direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Oranjelaan 24 b en 26, Den Hoorn
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.1842.bp15DH03-va01

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding

Het perceel Oranjelaan 26 in Den Hoorn was in het verleden in gebruik als woonperceel met vrijstaande woning. Na sloop van de woning als noodschoollokatie met verharde pleinen en onlangs nog ten behoeve van een tijdelijk kinderdagverblijf met pleinen. Nu het kinderdagverblijf is verdwenen is men voornemens ter plaatse woningbouw te realiseren. Dit voornemen is reeds mogelijk in het geldende bestemmingsplan, waarin de gronden een woonbestemming hebben. Op basis van deze bestemming mag één woning gebouwd worden. Nu is echter het initiatief ontstaan om niet één, maar twee woningen te bouwen op dit perceel. Bovendien bestaat de wens om voor de toekomstige woningen een goot- en bouwhoogte te hanteren van 6 m respectievelijk 10 m. Dit is hoger dan de maximale maatvoering die in het geldende plan bepaald is (goothoogte 4 m en bouwhoogte 9 m).

Omdat dit in strijd is met het geldende bestemmingsplan is voorliggend bestemmingsplan opgesteld. Het doel van dit plan is de bouw van de twee woningen op deze locatie juridisch-planologisch te regelen. In de toelichting wordt onder andere aangetoond dat de beoogde ontwikkeling niet in strijd is met de beginselen van een goede ruimtelijke ordening.

1.2 Ligging plangebied

Het plangebied betreft het perceel Oranjelaan 24b en 26 in Den Hoorn. De locatie ligt ca. 500 m ten noordoosten van het centrum van Den Hoorn. Zie figuur 1.1 voor de ligging van het plangebied in groter en kleiner verband.

afbeelding "i_NL.IMRO.1842.bp15DH03-va01_0001.png"

Figuur 1.1 Ligging plangebied

De directe omgeving bestaat uit een woongebied met enkele maatschappelijke functies. De gemeentegrens van Delft ligt ongeveer 300 m oostelijker.

1.3 Vigerend bestemmingsplan

Ter plaatse geldt het bestemmingsplan 'Den Hoorn', vastgesteld op 24 september 2009. In onderstaand figuur is een uitsnede van de plankaart te zien ter plaatse van het plangebied.

afbeelding "i_NL.IMRO.1842.bp15DH03-va01_0002.png"

Figuur 1.2 Uitsnede vigerende bestemmingsplan 'Den Hoorn'

De bestemming is 'Wonen'. Het perceel is niet voorzien van een bouwvlak, wat betekent dat woningen in of achter de gevellijn (rood gestippeld) moeten worden gebouwd. De diepte van een hoofdgebouw bedraagt maximaal 15 m. Verder mogen er in het hele vlak, dus met inbegrip van de gronden ten noorden van het plangebied, maximaal twee woningen worden gebouwd. Eén van de woningen is reeds gebouwd, waardoor er nog een bouwrecht voor ten hoogste één woning resteert. Om die reden is het initiatief om twee woningen te bouwen in strijd met het plan: in de uiteindelijke situatie zullen er drie woningen binnen het bestemmingsvlak aanwezig zijn. Het is echter wel wenselijk om twee woningen te bouwen: vanwege economische omstandigheden is de behoefte aan vrijstaande woningen gering.

Verder is er sprake van een archeologische verwachtingswaarde, hierover meer in paragraaf 4.2. De maximum goot- en bouwhoogte van de (toekomstige) woningen mag respectievelijk ten hoogste 4 en 9 meter bedragen. Dit is de tweede strijdigheid, aangezien voor de toekomstige woningen uitgegaan wordt van respectievelijk 6 en 10 m. Ten slotte bepaalt de aanduiding 'specifieke bouwaanduiding - 5' dat woningen vrijstaand of twee-aaneengeschakeld gebouwd mogen worden.

1.4 Leeswijzer

Het bestemmingsplan 'Oranjelaan 24 b en 26, Den Hoorn' bestaat uit een toelichting, de verbeelding en de regels. De toelichting vormt het niet-juridisch bindende onderdeel van het bestemmingsplan en beoogt op heldere wijze uiteen te zetten welke afwegingen ten grondslag liggen aan de regeling en welke aspecten in de overweging zijn betrokken. Ten behoeve hiervan is de toelichting als volgt opgebouwd:

  • Hoofdstuk 2 geeft een weergave van de bestaande en toekomstige situatie;
  • Hoofdstuk 3 vat de relevante beleidsstukken samen;
  • Hoofdstuk 4 toont de uitgevoerde onderzoeken op gebied van milieu, verkeer, bodem, archeologie, ecologie etc.;
  • Hoofdstuk 5 geeft een uitleg bij de regels die bij dit plan behoren;
  • Hoofdstuk 6 maakt de uitvoerbaarheid van het plan inzichtelijk;
  • Tot slot bevat de toelichting een aantal bijlagen behorende bij de uitgevoerde onderzoeken zoals omschreven in Hoofdstuk 4.

Hoofdstuk 2 Bestaande en toekomstige situatie

2.1 Inleiding

In dit hoofdstuk de beoogde ontwikkeling beschreven. Daartoe wordt eerst een beschrijving van de bestaande situatie gegeven. Vervolgens wordt aan de hand van de stedenbouwkundige kaders een beeld gegeven van de toekomstige situatie.

2.2 Bestaande situatie

Het plangebied is in de huidige situatie braakliggend en grotendeels onverhard. De oppervlakte is ongeveer 1.500 m². Figuur 2.1 geeft een impressie van het plangebied. De bebouwing van het tijdelijke kinderdagverblijf was op dat moment nog aanwezig.

afbeelding "i_NL.IMRO.1842.bp15DH03-va01_0003.png"

Figuur 2.1: impressie van het plangebied, gezien vanaf de Oranjelaan

De locatie ligt ca. 500 m ten noordoosten van het centrum van Den Hoorn in een omgeving met voornamelijk woonfuncties. Het betreft een relatief jonge woonwijk met een afwisseling van laagbouw en (middel)hoogbouw. Het merendeel bestaat uit rijwoningen, maar er zijn ook vrijstaande woningen te vinden. Op het perceel direct ten noorden van het plangebied staat een vrijstaande woning met een goot- en bouwhoogte van respectievelijk 3 en 6 m.

2.3 Toekomstige situatie

Het noordelijke kavel heeft een oppervlakte van 575 m² en het zuidelijke kavel een oppervlakte van 568 m². In de toekomstige situatie zal het perceel bebouwd worden met twee woningen. De exacte positionering en verschijningsvorm van de woningen ligt echter nog niet vast, omdat uitgegaan wordt van kavelpaspoorten. Kopers mogen zelf een architect in de arm nemen om de woning te ontwerpen, mits voldaan wordt aan de randvoorwaarden, zoals deze in voorliggend plan juridisch zijn geborgd. Deze zijn als volgt.

maximale goothoogte   6 m  
maximale bouwhoogte   10 m  
inhoudsmaat hoofdgebouw twee-onder-één kap of twee vrijstaande woningen   1.000 m3  
inhoudsmaat één hoofdgebouw vrijstaand   1.500 m3  
afstand hoofdgebouw tot de zijdelingse perceelsgrens   - bij vrijstaand: minimaal 2 m
- bij twee-onder-één-kap: aan een zijde minimaal 2 m  
maximale goothoogte aan/uitbouwen   conform vergunningvrij bouwen  
maximale bouwhoogte aan/uitbouwen   conform vergunningvrij bouwen  
maximale goothoogte bijgebouwen   conform vergunningvrij bouwen  
maximale bouwhoogte bijgebouwen en overkappingen   conform vergunningvrij bouwen  
maximale oppervlakte bijgebouwen   conform vergunningvrij bouwen  

De bovenstaande regels zijn vertaald in de bestemmingsregels en verbeelding van dit plan. Zo is de bouwenvelop vertaald in een bouwvlak op de verbeelding en zijn de hoogtes aangegeven door middel van een maatvoeringsaanduiding.

Parkeren geschiedt aan de achterzijde van de kavels. Hier worden minimaal twee parkeerplaatsen op het kavel aangelegd. De parkeerplaatsen worden ontsloten door het doodlopende gedeelte van de Oranjelaan dat aan de noordoostelijke zijde van de kavels loopt. De voordeuraansluiting van één woning komt aan de doorgaande Oranjelaan, de andere aan de zijde woning krijgt een ontsluiting via het fietspad. De gronden aan de voorzijde van de woning die in eigendom zijn van de gemeente worden ingericht als groenstrook, niet zijnde een voortuin. Deze gronden worden in dit bestemmingsplan dan ook bestemd als 'Groen'. Figuur 2.3 betreft tenslotte een mogelijk eindbeeld op basis van de stedenbouwkundige randvoorwaarden.

afbeelding "i_NL.IMRO.1842.bp15DH03-va01_0004.png"

Figuur 2.3: Mogelijk eindbeeld

2.4 Ruimtelijke consequenties en beeldkwaliteit

De exacte ruimtelijke consequenties zijn pas duidelijk wanneer het plan gerealiseerd is. De stedenbouwkundige randvoorwaarden die zijn opgenomen in voorliggend bestemmingsplan zorgen er in combinatie met het bepaalde in de welstandnota in ieder geval voor dat de toekomstige bebouwing in overeenstemming is met de omgeving.

De voorgenomen herontwikkeling leidt in ieder geval tot een kwaliteitswinst ter plaatse. De huidige invulling van het perceel, bestaande uit braakliggende grond maakt plaats voor één of twee woningen. De functie wonen past binnen het omliggende gebied, dat overwegend een woonfunctie heeft. Qua opzet heeft de omgeving een divers karakter. Er staan geschakelde woningen in een traditionele verkaveling, deels is bij deze woningen sprake van verschillende rooilijnen. De bouwhoogte en goothoogte bedraagt 6 meter respectievelijk 10 meter.

Het plangebied ligt aan het einde van een wigvormig park. Dit park is qua schaal afwijkend van de rest van de wijk. Ook de bebouwing is groter, met dien verstande, dat deze richting het plangebied toe in hoogte afneemt. Het plangebied vormt daarmee een overgang tussen twee schaalniveaus. Een invulling met één of twee losstaande volumes, waarbij tevens een relatie wordt gezocht met de bestaande woning op perceel Oranjelaan 26a. Aan de voorzijde wordt door het behouden van de groenstrook de parkstrip in de wijk gebracht. Het gebruik van verspringende gevels versterkt het beeld.

Door de beoogde ontwikkeling krijgt een nu (deels) braakliggend kavel op een gunstige locatie binnen Den Hoorn een invulling die in overeenstemming is met de directe omgeving. Hierdoor wordt de stedenbouwkundige samenhang van de kern versterkt.

Geconcludeerd kan worden dat er geen sprake is van negatieve ruimtelijke consequenties.

Hoofdstuk 3 Ruimtelijk beleid

3.1 Inleiding

In dit hoofdstuk is de ontwikkeling die dit bestemmingsplan mogelijk maakt, namelijk de toevoeging van één extra woning, getoetst aan de voor het plangebied ruimtelijk relevante beleidskaders.

3.2 Nationaal beleid

Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (2012)

In de structuurvisie formuleert het Rijk vier hoofddoelen om Nederland concurrerend, bereikbaar, leefbaar en veilig te houden voor de middellange termijn (2028):

  • 1. het vergroten van de concurrentiekracht van Nederland door het versterken van de ruimtelijk-economische structuur van Nederland;
  • 2. het verbeteren, in stand houden en ruimtelijk zeker stellen van de bereikbaarheid waarbij de gebruiker voorop staat;
  • 3. het waarborgen van een leefbare en veilige omgeving waarin unieke natuurlijke en cultuurhistorische waarden behouden zijn;
  • 4. zorgvuldige afweging en transparante besluitvorming bij alle ruimtelijke en infrastructurele besluiten (ladder voor duurzame verstedelijking).

Ladder voor duurzame verstedelijking (SVIR/Bro)

De 'ladder voor duurzame verstedelijking' is in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR)

geïntroduceerd en vastgelegd als procesvereiste in het Besluit ruimtelijke ordening (Bro). Het Bro bepaalt dat voor onder meer bestemmingsplannen die nieuwe woningen mogelijk maken, de treden van deze ladder doorlopen moeten worden. Doel van de ladder voor duurzame verstedelijking is een goede ruimtelijke ordening in de vorm van een optimale benutting van de ruimte in stedelijke gebieden. Artikel 3.1.6 van het Bro luidt als volgt:

De toelichting bij een bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, voldoet aan de volgende voorwaarden:

  • 1. er wordt beschreven dat de voorgenomen stedelijke ontwikkeling voorziet in een actuele regionale behoefte;
  • 2. indien uit de beschrijving, bedoeld in onderdeel a, blijkt dat sprake is van een actuele regionale behoefte, wordt beschreven in hoeverre in die behoefte binnen het bestaand stedelijk gebied van de betreffende regio kan worden voorzien door benutting van beschikbare gronden door herstructurering, transformatie of anderszins, en;
  • 3. indien uit de beschrijving, bedoeld in onderdeel b, blijkt dat de stedelijke ontwikkeling niet binnen het bestaand stedelijk gebied van de betreffende regio kan plaatsvinden, wordt beschreven in hoeverre wordt voorzien in die behoefte op locaties die, gebruikmakend van verschillende middelen van vervoer, passend ontsloten zijn of als zodanig worden ontwikkeld.

Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro), 2012

Dit besluit bevat inhoudelijke regels van de rijksoverheid waaraan ruimtelijke besluiten moeten voldoen. Het Barro bevat regels over Project Mainportontwikkeling Rotterdam (Maasvlakte II), kustfundament, grote rivieren, Waddenzee en Waddengebied, defensie (militaire terreinen, munitie, militaire luchtvaart), erfgoed (Unesco). In 2012 is het Barro aangevuld met vrijwaringszones rijksvaarwegen (veiligheid), reserveringsgebieden hoofdwegen en hoofdspoorwegen (verbreding èn nieuwe wegen), elektriciteitsvoorziening (vestigingsplaatsen elektriciteitscentrales, kernenergiecentrales, hoogspanningsverbindingen), buisleidingen, de ecologische hoofdstructuur (EHS), de veiligheid van primaire waterkeringen en maximering van de verstedelijkingsruimte in het IJsselmeergebied. Ook is met deze aanvulling van het Barro een extra motiveringsplicht aan het Bro toegevoegd voor bestemmingsplannen met nieuwe stedelijke ontwikkelingen in verband met het onderwerp duurzame verstedelijking.

Beoogde ontwikkeling

De realisatie van twee woningen binnen de kern Den Hoorn is een relatief kleinschalige ontwikkeling. De SVIR en het Barro bevatten derhalve geen concreet beleid voor deze ontwikkeling. Wel is de ladder duurzame verstedelijking uit het Bro relevant. De ladder wordt hier onder doorlopen.

Actuele regionale behoefte

Tot 1 januari 2015 waren Midden-Delfland en een aantal andere gemeenten onderdeel van het samenwerkingsverband Stadsgewest Haaglanden. Haaglanden heeft echter per begin dit jaar haar werkzaamheden beëindigd, en is vanaf die datum opgegaan in de nieuwe Metropoolregio Rotterdam Den Haag (MRDH). Ten tijde van het Stadsgewest Haaglanden is een regionale woningbouwplanning opgesteld, als onderdeel van het Regionaal Structuurplan Haaglanden. De woningbouwplanning is gebaseerd op de groeiprognoses voor de periode 2009-2020. In de planning wordt gespecificeerd naar gemeente, project, termijn, aantal en woningtype.

De beoogde ontwikkeling is expliciet opgenomen in de lijst met woningbouwprojecten (Midden-Delfland, project 'Oranjelaan', 2015, twee woningen, eengezinswoningen). Omdat het project is opgenomen in het regionale programma kan geconcludeerd worden dat er sprake is van een actuele regionale behoefte. Overigens is er regiobreed behoefte aan 3.100 nieuwe woningen per jaar.

Herstructurering, transformatie of anderszins binnen het bestaand stedelijk gebied.

Het plangebied ligt in het bestaand stedelijk gebied en betreft een inbreidingslocatie. Dit is in lijn met de doelstellingen ten aanzien van duurzame verstedelijking. Het bepaalde onder '3' is daarom niet van toepassing.

Conclusie

Geconcludeerd kan worden dat het initiatief tot de bouw van een extra woning binnen het plangebied de ladder voor duurzame verstedelijking succesvol heeft doorlopen. De SVIR en het Barro bevatten geen concreet beleid voor deze ontwikkeling.

3.3 Provinciaal beleid

Visie Ruimte en Mobiliteit (2014)

De provincie stuurt op (boven)regionaal niveau op de inrichting van de ruimte in Zuid-Holland. De Visie ruimte en mobiliteit (VRM), vastgesteld op 9 juli 2014, geeft op hoofdlijnen sturing aan de ruimtelijke ordening en maatregelen op het gebied van verkeer en vervoer.

Hoofddoel van de VRM is het scheppen van voorwaarden voor een economisch krachtige regio. Dat betekent: ruimte bieden om te ondernemen, het mobiliteitsnetwerk op orde en zorgen voor een aantrekkelijke leefomgeving. De VRM bevat een nieuwe sturingsfilosofie. De kern daarvan is:

  • Ruimte bieden aan ontwikkelingen.
  • Aansluiten bij de maatschappelijke vraag naar woningen, bedrijfsterreinen, kantoren, winkels en mobiliteit.
  • Allianties aangaan met maatschappelijke partners.
  • Minder toetsen op regels en meer sturen op doelen.

Bij de VRM horen: de Visie ruimte en mobiliteit, de Verordening ruimte, het Programma ruimte en het Programma mobiliteit.

4 rode draden

In de VRM zijn 4 thema's te onderscheiden:

1. beter benutten en opwaarderen van wat er is,

2. vergroten van de agglomeratiekracht,

3. verbeteren van de ruimtelijke kwaliteit,

4. bevorderen van de transitie naar een water- en energie-efficiënte samenleving.

Hier onder volgt een opsomming van het beleid dat relevant is voor de beoogde ontwikkeling.

Beter benutten van bebouwde ruimte, maar ook nieuwe woon- en werklocaties daarbuiten

Beter benutten van de bebouwde ruimte krijgt ruimtelijk invulling door verdichting, herstructurering en binnenstedelijke transformatie. Eén van de instrumenten die de provincie hiervoor hanteert is de Ladder voor duurzame verstedelijking, zoals bedoeld in artikel 3.1.6. Bro. De provincie heeft deze ladder opgenomen in de verordening ruimte 2014.

Kwaliteitskaart: steden en dorpen

Elk dorp ontwikkelt zijn eigen identiteit en bouwt voort op haar karakteristieke structuur en ligging aan en in het landschap. Het dorp is deel van het omringende landschap, doordat onderliggende patronen herkenbaar zijn in de structuur van het dorp. Richtpunten die relevant zijn voor de beoogde ontwikkeling zijn als volgt:

  • Ontwikkelingen dragen bij aan de karakteristieke kenmerken/identiteit van stad, kern of dorp.
  • Ontwikkelingen dragen bij aan versterking van de stedelijke groen- en waterstructuur.
  • Cultuurhistorisch waardevolle gebouwen en stedenbouwkundige patronen worden behouden door ze waar mogelijk een functie te geven die aansluit bij de behoeften van deze tijd.

Beoogde ontwikkeling

De beoogde ontwikkeling voldoet aan het provinciale beleid ten aanzien van het zo efficiënt mogelijk benutten van de bebouwde ruimte. De bouw van de woningen kan immers aangemerkt worden als inbreiding of als herstructurering van een braakliggende locatie. Ook is de ladder uit het Bro succesvol doorlopen.

Ten aanzien van het beleid dat volgt uit de kwaliteitskaart het volgende. Den Hoorn is een rustige middelgrote kern met overwegend een woonfunctie. Het merendeel van de woningvoorraad bestaat uit grondgebonden woningen. Er is sprake van een dorps karakter. De bouw van twee vrijstaande woningen is in overeenstemming met het hierboven geschetste karakter van Den Hoorn. Aan de voorzijde van de woningen wordt een groenstrook aangelegd, die ook als zodanig bestemd zal worden. De groenstrook wordt onderdeel van de water- en groenstructuur die globaal gezien loopt van het hof van Delftpark in het noorden richting de Kickert in het zuiden. Door het aanleggen en bestemmen van de groenstrook wordt de nu ontbrekende schakel in deze structuur ingevuld. Ten slotte heeft de ontwikkeling geen invloed op het huidige stedenbouwkundige patroon, wel krijgen de nu braakliggende gronden een functie die aansluit bij de behoefte aan woningen binnen de kern en de regio.

Geconcludeerd kan worden dat het initiatief tot de bouw van twee woningen binnen het plangebied in lijn is met het provinciale beleid voor deze gronden.

Verordening ruimte 2014

In samenhang met de structuurvisie is de Verordening ruimte opgesteld. De regels in deze verordening zijn bindend en werken door in gemeentelijke bestemmingsplannen. Het volgende beleid is relevant voor het bestemmingsplan. Ook is per onderwerp onderbouwd dat de beoogde ontwikkeling voldoet aan het betreffende beleid.

Artikel 2.1.1 Regels voor de bebouwde ruimte en mobiliteit

lid 1: Ladder voor duurzame verstedelijking

Een bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, voldoet aan de volgende eisen:

  • a. de stedelijke ontwikkeling voorziet in een actuele behoefte, die zo nodig regionaal is afgestemd;
  • b. in die behoefte wordt binnen het bestaand stads- en dorpsgebied voorzien door benutting van beschikbare gronden door herstructurering, transformatie of anderszins, of
  • c. indien de stedelijke ontwikkeling niet binnen het bestaand stads- en dorpsgebied van de betreffende regio kan plaatsvinden, wordt gebruik gemaakt van locaties die,
    • 1. gebruikmakend van verschillende middelen van vervoer, passend ontsloten zijn of als zodanig worden ontwikkeld,
    • 2. passen in de doelstellingen en richtpunten van de kwaliteitskaart van de Visie ruimte en mobiliteit, waarbij artikel 2.2.1. van toepassing is, en
    • 3. zijn opgenomen in het Programma ruimte, voor zover het gaat om locaties groter dan 3 hectare.

Toetsing

De in de verordening opgenomen ladder is grotendeels gelijk aan de ladder die is opgenomen in het Bro. Alleen het bepaalde onder 'c' verschilt. Omdat de eerste twee treden succesvol doorlopen zijn is toetsing aan de derde trede niet meer nodig. In paragraaf 3.2 is de ladder reeds succesvol doorlopen. Een verwijzing naar die passage volstaat dus.

Artikel 2.2.1 Ruimtelijke kwaliteit

Lid 1 Ruimtelijke kwaliteit bij nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen

Een bestemmingsplan kan voorzien in een nieuwe ruimtelijke ontwikkeling, onder de volgende voorwaarden ten aanzien van ruimtelijke kwaliteit:

  • a. de ruimtelijke ontwikkeling past binnen de aard en schaal van het gebied en voldoet aan de richtpunten van de kwaliteitskaart (inpassen);
  • b. als de ruimtelijke ontwikkeling qua aard of schaal niet past binnen het gebied (aanpassen), wordt deze uitsluitend toegestaan mits de ruimtelijke kwaliteit per saldo ten minste gelijk blijft door:
    • 1. zorgvuldige inbedding van de ontwikkeling in de omgeving, rekening houdend met de relevante richtpunten van de kwaliteitskaart, en
    • 2. het zo nodig treffen van aanvullende ruimtelijke maatregelen zoals bedoeld in het derde lid;
  • c. als de ruimtelijke ontwikkeling qua aard en schaal niet past binnen het gebied (transformeren), wordt deze uitsluitend toegestaan mits de ruimtelijke kwaliteit van de nieuwe ontwikkeling is gewaarborgd door:
    • 1. een integraal ontwerp, waarin behalve aan de ruimtelijke kwaliteit van het gebied ook aandacht is besteed aan de overgang naar de omgeving en de fasering in ruimte en tijd, alsmede rekening is gehouden met de relevante richtpunten van de kwaliteitskaart, en
    • 2. het zo nodig treffen van aanvullende ruimtelijke maatregelen zoals bedoeld in het derde lid.

Toetsing

De locatie is op de kwaliteitskaart aangewezen als 'steden en dorpen'. In de passage met betrekking tot de provinciale structuurvisie is reeds aangetoond dat de ontwikkeling voldoet aan de richtlijnen die verbonden zijn aan dit onderwerp. Zodoende is er sprake van inpassing en is het bepaalde onder 'b' en 'c' niet van toepassing voor deze ontwikkeling.

Conclusie

De beoogde ontwikkeling is in lijn met het beleid van de kwaliteitskaart uit de VRM en met de bepaling uit de VR. Door de beoogde ontwikkeling krijgt een nu (deels) braakliggend kavel op een gunstige locatie binnen Den Hoorn een invulling die in overeenstemming is met de directe omgeving. In samenhang met de stedenbouwkundige randvoorwaarden wordt de identiteit en de gebruikswaarde van de kern verder versterkt.

Het provinciaal beleid staat de bouw van de twee woningen niet in de weg.

3.4 Gemeentelijk beleid

Structuurvisie Midden-Delfland 2025 (2011)

In de structuurvisie van de gemeente is aangegeven dat de woningbouwopgave tot 2025 van 220 tot 440 woningen ligt, bovenop de bestaande projecten. Deze opgave zal binnen de bestaande dorpen moeten worden opgevangen, daar er in het buitengebied geen plaats voor is. Het uitgangspunt is woningen met twee bouwlagen en een kap. Het voornemen om twee van deze woningen te bouwen binnen het plangebied geeft invulling aan het woonbeleid uit de structuurvisie.

Woonvisie Midden - Delfland 2010-2025 (2010)

De woonvisie is een nadere uitwerking van de structuurvisie Vitale Dorpen Midden-Delfland 2025 (speerpunt 'wonen voor het leven') en vormt een belangrijke basis voor de toekomst van de dorpen. De verwachting op basis van prognoses is dat tot 2025 zowel het aantal inwoners als het aantal huishoudens toeneemt in Midden-Delfland. Het aantal zelfstandige huishoudens neemt volgens de CBS-prognose met circa 1.400 toe van ongeveer 6.640 in 2009 tot ruim 8.000 in 2025.

De woonvisie bevat als veranderopgave een totaal van 1.020 tot 1.220 extra te bouwen woningen (gemiddeld 70 tot 80 woningen per jaar). De beoogde woningen zullen in de categorie 'koop middelduur' of 'koop duur' gaan vallen. In deze categorieën is respectievelijk behoefte aan 300-360 en 201-250 woningen in de periode 2010-2025. Van de totale woningbouwopgave van 1020 tot 1220 woningen zijn er circa 800 woningen opgenomen (gepland) in concrete nieuwbouwprojecten die zijn vastgesteld of zich in de initiatieffase bevinden. De locatie maakt onderdeel uit van deze planning (zie ook paragraaf 3.2).

Dit bestemmingsplan is dus in lijn met dit beleidsstuk.

Welstandsnota Midden-Delfland (2010)

De Welstandsnota bevat richtlijnen ten aanzien van de uitstraling of het ontwerp van nieuwbouwplannen. Het doel is het waarborgen van de ruimtelijke kwaliteit en de burger inzicht geven in de eigenschappen die van belang zijn bij het opstellen en indienen van een bouwplan. In de nota wordt gewerkt met welstandsgebieden waarvoor verschillende eisen gelden. Zie figuur 3.1.

afbeelding "i_NL.IMRO.1842.bp15DH03-va01_0005.png"

Figuur 3.1 Uitsnede welstandsgebiedkaart Den Hoorn (bron: Welstandsnota)

Het plangebied ligt in het welstandsgebied 'woongebied Den Hoorn'. De waarde van het woongebied is vooral gelegen in het rustige beeld van de straten en het groen van bomen en voortuinen.

Voor het gebied geldt dat gebouwen deel uitmaken van een stedenbouwkundig patroon. Het is daarom van belang dat rooilijnen aan de voorzijde van rijenwoningen behouden blijven. Als uitzondering worden de verspreid over het gebied voorkomende vrijstaande woningen genoemd. Deze woningen kunnen onderling verspringende rooilijnen hebben en variëren in architectonische uitwerking, materiaal en of kleurgebruik. Wat betreft massa wordt bij voorkeur uitgesproken voor 1 of 2 lagen met een zadeldak.

De beoogde ontwikkeling past binnen bovengenoemde uitgangspunten.

Conclusie

De beoogde ontwikkeling is in lijn met de relevante beleidsdocumenten.

Hoofdstuk 4 Onderzoek

4.1 Inleiding

In dit hoofdstuk wordt de ontwikkeling die in dit bestemmingsplan beschreven is getoetst aan de relevante sectorale aspecten. In onderstaande paragrafen wordt verslag gedaan van de (bureau)onderzoeken die hiertoe hebben plaatsgevonden.

4.2 Archeologie

Wettelijk kader

In 1992 ondertekende Nederland mede het Verdrag van Valetta (Malta), met als doel de bescherming van het archeologisch erfgoed van Europa te bevorderen. In Nederland heeft dit geleid tot een herziening en aanvulling van verschillende wetten. Deze wijzigingswet (Wet op de Archeologische Monumentenzorg) werd op 1 september 2007 van kracht.

De belangrijkste artikelen uit het Verdrag van Malta die in de Nederlandse wetgeving zijn overgenomen zijn dat het archeologisch erfgoed zoveel mogelijk ter plekke (in situ) dient te worden behouden (artikel 4), dat het archeologisch erfgoed deel uitmaakt van de belangenafweging in het kader van ruimtelijke ordening (artikel 5) en het 'veroorzakersprincipe' (artikel 6). Het veroorzakersprincipe betekent dat de verstoorder verantwoordelijk is voor het vroegtijdig (laten) uitvoeren van noodzakelijk archeologisch (voor)onderzoek en de financiering daarvan.

Het bestemmingsplan

Aan artikel 5 uit het Verdrag van Malta wordt invulling gegeven dmv artikelen 38, 39 en 40 uit de Monumentenwet, waarin is bepaald dat het archeologisch erfgoed beschermd moet worden middels het bestemmingsplan. Gemeentes moeten bij het vaststellen daarvan rekening houden met de bekende en te verwachten archeologische waarden. Deze krijgen een archeologische (mede)bestemming, die wordt vermeld in de toelichting, wordt begrensd in de verbeelding (plankaart) en wordt voorzien van regels die gekoppeld zijn aan een vergunningstelsel.

 

In artikel 41a van de Monumentwet is bepaald dat artikelen 39, 40 en 41, 1e lid, niet van toepassing zijn op plangebieden met een oppervlakte kleiner dan 100 m2. Bij grotere projecten moet het archeologisch belang altijd worden meegewogen. Gemeenten kunnen, onderbouwd, van deze grens afwijken. De gemeente Midden-Delfland wijkt op de gemeentelijk archeologische beleidskaart (2010) zowel naar boven als beneden af van de gestelde 100 m2.

Archeologiebeleid Midden-Delfland

De gemeentes in Nederland zijn verantwoordelijk voor het behoud van het archeologisch bodemarchief. Om op verantwoorde en transparante wijze afwegingen te kunnen maken, is gemeentelijk archeologiebeleid wenselijk. Midden-Delfland beschikt sinds 2010 over een archeologische beleidsnota. Belangrijk hierbij is de gemeentelijke archeologische beleidskaart, die wordt gebruikt als basis voor het bestemmingsplan. De beleidskaart is gebaseerd op gedetailleerde kennis van de lokale landschapsontwikkeling, cultuurhistorie en het bodemarchief. Dit komt tot uiting in vijf periode-specifieke archeologische verwachtingskaarten die tonen op welke locaties resten uit bepaalde perioden worden verwacht. Op de beleidskaart worden deze verwachtingen vertaald naar verwachtingszones en gekoppeld aan concrete vrijstellingsgrenzen. Bodemverstorende werkzaamheden die deze grenzen niet overschrijden worden op voorhand vrijgesteld van de verplichting tot het doen van archeologisch onderzoek. Zo wordt een goede balans bereikt tussen de verwachte aanwezigheid van archeologische resten en de voorwaarden die worden verbonden aan bodemverstorende activiteiten.

Onderzoek

Op de archeologische beleidskaart van de gemeente Midden-Delfland ligt het plangebied in een zone met een lage archeologische verwachting en is archeologisch onderzoek verplicht bij ingrepen groter dan 200 m² en dieper dan 40 cm –mv. Dit is tevens bepaald in de archeologische dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie - 2' die op de gronden ligt. Vanwege de verwachtingswaarde is een archeologisch bureau- en verkennend booronderzoek uitgevoerd (zie Bijlage 2). Hieruit blijkt het volgende.

Uit het bureauonderzoek blijkt dat het plangebied ligt nabij een getijdengeul van het Gantelsysteem, die is ontstaan en opgevuld met zand en sterk zandige kleilagen vanaf de midden ijzertijd. Na het droogvallen van het landschap heeft deze geul mogelijk als gevolg van differentiële klink als inversie rug in het landschap gelegen. Archeologisch onderzoek op de Gantel Laag heeft aangetoond dat in de Romeinse tijd dergelijke locaties in gebruik waren als akkerland of weidegrond en dat nederzettingen aanwezig kunnen zijn. Op 1,1 kilometer ten noorden van het plangebied is een boerderij opgegraven uit de late 11e/ begin 12e eeuw. Waarschijnlijk betrof het een terpje. Het landschap lijkt als gevolg van vernatting minder geschikt te zijn geweest voor bewoning in de vroege middeleeuwen en in de periode na de overstromingen van 1134/1135. Na 1134/1135 zijn boerderijen mogelijk naar de dijken verplaatst. In de nieuwe tijd is het plangebied lange tijd in gebruik geweest als weide en later als tuinbouwgrond. Vanaf 1958 hebben diverse gebouwen binnen het plangebied gestaan.

Uit het verkennend booronderzoek is gebleken dat het plangebied is opgehoogd met tenminste 80 cm zand. Hieronder ligt plaatselijk een bouwvoor van 30 cm dik. Vanaf 110 cm -mv kunnen nog archeologische waarden in het plangebied aanwezig zijn. Een eventuele vondstlaag is hierbij opgenomen in de bouwvoor en derhalve niet meer door middel van booronderzoek op te sporen. Indien geen graafwerkzaamheden voorzien zijn dieper dan 110 cm -mv dan wordt aanbevolen om geen archeologisch vervolgonderzoek uit te voeren. Zijn wel graafwerkzaamheden voorzien dieper dan 110 cm dan dient rekening te worden gehouden met een archeologisch vervolgonderzoek door middel van een gravend onderzoek. Heipalen ten behoeve van reguliere woningbouw vormen een dermate geringe bodemverstoring dat het archeologisch erfgoed hierdoor niet verstoord wordt en dit geen aanleiding is voor vervolgonderzoek.

Conclusie

Er zijn geen graafwerkzaamheden voorzien die dieper gaan dan 110 cm -mv. Om die reden is het uitvoeren van archeologisch vervolgonderzoek niet noodzakelijk in het kader van de beoogde ontwikkeling en staat dit aspect de bouw van de woningen niet in de weg.

Bij graafwerkzaamheden dieper dan 110 cm-mv en een dicht palenplan wordt een archeologisch vervolgonderzoek door middel van proefsleuven aanbevolen om een uitspraak te kunnen doen over de aan- of afwezigheid van een vindplaats binnen het plangebied. De adviseur van de gemeente Midden-Delfland heeft aangegeven te werken met een bufferzone van 20 cm. Hieruit volgt dat een vervolgonderzoek noodzakelijk is bij graafwerkzaamheden dieper dan 90 cm. De archeologische verwachtingswaarde blijft daarentegen dus even goed aanwezig. Daarom blijft de archeologische dubbelbestemming Waarde - Archeologie 2 gehandhaafd, maar met dien verstande dat onderzoek pas noodzakelijk is bij ingrepen dieper dan 90 cm -maaiveld.

4.3 Cultuurhistorie

Toetsingskader

Goede ruimtelijke ordening betekent dat er een integrale afweging plaatsvindt van alle belangen die effect hebben op de kwaliteit van de ruimte. Een van die belangen is de cultuurhistorie.

Onderzoek en conclusie

Het plangebied is braakliggend. Er is geen sprake van cultuurhistorische waarden. Ook in de omgeving zijn geen cultuurhistorische waarden aanwezig die door de ontwikkeling aangetast kunnen worden.

4.4 Verkeer

Verkeersstructuur

Ontsluiting gemotoriseerd verkeer

Het plangebied wordt ontsloten vanaf de een doodlopende zijstraat van de Oranjelaan. Via deze straat kan de doorgaande Oranjelaan bereikt worden, die vervolgens aansluit op de Hoornsekade. Via deze weg is de rest van de kern goed bereikbaar. Ook de A4 is binnen korte tijd te bereiken, de afstand tot deze snelweg via de bovengenoemde route is 2,5 km.

De wegen in Midden-Delfland zijn conform Duurzaam Veilig gecategoriseerd. Zo heeft de Oranjelaan ter hoogte van het plangebied een maximumsnelheid van 30 km/h.

Openbaar vervoer

De dichtstbijzijnde openbaar vervoerhalte, op loopafstand van het plangebied, is de bushalte 'RK Kerk'. Deze halte ligt aan de Hoorneseweg. Vanuit hier zijn verbindingen met Delft en Maasland.

Langzaam verkeer

De ontsluiting voor het langzaam verkeer is grotendeels gelijk aan die voor het gemotoriseerd verkeer. Belangrijk verschil is echter dat er een snelle verbinding is via de Hoornsekade en de Buitenwatersloot richting Delft, waar men met de auto voor om moet omrijden.

Verkeersgeneratie en verkeersafwikkeling

Op basis van de kencijfers uit CROW-publicatie 317 'Verkeer en parkeren' hebben twee vrijstaande koopwoningen op deze locatie een verkeersgeneratie van 17,2 motorvoertuigen per weekdag. De bestaande verkeersstructuur kan deze toename zonder problemen afwikkelen. Overigens kan opgemerkt worden dat de vorige functie op deze locatie, een tijdelijk kinderdagverblijf, een grotere verkeersaantrekkende werking had.

Parkeren

Om de parkeerbehoefte te bepalen heeft de gemeente Midden-Delfland eigen parkeernormen vastgelegd in de Nota Parkeernormen 2012. In deze nota zijn parkeernormen, per kern van de gemeente Midden-Delfland, opgenomen waarmee berekend wordt hoeveel parkeerplaatsen minimaal op eigen terrein moeten worden aangelegd.

Voor woningen hanteert de gemeente Midden-Delfland een parkeernorm van 1,2 parkeerplaats per woning. Daarbij moet per woning 0,3 parkeerplaatsen extra gerekend worden voor bezoek, zodat per woning 1,5 parkeerplaatsen gerealiseerd dienen te worden. Voor twee woningen komt dit neer op een parkeerbehoefte van drie parkeerplaatsen. Er worden vier parkeerplaatsen aangelegd (zie ook paragraaf 2.3). Er wordt dus ruimschoots voldaan aan de minimale parkeernormen.

4.5 Wegverkeerslawaai

Het bestemmingsplan voorziet in twee nieuwe woningen aan de Oranjelaan 26 in Den Hoorn. Een woning is op grond van de Wet geluidhinder (Wgh) een geluidsgevoelige functie waarvoor, indien gelegen binnen de geluidszone van een (spoor)weg, akoestisch onderzoek uitgevoerd moet worden. De locatie ligt niet binnen wettelijke geluidszones van gezoneerde wegen of spoorwegen. De Oranjelaan is een 30 km/h-weg en is daarom op grond van de Wgh niet gezoneerd. In het kader van een goede ruimtelijke ordening wordt inzichtelijk gemaakt of sprake is van een aanvaardbaar akoestisch klimaat.

Toetsingskader

Normstelling

Langs alle wegen - met uitzondering van 30 km/h-wegen en woonerven- bevinden zich op grond van de Wet geluidhinder (Wgh) geluidszones waarbinnen de geluidhinder vanwege de weg getoetst moet worden. De breedte van de geluidszone is afhankelijk van het aantal rijstroken en van binnen- of buitenstedelijke ligging.

De geluidhinder wordt berekend aan de hand van de Europese dosismaat Lden (L day-evening-night). Deze dosismaat wordt weergegeven in dB. Deze waarde vertegenwoordigt het gemiddelde geluidsniveau over een etmaal.

Nieuwe situaties

Zoals gesteld zijn wegen met een maximumsnelheid van 30 km/h of lager op basis van de Wgh niet gezoneerd. Akoestisch onderzoek zou achterwege kunnen blijven. Op basis van jurisprudentie dient in het kader van een goede ruimtelijke ordening inzichtelijk te worden gemaakt of sprake is van een aanvaardbaar akoestisch klimaat. Indien dit niet het geval is, dient te worden onderbouwd of maatregelen ter beheersing van de geluidsbelasting aan de gevels noodzakelijk, mogelijk en/of doelmatig zijn.

Ter onderbouwing van de aanvaardbaarheid van de geluidsbelasting wordt bij gebrek aan wettelijke normen aangesloten bij de benaderingswijze die de Wgh hanteert voor gezoneerde wegen. Vanuit dat oogpunt wordt de voorkeursgrenswaarde en de maximale ontheffingswaarde als referentiekader gehanteerd. De voorkeursgrenswaarde van 48 dB geldt hierbij als richtwaarde en de maximale ontheffingswaarde van 63 dB als maximaal aanvaardbare waarde.

Krachtens artikel 110g van de Wet geluidhinder mag het berekende geluidsniveau van het wegverkeer worden gecorrigeerd in verband met de verwachting dat motorvoertuigen in de toekomst stiller zullen worden. Van de aftrek conform artikel 3.4 uit het Reken- en Meetvoorschrift 2012 is gebruik gemaakt.

Onderzoek

Rekenmethodiek en invoergegevens

Het akoestisch onderzoek is uitgevoerd volgens Standaard Rekenmethode I (SRM I) conform het Reken- en Meetvoorschrift Geluidhinder 2012. De berekeningen zijn opgenomen in Bijlage 1.

Voor de verkeersgegevens (intensiteiten per voertuigcategorie per dagdeel) van de Oranjelaan zijn aannames gedaan op basis van het aantal woon- en bedrijfspercelen waarvoor deze weg de verkeersontsluiting verzorgt. Voor de berekening van de geluidsbelasting aan de gevel dient te worden uitgegaan van de verkeersintensiteit tijdens de planhorizon van het bestemmingsplan. Daarom zijn deze verkeersintensiteiten geëxtrapoleerd naar het prognosejaar 2025. Daartoe is uitgegaan van een jaarlijkse autonome verkeersgroei van 1%. De wegdekverharding van de weg is ontleend aan beelden van Google Street View. Voor de wegdekverharding is uitgegaan van een uitvoering in klinkers (in keperverband). Voor de weg is uitgegaan van een standaard voertuigverdeling op een buurtverzamelweg [o.b.v. onderzoek 'Grenzen aan de groei', RBOI/Rho Adviseurs, 2009]. In tabel 1 zijn alle verkeersgegevens weergegeven.

Tabel 1: Verkeersgegevens in mvt/weekdagetmaal (afgerond op 50-tallen)

  Intensiteit 2015 (mvt/etmaal)   Intensiteit 2025 (mvt/etmaal)   Snelheidsregime   Wegdekverharding  
Oranjelaan   1.500   1.650   30 km/h   Klinkers (keper)  

Aan de hand van een situatietekening van het plangebied is de afstand van de wegas tot het bouwvlak van de woning bepaald. Deze is opgenomen in tabel 2.

Tabel 2: Afstand wegas tot bouwvlak woning

  Afstand tot woning (m)  
Oranjelaan   28,9  

Hierbij is voor de wegas uitgegaan van de locatie waar de meeste motorvoertuigen rijden. De kortste afstand tussen de Oranjelaan en de woning ligt in het doodlopende gedeelte van de weg. Er is dan ook gerekend met de wegas in de bocht van de Oranjelaan.

Resultaten

In tabel 3 is voor de Oranjelaan de geluidsbelasting ter plaatse van het bouwvlak van de woning weergegeven. Er is gerekend op de waarneemhoogtes 1,5 m, 4,5 m en 7,5 m.

Tabel 3: Geluidsbelasting op de woning

  1,5 m   4,5 m   7,5 m  
Oranjelaan   47 dB   48 dB   48 dB  

Op basis de geluidberekening blijkt dat de voorkeursgrenswaarde van 48 dB ter plaatse van de nieuwe woningen niet wordt overschreden. De hoogst optredende geluidsbelasting ten gevolge van de Oranjelaan bedraagt 48 dB op een waarneemhoogte van 4,5 en 7,5 m.

Conclusie

Op grond van de SRM I-methode is de geluidsbelasting ter plaatse van de nieuwe woningen ten gevolge van de Oranjelaan berekend. Daaruit blijkt dat de voorkeursgrenswaarde van 48 dB niet wordt overschreden. Aanvullende procedures in gevolge de Wet geluidhinder zijn niet noodzakelijk. Het aspect wegverkeerslawaai staat de ontwikkelingen niet in de weg.

4.6 Milieuhinder en omliggende bedrijven

Beleid en normstelling

In het kader van een goede ruimtelijke ordening is het van belang dat bij de aanwezigheid van bedrijven in de omgeving van milieugevoelige functies zoals woningen:

  • ter plaatse van de woningen een goed woon- en leefmilieu kan worden gegarandeerd;
  • rekening wordt gehouden met de bedrijfsvoering en milieuruimte van de betreffende bedrijven.

Om in de bestemmingsregeling de belangenafweging tussen bedrijvigheid en nieuwe woningen in voldoende mate mee te nemen, wordt in dit plan gebruikgemaakt van de VNG-publicatie Bedrijven en milieuzonering (editie 2009).

Onderzoek

Binnen het plangebied worden twee woningen gerealiseerd (er geldt ter plaatse reeds een woonbestemming). In de directe omgeving zijn geen bedrijven aanwezig die een beperking kunnen vormen voor het woon- en leefklimaat ter plaatse. Wel is ten zuiden van het plangebied een basisschool aanwezig. Conform de VNG-richtlijnen heeft een basisschool een richtafstand van 30 m, gerekend vanaf de grens van het schoolplein, in dit geval de grens van de bestemming Maatschappelijk. De afstand vanaf deze grens tot aan de perceelsgrens van de meest zuidelijke woning bedraagt minimaal 34 m (afhankelijk van de positionering van de woning op het kavel). Aan de richtafstand wordt dus voldaan.

Verder is er direct ten zuiden van het plangebied een kinderdagverblijf aanwezig. Een kinderdagverblijf heeft op basis van de VNG-publicatie eveneens een richtafstand van 30 m. De afstand tussen de maatschappelijke bestemmingsgrens van het kinderdagverblijf en de meest zuidelijke woning (in voorliggend plan: de bouwvlakgrens) bedraagt minimaal 7,6 m (afhankelijk van de positionering van de woning op het kavel). Aan de richtafstand wordt dus niet voldaan. Hierover het volgende.

Het kinderdagverblijf ligt in een redelijk dichtbebouwde woonwijk en is aan vrijwel alle zijden omgeven door woningen, zoals aan de zuidzijde, waar de woonbestemming direct grenst aan de maatschappelijke bestemming van het kinderdagverblijf. Hier is de afstand tussen het kinderdagverblijf en de betreffende woningen dus nog kleiner dan 7,6 m. Ter plaatse van deze woningen is sprake van een goed woon- en leefklimaat. Om die reden kan aangenomen worden dat dit ter plaatse van het plangebied ook het geval zal zijn, aangezien de afstand tussen de toekomstige woningen en het kinderdagverblijf daar groter is. Daarnaast kan ook nog aangevoerd worden dat de gronden waarop de toekomstige woningen komen reeds een woonbestemming hebben. Ten tijde van de realisatie van het kinderdagverblijf was dit ook al het geval, en destijds is beoordeeld dat de korte afstand tot de omliggende woningen en de woonbestemming binnen het plangebied, geen belemmering vormde.

Conclusie

Aan de richtafstand ten opzichte van de school wordt voldaan. Van de richtafstanden ten opzichte van het kinderdagverblijf wordt gemotiveerd afgeweken. Ter plaatse van het plangebied is sprake van een goed woon- en leefklimaat. Het aspect 'bedrijven en milieuzonering' staat de beoogde ontwikkeling niet in de weg.

4.7 Bodem

Beleid en normstelling

Op grond van het Bro dient in verband met de uitvoerbaarheid van een plan rekening te worden gehouden met de bodemgesteldheid in het plangebied. Bij functiewijzigingen dient te worden bekeken of de bodemkwaliteit voldoende is voor de beoogde functie en moet worden vastgesteld of er sprake is van een saneringsnoodzaak. In de Wet bodembescherming is bepaald dat indien de desbetreffende bodemkwaliteit niet voldoet aan de norm voor de beoogde functie, de grond zodanig dient te worden gesaneerd dat zij kan worden gebruikt door de desbetreffende functie (functiegericht saneren). Voor een nieuw geval van bodemverontreiniging geldt, in tegenstelling tot oude gevallen (voor 1987), dat niet functiegericht maar in beginsel volledig moet worden gesaneerd. Nieuwe bestemmingen dienen bij voorkeur te worden gerealiseerd op bodem die geschikt is voor het beoogde gebruik.

Onderzoek

Binnen het projectgebied is een historisch bodemonderzoek uitgevoerd ('Historisch onderzoek Oranjelaan Den Hoorn', Lankelma milieu, 23 april 2012). Het onderzoek is destijds uitgevoerd ten behoeve van het tijdelijke kinderdagverblijf dat op deze locatie aanwezig was. Uit het onderzoek blijkt dat er geen directe milieuhygiënische aanwijzingen zijn die een bezwaar vormen om de gronden te gebruiken als kinderdagvebrlijf. Het uitvoeren van een verkennend bodemonderzoek wordt om die reden niet noodzakelijk geacht. Een kinderdagverblijf is in dezelfde mate een bodemgevoelige functie als woningen, zodat de conclusie ook geldt voor het toekomstige gebruik ten behoeve van het wonen.

In het kader van de omgevingsvergunning voor het bouwen is ook bodemonderzoek uitgevoerd ('Verkennend bodemonderzoek Oranjelaan Den Hoorn', BMA Milieu, 30 april 2015, zie Bijlage 3). Hier uit blijk dat in de bodem en het grondwater lichte verontreinigingen zijn waargenomen. Hiervoor hoeft echter geen vervolgonderzoek plaats te vinden. De conclusie van het onderzoek luidt dan ook dat de milieuhygiënische kwaliteit van de bodem geen belemmering vormt voor de toekomstige woonfunctie.

Conclusie

De milieuhygiënische kwaliteit van de bodem is geschikt bevonden voor het toekomstige gebruik van de gronden. Het aspect 'bodem' staat de beoogde ontwikkeling niet in de weg.

4.8 Externe veiligheid

Beleid en normstelling

Bij ruimtelijke plannen dient ten aanzien van externe veiligheid naar verschillende aspecten te worden gekeken, namelijk:

  • bedrijven waar activiteiten plaatsvinden die gevolgen hebben voor de externe veiligheid;
  • vervoer van gevaarlijke stoffen over wegen, spoor, water of door buisleidingen.

Voor zowel bedrijvigheid als vervoer van gevaarlijke stoffen zijn twee aspecten van belang, te weten het plaatsgebonden risico (PR) en het groepsrisico (GR). Het PR is de kans per jaar dat een persoon dodelijk wordt getroffen door een ongeval, indien hij zich onafgebroken (dat wil zeggen 24 uur per dag gedurende het hele jaar) en onbeschermd op een bepaalde plaats zou bevinden. Het PR wordt weergegeven met risicocontouren rondom een inrichting dan wel infrastructuur. Het GR drukt de kans per jaar uit dat een groep van minimaal een bepaalde omvang overlijdt als direct gevolg van een ongeval waarbij gevaarlijke stoffen betrokken zijn. De norm voor het GR is een oriëntatiewaarde. het bevoegd gezag heeft een verantwoordingsplicht als het GR toeneemt en/of de oriëntatiewaarde overschrijdt.

Onderzoek

Uit de risicokaart (www.risicokaart.nl) blijkt dat in de omgeving van het plangebied geen risicovolle inrichtingen voorkomen die relevant zijn voor de risicosituatie in het plangebied. Daarnaast vindt er geen vervoer van gevaarlijke stoffen plaats over de weg, het water, het spoor of door buisleidingen. Figuur 4.2 betreft een uitsnede van de risicokaart.

afbeelding "i_NL.IMRO.1842.bp15DH03-va01_0006.png"

Figuur 4.2 Uitsnede risicokaart (bron: www.risicokaart.nl)

Het plan is in het kader van het wettelijk vooroverleg tevens voorgelegd aan de Veilgheidsregio Haaglanden. De reactie is opgenomen in Bijlage 4. De Veiligheidsregio concludeert dat de bouw van twee woningen in plaats van één woning conform het oorspronkelijk bestemmingsplan niet zorgt voor een significante toe- of afname van het huidige risico. Op basis daarvan is besloten om op het bestemmingsplan geen specifiek advies omtrent externe veiligheid uit te brengen, in verband met de aanwezigheid van de transportroutes gevaarlijke stoffen rijksweg A13 en A4. Deze bevinden zich op respectievelijk 3000 meter ten noordoosten en 1500 meter ten westen van het plangebied en worden gebruikt voor het vervoer van giftige vloeistoffen en giftige gassen. Voor de afweging over de eventueel te treffen maatregelen kan gebruik worden gemaakt van de maatregelen zoals deze in de 'Notitie Advisering EV' zijn opgenomen voor transportroutes gevaarlijke stoffen (giftige vloeistoffen en giftige gassen).

De Veiligheidsregio geeft aan dat het belangrijk is dat in de verdere uitwerking van het plangebied ook specifiek wordt gekeken naar de brandveiligheid. Hiervoor kunnen extra maatregelen nodig zijn. In het kader van de aanvraag voor omgevingsvergunning wordt bepaald of aanvullende maatregelen noodzakelijk zijn.

Geconcludeerd wordt dat het plan voldoet aan het beleid en de normstelling ten aanzien van externe veiligheid. Het aspect externe veiligheid staat de uitvoering van het plan niet in de weg.

4.9 Luchtkwaliteit

Beleid en normstelling

In het kader van een goede ruimtelijke ordening wordt bij het opstellen van een ruimtelijk plan uit het oogpunt van de bescherming van de gezondheid van de mens rekening gehouden met de luchtkwaliteit.

Het toetsingskader voor luchtkwaliteit wordt gevormd door hoofdstuk 5, titel 5.2 van de Wet milieubeheer (ook wel Wet luchtkwaliteit genoemd, Wlk). Dit onderdeel van de Wet milieubeheer (Wm) bevat grenswaarden voor zwaveldioxide, stikstofdioxide en stikstofoxiden, fijn stof, lood, koolmonoxide en benzeen. Hierbij zijn in de ruimtelijke ordeningspraktijk langs wegen vooral de grenswaarden voor stikstofdioxide (jaargemiddelde) en fijn stof (jaar- en daggemiddelde) van belang. De grenswaarden van de laatstgenoemde stoffen zijn in de volgende tabel weergegeven.

Tabel 4.2 Grenswaarden maatgevende stoffen Wm

stof   toetsing van   grenswaarde  
stikstofdioxide (NO2)   jaargemiddelde concentratie   40 µg/m³  
fijn stof (PM10)1)   jaargemiddelde concentratie   40 µg/m³  
  24-uurgemiddelde concentratie   max. 35 keer per jaar meer dan 50 µg/m³  
fijn stof (PM2,5)   jaargemiddelde concentratie   25 µg/m³  

1) Bij de beoordeling hiervan blijven de aanwezige concentraties van zeezout buiten beschouwing (volgens de bij de Wlk behorende Regeling beoordeling Luchtkwaliteit 2007)

Op grond van artikel 5.16 van de Wm kunnen bestuursorganen bevoegdheden die gevolgen kunnen hebben voor de luchtkwaliteit onder andere uitoefenen indien de bevoegdheden/ontwikkelingen niet leiden tot een overschrijding van de grenswaarden of de bevoegdheden/ontwikkelingen niet in betekenende mate bijdragen aan de concentratie in de buitenlucht.

Besluit niet in betekenende mate (nibm)

In dit Besluit is bepaald in welke gevallen een project vanwege de gevolgen voor de luchtkwaliteit niet aan de grenswaarden hoeft te worden getoetst. Hierbij worden 2 situaties onderscheiden:

  • een project heeft een effect van minder dan 3% van de jaargemiddelde grenswaarde NO2 en PM10 (= 1,2 µg/m³);
  • een project valt in een categorie die is vrijgesteld aan toetsing aan de grenswaarden; deze categorieën betreffen onder andere woningbouw met niet meer dan 1.500 woningen.

Onderzoek

De ontwikkeling betreft de realisatie van twee woningen. Deze ontwikkeling draagt in niet in betekende mate bij aan de luchtkwaliteit ter plaatse.

In het kader van een goede ruimtelijke ordening is een indicatie van de luchtkwaliteit ter plaatse van het plangebied gegeven. Dit is gedaan aan de hand van de monitoringstool (www.nsl-monitoring.nl) die bij het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit hoort. Uit de monitoringstool 2015, waarin gerapporteerd wordt over de jaren 2014,2015 en 2020 blijkt dat geen overschreiding van de grenswaarden voor de jaargemiddelde concentraties voor de stoffen NO2, PM10 en PM2,5 aanwezig zijn direct langs de Hoornsekade/Buitenwatersloot (als maatgevende doorgaande weg in de omgeving van het plangebied) De drempelwaarden voor het 24-uur gemiddelde grenswaarde voor PM10 wordt niet overschreden. Omdat direct langs deze wegen aan de grenswaarden wordt voldaan, zal dit ook ter plaatse van het plangebied het geval zijn. Concentraties luchtverontreinigende stoffen nemen immers af naarmate een locatie verder van de weg ligt.

Conclusie

Er wordt geconcludeerd dat het aspect luchtkwaliteit de uitvoering van het plan niet in de weg staat. Uit het oogpunt van luchtkwaliteit is sprake van een aanvaardbaar woon- en leefmilieu ter plaatse.

4.10 Planologisch relevante leidingen

Afwegingskader

Planologisch relevante leidingen en hoogspanningsverbindingen dienen te worden gewaarborgd. Tevens dient rond dergelijke leidingen rekening te worden gehouden met zones waarbinnen mogelijke beperkingen gelden. Planologisch relevante leidingen zijn leidingen waarin de navolgende producten worden vervoerd:

  • gas, olie, olieproducten, chemische producten, vaste stoffen/goederen;
  • aardgas met een diameter groter of gelijk aan 18 inch;
  • defensiebrandstoffen;
  • warmte en afvalwater, ruwwater of halffabrikaat voor de drink- en industriewatervoorziening met een diameter groter of gelijk aan 18 inch.

Onderzoek

Er zijn geen planologisch relevante buisleidingen, hoogspanningsverbindingen of straalpaden aanwezig. Met eventueel aanwezige overige planologisch gezien niet-relevante leidingen (zoals rioolleidingen, leidingen nutsvoorzieningen, drainageleidingen) in of nabij het plangebied hoeft in het bestemmingsplan geen rekening te worden gehouden.

In het plangebied zijn een persriool en een put aanwezig. Deze zijn buiten het bouwvlak gehouden. De gronden hiervan komen in eigendom van de gemeente Midden-Delfland. Daarmee is de bereikbaarheid en de bescherming van deze functies gegarandeerd.

Indien blijkt dat kabel- en/of leidingstracés van Westland Infra Netwerkbeheer BV worden verlegd of aangepast zal dit in een door de gemeente aangeboden tracé met schone grond geschieden.

Er wordt geconcludeerd dat het aspect kabels en leidingen de uitvoering van het plan niet in de weg staat.

4.11 Water

Waterbeheer en watertoets

De initiatiefnemer dient in een vroeg stadium overleg te voeren met de waterbeheerder over een ruimtelijke planvoornemen. Hiermee wordt voorkomen dat ruimtelijke ontwikkelingen in strijd zijn met duurzaam waterbeheer. Het plangebied ligt binnen het beheersgebied van het Hoogheemraadschap van Delfland, verantwoordelijk voor het waterkwantiteits- en waterkwaliteitsbeheer. Bij het tot stand komen van het plan wordt overleg gevoerd met de waterbeheerder over deze waterparagraaf. De opmerkingen van de waterbeheerder worden vervolgens verwerkt in deze waterparagraaf.

Beleid duurzaam stedelijk waterbeheer

Op verschillende bestuursniveaus zijn de afgelopen jaren beleidsnota's verschenen aangaande de waterhuishouding, allen met als doel een duurzaam waterbeheer (kwalitatief en kwantitatief). Deze paragraaf geeft een overzicht van de voor het plangebied relevante nota's, waarbij het beleid van het hoogheemraadschap en de gemeente nader wordt behandeld.

Europa:

  • Kaderrichtlijn Water (KRW)

Nationaal:

  • Nationaal Waterplan (NW)
  • Waterbeleid voor de 21ste eeuw (WB21)
  • Nationaal Bestuursakkoord Water (NBW)
  • Waterwet

Provinciaal

  • Provinciaal Waterplan
  • Provinciale Structuurvisie
  • Verordening Ruimte

Waterschapsbeleid

In het Waterbeheerplan 2010-2015 beschrijft het Hoogheemraadschap van Delfland de strategische keuzes, de doelen voor het waterbeheer en de financiële consequenties daarvan. De complexiteit van het gebied en de omvang van de noodzakelijke investeringen dwingen tot het stellen van prioriteiten. Het hoogheemraadschap gaat het beheer en onderhoud van het watersysteem optimaliseren en zal daarbij flink investeren in waterkwaliteit, waterkeringen en het voorkomen van wateroverlast en watertekort. Voor de zuiveringstechnische infrastructuur ligt de nadruk op beheren, onderhouden en optimaliseren.

In het kader van de afstemming van het waterbeleid met ontwikkelingen in de ruimtelijke ordening heeft het hoogheemraadschap in 2007 een Waterkansenkaart opgesteld. Deze Waterkansenkaart kan gezien worden als de nadere, gebiedsspecifieke uitwerking van de Deelstroomgebiedsvisie Midden-Holland.

Ten slotte is in 2012 de nieuwe Handreiking Watertoets vastgesteld. De nieuwe handreiking biedt gemeenten, adviesbureaus en projectontwikkelaars handvatten voor de invulling van proces en inhoud van de watertoets voor ruimtelijke plannen op gemeentelijk niveau. De handreiking bestaat uit een procesdeel en een inhoudelijk deel. In het procesdeel wordt ingegaan op het watertoetsproces voor ruimtelijke planvorming. Het inhoudelijk deel bevat de vertaling van het actuele beleid van Delfland in ruimtelijke zin.

Gemeentelijk beleid

Het Waterplan Midden-Delfland is een gebiedsgericht plan van de gemeente en het Hoogheemraadschap waarin samenhangende thema's rond waterbeheer aan bod komen. Ruimtelijke ontwikkelingen spelen hierbij een belangrijke rol. Ook ontwikkelingen als de Europese Kaderrichtlijn Water, landelijk beleid als het waterbeleid voor de 21e eeuw (WB21,)) en gemeentelijke plannen, zoals een gemeentelijk rioleringsplan, komen samen in het Waterplan. Het Waterplan bestaat uit drie fasen. De watervisie, het waterstructuurplan en het uitvoeringsplan. De watervisie geeft op hoofdlijnen de doelstelling aan op het gebied van waterbeheer in de gemeente Midden-Delfland.

De visie is uitgewerkt in het waterstructuurplan. Het waterstructuurplan geeft op kaart en in beschrijving weer wat de opgave in de polders van Midden-Delfland is. Bovendien maken de gemeente en Delfland afspraken over de wijze waarop de wateropgave wordt gerealiseerd. Concrete maatregelen en procesafspraken zijn gebundeld in het uitvoeringsprogramma van het waterplan.

Het Waterplan is slechts een van de plannen die in Midden-Delfland spelen. Het Waterplan is afgestemd met het Landschapsontwikkelingsplan 2025, de FES-proeftuin, KRW-gebiedsproces en andere ruimtelijke ontwikkelingen in het gebied.

Huidige situatie

Algemeen

Het plangebied ligt ten zuiden van het perceel Oranjelaan 26 in Den Hoorn. Het plangebied is braakliggend en onverhard. Er is geen water aanwezig.

Bodem en grondwater

Volgens de Bodemkaart van Nederland bestaat de bodem ter plaatse uit lichte klei met homogeen profiel. Er is sprake van grondwatertrap IV. Dat wil zeggen dat de gemiddeld hoogste grondwaterstand meer dan 0,40 m beneden maaiveld ligt en de gemiddeld laagste grondwaterstand varieert tussen de 0,80 m en 1,20 m beneden maaiveld.

Waterkwantiteit

Binnen en grenzend aan het plangebied is geen oppervlaktewater aanwezig.

Veiligheid en waterkeringen

Het plangebied is niet gelegen binnen de kern- of beschermingszone van een waterkering.

Afvalwaterketen en riolering

Het plangebied is aangesloten op het gemeentelijke rioolstelsel.

Toekomstige situatie

Algemeen

De ontwikkeling voorziet in de realisatie van twee woningen op een locatie waar voorheen een tijdelijk kinderdagverblijf was gevestigd. De beoogde ontwikkeling voorziet feitelijk niet in een toename van verharding, daar het plangebied in het verleden altijd verhard is geweest. Pas sinds kort is de verharding verwijderd en is het terrein braakliggend. Watercompenserende maatregelen zijn daarom niet aan de orde.

Watersysteemkwaliteit en ecologie

Ter voorkoming van diffuse verontreinigingen van water en bodem is het van belang om duurzame, niet-uitloogbare materialen te gebruiken, zowel gedurende de bouw- als de gebruiksfase.

Veiligheid en waterkeringen

De beoogde ontwikkeling heeft geen negatieve invloed op de waterveiligheid in de omgeving.

Afvalwaterketen en riolering

Conform de Leidraad Riolering en vigerend waterschapsbeleid is het voor nieuwbouw gewenst een gescheiden rioleringsstelsel aan te leggen zodat schoon hemelwater niet bij een rioolzuiveringsinstallatie terecht komt. Afvalwater wordt aangesloten op de bestaande gemeentelijke riolering. Voor hemelwater wordt de volgende voorkeursvolgorde aangehouden:

  • hemelwater vasthouden voor benutting,
  • (in-) filtratie van afstromend hemelwater,
  • afstromend hemelwater afvoeren naar oppervlaktewater,
  • afstromend hemelwater afvoeren naar AWZI.

Waterbeheer

Voor aanpassingen aan het bestaande watersysteem dient bij het hoogheemraadschap vergunning te worden aangevraagd op grond van de "Keur". Dit geldt dus bijvoorbeeld voor het graven van nieuwe watergangen, het aanbrengen van een stuw of het afvoeren van hemelwater naar het oppervlaktewater. In de Keur is ook geregeld dat een beschermingszone voor watergangen en waterkeringen in acht dient te worden genomen. Dit betekent dat binnen de beschermingszone niet zonder ontheffing van het hoogheemraadschap gebouwd, geplant of opgeslagen mag worden. De genoemde bepaling beoogt te voorkomen dat de stabiliteit, het profiel en/of de veiligheid wordt aangetast, de aan- of afvoer en/of berging van water wordt gehinderd dan wel het onderhoud wordt gehinderd. Ook voor het onderhoud gelden bepalingen uit de "Keur". Het onderhoud en de toestand van de (hoofd)watergangen worden tijdens de jaarlijkse schouw gecontroleerd en gehandhaafd.

Conclusie

De ontwikkeling heeft geen negatieve gevolgen voor het waterhuishoudkundige systeem ter plaatse.

4.12 Ecologie

Toetsingskader

Provinciale Verordening

Het rijksbeleid ten aanzien van de bescherming van soorten (flora en fauna) en de bescherming van de leefgebieden van soorten (habitats) is opgenomen in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR). De uitwerking van dit nationale belang ligt bij de provincies. De bescherming van gebieden die deel uitmaken van de EHS, alsmede de bescherming van beschermde landschapselementen en belangrijke weidevogelgebieden, is geregeld via de provinciale Verordening Ruimte. Wanneer er ruimtelijke ontwikkelingen in gebieden plaatsvinden die onderdeel zijn van de EHS of van beschermde landschapselementen en in belangrijke weidevogelgebieden, geldt het nee, tenzij-principe. Bij ruimtelijke ontwikkelingen moet compensatie plaatsvinden, wanneer er effecten optreden.

Normstelling

Flora- en faunawet

Voor de soortenbescherming is de Flora- en faunawet (hierna Ffw) van toepassing. Deze wet is gericht op de bescherming van dier- en plantensoorten in hun natuurlijke leefgebied. De Ffw bevat onder meer verbodsbepalingen met betrekking tot het aantasten, verontrusten of verstoren van beschermde dier- en plantensoorten, hun nesten, holen en andere voortplantings- of vaste rust- en verblijfplaatsen. De wet maakt hierbij een onderscheid tussen 'licht' en 'zwaar' beschermde soorten. Indien sprake is van bestendig beheer, onderhoud of gebruik, gelden voor sommige, met name genoemde soorten, de verbodsbepalingen van de Ffw niet. Er is dan sprake van vrijstelling op grond van de wet. Voor zover deze vrijstelling niet van toepassing is, bestaat de mogelijkheid om van de verbodsbepalingen ontheffing te verkrijgen van het Ministerie van Economische Zaken. Voor de zwaar beschermde soorten wordt deze ontheffing slechts verleend, indien:

  • er sprake is van een wettelijk geregeld belang (waaronder het belang van land- en bosbouw, bestendig gebruik en dwingende reden van groot openbaar belang);
  • er geen alternatief is;
  • geen afbreuk wordt gedaan aan een gunstige staat van instandhouding van de soort.

Bij ruimtelijke ontwikkelingen dient in het geval van zwaar beschermde soorten of broedende vogels overtreding van de Ffw voorkomen te worden door het treffen van maatregelen, aangezien voor dergelijke situaties geen ontheffing kan worden verleend.

Met betrekking tot vogels hanteert het Ministerie van Economische Zaken de volgende interpretatie van artikel 11:

De verbodsbepalingen van artikel 11 beperken zich bij vogels tot alleen de plaatsen waar gebroed wordt, inclusief de functionele omgeving om het broeden succesvol te doen zijn, én slechts gedurende de periode dat er gebroed wordt. Er zijn hierop echter verschillende uitzonderingen, te weten:


Nesten die het hele jaar door zijn beschermd

Op de volgende categorieën gelden de verbodsbepalingen van artikel 11 van de Ffw het gehele seizoen.

  • 1. Nesten die, behalve gedurende het broedseizoen als nest, buiten het broedseizoen in gebruik zijn als vaste rust- en verblijfplaats (voorbeeld: steenuil).
  • 2. Nesten van koloniebroeders die elk broedseizoen op dezelfde plaats broeden en die daarin zeer honkvast zijn of afhankelijk van bebouwing of biotoop. De (fysieke) voorwaarden voor de nestplaats zijn vaak zeer specifiek en limitatief beschikbaar (voorbeeld: roek, gierzwaluw en huismus).
  • 3. Nesten van vogels, zijnde geen koloniebroeders, die elk broedseizoen op dezelfde plaats broeden en die daarin zeer honkvast zijn of afhankelijk van bebouwing. De (fysieke) voorwaarden voor de nestplaats zijn vaak specifiek en limitatief beschikbaar (voorbeeld: ooievaar, kerkuil en slechtvalk).
  • 4. Vogels die jaar in jaar uit gebruikmaken van hetzelfde nest en die zelf niet of nauwelijks in staat zijn een nest te bouwen (voorbeeld: boomvalk, buizerd en ransuil).

Nesten die niet het hele jaar door zijn beschermd

In de 'aangepaste lijst jaarrond beschermde vogelnesten' worden de volgende soorten aangegeven als categorie 5. Deze zijn buiten het broedseizoen niet beschermd.

  • 5. Nesten van vogels die weliswaar vaak terugkeren naar de plaats waar zij het hele jaar daarvoor hebben gebroed of de directe omgeving daarvan, maar die wel over voldoende flexibiliteit beschikken om, als de broedplaats verloren is gegaan, zich elders te vestigen. De soorten uit categorie 5 vragen soms wel om nader onderzoek, ook al zijn hun nesten niet jaarrond beschermd. Categorie 5-soorten zijn namelijk wel jaarrond beschermd als zwaarwegende feiten of ecologische omstandigheden dat rechtvaardigen.

De Ffw is voor dit bestemmingsplan van belang, omdat bij de voorbereiding van het plan moet worden onderzocht of deze wet de uitvoering van het plan niet in de weg staat.

Natuurbeschermingswet 1998

Uit het oogpunt van gebiedsbescherming is de Natuurbeschermingswet 1998 van belang. Deze wet onderscheidt drie soorten gebieden, te weten:

  • a. door de minister van EZ (voormalig Ministerie van EL&I/LNV) aangewezen gebieden, zoals bedoeld in de Vogel- en Habitatrichtlijn;
  • b. door de minister van EZ (voormalig Ministerie van EL&I/LNV) aangewezen beschermde natuurmonumenten;
  • c. door Gedeputeerde Staten aangewezen beschermde landschapsgezichten.

De wet bevat een zwaar beschermingsregime voor de onder a en b bedoelde gebieden (in de vorm van verboden voor allerlei handelingen, behoudens vergunning van Gedeputeerde Staten of de Minister van EZ). De bescherming van de onder c bedoelde gebieden vindt plaats door middel van het bestemmingsplan. De speciale beschermingszones (a) hebben een externe werking, zodat ook ingrepen die buiten deze zones plaatsvinden verstoring kunnen veroorzaken en moeten worden getoetst op het effect van de ingreep op soorten en habitats.

Bij de voorbereiding van het bestemmingsplan moet worden onderzocht of de Natuurbeschermingswet 1998 de uitvoering van het plan niet in de weg staat. Dit is het geval wanneer de uitvoering tot ingrepen noodzaakt waarvan moet worden aangenomen dat daarvoor geen vergunning ingevolge de Natuurbeschermingswet 1998 zal kunnen worden verkregen.

Onderzoek

Gebiedsbescherming

Het plangebied vormt geen onderdeel van een natuur- of groengebied met een beschermde status, zoals Natura 2000. Het plangebied maakt ook geen deel uit van de EHS. De dichtstbijzijnde EHS ligt op ca. 2,1 km afstand, het dichtstbijzijnde Natura 2000-gebied op ca. 11 km. Zie figuur 4.2. Gezien de relatief kleinschalige aard van de ontwikkeling en de grote afstand worden effecten op deze gebieden uitgesloten.

afbeelding "i_NL.IMRO.1842.bp15DH03-va01_0007.png"

Figuur 4.2: natuurgebieden in de omgeving van het plangebied

Soortenbescherming

De huidige ecologische waarden zijn vastgesteld aan de hand van foto's van het plangebied, algemene ecologische kennis en verspreidingsatlassen/gegevens (onder andere Ravon, www.verspreidingsatlas.nl en www.waarneming.nl).

Vogels

Door het ontbreken van bebouwing en opgaande beplanting in het plangebied komen hier geen vogels voor. In de tuinen en plantsoenen rondom het plangebied komen tuin- en struweelvogels voor. Hier zijn soorten als koolmees, roodborst, winterkoning en merel aanwezig. Spreeuw, huismus, gierzwaluw en kauw kunnen broeden in (de omgeving van) de bebouwing.

Zoogdieren

Op het braakliggende perceel kunnen incidenteel algemeen voorkomende, licht beschermde (tabel 1) als mol, egel, gewone bosspitsmuis, dwergspitsmuis, huisspitsmuis en veldmuis aanwezig zijn. Door het ontbreken van beplanting, bomen en bebouwing heeft het plangebied geen functie voor vleermuizen.

Overige soorten

Er zijn, gezien de aanwezige biotopen, geen beschermde vaatplanten, vissen, amfibieën, reptielen en/of bijzondere insecten of overige soorten te verwachten op de planlocatie. Deze soorten stellen hoge eisen aan hun leefgebied; het plangebied voldoet hier niet aan.

Het bestemmingsplan maakt de realisatie van twee woningen mogelijk. De benodigde werkzaamheden ten behoeve van deze ontwikkeling kunnen leiden tot aantasting van te beschermen natuurwaarden.

  • Er is geen ontheffing nodig voor de tabel 1-soorten van de Ffw omdat hiervoor een vrijstelling geldt van de verbodsbepalingen van de Ffw. Uiteraard geldt wel de algemene zorgplicht. Dat betekent dat iedereen voldoende zorg in acht moet nemen voor alle in het wild voorkomende planten en dieren en hun leefomgeving.
  • Tijdens werkzaamheden dient rekening te worden gehouden met het broedseizoen. Verstoring van broedende vogels is verboden. Overtreding van verbodsbepalingen ten aanzien van vogels wordt voorkomen door de werkzaamheden buiten het broedseizoen uit te voeren. In het kader van de Ffw wordt geen standaardperiode gehanteerd voor het broedseizoen. Van belang is of een broedgeval aanwezig is, ongeacht de periode. Indien de werkzaamheden uitgevoerd worden op het moment dat er geen broedgevallen (meer) aanwezig zijn, is overtreding van de wet niet aan de orde. De meeste vogels broeden overigens tussen 15 maart en 15 juli (bron: website vogelbescherming).

Gezien de bovenstaande conclusies staat de Flora- en faunawet, met inachtneming van de voorgestelde maatregelen, de uitvoering van het plan niet in de weg.

Conclusie

De voorgenomen ontwikkeling leidt niet tot negatieve effecten op beschermde natuurgebieden of beschermde soorten. Het aspect ecologie vormt dan ook geen belemmering voor de uitvoering van het plan.

Hoofdstuk 5 Juridische planbeschrijving

5.1 Algemeen

In dit hoofdstuk wordt een toelichting gegeven op de planregels. De regels van het bestemmingsplan bestaan uit de volgende onderdelen:

inleidende regels;

  • 1. bestemmingsregels;
  • 2. algemene regels;
  • 3. overgangs- en slotregels.

5.2 Inleidende regels

In dit hoofdstuk zijn de begrippen (Artikel 1) en wijze van meten (Artikel 2) opgenomen.

5.3 Bestemmingsregels

Het hoofdstuk Bestemmingsregels bevat de regels die specifiek gelden voor de bestemmingen in dit plan. Het bestemmingsplan bestaat uit twee enkelbestemmingen.

Groen (Artikel 3 )

De gronden aan de voorzijde van de woningen zijn bestemd als 'Groen', conform het feitelijke gebruik als openbaar groen. De bouwmogelijkheden binnen deze bestemming zijn beperkt, er mogen bijvoorbeeld geen gebouwen worden opgericht.

Tuin (Artikel 4 )

De bestemming 'Tuin' is gegeven aan de gronden tussen het bouwvlak en de Oranjelaan. Op deze gronden mogen geen gebouwen worden opgericht.

Wonen (Artikel 5 )

Deze bestemming 'Wonen' is gegeven aan de toekomstige woningen in het plangebied. Naast woningen is ook erfbebouwing toegestaan in bijvoorbeeld de vorm van bijgebouwen en/of aan- en uitbouwen.

Hoofdgebouwen

Hoofdgebouwen mogen uitsluitend binnen het bouwvlak worden gebouwd. De maximale goot- en bouwhoogte van de woningen is op de verbeelding aangegeven.

Erfbebouwing

Op de gronden binnen het bouwvlak wordt de mogelijkheid geboden om de gronden achter en deels naast het hoofdgebouw c.q. de woning te gebruiken voor uitbreiding van het hoofdgebouw of voor de bouw van vrijstaande bijgebouwen. Voor wat betreft maatvoering is hierbij aangesloten op hetgeen vergunningvrij mogelijk is.

Ondernemerschap

De gemeente Midden-Delfland wil het ondernemerschap stimuleren. Om die reden is in het artikel Wonen een aantal flexibiliteitsbepalingen opgenomen om dit mogelijk te maken. Deze zijn opgenomen onder de noemer beroep-aan-huis, kleinschalige bedrijfsmatige activiteiten.

Beroepen-aan-huis en kleinschalige bedrijfsmatige activiteiten

Om de woonfunctie te versterken en een aantrekkelijk woongebied te creëren waar ruimte is voor meerdere activiteiten, wordt een toename van de menging met kleinschalige bedrijfsmatige activiteiten voorgestaan. Het uitgangspunt is dat zogenaamde vrije beroepen en kleinschalige bedrijfsmatige activiteiten, waarvoor geen meldings- of vergunningsplicht op grond van het Besluit omgevingsrecht geldt, zonder meer vanuit de woning kunnen worden uitgeoefend, mits de woonfunctie gehandhaafd blijft. Er wordt van uitgegaan dat de woonfunctie gehandhaafd blijft bij een gebruik van aan-huis-gebonden beroepen en kleinschalige bedrijfsmatige activiteiten van ten hoogste 25% van het gezamenlijk vloeroppervlak van de woning tot ten hoogste 40 m². Internetverkoop is toegestaan, mits deze voldoet aan de voorwaarde dat er geen uitstalling van goederen plaatsvindt en waarbij de goederen via internet worden aangeboden en overwegend per post worden geleverd. Webwinkels zijn derhalve niet toegestaan.

Bed & breakfast

In overeenstemming met het gemeentelijke 'beleidskader recreatieve verblijfsvoorzieningen' (zie paragraaf 5.3 Gemeentelijk beleid) is een afwijkingsmogelijkheid opgenomen om een bed & breakfastvoorziening aan huis toe te staan mits voldaan wordt aan een aantal voorwaarden. Zo mag de vloeroppervlakte die wordt aangewend voor de bed & breakfast activiteiten ten hoogste 50% van de totale vloeroppervlakte van de woning, bijgebouwen meegerekend bedragen.

Waarde - Archeologie 2 (Artikel 6 )

Deze dubbelbestemming is opgenomen ten behoeve van de archeologische verwachtingswaarde. In de regels is bepaald dat archeologisch onderzoek verplicht is bij bepaalde bodemverstorende werkzaamheden.

5.4 Algemene regels

In dit onderdeel van de regels komen algemene regels aan de orde die gelden voor alle bestemmingen in het bestemmingsplan. De algemene regels bestaan uit de volgende artikelen:

Anti-dubbeltelregel (Artikel 7 )

De anti-dubbeltelregel wordt opgenomen om te voorkomen dat, wanneer volgens een bestemmingsplan bepaalde bouwwerken niet meer dan een bepaald deel van een bouwperceel mogen beslaan, het opengebleven terrein niet nog eens meetelt bij het toestaan van een ander gebouw of bouwwerk, waaraan een soortgelijke eis wordt gesteld. De formulering van de anti-dubbeltelregel wordt bindend voorgeschreven in artikel 3.2.4 van het Besluit ruimtelijke ordening.

Algemene bouwregels (Artikel 8 )

Overschrijding bouwgrenzen

Dit lid bevat een algemene regeling voor een geringe overschrijding van bouwgrenzen door ondergeschikte onderdelen van gebouwen. De overschrijding van de bouwgrenzen dient wel beperkt te zijn.

Algemene afwijkingsregels (Artikel 9 )

Maten en bouwgrenzen

In dit artikel wordt omschreven in welke gevallen een omgevingsvergunning voor het afwijken kan worden verleend voor bouwplannen die voorgeschreven bouwgrenzen of maatvoeringen overschrijden. Op voorhand zijn eisen gesteld waarbinnen de aanvraag in ieder geval moet passen, zodat grootschalige, structurele aanpassingen op voorhand zijn aangesloten. Voor aanvragen die wel binnen deze kaders passen, kan het college van burgemeester en wethouders de afweging maken of via afwijking medewerking wordt verleend aan de aanvraag. Bij deze afweging worden in ieder geval de gebruiksmogelijkheden van omliggende gronden meegenomen. Wanneer de afwijkingsbevoegdheid wordt toegepast, houdt dit in dat een afzonderlijke planologische procedure wordt doorlopen met bijbehorende publicatie en mogelijkheden voor zienswijzen.

Algemene wijzigingsregels (Artikel 10)

In dit artikel wordt een opsomming gegeven van de regels waarmee door middel van een wijzigingsbevoegdheid ex artikel 3.6 Wro het mogelijk is enige flexibiliteit in het plan aan te brengen.

5.5 Overgangs en slotregels

In het afsluitende onderdeel van de regels komen de overgangs- en slotregel aan de orde.

Overgangsrecht (Artikel 11 )

De formulering van het overgangsrecht is bindend voorgeschreven in het Besluit ruimtelijke ordening (artikel 3.2.1 Bro).

Slotregel (Artikel 12 )

Deze regel bevat de titel van het plan.

Hoofdstuk 6 Uitvoerbaarheid

6.1 Maatschappelijke uitvoerbaarheid

6.1.1 Zienswijzen

In het kader van de wettelijke procedure is het ontwerp bestemmingsplan vanaf 23 oktober 2015 gedurende zes weken op het gemeentehuis en via www.ruimtelijkeplannen.nl ter inzage gelegd. Gedurende deze periode konden ingezetenen zienswijzen indienen. Er zijn geen zienswijzen ingediend op het bestemmingsplan.

6.1.2 Vooroverleg

Artikel 3.1.1 van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) schrijft voor dat bij de voorbereiding van een bestemmingsplan burgemeester en wethouders overleg met de overleginstanties plegen. In dat kader heeft de gemeente Midden-Delfland het concept-ontwerpbestemmingsplan toegestuurd aan de vooroverlegpartners. De ingekomen reacties zijn samengevat en beantwoord in de 'Nota vooroverleg' die is opgenomen in Bijlage 5.

6.2 Economische uitvoerbaarheid

Bij nieuwe ontwikkelingen moet onder de Wet ruimtelijke ordening (Wro) tegelijk met het bestemmingsplan, een exploitatieplan worden vastgesteld, tenzij het kostenverhaal anderszins is verzekerd, bijvoorbeeld door middel van gemeentelijke gronduitgifte of een anterieure overeenkomst. De gemeente heeft hierbij de onderzoeksverplichting om de financieel-economische uitvoerbaarheid van het plan te toetsen. Daarnaast kan de gemeente aan de hand van de kostensoortenlijst van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) kosten verhalen op de ontwikkelaar.

Door de gemeente is met de initiatiefnemer van het project een privaatrechtelijke overeenkomst gesloten voor wat betreft het kostenverhaal. De initiatiefnemer heeft alle gronden in eigendom. Bovendien is er tussen initiatiefnemer en gemeente een overeenkomst gesloten over eventuele planschade. Om die reden is het opstellen van een exploitatieplan niet noodzakelijk.