheersen van de hieraan verbonden risico's voor mensen die zich in de nabijheid van gevaarlijke stoffen bevinden. In het kader van het voorliggende bestemmingsplan is getoetst of het voldoet aan de in Nederland geldende regelgeving ten aanzien van externe veiligheid.

Externe veiligheid maakt onderscheid tussen risicobronnen en risico-ontvangers en probeert deze van elkaar te scheiden. De risicobronnen zijn in twee groepen te verdelen:

  • 1. transportassen, zoals wegen en spoorwegen waarover vervoer van gevaarlijke stoffen plaatsvindt;
  • 2. inrichtingen waarin productie, gebruik, verstrekking en/of opslag van gevaarlijke stoffen plaatsvindt.

Twee termen vervullen bij externe veiligheid een centrale rol:

  • 1. Plaatsgebonden risico (PR). Bij het PR gaat het om de kans per jaar dat een (denkbeeldig) persoon overlijdt als rechtstreeks gevolg van een ongeval met gevaarlijke stoffen als deze persoon zich onafgebroken en onbeschermd in de nabijheid van een risicovolle inrichting of transportas bevindt. Het plaatsgebonden risico wordt weergegeven als een contour rondom de risicovolle inrichting of de transportas.
  • 2. Groepsrisico (GR). Het GR is de cumulatieve kans dat een (werkelijk aanwezige) groep van 10, 100 of 1000 personen overlijdt als rechtstreeks gevolg van een ongeval met gevaarlijke stoffen.

Wet- en regelgeving

Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi)

In het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) zijn de risiconormen voor externe veiligheid rond inrichtingen waarin productie, gebruik of opslag van gevaarlijke stoffen plaatsvindt, vastgelegd. Gemeenten en provincies moeten de normen uit het Bevi (en het daarbij horende Regeling externe veiligheid inrichtingen of Revi) naleven bij de vaststelling van ruimtelijke plannen. In het Bevi is voor het PR ten opzichte van kwetsbare objecten een grenswaarde opgesteld; voor beperkt kwetsbare objecten is het PR een richtwaarde. In het Bevi is geen harde norm voor het GR vastgelegd. Er is voor gekozen om de norm voor het GR als oriënterende waarde te handhaven, zij het met een nadrukkelijke verantwoordingsplicht.

Circulaire Risiconormering vervoer gevaarlijke stoffen (RNVGS)

Langs transportassen waarover vervoer van gevaarlijke stoffen plaatsvindt, bestaat een grotere kans dat een ongeluk met gevaarlijke stoffen plaatsvindt dan ergens anders. Het externe veiligheidsbeleid kan beperkingen opleggen aan langs zo'n transportas geprojecteerde plannen en projecten. De Circulaire Risiconormering vervoer gevaarlijke stoffen (Circulaire RNVGS) schrijft het beleid voor waarmee een afweging plaats kan vinden tussen de veiligheidsbelangen die een rol spelen bij het vervoer van gevaarlijke stoffen en de ruimtelijke structuur van de omgeving.

In de Circulaire Risiconormering vervoer gevaarlijke stoffen is voor het PR ten opzichte van kwetsbare objecten een grenswaarde opgesteld. Met betrekking tot kwetsbare objecten is het PR een grenswaarde en tot beperkt kwetsbare objecten een richtwaarde. Voor het GR is geen harde norm vastgelegd. Er is voor gekozen het GR als oriënterende waarde te handhaven. Over elke overschrijding van de oriënterende waarde, dan wel elke toename van het GR, moet verantwoording worden afgelegd.

Basisnet vervoer gevaarlijke stoffen

Momenteel wordt het Basisnet vervoer gevaarlijke stoffen ontwikkeld. Met de basisnetten Water, Weg en Spoor wordt beoogd een duurzaam evenwicht tussen ruimtelijke ontwikkelingen, vervoer van gevaarlijke stoffen en veiligheid te realiseren. Dit gebeurt door alle hoofdvaarwegen, rijkswegen en spoorwegen in te delen in categorieën. Deze categorieën verschillen in de mate waarin er beperkingen gelden voor vervoer en/of ruimtelijke ontwikkelingen. Beperkingen voor het vervoer worden vastgelegd in een gebruiksruimte, beperkingen voor ruimtelijke ontwikkelingen in een veiligheidszone. Daarnaast zal, in navolging van het externe veiligheidsbeleid voor inrichtingen, de verantwoordingsplicht voor het groepsrisico juridisch worden vastgelegd. Voor elke weg die deel uitmaakt van het Basisnet, is vastgesteld hoeveel risico het vervoer van gevaarlijke stoffen over die weg maximaal mag veroorzaken. De Circulaire is op dit moment zodanig aangevuld dat deze op het basisnet anticipeert.

Externe veiligheidsbeleid Zwartewaterland

Voor de gemeente geldt het Externe veiligheidsbeleid gemeente Zwartewaterland (november 2013). Het doel van het externe veiligheidsbeleid is om duidelijk te maken welke externe veiligheidsrisico's er in de gemeente zijn en hoe met deze risico's dient te worden omgegaan. De gemeente streeft naar een veiligheidssituatie, waarbij:

  • 1. de risico's binnen de gemeente goed in beeld zijn gebracht; bestuur en burger is bewust dat er risico's zijn;
  • 2. een zorgvuldige afweging plaatsvindt tussen nut en de noodzaak van nieuwe ontwikkelingen en hun gevolgen voor externe veiligheid;
  • 3. door middel van beleidsuitvoering en handhaving ervoor gezorgd wordt dat de bestaande risico's beheersbaar blijven;
  • 4. bekend is wat men moet doen als er, ondanks de voorzorgsmaatregelen, tóch een ramp gebeurt;
  • 5. iedereen binnen de ambtelijke organisatie van de gemeente op dezelfde manier omgaat met externe veiligheidsrisico's.

Inrichting

De risico's waaraan burgers in hun leefomgeving worden blootgesteld door activiteiten met gevaarlijke stoffen in inrichtingen dienen tot een aanvaardbaar minimum te worden beperkt. Daartoe zijn in het Bevi regels gesteld.

Bij het toekennen van bepaalde bestemmingen dient te worden onderzocht:

  • of voldoende afstand in acht wordt genomen tussen (beperkt) kwetsbare objecten enerzijds en risicovolle inrichtingen anderzijds in verband met het plaatsgebonden risico;
  • of (beperkt) kwetsbare objecten liggen binnen in het invloedsgebied van risicovolle inrichtingen en zo ja, wat de bijdrage is aan het groepsrisico.

Het plaatsgebonden risico is de kans dat een persoon die onafgebroken en onbeschermd op een plaats buiten een inrichting zou verblijven, overlijdt als rechtstreeks gevolg van een ongewoon voorval binnen die inrichting waarbij een gevaarlijke stof betrokken is. Voor kwetsbare objecten geldt een plaatsgebonden risico PR 10-6 en voor beperkt kwetsbare objecten geldt een richtwaarde voor het plaatsgebonden risico PR 10-6.

Het groepsrisico bestaat uit de cumulatieve kansen per jaar dat ten minste 10, 100 of 1.000 personen overlijden als rechtstreeks gevolg van hun aanwezigheid in het invloedsgebied van een inrichting en een ongewoon voorval binnen die inrichting waarbij een gevaarlijke stof betrokken is.

Gebruik, opslag en de productie van gevaarlijke stoffen

In het aangrenzende industrieterrein "Zwarte Water" is een bepaling opgenomen over dit onderdeel. Hierin is het volgende aangegeven: "Risicovolle inrichtingen zijn uitsluitend toegestaan voor zover de gronden zijn voorzien van de aanduiding "zone Dv" mits het plaatsgebonden risico op de grens van de inrichting niet meer bedraagt dan 10-6. In en nabij het plangebied zijn geen objecten die een risico kunnen vormen voor voorgenomen plan.

Buisleiding

In de directe nabijheid van het plangebied liggen geen buisleidingen waardoor vervoer van gevaarlijke stoffen plaatsvindt. Er zijn in dit kader dan ook geen externe veiligheidseffecten waarmee rekening moet worden gehouden.

Vervoer gevaarlijke stoffen

De N331 bij Hasselt is een tracé waarover transport van gevaarlijke stoffen over weg plaatsvindt. Het Zwarte Water is ook een aangewezen route gevaarlijke stoffen voor de scheepsvaart. Met dit plan wordt alleen een stuk nieuwe infrastructuur gerealiseerd, er worden geen gevoelige bestemmingen toegevoegd.

De Euroweg is niet aangewezen als route voor gevaarlijke stoffen.

Conclusie

De aanleg van de nieuwe Euroweg leidt niet tot overschrijding van de grenswaarde van het plaatsgebonden risico en/of de oriëntatiewaarde van het groepsrisico. Risicobronnen voor de externe veiligheid vormen geen belemmerende factor voor de aanleg van de nieuwe verbindingsweg tussen de N331 en de Randweg. De omvang van het GR blijft tenminste ongewijzigd.

Overstromingsrisicoparagraaf

Quickscan

Het plangebied ligt binnen dijkring 10, Mastenbroek en wordt beschermd door een primaire waterkering. Deze dijkring wordt omsloten door de IJssel aan de westzijde, tussen Zwolle en IJsselmuiden, door het Zwarte Meer aan de noordzijde tussen IJsselmuiden en Genemuiden en door het Zwarte Water aan de oostzijde tussen Genemuiden en Zwolle. Omdat het plangebied binnen dijkring 10 ligt, is een overstromingsrisicoparagraaf verplicht.

Risico-inventarisatie

Voor de keringen van dijkring 10 is de overschrijdingskans genormeerd op 1/2000e per jaar. In het project Veiligheid Nederland in Kaart wordt de actuele kans op een overstroming per jaar groter dan 1% geschat. Indien de geïdentificeerde zwakke plekken in de dijkring zijn aangepast bedraagt de geschatte overstromingskans 1/400e per jaar (Rijkswaterstaat DWW & Jacobs, 2005). Conform de aanname van het Planbureau voor de Leefomgeving (PBL), wordt voor de overstromingsrisicozonering bij een dergelijke overschrijdingskans (norm) uitgegaan van een kleine kans op overstromen (Pieterse e.a., 2009).

Op basis van de risicokaart wordt de maximale waterdiepte tijdens een overstroming geschat op 2,0 tot 5,0 meter (diep).

afbeelding "i_NL.IMRO.1896.OV0010-VS01_0008.png" Figuur A Maximale waterdiepte na dijkdoorbraak van dijkring 10 bij IJsselmuiden

Bron: Provincie Overijssel

De tijd tot het plangebied onder water komt indien een dijk doorbreekt (aankomsttijd) wordt voor een dijkdoorbraak bij IJsselmuiden geschat tussen de 1 en 2 dagen (zie figuur B). Omdat het plangebied zich bevindt nabij het gebied dat tussen 6 en 24 uur na een dijkdoorbraak overstroomt, wordt aangenomen dat het gebied relatief snel overstroomt met een aankomsttijd van het water kleiner dan 24 uur. Het plangebied bevindt zich daarmee in overstromingsgevarenzone 3: diep en langzaam.

afbeelding "i_NL.IMRO.1896.OV0010-VS01_0009.png" Figuur B Aankomsttijd (tijd tot overstroming) na dijkdoorbraak van dijkring 10 bij IJsselmuiden (Bron: Provincie Overijssel)

Zone 3 (diep en langzaam)

Gezien de hoge waterdiepte, meer dan twee meter, zijn zeer gevoelige functies in deze gebieden ongepast. Aangezien het hier om een nieuw wegtracé gaat is dit hier niet aan de orde.

4.3 Waarden

4.3.1 Milieueffectrapportage

Op 1 april 2011 is het nieuwe Besluit Milieueffectrapportage ingegaan. In het nieuwe Besluit zijn m.e.r.-plichtige en m.e.r.-beoordelingsplichtige activiteiten opgenomen. Voor de m.e.r.-beoordelingsplichtige activiteiten geldt dat de drempelwaarde indicatief is. Alleen aan de drempelwaarde toetsen is dus niet voldoende, ook andere factoren (de selectiecriteria uit bijlage 3 van de Europese richtlijn voor de beoordeling van projecten) kunnen leiden tot grote nadelige gevolgen voor het milieu, zoals cumulatie met andere projecten, ligging in of bij een kwetsbaar natuurgebied of een dichtbevolkt gebied, en de duur, frequentie en de omkeerbaarheid van het effect.

De wijziging of uitbreiding van een weg bestaande uit vier of meer rijstroken, of verlegging of verbreding van bestaande wegen van twee rijstroken of minder tot wegen met vier of meer rijstroken niet zijnde een autosnelweg of autoweg is m.e.r.-beoordelingsplichtig (bijlage D 1.2) indien er sprake is van een tracélengte van 5 kilometer of meer. Het wegvak heeft een lengte van circa 500 m, dus er is geen sprake van een m.e.r.-beoordelingsplicht.

4.3.2 Archeologie

In de herziene Monumentenwet 1988, zoals deze per 1 januari 2008 van kracht is geworden is het verdrag van Malta geïmplementeerd. Dit heeft zijn weerslag gevonden in hoofdstuk 5 van de Monumentenwet. In een bestemmingsplan kunnen hierdoor in het belang van de archeologische monumentenzorg de verstoorder van een gebied met een archeologische verwachtingswaarde maatregelen opgelegd worden die hij moet treffen ter bescherming van de eventueel aanwezige archeologische waarden. Door de gemeenteraad van Zwartewaterland is een archeologische waarderingskaart voor de gemeente vastgesteld.

Op deze kaart is het archeologisch potentieel van verschillende gebieden in de gemeente in percentages uitgedrukt:
0% archeologisch leeg, geheel verstoord of reeds opgegraven;
10% archeologische waarde onbekend; proefonderzoek wordt aanbevolen;
50% archeologisch waardevol; een opgraving is noodzakelijk en de vondstkans is 1:2. Voor de binnenstad betekent een 50%-locatie meestal dat de eerste meter bodemarchief verdwenen is, maar de onderste lagen nog bewaard zijn gebleven;
90% archeologisch zeer waardevol; een opgraving is noodzakelijk en de vondstkans is nagenoeg 100%;
100% archeologische toplocatie; indien bescherming niet kan is opgraving altijd noodzakelijk, de vondstkans is uiteraard 100%.

Het plangebied ligt in een 10%-waardegebied. De NAP-hoogte van het maaiveld ter plekke bedraagt gemiddeld - 10 meter NAP. Dat betekent dat een oorspronkelijk bewoningsniveau op minimaal - 60 meter NAP zou liggen. In de Mastenbroekerpolder is eerder onderzoek gedaan naar prehistorische bewoningslocaties en bij deze NAP hoogte is dat uitgesloten. Daarmee wordt ook dit gebied vrijgegeven en is nader archeologisch onderzoek niet nodig.

4.3.3 Landschap en cultuurhistorie

In het kader van de Nota Ruimte heeft het rijk Nationale landschappen aangewezen. Dit zijn gebieden met (inter)nationaal zeldzame of unieke landschapskenmerken en, in samenhang daarmee, bijzondere natuurlijke en recreatieve kwaliteiten.

De opgave voor deze Nationale landschappen is het behouden, duurzaam beheren en waar mogelijk versterken van de bijzondere kwaliteiten. Zo is het gebied IJsseldelta één van deze Nationale Landschappen. In de Nota Ruimte wordt het gebied globaal aangeduid als liggend tussen de IJssel, het Zwarte Water en het Zwarte Meer.

In de nota zijn grofweg de volgende specifieke kenmerken, kernkwaliteiten genoemd, namelijk:

  • de grote mate van openheid;
  • de oudste rationele geometrische verkaveling;
  • reliëf in de vorm van huisterpen en kreekruggen.

Meer specifiek voor de directe omgeving van het plangebied kan het volgende nog worden aangegeven. Het plangebied maakt historisch gezien onderdeel uit van de polder Mastenbroek. De polder Mastenbroek is een middeleeuwse veenpolder met een geometrische en grootschalige opzet. De mate van openheid kan als zeldzaam in Nederland worden aangemerkt. Hierdoor wordt de polder als uniek beschouwd. Het plangebied vraagt op basis van het voorgaande om een zorgvuldige landschappelijke inpassing. Dit gebeurt door de weg zo onopvallend mogelijk aan te leggen, zonder gebruik te maken van banden of begeleiding van bomen en/of struiken. Hierdoor wordt de openheid van het gebied gewaarborgd.

4.3.4 Water

Om Nederland veilig en aantrekkelijk te houden is het nodig om bij ruimtelijke planvorming voldoende rekening te houden met de waterhuishouding. Daarom is in het Nationaal Bestuursakkoord Water afgesproken om het watertoetsproces te doorlopen bij alle ruimtelijke plannen en besluiten van rijk, provincies en gemeenten. De watertoets betekent dat vroegtijdig afstemming plaatsvindt tussen het waterschap en het initiatiefnemende overheidsorgaan. In deze waterparagraaf (samenvatting watertoets) zijn de volgende aspecten van belang:

  • grondwater;
  • oppervlaktewatersysteem;
  • ecologie;
  • waterkeringen;
  • overstromingsrisico;
  • riolering.

De watertoets is een waarborg voor water in ruimtelijke plannen en besluiten. Voor het voorliggende bestemmingsplan is de watertoets ingevuld op www.dewatertoets.nl. De samenvatting en resultaten hiervan zijn weergegeven in Bijlage 3. Naar aanleiding hiervan dient de normale procedure te worden doorlopen.

4.3.5 Ecologie

In het kader van de Structuurvisie Zwartewaterland is in 2005 ecologisch onderzoek uitgevoerd door Altenburg&Wymenga waarbij werd geconstateerd dat bij verdere uitwerking van gebiedsdelen binnen dit deel van de gemeente nader onderzoek nodig was. In 2007 heeft dit aanvullend onderzoek plaatsgevonden. Voor de huidige planvorming is het eerder uitgevoerde onderzoek door Ecogroen geactualiseerd (31 juli 2014, projectcode: 14-124). Het ecologisch onderzoek is als Bijlage 4 bij deze toelichting gevoegd. De bevindingen van dit onderzoek worden hieronder verkort weergegeven.

Aanleiding en doelstelling van dit onderzoek

In opdracht van Witpaard heeft EcoGroen Advies BV een quickscan natuurtoets uitgevoerd in verband met de beoogde aanleg van de Euroweg in Hasselt. De consequenties van de beoogde ruimtelijke ingreep op de aanwezige natuurwaarden zijn getoetst aan de Flora- en faunawet. Het onderzoek is gebaseerd op een veldbezoek op 24 april 2014 en een inventarisatie van bekende verspreidingsgegevens.

Effectbeoordeling Gebiedsgerichte natuurbescherming

Op basis van de ligging van het plangebied en de aard van de ruimtelijke ingrepen wordt ingeschat dat de beoogde plannen geen negatieve effecten hebben op de in de omgeving aanwezige gebieden vallende onder de Natuurbeschermingswet of natuur buiten de EHS. Een onderzoek naar stikstofdepositie zal dit definitief moeten uitsluiten (kwantificeren). Aan de hand van de resultaten van in dit rapport beschreven (voor)onderzoek worden geen knelpunten verwacht.

Onderzoek stikstofdepositie

Vervolgens is een nader onderzoek naar stikstofdepositie uitgevoerd door EcoGroen Advies BV. In Bijlage 5 is dit onderzoek opgenomen.

In het onderzoek is ingegaan op de eventuele effecten van wijzigingen in stikstofdepositie in het kader van de Natuurbeschermingswet als gevolg van de aanleg van de nieuwe ontsluitingsweg Euroweg. Daarbij zijn in het onderzoek ook de geplande verleggingen van de N331 bij Hasselt en de wijziging van enkele aansluitende wegen meegenomen. Dit laatste is niet in de voorliggende ruimtelijke onderbouwing opgenomen, maar is wel meegenomen in het onderzoek naar gebiedsbescherming in het kader van ecologie.

In het onderzoek is geconcludeerd dat de geplande ontwikkelingen van de realisatie van de Euroweg en de N331 en het onderliggende wegennet, cumulatief voor het over grote deel een afname van stikstofdepositie op het Natura 2000-gebied 'Uiterwaarden Zwarte Water en Vecht' tot gevolg heeft. Op andere omliggende Natura 2000-gebieden als 'Zwarte Meer' en 'Olde Maten & Veerslootslanden' liggen buiten de invloedssfeer (Euroweg) of is alleen sprake van een afname (planeffect N331 en cumulatieve planeffect).

Euroweg

Binnen de invloedsfeer liggen (potenties voor) drie habitattypen van de 'Uiterwaarden Zwarte Water & Vecht'. De toename op deze gebieden varieert tussen 0,1-1,4 mol N/ha/jaar. Op deze locaties is ook leefgebied van de stikstofgevoelige soorten kwartelkoning, bittervoorn en grutto aanwezig. De achtergronddepositie overschrijdt de kritische depositiewaarde van zowel de habitattypen (met behouds- en uitbreidingsdoel) als van leefgebied van de habitatrichtlijnsoorten, broedvogels en nietbroedvogels echter niet. Atmosferische depositie als gevolg van het plan speelt op dit moment dan ook geen rol van betekenis. Van negatieve effecten is dan ook geen sprake. Tot slot is er over een groter oppervlak een aanzienlijk grotere afname van depositie dan dat er een toename is. Per saldo is hierdoor sprake van een kwaliteitstoename van het Natura 2000-gebied.

Op één locatie is sprake van een overschrijding van de kritische depositiewaarde van het habitattype Glanshaver- en vossenstaarthooiland. Significant negatieve effecten op het instandhoudingsdoel worden niet verwacht omdat de kwaliteit van dit habitattype op dit moment bepaald wordt door het gevoerde beheer en rivierdynamiek (inundatie). Bovendien is in cumulatie met de N331 op deze locatie sprake van een afname van stikstofdepositie, waardoor effecten met zekerheid worden uitgesloten.

N331

Het planeffect van de N331 laat slechts in de directe omgeving van de brug over het Zwarte Water een toename zien. Voor het overige deel in het Natura 2000-gebied 'Uiterwaarden Zwarte Water & Vecht' is sprake van een afname. In het deelgebied met een toename liggen geen (potenties voor) habitattypen of leefgebieden, waardoor er geen negatieve effecten op de instandhoudingsdoelen optreden. Er is over alle stikstofgevoelige habitattypen en leefgebieden sprake van een afname van depositie. Per saldo is hierdoor sprake van een kwaliteitstoename van het Natura 2000-gebied.

Cumulatie: Euroweg en N331

De effecten van de Euroweg en de N331 leiden samen alleen in het gebied direct ten zuiden van tot een toename van stikstofdepositie (1,2 mol N/ha/jaar). In het gebied met een toename liggen potenties voor drie habitattypen en is (potentieel) leefgebied van kwartelkoning, bittervoorn en grutto aanwezig. Atmosferische depositie als gevolg van het plan speelt op dit moment dan geen rol van betekenis (zie planeffect Euroweg).

Omdat er, ondanks de afname van de depositie, wel sprake blijft van een bepaalde mate van stikstofdepositie voor zowel de N331 als de Euroweg, heeft met het bevoegd gezag, Provincie Overijssel, overleg plaatsgevonden of een vergunning Natuurbeschermingswet noodzakelijk is. Dit blijkt nodig te zijn. De provincie heeft aangegeven dat gelet op de beoogde Wabo procedure de Natuurbeschermingswet hierbij kan aanhaken.

Effectbeoordeling Beschermde soorten

  • Er zijn geen beschermde of bedreigde planten in het plangebied aanwezig of te verwachten;
  • Er wordt geen schade verwacht aan vaste verblijfplaatsen, vliegroutes en/of foerageergebied van vleermuizen;
  • In het gehele plangebied zijn vaste verblijfplaatsen van enkele algemeen voorkomende, laag beschermde, zoogdiersoorten te verwachten. Aanwezigheid van vaste verblijfplaatsen van zwaar beschermde grondgebonden zoogdieren is niet binnen of in de directe omgeving van het plangebied aangetoond of te verwachten;
  • In het plangebied is een aantal algemene broedvogels van open agrarisch gebied broedend te verwachten. In het zanddepot aan de oostzijde van het trace is een beginnende oeverzwaluwkolonie aanwezig. Aanwezigheid van broedvogels waarvan de nestplaats jaarrond beschermd is, wordt in of in de directe omgeving van het plangebied niet verwacht;
  • In de aanwezige (droge) watergangen in het plangebied is overwintering te verwachten van enkele algemene en laag beschermde amfibieen. Ook op andere plaatsen binnen het gehele plangebied zijn overwinteringsplaatsen voor amfibieen aanwezig. Zwaarder beschermde amfibieen worden niet verwacht;
  • Er zijn geen reptielen, vissen en beschermde ongewervelden aangetroffen en/of te verwachten. Geschikte biotopen voor deze soortgroepen ontbreken.

Eindconclusies en aanbevelingen 

  • Zolang de oeverzwaluwkolonie bewoond is, mag het zanddepot niet worden afgegraven en dient hiermee te worden gewacht tot het einde van het broedseizoen (circa half september);
  • Voor alle vogels geldt overigens dat werkzaamheden die in gebruik zijnde broedbiotopen van aanwezige vogels verstoren of beschadigen altijd voorkomen dienen te worden. Voor het broedseizoen wordt geen standaardperiode gehanteerd, maar is het van belang of een broedgeval wordt verstoord, ongeacht de datum. Het ontzien van broedvogels is voor de meeste soorten mogelijk door de uitvoering in elk geval te starten in de periode voor half maart en na half juli;
  • Bij de beoogde plannen kunnen exemplaren en verblijfplaatsen van enkele algemene en laag beschermde kleine zoogdieren en amfibieen verloren gaan. Om schade aan deze soorten te minimaliseren is het wenselijk - indien de planning van de activiteiten dit toelaat -werkzaamheden in het plangebied zoveel mogelijk uit te voeren in de periode september-december (mits vorstvrij).
  • Voor stikstofdepositie in het kader van de Natuurbeschermingswet heeft overleg met het bevoegd gezag, Provincie Overijssel, plaatsgevonden, waaruit is gebleken dat een vergunning Natuurbeschermingswet noodzakelijk is. Deze kan gecombineerd met de Wabo-procedure worden gevoerd.

Hoofdstuk 5 Toets van het plan

5.1 Beleidstoets

Het plan is getoetst aan het relevante provinciale en gemeentelijke beleid. De nieuwe verbindingsweg past in het geldende ruimtelijk beleid.

5.2 Toets ruimtelijke kwaliteit

De nieuwe verbindingsweg wordt landschappelijk zorgvuldig ingepast.

5.3 Milieutoets

De realisatie van de nieuwe weg is op de relevante milieuthema's onderzocht. In hoofdstuk 4 is hier dieper op ingegaan. Uit de verschillende onderzoeken kan samengevat het volgende worden geconcludeerd:

  • Geluid: er zijn geen beperkingen vanuit geluid ten aanzien van voorgenomen ontwikkeling.
  • Bodem: de milieuhygiënische kwaliteit van de bodem is geen belemmering voor de ontwikkeling.
  • Luchtkwaliteit: de voorgenomen ontwikkeling heeft geen invloed op de luchtkwaliteit.
  • Externe veiligheid: er zijn geen beperkingen vanuit externe veiligheid.
  • Archeologie: In de Mastenbroekerpolder is eerder onderzoek gedaan naar prehistorische bewoningslocaties en bij de gegeven NAP hoogte is dat uitgesloten. Daarmee wordt ook dit gebied vrijgegeven en is nader archeologisch onderzoek niet nodig.
  • Landschap en cultuurhistorie: de nieuwe weg wordt landschappelijk ingepast.
  • Water: de normale procedure wordt doorlopen met het Waterschap Groot Salland.
  • Ecologie: onderzoek naar stikstofdepositie heeft uitgewezen dat aanleg van de Euroweg geen invloed heeft op de gebieden die vallen onder de Natuurbeschermingswet.Geconcludeerd is dat er geen beperkingen zijn.
  • Eindconclusie: vanuit milieu zijn er geen belemmeringen voor de aanleg van de nieuwe Euroweg.

Hoofdstuk 6 Juridische aspecten

Het besluitgebied geeft aan op welk gebied deze omgevingsvergunning betrekking heeft.

afbeelding "i_NL.IMRO.1896.OV0010-VS01_0010.png"

Hoofdstuk 7 Uitvoerbaarheid

7.1 Economische uitvoerbaarheid

Conform artikel 3.1.6. van het Besluit ruimtelijke ordening dient een onderzoek te worden verricht naar de uitvoerbaarheid van het plan.

Volgens de Wro stelt de gemeenteraad een exploitatieplan vast voor gronden waarop een bij algemene maatregel van bestuur aangewezen bouwplan is voorgenomen. De gemeenteraad kan, bij de vaststelling van het bestemmingsplan, besluiten geen exploitatieplan vast te stellen

De kosten voor de realisatie van de Euroweg worden geraamd op € 590.000 exclusief. BTW. De gemeente Zwartewaterland heeft hiervoor een investering in de Programmabegroting 2014-2017 opgenomen van € 340.000. Aanvullend hierop heeft de provincie Overijssel een subsidie uit de BDU beschikbaar gesteld van € 250.000.

Hiermee is het verhaal van kosten van de grondexploitatie over de in het plan begrepen gronden voldoende verzekerd.

7.2 Maatschappelijke uitvoerbaarheid

De ontwerp-omgevingsvergunning en de bijbehorende stukken hebben tussen 2 juli 2015 en 14 augustus 2015 ter inzage gelegen. Gedurende deze termijn zijn zienswijzen ingediend. Deze zijn verwerkt in de reactienota zienswijze, deze is als Bijlage 6 bijgevoegd. De zienswijzen geven geen aanleiding om het plan te wijzigen.

oktober 2015.