Plan: | Hoogspanningsstation Zevenhuizen/Zuidplaspolder |
---|---|
Status: | vastgesteld |
Plantype: | bestemmingsplan |
IMRO-idn: | NL.IMRO.1892.BpHstationZppZhn-Va01 |
TenneT, de beheerder van het hoogspanningsnet in Nederland en regionale netbeheerders Liander en Stedin werken aan de uitbreiding van het hoogspanningsnet in de Zuidplaspolder en in de provincie Zuid-Holland. Op korte termijn behoeft de bestaande energie-infrastructuur in de Zuidplaspolder een netuitbreiding, mede vanwege een sterke groei van het aantal en de omvang van de reeds aanwezige logistieke bedrijven, glastuinbouw en woningbouw en het verder (willen) vormgeven van de energietransitie. Deze netuitbreiding voorkomt verdere congestie in het net voor deze regio en waarborgt bovendien een betrouwbare robuuste energievoorziening door het bijtijds inspelen op de te verwachten ruimtelijke ontwikkelingen.
De netuitbreiding omvat de realisatie van twee nieuwe hoogspanningstations in Bleiswijk en Zuidplas en de aanleg van een 150kV-verbinding tussen deze twee hoogspanningstations. Het nieuwe station in Bleiswijk, gemeente Lansingerland, wordt gebouwd naast het bestaande hoogspanningstation op het terrein dat in eigendom is van TenneT.
De drie netbeheerders hebben ervoor gekozen om één gezamenlijk 150/20kV-hoogspanningstation te realiseren in de Zuidplaspolder. Vanuit dit nieuwe hoogspanningsstation worden de kabeltracés richting de klanten aangelegd. De netbeheerders zijn, samen met de gemeente en de provincie, op zoek gegaan naar een geschikte locatie. Deze is gevonden in het Plantagekwadrant in de hoek van de N219, de spoorlijn Den Haag-Gouda en de Vierde Tocht in de gemeente Zuidplas. Het nieuwe station Bleiswijk past binnen de regels van het vigerende bestemmingsplan Hoefweg-Zuid 2016 (onherroepelijk, vastgesteld 13 mei 2018). Ter plaatse van het nieuwe hoogspanningsstation Zevenhuizen/Zuidplaspolder geldt de enkelbestemming Agrarisch waarbinnen de aanleg van een hoogspanningsstation met bijhorende 150kV-verbinding nog niet mogelijk is. Derhalve dient ter plaatse van het beoogde hoogspanningsstation het bestemmingsplan te worden herzien.
Voorliggend bestemmingsplan is opgesteld met als doelstelling het hoogspanningsstation Zevenhuizen/Zuidplaspolder juridisch-planologisch mogelijk te maken op het grondgebied van de gemeente Zuidplas. Voor de ondergrondse verbinding op het grondgebied van de gemeenten Zuidplas en Lansingerland worden separate bestemmingsplannen voorbereid, omdat het tracé nog niet definitief is bij totstandkoming van onderhavig bestemmingsplan.
Het bestemmingsplan 'Hoogspanningsstation Zevenhuizen/Zuidplaspolder' bestaat uit drie delen: een (digitale) verbeelding, waarop de bestemmingen in het plangebied zijn aangegeven, planregels, waarin de regels voor de op de verbeelding vermelde bestemmingen zijn opgenomen, en een toelichting, waarin de achtergronden van het bestemmingsplan zijn beschreven. De verbeelding vormt samen met de planregels het (juridisch) bindende deel van het bestemmingsplan. In de toelichting worden de keuzes die in het bestemmingsplan worden gemaakt nader gemotiveerd en verantwoord.
Het nieuwe 150/20kV-hoogspanningsstation bevindt zich op het grondgebied van de gemeente Zuidplas. Het plangebied betreft het zogenaamde Plantagekwadrant. Het plangebied ligt bij het infrastructuurknooppunt van de N219, het spoor en de A12. De locatie voor het nieuwe hoogspanningsstation ligt aan een doodlopende weg ten zuiden van het spoor die aansluit op de Bredeweg. Een deel van de locatie voor het nieuwe hoogspanningsstation is in gebruik als kwekerij.
Afbeelding 1.1: geografische ligging hoogspanningsstation (rood omlijnd, bron: Geoweb).
Afbeelding 1.2: globale begrenzing plangebied station (bron: Google Maps)
Voor de exacte locatie en begrenzing van het plangebied kan de digitale verbeelding behorende bij het bestemmingsplan worden geraadpleegd.
Voor onderhavig plangebied zijn in de huidige situatie de volgende bestemmingsplannen vigerend:
Bestemmingsplan | IMRO | Bevoegd gezag |
Het Nieuwe Midden, onherroepelijk (11 augustus 2011) | NL.IMRO.18920000BpNieuweMidden-On01 | Gemeente Zuidplas |
Parapluherziening Parkeren, onherroepelijk (24 april 2018) | NL.IMRO.1892.BpParkeren-Va01 | Gemeente Zuidplas |
Rijksinpassingsplan Aardgastransportleiding Beverwijk - Wijngaarden | NL.IMRO.0000.ELlip11GUBW-3000-Va01 | Rijksoverheid |
Parapluherziening Archeologie, onherroepelijk (vastgesteld 6 maart 2018) | NL.IMRO.1892.BpArcheologie-Va01 | Gemeente Zuidplas |
Tabel 1.1: overzicht vigerende bestemmingsplannen
Navolgende afbeelding toont een uitsnede van de vigerende bestemmingsplannen ter plaatse.
Afbeelding 1.3: uitsnede vigerende bestemmingsplannen (plangebied: rood omkaderd, bron: www.ruimtelijkeplannen.nl)
Strijdigheid met het vigerende bestemmingsplan
De netuitbreiding past niet binnen de vigerende bestemmingsplannen. Er is sprake van diverse strijdigheden met de bestemmingsplannen.
Bestemmingsplan | Strijdigheid met bestemming |
Het Nieuwe Midden | De gronden zijn niet bestemd voor ondergrondse hoogspanningsverbinding. Daarnaast geldt ter plaatse van het nieuwe hoogspanningsstation een agrarische bestemming waarbinnen het station niet gerealiseerd kan worden |
Rijksinpassingsplan Aardgastransportleiding Beverwijk - Wijngaarden | De gronden zijn niet bestemd voor ondergrondse hoogspanningsverbinding |
Parapluherziening Parkeren | Geen |
Parapluherziening Archeologie | Geen |
Tabel 1.2: overzicht strijdigheden met vigerende plannen
Voor de gronden van het beoogde station zijn verschillende enkel- en dubbelbestemmingen van toepassing. Omdat de beoogde ontwikkeling niet binnen de betreffende bestemmingsplannen past, is onderhavig bestemmingsplan opgesteld. Dit bestemmingsplan maakt de ontwikkeling van het hoogspanningsstation in Zuidplas juridisch-planologisch mogelijk. De bestemmingen uit het vigerende bestemmingsplan worden herzien met de voor het station benodigde enkel- en dubbelbestemmingen.
Na hoofdstuk 1, inleiding, staat hoofdstuk 2 in het teken van de huidige en toekomstige situatie in het plangebied. Hierin wordt een beschrijving van het planvoornemen gegeven. In hoofdstuk 3 wordt ingegaan op het relevant ruimtelijk beleid op zowel nationaal, provinciaal als gemeentelijk niveau. In hoofdstuk 4 wordt, mede aan de hand van de uitgevoerde onderzoeken, de haalbaarheid van het bestemmingsplan aangetoond. In hoofdstuk 5 is de juridische planopzet beschreven. Tot slot wordt in hoofdstuk 6 ingegaan op de uitvoerbaarheid van het plan, zowel economisch als maatschappelijk.
In de huidige situatie is het plangebied van het beoogde hoogspanningsstation in gebruik voor agrarische doeleinden. Op deze locatie bevindt zich ten dele een fruitteeltbedrijf en voor het overige is sprake van graslanden. Er bevinden zich geen gebouwen of andere bouwwerken ter hoogte van het geplande hoogspanningsstation.
Nut en noodzaak voor de realisatie van een nieuw hoogspanningsstation
In de Zuidplaspolder zijn, naast netbeheerder TenneT, twee regionale netbeheerders actief; Liander en Stedin. Zij leveren elektriciteit aan huishoudens en bedrijven in de omgeving. Het is de verwachting dat Stedin op termijn onvoldoende capaciteit beschikbaar heeft om aan aanvragen van bestaande en nieuwe klanten te kunnen voldoen. Het gaat hier bijvoorbeeld om de aansluiting van nieuw te ontwikkelen woonwijken, nieuw ontwikkelde bedrijfslocaties, bestaande bedrijven met uitbreidingsplannen en zonneparken in gemeente Zuidplas en wijde omgeving. Liander heeft reeds onvoldoende capaciteit beschikbaar om aan nieuwe aanvragen te kunnen voldoen. Dit is met name voor bedrijven in dit gebied een lastige situatie.
Het bestaande hoogspanningsstation Zevenhuizen van netbeheerder Liander heeft inmiddels de maximale capaciteit bereikt. Dit station voorziet de kernen Zevenhuizen, Moerkapelle, Boskoop en een industrieterrein in gemeente Hazerswoude-dorp van elektriciteit. Daarnaast is capaciteit van de huidige kabelverbindingen van netbeheerders Stedin en TenneT in de gemeenten Gouda, Zoetermeer en Lansingerland op termijn niet toereikend om in de groeiende elektriciteitsvraag te voorzien.
Om tot een duurzame, gezamenlijke oplossing te komen, hebben de drie netbeheerders ervoor gekozen om één gezamenlijk 150/20kV-hoogspanningstation te realiseren in de Zuidplaspolder. Vanuit dit nieuwe hoogspanningsstation worden de kabeltracés richting de klanten aangelegd.
Het nieuw te realiseren hoogspanningsstation Zevenhuizen/Zuidplaspolder wordt met een ondergronds 150kV-kabeltracé verbonden met het bestaande hoogspanningsstation Bleiswijk in gemeente Lansingerland. Op onderstaande afbeelding is de voorkeursvariant van dit kabeltracé opgenomen. De blauwe lijnen zijn delen van het tracé die in open ontgraving aangelegd worden, de gele delen worden door middel van een horizontaal gestuurde boring aangelegd. Voor dit kabeltracé wordt een separate bestemmingsplanprocedure doorlopen.
Afbeelding 2.1: voorkeurstracé 150 kV ondergrondse hoogspanningsverbinding tussen de hoogspanningstations Zevenhuizen/Zuidplaspolder en Bleiswijk
Locatiekeuze hoogspanningsstation Zevenhuizen/Zuidplaspolder
De netbeheerders hebben gezamenlijk een haalbaarheidsstudie uitgevoerd om te komen tot een locatie voor de realisatie van het nieuwe hoogspanningsstation. In de haalbaarheidsstudie is onderzocht welke gebieden het meest haalbaar zijn vanuit het oogpunt van omgeving, milieu en nettechniek.
De resultaten van de haalbaarheidsstudie van de netbeheerders is gedeeld met de gemeenten Zuidplas, Waddinxveen en de provincie Zuid-Holland. Ook is de gemeente Lansingerland geïnformeerd, omdat de 150kV-verbindingen deels binnen de gemeentegrens van Lansingerland komen te liggen. In nader overleg tussen de netbeheerders (TenneT, Liander en Stedin) en Provincie Zuid-Holland, Grondbank RZG Zuidplas, gemeente Waddinxveen en gemeente Zuidplas is om verschillende redenen gekozen voor de locatie Plantagekwadrant. Het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Zuidplas heeft op 16 april 2019 besloten deze locatie als voorkeurslocatie aan te wijzen voor de realisatie van het nieuwe hoogspanningsstation in de Zuidplaspolder.
In de toekomstige situatie is sprake van een 150/20kV hoogspanningsstation bestaande uit een TenneT, een Liander en een Stedin deel. Deze delen worden hieronder verder toegelicht.
TenneT deel
Het TenneT deel bestaat uit een 150kV openlucht schakeltuin met een Centraal Diensten Gebouw (CDG). De 150kV-schakeltuin bestaat uit een dubbel rail systeem met dwars daarop aangesloten dertien 150kV-velden. Voor de eindsituatie is er ruimte gereserveerd voor nog zes extra 150kV velden. Het station wordt aangesloten op het landelijke hoogspanningsnet door middel van drie 150kV-kabel verbindingen (circuits) afkomstig van het 150kV-hoogspanningsstation in Bleiswijk. Via het railsysteem, twee dwarskoppelvelden en één langskoppelveld wordt het elektrische vermogen (spanning en stroom) vanuit het bedrijfsvoeringcentrum in de schakeltuin verdeeld. Op de schakeltuin worden in eerste instantie vijf transformatoren aangesloten. Drie daarvan zijn bestemd voor de regionaal netbeheerder Liander en twee voor de regionaal netbeheerder Stedin. Deze transformatoren zorgen ervoor dat de 150kV-hoogspanning naar 20kV-middenspanning wordt getransformeerd, waarop de elektrische energie de wijk in wordt gedistribueerd.
Een rondweg om de schakeltuin maakt toegang tot de velden mogelijk voor transport van materiaal en materieel dat nodig is bij storing en onderhoud. Bliksemspitsen in de schakeltuin zorgen ervoor dat bij een eventuele blikseminslag geen schade kan ontstaan aan de installaties en het station energie kan blijven leveren.
Het CDG bevat alle apparatuur om het station te monitoren, te beveiligen en op afstand te besturen vanuit een landelijk bedrijfsvoeringcentrum. Er zijn verblijfsruimtes voorzien voor technici en beheerders.
Liander deel
Het Liander station bestaat uit drie transformatorcellen, twee schakelruimten en een bedieningsruimte.
De drie transformator cellen bevatten ieder een 80MVA-vermogenstransformator en een aansluiting. Deze vermogenstransformatoren zorgen ervoor dat 150kV-hoogspanning naar 20kV-middenspanning wordt getransformeerd. De 20kV-middenspanning wordt vervolgens via de middenspanning schakelinstallatie gedistribueerd in het net deel van Liander.
De bedieningsruimte bevat alle apparatuur om de transformatoren en de schakelinstallaties te beveiligen en te besturen. Voor Liander personeel, dat het hoogspanningsstation beheert en onderhoudt, is in een kleine verblijfsruimte voorzien. Net als bij TenneT, worden de Liander installaties via een landelijke bedrijfsvoeringcentrum gemonitord en bediend.
Het station wordt voorzien van bliksemspitsen ter bescherming van de vermogenstransformatoren tegen schade en uitval bij een eventuele blikseminslag. In een normale bedrijfssituatie staan twee vermogenstransformatoren in bedrijf en een derde vermogenstransformator dient als reserve. Hiermee kan Liander de gewenste hoge leveringszekerheid van elektrische energie bewerkstelligen, ook tijdens onderhoud of een storing. Het station biedt ruimte om in de toekomst een vierde vermogenstransformator en een derde schakelruimte te plaatsen om de leveringszekerheid te kunnen garanderen zodra de vermogensvraag naar elektrische energie toeneemt.
Stedin deel
Het Stedin station bestaat uit drie transformatorcellen, twee schakelruimten en een bedieningsruimte. In twee transformatorcellen wordt een 90MVA-vermogenstransformator en aansluiting geplaatst. De derde transformator wordt in een later stadium opgeleverd, zodra de vermogensbehoefte toeneemt. Deze transformatoren zorgen ervoor dat de 150kV-hoogspanning naar 20kV-middenspanning wordt getransformeerd. De 20kV-middenspanning wordt vervolgens via de middenspanning schakelinstallatie gedistribueerd in het netdeel van Stedin. De bedieningsruimte bevat alle apparatuur om de transformatoren en de schakelinstallaties te beveiligen en te besturen. Voor Stedin personeel, dat het hoogspanningsstation beheert en onderhoudt, is in een kleine verblijfsruimte voorzien. Het station wordt voorzien van bliksemspitsen ter bescherming van de vermogenstransformatoren tegen schade en uitval bij een eventuele blikseminslag.
In een normale bedrijfssituatie staat één vermogenstransformator in bedrijf en een tweede vermogenstransformator dient als reserve. Hiermee kan Stedin de gewenste hoge leveringszekerheid van elektrische energie bewerkstelligen, ook tijdens onderhoud of een storing. Het station biedt ruimte om in de toekomst een derde vermogenstransformator te realiseren om zo de leveringszekerheid te kunnen garanderen, zodra de vermogensvraag naar elektrische energie toeneemt.
Het gehele terrein van het hoogspanningsstation wordt omheind met een hekwerk om te voorkomen dat onbevoegden het hoogspanningsstation betreden en in aanraking komen met de hoogspanning
Landschappelijke inpassing hoogspanningsstation
Voor een goede landschappelijke inpassing van het hoogspanningsstation is een beeldkwaliteitplan opgesteld (Bijlage 1). Met de ontwikkeling van het hoogspanningsstation wordt aangesloten bij het karakteristieke orthoganale verkavelingspatroon van de Zuidplaspolder. Het station wordt zo ver mogelijk in de noord-westpunt van de kavel gepositioneerd.
Het hoogspanningsstation is aan de noordzijde onderdeel van de bedrijven en duurzame energie zone langs de A12. Hier mag het station zichtbaar zijn. De gebouwen van het hoogspanningsstation liggen in het open perceel en oriënteren zich richting de N219. Het station wordt met windsingels aan het zicht onttrokken en het station sluit aan bij het omringende landschap.
Voor het zicht vanaf de N219 wordt ook rekening gehouden met het zicht op het dak. Waar mogelijk worden daarom groene daken toegepast. Voor de inrichting van het terrein wordt gebruik gemaakt van de landschappelijke elementen die aanwezig zijn en voor de bebouwing wordt gebruik gemaakt van een ingetogen vormgeving en materialen. Het plangebied wordt op een natuurvriendelijke manier ingericht met een kruidenrijk grasland en verharding van de ondergrond wordt alleen toegepast waar het nodig is.
Onderstaande figuur geeft een impressie van de beoogde inrichting van het hoogspanningsstation. Het beeldkwaliteitsplan maakt onderdeel uit van de regels. Om te borgen dat de inpassing in ieder geval aan die onderdelen van het beeldkwaliteitsplan voldoet, is in de regels van de bestemming Bedrijf - Nutsvoorziening een voorwaardelijke verplichting opgenomen die regelt dat gelijktijdig met de aanleg, of in ieder geval voorafgaand aan de ingebruikname van het hoogspanningsstation, moet worden voldaan aan de voorwaarden uit deze voorwaardelijke verplichting (aanplant hoog opgaande beplanting en bouwwerken die voldoen aan hetgeen opgenomen is in het Beeldkwaliteitsplan). Landschappelijk is de realisatie van de windsingels bijvoorbeeld een minimale vereiste. Op deze manier wordt het station vanuit de zuid- en zuidwestzijde voor de buitenwereld aan het zicht onttrokken.
Afbeelding 2.2: toekomstige situatie hoogspanningsstation Zevenhuizen/Zuidplaspolder
In deze paragraaf wordt een analyse gegeven van het relevante beleidskader. De beleidsnota's die direct of indirect doorwerken in voorliggend bestemmingsplan, worden in deze paragraaf behandeld. Per bestuurslaag is een korte samenvatting gegeven van de meest relevante aspecten uit de verschillende beleidsnota's, alsmede de consequenties voor het voorliggende initiatief.
De Nationale Omgevingsvisie (NOVI) biedt een duurzaam perspectief voor de Nederlandse leefomgeving. Hiermee kan worden ingespeeld op de grote uitdagingen die voor ons liggen. De NOVI biedt een kader, geeft richting en maakt keuzes waar dat kan. Tegelijkertijd is er ruimte voor regionaal maatwerk en gebiedsgerichte uitwerking. Omdat de verantwoordelijkheid voor het omgevingsbeleid voor een groot deel bij provincies, gemeenten en waterschappen ligt, kunnen inhoudelijke keuzes in veel gevallen het beste regionaal worden gemaakt. Met de NOVI zet de Rijksoverheid een proces in gang waarmee keuzes voor onze leefomgeving sneller en beter gemaakt kunnen worden.
Aan de hand van een toekomstperspectief op 2050, brengt de NOVI de langetermijnvisie in beeld. Het Rijk wil sturen op en richting geven aan nationale belangen. Die komen samen in vier prioriteiten:
De druk op de fysieke leefomgeving in Nederland is zo groot, dat belangen soms botsen. Het streven vanuit de NOVI is combinaties te maken en win-win situaties te creëren. Soms zijn er scherpe keuzes nodig en moeten belangen worden afgewogen. Hiertoe gebruikt de NOVI drie afwegingsprincipes:
Betekenis voor het plan
Het plangebied maakt geen onderdeel uit van een NOVI-gebied. De ontwikkeling voorziet in ruimte voor energietransitie en past daarmee binnen de prioriteiten van de NOVI. Verder is het plan niet in strijd met de NOVI.
Op 13 maart 2012 is de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) in werking getreden. Deze visie vervangt verschillende bestaande nota's op het gebied van ruimtelijke ordening, waaronder de Nota Ruimte.
Het Rijk stelt in de SVIR heldere ambities voor Nederland in 2040, die inspelen op de (inter)nationale ontwikkelingen die de ruimtelijke en mobiliteitsopgaven bepalen richting 2040. Het Rijk zet het ruimtelijke- en mobiliteitsbeleid in voor een concurrerend, bereikbaar, leefbaar en veilig Nederland. Voor een aanpak die Nederland concurrerend, leefbaar en veilig maakt, is volgens het Rijk een gewijzigde aanpak noodzakelijk. Het Rijk wil de ruimtelijke ordening zo dicht mogelijk bij diegenen brengen die het aangaan (burgers en bedrijven) en laat meer over aan gemeentes en provincies ('decentraal, tenzij - principe'). Dit betekent minder nationale belangen en eenvoudige regelgeving.
Op basis van de genoemde ambities komt het Rijk tot drie rijksdoelen:
Voor de hierboven genoemde rijksdoelen zijn 13 nationale belangen geformuleerd. Hiermee geeft het Rijk aan waarvoor het verantwoordelijk is. Het gaat hier om het volgende:
Betekenis voor dit bestemmingsplan
Met onderhavig bestemmingsplan worden de aanleg van een nieuw hoogspanningsstation juridisch-planologisch mogelijk gemaakt. Hiermee draagt het bestemmingsplan bij aan één van de nationale belangen: het bieden van ruimte voor het hoofdnetwerk voor energievoorziening. Verder is het bestemmingsplan niet in strijd met één van de overige nationale belangen uit de SVIR.
Het beleid dat in de SVIR is geformuleerd, is in het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (hierna: Barro) vastgelegd in regelgeving. In het Barro zijn nationale belangen vastgelegd waar provincies en gemeenten rekening mee moeten houden bij het opstellen van inpassingsplannen en bestemmingsplannen. De elektriciteitsvoorziening is aangemerkt als een nationaal belang.
Wat betreft de elektriciteitsvoorziening zijn bestaande hoogspanningsverbindingen opgenomen. Voor hoogspanningsverbindingen, waaronder ook de schakel- en hoogspanningsstations vallen, zijn de volgende regels opgenomen:
Betekenis voor dit bestemmingsplan
In het Barro wordt een verbinding van minstens 220 kV gezien als een hoogspanningsverbinding. Met het voorliggende bestemmingsplan wordt een hoogspanningsstation juridisch-planologisch mogelijk gemaakt, waarop uiteindelijk een ondergrondse hoogspanningsverbinding van 150 kV op aangesloten wordt. Het bestemmingsplan is niet in strijd met de regels uit het Barro.
Het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) geeft regels waar concrete ruimtelijke projecten aan moeten voldoen. Zo is in het Bro de Ladder voor duurzame verstedelijking verankerd. Deze ladder is gericht op vraaggericht programmeren en het zorgvuldig benutten van ruimte. Het Besluit ruimtelijke ordening is op 1 juli 2017 gewijzigd. Met de wijziging van het Bro is ook een nieuwe ladder systematiek geïntroduceerd, waarbij de ladder geen treden meer bevat. Hierbij moet ten eerste de behoefte aan de ontwikkeling worden beschreven en ten tweede moet bij buiten stedelijke ontwikkelingen worden gemotiveerd waarom deze niet binnenstedelijk plaats kunnen vinden.
Als sprake is van een nieuwe stedelijke ontwikkeling, dan moet er getoetst worden aan de ladder voor duurzame verstedelijking. Volgens artikel 1.1.1, lid 1 onder 1 van het Bro is sprake van een nieuwe stedelijke ontwikkeling indien een project ziet op de ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein of zeehaventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen. Bij de beoordeling of er sprake is van een nieuwe stedelijke ontwikkeling, wordt gekeken of sprake is van een nieuw beslag op de ruimte. Daarvan is in beginsel sprake als een nieuw ruimtelijk besluit meer bebouwing mogelijk maakt dan er op grond van het voorheen geldende planologische regime aanwezig was of volgens het voorheen geldende planologische regime kon worden gerealiseerd.
Indien de ladder voor duurzame verstedelijking van toepassing is moet worden beschreven in hoeverre de voorgenomen stedelijke ontwikkeling voorziet in een behoefte.
Betekenis voor het bestemmingsplan
Het Besluit ruimtelijke ordening stelt vanuit de rijksverantwoordelijkheid voor een goed systeem van ruimtelijke ordening juridische kaders aan de processen van ruimtelijke belangenafweging en besluitvorming bij verschillende overheden. In het voorliggende bestemmingsplan is sprake van een wijziging van het ruimtebeslag: de realisatie van een nieuw hoogspanningsstation.
Of sprake is van een nieuwe stedelijke ontwikkeling, moet het voornemen vergeleken worden met voornoemde definitie van een stedelijke ontwikkeling. Volgend uit jurisprudentie wordt een nieuw hoogspanningsstation niet als nieuwe stedelijke ontwikkeling beschouwd (zie uitspraak van 26 april 2017 ECLI:NL:RVS:2017:1123 Hollands Kroon). Een toetsing aan de Ladder is derhalve niet nodig. Daar komt bij dat de gewenste ontwikkeling nodig is om in de toekomst te kunnen voorzien in de vraag naar elektrisch vermogen in de omgeving. Dit is van belang voor een goed functionerend en betrouwbaar elektriciteitsnetwerk. De locatiekeuze is weloverwogen tot stand gekomen, waarbij verschillende belangen afgewogen zijn. Indien gekozen zou worden voor een andere locatie zijn er hogere maatschappelijke kosten voorzien en is er sprake van een complexere uitbreiding
Omgevingsvisie Zuid-Holland (2019)
De Omgevingsvisie Zuid-Holland is het provinciaal beleidsplan van de fysieke leefomgeving. De meeste recente versie van de Omgevingsvisie van de provincie Zuid-Holland is in werking getreden op 1 april 2019 en volgt daarmee de Visie Ruimte en Mobiliteit uit 2014 op.
Met de Omgevingsvisie anticipeert de provincie op het in werking treden van de Omgevingswet. In de nieuwe Omgevingsvisie is het volledige omgevingsbeleid van de provincie vervat, zoals de Omgevingswet ook zal voorschrijven. In de Omgevingsvisie worden de huidige beleidsplannen in één document verenigd:
De provincie Zuid-Holland kiest hierbij voor een opgavegerichte aanpak, waarbij steeds samenhangende beleidsonderdelen worden vernieuwd waar dat nodig is. Het provinciale omgevingsbeleid is dus geen statisch (eind)document, maar een document waarmee voortdurend de dialoog wordt gezocht met de diverse ruimtelijke actoren: altijd klaar, maar nooit af.
Hoofddoel van de Omgevingsvisie Zuid-Holland is het scheppen van voorwaarden voor een economisch krachtige regio. Dat betekent: ruimte bieden om te ondernemen, het mobiliteitsnetwerk op orde en zorgen voor een aantrekkelijke leefomgeving. De sturingsfilosofie van de omgevingsvisie betreft:
Betekenis voor het bestemmingsplan
Met het bestemmingsplan worden de aanleg en instandhouding van ondergrondse hoogspanningsverbindingen mogelijk gemaakt, evenals de aanleg van een nieuw hoogspanningsstation. Voornoemd initiatief past bij de grotere vraag naar elektriciteit in gemeente Zuidplas en omgeving. Dat komt enerzijds door de toegenomen vraag van de bedrijven in de omgeving en anderzijds door diverse projecten waarbij duurzame energie wordt opgewekt. Hiermee sluit de beoogde ontwikkeling aan bij de sturingsfilosofie zoals die is omschreven in omgevingsvisie Zuid-Holland, waaronder ruimte bieden aan ontwikkelingen en aansluiten bij de maatschappelijke vraag.
Omgevingsverordening Zuid-Holland (2019)
Gelijktijdig met de omgevingsvisie hebben de Provinciale staten van Zuid-Holland op 20 februari 2019 de Omgevingsverordening vastgesteld. Deze verordening vormt de vertaling van het provinciaal beleid, in algemene regels (zoals bedoeld in artikel 4.1 van de Wet ruimtelijke ordening). Hiermee is het beleid van de provincie juridisch verankerd. In de verordening zijn regels gesteld over de inhoud van bestemmingsplannen en de inhoud van de toelichting van bestemmingsplannen. Bij het opstellen van bestemmingsplannen dient daarom ook rekening te worden gehouden met provinciaal beleid. Het gaat daarbij verder vooral om het integrale ruimtelijke beleid dat is opgenomen in de provinciale Omgevingsvisie.
Artikel 6.15 Glastuinbouwgebied
Het hoogspanningsstation komt in een gebied te liggen dat in de provinciale verordening aangewezen is als Greenport Glastuinbouwgebied. Het betreft een glastuinbouwgebied waar in eerste instantie alleen glastuinbouwbedrijven en openlucht tuinbouwbedrijven toegelaten worden. Voor het gebied Glasparel en Knibbelweg-Oost, waar het plangebied binnen valt, kan een bestemmingsplan een nieuwe ruimtelijk ontwikkeling toelaten die niet behoort tot de keten van glastuinbouw, zolang het gronden betreft die geometrisch bepaald zijn en verbeeld zijn op kaart 11 in Bijlage II van de Verordening en de ruimtelijke ontwikkeling plaatsvindt met toepassing van efficiënt en meervoudig grondgebruik door een combinatie met glastuinbouw.
Betekenis voor het bestemmingsplan
Op dit moment dreigt de stroomvoorziening in de regio Zuidplaspolder, waaronder bedrijven, nieuwe woningbouw en glastuinbouw, in het geding te komen. Hoewel met het hoogspanningsstation geen mogelijkheden bestaan om meervoudig grondgebruik door een combinatie met glastuinbouw toe te passen, draagt het initiatief wel bij aan een toekomstbestendige energievoorziening in het gebied. Het plan sluit daarmee aan bij de uitgangspunten van de provinciale omgevingsverordening van Zuid-Holland.
Structuurvisie Zuidplas 2030
De Structuurvisie Zuidplas 2030 is een kader voor de gebieds- en ruimtelijke opgaven die Zuidplas in de komende decennia wil realiseren. De gemeente Zuidplas wil een gemeente zijn van springlevende dorpen en buurtschappen, waar volop ruimte is voor ondernemerschap en daarnaast aantrekkelijke recreatiemogelijkheden heeft in een groene omgeving. Dit alles met een goede bereikbaarheid en oog voor milieu en duurzaamheid.
De structuurvisie is thematisch opgebouwd, met voor ieder thema een eigen themakaart die gebundeld zijn in een kaart met ruimtelijke opgaven. Het plangebied van het hoogspanningsstation valt binnen een gebied dat binnen themakaart Werken aangeduid is als Het Plantagekwadrant. De ruimtelijke opgaven die voor dit gebied gelden, zien op de realisatie van een hoogwaardig bedrijvenlandschap. Dit vormt de entree van de Zuidplaspolder vanaf de A12. Om deze representatieve functie te realiseren, wordt ingezet op hoogwaardige bedrijvigheid met een aantrekkelijke architectuur. Het zuidelijk deel van het Plantagekwadrant, daar waar het hoogspanningsstation voorzien is, sluit functioneel aan bij Knibbelweg-Oost. Het deel ten noorden van de A12 biedt ruimte aan kleinschalige kantoren.
Afbeelding 3.1: Themakaart werken, Structuurvisie Zuidplas 2030
Betekenis voor dit bestemmingsplan
Dit plan leidt niet tot een onevenredige aantasting van de kwaliteit van de woon- en leefomgeving. Door het nieuwe hoogspanningsstation mogelijk te maken, wordt de levering van elektriciteit afgestemd op de toekomstige verwachting ten aanzien van de vraag naar elektriciteit. Daarmee draagt de voorgenomen ontwikkeling ook bij aan het vestigingsklimaat: een leveringszekere energievoorziening is hierbij een basisvoorwaarde. Binnen de gemeentelijke structuurvisie is het plangebied aangemerkt als hoogwaardig bedrijvenlandschap. In het BKP wordt duidelijk hoe aangesloten wordt op de beoogde aantrekkelijke architectuur en de landschappelijke inpassing in dit gebied. Het planvoornemen past daarmee binnen de gemeentelijke structuurvisie.
Het bestemmingsplan past binnen de beleidsdoelstellingen van alle overheidsniveaus met als belangrijkste doel het streven naar zuinig en duurzaam ruimtegebruik waarbij adequate en voldoende levering van elektriciteit in de toekomst kan worden geborgd.
In dit hoofdstuk volgt de verantwoording voor de realisatie van het hoogspanningsstation en bijhorende ondergrondse 150kV-hoogspanningsverbinding aan de hand van de relevante milieu- en omgevingsaspecten.
Relevant kader
De milieueffectrapportage (m.e.r.) is een instrument om bij besluitvorming over activiteiten met mogelijk belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu het milieubelang een volwaardige plaats te geven. Op grond van het Besluit milieueffectrapportage kan worden bepaald welke m.e.r.-procedure van toepassing is.
Voor het bestemmingsplan is op grond van het Besluit milieueffectrapportage een vormvrije m.e.r. aanmeldingsnotitie noodzakelijk.
Aanmeldingsnotitie
Het betreft een project (kolom 4) in de zin van het Besluit milieueffectrapportage. Onderhavig plan omvat de realisatie van een nieuw hoogspanningsstation. Voorts is hierin de aanleg van een ondergrondse hoogspanningsverbinding meegenomen, waarvan het tracé nog niet definitief vastgesteld is. Het indicatieve tracé is wel meegenomen, om eventuele cumulatieve effecten in beeld te krijgen.
Gezien de omvang van het beoogde hoogspanningsstation en de toepassing van de bestemming 'Bedrijf - Hoogspanningsstation' is sprake van 'de aanleg, wijziging of uitbreiding van een industrieterrein'. Deze activiteit is opgenomen onder D11.3. De activiteit blijft onder de drempelwaarde van 75 hectare of meer.
Daarnaast valt de ontwikkeling onder activiteit D24.2 uit het Besluit milieueffectrapportage: "de aanleg, wijziging, of uitbreiding van een ondergrondse hoogspanningsleiding".
De drempelwaarden bij deze activiteit zijn:
1. een spanning van 150kV of meer; en
2. een lengte van 5 kilometer of meer in een gevoelig gebied als bedoeld onder a, b of d van punt 1 van onderdeel A van de bijlage bij het Besluit m.e.r.
Er is sprake van het aanleggen van een ondergrondse hoogspanningsverbinding met een spanning van 150 kV. De aanleg vindt niet voor minstens 5 kilometer plaats in een gevoelig gebied. Hiermee worden de drempelwaarden uit het Besluit milieueffectrapportage niet gehaald.
Voor de aanleg van het hoogspanningsstation en de ondergrondse hoogspanningsverbinding zal grondwater aan de bodem onttrokken worden. Daarmee is er ook sprake van de activiteit voor onttrekking van grondwater aan de bodem opgenomen onder categorie C15.1 en D 15.2 van het Besluit m.e.r.
De drempelwaarden bij deze activiteit zijn:
De onttrekking van grondwater voor de beoogde ontwikkeling blijft onder bovengenoemde drempelwaarden.
Voor elk van de activiteiten die van toepassing zijn, wordt de drempelwaarde niet gehaald. Daarom kan worden volstaan met het doorlopen van vormvrije m.e.r. procedure. Voor dit bestemmingsplan is een aanmeldingsnotitie vormvrije m.e.r. opgesteld. Deze aanmeldingsnotitie is bijgevoegd in Bijlage 1.
Conclusie
Gezien de omvang van de activiteiten in relatie tot de drempelwaarden en de verwachte effecten, zijn er geen belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu te verwachten. Nadere analyse in een m.e.r.-procedure is niet noodzakelijk.
In het kader van een goede ruimtelijke ordening is het van belang dat bij de aanwezigheid van bedrijven in de omgeving van milieugevoelige functies zoals bijvoorbeeld woningen:
Voor de afstemming tussen milieugevoelige en milieuhinderlijke functies, wordt in het algemeen gebruikgemaakt van de VNG-publicatie Bedrijven en milieuzonering (editie 2009). In deze publicatie is een lijst opgenomen waarin de meest voorkomende bedrijven en bedrijfsactiviteiten zijn gerangschikt naar mate van milieubelasting. Voor elke bedrijfsactiviteit is de maximale richtafstand ten opzichte van milieugevoelige functies aangegeven op grond waarvan de categorie-indeling heeft plaatsgevonden. Milieuzonering beperkt zich tot de milieuaspecten met een ruimtelijke dimensie: geluid, geur, gevaar en stof. De richtafstanden gelden ten opzichte van het omgevingstype 'rustige woonwijk/rustig buitengebied'. Voor het omgevingstype 'gemengd gebied' gelden kleinere afstanden. De richtafstanden gelden voor de aangegeven bedrijfsactiviteiten in het algemeen. Op basis van onderzoek naar de specifieke milieusituatie van een bedrijf kunnen kleinere aan te houden afstanden gerechtvaardigd zijn. Hiermee kan dan onderbouwd worden afgeweken van de richtafstanden indien de specifieke bedrijfsvoering van het betreffende bedrijf daar aanleiding toe geeft.
Betekenis voor het bestemmingsplan
Met de realisatie van een nieuw 150/20kV-hoogspanningsstation in de Zuidplaspolder is er geen sprake van milieugevoelige functies. De ontwikkeling van het hoogspanningsstation heeft wel betrekking op een milieuhinderlijke functie. Er dient derhalve getoetst te worden of met het beoogde hoogspanningsstation voldoende afstand wordt gehouden tot milieugevoelige functies. Voor de richtafstanden die aangehouden moeten worden, is uitgegaan van 'Elektriciteitsdistributiebedrijven, met transformatorvermogen 200MVA - 1.000MVA' uit de VNG Brochure Bedrijven en Milieuzonering. Het hoogspanningsstation valt onder categorie 4.2 met een richtafstand van 300 meter voor geluid en 50 meter voor gevaar. In de nabijheid van het plangebied zijn geen gevoelige functies aanwezig. Er wordt voldaan aan de gestelde richtafstanden. Daarnaast is in onderhavig bestemmingplan voor het hoogspanningsstation een hindercontour voor geluid opgenomen. Het aspect geluid wordt nader behandeld in paragraaf 4.5 Geluid.
Geconcludeerd wordt dat het aspect bedrijven en milieuzonering geen belemmering vormt voor de ontwikkeling van het hoogspanningsstation.
Nederland heeft de Europese regels ten aanzien van luchtkwaliteit geïmplementeerd in de Wet milieubeheer (Wm), titel 5.2 Luchtkwaliteitseisen. Alleen waar sprake is van in de Wm genoemde uitoefening van bevoegdheden of toepassing van wettelijke voorschriften (artikel 5.16, lid 2) èn deze uitoefening of toepassing gevolgen kan hebben voor de luchtkwaliteit, dient een toetsing aan de grenswaarden voor luchtkwaliteit plaats te vinden. Als aan minimaal één van de volgende voorwaarden wordt voldaan, vormen luchtkwaliteitseisen in beginsel geen belemmering voor het uitoefenen van de bevoegdheid:
In de algemene maatregel van bestuur 'Niet in betekenende mate' (Besluit NIBM) en de ministeriële regeling NIBM (Regeling NIBM) zijn de uitvoeringsregels vastgelegd die betrekking hebben op het begrip NIBM. Het begrip 'niet in betekenende mate' is gedefinieerd als 3% van de grenswaarde voor NO2 en fijn stof (PM10 en PM2,5). In de Regeling NIBM is een lijst met categorieën van gevallen (inrichtingen, kantoor- en woningbouwlocaties) opgenomen die niet in betekende mate bijdragen aan de luchtverontreiniging. Deze gevallen kunnen zonder toetsing aan de grenswaarden voor het aspect luchtkwaliteit uitgevoerd worden. Ook als het bevoegd gezag op een andere wijze, bijvoorbeeld door berekeningen, aannemelijk kan maken dat het geplande project NIBM bijdraagt, kan toetsing aan de grenswaarden voor luchtkwaliteit achterwege blijven.
Betekenis voor het bestemmingsplan
Ten gevolge van dit bestemmingsplan zal het aantal verkeersbewegingen niet of nauwelijks toenemen.
De grootste intensiteit van verkeersbewegingen vindt plaats gedurende de aanlegfase. Het aantal verkeersbewegingen in de aanlegfase is beperkt en tijdelijk. In de gebruiksfase vinden beperkt verkeersbewegingen plaats ten behoeve van onderhoud en beheer.
Het plan draagt dan ook niet in betekenende mate bij aan de toename van de hoeveelheid stikstofdioxide en fijnstof in de lucht. Er wordt voldaan aan de luchtkwaliteitswetgeving en nader onderzoek is niet noodzakelijk. In het kader van een goede ruimtelijke ordening is een indicatie van de luchtkwaliteit ter plaatse van het plangebied gegeven. Dit is gedaan op basis van de gegevens van Atlas Leefomgeving (https://www.atlasleefomgeving.nl/kaarten). De gemiddelde achtergrondconcentratie over 2018 voor NO2 varieert in het plangebied van 21 tot 29 µg/m³. Voor fijnstof PM10 ligt de gemiddelde achtergrondconcentratie over 2018 tussen de 19 tot 20 µg/m³ en voor PM2,5 variëren de waarden tussen de 11 en 12 µg/m³.
Voor elk van de concentraties (NO2, PM10 en PM2,5) wordt de grenswaarde niet overschreden. Het aspect luchtkwaliteit vormt geen belemmering voor onderhavig bestemmingsplan.
De Wet geluidhinder (Wgh) biedt een toetsingskader voor het geluidniveau op de gevels van geluidgevoelige bestemmingen, zoals scholen. De wet kent een ondergrens, de zogenaamde voorkeurswaarde. Wanneer de geluidbelasting lager is dan deze waarde, zijn de voorwaarden die de Wet geluidhinder stelt aan het realiseren van geluidgevoelige functies niet van toepassing. Daarnaast is er in de wet een bovengrens opgenomen, de maximaal toelaatbare geluidbelasting. Indien de geluidbelasting hoger is dan deze waarde, is het realiseren van geluidgevoelige functies in principe niet mogelijk. Wanneer de geluidbelasting tussen de voorkeurswaarde en de maximaal toelaatbare geluidbelasting ligt, is het realiseren van geluidgevoelige functies aan beperkingen gebonden en alleen onder voorwaarden mogelijk. Dit wordt een 'hogere waarde' genoemd ('hoger' in de zin van hoger dan de voorkeurswaarde) en wordt via een formele procedure vastgelegd.
Betekenis voor het bestemmingsplan
In het kader van de beoogde ontwikkeling, is voor het hoogspanningsstation een akoestisch haalbaarheidsonderzoek uitgevoerd (Bijlage 2). In het akoestisch onderzoek zijn de maximale planologische mogelijkheden als uitgangspunten gehanteerd. Er is uitgegaan van een maximale bedrijfsvoering waarbij alle transformatoren volledig worden belast gedurende het gehele etmaal ('worst case'-benadering). De compensatiespoelen zijn eveneens beide continu (24 uur per dag) in bedrijf verondersteld. Navolgend worden de conclusies uit het onderzoek beschreven.
Langtijdgemiddelde beoordelingsniveaus
Uit de resultaten van de berekeningen blijkt dat de door het geprojecteerde 150/20kV-hoogspanningsstation optredende geluidbelasting bij alle bestaande woningen in de omgeving ten hoogste 43 dB(A) zal bedragen, zelfs indien een toeslag voor tonaal geluid in rekening wordt gebracht.
Exclusief toeslag bedraagt de geluidbelasting ten hoogste 38 dB(A). Bij alle woningen wordt derhalve ruimschoots voldaan aan de voorkeursgrenswaarde op basis van de Wet geluidhinder (50 dB(A) etmaalwaarde).
Afbeelding 4.1: ligging etmaalwaardecontouren hoogspanningsstation inclusief zonegrens
In de 'ontwikkelingsvisie middengebied Zuidplas' is in de toekomst op een viertal locaties woningbouw voorzien (ten zuidoosten van het geprojecteerde hoogspanningsstation).
De dichtstbij gelegen geprojecteerde woningen zullen zich op iets meer dan 300 meter afstand van de inrichting bevinden, waarbij de geluidbelasting lager zal zijn dan 45 dB(A), inclusief toeslag. Derhalve worden ook voor de toekomstige woningbouw geen knelpunten voorzien.
Uit het onderzoek volgt dat bij woningen (zowel de huidige als toekomstige woningen) geluidbelastingen ten gevolge van het hoogspanningsstation worden berekend die voldoen aan de streefwaarde voor gebiedstype 'rustige woonwijk'. In deze situatie is het verdedigbaar uit te gaan van hogere streefwaarden omdat de omgeving niet direct kan worden aangemerkt als 'rustige woonwijk' maar als een type omgeving waar hogere geluidniveaus optreden. Dit vanwege de ligging van de bestaande woningen nabij bedrijven en de aanwezigheid van de (snel)wegen en het spoor.
De compensatiespoelen zijn maatgevend voor de geluidbelasting. Middels plaatsing van deze spoelen in driezijdige cellen wordt de geluidemissie naar de omgeving beperkt. Verdergaande maatregelen worden niet noodzakelijk geacht.
Maximale geluidniveaus
Vanwege het schakelen met de vermogensschakelaars kunnen 'maximale geluidniveaus' (geluidpieken) optreden. Er zijn maximale geluidniveaus van ten hoogste 50 dB(A) bij woningen berekend. Dit is ruimschoots lager dan de normaliter te vergunnen waarden (te weten: 70 dB(A) voor de dagperiode, 65 dB(A) voor de avondperiode en 60 dB(A) voor de nachtperiode)
Betekenis voor het bestemmingsplan
Er kan geconcludeerd worden dat het aspect geluid geen belemmering vormt voor de beoogde ontwikkeling. Gelet op het in de toekomst opgestelde elektrische vermogen (meer dan 200 MVA) is in de regels en op de verbeelding van het bestemmingsplan een geluidzone in het kader van de Wet geluidhinder opgenomen. Binnen de voorgestelde geluidzone zijn geen geluidgevoelige bestemmingen gelegen.
Ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening moet worden aangetoond dat de kwaliteit van de bodem en het grondwater in het plangebied in overeenstemming zijn met het beoogde gebruik. Dit is geregeld in de Wet Bodembescherming. Ontwikkelingen kunnen pas plaatsvinden als de bodem waarop deze ontwikkelingen plaatsvinden, geschikt is of geschikt is gemaakt voor het beoogde doel.
Bij een bestemmingswijziging is een bodemonderzoek slechts noodzakelijk, indien de bestemmingswijziging een wijziging naar een strenger bodemgebruik inhoudt. Bij een bestemmingswijziging die een gelijkblijvend of minder streng bodemgebruik oplevert, is de bodemkwaliteit in het kader van de bestemmingswijziging niet relevant en is bodemonderzoek niet noodzakelijk. In het kader van een goede ruimtelijke ordening, worden onderstaand de resultaten van het historisch bodemonderzoek dat voor onderhavig project is uitgevoerd, behandeld.
Betekenis voor het bestemmingsplan
In verband met de netuitbreiding in de Zuidplaspolder is inzicht in de milieuhygiënische kwaliteit van de bodem verkregen ter plaatse van de voorziene 150 kV verbinding (Bijlage 3). Dit tracé is echter nog niet definitief. Ter plaatse van het nieuwe hoogspanningsstation wordt bij ter inzage legging van onderhavig ontwerp bestemmingsplan een milieuhygienisch bodemonderzoek uitgevoerd. Over het algemeen zijn agrarische percelen onverdacht op het voorkomen van een bodemverontreiniging. De verwachting is dat de kwaliteit van de bodem het gebruik van de gronden ten behoeve van het hoogspanningsstation niet in de weg zit.
Met de Wnb zijn alle bepalingen met betrekking tot de bescherming van natuurgebieden en dier- en plantensoorten samengebracht in één wet. De Wnb implementeert diverse Europeesrechtelijke regelgeving, zoals de Vogelrichtlijn en de Habitatrichtlijn in de Nederlandse wetgeving.
Gebiedsbescherming
De minister van Economische Zaken wijst Natura 2000-gebieden aan, de speciale beschermingszones als bedoeld in de Vogel- en de Habitatrichtlijn. Het aanwijzingsbesluit bevat de instandhoudingsdoelstellingen voor het gebied. De provincie stelt voor het Natura 2000-gebied iedere 6 jaar een beheerplan vast.
Op grond van de artikelen 2.7 en 2.8 Wnb stelt een bestuursorgaan een plan dat significante gevolgen kan hebben voor een Natura 2000-gebied uitsluitend vast indien uit een passende beoordeling van de gevolgen voor het Natura 2000-gebied, waarin rekening is gehouden met de instandhoudingsdoelstellingen voor dat gebied, de zekerheid is verkregen dat het plan de natuurlijke kenmerken van het gebied niet zal aantasten. Als uit de passende beoordeling die vereiste zekerheid niet is verkregen kan het plan uitsluitend worden vastgesteld als is voldaan aan elk van de voorwaarden:
Als het plan significante gevolgen kan hebben voor een prioritair type natuurlijke habitat of een prioritaire soort in een Natura 2000-gebied geldt in plaats van de hiervoor genoemde voorwaarde b, de voorwaarde dat het plan nodig is vanwege:
Als compenserende maatregelen nodig zijn, moeten deze onderdeel uitmaken van het plan. Wanneer ingevolge de Wet natuurbescherming voor een (bestemmings)plan een passende beoordeling moet worden gemaakt, moet op grond van artikel 7.2a van de Wet milieubeheer ook een milieueffectrapport worden opgesteld.
Soortenbescherming
De Wnb kent drie verschillende beschermingsregimes voor soorten:
Op grond van dit regime is het verboden om de soorten die zijn opgenomen in de bijlage bij de wet van de bijlagen opzettelijk te doden of te vangen, de vaste voortplantingsplaatsen of rustplaatsen van de in de bijlage genoemde dieren opzettelijk te beschadigen of te vernielen en om bepaalde vaatplanten opzettelijk te plukken en te vernielen.
Van deze verboden kan de provincie ontheffing (in individuele gevallen) respectievelijk (bij verordening) vrijstelling verlenen. Dit kan alleen als aan drie criteria is voldaan:
Voor een deel van de andere, vanuit nationaal oogpunt beschermde soorten hebben provinciale staten in de Omgevingsverordening Gelderland vrijstelling verleend voor zover het gaat om handelingen in het kader van de ruimtelijke inrichting of ontwikkeling en het bestendig beheer en onderhoud.
Houtopstanden
Tot slot kent de Wnb het verbod om een houtopstand geheel of gedeeltelijk te (doen) vellen, zonder voorafgaande melding daarvan aan de provincie. Dit verbod geldt niet binnen de bebouwde kom en voor bepaalde typen bomen.
Besluit algemene regels ruimtelijke ordening
In het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening is bepaald dat de aanwijzing en begrenzing van de gebieden die behoren tot het 'natuurnetwerk Nederland' en de aanwijzing van de wezenlijke kenmerken en waarden van die gebieden bij provinciale verordening geschiedt. Ook is daarin bepaald dat bij provinciale verordening regels worden gesteld over bestemmingsplannen die betrekking hebben op een gebied behorend tot het natuurnetwerk Nederland.
Betekenis voor het bestemmingsplan
Ten behoeve van de beoogde ontwikkeling is een verkennend onderzoek uitgevoerd naar mogelijke effecten voor beschermde plant- of diersoorten en beschermde gebieden (Bijlage 4).
Gebiedsbescherming
Er liggen twee Natura 2000-gebieden binnen 10 kilometer van de locatie van het hoogspanningsstation, namelijk De Wilck op circa 8,2 kilometer en Broekvelden, Vettenbroek & Polder Stein op circa 9,2 kilometer. Het eerstvolgende Natura 2000-gebied Nieuwkoopse Plassen & De Haeck ligt op circa 13,3 kilometer. De werkzaamheden in het plangebied resulteren niet in een oppervlakteverlies van het Natura 2000-gebied, evenmin veroorzaakt het versnippering voor aangewezen soorten, verontreiniging of verdroging. Negatieve effecten van geluid, beweging en trilling op de instandhoudingsdoelstellingen zijn uit te sluiten. De werkzaamheden kunnen in de aanlegfase gepaard gaan met emissie van stikstof. Deze emissie kan zich over een afstand van meerdere kilometers verplaatsen en zodoende van invloed zijn op stikstofgevoelige habitats en/of leefgebieden op Natura 2000-gebieden. Om de hoeveelheid stikstofdepositie tijdens de aanlegfase met zekerheid vast te stellen is een AERIUS-berekening uitgevoerd. Hier wordt nader op ingegaan in paragraaf 4.8.
De werkzaamheden vallen buiten de begrenzing van het NNN en de ecologische verbindingszone en hebben geen negatief effect op het NNN en de ecologische verbindingszones.
Soortenbescherming
Negatieve effecten op beschermde planten, overige zoogdieren, amfibieën, reptielen, vissen en ongewervelden zijn uitgesloten. De zorgplicht is te allen tijde van toepassing en geldt ook voor niet beschermde flora en fauna. De zorgplicht houdt in dat de werkzaamheden die nadelig kunnen zijn voor dieren en planten, in redelijkheid zo veel mogelijk worden nagelaten of maatregelen worden genomen om onnodige schade aan dieren en planten te voorkomen.
De te kappen bomen zijn geen onderdeel van vaste rust- en voortplantingsplaatsen, belangrijk foerageergebied en vliegroutes van vleermuizen. Wel is het noodzakelijk om verstoring van de mogelijk wel aanwezige vleermuizen te voorkomen. Gedurende de actieve periode van vleermuizen (april – november) dient tussen zonsondergang en zonsopkomst de gebruikte (bouw)verlichting niet gericht te zijn op groenstructuren en watergangen.
Algemene vogels kunnen op verschillende plekken gaan broeden in het plangebied, zowel op de grond in bermen en slootkanten als in struweel en bomen. De merel, koolmees, pimpelmees en ekster kunnen gebruik maken van bomen en struweel in en in de omgeving van het plangebied. Watervogels zoals de meerkoet en wilde eend kunnen gebruik maken van het riet langs de watergang en oevers om tussen te broeden. Alle in Nederland voorkomende broedvogels zijn beschermd gedurende het broeden. Bij uitvoering van verstorende werkzaamheden in het zomerhalfjaar (circa half maart – half juli) is een check op aanwezigheid van nesten of nestindicerende vogels nodig. Wanneer er één of meerdere nesten aanwezig zijn van algemene broedvogels dient er gewacht te worden tot de jongen het plangebied hebben verlaten deze klaar zijn met broeden voordat er gemaaid kan worden.
Bij werkzaamheden die effect hebben op watergangen is het noodzakelijk om rekening te houden met dieren die in de watergang en omgeving voorkomen. In de sloten in het plangebied kunnen algemene amfibieën en vissen voorkomen. Hierbij kan eraan gedacht worden aan het werken vanuit één richting, het verplaatsen van kikkerdril en eisnoeren en het wegvangen en verplaatsen van aanwezige dieren en het toepassen van een zachte start. In de omgeving van het plangebied kan de rugstreeppad voorkomen, binnen het plangebied is momenteel niet het juiste habitat aanwezig voor deze soort. Het bouwrijp maken resulteert mogelijk in een geschikt habitat voor deze soort. Om kolonisatie van de rugstreeppad te voorkomen wordt geadviseerd om een amfibieënscherm te plaatsen indien er in het voorjaar of zomer tijdelijk geschikt leefgebied aanwezig is.
Alvorens de beoogde werkzaamheden worden uitgevoerd wordt een ecologisch werkprotocol opgesteld waarin de geadviseerde mitigerende maatregelen nader worden uitgewerkt. Met toepassing van de mitigerende maatregelen, vormt soortenbescherming geen belemmering voor de beoogde ontwikkeling.
Een (wijziging van een) bestemmingsplan kan alleen worden vastgesteld als het plan geen significant effect heeft op de Natura 2000-gebieden ten opzichte van de feitelijke en planologisch legale situatie. Dit is het geval indien uit de AERIUS-berekeningen blijkt dat er geen sprake is van een toename van de stikstofdepositie (kleiner dan of gelijk aan 0,00 mol N/ha/jaar). Indien uit de berekening blijkt dat er sprake is van een toename aan stikstofdepositie (groter dan 0,00 mol N/ha/jaar) op reeds overbelaste habitattypen is net als bij projecten meestal een passende beoordeling nodig en tenminste een voortoets. Als uit de passende beoordeling (of voortoets) blijkt dat significante gevolgen zijn uitgesloten, of als de ADC-toets met succes is doorlopen, mag het bestemmingsplan vastgesteld worden. De Wet natuurbescherming staat dan niet in de weg aan de uitvoerbaarheid van het plan.
In afwijking van voornoemde hebben Rijk en provincies recent een beleidslijn afgesproken dat projecten met tijdelijke stikstofdeposities van transport en mobiele werktuigen in de aanlegfase kleiner of gelijk aan 0,05 mol/ha/jaar gedurende maximaal twee jaar als vergunningvrij afgedaan kunnen worden voor de Wet natuurbescherming.
Betekenis voor het bestemmingsplan
Er is een AERIUS-berekening uitgevoerd (Bijlage 5) die zowel op de realisatie van het hoogspanningsstation als op een mogelijk tracé van de ondergrondse kabelverbinding ziet. Dit om aan te tonen dat beide ontwikkelingen in cumulatie haalbaar zijn.
Voor de berekeningen voor de aanleg zijn de in te zetten voertuigen, mobiele werktuigen en draaiuren als input gebruikt. In de gebruiksfase is sprake van transport van opgewekte energie. Hierbij is geen sprake van enige vorm van stikstofemissie. Wel zijn incidenteel onderhoud en reparaties benodigd, waarbij sprake is van incidentele voertuigbewegingen. Dit is echter dusdanig weinig dat dit met zekerheid niet leidt tot negatieve effecten. De gebruiksfase is daarom niet beschouwd.
Uit de berekeningen volgt dat de aanlegfase van de bouw van een nieuw 150/20kV-station en aanleg van het kabeltracé leidt tot een stikstofdepositie van maximaal 0,01 mol/ha/jaar in de Natura 2000-gebieden Nieuwkoopse Plassen & De Haeck en Meijendel & Berkhelde. Dit geldt voor de werkzaamheden in het jaar 2024.
Bij de werkzaamheden in 2022 en 2023 geldt dat er geen toename van stikstofdepositie is > 0,00 mol/ha/jaar is.
Rijk en provincies hebben recent een beleidslijn afgesproken dat projecten met tijdelijke stikstofdeposities van transport en mobiele werktuigen in de aanlegfase kleiner of gelijk aan 0,05 mol/ha/jaar gedurende maximaal 2 jaar als vergunningvrij afgedaan kunnen worden voor de Wet natuurbescherming. Op basis van deze beleidslijn is dit project niet vergunningplichtig.
Ten tijde van de uitvoering wordt mogelijk gekozen voor de inzet van elektrisch/hybride materieel (bijvoorbeeld elektrische kraan). Hierdoor zou de feitelijke emissie lager kunnen uitvallen.
Stikstofdepositie vormt geen belemmering voor de uitvoering van de beoogde werkzaamheden.
Sommige activiteiten brengen risico's op zware ongevallen met mogelijk grote gevolgen voor de omgeving met zich mee. Externe veiligheid richt zich op het beheersen van deze risico's. Het gaat daarbij om onder meer de productie, opslag, transport en het gebruik van gevaarlijke stoffen. Dergelijke activiteiten kunnen een beperking opleggen aan de omgeving. Door voldoende afstand tot de risicovolle activiteiten aan te houden, kan voldaan worden aan de normen. Aan de andere kant is de ruimte schaars en het rijksbeleid erop gericht de schaarse ruimte zo efficiënt mogelijk te benutten. Het ruimtelijk beleid en het externe veiligheidsbeleid moeten dus goed worden afgestemd. De wetgeving rond externe veiligheid richt zich op de volgende risico’s:
Daarnaast wordt er in de wetgeving onderscheid gemaakt tussen de begrippen kwetsbaar en beperkt kwetsbaar en plaatsgebonden risico en groepsrisico.
Kwetsbaar en beperkt kwetsbaar
Kwetsbaar zijn onder meer woningen, onderwijs- en gezondheidsinstellingen, en kinderopvang- en dagverblijven, en grote kantoorgebouwen (>1.500 m²). Beperkt kwetsbaar zijn onder meer kleine kantoren, winkels, horeca en kampeerterreinen. De volledige lijst wat onder (beperkt) kwetsbaar wordt verstaan is in het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) opgenomen.
Plaatsgebonden risico en groepsrisico
Het plaatsgebonden risico wordt uitgedrukt in een contour van 10-6 als grenswaarde. Het realiseren van kwetsbare objecten binnen deze contour is niet toegestaan. Het realiseren van beperkt kwetsbare objecten binnen deze contour is in principe ook niet toegestaan. Echter, voor beperkt kwetsbare objecten is deze 10-6 contour een richtwaarde. Mits goed gemotiveerd kan worden afgeweken van deze waarde tot de 10-5 contour. Bij groepsrisico is niet een contour bepalend, maar het aantal mensen dat zich gedurende een bepaalde periode binnen de effectafstand van een risicovolle activiteit ophoudt. Bij groepsrisico wordt gewerkt met een oriëntatiewaarde en niet met een grenswaarde. Hoe meer mensen dicht op de bron zijn bij een bepaalde calamiteit, hoe groter het effect. Het Bevi stelt dat bij elk bestemmingsplan, waar een relevant groepsrisico aanwezig is, dit moet worden verantwoord, ook wanneer dit onder de oriëntatiewaarde ligt. Hierbij geldt hoe hoger het groepsrisico hoe zwaarder de verantwoording is.
Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi)
Voor (de omgeving van) de meest risicovolle bedrijven is het 'Besluit externe veiligheid inrichtingen' (Bevi) van belang. Het Bevi legt veiligheidsnormen op aan bedrijven die een risico vormen voor mensen buiten de inrichting. Het Bevi is opgesteld om de risico's, waaraan burgers in hun leefomgeving worden blootgesteld vanwege risicovolle bedrijven, te beperken. Het besluit heeft tot doel zowel individuele als groepen burgers een minimaal (aanvaard) beschermingsniveau te bieden. Via een bijhorende ministeriële regeling (Revi) worden diverse veiligheidsafstanden tot kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten gegeven. Aanvullend op het Bevi zijn in het Vuurwerkbesluit en het Activiteitenbesluit (Besluit algemene regels inrichtingen milieubeheer) veiligheidsafstanden genoemd die rond minder risicovolle inrichtingen moeten worden aangehouden. Het Bevi is gericht aan het bevoegd gezag inzake de Wet milieubeheer en de Wet ruimtelijke ordening en heeft onder meer tot doel om bij nieuwe situaties toetsing aan de risiconormen te waarborgen. Voor de toepassing van het Bevi, wordt een nieuw ruimtelijk besluit gezien als een nieuwe situatie.
Vervoer van gevaarlijke stoffen over weg, water of spoor
Het toetsingskader voor het onderdeel transportroutes gevaarlijke stoffen is het Besluit externe veiligheid transportroutes (Bevt). Dit besluit is op 1 april 2015 in werking getreden. Bepaald moet worden of binnen de invloedsfeer van deze transportassen gevoelige functies mogelijk zijn. Hierbij wordt onderscheid gemaakt in plaatsgebonden risico (PR) en groepsrisico (GR). Een onderdeel van het Bevt houdt in dat voor sommige transportassen rekening moet worden gehouden met het Plasbrandaandachtsgebied (PAG). Het PAG is het gebied tot 30 meter van de transportas waarin, bij de realisering van kwetsbare objecten, rekening dient te worden gehouden met de effecten van een plasbrand.
Transport van gevaarlijke stoffen door buisleidingen
Het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb) en de bijbehorende Regeling externe veiligheid buisleidingen (Revb) zijn op 1 januari 2011 in werking getreden. Het Bevb regelt onder andere welke veiligheidsafstanden moeten worden aangehouden rond buisleidingen met gevaarlijke stoffen. Op basis van het Bevb wordt het voor gemeenten verplicht om bij de vaststelling van een bestemmingsplan, op basis waarvan de aanleg van een buisleiding of een kwetsbaar object of een risicoverhogend object mogelijk is, de grenswaarde voor het plaatsgebonden risico in acht te nemen en het groepsrisico te verantwoorden. Het Bevb vervangt hiermee de circulaires Zonering langs hogedruk aardgasleidingen (1984) en Zonering langs transportleidingen voor brandbare vloeistoffen (1991).
Betekenis voor het bestemmingsplan
Voor de inventarisatie van de aanwezigheid van risicobronnen in de omgeving van het plangebied is de Risicokaart geraadpleegd. Onderstaande afbeelding toont een uitsnede van de risicokaart ter plaatse van het plangebied voor het nieuwe hoogspanningsstation als de beoogde ondergrondse hoogspanningsverbinding.
Afbeelding 4.2: Uitsnede risicokaart ter plaatse van station en indicatief kabeltracé (plangebied: zwarte lijn, bron: Risicokaart.nl)
Het hoogspanningsstation ligt niet in de directe nabijheid van risicovolle inrichtingen. Wel zijn rondom het plangebied enkele buisleidingen voor aardgastransport- en brandstofleidingen gelegen. Langs de noordelijke grens van het plangebied ligt een Defensieleiding (DPO). Ten zuiden van het plangebied liggen twee aardgastransportleidingen van Gasunie. Omdat met de realisatie van het hoogspanningsstation geen kwetsbare objecten worden gerealiseerd, en geen grote groepen mensen zich langere tijd op het terrein ophouden, behoeft het groepsrisico niet onderbouwd te worden. De ligging van het hoogspanningsstation nabij of in gebieden waar een leiding voor transport van gevaarlijke stoffen aanwezig is, zorgt niet voor extra veiligheidsrisico's.
Een hoogspanningsstation valt niet onder het externe veiligheidsbeleid en wordt niet benoemd in het Bevi. De veiligheidsrisico's van een hoogspanningsstation zijn zeer klein. Een toets aan het Bevi is dan ook niet van toepassing.
Met betrekking tot de ligging in de nabijheid van buisleidingen voor gevaarlijke stoffen, wordt voorafgaand aan de werkzaamheden afstemming gezocht met de leidingeigenaren. Het aspect externe veiligheid vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van het plan.
Voor het hoogspanningsstation en een mogelijk kabeltracé is een vooronderzoek naar de mogelijke aanwezigheid van niet gesprongen conventionele explosieven verricht (Bijlage 6). Het onderzoeksgebied bestaat uit de onderzochte potentiële kabeltracés en de locatie waarbinnen het nieuwe hoogspanningsstation kan worden gerealiseerd.
In de studie naar niet gesprongen explosieven (NGE) is antwoord gegeven op drie kernvragen:
1. Is het onderzoeksgebied of delen hiervan betrokken geweest bij oorlogshandelingen en is er daardoor sprake van een verhoogd risico op het aantreffen van Conventionele Explosieven oftewel verdacht gebied?
Op basis van het geraadpleegde bronnenmateriaal zijn er feitelijke en positioneerbare gegevens achterhaald die erop wijzen dat delen van het onderzoeksgebied betrokken zijn geweest bij oorlogshandelingen. Vanwege de vele bombardementen op de spoorlijn en Rijksweg parallel aan het onderzoeksgebied, is een gedeelte van het onderzoeksgebied aangemerkt als verdacht op het aantreffen van afgeworpen munitie. De als verdacht aangemerkte locaties zijn weergegeven in onderstaande afbeelding.
2. Zijn er gebeurtenissen (contra-indicaties) die een aanwijzing vormen dat een (mogelijk verdacht) gebied als onverdacht kan worden aangemerkt?
Voor de onderzoekstracés en onderzoeksgebieden zijn geen contra-indicaties achterhaald.
3. Indien er sprake is van verdacht gebied wat is dan de (sub)soort, hoeveelheid, verschijningsvorm van de vermoede Conventionele Explosieven?
Binnen de afgebakende risicogebieden is de mogelijkheid op het aantreffen van afwerpmunitie met de kalibers 250lbs, 500lbs en 1000lbs aanwezig.
Afbeelding 4.3: Onderzoeksgebied NGE (bron: Bijlage 6, ECG)
Met onderhavig bestemmingsplan wordt het hoogspanningsstation planologisch mogelijk gemaakt. In het noordoosten van het plangebied is sprake van een verdacht verklaarde locatie. Bij uitvoering van de werkzaamheden wordt het opsporingproces binnen het plangebied voortgezet middels een risicoanalyse, waarin de definitieve ontwikkelingsplannen, de naoorlogse opsporingswerkzaamheden en tenslotte de verticale afbakening kunnen worden vastgesteld.
Betekenis voor het bestemmingsplan
Hoewel een risico bestaat tot het aantreffen van niet-gesprongen explosieven in het plangebied, vormt dit geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan. Voorafgaand aan de uitvoering van de werkzaamheden, wordt nader onderzoek verricht naar de feitelijke aanwezigheid en ligging van niet-gesprongen explosieven. De initiatiefnemers zijn voornemens eventueel aangetroffen munitie te laten ruimen door experts. Inzake het onderdeel veiligheid, wordt gewerkt volgens de hiervoor geldende veiligheidsnormen. Hierom wordt geconcludeerd dat dit onderdeel zowel de technische als de financiële uitvoerbaarheid van het plan niet in de weg zit.
De spanning op de draden van een hoogspanningsverbinding veroorzaakt onder andere een magnetisch veld. De sterkte van het magnetische veld in de buurt van een hoogspanningsverbinding hangt af van de stroom door de draden, de afstand tot de draden en de fasevolgorde van de draden. De magnetische veldsterkte wordt uitgedrukt in tesla of microtesla (één miljoenste deel van een tesla). Voor bovengrondse hoogspanningsverbindingen heeft TenneT zich geconformeerd aan:
en;
Deze documenten zijn te vinden op de website van het RIVM. Het advies is om zo veel als redelijkerwijs mogelijk is, te vermijden dat nieuwe situaties ontstaan waarbij kinderen (0-15 jaar) langdurig verblijven in het gebied rond bovengrondse hoogspanningsverbindingen waarbinnen het jaargemiddelde magneetveld hoger is dan 0,4 microtesla (de magneetveldzone). Het gaat hierbij om woningen, scholen, crèches en kinderopvangplaatsen (aangeduid als: gevoelige bestemmingen).
Betekenis voor het bestemmingsplan
Voor de bepaling van de magnetische velden afkomstige van het hoogspanningsstation is een voorbereidend onderzoek naar magneetvelden uitgevoerd (Bijlage 7).
Door de Europese commissie worden grenswaarden aanbevolen voor de blootstelling van burgers aan elektrische en magnetische velden. Deze grenswaarden gelden ook als aanbeveling in Nederland en voor 50 Hz magnetische velden bedraagt deze 100 microtesla.
Uit de uitgevoerde studie blijkt dat in de beoogde eindsituatie de 100 microtesla magneetveldcontour geheel en ruim binnen de hekwerken van het onderstation blijft en daarmee niet in de buurt komt van gevoelige functies.
Bij de berekening van de 100 microtesla magneetveldcontour is uit gegaan van een worst-case situatie, waarbij alle stroomvoerende geleiders maximaal belast worden. Dit is een situatie die in de praktijk niet voor zal komen. De op deze wijze bepaalde omvang van de 100 microtesla magneetveldcontour kan dus gezien worden als een veilig en toekomstbestendig maximum.
Onderdeel van een goede ruimtelijke ordening is het effect van een beoogd nieuw project op de verkeersstructuur en het parkeren in en rondom het plangebied.
Betekenis voor het bestemmingsplan
Het hoogspanningsstation zal enkel toegankelijk zijn voor bestemmingsverkeer (onderhoud/werk). Met de ontwikkeling van het hoogspanningsstation is nauwelijks sprake van verkeerstoename. Het hoogspanningsstation wordt ontsloten via een toegangsweg op de bestaande weg parallel aan het spoor.
De functie 'hoogspanningsstation' is niet opgenomen in de Nota Parkeernormen 2019 van de gemeente Zuidplas en deze functie is ook niet opgenomen in de CROW publicatie 381 'Toekomstbestendig parkeren'. Omdat op het hoogspanningsstation slechts sporadisch personen verblijven en de parkeerbehoefte dus minimaal is, volstaat een beperkt aantal parkeerplaatsen op eigen terrein. De netbeheerders (Tennet, Liander en Stedin) voorzien elk in circa zes parkeerplaatsen op eigen terrein.
Verkeer en parkeren vormen geen belemmering voor de ontwikkeling van het hoogspanningsstation.
Water is een belangrijk thema in de ruimtelijke ordening. Door verstandig om te gaan met het water kan verdroging en wateroverlast (waaronder ook risico van overstromingen e.d.) voorkomen worden en de kwaliteit van het water hoog gehouden worden.
Op Rijksniveau en Europees niveau zijn de laatste jaren veel plannen en wetten gemaakt met betrekking tot water. De belangrijkste hiervan zijn het Waterbeleid voor de 21e eeuw, de Waterwet en het Nationaal Waterplan.
Waterbeleid voor de 21e eeuw
De Commissie Waterbeheer 21e eeuw heeft advies uitgebracht over het toekomstige waterbeleid in Nederland. De adviezen van de commissie staan in het rapport 'Anders omgaan met water, Waterbeleid voor de 21ste eeuw' (WB21). De kern van het rapport WB21 is dat water de ruimte moet krijgen, voordat het die ruimte zelf neemt. In het Waterbeleid voor de 21e eeuw worden twee principes (drietrapsstrategieën) voor duurzaam waterbeheer geïntroduceerd:
Waterwet
De Waterwet regelt het beheer van oppervlaktewater en grondwater en verbetert ook de samenhang tussen waterbeleid en ruimtelijke ordening. Daarnaast levert de Waterwet een flinke bijdrage aan kabinetsdoelstellingen zoals vermindering van regels, vergunningstelsels en administratieve lasten. Een belangrijk gevolg van de Waterwet is dat de aloude vergunningstelsels uit de voorheen afzonderlijke waterbeheerwetten zijn gebundeld. Dit resulteert in één vergunning, de watervergunning.
Nationaal Waterplan
Op basis van de Waterwet is het Nationaal Waterplan vastgesteld door het kabinet. Dit Nationaal Waterplan geeft de hoofdlijnen, principes en richting van het nationale waterbeleid in de planperiode 2016-2021, met een vooruitblik richting 2050. Het Nationaal Waterplan richt zich op bescherming tegen overstromingen, beschikbaarheid van voldoende en schoon water en de diverse vormen van gebruik van water. Het geeft maatregelen die in de periode 2016-2021 genomen moeten worden om Nederland ook voor toekomstige generaties veilig en leefbaar te houden en de kansen die water biedt te benutten.
Waterbeheerplan Hoogheemraadschap van Schieland en de Krimpenerwaard
Het beleid van het Hoogheemraadschap van Schieland en de Krimpenerwaard (verder: HHSK) is vastgelegd in het Waterbeheerplan HHSK 2016-2021, de Keur van Schieland en de Krimpenerwaard, algemene regels bij de Keur, peilbesluiten, leggers en andere documenten. In deze documenten heeft HHSK de hoofdlijnen van het beleid voor de taken van het waterschap met betrekking tot de waterveiligheid, het oppervlaktewater- en grondwaterbeheer, het beheer van afvalwaterketen en emissies, en het wegenbeheer in de Krimpenerwaard vastgelegd. HHSK streeft ernaar om samen met gemeenten als partners op te trekken. Er moet worden ingezet op intensief overleg met gemeentebesturen voor het kunnen realiseren van projecten. De ruimtelijke ordening en de waterhuishouding moeten in onderlinge relatie worden ontwikkeld. Op basis van ervaring en deskundigheid adviseert HHSK over de mogelijkheden voor een duurzaam watersysteem.
De laatste jaren is het inzicht gegroeid dat op een duurzamer wijze met het stedelijk waterbeheer dient te worden omgegaan, mede gezien de klimaatveranderingen. Aandachtspunten voor het duurzame stedelijk waterbeheer zijn het minimaliseren van wateroverlast, het realiseren van voldoende waterberging waarbij zoveel mogelijk een ecologische inrichting wordt nagestreefd, het verantwoord afkoppelen van verhard oppervlak en het voorkomen van diffuse verontreinigingen door toepassing van duurzame bouwmaterialen.
De visie is uitgewerkt in een concreet maatregelenplan:
In zijn algemeenheid geldt dat voor aanpassingen aan het bestaande waterhuishoudingsysteem bij het hoogheemraadschap vergunning dient te worden aangevraagd op grond van de Keur, tenzij voor de activiteit algemene regels van toepassing zijn.
Beleid Waterberging bij ruimtelijke ontwikkelingen 2012
De Verenigde Vergadering van het hoogheemraadschap heeft op 27 juni 2012 het Beleid Waterberging bij ruimtelijke ontwikkelingen 2012 vastgesteld. Dit beleid heeft tot doel om ongewenste effecten van verhardingstoename op het watersysteem te voorkomen. Een belangrijk ongewenst effect van verhardingstoenamen is de versnelde afvoer van neerslag.
Voor verschillende ruimtelijke ontwikkelingen zijn voorwaarden beschreven om de te verwachten effecten op het watersysteem te compenseren.
Watertoets
De 'watertoets' is een instrument dat waterhuishoudkundige belangen expliciet en op evenwichtige wijze laat meewegen bij het opstellen van ruimtelijke plannen en besluiten. Het is geen technische toets, maar een proces dat de initiatiefnemer van een ruimtelijk plan en de waterbeheerder in een zo vroeg mogelijk stadium met elkaar in gesprek. De watertoets bestaat uit twee onderdelen:
Betekenis voor het bestemmingsplan
In het kader van de beoogde ontwikkeling en in relatie met de beoogde compensatie van toegenomen oppervlakteverharding, is initiatiefnemer in overleg met het hoogheemraadschap van Schieland en Krimpenerwaard.
Geohydrologie
Ten behoeve van de geplande uitbreiding van het hoogspanningsnet in de Zuidplaspolder is er een geohydrologische quickscan uitgevoerd (Bijlage 8). Op basis van dit onderzoek worden de volgende conclusies getrokken en aanbevelingen gedaan:
Voor de aanleg van ondergrondse kabels op het terrein van het station en de bouw van het station zelf, is bemaling noodzakelijk. In de quickscan is een eerste indeling gemaakt in gebieden. Daarbij is onderscheid gemaakt in 4 klassen:
Voor het hoogspanningsstation is klasse D van toepassing. Ter plaatse van het hoogspanningsstation wordt tot maximaal 2,05 m-mv ontgraven. De grondwaterstand bedraagt circa 0,5 m onder maaiveld. Uitgegaan wordt van een ontwatering tot 2,5 m-mv. De grondwaterstand dient dan tijdelijk met 2,0 m worden verlaagd. Ter plaatse van het hoogspanningsstation is voornamelijk sprake van een klei-ondergrond. Vooralsnog wordt uitgegaan van een ontgraving onder talud. Bij ontgraving van 2,05 m-mv kan verwacht worden dat een spanningsbemaling noodzakelijk is. Op basis van de huidige gegevens kan na aanleg van de grondverbetering de spanningsbemaling worden beëindigd.
Opbarsten dient voorkomen te worden. Om dit risico beter af te kaderen, is aanvullend onderzoek en zijn aanvullend locatiespecifieke berekeningen noodzakelijk. Met name de spanningsbemaling levert een hoog debiet op. Bovendien is het spanningswater ijzerrijk waardoor dit niet zomaar geloosd kan worden.
Voorts betreft dit een gebied met zoet water. Een retourbemaling voor het spanningswater ligt voor de hand. Zowel een lozing met ontijzering als een retourbemaling brengt duidelijk hoge kosten met zich mee. Door voldoende onderzoek kan enerzijds het risico beter worden ingeschat en beheerst, anderzijds levert dit een optimalisatie op waardoor onnodig hoge kosten worden voorkomen.
Geconcludeerd wordt dat, voor een definitieve toetsing of een melding volstaat, een effectenstudie noodzakelijk is. Op voorhand lijken er mogelijkheden te zijn om de bemaling onder een melding uit te voeren, voor de zekerheid wordt geadviseerd om nog uit te gaan van een vergunning.
Waterveiligheid
Het station wordt niet aangelegd in of in de nabijheid van een waterstaatswerk of bijhorende beschermingszone.
Op grond van de overstromingsrisicokaart (www.risicokaartnederland.nl), kan worden gesteld dat voor het plangebied geen grote kans (herhalingskans van eens in de tien jaar) tot overstromingen geldt. Wel bestaat een middelgrote kans (herhalingskans van eens in de 100 jaar) op overstromingen. Wanneer zich in dit geval een overstroming voordoet, bedraagt de maximale waterdiepte minder dan 0,5 meter (zie onderstaande afbeeldingen). Bij een 'kleine kans' (herhalingskans van eens in de 1000 jaar) is sprake van een maximale waterdiepte van tussen de 0,5 en 2 meter. In het geval van 'buitengewone omstandigheden' (herhalingskans van eens in de 10.000 jaar) bedraagt de maximale waterdiepte op de zuidelijke punt van het plangebied maximaal 2 tot 5 meter en voor een klein deel 1,5 tot 2 meter. Er bevinden zich geen inwoners in het plangebied.
Hoogheemraadschap van Schieland en Krimpenerwaard hanteert haart eigen modellen met betrekking tot waterveiligheid. Hieruit volgt dat het inundatiepeil ter hoogte van de stationslocatie bij benadering uitkomt op 0,70 m boven het huidige maaiveldniveau. Bij een calamiteit langs de Hollandse IJssel bij Moordrecht is een inundatiepeil berekend van 3,60 meter in geval van 'buitengewone omstandigheden'.
Afbeelding 4.4: overstromingsrisico plangebied (middelgrote kans, max waterdiepte minder dan 0.5 meter)
Afbeelding 4.5: overstromingsrisico plangebied (kleine kans, max waterdiepte tussen 0.5 en 2 meter)
Afbeelding 4.6: overstromingsrisico plangebied (buitengewone omstandigheden, max waterdiepte maximaal 5 meter)
Het station ligt in de Zuidplaspolder. Omdat voornoemde maximale waterdieptes onder vergelijkbare omstandigheden voor grote delen van west Nederland gelden, wordt het risico, gezien nut en noodzaak van het voornemen, acceptabel geacht. Wel wordt het risico zoveel mogelijk ingeperkt door het terrein op te hogen. Een en ander in samenspraak met het hoogheemraadschap
Archeologie
In 1992 is in Valletta (Malta) het Europees Verdrag inzake de bescherming van het archeologisch erfgoed (Verdrag van Malta) ondertekend. Het Verdrag van Malta voorziet in bescherming van het Europees archeologisch erfgoed onder meer door de risico's op aantasting van dit erfgoed te beperken. Per 1 juli 2016 is de Erfgoedwet ingegaan totdat de Omgevingswet in werking treedt. De Erfgoedwet bundelt bestaande wet- en regelgeving voor behoud en beheer van het cultureel erfgoed in Nederland. Onder andere de Monumentenwet is hierin opgegaan. Op basis van de Erfgoedwet zijn mogelijke (toevals)vondsten bij het verrichten van werkzaamheden in de bodem altijd beschermd. Artikel 5.10 lid 1 van de Erfgoedwet stelt namelijk: 'Degene die anders dan bij het verrichten van opgravingen een vondst doet waarvan hij weet dan wel redelijkerwijs moet vermoeden dat het een archeologische vondst betreft, meldt dit zo spoedig mogelijk bij Onze Minister'.
Cultuurhistorie
Goede ruimtelijke ordening betekent dat er een integrale afweging plaatsvindt van alle belangen die effect hebben op de kwaliteit van de ruimte. Een van die belangen is de cultuurhistorie. Ruimtelijke plannen zijn een belangrijk instrument om cultuurhistorische waarden in een gebied te beschermen.
Per 1 januari 2012 is in het kader van de modernisering van de monumentenzorg (MOMO) in het Besluit ruimtelijke ordening van het rijk opgenomen dat gemeenten bij het maken van ruimtelijke plannen rekening moeten houden met cultuurhistorische waarden.
Betekenis voor het bestemmingsplan
Ten behoeve van de beoogde ontwikkeling van het hoogspanningsstation Zevenhuizen/Zuidplaspolder en een mogelijk tracé van de ondergrondse hoogspanningsverbinding is er een archeologisch bureauonderzoek uitgevoerd (Bijlage 9).
Wat betreft de uitvoering van werkzaamheden binnen het plangebied, wordt geadviseerd om ter plekke van zones met een hoge archeologische verwachting geen bodemingrepen uit te voeren dieper dan de vrijgestelde dieptes. Hierdoor zullen eventueel aanwezige archeologische waarden in situ behouden blijven. Ter hoogte het hoogspanningsstation, die is gelegen in een stroomrug, betekent dit geen bodemingrepen dieper dan 2,5 meter beneden maaiveld en met een groter oppervlak dan 1.000 m2.
Daar waar deze aanpassing niet of maar deels mogelijk blijkt, dient in deze zone met een hoge archeologische verwachting en met bodemingrepen die verwachte archeologische waarden zullen verstoren, dan wel vernietigen, een inventariserend veldonderzoek in de vorm van een verkennend booronderzoek uitgevoerd te worden.
In het kader van dit bestemmingsplan wordt nog geen verkennend booronderzoek uitgevoerd. Voor de gronden waar onderhavig plan voorziet in enkelbestemmingen, is de archeologische dubbelbestemming uit het bestemmingsplan 'Parapluherziening Archeologie' overgenomen in voorliggend plan. Daarmee is geborgd dat voor de gebieden met een hoge archeologische verwachting verkennend booronderzoek moet worden uitgevoerd indien de vrijgestelde dieptes en oppervlaktes worden overschreden.
De beoogde ontwikkeling heeft geen effecten op cultuurhistorisch waardevolle elementen in de nabijheid van het plangebied.
Het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb) en de bijbehorende Regeling externe veiligheid buisleidingen (Revb) zijn op 1 januari 2011 in werking getreden. Het Bevb regelt onder andere welke veiligheidsafstanden moeten worden aangehouden rond buisleidingen met gevaarlijke stoffen.
Voor leidingen waardoor transport van gevaarlijke stoffen plaatsvindt, zijn regels opgenomen in het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb). Dergelijke leidingen moeten conform het bepaalde in het Bevb in bestemmingsplannen worden voorzien van een beschermende regeling.
Naast deze leidingen kan echter ook sprake zijn van andere kabels en leidingen, waaraan geen (of beperkte) externe veiligheidsrisico's zijn verbonden, maar die wel planologisch relevant zijn. Het betreft onder andere hoogspanningsverbindingen en rioolpersleidingen. Ook voor dergelijke leidingen kan in bestemmingsplannen een passende regeling worden opgenomen.
Betekenis voor het bestemmingsplan
In de nabijheid van het plangebied, liggen twee aardgastransportleidingen van Gasunie en een brandstofleiding van DPO. Het station zal worden ontsloten met onder meer een 150 kV hoogspanningsverbinding die een leidingstrook met daarin een gasleiding en waterleiding zal kruisen. Bij de aanleg van de ondergrondse hoogspanningsverbinding wordt rekening gehouden met de belangen van de aanwezige kabels en leidingen in het plangebied. Hierover vindt afstemming plaats met de beheerders van de betreffende kabels en leidingen.
De diverse milieuaspecten vormen geen belemmering voor het planvoornemen. Onderhavig bestemmingsplan past binnen de gestelde kaders.
Het bestemmingsplan is opgesteld conform de Regeling standaarden ruimtelijke ordening 2012 (Rsro 2012). Dit houdt in dat het bestemmingsplan is opgesteld volgens de StandaardVergelijkbare Bestemmingsplannen 2012 (SVBP), de verbeelding is getekend conform Informatiemodel Ruimtelijke Ordening 2012 (IMRO 2012) en wordt uitgewisseld volgens de conventies van de Standaard Toegankelijkheid Ruimtelijke Instrumenten (STRI2012).
De regels zijn gebaseerd op de Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen (SVBP 2012).
De regels zijn onderverdeeld in 4 hoofdstukken, te weten:
In Artikel 1 ('Begrippen') is een omschrijving gegeven van de in het bestemmingsplan gebruikte begrippen. Deze worden opgenomen om interpretatieverschillen te voorkomen. Vervolgens is in Artikel 2 ('Wijze van meten') een omschrijving gegeven van de te gebruiken wijze van meten.
Dit hoofdstuk bevat artikelen waarin regels zijn opgenomen betreffende de op de verbeelding voorkomende bestemmingen en de op de verbeelding aangegeven aanduidingen met betrekking tot de toegestane (hoofd)bebouwing. Bij de opbouw van deze regels is, voor zover voorkomend binnen de verschillende bestemmingen, de indeling overeenkomstig de SVBP 2012 aangehouden:
De in dit bestemmingsplan opgenomen bestemmingen worden hieronder achtereenvolgens toegelicht.
Bedrijf-Nutsvoorziening
Deze bestemming in Artikel 3 maakt de realisatie van het nieuwe hoogspanningsstation mogelijk.
Groen
Deze bestemming in Artikel 4 is opgenomen ten behoeve van de landschappelijke inpassing van het nieuwe station.
Leiding Brandstof
Deze dubbelbestemming in Artikel 5 duidt de ligging van de huidige leiding(en) en borgt een veilige ligging hiervan. Om dit laatste doel te bewerkstelligen zijn bouw- en aanlegregels opgenomen.
Leiding Gas
Deze dubbelbestemming in Artikel 6 duidt de ligging van de huidige leiding(en) en borgt een veilige ligging hiervan. Om dit laatste doel te bewerkstelligen zijn bouw- en aanlegregels opgenomen.
Leiding - Hoogspanning
Deze dubbelbestemming in Artikel 7 is enerzijds nodig om de ondergrondse hoogspanningsverbinding aan te kunnen leggen en anderzijds om deze, na aanleg, te beschermen. Om dit laatste doel te bewerkstelligen zijn bouw- en aanlegregels opgenomen.
Waarde - Archeologie - 3
Deze dubbelbestemming in Artikel 8 is opgenomen voor bescherming en veiligstelling van archeologische waarden.
In hoofdstuk 3 van de regels is een aantal standaardregels opgenomen, te weten de anti-dubbeltelregel, algemene bouwregels, algemene aanduidingsregels, algemene afwijkingsregels, algemene wijzigingsregels, algemene procedureregels en overige regels.
Artikel 5 Anti-dubbeltelregel
De anti-dubbeltelregel is opgenomen om te voorkomen dat, wanneer volgens een bestemmingsplan bepaalde gebouwen en bouwwerken niet meer dan een bepaald deel van een bouwperceel mogen beslaan, het opengebleven terrein niet nog eens meetelt bij het toestaan van een ander gebouw of bouwwerk, waaraan een soortgelijke eis wordt gesteld.
Artikel 6 Overige regels
Dit artikel bevat de van toepassing verklaring. Dit betekent dat, voor zover de dubbelbestemmingen en aanduidingen uit het onderhavig bestemmingsplan samenvallen met de onderliggende bestemmingsplannen, de regels van die bestemmingen van toepassing blijven, met dien verstande dat de dubbelbestemmingen en aanduidingen uit het onderhavig bestemmingsplan prevaleren boven de regels uit de onderliggende bestemmingsplannen.
Artikel 15 Overgangsrecht
In dit artikel is onder meer aangegeven dat de bestaande bouwwerken dan wel vergunde rechten tot het oprichten van een bouwwerk worden gerespecteerd, ook al wijken deze af van het onderhavige bestemmingsplan. Deze bouwwerken mogen gedeeltelijk worden vernieuwd en veranderd. Het is dus niet toegestaan om een bouwwerk af te breken en geheel te vernieuwen.
In geval het bouwwerk door een calamiteit verloren is gegaan, mag wel tot gehele nieuwbouw worden overgegaan, mits de omgevingsvergunning voor het bouwen binnen een termijn van twee jaren na de calamiteit is aangevraagd. Deze bouwwerken mogen voorts nog, met maximaal 10% worden uitgebreid.
De overgangsbepalingen ten aanzien van bouwwerken zijn niet van toepassing op bebouwing die reeds in strijd was met het voor het onderhavige bestemmingsplan ter plekke van kracht zijnde plan. Voor gebruik van gronden en opstallen is eveneens bepaald dat het strijdig gebruik mag worden gecontinueerd. Een uitzondering wordt echter gemaakt voor het gebruik dat reeds strijdig was met het voor het onderhavige bestemmingsplan ter plekke van kracht zijnde plan. Verandering van het gebruik is niet toegestaan tenzij de afwijking naar haar aard en omvang niet wordt vergroot.
Artikel 16 Slotregel
In dit artikel is de benaming van het bestemmingsplan opgenomen.
Bij een bestemmingsplanwijziging dient op grond van artikel 6.12 Wet ruimtelijke ordening inzicht te worden gegeven in de economische uitvoerbaarheid. Tevens verplicht de Wro dat bepaalde plankosten op de initiatiefnemer kunnen worden verhaald. Het gaat hierbij om de plankosten en de kosten van ontwikkelingen die de gemeente redelijkerwijs moet maken, zoals de aanleg van voorzieningen van openbaar nut.
Op grond van artikel 6.12 van de Wro dient de gemeenteraad een exploitatieplan vast te stellen voor gronden waarop een bouwplan zoals in het Bro is omschreven is voorgenomen. Het vaststellen van een exploitatieplan is niet nodig indien:
Betekenis voor het bestemmingsplan
Onderhavig bestemmingsplan maakt de aanleg van een hoogspannningsstation mogelijk. De kosten van de aanleg en instandhouding en het risico komen voor rekening van de initiatiefnemer(s). Gelet op het voorgaande is het kostenverhaal anderszins verzekerd. Er bestaat hierdoor geen noodzaak tot het opstellen van een exploitatieplan.
Door wijzigingen van de planologische bestemming en de bijbehorende regels, kan er voor belanghebbenden schade als gevolg van waardedaling ontstaan. Deze schade wordt planschade genoemd. De grondslag voor de tegemoetkoming in planschade wordt gevormd door afdeling 6.1 van de Wro. Tegemoetkoming is aan de orde indien schade ontstaat in de vorm van inkomensderving of vermindering van de waarde van een onroerende zaak door een wijziging van het planologisch regime, die leidt tot een planologisch nadeel voor een belanghebbende. Overigens leidt niet ieder planologisch nadeel tot (voor vergoeding in aanmerking komende) schade. Een tegemoetkoming wordt toegekend voor zover de schade redelijkerwijs niet voor rekening van de aanvrager behoort te blijven en voor zover de tegemoetkoming niet voldoende anderszins verzekerd is. Dit laatste is bijvoorbeeld aan de orde bij de vestiging van zakelijke rechten en de verwerving van objecten. In deze gevallen is sprake van een volledige schadeloosstelling, inclusief een tegemoetkoming in planschade. De planschade is op die manier anderszins verzekerd.
De gemeente Zuidplas sluit een anterieure overeenkomst met de initiatiefnemers over de eventuele kosten als gevolg van verzoeken om tegemoetkoming in planschade. Deze overeenkomst wordt gesloten voordat het bestemmingsplan wordt vastgesteld. Initiatiefnemers verzorgen voor eigen rekening en risico de aanleg van het station. Er zijn geen kosten voorzien voor de gemeente. Het sluiten van een exploitatieovereenkomst is daarom niet nodig. Ook kan afgezien worden van een exploitatieplan zoals bedoeld in artikel 6.12 Wro. Het bestemmingsplan wordt hiermee economisch uitvoerbaar geacht.
Conclusie
Het plan wordt economisch gezien uitvoerbaar geacht.
Het ontwerpbestemmingsplan is in het kader van het overleg ex artikel 3.1.1 Bro toegezonden aan de voorgeschreven bestuurlijke partners. Het ontwerpbestemmingsplan heeft gelijktijdig voor een ieder gedurende zes weken ter inzage gelegen. Omwonenden en overige belanghebbenden zijn geïnformeerd over het plan. Naar aanleiding van de terinzagelegging zijn 105 zienswijzen en vier vooroverlegreacties ingediend. De Nota Zienswijzen en Vooroverleg is als Bijlage 10 bij de toelichting opgenomen. Hierin is ook opgenomen in hoeverre en op welke wijze deze zienswijzen hebben geleid tot aanpassing van het plan.
Na de ter inzagelegging wordt het plan door de gemeenteraad vastgesteld. Na vaststelling start de beroepstermijn van zes weken. Belanghebbenden die een zienswijze hebben ingediend, kunnen gedurende deze termijn tegen het plan in beroep gaan. Na de beroepstermijn treedt het bestemmingsplan in werking.