direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Voormalig Agnietenterrein Zwartsluis
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.1896.BP0056-VS01

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding

Op 8 september 2016 heeft de raad van de gemeente Zwartewaterland besloten om de herontwikkeling van het voormalige Agnietenterrein te Zwartsluis uit te voeren. Op de locatie staan nu nog de gebouwen van het voormalige Agnieten College. Met de herontwikkeling moet de locatie worden getransformeerd tot woonlocatie.

Voor de locatie geldt het bestemmingsplan 'Woonwijken Zwartewaterland', dat is vastgesteld op 11 januari 2011. Binnen dit bestemmingsplan kent het plangebied hoofdzakelijk de bestemming 'Maatschappelijk'. Om de beoogde ontwikkeling mogelijk te maken is in het voorjaar van 2017 een ruimtelijke onderbouwing opgesteld, waarmee een procedure is doorlopen om het gebied bouwrijp te kunnen maken. Aangezien het initiatief bestaat uit het ontwikkelen van een klein woongebied op de voormalige Agnietenlocatie is daarvoor het voorliggende bestemmingsplan in procedure gebracht.

1.2 Plangebied

Het plangebied ligt middenin het dorp Zwartsluis. Op onderstaande afbeelding is een detailopname van het plangebied met indicatieve plangrens opgenomen.

afbeelding "i_NL.IMRO.1896.BP0056-VS01_0001.jpg"

Afbeelding: Detailopname plangebied met indicatieve plangrens

Het plangebied wordt aan de noordzijde begrensd door de Arembergerstraat. In het oosten sluit het plangebied aan op de kerk en de woningen. De zuid- en westgrens van het plangebied worden bepaald door het water.

Hoofdstuk 2 Planbeschrijving

2.1 Huidige situatie

Het plangebied werd tot enkel jaren geleden gebruikt als onderkomen voor een middelbare school: het Agnieten College. Deze school is verplaatst naar een andere locatie in Zwartsluis en de vrijkomende bebouwing staat sindsdien leeg.

De desbetreffende gronden maken deel uit van het bestemmingsplan "Woonwijken Zwartewaterland" en hebben de bestemming "Maatschappelijk".

afbeelding "i_NL.IMRO.1896.BP0056-VS01_0002.png"

Afbeelding: Uitsnede vigerend bestemmingsplan

2.2 Toekomstige situatie

De locatie wordt getransformeerd tot een ruim opgezette woonlocatie. Het water speelt bij deze transformatie een grote rol. Het water aan de zuidzijde van het plangebied wordt doorgetrokken tot ver in het plangebied. De beoogde woningen zijn voornamelijk langs de Arembergerstraat en de twee doodlopende straten gepositioneerd. Hierdoor is het merendeel van de woningen aan de achterzijde aan bevaarbaar water gelegen. Dit is een extra kwaliteit in deze waterrijke omgeving.

Aan de zuidzijde van het plangebied is de bestaande bebouwing van de voormalige MULO-school aanwezig. De gemeente raad heeft in maart 2017 besloten dat dit gebouw eveneens zal worden gesloopt. Het uitgangspunt is dat er vervangende beeldbepalende bebouwing voor in de plaats moet komen. Dit kan in de vorm grondgebonden woningen of appartementen.

Op de navolgende afbeelding is het plan voor de herontwikkeling te zien.

afbeelding "i_NL.IMRO.1896.BP0056-VS01_0003.png"

Afbeelding: Herontwikkelingsplan voormalig Agnietenterrein Zwartsluis

Hoofdstuk 3 Beleid

3.1 Nationaal beleid

Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte

De Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) is op 13 maart 2012 door de minister vastgesteld. Met de Structuurvisie zet het kabinet het roer om in het nationale ruimtelijke beleid. Om de bestuurlijke drukte te beperken brengt het Rijk de ruimtelijke ordening zo dicht mogelijk bij burgers en bedrijven, laat het meer over aan gemeenten en provincies en komen de burgers en bedrijven centraal te staan. Het Rijk kiest voor een meer selectieve inzet van rijksbeleid op slechts 13 nationale belangen. Voor deze belangen is het Rijk verantwoordelijk en wil het resultaten boeken. Buiten deze 13 belangen hebben decentrale overheden beleidsruimte voor het faciliteren van ontwikkelingen.

Besluit algemene regels ruimtelijke ordening

Op 30 december 2011 is het Barro in werking getreden. In het Barro zijn bepalingen opgenomen ten aanzien van onderwerpen van nationaal belang, zoals Rijksvaarwegen, kustfundament, de Waddenzee, buisleidingen van nationaal belang en de Ecologische hoofdstructuur. Geen van de in het Barro geregelde onderwerpen heeft invloed op het voorliggende bestemmingsplan. De betreffende onderwerpen zijn namelijk niet aan de orde in of nabij het plangebied.

Ladder voor duurzame verstedelijking

Artikel 3.1.6 lid 2 van de Bro geeft aan dat de toelichting van een ruimtelijk plan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, moet voldoen aan een aantal voorwaarden:

  • 1. er wordt beschreven dat de voorgenomen stedelijke ontwikkeling voorziet in een actuele regionale behoefte;
  • 2. indien uit de beschrijving, bedoeld in onderdeel a, blijkt dat sprake is van een actuele regionale behoefte, wordt beschreven in hoeverre in die behoefte binnen het bestaand stedelijk gebied van de betreffende regio kan worden voorzien door benutting van beschikbare gronden door herstructurering, transformatie of anderszins, en;
  • 3. indien uit de beschrijving, bedoeld in onderdeel b, blijkt dat de stedelijke ontwikkeling niet binnen het bestaand stedelijk gebied van de betreffende regio kan plaatsvinden, wordt beschreven in hoeverre wordt voorzien in die behoefte op locaties die, gebruikmakend van verschillende middelen van vervoer, passend ontsloten zijn of als zodanig worden ontwikkeld.

Wat is een stedelijke ontwikkeling

De definitie voor een stedelijke ontwikkeling (artikel 1.1.1, lid 1, Bro) luidt als volgt:

1. Stedelijke ontwikkeling: ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein of zeehaventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen.

Er is geen ondergrens bepaald voor wat een 'stedelijke ontwikkeling' is. Op basis van jurisprudentie blijkt dat één of enkele woningen niet gezien worden als een stedelijke ontwikkeling:

  • drie woningen rechtstreeks, drie woningen via een wijzigingsbevoegdheid bij bestaande lintbebouwing (ABRvS 18 december 2013, 201302867/1/R4 (Weststellingerwerf)
  • één woning (ABRvS 14 januari 2014, nr. 201308263/2/R4 (Midden-Delfland)

Het begrip "woningbouwlocatie" (zoals opgenomen in de omschrijving van het begrip "stedelijke ontwikkeling" in artikel 1.1.1 Bro) is niet nader gedefinieerd. Gelet op de kleinschalige woningbouw die bovenstaande plannen mogelijk maken, is de Afdeling van oordeel "dat de plannen niet voorzien in een woningbouwlocatie als bedoeld in artikel 1.1.1 Bro. De plannen kunnen dan ook niet worden aangemerkt als een stedelijke ontwikkeling".

Het herontwikkelingsgebied Agnietenterrein bevat circa 21 woningen en circa 4 tot 8 appartementen. Het totaal aantal woningen komt hiermee op circa 25 tot 30 woningen. Hieruit volgt de conclusie dat met dit totaal aantal woningen sprake is van een stedelijke ontwikkeling.

Een stedelijke ontwikkeling dient in een actuele regionale behoefte te voorzien.

In het kader van de Woonvisie is in de gemeente Zwartewaterland een woonbehoefteonderzoek uitgevoerd. Het woonbehoefteonderzoek geeft inzicht in de huidige woonsituatie, de te verwachten ontwikkelingen en welke bijsturing mogelijk en nodig is om de ambities te realiseren, kortom: de veranderopgave. Het onderzoek is gebaseerd op bestaande gegevens (onderzoeken, beleidsstukken, databestanden, demografische prognoses), een representatieve enquête onder de bevolking in de kernen van de gemeente Zwartewaterland. Het onderzoek geeft inzicht in:

  • De kwantitatieve opgave: Hoeveel woningen zijn er op termijn nodig?
  • De kwalitatieve opgave: Welke aanpassingen en verbeteringen in de bestaande voorraad zijn er nodig? En welke kwalitatieve toevoeging aan de bestaande voorraad is gewenst om in de woningbehoefte van verschillende doelgroepen te voorzien?

De gemeente Zwartewaterland kende op 1 januari 2016 22.166 inwoners. De afgelopen jaren is het aantal inwoners licht toegenomen. De gemeente Zwartewaterland kent een hoge natuurlijke bevolkingsgroei. Er worden aanzienlijk meer mensen geboren dan er sterven. Het geboorteoverschot schommelt de laatste jaren rond de 150 personen per jaar.

afbeelding "i_NL.IMRO.1896.BP0056-VS01_0004.png" Tabel: Kerncijfers bevolkingsontwikkeling gemeente Zwartewaterland, 2005-2015

Deze 22.166 inwoners vormen in gezamenlijk 8.310 huishoudens. De gemeente Zwartewaterland kent met 43% relatief veel gezinnen met kinderen. Ter vergelijking: In de Corop-regio Noord-Overijssel ligt dit aandeel op 37% en in Nederland als geheel op 33%. Ook de tweepersoonshuishoudens van 55 tot 75 jaar zijn in de gemeente oververtegenwoordigd. De eenpersoonshuishoudens daarentegen komen in Zwartewaterland met 25% aanmerkelijk minder vaak voor dan gemiddeld (33% in Noord-Overijssel en 38% in Nederland).

afbeelding "i_NL.IMRO.1896.BP0056-VS01_0005.png"

Tabel: Huishoudensprognoses Zwartewaterland 2015-2040

Vanwege een voortgaande huishoudensverdunning betekent een huishoudensgroei niet automatisch een bevolkingsgroei. De bevolking in Zwartewaterland blijft echter na verwachting wel groeien. Volgens de trendvariant (Primos 2015) telde Zwartewaterland in 2015 circa 22.200 inwoners. Volgens de trendprognose neemt de bevolking tot 2025 toe met circa 1.300 personen. De toename vlakt daarna af. Tussen 2025 en 2040 wordt nog een toename van 350 personen verwacht tot een totale bevolking van 23.800 inwoners.

Zwartewaterland is niet de gemiddelde gemeente in Nederland. Er wonen relatief veel gezinnen en maar weinig jonge eenpersoonshuishoudens. Zwartewaterland kent dan ook relatief veel koopeengezinswoningen. De (sociale) huursector en het aantal appartementen is relatief klein.

Het hoge aandeel gezinnen zorgt in de gemeente Zwartewaterland voor veel aanwas van jonge kinderen.
afbeelding "i_NL.IMRO.1896.BP0056-VS01_0006.png"

Tabel: Huishoudenssamenstelling in Zwartewaterland en Nederland, 2016

Elke kern uniek

De gemeente Zwartewaterland bestaat uit de kernen Genemuiden, Hasselt en Zwartsluis, met elk een eigen identiteit. De deelnemers aan de woonalliantiewerkplaats omschreven deze verschillen als volgt:

afbeelding "i_NL.IMRO.1896.BP0056-VS01_0007.png" Tabel: kenmerkende verschillen tussen de kernen

De kernen hebben één ding gemeen: er is sprake van een sterke sociale cohesie. De inwoners zijn betrokken bij de samenleving in hun eigen kern en voelen zich verantwoordelijk naar elkaar. Het beleid is gericht op behouden en waar nodig versterken van de verschillen tussen de kernen en de sterke cohesie in de kernen.

Woonbehoefte

De huishoudensgroei zet in de komende jaren nog stevig door in gemeente Zwartewaterland. In de periode 2015-2025 komen er zo'n 1.000 huishoudens bij. Vanaf 2025 wordt een afvlakking van de toename verwacht.

afbeelding "i_NL.IMRO.1896.BP0056-VS01_0008.png" Tabel: Huishoudensgroei Zwartewaterland 2015-2040 per tijdperiode

afbeelding "i_NL.IMRO.1896.BP0056-VS01_0009.png"

Tabel: Behoefteontwikkeling naar woningtype: gedragsvariant 2025 en 2040

afbeelding "i_NL.IMRO.1896.BP0056-VS01_0010.png" Tabel: Behoefteontwikkeling naar koop/huur en kern: gedragsvariant 2025 en 2040

Plancapaciteit versus behoefte

In onderstaande tabel is de behoefte afgezet tegen de plancapaciteit in aantallen tot 2025.

afbeelding "i_NL.IMRO.1896.BP0056-VS01_0011.png"

Tabel: Plancapaciteit tot 2025 vergeleken met behoefte

In bovenstaande tabel is de plancapaciteit tot 2025 afgezet tegen de woningbehoefte in die periode. Daaruit blijkt dat er in de huidige programmering tot 2025 nog ruimte is voor ca. 270 extra woningen, op basis van de trendraming van Primos 2015. Op basis van de trendraming van Primos 2016 bedraagt deze ruimte ca. 60 woningen. Wanneer wordt uitgegaan van de cijfers op basis van migratiesaldo=0 zal er echter tot 2025 nog ruimte zijn voor ca. 420 woningen. Op basis van alle scenario's past de geplande capaciteit tot 2025 in de verwachte woningbehoefte.

De plancapaciteit over de periode 2017 t/m 2025 bedraagt 609 woningen. Dit aantal bestaat uit de volgende plannen. De herontwikkeling van het Agnietenterrein in Zwartsluis is één van de plannen waarmee binnen de plancapaciteit van 609 woningen reeds rekening is gehouden.

Plan   Aantal woningen  
Grondexploitatie Besto - Zwartsluis
Grondexploitatie Om de Weede - Hasselt
Grondexploitatie Agnietenterrein – Zwartsluis
Exploitatieopzet Tag West – Genemuiden
Diverse particuliere plannen  
7
203
32
289
78  
Totaal   609  

Tabel: Plancapaciteit 2017 t/m 2025

Regionale afstemming

Samen met alle gemeenten in West-Overijssel heeft de gemeente woonafspraken gemaakt met de provincie Overijssel. Hierin zijn onder andere afspraken gemaakt over programmeren en zuinig ruimtegebruik. Dit zijn de onder andere de volgende hoofdafspraken (dit is niet een uitputtend overzicht van alle woonafspraken):

  • De te hanteren prognose is vastgelegd in het programmeringsdocument.
  • Gemeenten en provincie spreken af dat een balans op de lokale woningmarkt maximaal 100% plancapaciteit ten opzichte van de te hanteren prognose inhoudt.
  • Gemeente zorgen voor balans tussen vraag en aanbod op de woningmarkt binnen een periode van 3 jaar.
  • Gemeente maken afspraken binnen de subregio.

Toelichting regionale afstemming

  • De gemeente Zwartewaterland heeft met de provincie Overijssel afgesproken dat gebruik dient te worden gemaakt van de meest recente prognose, dat wil zeggen de primos 2016.
  • De woonbehoefte op basis van primos 2016 bedraagt 770 woningen. Met een plancapaciteit van 609 woningen is sprake van een plancapaciteit van 79% ten opzichte van de prognose.
  • Deze afspraak is gemaakt voor de scenario's waarbij sprake is van een plancapaciteit die groter is dan de regionale woonvraag, en ziet toe op deprogrammeren. In de gemeente Zwartewaterland is dit niet aan de orde.
  • Met de subregio Zwolle, Zwartewaterland en Kampen zijn afspraken gemaakt over afstemming. Afgesproken is dat de gemeenten Zwolle en Kampen woningbouwplannen van meer dan 50 woningen ter afstemming aan de gemeente Zwartewaterland voorleggen en dat de gemeente Zwartewaterland woningbouwplannen van meer dan 25 woningen ter afstemming aan de gemeenten Zwolle en Kampen voorlegt. De herontwikkelingslocatie Agnietenterrein in Zwartsluis bevat 25 tot 30 woningen en zal daarom conform de afspraken ter afstemming worden voorgelegd aan de gemeenten Zwolle en Kampen. Deze afstemming vindt plaats in de voorontwerpfase van ruimtelijke plannen.

Conclusie 1e trede

De voorgenomen stedelijke ontwikkeling voorziet in een actuele regionale behoefte.

Wanneer in een actuele regionale behoefte wordt voorzien, dient een ontwikkeling in eerste instantie binnen bestaand stedelijk gebied plaats te vinden (volgens het principe inbreiding vóór uitbreiding).

De herontwikkelingslocatie voormalig Agnietenterrein te Zwartsluis is gelegen binnen het gebied dat in de Omgevingsvisie Overijsel is aangeduid als bestaand stedelijk gebied. Ditzelfde geldt voor de Structuurvisie Zwartwaterland, waarin de locatie eveneens binnen het als bestaand stedelijk gebied aangeduid gebied valt. Ter aanvulling is de herontwikkelingslocatie voormalig Agnietenterrein nog gevisualiseerd ten opzichte van de grenzen van de gemeentelijke bestemmingsplannen Woonwijken (de locatie ligt hierbinnen) en Buitengebied (de locatie ligt daarbuiten). afbeelding "i_NL.IMRO.1896.BP0056-VS01_0012.png"

Afbeelding: Uitsnede Omgevingsvisie Overijssel: stedelijk gebied

afbeelding "i_NL.IMRO.1896.BP0056-VS01_0013.png"

Afbeelding: Uitsnede Structuurvisie Zwartwaterland: stedelijk gebied

afbeelding "i_NL.IMRO.1896.BP0056-VS01_0014.png"

Afbeelding: Ligging plangebied binnen bestemmingsplan Woonwijken

afbeelding "i_NL.IMRO.1896.BP0056-VS01_0015.png"

Afbeelding: Ligging plangebied ten opzichte van bestemmingsplan Buitengebied

Conclusie 2e trede

Uit de beschrijving onder '2' volgt dat de stedelijke ontwikkeling in bestaand stedelijk gebied plaatsvindt. De derde trede van de ladder is hierdoor niet meer van toepassing.

Conclusie

Uit het voorgaande blijkt dat de woningbouwontwikkeling op het voormalig Agnietenterrein in Zwartsluis voldoet aan de drie treden van de ladder voor duurzame verstedelijking, omdat het plan:

  • Past binnen het regionaal afgestemde programma van 609 woningen voor de gemeente Zwartewaterland.
  • Een woningbouwaanbod heeft dat aansluit op het marktsegment waar op basis van de woonvisie de meeste behoefte aan is.
  • Bijdraagt aan het behoud en de versterking van de kenmerkende woonkwaliteiten van de kern Zwartsluis.
  • Gebruik maakt van bestaand stedelijk gebied door herstructurering.

Om deze redenen is de woningbouwontwikkeling op het voormalig Agnietenterrein in Zwartsluis aan te merken als een actuele regionale behoefte zoals bedoeld in de 1e trede van de ladder voor duurzame verstedelijking. Aangezien sprake is van een inbreidingslocatie wordt eveneens voldaan aan de 2e trede van de ladder en is de 3e trede niet meer van toepassing.

3.2 Provinciaal beleid

3.2.1 Omgevingsvisie Overijssel (2017)

De Omgevingsvisie Overijssel 2017 "Beken kleur" is op 12 april 2017 vastgesteld door Provinciale Staten en is vanaf 1 mei 2017 van kracht. De Omgevingsvisie Overijssel is het integrale provinciale beleidsplan voor de fysieke leefomgeving van Overijssel.

De provincie beschikt over een palet aan instrumenten waarmee zij haar ambities realiseert. Het gaat er daarbij om steeds de meest optimale mix van instrumenten toe te passen, zodat effectief en efficiënt resultaat wordt geboekt voor alle ambities en doelstellingen van de Omgevingsvisie. De keuze voor inzet van deze instrumenten is bepaald aan de hand van een aantal criteria. In de Omgevingsvisie is bij elke beleidsambitie een realisatieschema opgenomen waarin is aangegeven welke instrumenten de provincie zal inzetten om de verschillende onderwerpen van provinciaal belang te realiseren.

In de omgevingsvisie staat het uitvoeringsmodel centraal. In dit model draait het om drie vragen die antwoord geven op of, waar en hoe ontwikkelingen uitgevoerd worden. Bij de eerste vraag zijn generieke beleidskeuzes van belang. Bij de tweede vraag zijn ontwikkelingsperspectieven richtinggevend en bij de derde vraag gaat het om de inpassing in de kenmerken van het gebied.

Generieke beleidskeuzes

Bij de afwegingen in de eerste fase “generieke beleidskeuzes” is met name artikel 2.1.5 (Ruimtelijke kwaliteit) van de Omgevingverordening Overijssel van belang. In dit artikel is bepaald dat in de toelichting op bestemmingsplannen wordt onderbouwd dat de nieuwe ontwikkelingen die het bestemmingsplan mogelijk maakt, bijdragen aan het versterken van de ruimtelijke kwaliteit conform de geldende gebiedskenmerken. Voor onder andere voorzieningen in het stedelijk gebied hanteert de provincie de Ladder voor duurzame verstedelijking. Dit betekent dat voor ontwikkelingen eerst bestaande bebouwing of herstructurering wordt benut, voordat er uitbreiding plaatsvindt. Bij de voorgenomen ontwikkeling is sprake van herstructurering.

Ontwikkelingsperspectieven

De herontwikkelingslocatie Agnietenterrein is gelegen in het ontwikkelperspectief : "Woon- en werklocaties buiten de stedelijke netwerken". De steden en dorpen buiten de stedelijke netwerken mogen altijd bouwen voor de lokale behoefte aan wonen, werken en voorzieningen, inclusief lokaal gewortelde bedrijvigheid, mits onderbouwd en regionaal afgestemd. Herstructurering en transformatie van de woon-, werk-, voorzieningen- en mixmilieus moeten deze vitaal en aantrekkelijk houden en de diversiteit aan milieus versterken. Herstructurering en transformatie bieden kansen om te anticiperen op klimaatverandering (bijvoorbeeld door ruimte voor groen, natuur en water te reserveren). Van belang is de stedelijke ontwikkeling altijd af te stemmen op de kenmerken van het watersysteem, bijvoorbeeld in laaggelegen gebieden bij bouw- en evacuatieplannen rekening houden met risico’s op overstroming of wateroverlast. Herstructurering en transformatie kunnen ook bijdragen aan de energietransitie (door het nemen van energie-efficiënte maatregelen en/of het opwekken van duurzame energie door bijvoorbeeld het aanwezige dakoppervlak te benutten). De voorgenomen ontwikkeling past binnen de uitgangspunten van dit ontwikkelperspectief.

afbeelding "i_NL.IMRO.1896.BP0056-VS01_0016.png"

Afbeelding: Uitsnede kaart ontwikkelperspectieven met het plangebied en het daar voorkomende ontwikkelingsperspectief "Woon- en werklocaties buiten de stedelijke netwerken" aangegeven

Gebiedskenmerken

De provincie wil ruimtelijke kwaliteit realiseren door, naast bescherming, vooral in te zetten op het verbinden van bestaande kwaliteiten en nieuwe ontwikkelingen. Hierbij zijn de gebiedskenmerken van provinciaal belang het uitgangspunt. In de lagenbenadering zijn per laag de daarbij horende gebiedskenmerken genoemd. Voor het plangebied zien de gebiedskenmerken van de verschillende lagen er als volgt uit:

Natuurlijke laag: Laagveengebieden (in cultuur gebracht)

In de veenweidelandschappen is een hoog waterpeil van belang om inklinking tegen te gaan. Het open karakter is zowel ruimtelijk waardevol, als voor weidevogels en ganzen. De voorgenomen ontwikkeling doet geen afbreuk aan dit open karakter.

afbeelding "i_NL.IMRO.1896.BP0056-VS01_0017.png"

Afbeelding: Uitsnede kaart gebiedskenmerken Natuurlijke laag met het plangebied en het daar voorkomende gebiedskenmerk "Laagveengebieden (in cultuur gebracht)" aangegeven

Laag van het agrarisch cultuurlandschap: Laagveenontginningen

Als ontwikkelingen plaats vinden in de laagveenontginningen, dan dragen deze bij aan behoud en versterking van het lint als karakteristieke bebouwingsstructuur. Het slotenpatroon en, waar aanwezig, de houtsingels als accentuering van de ruimtelijke structuur dienen gerespecteerd en versterkt te worden bij de verdere ontwikkeling van de agrarische functie. De voorgenomen ontwikkeling doet hier geen afbreuk aan.

afbeelding "i_NL.IMRO.1896.BP0056-VS01_0018.png"

Afbeelding: Uitsnede kaart gebiedskenmerken Laag van het agrarisch cultuurlandschap met het plangebied en het daar voorkomende gebiedskenmerk "Laagveenontginningen" aangegeven

Stedelijke laag - Woonwijken 1955 - nu

Herstructurering van naoorlogse wijken is een belangrijke opgave voor vitale steden. Nieuwe bebouwing in naoorlogse wijken dient zich in de aard, maat en het karakter van het grotere geheel (patroon van o.a. wooneenheden en parken) te voegen, maar als onderdeel daarvan wel herkenbaar te zijn. De groenstructuur dient onderdeel van het wijkontwerp te zijn. De voorgenomen ontwikkeling wordt op een juiste manier in de wijk ingepast.

afbeelding "i_NL.IMRO.1896.BP0056-VS01_0019.png"

Afbeelding: Uitsnede kaart gebiedskenmerken Stedelijke laag met het plangebied en het daar voorkomende gebiedskenmerk "Woonwijken 1955 - nu" aangegeven

Lust- en leisurelaag

De locatie heeft op de gebiedskenmerkenkaart 'Lust- en leisurelaag' geen bijzondere eigenschappen. Deze gebiedskenmerken kunnen derhalve buiten beschouwing worden gelaten.

afbeelding "i_NL.IMRO.1896.BP0056-VS01_0020.png"

Afbeelding: Uitsnede kaart gebiedskenmerken Lust- en leisurelaag met het plangebied aangegeven

3.2.2 Omgevingsverordening Overijssel (2017)

Eén van de instrumenten om het beleid uit de Omgevingsvisie te laten doorwerken is de Omgevingsverordening Overijssel. De Omgevingsverordening is het provinciaal juridisch instrument dat wordt ingezet voor die onderwerpen waarvoor de provincie eraan hecht dat de doorwerking van het beleid van de Omgevingsvisie juridisch geborgd is. De Omgevingsverordening is gelijk aan de Omgevingsvisie op 12 april 2017 vastgesteld en op 1 mei van kracht geworden. Het plan is in overeenstemming met de regels uit de verordening.

Conclusie

De voorgenomen ontwikkeling past binnen de beleidskeuzes en uitgangspunten van de provincie Overijssel.

3.3 Gemeentelijk beleid

3.3.1 Structuurvisie tevens woonvisie Zwartewaterland 2013

De meest recente structuurvisie is de op 25 april 2013 door de raad vastgestelde 'Structuurvisie tevens woonvisie Zwartewaterland 2013". In de 'Structuurvisie tevens woonvisie Zwartewaterland 2013' wordt voor Zwartsluis uitgegaan van een woningbehoefte van 10 woningen per jaar.Dit betekent niet dat per jaar maar 10 woningen mogen worden gebouwd. De voorkeur gaat uit om stedenbouwkundig afgeronde eenheden te realiseren. Met de bouw van deze 25 woningen is dat het geval. De gemeentelijke structuurvisie staat dan ook deze ontwikkeling niet in de weg.

3.3.2 Woonvisie Zwartewaterland 2017

In de Woonvisie Zwartewaterland 2017 is een koers uitgezet, gestoeld op zes pijlers:

Pijler 1. Sterke positionering in de regio

Pijler 2. Voldoende betaalbare huurwoningen beschikbaar

Pijler 3. Duurzame woningvoorraad en leefomgeving

Pijler 4. Wonen, services en zorg

Pijler 5. Bouwen voor vitale kernen

Pijler 6. Voldoende woningen voor jongeren en stimuleren eigen woningbezit starters

Voor nieuwbouw is de koers aangeven dat de gemeente gaat voor het realiseren van een toekomstbestendige woningvoorraad gelet op duurzaamheid en toegankelijkheid.

Ten aanzien van het aspect duurzaamheid wordt uitgesproken om het woningbouwplan op het Agnietenterrein gasloos te willen uitvoeren.

Bij nieuwe bestemmingsplannen wil de gemeente sturen op meer flexibiliteit zowel in programmering (waar dat mogelijk is) als in functiebestemmingen in om in te kunnen spelen op de (veranderende) vraag en vernieuwende projecten (onder andere CPO, transformatie vastgoed). Ten aanzien van het Agnietenterrein is de doelstelling het gehele plangebied voor CPO beschikbaar te stellen.

3.3.3 Beeldkwaliteitsplan

Om een goede regie te kunnen voeren ten aanzien van de ruimtelijk kwaliteit is een beeldkwaliteitsplan opgesteld, zie Bijlage 1. Voor de welstandscommissie is dit eveneens het toetsingskader. De inspiratiebron voor het beeldkwaliteitsplan wordt ingegeven door de ligging van het plangebied in de delta van het Zwartewater. De integrale karakteristiek die samenhangt met die ligging is te omschrijven als nuchter en landschappelijk. Dit uit zich onder andere door het gebruik van aardetinten, natuurlijke materialen en heldere overgangen tussen privé en openbaar gebied. Ook besteed het beeldkwaliteitsplan aandacht aan de beeldbepalende grondgebonden woningen op de plek van het voormalige schoolgebouw. Voor dit scenario bevat het beeldkwaliteitsplan meer dan enkel kwaliteitseisen over materiaalgebruik en kleurstelling. Hier zijn aspecten als massa en beeldbepalende architectuur voor het aanzicht over de kolk ook van belang. Het beeldkwaliteitsplan zal tegelijkertijd met het bestemmingsplan worden vastgesteld.

Hoofdstuk 4 Planologische en milieutechnische uitvoerbaarheid

4.1 Bodem

In opdracht van de Gemeente Zwartewaterland heeft Arcadis Nederland B.V. in de periode 28 november t/m 7 december 2016 een verkennend milieukundig (water-)bodemonderzoek en een verkennend onderzoek asbest in bodem verricht op het Agnietenterrein te Zwartsluis.

De onderzoekslocatie heeft een oppervlakte van circa 14.320 m². Hiervan is een deel bebouwd of verhard. Het onderzoek is uitgevoerd in verband met:

  • de voorgenomen herontwikkeling van het voormalige Agnietenterrein;
  • het krijgen van inzicht in de milieuhygiënische kwaliteit van de (water-)bodem en;
  • het krijgen van inzicht in de mogelijke aanwezigheid van asbest op het terrein.

Het doel van het verkennend bodemonderzoek is met een relatief geringe onderzoeksinspanning aan te tonen dat op de locatie redelijkerwijs gesproken geen verontreinigende stoffen aanwezig zijn in de grond of in het freatisch grondwater in gehalten boven de achtergrondwaarde of streefwaarde, c.q. te bevestigen dat
(bepaalde delen van) de locatie verontreinigd is met de verwachte stoffen.

 

Het doel van het verkennende onderzoek asbest in de bodem is om met een relatief geringe onderzoeksinspanning na te gaan of de hypothese ‘onverdachte locatie’ terecht is.

Conclusies

Uit het uitgevoerde (water-)bodemonderzoek en verkennend onderzoek asbest in bodem kan het volgende worden geconcludeerd:

  • In het grondwater zijn voor barium lichte overschrijdingen van de streefwaarde gevonden. Deze zijn vermoedelijk van nature aanwezig.
  • In de boven- en ondergrond zijn enkele lichte verontreinigingen met zware metalen en PAK aangetroffen.
  • Ter plaatse van boring 19 (slakhoudend) is in de vaste bodem een sterke verontreiniging met lood aangetoond.
  • Op basis van het aangetroffen gehalte lood in de grond dient de hypothese ‘onverdacht’ te worden verworpen.
  • In de bodem is geen asbest aangetroffen.

De gevonden gehalten in de bodem vormen in milieuhygiënische zin mogelijk belemmeringen voor het huidige en toekomstige gebruik van het terrein.

Aanbevelingen

Aanbevolen wordt om de mate en omvang van de verontreiniging met lood in de vaste bodem ter plaatse van boring 19 nader te onderzoeken. Vermoedelijk is het voldoende om na te gaan waar de met slakken vermengde grond zich bevindt in de bodem, omdat de verontreinigingen hieraan te relateren is.

Opmerking

Hoewel het bodemonderzoek op zorgvuldige wijze is voorbereid en uitgevoerd, kan niet worden uitgesloten dat er in werkelijkheid afwijkingen optreden ten opzichte van de in dit rapport gepresenteerde gegevens. Immers, elk bodemonderzoek is gebaseerd op het nemen van een aantal steekmonsters, welke representatief worden geacht voor het onderzochte gebied, maar waarbij (lokale) afwijkingen niet volledig kunnen worden uitgesloten

Naar aanleiding van het voorgaande onderzoek is een verkennend waterbodemonderzoek en onderzoek asbest in de bodem uitgevoerd met het doel het bepalen van de milieuhygiënische kwaliteit van het slib uit de watergang (Bijlage 3).

De conclusies van dit onderzoek zijn:

  • In het grondwater zijn voor barium lichte overschrijdingen van de streefwaarde gevonden. Deze zijn vermoedelijk van nature aanwezig.
  • In de boven- en ondergrond zijn enkele lichte verontreinigingen met zware metalen en PAK aangetroffen.
  • Ter plaatse van boring 19 is een sterke verontreiniging met lood aangetoond. De omvang is beperkt; er is hooguit sprake van 15 m3 sterk verontreinigde grond. Er is geen sprake van een geval van ernstige bodemverontreiniging.
  • Op basis van het aangetroffen gehalte lood in de grond dient de hypothese ‘onverdacht’ te worden verworpen.
  • In de bodem is geen asbest aangetroffen.
  • Het slib in de watergang is geschikt om op de kant te worden verspreid.

De gevonden gehalten in de bodem vormen in milieuhygiënische zin geen belemmering voor het huidige en toekomstige gebruik van het terrein. Wel moet er rekening mee worden gehouden dat eventueel vrijkomende grond niet vrij toepasbaar is

4.2 Luchtkwaliteit

Met betrekking tot luchtkwaliteit moet rekening worden gehouden met het gestelde in de Wet milieubeheer (Wm), hoofdstuk 5, titel 5.2 Luchtkwaliteitseisen en de bijbehorende bijlagen.

Op basis van artikel 5.16 Wm kan, samengevat, een bestemmingsplan worden vastgesteld, indien:

  • a. aannemelijk is gemaakt dat de mogelijkheden die het bestemmingsplan biedt, niet leiden tot het overschrijden van een in bijlage 2 van de Wet milieubeheer opgenomen grenswaarde, of
  • b. aannemelijk is gemaakt dat de mogelijkheden die het bestemmingsplan biedt, leiden tot een verbetering per saldo van de concentratie in de buitenlucht van de desbetreffende stof dan wel, bij een beperkte toename van de concentratie van de desbetreffende stof, de luchtkwaliteit per saldo verbetert door een samenhangende maatregel of een optredend effect, of
  • c. aannemelijk is gemaakt dat de mogelijkheden die het bestemmingsplan biedt niet in betekenende mate bijdragen aan de concentratie in de buitenlucht van een stof waarvoor in bijlage 2 een grenswaarde is opgenomen of
  • d. het project is genoemd of beschreven dan wel past binnen een programma van het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (in werking getreden per 01-08-2009).

Ruimtelijk-economische besluiten die 'niet in betekenende mate' bijdragen aan de concentraties in de buitenlucht van stoffen waarvoor bijlage 2 van de Wet milieubeheer een grenswaarde bevat, worden niet individueel getoetst aan die grenswaarden. De effecten van deze projecten op de luchtkwaliteit worden verdisconteerd in de trendmatige ontwikkeling van de luchtkwaliteit, zoals beschreven in het Nationaal Samenwerkingsprogramma luchtkwaliteit (NSL).

Bij besluitvorming is het dus van belang om te bepalen of een initiatief 'niet in betekenende mate' bijdraagt aan de luchtkwaliteit. In de algemene maatregel van bestuur 'Niet in betekenende mate' (Besluit NIBM) en de ministeriële regeling NIBM (Regeling NIBM) zijn uitvoeringsregels vastgelegd die betrekking hebben op het begrip NIBM.

Het begrip 'niet in betekenende mate' is gedefinieerd als 3% van de grenswaarde voor NO2 en PM10. In de Regeling NIBM is een lijst met categorieën van gevallen (inrichtingen, kantoor- en woningbouwlocaties) opgenomen die niet in betekenende mate bijdragen aan de luchtverontreiniging. Deze gevallen kunnen zonder toetsing aan de grenswaarden voor het aspect luchtkwaliteit uitgevoerd worden.

Vooralsnog geldt dat:

  • voor woningbouwlocaties met minder dan 1.500 woningen (in geval van één ontsluitingsweg) of 3.000 woningen (in geval van twee ontsluitingswegen met een gelijkmatige verkeersverdeling) geen beoordeling op luchtkwaliteit meer hoeft plaats te vinden;
  • voor infrastructuur dat bij minder dan 3% concentratiebijdrage (verkeerseffecten gecorrigeerd voor minder congestie) ook geen beoordeling op luchtkwaliteit meer hoeft plaats te vinden;
  • voor kantoorlocaties is dat bij minder dan 100.000 m2 brutovloeroppervlak bij 1 ontsluitende weg, of 200.000 m2 brutovloeroppervlak bij 2 ontsluitende wegen

De voorgenomen ontwikkeling betreft een woningbouwlocatie met minder dan 1.500 woningen en valt hiermee onder het begrip 'niet in betekenende mate'. Daarnaast voldoet de luchtkwaliteit ter plaatse van het plangebied ruimschoots aan de normen uit de Wm en er is daarom spraken van een goede ruimtelijke ordening. Onderzoek naar de luchtkwaliteit kan achterwege blijven.

Conclusie

Het aspect luchtkwaliteit levert geen belemmering op voor de voorgenomen ontwikkeling.

4.3 Externe veiligheid

Van de ramptypes die verband houden met externe veiligheid zijn met name ongevallen met brandbare/explosieve of giftige stoffen van belang. Deze ongevallen kunnen nader worden onderscheiden in ongevallen met betrekking:

  • inrichtingen;
  • vervoer gevaarlijke stoffen door buisleidingen;
  • vervoer gevaarlijke stoffen over weg, water en spoor.

Inrichtingen

De risico's waaraan burgers in hun leefomgeving worden blootgesteld door activiteiten met gevaarlijke stoffen in inrichtingen dienen tot een aanvaardbaar minimum te worden beperkt. Daartoe zijn in het Besluit externe veiligheid inrichtingen (hierna: Bevi) regels gesteld. Bij het toekennen van bepaalde bestemmingen dient onderzocht te worden:

  • of voldoende afstand in acht worden genomen tussen (beperkt) kwetsbare objecten enerzijds en risicovolle inrichtingen anderzijds in verband met het plaatsgebonden risico;
  • of (beperkt) kwetsbare objecten liggen binnen in het invloedsgebied van risicovolle inrichtingen en zo ja, wat de bijdrage is aan het groepsrisico.

Het plangebied is binnen de invloedssfeer gelegen van een risicovolle Bevi-inrichting. Het plangebied ligt binnen het toxisch effectafstand gewond van het zwembad "De Kragge". Daar ligt namelijk 1000 liter chloorbleekloog op voorraad. De toxische effectafstand voor deze inrichting bedraagt 580 meter. Het plangebied ligt op 310 meter van de chloorbleekloogopslag en ligt daarmee ruim binnen de richtafstand. Bij de nieuwbouwplannen zal rekening moeten worden gehouden met de risico's die de chloorbleekloogopslag met zich meebrengt. Het advies van de veiligheidsregio is om de te realiseren woningen te voorzien van mechanisch afsluitbare ventilatiesystemen. Dit advies neemt de projectontwikkelaar ten harte.

Buisleidingen

In of nabij het plangebied zijn geen buisleidingen gelegen waardoor gevaarlijke stoffen worden getransporteerd.

Vervoer gevaarlijke stoffen over weg, water of spoor

In en in de directe nabijheid van het plangebied vinden zich geen routes met transport van gevaarlijke stoffen over weg, water of spoor plaats.

afbeelding "i_NL.IMRO.1896.BP0056-VS01_0021.png"

Afbeelding: Uitsnede risicokaart

Conclusie

Het aspect externe veiligheid vormt geen belemmering voor de voorgenomen ontwikkeling.

4.4 Water

Bij de totstandkoming van ruimtelijke plannen moet de watertoets worden toegepast. Dit houdt in dat alle ruimtelijke plannen een waterparagraaf moeten bevatten. De watertoets is het hele proces van vroegtijdig informeren, adviseren, afwegen en uiteindelijk beoordelen van waterhuishoudkundige aspecten in ruimtelijke plannen en besluiten. Het doel van de watertoets is om waterbelangen evenwichtig mee te nemen in het planvormingsproces. Hiermee wordt een veilig, gezond en duurzaam watersysteem nagestreefd. Het kader van de watertoets is vanaf 1 november 2003 wettelijk verankerd in het Besluit op de ruimtelijke ordening (Bro).

Overstromingsrisicoparagraaf

Artikel 2.14.4 Overstroombaar gebied schrijft voor dat voor ontwikkelingen in overstroombaar gebied een overstromingsrisicoparagraaf moet wordt opgenomen in de toelichting bij bestemmingsplannen.

Onder overstroombaar gebied verstaan we gebieden die normaal niet onder water staan, maar kunnen overstromen (tijdelijk onder water staan) als gevolg van een extreme gebeurtenis. Het gaat zowel om buitendijkse gebieden die bij hoogwater overstromen (bijvoorbeeld uiterwaarden) als om de beschermde gebieden achter de dijk (binnendijkse gebieden) die alleen bij een calamiteit onder water komen te staan.

Het plangebied bevindt zich, zoals beschreven bij de planbeschrijving, op het voormalige Agnietenterrein in Zwartsluis. Hieruit blijkt dat het plangebied bevindt zich in overstroombaar gebied. Dit is te zien op de volgende uitsnede van de risicokaart.

afbeelding "i_NL.IMRO.1896.BP0056-VS01_0022.png"

Afbeelding: Uitsnede risicokaart

Risico-inventarisatie

De ernst van een overstroming wordt bepaald door:
- de maximale waterdiepte tijdens een overstroming
- de kans op een overstroming
- de beschikbare tijd voor evacuatie / noodmaatregelen

Maximale waterdiepte tijdens een overstroming en de kans op een overstroming

Op de risicokaart komt het volgende kaartbeeld naar voren bij overstromingen van een middelgrote kans. Overstromingen met een middelgrote kans kunnen waarschijnlijk hooguit 1 keer in een mensenleven gebeuren (1/100 jaar). Dit zijn overstromingen vanuit het regionale systeem, deze keringen hebben een norm van 1/100 per jaar. Op deze locatie geldt echter een norm van 1/1250 per jaar en een overstromingskans van 1/1000 jaar. Voor de betreffende locatie blijkt uit de risicokaart dat een waterhoogte tot 1 meter kan optreden.

Beschikbare tijd voor evacuatie / noodmaatregelen

In het LIWO (Landelijk Informatiesysteem Water en Overstromingen is te zien dat de circa 5-10 dagen gewaarschuwd kan worden voor een (verhoogd risico op) overstroming vanuit het Zwarte Water. Afhankelijk van waar het fout gaat is er na een dijkdoorbraak minder tijd voor evacuatie, op de locatie kan binnen 1 dag water staan. Binnen 1 dag kan 80% van het gebied geëvacueerd worden.

Maatregelen

Bij nieuwe ontwikkelingen is het gewenst dat tijdig wordt nagedacht over voorzieningen dan wel maatregelen die kunnen worden getroffen waarbij eventuele risico's en nadelige effecten van een overstroming kunnen worden beperkt. Het betreft ook een stuk bewustwording dat bouwen in risicovolle gebieden bepaalde risico's met zich meebrengt en dat hier adequaat mee omgesprongen dient te worden. Bij de ontwikkeling van het plangebied dient rekening te worden gehouden met mogelijke overstroming(en).

Standaard waterparagraaf

In het kader van de Wet ruimtelijke ordening (Wro) is het verplicht de Watertoets uit te voeren. De Watertoets is een waarborg voor water in ruimtelijke plannen en besluiten. Deze standaard waterparagraaf heeft betrekking op het plan Achnietenlocatie Zwartsluis.

Waterhuishouding

Het plan loopt geen verhoogd risico op wateroverlast als gevolg van overstromingen. Het plan heeft geen schadelijke gevolgen voor de waterkwaliteit en ecologie. In het verleden is er in of rondom het plangebied geen wateroverlast of grondwateroverlast geconstateerd. In de oorspronkelijke situatie waarbij de locatie was ingevuld met schoolgebouwen en pleinen en parkeerterreinen was sprake van een verhard oppervlak van 3.510 m2. In de situatie waarin dit bestemmingsplan voorziet is sprake van een verhard oppervlak van 2.085 m2. Er is dus sprake van een afname van de hoeveelheid verharding.

Voorkeursbeleid hemelwaterafvoer

In het plan wordt gestreefd het voorkeursbeleid van het waterschap op te volgen. Als het hemelwater niet wordt aangekoppeld of wordt afgekoppeld van het bestaande rioolstelsel is oppervlakkige afvoer en infiltreren in de bodem uitgangspunt. Als infiltratie in de bodem niet mogelijk is, is lozing op het oppervlaktewater via een bodempassage gewenst. In dit plangebied worden overloopconstructies gerealiseerd in de vorm van wadi's. Speciale aandacht wordt besteed aan duurzaam bouwen en een duurzaam gebruik van de openbare ruimte om een goede kwaliteit van het afgekoppelde hemelwater te garanderen.

Aanleghoogte van de bebouwing

Voor de aanleghoogte van de gebouwen (onderkant vloer begane grond) wordt een ontwateringsdiepte geadviseerd van minimaal 80 centimeter ten opzichte van de gemiddelde hoogste grondwaterstand (GHG). Bij een afwijkende maatvoering is de kans op structurele grondwateroverlast groot. Bij het bouwen zonder kruipruimte kan worden volstaan met een geringere ontwateringsdiepte. Om wateroverlast en schade in woningen en bedrijven te voorkomen wordt geadviseerd om een drempelhoogte van 30 centimeter boven het straatpeil te hanteren. Ook voor lager, beneden het maaiveld, gelegen ruimtes (kelders, parkeergarages) moet aandacht worden besteed aan het voorkomen van wateroverlast. Onderhavig plangebied wordt circa 50 centimeter opgehoogd tot een peil van 0,20 meter ten opzichte van N.A.P., waarbij het woningpeil circa 20 centimeter hoger ligt dan het straatpeil. Om het plangebied wordt een beschoeiing in de vorm van een stalen damwand aangebracht. Wat betreft beheer en onderhoud wordt deze beschoeiing mee verkocht met de kavels aan de particulieren.

Wetgeving lozen in oppervlaktewater

In het plan vindt een lozing plaats van water in oppervlaktewater. Hemelwater van schone oppervlakken (zoals daken en tuinen) mag rechtstreeks geloosd worden. Hemelwater dat van een parkeerterrein afstroomt (of anderszins) vervuild raakt, dient via een bodempassage af te wateren. Indien u grondwater gaat onttrekken tijdens de aanleg en u wilt dat lozen in oppervlaktewater dan gelden er specifieke regels. Neem hierover contact op met de medewerker advies Waterwet van het waterschap.

Watertoetsproces

De initiatiefnemer heeft het Waterschap Drents Overijsselse Delta geïnformeerd over het plan door gebruik te maken van de digitale watertoets. De watertoets is opgenomen in Bijlage 7. De beantwoording van de vragen heeft er toe geleid dat de korte procedure van de watertoets is toegepast. De bestemming en de grootte van het plan hebben een geringe invloed op de waterhuishouding.

Conclusie

Het aspect water lever geen belemmeringen op bij de voorgenomen ontwikkeling.

4.5 Ecologie

Bij elk ruimtelijk plan dient, met het oog op de natuurbescherming, rekening te worden gehouden met de Natuurbeschermingswet en de Flora- en faunawet. Hierbij wordt onderscheid gemaakt in gebiedsbescherming en soortenbescherming. Een ruimtelijk plan mag namelijk geen significante negatieve gevolgen hebben voor een te beschermen gebied en/of soort.

In 2013 heeft Altenburg en Wymenga voor het terrein een quickscan en een nader onderzoek vleermuizen uitgevoerd in opdracht van de gemeente Zwartewaterland. Aangezien de plannen nu verder gaan dan de sloop van de gebouwen, is ecologisch onderzoek uitgevoerd om te bepalen of de ingreep een conflict kan veroorzaken met de wet- en regelgeving ten aanzien van natuur.

Deze ecologische beoordeling (zie Bijlage 4)leidt tot de volgende conclusies:

Gebiedsbescherming

  • De beoogde herinrichting veroorzaakt geen negatieve effecten op de aangewezen natuurwaarden van de Natura 2000-gebieden nabij Zwartsluis, mits voldaan wordt aan de volgende voorwaarde:

De watergang westelijk van het plangebied behoudt zijn functie als (potentiële) vliegroute voor Meervleermuis. In paragraaf 3.1 (van Bijlage 4) is beschreven hoe aan deze voorwaarde kan worden voldaan.

  • De beoogde herinrichting veroorzaakt geen conflict met de wet- en regelgeving ten aanzien van overige vormen van gebiedsbescherming

Soortbescherming

De herinrichting veroorzaakt geen conflict met de Wet natuurbescherming ten aanzien van soort(groep)en mits geen verstoring plaatsvindt van broedende vogels en hun in gebruik zijnde nesten (paragraaf 4.6), en de watergang westelijk van het plangebied zijn functie als (potentiële) vliegroute voor Meervleermuis, Watervleermuis en eventuele andere vleermuissoorten behoudt. In paragraaf 3.1 en 4.6 (van Bijlage 4) is beschreven hoe aan deze voorwaarde kan worden voldaan.

Verder heeft er op 14 juli 2016 een veldinspectie plaatsgevonden, die gericht was op de aanwezigheid van openingen in de bebouwing. De eerder geconstateerde openingen zijn afgedicht om de bebouwing ongeschikt te maken voor vleermuizen en Steenmarters (Bijlage 5).

Conclusie:

Met het ongeschikt maken van de bebouwing voor vleermuizen en Steenmarter zijn er geen kansen meer voor beschermde natuurwaarden in het plangebied. De sloopwerkzaamheden kunnen daarna dan ook van start gaan. Er ontstaat door de voorgenomen plannen, geen conflict met de Flora- en faunawet, mits broedende vogels in het plangebied of de directe omgeving niet worden verstoord door de werkzaamheden. De bebouwing zelf is niet geschikt voor broedvogels en de kans op broedende vogels in het winterseizoen is zeer klein. Er wordt daarom geadviseerd om de werkzaamheden in de winter uit te voeren

4.6 Geluid

De Wet geluidhinder (Wgh) heeft tot doel de volksgezondheid en het milieu te beschermen tegen geluidsoverlast ten gevolge van weg-, spoorweg- of industrielawaai. In deze wet is een zonering van industrieterreinen, wegen en spoorwegen geregeld. Enerzijds betekent dit dat (geluids-)eisen worden gesteld aan de milieubelastende functies, anderzijds betekent dit dat beperkingen worden opgelegd aan milieugevoelige functies.

De verplichting tot het uitvoeren van een akoestisch onderzoek in relatie tot het opstellen van een bestemmingsplan geldt indien in dat bestemmingsplan mogelijkheden worden geboden voor het realiseren van nieuwe woningen en andere geluidgevoelige objecten.

Aangezien er geluidgevoelige objecten in het plangebied worden gerealiseerd, is er akoestisch onderzoek uitgevoerd (Bijlage 6).

In deze paragraaf wordt ingegaan op de geluidsaspecten met betrekking tot wegverkeerslawaai. Industrielawaai en spoorweglawaai is in dit geval niet aan de orde.

Conclusie

In dit akoestisch onderzoek is de geluidbelasting vanwege wegverkeerslawaai ter

plaatse van gevels van de woningen aan de Arembergerstraat berekend. Uit de

resultaten van het onderzoek wordt het volgende geconcludeerd. In tabel 4.1 is de geluidbelasting voor maatgevende verkeersweg (Arembergerstraat, 30 km/u) weergegeven ter plaatse van de rekenpunten waarbij de voorkeurswaarde wordt overschreden. De geluidbelasting is maximaal 4 dB hoger dan de voorkeurswaarde (rekenpunt 002). Bij de betreffende woningen is wel aanwezigheid van een geluidsluwe gevel. verkeerswegen met een snelheidsregiem van 30 km/u vallen buiten het toetsingskader van de Wet geluidhinder, zodat vaststellen van een hogere grenswaarde niet aan de orde is. De berekende geluidbelasting t.g.v. de overige verkeerswegen is op alle rekenpunten lager of gelijk aan de voorkeurswaarde (zie figuur 4 t/m 12.)

Gezien de berekende geluidbelasting en aanwezigheid van een geluidluwe gevel is

in kader van goede ruimtelijke ordening sprake van een goed woon- en leefklimaat.

In kader van de Wet geluidhinder is voor realisatie van de planvorming geen belemmering aanwezig.

Gecumuleerde geluidbelasting

Voor berekening van de karakteristieke gevelwering is de cumulatieve geluidbelasting, exclusief de aftrek artikel 110 g van de Wet geluidhinder, ter plaatse van de gevels bepalend voor berekening van de binnenwaarde in de geluidgevoelige ruimten (keuken, woon- en slaapkamers). In het bouwbesluit is een minimale karakteristieke gevelwering opgenomen van 20 dB. Dit betekend dat bij een gevelbelasting van Lden 53 dB en een wettelijke binnen waarde van Lden 33 dB de binnenwaarde in de geluidgevoelige ruimten wordt gewaarborgd. De bepaalde cumulatieve geluidbelasting exclusief artikel 110g, hoger dan Lden 53 dB is weergegeven in tabel 4.2. Voor de geluidgevoelige ruimten achter deze gevels kan redelijkerwijs worden aangenomen dat de binnenwaarde mogelijk wordt overschreden

4.7 Bedrijven en milieuzonering

Uit het oogpunt van goede ruimtelijke ordening moet bij nieuwe ontwikkelingen worden nagegaan welke bronnen in of nabij het plangebied een belemmering kunnen vormen voor gevoelige functies als wonen. Daarnaast dient te worden bezien of sprake is van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat (de 'omgekeerde werking').

Het is gebruikelijk om voor ruimtelijke ontwikkelingen in de omgeving van bedrijvigheid aansluiting te zoeken bij de afstanden uit de publicatie Bedrijven en milieuzonering (VNG-uitgeverij, 2009). Andersom kan deze publicatie worden gebruikt voor het op verantwoorde wijze inpassen van bedrijvigheid in de fysieke omgeving. De VNG-handreiking geeft op systematische wijze informatie over de milieukenmerken van vrijwel alle voorkomende bedrijfstypen. Het biedt daarmee een hulpmiddel om ruimtelijke ordening en milieu op gemeentelijk niveau op elkaar af te stemmen.

In de publicatie zijn richtafstanden gegeven. Hierbij wordt onderscheid gemaakt naar richtafstanden voor de ruimtelijk relevante milieuaspecten geur, stof, geluid en gevaar.

De afstanden gaan uit van gemiddeld moderne bedrijven. Indien bekend is welke activiteiten concreet worden beoogd, dan kan gemotiveerd worden uitgegaan van de daadwerkelijk te verwachten milieubelasting (in plaats van de richtafstanden).

Van plangebied naar omgeving

Binnen het plangebied worden geen milieubelastende activiteiten mogelijk gemaakt. De milieubelastende functie van de school verdwijnt. Vanuit het plangebied naar de omgeving zijn daarom geen belemmeringen voor de voorgenomen ontwikkeling.

Van omgeving naar plangebied

Een woning is een milieugevoelige functie. In de huidige situatie (school) is ook al sprake van een milieugevoelige functie. In de omgeving van het plangebied zijn milieubelastende activiteiten aanwezig waarmee rekening moet worden gehouden bij de voorgenomen ontwikkeling.

Parallelweg

Aan de parallelweg is de tapijtfabriek Interfloor gevestigd. In het vigerende bestemmingsplan is hier over het volgende vermeld:

Uitgaande van maximaal categorie 2 dat mogelijk is op die locatie en er bovendien sprake is van een gemengd gebied is de richtafstand 10 meter (geluid). Het algemene uitgangspunt is dat de milieuhygiënische situatie ten aanzien van de woonfunctie niet mag verslechteren. De richtlijnen uit de VNG-milieuzonering zijn hierbij richtinggevend. Binnen 10 meter van de tapijtfabriek worden in het plangebied geen nieuwe geluidsgevoelige functies (woningen) mogelijk gemaakt. Gezien het heersende geluidniveau van het wegverkeer van de provinciale weg (op 55 dB op de begane grond dagperiode) is niet de verwachting dat er ten gevolge van het komende en vertrekkende verkeer van het bedrijf hinder ontstaat in het plangebied. Bovendien worden deze geluiden in de milieuregelgeving uitgesloten van toetsing (alleen dagperiode). Indien er geluidmakende activiteiten buiten op het bedrijfsterrein plaats vinden voorziet de Wet milieubeheer in voorwaarden op inrichtingsniveau.

Conclusie

Omliggende bedrijven en milieuzonering leveren geen belemmeringen op voor het plan.

4.8 Cultuurhistorie en archeologie

De modernisering van de monumentenzorg (MOMO) heeft erin geresulteerd dat per 1 januari 2012 het Besluit ruimtelijke ordening is aangepast. Met deze aanpassing is cultureel erfgoed ingebed in de ruimtelijke ordening. Het is verplicht om in bestemmingsplannen aandacht te geven aan cultuurhistorie en de effecten van het initiatief op cultuurhistorische waarden die in het plangebied voorkomen. Daar waar nodig dient de bescherming van deze waarden ook te worden vastgelegd in de regels en verbeelding bij het bestemmingsplan.

Archeologie

In 1992 is het Europese Verdrag van Valletta/Verdrag van Malta gesloten. Bedoeling van het verdrag is om de archeologische waarden in de bodem zoveel mogelijk te beschermen door ze in de bodem (in situ) te behouden. Het verdrag heeft in Nederland geleid tot de Wet op de archeologische monumentenzorg (Wamz) die in 2007 van kracht is geworden. De wet verplicht gemeenten om bij het vaststellen van bestemmingsplannen rekening te houden met belangrijke archeologische waarden die zich in de bodem kunnen bevinden. De belangrijkste uitgangspunten van de wet zijn:

  • archeologische waarden moeten zo veel mogelijk in de bodem (in situ) worden bewaard;
  • archeologie moet tijdig worden meegenomen in de ruimtelijke planvorming;
  • de veroorzaker betaalt de kosten van archeologisch onderzoek en noodzakelijke volwaardige opgravingen, voor zover die kosten redelijkerwijs kunnen worden toegerekend aan de verstoorder.

Bij de voorgenomen ontwikkeling zijn geen archeologische belangen betrokken. Archeologisch onderzoek kan derhalve achterwege blijven.

Conclusie

In het kader van de voorgenomen ontwikkeling zijn er geen belemmeringen vanuit het aspect archeologie en cultuurhistorie.

4.9 Parkeren

De mate van verstedelijking van Zwartewaterland is volgens de CBS-indeling "weinig stedelijk". De parkeernorm voor het hele plangebied is 2,0 parkeerplaatsen per woning.

  • Rijwoningen 2 parkeerplaatsen in openbaar gebied.
  • 2-1 kappers 1 parkeerplaats in openbaar gebied en 1 op eigen terrein.
  • Vrijstaand 2 parkeerplaatsen op eigen terrein.
  • Appartementengebouw 2 parkeerplaatsen in openbaar gebied.

De parkeerberekening voor dit plan is dan als volgt:

- 4 rijwoningen: 8 parkeerplaatsen in openbaar gebied

- 17 (half) vrijstaande: 17 parkeerplaats in openbaar gebied en 17 op eigen terrein

In de openbare ruimte zijn dus 25 parkeerplaatsen nodig.

In het plangebied is sprake van een totaal van 41 parkeerplaatsen, waarvan er 25 aan het woningbouwplan mogen worden toegerekend.

Aan de zuidzijde van het plangebied is de bestaande bebouwing van de voormalige MULO-school aanwezig. Dit gebouw wordt gesloopt en maakt plaats voor appartementen. Naar verwachting gaat het om maximaal 8 appartementen. Hiervoor zijn 20 parkeerplaatsen gereserveerd, wat ruim voldoende is.

Conclusie

De parkeerbalans voor dit gebied is passend.

4.10 Kabels en leidingen

In of bij het plangebied zijn geen kabels of leidingen op bestemmingsplanniveau gelegen die een risico vormen voor de veiligheid.

Conclusie

Vanuit het aspect kabels en leidingen zijn er geen belemmeringen voor de voorgenomen ontwikkeling.

4.11 Besluit m.e.r.

Het opstellen van een milieueffectrapportage (MER) en het doorlopen van de bijbehorende m.e.r.-procedure is verplicht bij de voorbereiding van plannen en besluiten van de overheid die kunnen leiden tot belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu. Dit is geregeld in hoofdstuk 7 van de Wet milieubeheer. Er zijn drie onafhankelijke sporen die kunnen leiden tot een m.e.r.-plicht:

  • a. Uit toetsing aan de hand van het Besluit milieueffectrapportage (Besluit m.e.r.) blijkt dat het plan of besluit voorziet in, of een kader vormt voor, activiteiten die (mogelijk) belangrijke nadelige gevolgen hebben voor het milieu. In onderdeel C en D van de bijlage bij het Besluit m.e.r. is aangegeven welke activiteiten planMER-plichtig, besluitm.e.r.-plichtig of m.e.r.-beoordelings- plichtig zijn. Voor deze activiteiten zijn in het Besluit m.e.r. drempelwaarden opgenomen. Voor (bestemmings-)plannen dient te worden getoetst aan de activiteiten en drempelwaarden van onderdeel D van de bijlage bij het besluit m.e.r.. In het geval de activiteit genoemd wordt in onderdeel D, maar die onder de drempelwaarden vallen, dan is een 'vormvrije m.e.r.-beoordeling' nodig. Bij de 'vormvrije m.e.r.-beoordeling' dient te worden getoetst of belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu kunnen worden uitgesloten. De toetsing dient te worden gedaan aan de hand van de criteria uit Bijlage III bij de Europese richtlijn m.e.r. (kenmerk project, plaats project en kenmerk potentieel effect). Indien belangrijke nadelige milieugevolgen zijn uitgesloten, dan is niet alsnog een (plan)m.e.r. (-beoordeling) op grond van het Besluit m.e.r. noodzakelijk.
  • b. In het geval van een (bestemmings-)plan: indien een 'passende beoordeling' op grond van de Natuurbeschermingswet 1998 voor dit plan verplicht is vanwege de in het plan opgenomen activiteiten. Een passende beoordeling is verplicht indien significante negatieve effecten op Natura 2000-gebieden niet zijn uit te sluiten;
  • c. Wanneer Provinciale Staten in haar provinciale milieuverordening activiteiten hebben aangewezen, aanvullend op de activiteiten in het Besluit m.e.r., die kunnen leiden tot m.e.r.-plicht.

Toets MER-plicht

Het bestemmingsplan biedt een juridische-planologische regeling voor de realisatie van circa 21 woningen en 4 tot 8 appartementen. De activiteit die mogelijk wordt gemaakt (wonen) valt onder categorie 'D 11.2 uitbreiding van een stedelijk ontwikkelingsproject met inbegrip van de bouw van winkelcentra of parkeerterreinen'. De drempelwaarden van de betreffende categorie worden niet overschreden of zijn niet van toepassing (oppervlakte van 200 hectare of meer, 2.000 of meer woningen en bedrijfsvloeroppervlakte van 200.000 m2 of meer). Dit betekent dat een vormvrije m.e.r.-beoordeling dient te worden uitgevoerd. Uit de vormvrije m.e.r.-beoordeling blijkt of niet alsnog een m.e.r.-procedure op grond van het Besluit m.e.r. moet worden doorlopen. In de volgende paragraaf is de 'vormvrije m.e.r.-beoordeling' behandeld.

De afstand tot het dichtstbijzijnde Natura 2000-gebied 'De Wieden', is circa 150 m en ligt ten noorden van het plangebied . Op circa 2 km oostelijk ligt het Natura 2000-gebied 'Olde Maten en Veerslootlanden' en circa 4 km westelijk ligt het Natura 2000-gebied 'Zwarte meer'. Gelet op de soort activiteit (wonen), de huidige bestemming en de afstand tot aan het Natura 2000-gebied, is geoordeeld dat is uit te sluiten dat er significante negatieve effecten optreden op het Natura 2000-gebied. Dit betekent dat er geen 'passende beoordeling' op grond van de Natuurbeschermingswet 1998 voor dit plan verplicht is en er derhalve, via dit spoor, ook geen sprake is van een planMER-plicht.

De Provinciale Staten van Overijssel hebben momenteel geen activiteiten aangewezen die kunnen leiden tot een m.e.r.-plicht. Derhalve is er via dit spoor ook geen sprake van een planMER-plicht voor dit bestemmingsplan.

Vormvrije m.e.r.-beoordeling

Zoals in de vorige paragraaf is aangegeven, is een vormvrije m.e.r.-beoordeling altijd nodig als een besluit of plan wordt voorbereid over activiteiten die voorkomen op de D-lijst en die onder de drempelwaarden liggen. Dit is het geval bij het voorliggend bestemmingsplan. Bij de vormvrije m.e.r.-beoordeling dient te worden getoetst of belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu kunnen worden uitgesloten. De toetsing dient te worden gedaan aan de hand van de criteria uit Bijlage III bij de Europese richtlijn m.e.r. (kenmerk project, plaats project en kenmerk potentieel effect).

Gelet op de kenmerken van het project, de plaats van het project en de kenmerken van de potentiële effecten is geoordeeld dat er geen belangrijke negatieve milieugevolgen zullen optreden. Dit blijkt ook uit de onderzoeken van de verschillende milieuaspecten, zoals deze in de voorgaande paragrafen zijn opgenomen. Voor de vormvrije m.e.r.-beoordeling is het relevant om te melden dat het plangebied niet in een Belvedere-gebied, een waterwingebied en een grondwaterbeschermingsgebied ligt.

Voor dit bestemmingsplan is dan ook geen m.e.r.-procedure noodzakelijk op grond van het Besluit m.e.r.

Conclusie

Dit bestemmingsplan maakt geen activiteiten mogelijk die grote nadelige gevolgen hebben voor het milieu. Het opstellen van een milieueffectrapportage (MER) en het doorlopen van de bijbehorende m.e.r.-procedure is dan ook niet verplicht. Er is daarom geen MER opgesteld.

Hoofdstuk 5 Juridische aspecten en planverantwoording

5.1 Inleiding

In de voorgaande hoofdstukken is ingegaan op het plangebied, het relevante beleid en de milieu- en omgevingsaspecten. De informatie uit deze hoofdstukken is gebruikt om keuzes te maken bij het maken van het juridische deel van het bestemmingsplan: de verbeelding en de regels. In dit hoofdstuk wordt dieper ingegaan op de opzet van dit juridische deel. Daarnaast wordt een verantwoording gegeven van de gemaakte keuzes op de verbeelding en in de regels. Dat betekent dat er wordt aangegeven waarom een bepaalde functie ergens is toegestaan en waarom bepaalde bebouwing daar acceptabel is.

5.2 Opzet van de regels

Algemeen

In de Wet ruimtelijke ordening (Wro) die op 1 juli 2008 in werking is getreden, is de verplichting opgenomen om ruimtelijke plannen en besluiten digitaal vast te stellen. De digitaliseringsverplichting geldt vanaf 1 januari 2010. In de ministeriële Regeling standaarden ruimtelijke ordening is vastgelegd dat de Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen (SVBP) de norm is voor de vergelijkbaarheid van bestemmingsplannen. Naast de SVBP zijn ook het Informatiemodel Ruimtelijke Ordening en de Standaard Toegankelijkheid Ruimtelijke Instrumenten normerend bij het vastleggen en beschikbaar stellen van bestemmingsplannen.

De SVBP geeft normen voor de opbouw van de planregels en voor de digitale verbeelding van het bestemmingsplan. Dit bestemmingsplan is opgesteld conform de normen van de SVBP2012.

Het juridisch bindend gedeelte van het bestemmingsplan bestaat uit planregels en bijbehorende verbeelding waarop de bestemmingen zijn aangegeven. Deze verbeelding kan zowel digitaal als analoog worden verbeeld. De verbeelding en de planregels dienen in samenhang te worden bekeken.

De regels zijn onderverdeeld in vier hoofdstukken:

  • 1. Inleidende regels;
  • 2. Bestemmingsregels;
  • 3. Algemene regels;
  • 4. Overgangs- en slotregels.

  • 1. Inleidende regels

Hoofdstuk 1 bevat de inleidende regels. Deze regels gelden voor het gehele plangebied en bevatten:

Begrippen (Artikel 1)

In dit artikel zijn definities van de in de regels gebruikte begrippen opgenomen. Hiermee is een eenduidige interpretatie van deze begrippen vastgelegd.

Wijze van meten (Artikel 2)

Dit artikel geeft op een eenduidige manier aan op welke wijze afstanden, dakhellingen en oppervlakten moeten worden gemeten en hoe voorkomende eisen betreffende de maatvoering begrepen moeten worden.

  • 2. Bestemmingsregels

Hoofdstuk 2 van de regels bevat de juridische vertaling van de in het plangebied voorkomende bestemmingen. De regels zijn onderverdeeld in o.a.:

  • Bestemmingsomschrijving: omschrijving van de activiteiten die zijn toegestaan;
  • Bouwregels: eisen waaraan de bebouwing moet voldoen (bebouwingshoogte, bebouwingspercentage, etc.);
  • Specifieke gebruiksregels: welk gebruik van gronden en opstallen in ieder geval strijdig zijn;
  • Afwijken van de bouw- en gebruiksregels: onder welke voorwaarde mag afgeweken worden van de aangegeven bouwregels en bestemming.
  • omgevingsvergunningenstelsel

In paragraaf 5.3 worden de bestemmingen nader toegelicht en wordt ook per bestemming aangegeven waarom voor bepaalde gronden voor deze is gekozen.

  • 3. Algemene regels

Hoofdstuk 3 bevat de algemene regels. Deze regels gelden voor het gehele plangebied. Dit hoofdstuk is opgebouwd uit:

Anti-dubbeltelregel (Artikel 6)

Deze regel is opgenomen om een ongewenste verdichting van de bebouwing te voorkomen. Deze verdichting kan zich met name voordoen, indien een perceel of een gedeelte daarvan, meer dan één keer betrokken wordt bij de berekening van een maximaal bebouwingspercentage.

Algemene bouwregels

Dit artikel omvat bouwregels ten aanzien van het bouwen in relatie tot aangrenzende terreinen en ten aanzien van het ondergronds bouwen.

Algemene gebruiksregels (Artikel 7)

In dit artikel worden de algemene gebruiksregels beschreven. Deze gaat uit van de gedachte dat het gebruik uitsluitend mag plaatsvinden in overeenstemming met de bestemming. Dit brengt met zich mee dat de bestemmingsomschrijving van de te onderscheiden bestemming helder en duidelijk moet zijn.

Algemene afwijkingsregels (Artikel 9)

In dit artikel worden de algemene afwijkingsregels beschreven. Deze regels maken het mogelijk om op ondergeschikte punten van de regels in het bestemmingsplan af te wijken.

Overige regels (Artikel 10)

In dit artikel wordt verwezen naar andere regelgeving.

  • 4. Overgangs- en slotregels

In hoofdstuk 4 van de regels staan de overgangs- en slotregels. In de overgangsregels is aangegeven wat de juridische consequenties zijn van bestaande situaties die in strijd zijn met dit bestemmingsplan. In de slotregel wordt aangegeven hoe het bestemmingsplan wordt genoemd.

5.3 Verantwoording van de regels

Kenmerk van de Nederlandse ruimtelijke ordeningsregelgeving is dat er uitgegaan wordt van toelatingsplanologie. Een bestemmingsplan geeft aan welke functies waar zijn toegestaan en welke bebouwing mag worden opgericht. Bij het opstellen van dit bestemmingsplan zijn keuzes gemaakt over welke functies waar worden mogelijk gemaakt en is gekeken welke bebouwing stedenbouwkundig toegestaan kan worden. Het is noodzakelijk dat het bestemmingsplan een compleet inzicht biedt in de bouw- en gebruiksmogelijkheden binnen het betreffende plangebied. Het bestemmingsplan is het juridische toetsingskader dat bindend is voor de burger en overheid en geeft aan wat de gewenste planologische situatie voor het plangebied is.

In deze paragraaf worden de gemaakte keuzes nader onderbouwd.

Groen (artikel 3)

Dergelijke gronden zijn onder meer aangewezen voor groenvoorzieningen, verkeer- en verblijfsvoorzieningen, water en waterhuishoudkundige voorzieningen. Binnen deze bestemming zijn gebouwen ten behoeve van openbaar nut of verkeer en verblijf toegestaan met een hoogte van maximaal 3 meter. Daarnaast zijn bouwwerken, geen gebouwen zijnde toegestaan tot een hoogte van 3 meter.

Verkeer (artikel 4)

Deze bestemming is gebruikt voor de gebiedsontsluitingswegen waarbij de hoofdfunctie 'verkeer' is. Binnen de bestemming kunnen wegen, voet- en fietspaden, parkeerplaatsen, bermen, groenstroken, bermsloten en andere voorzieningen van waterhuishoudkundige aard worden gerealiseerd.

Water (artikel 5)

Dergelijke gronden zijn onder meer aangewezen voor water(berging), waterhuishoudkundige en waterstaatkundige voorzieningen, oeverstoken en onderhoudspaden, steigers en groenvoorzieningen. Op of in deze gronden is het bouwen van gebouwen niet toegestaan. Bouwwerken, geen gebouwen zijnde zijn toegestaan tot een hoogte van maximaal 3 meter.

Wonen (artikel 6)

Dergelijke gronden zijn aangewezen voor wonen in de vorm van vrijstaande, halfvrijstaande en/of aaneengebouwde woningen en gestapelde woningen ter plaatse van de aanduiding 'wonen gestapeld'.

Voor de aanduiding 'Wonen-Gestapeld' is gekozen omdat appartementengebouwen (met gestapelde zelfstandige wooneenheden) een ander ruimtelijk effect hebben dan grondgebonden woningen. Zo zijn de gebouwen in de regel hoger en is het gebruik van de gronden intensiever.

Hoofdgebouwen mogen alleen binnen het bouwvlak worden opgericht. Voor het bouwen van een hoofdgebouw gelden de bouw- en goothoogtes zoals aangegeven op de verbeelding. De bouw- en goothoogtes van de hoofdgebouwen corresponderen met de bestaande (bouw)hoogtes.

De woningen binnen de bestemming mogen, onder voorwaarden die er op gericht zijn om de hoofdfunctie te behouden, mede worden gebruikt voor de uitoefening van een beroep aan huis.

De bouwmogelijkheden bij het woongebouw (buiten het bouwvlak) worden onder meer gelimiteerd door een maximum bebouwingspercentage van het bij het woongebouw behorende zij- en achtererf. Voor de hoogte van bijgebouwen en aan- en uitbouwen is onderscheid gemaakt tussen vrijstaande bijgebouwen en aangebouwde bijgebouwen/aan- en uitbouwen.

Hoofdstuk 6 Uitvoerbaarheid

6.1 Maatschappelijke uitvoerbaarheid

Het bestemmingsplan doorloopt de in de Wet ruimtelijke ordening vastgelegde bestemmingsplanprocedure.

Vooroverleg

Het voorontwerp ruimtelijke onderbouwing voor het bouwrijpmaken van het ontwikkelgebied is in het kader van het vooroverleg in maart 2017 verzonden aan de Provincie Overijssel, het Waterschap Drents Overijsselse Delta en aan de Veiligheidsregio IJsselland. Op verzoek van het waterschap en de veiligheidsregio is in de ruimtelijke onderbouwing een overstromingsrisicoparagraaf opgenomen en is op verzoek van de veiligheidsregio de chlooropslag bij het zwembad De Kragge betrokken in de afweging van een goede ruimtelijke ordening. Deze reacties zijn ook verwerkt in de toelichting op dit bestemmingsplan.

Overleg ex artikel 3.1.1 Bro

In het kader van het vooroverleg ex artikel 3.1.1 Bro is het voorontwerp van dit bestemmingsplan voorgelegd aan de overlegpartners. De Provincie Overijssel, het Waterschap Drents Overijsselse Delta en de Veiligheidsregio IJsselland hebben gereageerd.

De provincie Overijssel heeft aangegeven dat het plan bijdraagt aan het provinciaal ruimtelijk beleid. Indien het plan ongewijzigd in procedure wordt gebracht ziet de provincie vanuit het provinciaal belang geen beletselen voor het verdere vervolg van deze procedure.

De Veiligheidsregio IJsselland heeft aangegeven geen aanvullingen meer te hebben op het plan. De adviezen van de Veiligheidsregio zijn duidelijk in het plan verwoord.

Het Waterschap Drents Overijsselse Delta heeft gevraagd om in de toelichting meer informatie op te nemen over het effect van het plan op de waterhuishouding en de wijze waarop beheer en onderhoud wordt uitgevoerd van de nieuw te graven waterpartij. Deze aanvullingen zijn verwerkt in hoofdstuk 4.4 van de toelichting onder de tussenkopjes 'Waterhuishouding', 'Voorkeursbeleid hemelwaterafvoer' en 'Aanleghoogte van de bebouwing'.

Overleg buurgemeenten

In het kader van de Regionale woonprogramma's heeft afstemming plaatsgevonden met de buurgemeenten Kampen en Zwolle (zie ook hoofdstuk 3.1 van de toelichting). Met deze gemeenten is de afspraak gemaakt dat de gemeente Zwartewaterland met de gemeenten Zwolle en Kampen afstemt over woningbouwplannen groter van 25 woningen. De gemeenten Zwolle en Kampen hebben laten weten te kunnen instemmen met het bestemmingsplan, omdat het plan conform de regionale afspraken onderdeel is van de harde plancapaciteit in Zwartewaterland die binnen de 100% plancapaciteit valt.

Inspraak

Het voorontwerp bestemmingsplan heeft gedurende zes weken voor inspraak ter inzage gelegen in de periode van 18 oktober t/m 29 november 2017. Gedurende deze periode zijn op het voorontwerp bestemmingsplan twee inspraakreacties ontvangen.

De eerste inspraakreactie richt zich op de planregel artikel 5.1 (Water) lid c, d, e en f. Het gestelde in deze planregel biedt onder andere ruimte voor een brug in de Arembergerstraat. De inspraakreactie is gericht tegen deze brug, aangevoerd wordt dat deze brug in dit bestemmingsplan niet voldoende concreet is uitgewerkt in termen van verkeersveiligheid, milieu, geluidsoverlast en kwaliteit van woonomgeving.

Op deze inspraakreactie is geantwoord dat de brug in het vigerende bestemmingsplan Woonwijken Zwartewaterland past en dat de omgevingsvergunning voor de aanleg van de brug reeds is verleend. Het bestemmingsplan Voormalig Agnietenterrein is ter plaatse van de brug conserverend van aard en maakt ter plaatse van de brug geen nieuwe ontwikkelingen mogelijk.

Deze inspraakreactie geeft wel aanleiding het bestemmingsplan te wijzigen. Omdat de contouren van de brug ondertussen bekend zijn, is de bestemming ter plaatse van de precieze locatie van de brug gewijzigd van 'Water' naar 'Verkeer'.

De tweede inspraakreactie richt zich op het bouwblok langs de Arembergerstraat aan de oostzijde van het plangebied. Gevraagd wordt het plan zo aan te passen dat hierin alleen woningbouw past die haaks op de Arembergerstraat is georiënteerd, dus met de voorgevels georiënteerd op de nieuwe oostelijke staat in het plangebied.

Op deze inspraakreactie is geantwoord dat in de planopzet aansluiting is gezocht met de kolk en met de bestaande bebouwde omgeving. De rij van 4 woningen langs de Arembergerstraat geeft het plangebied een passende aansluiting aan de bestaande woonwijk. De rooilijnen, bouwvlakgrenzen en maximale bouwhoogtes zijn vergelijkbaar met de planologische mogelijkheden die het vigerende bestemmingsplan Woonwijken Zwartewaterland op deze locatie biedt. Van een verslechterde planologische situatie is geen sprake. Het bestemmingsplan Voormalig Agnietenterrein is een afgewogen plan dat recht doet aan de bestaande woonwijk en een kwalitatieve meerwaarde biedt aan de directe omgeving en aan de hele woonkern Zwartsluis.

Deze inspraakreacties geeft geen aanleiding het bestemmingsplan te wijzigen.

Zienswijzen

Het ontwerp bestemmingsplan heeft gedurende zes weken voor zienswijzen ter inzage gelegen in de periode van 24 januari t/m 7 maart 2018. Gedurende deze periode zijn tegen het ontwerp bestemmingsplan twee zienswijzen ingediend.

De beide zienswijzen hebben inhoudelijk veel overeenkomsten. Daarom worden ze in dit hoofdstuk gezamenlijk behandeld. Een uitgebreidere reactie per zienswijze is opgenomen in de zienswijzennota. De zienswijzennota is als Bijlage 8 bij dit bestemmingsplan opgenomen.

Beide zienswijzen zijn in hoofdzaak gericht tegen de rij van vier woningen aan de Arembergerstraat aan de noordoostkant van het plangebied. Over deze rij van vier woningen wordt aangegeven dat:

  • De rij van vier woningen niet past in deze omgeving.
  • Het geen passende aansluiting bied van het voormalig Agnietenterrein op de bestaande woonwijk.
  • Leidt tot inkijk en verlies van privacy.
  • Leidt tot waardeverlies van de eigen woningen.

Over de nieuwe bebouwing is in de zienswijzennota het volgende opgenomen:

  • De rij van 4 woningen langs de Arembergerstraat geeft het plangebied wel een passende aansluiting aan de bestaande woonwijk.
  • Ook qua architectuur wordt aansluiting gezocht met de bestaande bebouwing. Hierbij past een oriëntatie van de woningen met de voorzijde naar de Arembergerstraat.
  • De nieuwe woningen komen niet dichterbij dan de voormalige schoolgebouwen zouden mogen conform het geldende bestemmingsplan.
  • De begrenzingen van de bouwvlakken en de maximale bouwhoogtes van de voormalige schoolgebouwen en de nieuwe woningen zijn redelijk vergelijkbaar.
  • Er zal geen sprake zijn van onredelijke mate van inkijk of een onredelijke afbreuk van privacy.
  • Er zal geen sprake zijn waardedaling van de eigen woningen.

In de zienswijzennota wordt geconcludeerd dat beide zienswijzen geen aanleiding geven het bestemmingsplan te wijzigen.

6.2 Economische uitvoerbaarheid

In artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening is gesteld dat bij de voorbereiding
van een bestemmingsplan onderzoek moet worden uitgevoerd naar de economische
uitvoerbaarheid van het plan. In de Wet ruimtelijke ordening is opgenomen dat een
gemeente de gemaakte kosten op een particuliere grondeigenaar moet verhalen in het geval deze eigenaar tot ontwikkeling van een bouwplan overgaat. Daarnaast kan de
gemeente eisen stellen met betrekking tot de te ontwikkelen locatie, zoals
kwaliteitseisen van het openbaar gebied of eisen met betrekking tot woningbouwcategorieën (particulier opdrachtgeverschap en sociale woningbouw).

Alle voor de ontwikkelingen benodigde gronden zijn in eigendom van de gemeente. Bij
de realisatie van dit bestemmingsplan wordt het kostenverhaal en het stellen van
locatie-eisen geregeld door middel van eigen regie door de gemeente. De realisatie
van dit plan wordt gedekt vanuit de gemeentelijke grondexploitatie. Daarom hoeft het
kostenverhaal niet via derden geregeld te worden. De economische uitvoerbaarheid
van dit plan is hiermee gewaarborgd

april 2018