Plan: | Herenstraat 23 - 25A te Wateringen |
---|---|
Status: | vastgesteld |
Plantype: | omgevingsvergunning |
IMRO-idn: | NL.IMRO.1783.abp00000008g13-VA01 |
Door Lache Vastgoed BV is op 20 december 2023 een aanvraag omgevingsvergunning ingediend voor het oprichten van een appartementencomplex met winkels en commercieruimten op het perceel aan de Herenstraat 23-25A te Wateringen, kadastraal bekend als sectie B, nummer 1923. De aanvrager is voornemens om 5 commerciële ruimten, 2 winkels (op te splitsen in 4 winkelruimten) en 18 appartementen te realiseren.
Uitsnede GIS kadastraal perceel
Bestaande situatie
Nieuwe situatie
Binnen het plangebied waren, voor het van kracht worden van dit bestemmingsplan, de volgende planregimes van kracht:
Uitsnede www.ruimtelijkeplannen.nl
Het project vindt plaats in een gebied met de enkelbestemming 'Gemengd-1' (Artikel 8) met de gebiedsaanduiding 'vrijwaringszone-molenbiotoop'. Tevens is het aangevraagde project voorgenomen op gronden met de dubbelbestemmingen 'Waarde-Archeologie-1' (Artikel 22) , 'Waarde-Karakteristiek' (Artikel 26) en gedeeltelijk de dubbelbestemmingen 'Waarde-Winkelgebied' (Artikel 27) en 'Waterstaat-Waterkering' (Artikel 28).
Ingevolge artikel 8.2.1 onder a worden gebouwen uitsluitend gebouwd in het bouwvlak. De buitenruimte van bouwnr 18 ligt gedeeltelijk buiten het bouwvlak. Gelet op het voorgaande is het gevraagde project in strijd met bovenstaande bouwregel.
Ingevolge artikel 8.2.1 onder b bedraagt de maximale bouwhoogte van gebouwen ten hoogste 14 meter. De galerij, een gedeelte van het trappenhuis en de vluchttrap worden gebouwd in de zone waar maximaal 5 meter hoog mag worden gebouwd.
Tevens wordt de bouwhoogte overschreden aan de zijde aan de Liesveld: toegestaan is 5 meter, gebouw wordt 6,960 meter. Gelet op het voorgaande is het gevraagde project in strijd met bovenstaande bouwregel.
Ingevolge artikel 8.2.1 onder c bedraagt de maximale goothoogte van gebouwen ten hoogste 10 meter. Ter plaatse van de dakopbouw is er een goothoogte van circa 12,2 meter door de realisatie van de dakopbouwen wordt de toegestane goothoogte van 10 meter overschreden. De achterzijde van het gebouw voldoet ook niet qua goothoogte: 12,88 m. Gelet op het voorgaande is het gevraagde project in strijd met bovenstaande bouwregel.
Ingevolge artikel 22.2 onder b mag ten behoeve van de andere, voor deze gronden geldende bestemming(en)- met inachtneming van de voor de betrokken bestemming(en) geldende (bouw)regels - uitsluitend worden gebouwd, indien:
1. de aanvrager van de omgevingsvergunning voor het bouwen een rapport heeft overgelegd waarin de archeologische waarde van de betrokken locatie naar het oordeel van het bevoegd gezag in voldoende mate is vastgesteld;
2. de betrokken archeologische waarden, gelet op dit rapport, door de bouwactiviteiten niet worden geschaad of mogelijke schade kan worden voorkomen door aan de omgevingsvergunning voor het bouwen voorschriften en beperkingen te verbinden, gericht op het behoud van de archeologische resten in de bodem, het doen van opgravingen dan wel het begeleiden van de bouwactiviteiten door een archeologische deskundige.
Men heeft een archeologisch rapport overlegd, en deze is in voldoende mate vastgesteld.
Ingevolge artikel 26.3.1 is het verboden hoofdgebouwen met de bestemming 'Waarde - Karakteristiek' zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning van het bevoegd gezag geheel of gedeeltelijk te slopen.
Ingevolge artikel 28.2 onder c mag op de gronden 'Waterstaat-Waterkering' ten behoeve van de andere, voor deze gronden geldende bestemming(en) - met inachtneming van de voor de betrokken bestemming(en) geldende (bouw)regels - uitsluitend worden gebouwd, indien het bouwplan betrekking heeft op vervanging, vernieuwing of verandering van bestaande bouwwerken, waarbij de oppervlakte, voor zover gelegen op of onder peil, niet wordt uitgebreid en gebruik wordt gemaakt van de bestaande fundering.
De aanvraag betreft het oprichten van een appartementencomplex met winkels en commercieruimten. Gelet op het voorgaande is het project in strijd met de bovenstaande bouwregels.
Het omgevingsvergunning "Herenstraat 23 - 25A te Wateringen" bestaat uit een toelichting, planregels en een planverbeelding. De toelichting is als volgt opgebouwd. In Hoofdstuk 2 komt de gebiedsvisie aan de orde. Hierin wordt de ruimtelijke en functionele hoofdstructuur van het plangebied beschreven met aandacht voor cultuurhistorisch waardevolle elementen, overige ruimtelijke kwaliteiten, aanwezige knelpunten en te verwachte ontwikkelingen. Dit tezamen leidt tot een beschrijving van de gemeentelijke visie op het gewenste behoud en beheer van de ruimtelijke kwaliteit in het plangebied. In Hoofdstuk 3 wordt onderzoek op het gebied van milieu, ecologie, archeologie en cultuurhistorie en water behandeld. Tot slot wordt in Hoofdstuk 4 Uitvoerbaarheid ingegaan op de economische en de maatschappelijke uitvoerbaarheid van het de ruimtelijke onderbouwing.
De beleidscontext voor de visie op het plangebied wordt gevormd door gemeentelijke, regionale, provinciale en landelijke beleidsrapportages. In dit hoofdstuk is het relevante beleid samengevat. Het hier samengevatte beleidskader is niet uitputtend. In de toelichting wordt op een aantal plaatsen verwezen naar specifiek beleid of beleidsnotities die niet in deze paragraaf worden behandeld. Tot slot wordt in dit hoofdstuk een beschrijving gegeven van de visie op het plangebied. Deze visie is gericht op het behoud en beheer van de ruimtelijke kwaliteit.
Omgevingsvisie 2.0: Visie op Westland
Op 8 december 2020 heeft de gemeenteraad de Omgevingsvisie 2.0: Visie op Westland vastgesteld. De Omgevingsvisie gaat onder andere in op de samenhang tussen ruimte, water, milieu, natuur, landschap, verkeer en vervoer, infrastructuur en cultureel erfgoed. De Omgevingsvisie is breder dan alleen de fysieke leefomgeving; ook onderwerpen als gezondheid, veiligheid en duurzaamheid moeten onderdeel uitmaken van de visie. De Omgevingsvisie geeft weer waar we met Westland naartoe willen en bindt de gemeente aan haar eigen voornemens en ambities.
De Omgevingsvisie werkt door in het (later nog op te stellen) omgevingsprogramma, waarin beleidsvoornemens en maatregelen staan die dienen om de doelen in de leefomgeving te bereiken. De Omgevingsvisie geeft ook richting aan het ontwikkelen van het omgevingsplan. Hierin worden de algemene regels en vergunningsplichten vastgelegd die bindend zijn voor burgers en bedrijven (bestemmingsplannen en verordeningen worden hiermee vervangen).
De belangrijkste opgave is het verhogen van de leefkwaliteit in Westland, waarbij het sociaal-maatschappelijke en economische belang van het tuinbouwcluster niet uit het oog wordt verloren. De oorspronkelijke structuren in het landschap moeten behouden blijven, net als de gemeenschapszin in de dorpen. Westland wil een groenere, gezonde en aantrekkelijke gemeente zijn. Met een people - planet - profit benadering, vindt vergroening plaats langs de belangrijke groene verbindingen en in de wijken, terwijl initiatiefnemers en ontwikkelaars worden gevraagd groeninclusief te ontwerpen en in te richten. Een klimaatbestendig beleid wordt doorgevoerd in ruimtelijke inrichting, nieuwbouw en verkeersmaatregelen. Bodemwarmte moet worden benut en er wordt aangesloten op warmtenetten in de regio. Betere bereikbaarheid en een toonaangevende rol op het gebied van kennis, innovatie en duurzaamheid in de Greenport blijven een belangrijke rol spelen.
De autonome groei van inwoners wordt geaccommodeerd door het invullen van de zachte plannen voor woningbouw in combinatie met inbreiding door bv. hoger te bouwen. De kwaliteit van de omgeving wordt verbeterd met een groen/blauwe inrichting (groene daken, beleefbaar groen en waterberging) om hittestress en wateroverlast tegen te gaan. Voor 2040 wordt één vierkante meter groen per huishouden extra gerealiseerd, voor nieuwbouwprojecten geldt een norm van 50 m2 verblijfsgroen per woning. Bij projectontwikkeling worden zoveel mogelijk de minimale eisen uit het Convenant Klimaatadaptief Bouwen gehanteerd en is het uitgangspunt dat niet langer gebruik wordt gemaakt van fossiele brandstoffen. Het woningaanbod moet aansluiten uit bij de Westlandse behoeften en economisch verbondenen. Westland wil meer dan 8000 woningen realiseren, waarvan een grote opgave betaalbaar wonen. Er ligt ook een opgave voor de huisvesting van (tijdelijke) arbeidsmigranten.
Het duurzaam glastuinbouwgebied behoudt voldoende kritische massa om een innovatieve glastuinbouwgemeente te blijven, maar het toevoegen van beleefbaar groen mag ten koste gaan van glastuinbouw. De glastuinbouw produceert in de toekomst circulair, wordt energieneutraal en klimaatadaptief. Om de modernisering en herstructurering op gang te brengen moet er letterlijk ruimte worden gemaakt, bv. door het uitplaatsen van (bedrijfs)woningen naar de dorpen. Integrale gebiedsplannen moeten betaalbaar en met voldoende draagvlak gerealiseerd kunnen worden. Langs de kust is een strand dat uitblinkt in rust en ruimte met een goede balans tussen natuur en recreatie. Daarnaast wil Westland sluitende recreatieve netwerken creëren voor verschillende gebruiksgroepen d.m.v. robuuste groen-blauwe aders. Er wordt ingezet op een hoogwaardige OV verbinding tussen Den Haag en de Hoekse Lijn richting Delft.
Bepaalde bedrijventerreinen kunnen uitbreiden, in de kernen worden (compacte) kernwinkelgebieden aangewezen. Rond 2030 zijn grote ingrepen nodig om de infrastructuur op orde te houden (vrijliggend logistiek netwerk, ongelijkvloerse kruispunten), er komt een verkenning naar de mogelijkheden voor lightrail. Het fietsnetwerk binnen en van/naar Westland wordt verbeterd met o.a. metropolitane fietspaden. Vrachtverkeer krijgt wellicht hubs en goede doorstroming naar de A4/A20 blijft een belangrijk aandachtspunt.
Natuurgebieden (Natura 2000 en het Natuur Netwerk Nederland) moeten robuust, veerkrachtig, aaneengesloten en beleefbaar worden gemaakt. Voor 2030 zijn ontbrekende zones en schakels in ecologische verbindingen ingevuld, zodat de biodiversiteit bevorderd wordt. De waterkwaliteit moet worden verbeterd en er komt meer ruimte voor het vasthouden van water. Dit vraagt ook inspanningen van de glastuinbouw om meer circulair te worden, minder grondwater te onttrekken en water te bergen.
De toekomstkaart van Westland:
Mobiliteitsvisie Duurzaam Bereikbaar Westland
Op 10 december 2019 is de Mobiliteitsvisie Duurzaam Bereikbaar Westland vastgesteld door de gemeenteraad. Het gemeentelijk mobiliteitsbeleid was tot de vaststelling van deze Mobiliteitsvisie gebaseerd op het Westlands Verkeer- en Vervoerplan 2005-2015 (WVVP) en de Structuurvisie Westland 2025. Veel van de in het WVVP opgenomen doelstellingen en uitvoeringsprogramma's zijn gerealiseerd, dan wel waren aan herziening toe. Na vaststelling van de Mobiliteitsvisie is het WVVP komen te vervallen.
Er komt steeds meer verkeer in Westland. Om ervoor te zorgen dat we nu en in de toekomst nog vlot tussen dorpen en van dorp naar steden kunnen reizen, maken we plannen en nemen we maatregelen. De volgende mobiliteitsdoelen zijn opgenomen in de Mobiliteitsvisie 2040:
Beleidsregel Parkeernormering gemeente Westland 2018
In de vergadering van burgemeester en wethouders van 16 januari 2018 is de 'Beleidsregel Parkeernormering gemeente Westland 2018' vastgesteld. Hiermee vervalt de verwijzing naar het WVVP. In het beleid is de parkeernormering van de gemeente Westland geactualiseerd en in overeenstemming gebracht met de meest recente kerncijfers van het CROW (landelijke richtlijnen).
Beleidsnotitie conventionele explosieven in het Westland
In de beleidsnotitie conventionele explosieven in het Westland wordt beschreven hoe om moet worden gegaan met diepte werkzaamheden op locaties die mogelijk conventionele explosieven bevatten. De basis voor het gemeentelijk beleid voor het opsporen van explosieven is de explosieven risicokaart. Deze kaart geeft een eerste indicatie van het mogelijke gevaar van diepte werkzaamheden op bepaalde locaties in het Westland. In het projectgebied zijn geen mogelijke vindplaatsen van conventionele explosieven aanwezig.
Uitvoerings- en handhavingsstrategie 2022-2025
Op 7 februari 2022 hebben burgemeester en wethouders van Westland de Uitvoerings- en handhavingsstrategie 2022-2025 bekend gemaakt. Deze strategie bevat de weergave van hoe de gemeente Westland haar uitvoerings- (vergunningen) en handhavingstaken (toezicht en handhaving) uitvoert en hoe de interpretatieruimte die de wetgeving wordt ingevuld. Er is alvast aangesloten bij de terminologie en begrippen uit de komende Omgevingswet en de Wet kwaliteitsborging voor het bouwen. Naast de preventieve toets van het bouwplan aan de bouwregelgeving vooraf wordt ook het toezicht tijdens en na realisatie van de bouw vervangen door toezicht door private kwaliteitsborgers. Hierdoor verschuift het toezicht van de voorkant van het proces naar handhaving achteraf. In navolging van maatschappelijke ontwikkelingen is de bedoeling van de Omgevingswet dat initiatiefnemers meer ruimte krijgen voor initiatieven maar ook zelf meer verantwoordelijkheid hebben voor deze initiatieven. Gemeente Westland zal risicogestuurd aanvragen om een omgevingsvergunning vergunnen. Na vergunningverlening wordt toezicht gehouden op de naleving van de vergunnings- of ontheffingsvoorwaarden, terwijl continue toezicht wordt gehouden op de naleving van wet- en regelgeving als het omgevingsplan. Ook voor bouwtoezicht en handhaving geldt dat er risicogestuurd wordt gewerkt. Strijdig gebruik van bedrijfsterreinen geldt als een bestuurlijk speerpunt, zodat een overtreding met hoge prioriteit zal worden aangepakt.
De naleving van wet- en regelgeving is daarbij een gezamenlijke verantwoordelijkheid van gemeente, burgers en bedrijven. De wet- en regelgeving zijn bedoeld om kwaliteit, veiligheid en leefbaarheid binnen de leefomgeving te beschermen en bevorderen en dat is in ieders belang. Dit draagt bij aan een prettige woon-, werk- en leefomgeving voor de burgers en ondernemers van de Gemeente Westland. De handhaving van de regelgeving vervat in dit plan is een bevoegdheid van burgemeester en wethouders. Het gaat daarmee vooral om de planregels inzake het bouwen en het gebruik van gronden en bouwwerken. Een aantal vormen van gebruik wordt specifiek aangeduid als strijdig met de bestemming, zodat handhavend optreden hiertegen eenduidig mogelijk te maken. Uiteraard betreft het hier een niet-limitatieve opsomming. Handhaving van dit plan is van belang om de ruimtelijke kwaliteit en de leefbaarheid er van in stand te houden. Daarnaast heeft handhaving uiteraard ook een belangrijke functie in het kader van de rechtszekerheid en rechtsgelijkheid. De planregels in dit plan zijn voldoende duidelijk, concreet en toepasbaar om te kunnen handhaven. Handhaving van het plan zal in de praktijk primair plaatsvinden via de bestemmingsplantoets in het kader van de omgevingsvergunning en door feitelijk toezicht op de aanwezigheid van bouwwerken en op gebruiksactiviteiten
Woonvisie 2020-2030
De Woonvisie 2020-2030 is een actualisatie van de Woonvisie Westland 2030 die is opgesteld in 2016 en vastgesteld door de raad in 2020. Met de actualisatie krijgt de gemeente de gelegenheid om integraal de afweging te maken voor welke doelgroep er gebouwd moet worden in Westland op basis van actuele gegevens. De visie vormt de basis voor nieuwe woningmarktafspraken met de regio Haaglanden, afspraken voor de huisvesting van arbeidsmigranten, zorginstellingen en de prestatieafspraken met de woningcorporaties.
Conclusies Woonvisie
De conclusies die uit de "Woonvisie 2020-2030" getrokken kunnen worden zijn:
Voor nieuwe bouwplannen geldt in beginsel de volgende verdeling in prijssegmenten: 45% dure/extra dure koop, 20% middeldure koop/huur, 5% goedkope koop, 30% sociale huur. Daarbij geldt een ambitie voor zorg- en ouderenwoningen en de huisvesting van arbeidsmigranten.
Beleid en beleidsregels voor opslag en verkoop van consumentenvuurwerk in Westland
In deze Nota wordt aangegeven dat het wenselijk is een goede ruimtelijke spreiding van de verkooppunten van consumentenvuurwerk te bewerkstelligen. Doel bij een ruimtelijke benadering is het bereiken van een gelijkmatige spreiding van (kleine) bedrijven voor verkoop en opslag van consumentenvuurwerk over Westland, om op deze wijze straathandel en vuurwerktoerisme zoveel mogelijk te voorkomen. Daarbij moet er binnen elk verzorgingsgebied sprake zijn van voldoende (vuurwerk)aanbod om de lokale markt te voorzien en zodoende illegale handel in principe overbodig te maken en te voorkomen.
Het uitgangspunt voor opslag en verkoop van consumentenvuurwerk van de gemeente Westland is:
Ruimte bieden aan ondernemers voor opslag en verkoop van consumentenvuurwerk met inachtneming van veiligheid en milieuregelgeving onder voorwaarde van een goede ruimtelijke spreiding.
Met daarbij de volgende randvoorwaarden:
In de planregels van het voorliggende bestemmingsplan is opgenomen dat opslag en verkoop van consumentenvuurwerk niet is toegestaan.
Detailhandelsvisie Westland 2021-2026
In de Detailhandelsvisie “De kern is ondernemen” is het beleid vervat dat elke Westlandse kern, in ieder geval voor wat betreft het dagelijks winkelaanbod, over voldoende detailhandelsvoorzieningen dient te beschikken. De omvang van die voorzieningen is gerelateerd aan de omvang van de betreffende kern. Voorts is het beleid erop gericht om zoveel mogelijk detailhandelsomzet voor het Westland te behouden.
In de detailhandelsstructuurvisie worden de volgende beleidskeuzes benoemd:
Om te komen tot een betere concentratie zijn de verschillende Westlandse kernen bekeken en de hoofdcircuits, transformatiegebieden en aanloopstraten benoemd. Er wordt gestuurd op het behalen van gestelde ambities.
Convenant klimaatadaptief bouwen Zuid-Holland (2018)
Nieuwbouwlocaties in Zuid-Holland worden zoveel mogelijk klimaatadaptief gebouwd, zodat ze bestand zijn tegen weersextremen als gevolg van klimaatverandering. Deze ambitie is vastgelegd in het convenant (overeenkomst) klimaatadaptief Bouwen. Dit is ondertekend door onder meer bouwbedrijven, gemeenten -waaronder Westland-, de provincie, waterschappen, maatschappelijke organisaties, financiers en projectontwikkelaars.
Klimaatverandering heeft grote impact op de leefomgeving en het aantal weersextremen neemt toe. Zuid-Holland staat voor een grote bouwopgave, tot 2025 zijn er in de provincie 100.000 nieuwe woningen nodig. Deze ontwikkelingen maken het van belang dat klimaatadaptief bouwen zo snel mogelijk de nieuwe norm wordt. Dit is concreet vertaald in het convenant klimaatadpatief bouwen in Zuid-Holland. Hierin zijn procesafspraken gemaakt gericht op het verminderen van de wateroverlast, hittestress, droogte en bodemdaling en het vergroten van de biodiversiteit. Het convenant is op 4 oktober 2018 van start gegaan. In de eerste fase van dit convenant is toegewerkt naar een minimaal programma van eisen voor nieuwbouw in relatie tot:
Metropoolregio Den Haag-Rotterdam
In de metropoolregio Rotterdam Den Haag werken 23 gemeenten samen aan het verbeteren van de bereikbaarheid en het vernieuwen van de economie. Daarmee versterken ze onder meer de (internationale) concurrentiepositie van de regio. Met elkaar vormen deze 23 gemeenten het bestuur van de Metropoolregio Rotterdam Den Haag (MRDH).
Voor het overleg tussen de 23 gemeenten en het nemen van besluiten kent de MRDH de volgende besturen en commissies: het algemeen bestuur, het dagelijks bestuur, de bestuurscommissie Vervoersautoriteit (Va), de bestuurscommissie Economisch Vestigingsklimaat (EV) en de voorzitter. Met 23 gemeenten, 2,3 miljoen mensen, 1,2 miljoen banen met werk voor 13,5% van de Nederlanders en een bijdrage van 15% aan het BNP is de metropoolregio een regio die er toe doet. Voor een grootstedelijke regio waar het goed wonen, werken en recreëren is, heeft de Metropoolregio Rotterdam Den Haag (MRDH) zichzelf twee belangrijke ambities gesteld: het vernieuwen van economie en het verbeteren van de bereikbaarheid. Het Rijk gaf de Metropoolregio Rotterdam Den Haag de status van vervoerregio. En daarmee ook wettelijke taken rond verkeer en vervoer. Aan het begin van elke nieuwe bestuursperiode (elke vier jaar) stelt het bestuur een regionale strategische agenda vast, van waaruit de regionale vraagstukken worden opgepakt. De huidige strategische agenda loopt tot en met 2022.
Regionale Kantorenstrategie Haaglanden
De Regionale Kantorenstrategie Haaglanden gaat in op de segmentering en programmering van kantorenlocaties in Haaglanden. Deze kantorenstrategie vormt de basis voor het regionale beleid ten aanzien van de (her)ontwikkeling van kantorenlocaties tot aan 2020 en geeft mede invulling aan het RSP. Het RSP komt tot de conclusie dat het geplande aanbod van kantoren, de behoefte tot 2010 overstijgt. Ten aanzien van geplande ontwikkelingen na 2005 wordt gesteld dat de realisatie hiervan moet worden afgewogen ten opzichte van bewegingen in de bestaande voorraad kantoren.
Er is voldoende aanbod van gemengde bedrijvenzones waardoor blijvend ruimte kan worden geboden aan een diversiteit van bedrijven. Tevens zijn er voldoende mogelijkheden voor vermenging van verschillende werkfuncties.
Het omgevingsbeleid Zuid-Holland is op 1 april 2019 in werking getreden. In het Omgevingsbeleid is al het bestaande provinciale beleid voor de fysieke leefomgeving samengevoegd in een Omgevingsvisie en een Omgevingsverordening. Omdat onderdelen uit het Programma ruimte naar het visiedeel zijn omgezet, is het resterende deel hiervan nu onderdeel van het Omgevingsbeleid.
Met het Omgevingsbeleid van Zuid-Holland streeft de provincie naar een optimale wisselwerking tussen gewenste ruimtelijke ontwikkelingen en een goede leefomgevingskwaliteit. Hieraan wordt richting gegeven door het maken van samenhangende beleidskeuzes, die volgen uit provinciale opgaven en belangen. Deze beleidskeuzes werken door naar uitvoeringsprogramma's en naar regels in de provinciale verordening. Het geheel aan bestaande beleidskeuzes, inclusief de doorwerking naar programma's en verordening, vormt het provinciale beleid voor de fysieke leefomgeving.
Introductie op het omgevingsbeleid: de ruimtelijke hoofdstructuur
Zuid-Holland wil slim en schoon zijn. Klimaatverandering heeft in het laaggelegen deltagebied grote ruimtelijke, economische en sociale gevolgen. Als open economie is Zuid-Holland gevoelig voor gevolgen van globalisering. De segregatie neemt toe. De energie-intensieve economie heeft, zoals ook benoemd in het klimaatakkoord van Parijs, alleen toekomst als wordt overgegaan tot verduurzaming. De provincie ziet zes richtinggevende ambities in de fysieke leefomgeving: naar een klimaatbestendige delta, naar een nieuwe economie (the next level), naar een levendige meerkernige metropool, energievernieuwing, best bereikbare provincie en gezonde en aantrekkelijke leefomgeving.
Belangrijk om de ambities waar te kunnen maken zijn innovatieve oplossingen voor waterberging en het voorkomen van hittestress, de overstap van een fossiele naar een circulaire economie, het uitbreiden van warmtenetten, een forse woningopgave en de verduurzaming van woningen, vitale kernen, het aanpakken van verkeersknelpunten, het versterken van openbaar vervoer en gebruik van de fiets en de kwaliteit van de leefomgeving versterken door natuur, water, recreatie, cultureel erfgoed en economie in samenhang te bezien.
De ruimtelijke hoofdstructuur toont de essentie en de samenhang van verschillende ruimtelijke beleidskeuzes uit de Omgevingsvisie.
figuur 3: de provinciale ruimtelijke hoofdstructuur (uitsnede Westland)
Gemeente Westland laat zich kenmerken door de glastuinbouw (Greenport Westland) omringd door kust, natuur en stedelijk groen met daarbinnen woonkernen en logistieke overslagpunten. Naaldwijk is als regiokern aangewezen. Wateringen behoort tot de stedelijke agglomeratie. Nabij de vestiging van Flora Holland is een kenniscentrum aangegeven.
Wat betreft mobiliteit is een (boven) regionale HOV-net busroute voorzien van Den Haag, via Naaldwijk naar Maassluis, alwaar op het HOV-net kan worden aangesloten richting Rotterdam. De greenport wordt benoemd als volwassen cluster dat tot de wereldtop behoort. Deze positie moet behouden blijven en waar mogelijk versterkt worden. Er wordt gestreefd naar synergie van mainport Rotterdam en de greenports. De groene ruimte heeft intrinsieke waarde en het kustlandschap vormt mede de grondslag voor de identiteit van de bebouwde en groene ruimte. De provincie zet in op de groenblauwe structuur om groene kwaliteiten binnen en buiten stedelijk gebied te versterken en de samenhang tussen parken, recreatiegebieden, natuurgebieden en agrarisch landschap te vergroten.
Omgevingsverordening
Regels aangaande bestemmingsplannen bv. met betrekking tot ruimtelijke kwaliteit, de ladder voor duurzame verstedelijking en voor ruimtelijke ontwikkelingen als stedelijke ontwikkelingen, kantoren, bedrijven, detailhandel, glastuinbouwgebied, infrastructuur, veiligheid, natuur en cultureel erfgoed zijn opgenomen in de Omgevingsverordening. De regels zijn van overeenkomstige toepassing op ruimtelijke initiatieven waarvoor een zogenaamde 'grote buitenplanse afwijking' wordt doorlopen. Op grond van de regels die zijn gesteld voor natuur, is voor Westland het volgende gebied aangewezen als ecologische verbindingen binnen het Natuurnetwerk Nederland:
figuur 4: uitsnede provinciale kaart Natuurnetwerk Nederland
Programma Ruimte
Een intensiever gebruik van steden en dorpen vergroot het draagvlak voor openbaar vervoer. Andersom kan de capaciteit op het infrastructuurnetwerk helpen om keuzes te maken waar en wanneer er verdicht en geconcentreerd kan worden. De provincie streeft er naar de agglomeratiekracht te vergroten. Stedelijke ontwikkelingen buiten bestaand stads- en dorpsgebied (BSD). Op de kaart 'woningbouwlocaties, bedrijventerreinen en andere stedelijke ontwikkelingen' (ook wel genoemd: '3ha kaart') zijn nog te ontwikkelen locaties voor deze doeleinden groter dan 3 ha buiten BSD opgenomen. Als een locatie hier is opgenomen, betekent dit dat de provincie op hoofdlijnen geen bezwaar heeft tegen de betreffende ontwikkeling.
figuur 5: de '3ha kaart'
Op de kaart zijn, indicatief, woningbouwlocaties weergegeven die gelegen zijn buiten het bestaand stads- en dorpsgebied en meer dan 3 hectare groot zijn. Op de kaart staat zowel harde als zachte capaciteit buiten BSD. Met deze toevoeging wordt invulling gegeven aan bestuurlijke continuïteit.
Woningbouwlocaties die voor Westland zijn opgenomen:
Bedrijventerreinen die zijn opgenomen op de '3ha kaart' zijn Bovendijk Kwintsheul, Uitbreiding ABC Poeldijk (beide als 'zachte capaciteit') en Honderdland fase 2 Maasdijk en Trade Parc Westland Naaldwijk (beide als 'harde capaciteit'). Als 'andere stedelijke ontwikkelingen is nog opgenomen de Horti Campus in Honselersdijk.
2.1.3.1 Afwijken middels 6.15 Omgevingsverordening
Een bestemmingsplan voor gronden binnen het glastuinbouwgebied, waarvan de plaats geometrisch is bepaald en verbeeld op kaart 11 in bijlage II, laat alleen glastuinbouwbedrijven en openlucht tuinbouwbedrijven toe, alsmede de daarbij behorende voorzieningen en voorzieningen voor energieopwekking.
figuur 6: provinciale kaart met Greenport Westland (kaart 11 bijlage 2 Omgevingsverordening)
Bij uitzondering kan een bedrijf worden toegelaten dat behoort tot de keten glastuinbouw en een bijdrage levert aan de ontwikkeling van het glastuinbouwgebied als internationaal centrum voor teelt, kennis en handel van glastuinbouwproducten indien geen onevenredige aantasting plaatsvindt van de omvang en de bruikbaarheid van het glastuinbouwgebied. In geval van zwaarwegende belangen en er geen andere reële mogelijkheid is, kan bij uitzondering ook een andere ontwikkeling mogelijk gemaakt worden. Tenslotte kan de begrenzing van het glastuinbouwgebied in beperkte mate worden aangepast.
Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte & AMvB ruimtelijke ordening
Nederland concurrerend, bereikbaar, leefbaar & veilig. Daar streeft het Rijk naar met een aanpak die ruimte geeft aan regionaal maatwerk, de gebruiker voorop zet, investeringen scherp prioriteert en ruimtelijke ontwikkelingen en infrastructuur met elkaar verbindt. Een actualisatie van het ruimtelijk- en mobiliteitsbeleid is daarvoor nodig. De verschillende beleidsnota's op het gebied van ruimte en mobiliteit zijn gedateerd door nieuwe politieke accenten en veranderende omstandigheden zoals de economische crisis, klimaatverandering en toenemende regionale verschillen onder andere omdat groei, stagnatie en krimp gelijktijdig plaatsvinden. De structuurvisie Infrastructuur en Ruimte geeft een nieuw, integraal kader voor het ruimtelijk- en mobiliteitsbeleid op rijksniveau en is de 'kapstok' voor bestaand en nieuw rijksbeleid met ruimtelijke consequenties.
Doelen
In de structuurvisie Infrastructuur en Ruimte formuleert het Rijk drie hoofddoelen om Nederland concurrerend, bereikbaar, leefbaar & veilig te houden voor de middellange termijn (2028):
Het Westland is op de kaart van de nationale ruimtelijke hoofdstructuur aangewezen als Greenport.
Figuur - Uitsnede kaart nationale ruimtelijke hoofdstructuur
Nationale belangen
De structuurvisie Infrastructuur en Ruimte is vertaald in de AMvB ruimtelijke ordening. De AMvB omvat alle ruimtelijke rijksbelangen die juridisch doorwerken op het niveau van bestemmingsplannen. Het gaat om kaders voor onder meer het bundelen van verstedelijking, de bufferzones, nationale landschappen, de Ecologische Hoofdstructuur, de kust, grote rivieren, militaire terreinen, mainportontwikkeling van Rotterdam en de Waddenzee. Met de AMvB Ruimte maakt het Rijk proactief duidelijk waar provinciale verordeningen en gemeentelijke bestemmingsplannen aan moeten voldoen. Uit de regels en kaarten behorende bij de AMvB kan worden afgeleid welke aspecten relevant zijn voor het ruimtelijke besluit. Voor het projectgebied zijn geen nationale belangen in het geding.
Nationale Omgevingsvisie (NOVI)
Met de komst van de Omgevingswet die vanaf 2022 in werking zal treden, is het van belang dat de ruimtelijke opgave in lijn is met de Nationale Omgevingsvisie (NOVI). De eerste NOVI is vastgesteld in 2021. De NOVI bestaat uit één Rijksvisie op de leefomgeving. Het uitgangspunt van dit beleidsdocument is dat ingrepen in de leefomgeving niet los van elkaar plaatsvinden, maar in een samenhangend geheel. De NOVI schetst een duurzaam toekomstperspectief voor de leefomgeving in Nederland in 2050. Om dit te realiseren is collectieve verantwoordelijkheid van alle overheden van belang.
Het Rijk benoemt in de NOVI 21 nationale belangen voor het omgevingsbeleid en vermeldt hierbij de opgaven en de rol van het Rijk bij het realiseren van deze opgaven. Deze opgaven worden samengebracht in vier prioriteiten. Deze prioriteiten vormen complexe, omvangrijke en dringende opgaven die voortkomen uit of samenhangen met grote transities. Deze prioriteiten zijn:
Deze vier opgaven kunnen alleen in samenhang verder worden gebracht wanneer aandacht is voor thema's die hier dwars doorheen lopen, zoals omgevingskwaliteit, gezondheid, cultuurhistorie, klimaatadaptatie, water, bodem, (nationale) veiligheid en milieukwaliteit.
Een gezonde leefomgeving die zo min mogelijk negatieve invloed heeft op de gezondheid is volgens het Rijk van belang. De omgeving dient uitnodigend te zijn voor gezond gedrag en dient een plek te zijn waar inwoners zich prettig voelen.
De omvang van de vraag is afhankelijk van de het tempo van economische groei, maar ook van de specifieke bedrijfstaksamenstelling per regio, omdat de ramingen voor verschillende bedrijfstakken uiteenlopen. Het Rijk stelt dat een zorgvuldige raming van ruimtebehoefte- en aanbod van groot belang is. Om voldoende ruimte voor economische activiteit te faciliteren en deze optimaal te benutten, stellen overheden regionale programma's en transitieagenda's op.
Locaties van nieuwe kantoren, bedrijventerreinen en (groot)winkelbedrijven moeten passen bij het verkeers- en vervoersnetwerk. Deze locaties moeten goed afgestemd zijn op de vraag van bedrijven én de economische vitaliteit en de kwaliteit en aantrekkelijkheid van stad en land versterken.
De ontwikkeling voor oprichten van een appartementencomplex met winkels en commercieruimten op het perceel Herenstraat 23-25A te Wateringen is in overeenstemming met de beleidskaders van de verschillende overheden.
Bestaande situatie
De huidige situatie betreft 2 gebouwen en garage gesitueerd tot op de erfgrenzen van percelen kadastraal bekend sectie B nummers 1923 en 3158. Het geheel maakt onderdeel uit van het bouwblok tussen Herenstraat en Liesveld. Aan de zijde Herenstraat bestaat de bestaande bouw uit 2 deelvolumes van 2 bouwlagen met een kap, aan de erfgrens met nr. 21 begrensd door een steeg naar een binnenplaats. Aan de zijde Liesveld betreft de bestaande bouw 1 bouwlaag met kap. Het geheel wordt overwegend commercieel gebruikt. De vrijstaande garage is een plat afgedekt volume van 1 bouwlaag direct aan openbaar gebied. Het ensemble beslaat 602 m2 bebouwd oppervlak op een terrein van 785 m2.
Beschrijving bouwplan
Het betreft de realisatie van een gebouw direct aansluitend tussen belendende panden, met een verhoging van het volume aan de Herenstraat tot 4 bouwlagen en zijde Liesveld tot 2 bouwlagen en verlenging van de gevellengte aan het Liesveld van 16,5 m naar 33,5 m. Aan zijde Herenstraat bevinden zich op de begane grond 2 winkelruimtes (op te splitsen in 4 winkelruimten) en de hoofdentree naar bovenliggende appartementen. Aan zijde Liesveld zijn op de begane grond bergingen, utilitaire ruimtes en aan de straatzijde 5 commerciële ruimtes en een secundaire entree gesitueerd en op de verdieping appartementen. De 2 volumes worden centraal in het blok gescheiden door een gemeenschappelijke binnenplaats op de 1e verdieping. Via deze binnenplaats worden bovenliggende appartementen ontsloten. In totaal omvat het plan 18 appartementen in verschillende woningtypen.
Strijdigheden
Het gebouw is in strijd met het vigerende bestemmingsplan 'Kern Wateringen' op de bouwhoogte met ca. 12,2 m ter plaatse van de centrale galerij, ca. 9,5 m ter plaatse van een vluchttrap en ca. 7,0 m aan de straatzijde Liesveld waar maximaal 5,0 m hoogte is toegestaan. Daarnaast overschrijdt het gebouw de maximale goothoogte ter plaatse van de (optrekkende hoogte van de) dakkapellen en centrale galerij van ca 12,2 m in plaats van de maximaal toegestane 10,0 m. Het plan is daarnaast strijdig in maatvoering van de dakkapellen, overschrijding van bouwgrenzen door een buitenruimte op de eerste verdieping zuidhoek Liesveld met ca 0,5 m en met het 'Paraplubestemmingsplan Wonen' (2020). Het gebouw is met een hoogte van ca 13,0 m lager dan 14,0 m en doet daarmee geen onevenredige afbreuk aan de vrijwaringszone-molenbiotoop.
Overweging
Over de beleidsmatige wenselijkheid en haalbaarheid van het bouwplan is in vooroverleg reeds geadviseerd.
Met de voorgestelde transformatie neemt het aandeel bebouwd en duurzaam verhard oppervlak toe van 602 m2 (77%) naar 785 m2 (100%). Om desondanks in enige mate invulling te geven aan het gemeentelijk beleid ten aanzien van klimaatadaptatie en het versterken van biodiversiteit en groen (zie o.a. Visie Wateringen 2030) is privaatrechtelijk met ontwikkelende partij overeengekomen dat een groen dak toegepast zal worden op het dak van het bouwdeel aan het Liesveld.
De hoogte overschrijdingen vinden hoofdzakelijk plaats aan de binnenzijde van het nieuwe bouwblok en zijn daarmee niet bezwaarlijk. Daar waar dit niet het geval is, aan de zijde Liesveld, is de verhoging in massa van 2 m en positionering van het balkon 0,5 m boven openbaar gebied in maat stedenbouwkundig acceptabel.
Ter plaatse van de bestemming 'Waarde-Karakteristiek' geldt het Beeldkwaliteitsplan Karakteristieke Gebieden Wateringen, locatie 3 Herenstraat (deel B). Bebouwing aan de Herenstraat is divers in massa, volume opbouw en architectuur. Het plan behoort met meer dan 20 meter gevelbreedte over 3 bouwlagen, met niet-ondergeschikte dakkapellen op de vierde bouwlaag en in het donkere voorkomen bij de meer forse bebouwing aan de Herenstraat. Het geheel wordt echter door de verticale geleding en met kap als vierde laag beoordeeld als voldoende passend bij het dorps karakter.
Wonen
In de anterieure overeenkomst zijn afspraken gemaakt over het wonen. Deze aanvraag voldoet daar aan.
Voor wat betreft de sociale woningen dient de huur onder 879,66 te starten en bij koop onder de 220.000 euro. Het plan voldoet hieraan.
Conclusie
Gelet op de bovenstaande motivering kan er medewerking worden verleend aan het initiatief.
Parkeren
Op grond van het vigerende bestemmingsplan wordt het initiatief getoetst aan de Beleidsregel Parkeernormering gemeente Westland 2018. Het initiatief leidt tot de onderstaande berekening, waarbij ervan uitgegaan wordt dat de horecafunctie (uitgezonderd horeca cat. 1a voor de begane grond) van het volledige pand af gaat. Dit laatste is in het vooroverleg besproken en een voorwaarde om de balans positief te krijgen:
Conclusie
Onder voorwaarde dat de horecafunctie (uitgezonderd horeca cat. 1a voor de begane grond) van het volledige pand af gaat, leidt voorliggend initiatief tot een sluitende parkeerbalans. Daarmee onder genoemde voorwaarde geen bezwaar tegen voorliggend initiatief.
Voor het behoud en de verbetering van de kwaliteit van de woon- en leefomgeving is een juiste afstemming tussen de aanwezige functies en wonen noodzakelijk. Daarbij kan gebruik worden gemaakt van een milieuzonering die uitgaat van richtinggevende afstanden tussen hinderlijke functies (in de vorm van gevaar, geluid, geur, stof) en gevoelige functies. In de brochure ‘Bedrijven en Milieuzonering’ van de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG) (versie 2009) zijn deze richtafstanden opgenomen. Van deze richtafstanden kan gemotiveerd worden afgeweken.
In Bijlage 1 is het Bedrijven en Milieuzonering onderzoek opgenomen.
Binnen een straal van 100 meter van het plangebied is nagegaan welke bedrijfsactiviteiten zijn bestemd.
1. Gemengd-1
De voor “Gemengd-1” aangewezen gronden zijn bestemd voor wonen, detailhandel en dienstverlening, gezondheidszorg, jeugd en kinderopvang, onderwijs, religieuze en levensbeschouwelijke activiteiten en verenigingsleven, horecabedrijven van categorie 1. Deze activiteiten kunnen volgens de VNG publicatie worden ingedeeld in milieucategorie 1 of 2. Binnen een straal van 10 meter van het plangebied vallen gezien de huidige inrichting als winkelstraat en de beperkte omvang van de percelen alleen bedrijfsactiviteiten te verwachten die zijn in gedeeld in milieucategorie 1. Direct naast het plangebied zijn aan weerszijden twee bestaande winkels aanwezig die zijn in gedeeld in milieucategorie 1. Voor milieucategorie 1 geldt geen richtafstand tot de woningen in het plangebied.
De bestemde en aanwezige bedrijfsactiviteiten in de direct naast het plangebied gelegen ruimten zullen, met in acht nemen van de regels in het bouwbesluit ten aanzien van de geluidwering richtafstand milieucategorie 2 (10 meter) richtafstand milieucategorie 3.1 (30 meter) richtafstand milieucategorie 3.2 (50 meter) richtafstand milieucategorie 4.1 (100 meter) tussen de te realiseren woningen en aanpandig gelegen winkelruimten, niet leiden tot een aantasting van een goed woon- en leefklimaat bij de woningen in het plangebied. Omgekeerd zal de realisatie van de nieuwe appartementen geen extra belemmering vormen voor de omliggende bedrijven.
1a. Gemengd-1 met functie aanduiding horeca t/m categorie 2
Gelijk aan “Gemengd-1” met de aanvulling dat tevens horeca van categorie 2 (middelzware horeca) mogelijk is. Deze activiteiten kunnen volgens de VNG publicatie worden ingedeeld in milieucategorie 1 of 2. Voor milieucategorie 2 geldt een richtafstand van 10 meter. Dit bestemmingsplanvlak is op meer dan 10 meter afstand gelegen van de appartementen in het plangebied.
2. Centrum
De voor “Centrum” aangewezen gronden zijn bestemd voor wonen, detailhandel en dienstverlening. Deze activiteiten kunnen volgens de VNG publicatie worden ingedeeld in milieucategorie 1. Voor milieucategorie 1 geldt geen richtafstand tot de appartementen in het plangebied.
3. Maatschappelijk
De voor “maatschappelijk” aangewezen gronden zijn bestemd voor bibliotheken, gezondheidszorg, jeugd en kinderopvang, onderwijs, religieuze en levensbeschouwelijke activiteiten en bijeenkomsten, openbare dienstverlening en verenigingsleven. Deze activiteiten kunnen volgens de VNG publicatie worden ingedeeld in milieucategorie 1 of 2. Voor milieucategorie 2 geldt een richtafstand van 10 meter. Op 1 locatie is het bestemmingsplanvlak “maatschappelijk” gelegen op minder dan 10 meter afstand van de appartementen in het plangebied.
4. Bedrijf
De voor “Bedrijf” aangewezen gronden zijn bestemd voor bedrijven uit ten hoogste categorie B bij de in het bestemmingsplan opgenomen staat van bedrijfsactiviteiten “functiemenging”. Deze activiteiten kunnen volgens de VNG publicatie worden ingedeeld in milieucategorie 1, 2 of 3.1. Voor milieucategorie 3.1 geldt een richtafstand van 30 meter. Dit bestemmingsplanvlak is op meer dan 30 meter afstand gelegen van de appartementen in het plangebied.
5. Kantoor
De voor “Kantoor” aangewezen gronden zijn bestemd voor kantoren. Deze activiteiten kunnen worden ingedeeld in milieucategorie 1 (SBI-2008: 63 t/m 82). Voor milieucategorie 1 geldt geen richtafstand tot de appartementen in het plangebied.
Toetsing
Geconcludeerd wordt dat bij 1 locatie de richtafstand voor milieucategorie 2 deels over de bebouwing in het plangebied is gelegen:
Indien milieuzones een gewenste woningbouwlocatie overlappen kan volgens het stappenplan in paragraaf 4.2 van de VNG publicatie als volgt worden gehandeld in stap 3 en 4 (stap 1 en 2 zijn bovenstaand al uitgewerkt):
3. indien de milieuzones de gewenste woningbouwlocatie overlappen:
4. Indien de daadwerkelijke bedrijfsactiviteiten van de gevestigde bedrijven strijdig zijn met de gewenste woningbouw:
a. pas de woningbouwplannen aan, of;
b. doe gewenst vervolgonderzoek naar de daadwerkelijke milieubelasting van de bedrijven.
Uitwerking stap 3
Op de locatie Liesveld 1 is een kinderdagverblijf gelegen. Kinderdagverblijven worden op grond van de VNG publicatie ingedeeld in milieucategorie 2. De werkelijke activiteiten komen overeen met de bestemde activiteiten. Deze stap is niet toepasbaar.
Uitwerking stap 4
Kinderdagverblijven worden op grond van de VNG publicatie ingedeeld in milieucategorie 2 (SBI code 2008:8891-2). Voor gemengd gebied geldt een richtafstand voor geluid van 10 meter. Bepalend voor het geluid bij kinderdagverblijven is het geluid van spelende kinderen op het buitenterrein van het kinderdagverblijf. Het speelterrein van het kinderdagverblijf is gelegen op 26 meter afstand van de appartementen in het plangebied. Het speelterrein is verder vrijwel geheel gelegen achter het gebouw van het kinderdagverblijf gezien vanuit de appartementen. Gezien het bovenstaande valt er bij de te realiseren appartementen geen geluidhinder vanuit het kinderdagverblijf te verwachten. De aanwezigheid van het kinderdagverblijf zal niet leiden tot een aantasting van een goed woon- en leefklimaat bij de appartementen in het plangebied. Omgekeerd zal de realisatie van de nieuwe appartementen geen extra belemmering vormen voor het kinderdagverblijf.
Maatschappelijke activiteiten en bedrijfsactiviteiten in de omgeving van het plangebied zullen niet leiden tot een aantasting van een goed woon- en leefklimaat bij de appartementen in het plangebied. Omgekeerd zal de realisatie van de nieuwe appartementen geen extra belemmering vormen voor de omliggende bedrijven en maatschappelijke functies.
Wet geluidhinder
Met de Wet geluidhinder wordt, vanuit een goed milieubeheer, een aantal specifieke geluidsgevoelige bestemmingen beschermd zoals woningen, onderwijsgebouwen, ziekenhuizen en verpleeghuizen. De geluidszonering die door deze wet wordt voorgeschreven, ligt rondom bedrijventerreinen, langs wegen voor wegverkeer, langs spoor-, tram- en metrowegen en rondom of langs andere geluidsoverlast veroorzakende objecten. Aan de geluidsbelasting op de (gevels van de) geluidsgevoelige objecten worden grenzen gesteld terwille van het woon- en leefklimaat.
De Omgevingsdienst Haaglanden hebben de rapporten ‘Bijlage 2 Rapportage Geluidbelasting’ en ‘Bijlage 3 Geluidwering gevels’ beide met kenmerk 2240362 versie 1.0 en d.d. 22-04-2024 beoordeeld en akkoord bevonden.
Vanwege het overschrijden van de voorkeursgrenswaarde als gevolg van de Heulweg zal voor vier appartementen een hogere waarde besluit genomen moeten worden. De procedure hiervoor zullen wij in gang zetten.
Indien aan de gevels voorzieningen worden getroffen zoals in rapport ‘Geluidwering gevels’ omschreven, kan aan de vereiste geluidwering overeenkomstig het Bouwbesluit worden voldaan.
Het verzoek hogere grenswaarden voor 4 appartementen is op 12 maart 2025 vastgesteld. Voor wat betreft geluid zijn er geen belemmeringen meer met betrekking tot het bouwplan.
Wet luchtkwaliteit
Het toetsingskader voor luchtkwaliteit wordt gevormd door hoofdstuk 5, titel 5.2 (Luchtkwaliteitseisen van de Wet milieubeheer). De Wlk bevat grenswaarden voor
zwaveldioxide, stikstofdioxide en stikstofoxide, fijn stof, lood, koolmonoxide en benzeen. Hierbij zijn in de ruimtelijke ordeningspraktijk langs wegen met name de grenswaarden voor stikstofdioxide (jaargemiddelde) en fijn stof (jaar- en daggemiddelde) van belang. De grenswaarden van de laatstgenoemde stoffen zijn in onderstaande tabel weergegeven. De grenswaarden gelden voor de buitenlucht, met uitzondering van een werkplek in de zin van de Arbeidsomstandighedenwet.
Stof | Toetsing van | Grenswaarde | Geldig |
stikstofdioxide (NO2) | jaargemiddelde concentratie | 60 ìg/m³ | 2010 t/m 2014 |
jaargemiddelde concentratie | 40 ìg/m³ | vanaf 2015 | |
fijn stof (PM10)1) | jaargemiddelde concentratie | 48 ìg/m³ | |
jaargemiddelde concentratie | 40 ìg/m³ | vanaf 11 juni 2011 | |
24-uurgemiddelde concentratie | max. 35 keer p.j. meer dan 75 ìg/m³ | ||
24-uurgemiddelde concentratie | max. 35 keer p.j. meer dan 50 ìg/m³ | vanaf 11 juni 2011 |
1) Bij de beoordeling hiervan blijven de aanwezige concentraties van zeezout buiten beschouwing (volgens de bij de Wlk behorende Regeling beoordeling Luchtkwaliteit 2007).
Op grond van artikel 5.16 van de Wlk kunnen bestuursorganen bevoegdheden die gevolgen kunnen hebben voor de luchtkwaliteit (zoals de vaststelling van een bestemmingsplan) uitoefenen indien:
Besluit niet in betekenende mate (nibm)
In dit Besluit is exact bepaald in welke gevallen een project vanwege de gevolgen voor de luchtkwaliteit niet aan de grenswaarden hoeft te worden getoetst. Hierbij worden 2 situaties onderscheiden:
In het kader van een goede ruimtelijke ordening wordt bij het opstellen van een bestemmingsplan uit oogpunt van de bescherming van de gezondheid van de mens tevens rekening gehouden met de luchtkwaliteit ter plaatse van het plangebied.
In het luchtkwaliteitsonderzoek (zie Bijlage 5 )is een berekening gemaakt met de NIBM-tool. Deze is op een juiste wijze uitgevoerd. Hiermee is voldoende aannemelijk gemaakt dat het project niet in betekende mate bijdraagt (NIBM) aan de concentraties luchtverontreinigende stoffen. Nader onderzoek naar de effecten van de ontwikkeling op de concentraties luchtverontreinigende stoffen in de omgeving kan dan ook achterwege blijven.
In de nieuw aangeleverde notitie ( zie Bijlage 6) zijn de concentraties luchtverontreinigende stoffen in beeld gebracht op basis van de Atlas Leefomgeving. In deze notitie zijn de concentraties NO2 en PM2,5 in beeld gebracht. Hierbij geldt dat over het algemeen ook gekeken dient te worden naar de concentraties PM10. Op basis van de aangeleverde gegevens hebben wij echter vastgesteld dat deze concentratie niet maatgevend zal zijn bij de beoordeling van deluchtkwaliteit. Verder lijkt de concentratie stikstofdioxide onterecht te worden vergeleken met de grenswaarde voor stikstofoxide (30 i.p.v. 40 jaargemiddeld). De notitie geeft ook inzicht in de concentraties ten opzichte van de WHO-advieswaarden. Op basis van het onderzoek kan gesteld worden dat er op de locatie (ruim) wordt voldaan aan de te toetsen grenswaarden.
Het aspect luchtkwaliteit vormt geen belemmering met betrekking tot dit bouwplan.
Externe veiligheid is een begrip in het milieurecht en gaat over het beheersen van de risico's voor de omgeving bij gebruik, opslag en vervoer over de weg, water en spoor en door buisleidingen van gevaarlijke stoffen. Als gevaarlijke stoffen kunnen worden genoemd vuurwerk, lpg en munitie. Het beleid en de wetgeving zijn erop gericht om maatregelen te treffen om de risico's van deze risicovolle activiteiten te reguleren.
Voor dit bestemmingsplan is toetsing aan het Besluit externe veiligheid inrichtingen, het Besluit externe veiligheid buisleidingen en de daarop gestoelde regelingen vereist. Op grond van de regels voor externe veiligheid moeten afstanden in acht worden genomen tussen risicovolle activiteiten en (beperkt) kwetsbare objecten. In de betreffende regelgeving wordt uitgegaan van een risicobenadering - en niet het volledig uitsluiten van het risico - waarbij onderscheid wordt gemaakt tussen het plaatsgebonden risico en het groepsrisico.
Het plaatsgebonden risico is een rekenkundig begrip. Het risico kan op een afbeelding zichtbaar worden gemaakt door een (iso)risicocontour die de punten met een gelijk risico met elkaar verbindt. Het groepsrisico is een maat om de kans weer te geven dat een incident met dodelijke slachtoffers plaatsvindt. Het drukt de kans per jaar uit dat een groep mensen van minimaal een bepaalde omvang overlijdt als direct gevolg van een ongeval in een inrichting, als bedoeld in de Wet milieubeheer, of bij het vervoer van gevaarlijke stoffen. Het groepsrisico moet onderzocht - en verantwoord - worden omdat ook buiten de genoemde risicocontour van het plaatsgebonden risico nog letale effecten kunnen optreden in het invloedgebied van de risicovolle activiteit en groepen personen slachtoffer kunnen worden van een calamiteit.
Inleiding
Externe veiligheid gaat over de beoordeling van de risico's die verband houden met het gebruik van gevaarlijke stoffen. Tijdens de productie, de opslag, het gebruik en het transport kunnen er zich calamiteiten voordoen, waardoor de veiligheid van de omgeving in het geding is. Dit houdt daarom een risico in voor de omgeving van dergelijke activiteiten. Externe veiligheid heeft geen betrekking op mogelijke gezondheidsschade door langdurige blootstelling aan gevaarlijke of schadelijke stoffen. Het gaat om plotseling optredende schadelijke effecten en de directe gevolgen van die effecten. Bij de (her)inrichting van een gebied bepaalt de externe veiligheidssituatie mede de ruimtelijke (on)mogelijkheden.
In het kader van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) gelezen in samenhang met de regels omtrent externe veiligheid moet worden onderzocht of er sprake is van aanwezigheid van risicobronnen in de nabijheid van de locatie waarop het ruimtelijk besluit betrekking heeft en dienen het plaatsgebonden risico (PR) en het groepsrisico (GR), en de eventuele toename hiervan, berekend te worden.
In het externe veiligheidsbeleid wordt doorgaans onderscheid gemaakt tussen het plaatsgebonden risico (PR) en het groepsrisico (GR). Het PR is de kans per jaar dat een persoon op een bepaalde plaats overlijdt als rechtstreeks gevolg van een ongeval met gevaarlijke stoffen, indien hij onafgebroken en onbeschermd op die plaats zou verblijven. Het PR wordt weergegeven met risicocontouren rondom een inrichting of langs een vervoersas. Het GR drukt de kans per jaar uit dat een groep mensen van minimaal een bepaalde omvang overlijdt als rechtstreeks gevolg van een ongeval met gevaarlijke stoffen.
Met het oog op de Modernisering Omgevingsveiligheidsbeleid van het Rijk wordt het accent verlegd van de risicobenadering naar een effectbenadering. Vooruitlopend op de invoering van de Omgevingswet zijn in dat verband de Circulaire effectafstanden externe veiligheid LPG-tankstations (Stcrt. 2016, 31453) en de Circulaire externe veiligheid LNG-tankstations (Stb. 2015, 3125) gepubliceerd en in werking getreden.
Risicovolle inrichtingen
In het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) zijn milieukwaliteitseisen geformuleerd ter bescherming van de mens tegen de kans om te overlijden als gevolg van het vrijkomen of ontstaan van gevaarlijke stoffen bij een ongeval in een bedrijf of ander risicovol object. Voor het PR geldt volgens het Bevi een grenswaarde voor kwetsbare objecten en een richtwaarde voor beperkt kwetsbare objecten op een niveau van 10-6 per jaar. Binnen de 10-6 per jaar plaatsgebonden risicocontour mogen dan ook geen nieuwe kwetsbare functies mogelijk worden gemaakt. Uitsluitend om gewichtige redenen mogen nieuwe beperkt kwetsbare objecten binnen deze contour gerealiseerd worden. Daarnaast bevat het Bevi een verantwoordingsplicht ten aanzien van het GR. De aan te houden veiligheidsafstanden zijn voor nader beschreven situaties vastgelegd in de Regeling externe veiligheid inrichtingen. Voor overige gevallen dient de 10-6 per jaar plaatsgebonden risicocontour te worden berekend.
Tot risicovolle inrichtingen behoren ook mijnbouwinrichtingen en inrichtingen voor de opslag van explosieven.
In de Circulaire effectafstanden externe veiligheid LPG-tankstations wordt onderscheid gemaakt tussen (beperkt) kwetsbare objecten en zeer kwetsbare objecten. De effectafstanden zijn respectievelijk 60 m en 160 m, gerekend vanaf het LPG-vulpunt. Tot de zeer kwetsbare objecten behoren verblijfsfuncties voor mensen die beperkt zelfredzaam zijn zoals ziekenhuizen en kinderdagverblijven. De circulaire is niet van toepassing op het vaststellen van een conserverend bestemmingsplan. De circulaire geldt evenmin voor zeer kwetsbare, kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten die al binnen de betreffende contouren aanwezig zijn. De effectafstanden voor LNG-tankstations zijn afhankelijk van de aanwezige veiligheidsvoorzieningen. De systematiek is vergelijkbaar met die voor LPG-tankstations.
Vervoer gevaarlijke stoffen
Op 1 april 2015 zijn de Wet basisnet en het Besluit externe veiligheid transport (Bevt) in werking getreden. De Circulaire risiconormering vervoer gevaarlijke stoffen is daarmee komen te vervallen.
De wegen in beheer bij het Rijk zijn aangewezen als basisnetroute. Het bevoegd gezag neemt bij het vaststellen van een besluit dat betrekking heeft op gronden in de omgeving van een basisnetroute, ten aanzien van nieuw toe te laten kwetsbare objecten, de basisnetafstand in acht en houdt daarmee rekening ten aanzien van nieuw toe te laten beperkt kwetsbare objecten. De basisnetafstand volgt uit bijlage I van de Regeling basisnet. In regio Haaglanden zijn voor de A4, tussen Knooppunt Ypenburg en de gemeentegrens tussen Leidschendam-Voorburg en Zoeterwoude (wegvakken Z8 en Z7), en de A13, tussen knooppunt Ypenburg en Deft-Zuid (wegvakken Z29 en Z113), basisnetafstanden vastgelegd.
Daarnaast worden voor daartoe aangewezen rijkswegen binnen een zone van 30 meter vanaf de rand van de rijksweg beperkingen opgelegd vanwege eventuele plasbranden (plasbrandaandachtsgebied). De aanwijzing volgt eveneens uit bijlage I van de Regeling basisnet. Het betreft dezelfde wegvakken als hierboven genoemd.
Aan het bouwen van een kwetsbaar of beperkt kwetsbaar object in een veiligheidszone of een plasbrandaandachtsgebied zijn eisen gesteld op grond van artikel 2.3 eerste respectievelijk tweede lid van de Regeling Bouwbesluit 2012. Paragraaf 2.3 van deze regeling is eveneens op 1 april 2015 in
werking getreden (Stb. 2015, 92). In beide gevallen moet zijn voldaan aan de artikelen 2.5 t/m 2.9 van voornoemde regeling. Aanvullend moet het mechanisch ventilatiesysteem van een, als beperkt kwetsbare object aan te merken, bouwwerk binnen een veiligheidszone zijn uitgerust met een voorziening waarmee dat systeem bij een calamiteit handmatig kan worden uitgeschakeld (artikel 2.10 van de regeling).
Deze bepalingen gelden niet voor bouwwerken met een hoge infrastructurele waarde als bedoeld in het Besluit externe veiligheid inrichtingen (bijvoorbeeld telefoon- of elektriciteitscentrale).
Voor het gedeelte van het plan dat binnen 200 m van een weg ligt waarover vervoer van gevaarlijke stoffen plaatsvindt (transportroute), moet in de toelichting het groepsrisico worden verantwoord. Ten aanzien van de verantwoording van het groepsrisico onderscheidt het Bevt situaties waarin een 'volledige' verantwoording van het groepsrisico noodzakelijk is en situaties waarin met een beperktere verantwoording kan worden volstaan. Met een beperkte verantwoording kan worden volstaan wanneer het groepsrisico minder dan 0,1 maal de oriëntatiewaarde (OW) bedraagt of het groepsrisico (uitgedrukt in relatie tot de OW) met minder dan 10% toeneemt en tevens onder de oriëntatiewaarde blijft.
In de toelichting moet worden ingegaan op de mogelijkheden tot voorbereiding van bestrijding en beperking van de omvang van een ramp op die weg (bestrijdbaarheid). Deze verplichting geldt ongeacht of het bestemmingsplan nieuwe ontwikkelingen mogelijk maakt binnen het invloedsgebied van de betreffende transportroutes. Op het vraagstuk zelfredzaamheid moet worden ingegaan wanneer (beperkt) kwetsbare bestemmingen binnen het invloedsgebied van een dergelijke weg zijn geprojecteerd.
Buisleidingen
Op 1 januari 2011 is het Besluit externe veiligheid buisleidingen in werking (Bevb) getreden. Voor nieuwe situaties is de grenswaarde voor het PR ter plaatse van kwetsbare objecten 10-6 per jaar; voor beperkt kwetsbare objecten geldt dan een richtwaarde van 10-6 per jaar. Langs buisleidingen moeten belemmeringenstroken in acht worden genomen waarbinnen geen bebouwing (zowel boven- als ondergronds) of ondergrondse tanks zijn toegestaan. Daarnaast hanteert de Gasunie de Algemene VELIN voorwaarden voor grondroer- en overige activiteiten.
De noodzaak voor het verantwoorden van het groepsrisico wordt beoordeeld op grond van de inventarisatieafstanden zoals deze zijn vastgelegd in bijlage 6 van het Handboek buisleiding in
bestemmingsplannen - Handreiking voor opstellers van bestemmingsplannen van maart 2010.
Ten aanzien van de verantwoording van het groepsrisico onderscheidt het Bevb situaties waarin een 'volledige' verantwoording van het groepsrisico noodzakelijk is en situaties waarin met een beperktere verantwoording kan worden volstaan. Er zijn twee situaties waarin volstaan kan worden met een beperkte verantwoording:
De ontwikkelingen in het plangebied zijn getoetst aan de normen voor het plaatsgebonden- en groepsrisico, die zijn vastgesteld voor risicovolle inrichtingen en transportroutes voor gevaarlijke stoffen door buisleidingen en over de weg, water en het spoor en voor luchthavens. De ontwikkelingen in het plangebied vinden plaats buiten het invloedsgebied van risicovolle inrichtingen en transportroutes voor gevaarlijke stoffen door buisleidingen en over de weg, water en het spoor. De normen voor het plaatsgebonden risico en groepsrisico in het Bevi, het Bevb en het Bevt vormen geen belemmering voor de ruimtelijke ontwikkeling (zie Bijlage 1).
Voor deze ontwikkeling is een waterbelang onderzoek uitgevoerd welke in Bijlage 7 is toegevoegd.
Veiligheid en waterkeringen
Ruimtelijke plannen kunnen van invloed zijn op het (veilig) functioneren en het beheer en onderhoud van waterkeringen. Om die reden is het van belang, dat initiatiefnemers van ruimtelijke plannen rekening houden met de effecten van die plannen op de aanwezige waterkeringen.
In de legger van het Hoogheemraadschap van Delfland zijn de ligging en de minimale afmetingen van de waterkeringen vastgelegd. Rondom de keringen is een keurzone vastgesteld. Deze bestaat uit het waterstaatswerk (de daadwerkelijke kering) en een beschermingszone. Binnen het waterstaatswerk en de beschermingszone zijn op basis van de Keur Delfland beperkingen gesteld aan activiteiten die het waterkerend vermogen van de kering nu en in de toekomst kunnen aantasten.
Het perceel grenst aan een open duiker van een gedempte watergang (zie bijlage 3) maar niet aan een waterkering (zie onderstaand figuur).
Waterkering ten noorden van het plangebied (Bron: Leggerkaart Delfland)
Waterkwantiteit
Delfland streeft naar een duurzame, robuuste waterstructuur met voldoende mogelijkheden voor waterberging. Dit streven heeft uiteindelijk tot doel wateroverlast voor de nieuwe en de al aanwezige functies in het gebied te voorkomen. Bij het voorkomen van wateroverlast en het verwerken van hemelwater hebben perceeleigenaar, gemeente en Delfland elk een verantwoordelijkheid. De perceeleigenaar moet het hemelwater zoveel mogelijk zelf verwerken en vasthouden bij de plaats waar het valt, bijvoorbeeld een (slimme)regenton. De gemeente draag zorg voor de inzameling en verwerking van het afstromend hemelwater. Dit betekent, dat de gemeente in eerste instantie en initiatiefnemers/perceel eigenaren inspanning moet doen om dit hemelwater vast te houden of terug te brengen in de bodem. Vervolgens kan het (al dan niet na zuivering) worden afgevoerd naar het oppervlaktewater. Delfland is vervolgens verantwoordelijk voor de ontvangst van hemelwater in het oppervlaktewater.
Het plangebied is gelegen in de Oud- en Nieuw-Wateringveldschepolder. Het gemiddelde maaiveld van het plangebied ligt op ca. 0,17m NAP. Het maatgevende peil bedraagt NAP -2,77 m. Conform de Handreiking Watertoets en de nieuwe beleidsnota van Delfland (oktober 2018) mag de waterhuishoudkundige situatie niet verslechteren als gevolg van de ontwikkeling, het zgn. stand-still beginsel. Voor dit project is toetsing aan de bergings- en afvoernormen het belangrijkste uitgangspunt. Bij planologische omzetting geldt de maximale inspanning voor de norm van de waterberging met toepassing van een effectgerichte, gebiedsgerichte en marktgerichte aanpak. Het stand-still beginsel betekent dat de kans op wateroverlast niet mag toenemen als gevolg van een ontwikkeling. Ontwikkelingen waarbij het verhard oppervlak toeneemt, of de vasthoudcapaciteit van een gebied op andere manieren wordt verkleind, zorgen voor een snellere afstroming van hemelwater naar het oppervlaktewater. Dit kan leiden tot wateroverlast. Versnelde afvoer door meer verharding voldoet daarmee niet aan het stand-still beginsel, tenzij ter compensatie extra waterberging wordt gerealiseerd.
Delfland heeft de Watersleutel ontwikkeld, een rekentool waarbij op basis van een aantal relevante kenmerken van de ontwikkeling en het watersysteem wordt bepaald hoeveel waterberging moet worden gerealiseerd. Om te bepalen hoeveel waterberging nodig is om de ontwikkeling hydrologisch neutraal te kunnen uitvoeren, kan ook een modelstudie worden uitgevoerd. Voor veel ontwikkelingen, waaronder het plangebied, kan worden volstaan met een eenvoudigere methode om inzicht te krijgen in de benodigde watercompensatie.
In rapportage waterbelang (zie Bijlage 7) staan op basis van de gegevens in deze rapportage de uitgangspunten voor de berekening van de watercompensatie van het project:
In onderstaande tabellen staan de huidige en toekomstige oppervlakten weergegeven.
In de bijlage staat de analyse op basis van de Watersleutel van Delfland weergegeven. Uit de watersleutel blijkt, dat de ontwikkeling een wateropgave heeft. De wateropgave bestaat uit het toevoegen van 14 m2 oppervlaktewater, hetgeen gelijk staat aan 7,5 m3 waterberging. Er wordt 7,5 m3 waterberging op het platte dak van de laagbouw gerealiseerd in combinatie met een groen dak.
Hemelwaterverordening Westland
Sinds 20 december 2023 is de Hemelwaterverordening Westland van kracht. Hierbij worden minimale eisen aan hemelwaterberging gesteld bij nieuwbouw of bij (grote) verbouwingen. De omgevingsvergunning voor dit project is aangevraagd voordat de Hemelwaterverordening is ingegaan en is daarom niet van toepassing op dit project.
Voorkomen van wateroverlast
De bestemmingswijziging zorgt ervoor dat het beschermingsniveau tegen wateroverlast veranderd. Wonen heeft een beschermingsniveau tegen wateroverlast van 1 keer in de 100 jaar, bedrijfsterreinen 1 keer in de 50 jaar en agrarisch 1 keer in de 10 jaar. Bij kleinschalige bestemmingswijzigingen wordt het watersysteem echter niet aangepast. Wanneer het watersysteem niet wordt aangepast adviseert Delfland om, zoveel mogelijk, de praktijksituatie hierop aan te passen. Dit kan bijvoorbeeld door het maaiveld ter plekke van nieuw te bouwen woningen voldoende op te hogen.
Ten aanzien van het stand-still beginsel wordt met name naar 3 onderdelen gekeken:
Zorgplicht
De initiatiefnemer dient maatregelen of voorzieningen te treffen om te voldoen aan de zorgplicht. Hierbij kan onderstaande stroomschema gebruikt worden om tot de goede maatregel te komen.
Stroomschema toepassen van vasthoudmaatregelen (Bron: Richtlijn toepassen vasthoudmaatregelen ter compensatie van verharding in het watertoetsproces, Delfland)
In bovenstaande stroomschema wordt ook naar klimaatadaptieve maatregelen verwezen Wateroverlast door hoosbuien is een steeds vaker voorkomend probleem. Om overlast te kunnen voorkomen moet water vast gehouden worden en langzaam worden afgevoerd. Hieraan kan iedereen bijdragen door bijvoorbeeld aan de volgende maatregelen te denken:
• afkoppelen van hemelwaterafvoer van het riool en dit water laten infiltreren
• waterberging op platte en/of groene daken
• waterberging onder parkeerplaatsen
• waterberging in parkeerkelders
• grindkoffers onder de verharding
• in wadi's en andere vormen van groenvoorzieningen
• vijvers en watertonnen
Er is echter geen waterberging mogelijk aangezien er geen kruipruimte wordt aangebracht, alleen een gestorte vloer, zodat ook geen waterberging in de kruipruimte aangebracht kan worden.
Watersysteemkwaliteit en ecologie
In het kader van de herstructurering wordt er gestreefd naar het zoveel mogelijk benutten van kansen en voor het verbeteren van de watersysteemkwaliteit en de ecologie. Ten aanzien van de KRW maatregelen moet er rekening worden gehouden met de afspraken uit de Bestuursovereenkomst KRW Delfland en de afspraken die op dit moment gemaakt worden voor het Stroomgebiedbeheersplan 2015-2021. Het boezemsysteem van Delfland maakt onderdeel uit van de KRW waterlichamen. Delfland en gemeenten zijn in de KRW Delfland overeengekomen om de toestand van de waterlichamen te verbeteren. Onderdeel van deze overeenkomst is dat daar waar langs waterlichamen ruimtelijke mogelijkheden zijn om invulling te geven aan de KRW-opgave, deze worden benut, en dat bij ruimtelijke ontwikkelingen wordt onderzocht of een deel van de ruimtelijke KRW-opgave hieraan kan worden gekoppeld. In het Waterplan Westland is aangegeven dat als er ruimte is, er een natuurvriendelijke oever moet worden aangelegd. En als er geen ruimte is maar wel dynamiek, kansen worden benut. Daarnaast mogen ruimtelijke ontwikkelingen niet leiden tot een verslechtering van de ecologische en chemische toestand van deze waterlichamen.
Het plangebied is volledig verhard en er is geen oppervlaktewater, ook niet in de nabijheid, aanwezig. Er komt een groen dak waardoor flora en fauna gestimuleerd wordt. Er mag bij de opvang en afvoer van hemelwater geen gebruik worden gemaakt van uitlogende of andere materialen die een negatief effect op de waterkwaliteit kunnen hebben.
Onderhoud en bagger
Delfland is verantwoordelijk voor het onderhoud van het primaire watersysteem en de waterkeringen. Voor secundair boezemwater en polderwateren zijn veelal andere partijen (gemeente, grondeigenaar) onderhoudsplichtig. Onderhoudsplichtigen zijn in de Legger Delfland vastgesteld. Onderhoud aan water en waterkering betekent dat deze toegankelijk moeten zijn voor onderhoud. Ook houdt Delfland ruimte die eventueel nodig is voor dijk- of kadeverzwaring, vrij van andere, conflicterende functies. Het beheer en onderhoud van het watersysteem binnen het plangebied is vastgelegd in de Keur Delfland en Legger Delfland.
Voor onderhoud van watergangen is het van belang rekening te houden met de benodigde onderhoudsstroken.Onderhoudsstroken zijn noodzakelijk voor onderhoudsmateriaal en werkruimte, en er kan bagger op de onderhoudsstroken worden gezet.
Er gelden de volgende criteria:
Het plangebied grenst aan een primaire watergang: de gedempte Wateringsche Vaart (zie Bijlage 7). Onderhoud aan deze (gedempte) watergang dient uitgevoerd te worden door Delfland.
Bodem en grondwater
Bij nieuwe ontwikkelingen/initiatieven is het van belang om rekening te houden met een voldoende drooglegging om grondwateroverlast te voorkomen. Het bouwpeil moet daarom hoog genoeg boven het waterpeil liggen. Een voldoende hoog bouwpeil helpt niet alleen tegen grondwateroverlast, maar ook tegen wateroverlast algemeen. Delfland adviseert om rekening te houden met een drooglegging van 1,2 m, maar met een minimum van 1,0 m.
Daarnaast kan het zijn, dat de ontwikkeling juist effecten op het grondwater of het watertekort heeft. Hier moet bijvoorbeeld gedacht worden aan ondergrondse constructies die ervoor zorgen dat bijvoorbeeld de grondwaterstroming wordt afgekapt. In de huidige ontwikkeling worden geen ondergrondse werken worden gebouwd.
De maaiveldhoogte bedraagt momenteel ca. 0,17 m NAP volgens hoogtekaart.nl (zie onderstaand figuur). De gemiddelde drooglegging is ca. 2,77 meter (zie de watersleutel), dit voldoet aan de minimale drooglegging van 1,0 m en aan het advies van 1,2 m van Delfland.
Hoogtekaart (bron: https://ahn.arcgisonline.nl)
Afvalwater en riolering
De bestaande woning is aangesloten op het gemeentelijke rioleringsstelsel ter plaatse en de nog te bouwen woning zou aannemelijk aangesloten worden op het rioleringsstelsel. Afvalwater wordt afgevoerd naar de dichtsbijzijnde afvalwaterzuivering. Voor zover bekend zijn er geen problemen bekend omtrent de capaciteit van riolering of zuivering.
Voor de afvoer van het hemelwater zijn creatieve en efficiënte maatregelen mogelijk, zoals het ophogen van gronden, een hoger bouwpeil van woningen, open verharding ter plekke van parkeerplaatsen of water vasthouden op particulier terrein, bijvoorbeeld door middel van de aanleg van wadi's, (slimme)regenton, groene daken, het afkoppelen van hemelwaterafvoer, en dergelijke.
Het huishoudelijk afvalwater zal middels een gemengd rioolstelsel aangesloten worden op het gemeentelijk rioolsysteem. Voor hemelwater wordt de volgende voorkeursvolgorde aangehouden:
Het plan is in een gebied met een gemengd vrijverval rioleringssysteem gesitueerd. Het gehele plangebied is verhard en er is geen openwater in de omging waar op afgewaterd kan worden. Gezien de aansluiting op het gemengde systeem kan het hemelwater, net als in de bestaande situatie, niet gescheiden worden afgevoerd. Middels de waterberging op het platte dak van de laagbouw in combinatie met het groene dak zal de afvoer wel gebufferd worden.
Rioleringskaart Gemeente Westland
Dit onderzoek richt zich op het perceel aan de Herenstraat 23-25A in Wateringen. Het plangebied blijft 'Gemengd-1'. De bestemming veranderd niet, een ruimtelijke onderbouwing is voor dit project alleen vereist vanwege de geringe afwijkende bouwhoogte aan de achterzijde. Voor Klimaat 2050 is er een wateropgave van 14 m2 wat gelijk staat aan 7,5 m3 aan waterberging. Er komt een waterberging op het platte dak van het laagbouw in combinatie met een groen dak.
Het Hoogheemraadschap van Delfland heeft op 8 oktober 2024 ingestemd met het plan.
Een verontreinigde bodem kan zorgen voor gezondheidsproblemen en tast de kwaliteit van het natuurlijk leefmilieu aan. Daarom is het belangrijk om bij ruimtelijke plannen de bodemkwaliteit mee te nemen in de overwegingen. De Wet bodembescherming (Wbb), het Besluit bodemkwaliteit en de Woningwet stellen grenzen aan de aanvaardbaarheid van verontreinigingen. Indien bij planvorming blijkt dat (ernstige) verontreinigingen in het plangebied aanwezig zijn, wordt op basis van de aard en omvang van de verontreiniging én de aard van de ruimtelijke plannen beoordeeld welke gevolgen dit heeft.
Wet bodembescherming
De Wet bodembescherming (Wbb) regelt zaken rond bodembescherming en bodemsanering. Vertrekpunt van de Wbb is dat in het merendeel van de gevallen van bodemverontreiniging, de daadwerkelijke bodemsanering wordt meegenomen in de ontwikkeling dan wel herontwikkeling van plangebied of projectlocatie. De wettelijke doelstelling is functiegericht saneren. De wet houdt rekening met het gebruik van de bodem en de (im)mobiliteit van de verontreiniging. De volgende uitgangspunten overheersen:
Saneringsverplichtingen zijn gekoppeld aan ontoelaatbare risico's die samenhangen met het huidige en toekomstige gebruik van de bodem. Het is niet nodig de hele locatie aan te pakken. Er kan ook sprake zijn van deelsaneringen of een gefaseerde aanpak.
Bij de aanvraag zijn de volgende onderzoeken bijgevoegd:
Het verkennend onderzoek is conform de NEN 5740 en 5707 uitgevoerd en is als voldoende beoordeeld. Het nader bodemonderzoek is conform de NTA 5755 uitgevoerd en is als voldoende beoordeeld.
Op basis van het onderzoek concluderen wij dat er (mogelijk) sprake is van bodemverontreiniging boven de interventiewaarde in meer dan 25 m3 grond. In de omgevingsvergunning dient in de overwegingen het volgende te worden vermeld.
De Omgevingsdienst Haaglanden heeft op 13 februari 2024 aangegeven dat ter plaatse van het bouwplan mogelijk sprake is van verontreinigde bodem als bedoeld in artikel 2.4.1 van de Bouwverordening van de gemeente Westland.
Op grond van artikel 6.2c van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (hierna: Wabo) treedt de
omgevingsvergunning niet inwerking tot het moment waarop het bevoegd gezag heeft ingestemd met
saneringsmaatregelen of wanneer door aanvullend (nader) bodemonderzoek is vastgesteld dat het geen verontreiniging boven de interventiewaarde betreft in meer dan 25 m3 grond.
Opgemerkt wordt dat op de locatie reeds een BUS-melding is ingediend die op 12 januari 2024 (kenmerk ODH934664) als voldoende is beoordeeld.
Het aspect bodem is akkoord bevonden, mits de bovenstaande overwegingen aan de omgevingsvergunning worden verbonde.
Natuurnetwerk Nederland
Op basis van het nieuwe rijksbeleid zoals opgenomen in het Natuurnetwerk Nederland (NNN), heeft de provincie Zuid-Holland in december 2013 de Ecologische Hoofdstructuur (EHS) herijkt. De EHS is een samenhangend netwerk van bestaande en te ontwikkelen natuurgebieden. Het netwerk wordt gevormd door kerngebieden, natuurontwikkelingsgebieden en ecologische verbindingszones.
Bij de herijkte EHS is de prioriteit komen te liggen bij het bereiken van de doelen van de Natura-2000-gebieden en de Europese Kaderrichtlijn Water. Voor wat betreft het beleidsveld Natuur richt de provincie zich niet alleen op de kwantitatieve prestaties (output: hoeveel hectare verworven en ingericht, hoeveel beheerplannen Natura 2000 vastgesteld) maar vooral ook op de effecten (outcome: de natuurkwaliteit, hoe ontwikkelt de Zuid-Hollandse biodiversiteit zich). Het voorgaande is breder dan de reikwijdte van het NNN omdat er door de provincie van uitgegaan wordt dat de bijdrage aan de biodiversiteit ook buiten de begrenzing van het NNN plaatsvindt, bijvoorbeeld het leveren van een bijdrage aan de biodiversiteit door recreatiegebieden en het agrarisch gebied.
Wet natuurbescherming
Sinds 1 januari 2017 is de Wet natuurbescherming (Wnb) in werking. De Wnb is het nieuwe wettelijke stelsel voor natuurbescherming en vervangt drie tot dan bestaande wetten, namelijk de Natuurbeschermingswet 1998, de Flora- en faunawet en de Boswet. Het beschermingsregime gaat uit van het "nee, tenzij-principe". Dit betekent dat de genoemde verbodsbepalingen in de Wnb voor bescherming van gebieden, soorten en houtopstanden altijd gelden. Het afwijken hiervan is alleen onder voorwaarden toegestaan. Gedeputeerde Staten (GS) van de provincie Zuid-Holland is het bevoegd gezag voor het verlenen van toestemming door middel van een vergunning, ontheffing of vrijstelling.
In de Wnb zijn bepalingen opgenomen voor de bescherming van in het wild levende dier- en plantensoorten. Het gaat onder meer om soorten die in Nederland, maar ook in Europa in hun voortbestaan bedreigd worden. De Wnb kent drie beschermingsregimes:
Per beschermingsregime is bepaald welke verboden er gelden en onder welke voorwaarden ontheffing, vergunning of vrijstelling kan worden verleend door het bevoegd gezag. De bepalingen zijn samengevat in onderstaande tabel. De bepalingen voorzien in een bescherming van verblijfplaatsen, evenals de bescherming tegen verstorende invloeden. Gedeputeerde Staten van provincie Zuid-Holland kan een ontheffing verlenen van de verboden als genoemd in de artikelen 3.1, 3.5 en 3.10. van de Wnb.
Vrijstellingen
In de Wnb is een aantal algemene soorten amfibieën en zoogdieren beschermd onder de categorie "Nationale soorten", zoals gewone pad, bruine kikker en konijn. Provincie Zuid-Holland heeft bevoegdheid om bij verordening deze soorten "vrij te stellen" van de ontheffing/vergunningsplicht (Provincie Zuid-Holland, 2016). Dit betekent dat geen ontheffing nodig is voor werken gericht op ruimtelijke inrichting en ontwikkeling en beheer en onderhoud. Vrijgestelde soorten zijn niet meegenomen in deze toetsing.
Zorgplicht
De zorgplicht (artikel 1.11. Wnb) houdt in dat handelingen, die nadelige gevolgen kunnen hebben voor in het wild levende dieren en planten:
Het betreft alle in het wild levende dieren en planten. De zorgplicht dient onder meer als vangnet voor de bescherming van soorten waarvoor op grond van de Wnb geen specifiek verbod geldt. De zorgplicht is daarnaast van toepassing op beschermde gebieden.
Vleermuizen
Vleermuizen ondervinden mogelijk schade door de geplande (sloop)werkzaamheden. Omdat negatieve effecten door de werkzaamheden niet uit te sluiten zijn, is vervolgonderzoek naar voortplantingsplaatsen en rustplaatsen van vleermuizen noodzakelijk. Uit dit onderzoek zal volgen of er een flora en fauna activiteit moet worden aangevraagd. Het onderzoek dient plaats te vinden tussen half mei-half juni én augustus-oktober.
Op 9 oktober 2024 is door Van der Goes en Groot Ecologisch Onderzoeks- en Adviesbureau een Vleermuizenonderzoek uitgevoerd (zie Bijlage 11). Deze is akkoord bevonden.
Het aspect ecologie vormt geen belemmering voor deze aanvraag omgevingsvergunning.
In 1992 ondertekende Nederland mede het zogenaamde Verdrag van Valletta (Malta). Dit verdrag heeft als doel de bescherming van het archeologisch erfgoed van Europa te bevorderen. In Nederland heeft dit geleid tot een herziening van de Monumentenwet 1988 alsmede een aanvulling op of wijziging van bepaalde artikelen in enkele andere wetten. Sinds 2016 is deze wet vervangen door de Erfgoedwet. Door middel van het overgangsrecht blijven enkele bepalingen uit de Monumentenwet 1988 van kracht tot de invoering van de Omgevingswet.
De belangrijkste artikelen uit het Verdrag van Malta die in de Nederlandse wetgeving zijn overgenomen zijn dat het archeologisch erfgoed zoveel mogelijk ter plekke (in situ) dient te worden behouden (artikel 4), dat het archeologisch erfgoed deel uitmaakt van de belangenafweging in het kader van ruimtelijke ordening (artikel 5) en het 'veroorzakersprincipe' (artikel 6). Het veroorzakersprincipe betekent dat de verstoorder verantwoordelijk is voor het vroegtijdig (laten) uitvoeren van noodzakelijk archeologisch (voor)onderzoek en de financiering daarvan.
Op basis van de huidige wetgeving zijn de gemeentes in Nederland verantwoordelijk voor het behoud van het archeologisch bodemarchief. Conform de Erfgoedwet beschermt de gemeente Westland het archeologisch erfgoed middels het bestemmingsplan. Omdat ruimtelijke ingrepen gevolgen kunnen hebben voor dit bodemarchief, moeten gemeentes bij de besluitvorming archeologie als volwaardige factor meenemen in de belangenafweging. Om dit op een verantwoorde en transparante wijze te kunnen doen is gemeentelijk archeologiebeleid wenselijk. De gemeente Westland beschikt sinds 2012 over een vastgestelde archeologische beleidskaart, die wordt gebruikt als basis voor het bestemmingsplan.
Bekende en verwachte archeologisch waardevolle gebieden krijgen in het bestemmingsplan een archeologische (mede)bestemming met daarbij horende vrijstellingsgrenzen. Binnen deze zones dienen bodemverstorende ingrepen zoveel mogelijk te worden beperkt. Bodemverstorende werkzaamheden die de aan de bestemmingszones gekoppelde vrijstellingsgrenzen overschrijden, worden gebonden aan het vergunningenstelsel. Zodoende kan het belang van het archeologisch erfgoed worden meegewogen bij het al dan niet verlenen van een omgevingsvergunning. Dit kan ertoe leiden dat er eisen worden gesteld aan de uitvoering van de werkzaamheden, of dat de voorgenomen ingreep alleen na archeologisch onderzoek wordt toegestaan. Bodemverstorende werkzaamheden die deze grenzen niet overschrijden worden op voorhand vrijgesteld van de verplichting tot het doen van archeologisch onderzoek.
Het rapport in Bijlage 16 is akkoord bevonden. Er is aanvullend archeologisch onderzoek nodig in de vorm van een archeologische begeleiding. Deze begeleiding zal plaats moeten vinden ter hoogte van het westelijke deelgebied waar niet het hoofdgebouw staat, én ter hoogte van de nieuwe liftschacht. Een archeologische begeleiding vindt plaats op basis van het door het bevoegd gezag goedgekeurd PvE. In Bijlage 15 is het goedgekeurde PVE opgenomen.
Archeologie staat deze ontwikkeling niet in de weg. Indien bij de uitvoering van de werkzaamheden onverwacht toch archeologische resten worden aangetroffen, dan is conform paragraaf 5.4 van de Erfgoedwet aanmelding van de desbetreffende vondsten bij de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap c.q. de Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed verplicht. Tevens moet contact worden opgenomen met de gemeentelijke archeoloog.
Voor de ontwikkeling is een bezonningsstudie uitgevoerd en toegevoegd als Bijlage 17 en 18. In dit onderzoek is de situatie met de mogelijkheden conform bestemmingsplan vergeleken met de toekomstige situatie. Uit de bezonningstudie volgt dat de norm van twee uur bezonning in de voor de lichte TNO-norm relevante periode van 19 februari tot en met 21 oktober bij omliggende woningen wordt gehaald. Daarnaast wordt met de ontwikkeling de bouw van 18 appartementen mogelijk gemaakt in de kern van Wateringen. Dit aspect weegt zwaarder dan behoud van zonlicht op de gevel.
Het aspect bezonning vormt hiermee geen belemmering voor de voorgenomen ontwikkeling.
Op grond van artikel 6.12 Wro is de gemeente verplicht bij vaststelling van een bestemmingsplan of projectbesluit waarin bouwplannen zijn opgenomen als aangewezen in artikel 6.12 Wro juncto artikel 6.2.1. Bro, een exploitatieplan vast te stellen.
Geen exploitatieplan hoeft te worden vastgesteld als het verhalen van kosten anderszins is verzekerd, bijvoorbeeld doordat de gemeente hierover overeenkomsten heeft gesloten met de eigenaren van de binnen het exploitatiegebied gelegen gronden, of doordat de gemeente zelf eigenaar is van bedoelde gronden.
Ten behoeve van de ontwikkeling van het plangebied zijn de exploitatiekosten beoordeeld en is een exploitatieplan niet nodig omdat op andere wijze reeds in kostenverhaal is voorzien. Tussen gemeente en initiatiefnemer is een anterieure overeenkomst gesloten.
Er heeft over het voorontwerp van deze ruimtelijke onderbouwing bestuurlijk overleg plaatsgehad als geboden in artikel 3.1.1 van het Besluit ruimtelijke ordening. Hierbij hebben de volgende instanties gereageerd:
De uitkomsten van het overleg, als bedoeld in artikel 3.1.6, eerste lid, onder c., van het Besluit ruimtelijke ordening, zijn al bijlage bij deze omgevingsvergunning opgenomen. Ze zijn allemaal akkoord met het plan.
Vanaf 25 oktober 2024 heeft de aanvraag en het ontwerpbesluit gedurende een periode van zes weken ter inzage gelegen voor het indienen van zienswijzen, als bedoeld in artikel 3.8, lid 1, van de Wet ruimtelijke ordening in verbintenis met Afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht.
Tijdens de periode van ter inzage ligging is geen zienswijze naar voren gebracht. Op de ontwerpbeschikking met betrekking tot het vaststellen van hogere waarden voor de geluidsbelasting vanwege wegverkeerslawaai voor de locatie Herenstraat 23-25A te Wateringen is wel een zienswijze ingediend. Omdat de ingediende zienswijze op het ontwerpbesluit hogere waarde ook gronden bevat tegen het voornemen om af te wijken van het bestemmingsplan hebben wij besloten deze zienswijze wel mee te nemen in de besluitvorming. Voor een beantwoording van de zienswijze wordt verwezen naar bijlage 19.