direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Bedrijventerrein Vlotlaan Monster
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.1783.BTMONVLOTLAANobp-VA01

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding

Vlakbij de kust van Monster bevindt zich het voormalig themapark de Westlandse Druif. Dit themapark was opgericht ter herinnering aan de Westlandse druiventeelt. Ter plaatse werden druiven geteeld en in een bijbehorende winkel verkocht. Ook konden er bijeenkomsten worden gehouden en kon de tuin bezocht worden door middel van rondleidingen.

In 2019 zijn de activiteiten van de Westlandse Druif beëindigd. In 2021 is het complex verkocht met het voornemen te herontwikkelen naar een mix van bedrijvigheid en maatschappelijke functies. Dit is echter slechts gedeeltelijk mogelijk op basis van het geldende bestemmingsplan.

In het geldende bestemmingsplan is een wijzigingsbevoegdheid opgenomen voor de transformatie van maatschappelijk, wonen en tuin naar bedrijvigheid. Per abuis is op de verbeelding de verkeerde zone wijzigingsbevoegdheid opgenomen. Om de omzetting goed te borgen wordt daarom met voorliggend bestemmingsplan het juridisch planologisch kader voor de herontwikkeling vastgelegd.

1.2 Ligging plangebied

Het plangebied wordt aan de noordwestzijde begrensd door de 's-Gravenzandseweg en aan de zuidwestzijde door de Vlotwatering. Aan de zuidoostkant vormt de Vlotlaan de grens van het plangebied en aan de noordwestzijde scheidt de watergang het plangebied en de noordoostelijkgelegen bedrijfspercelen.

afbeelding "i_NL.IMRO.1783.BTMONVLOTLAANobp-VA01_0001.jpg"

Figuur 1.1: Ligging plangebied

1.3 Geldend bestemmingsplan

Binnen het plangebied waren, voor het van kracht worden van dit bestemmingsplan, de volgende planregimes van kracht:

  • 'Bedrijventerrein Monster', vastgesteld op 30-10-2012;
  • 'Paraplubestemmingsplan Parkeernormen', vastgesteld op 20-02-2018;
  • 'Paraplubestemmingsplan Wonen Westland', vastgesteld op 01-09-2020;
  • 'Paraplubestemmingsplan horeca/hotel Westland ', vastgesteld op 13-04-2021.

1.4 Leeswijzer

Het bestemmingsplan "Bedrijvencampus Vlotlaan" bestaat uit een toelichting, planregels en een planverbeelding. De toelichting is als volgt opgebouwd. In Hoofdstuk 2 komt de gebiedsvisie aan de orde. Hierin wordt de ruimtelijke en functionele hoofdstructuur van het plangebied beschreven met aandacht voor cultuurhistorisch waardevolle elementen, overige ruimtelijke kwaliteiten, aanwezige knelpunten en te verwachte ontwikkelingen. Dit tezamen leidt tot een beschrijving van de gemeentelijke visie op het gewenste behoud en beheer van de ruimtelijke kwaliteit in het plangebied. In Hoofdstuk 3 wordt onderzoek op het gebied van milieu, ecologie, archeologie en cultuurhistorie en water behandeld. In Hoofdstuk 4 wordt dieper ingegaan op de planvorm en de achtergrond bij de regels die zijn opgenomen voor de verschillende bestemmingen. Tot slot wordt in Hoofdstuk 5 ingegaan op de economische en de maatschappelijke uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan.

Hoofdstuk 2 Gebiedsvisie

2.1 Beleidskader

De beleidscontext voor de visie op het plangebied wordt gevormd door gemeentelijke, regionale, provinciale en landelijke beleidsrapportages. In dit hoofdstuk is het relevante beleid samengevat. Het hier samengevatte beleidskader is niet uitputtend. In de toelichting wordt op een aantal plaatsen verwezen naar specifiek beleid of beleidsnotities die niet in deze paragraaf worden behandeld. Tot slot wordt in dit hoofdstuk een beschrijving gegeven van de visie op het plangebied. Deze visie is gericht op het behoud en beheer van de ruimtelijke kwaliteit.

2.1.1 Gemeentelijk beleid

Omgevingsvisie 2.0: Visie op Westland

Op 8 december 2020 heeft de gemeenteraad de Omgevingsvisie 2.0: Visie op Westland vastgesteld. De Omgevingsvisie gaat onder andere in op de samenhang tussen ruimte, water, milieu, natuur, landschap, verkeer en vervoer, infrastructuur en cultureel erfgoed. De Omgevingsvisie is breder dan alleen de fysieke leefomgeving; ook onderwerpen als gezondheid, veiligheid en duurzaamheid moeten onderdeel uitmaken van de visie. De Omgevingsvisie geeft weer waar de gemeente met Westland naartoe wil en bindt de gemeente aan haar eigen voornemens en ambities.


De belangrijkste opgave is het verhogen van de leefkwaliteit in Westland, waarbij het sociaal-maatschappelijke en economische belang van het tuinbouwcluster niet uit het oog wordt verloren. De oorspronkelijke structuren in het landschap moeten behouden blijven, net als de gemeenschapszin in de dorpen. Westland wil een groenere, gezonde en aantrekkelijke gemeente zijn. Met een people - planet - profit benadering, vindt vergroening plaats langs de belangrijke groene verbindingen en in de wijken, terwijl initiatiefnemers en ontwikkelaars worden gevraagd groeninclusief te ontwerpen en in te richten. Een klimaatbestendig beleid wordt doorgevoerd in ruimtelijke inrichting, nieuwbouw en verkeersmaatregelen. Bodemwarmte moet worden benut en er wordt aangesloten op warmtenetten in de regio. Betere bereikbaarheid en een toonaangevende rol op het gebied van kennis, innovatie en duurzaamheid in de Greenport blijven een belangrijke rol spelen.


Toekomstbestendige bedrijventerreinen

Westland wil toekomstbestendige bedrijventerreinen, met voldoende bedrijvenlocaties en evenwicht in vraag en aanbod van bedrijfskavels en -locaties. De gemeente ziet dat er behoefte is aan duurzame (nieuwe) bedrijvenlocaties en investeert waar nodig in bestaande werklocaties om deze beter te laten aansluiten bij wensen zoals multifunctionaliteit en duurzaamheid.


Het Westlands economisch cluster draait op volle toeren. Er worden meer en meer bedrijfskavels in gebruik genomen en die groei lijkt zich voort te blijven zetten. Gemeente Westland verwacht tot 2030 een tekort hieraan van 28 tot 33 hectare.

Westland beschikt over verschillende locaties waar veel Westlanders, maar ook veel arbeidskrachten van buiten de gemeente, werkzaam zijn. Het is belangrijk dat deze werklocaties optimaal aansluiten bij de wensen van de hedendaagse en toekomstige ondernemers. Daarom richt Westland zich op:

  • Passend omgaan met de behoefte aan nieuwe bedrijvenlocaties en kantorenlocaties;
  • Up-to-date houden en brengen van bestaande bedrijvenlocaties, revitalisering;
  • Kwaliteit en onderscheidend vermogen (profilering) van bedrijventerreinen, waarbij er nadrukkelijk aandacht is voor verduurzaming, de energietransitie en een goede (digitale) bereikbaarheid;
  • Veiligheid van bedrijventerreinen (Keurmerk Veilig Ondernemen).

Er liggen goede mogelijkheden voor dubbel ruimtegebruik op bedrijventerreinen, bijvoorbeeld voor parkeren of zonnepanelen op daken.


Het plangebied is op de toekomstkaart van Westland aangemerkt als lokaal bedrijventerrein.

afbeelding "i_NL.IMRO.1783.BTMONVLOTLAANobp-VA01_0002.png"

Figuur 2.1 Visiekaart Westland

afbeelding "i_NL.IMRO.1783.BTMONVLOTLAANobp-VA01_0003.png"   afbeelding "i_NL.IMRO.1783.BTMONVLOTLAANobp-VA01_0004.png"  

Figuur 2. Monster (analyse van de kern)

Specifiek voor bedrijvigheid staat beschreven: De meeste werkgelegenheid in Monster vinden we in de agrarische sector, bouwnijverheid, groot- en detailhandel en advies en onderzoek. De Vlotlaan is het lokale bedrijventerrein bij Monster. Er is geen uitbreidingsvraag en het terrein is op orde.

In dit geval is geen sprake van uitbreiding, maar transformatie en betere benutting van het terrein.

Uitvoeringsprogramma economie 2020-2021

Op 29 oktober 2019 heeft de gemeenteraad van Westland de Economische Opgave 2019 - 2022 vastgesteld. Daarbij is eveneens toegezegd om een Uitvoeringsprogramma Economie te maken hiervoor. De economische opgave 2019-2022 is in het Uitvoeringsprogramma Economie vertaald in 6 inhoudelijke prioriteiten:

  • 1. Versterking van de kennis- en innovatiefunctie via ontwikkeling campus en gebied rondom de World Horti Campus
  • 2. Facilitering aansluiting onderwijs & arbeidsmarkt
  • 3. Modernisering en herstructurering van het glastuinbouwcluster
  • 4. Versterking van de externe betrekkingen en de internationale positie
  • 5. Versterking en toekomstbestendig maken van de dorpscentra en het MKB
  • 6. Facilitering kwaliteitsimpuls vrijetijdseconomie


In het uitvoeringsprogramma is geen specifieke opdracht geformuleerd voor bedrijventerreinen in zijn algemeenheid en Vlotweg in het bijzonder.


Bedrijventerreinenvisie Westland 2013-2020

De Bedrijvenvisie Westland vormt - via het gemeentelijke Actieprogramma Economische Zaken - een uitwerking van de Visie Greenport Westland en is gericht op:

  • het anticiperen op actuele en toekomstige marktontwikkelingen om voldoende ruimte te behouden voor groei van bedrijvigheid (inspelen op de vraag van bedrijven, kantoren en detailhandel);
  • het zijn van een toetsingskader voor de actualisering van bestemmingsplannen en de ruimtelijke onderbouwing van andere ruimtelijke besluiten;
  • het verschaffen van duidelijkheid over parkmanagement op bedrijventerreinen.

Deze visie is in de crisistijd opgesteld. Inmiddels is gebleken dat er meer behoefte is aan ruimte voor bedrijven. Vlotlaan is aangemerkt als lokaal bedrijventerrein. Het plangebied wordt deels herontwikkeld naar bedrijvigheid.

 

Nota publieksfuncties op bedrijventerreinen

Als nadere uitwerking van de Bedrijventerreinenvisie Westland hebben burgemeester en wethouders de Nota publieksfuncties op bedrijventerreinen vastgesteld om maatwerk te kunnen bieden voor publieksfuncties op lokale bedrijventerreinen. In deze nota is aangegeven wat wel en niet is toegestaan op lokale bedrijventerreinen. Wonen, detailhandel, horeca, leisure en care-functies zijn uitgesloten in bestemmingsplannen die betrekking hebben op bedrijventerreinen. Deze functies worden binnen voorliggend bestemmingsplan niet binnen de bestemming 'Bedrijventerrein' mogelijk gemaakt. Deze functies worden uitsluitend binnen 'Maatschappelijk' toegestaan.

Bij leisure kan worden gedacht aan fitness, kookstudio's en hobbyfuncties. Care-functies zijn onder andere kinderopvang, ouderenzorg, gehandicaptenopvang en huisartsen- en fysiotherapie-collectieven. In hoofdzaak zijn op bedrijventerreinen bedrijfsmatige en industriële functies toegestaan. Genoemd worden het vervaardigen, bewerken, installeren en inzamelen van goederen. Ook verhandelen van goederen wordt genoemd, waarbij detailhandel (verkoop aan een eindconsument) is uitgesloten. In de loop der tijd zijn daarop uitzonderingen gemaakt voor specifieke vormen van detailhandel, zoals verkoop van brand- en explosiegevaarlijke stoffen.

De verkoop van de zogenoemde ABC-goederen (Auto's, Boten en Caravans) is alleen toegestaan met een binnenplanse afwijkingsbevoegdheid. Ook bouwmarkten zijn met een binnenplanse afwijkingsbevoegdheid mogelijk, conform de provinciale regelgeving. Tegelijkertijd is vestiging van woonwinkels aan strenge regionale regels van Haaglanden gebonden. Een andere functie die in beperkte mate is toegestaan zijn zelfstandige kantoren.

Onzelfstandige kantoren, die ten dienste staan van een bedrijf blijven mogelijk. Elk bedrijf kan ruimte nodig hebben voor een administratie- en verkoopafdeling, waarbij de oppervlakte maximaal 3.000 m² bedraagt. Zelfstandige kantoren kunnen in bestemmingsplannen door middel van een afwijkingsprocedure mogelijk worden gemaakt tot 500 m² per gebouw. Hierbij kan worden gedacht aan accountants en architecten. De kantoren mogen echter geen baliefunctie hebben (zoals makelaars en uitzend- of reisbureaus) en moeten ingepast (kunnen) worden op het bedrijventerrein. Inpassing is mogelijk bij de entree, of op de eerste verdieping van bestaande panden. Daarnaast moet voldaan worden aan de parkeernorm, die voor kantoren hoger is dan voor bedrijven.

Mobiliteitsvisie Duurzaam Bereikbaar Westland (2019)

Er komt steeds meer verkeer in Westland. Om ervoor te zorgen dat we nu en in de toekomst nog vlot tussen dorpen en van dorp naar steden kunnen reizen, maken we plannen en nemen we maatregelen. De volgende mobiliteitsdoelen zijn opgenomen in de Mobiliteitsvisie 2040:

  • Logistieke bereikbaarheid;
  • De auto minder dominant;
  • Volwaardige alternatieven voor de auto;
  • Westland verkeersveilig;
  • Duurzaam Bereikbaar Westland.

Beleidsregel Parkeernormering gemeente Westland 2018 (2018)

De parkeernormering van de gemeente Westland is geactualiseerd en in overeenstemming gebracht met de meest recente kerncijfers van het CROW (landelijke richtlijnen).

Beleidsnotitie conventionele explosieven in het Westland

In de beleidsnotitie conventionele explosieven in het Westland wordt beschreven hoe om moet worden gegaan met diepte werkzaamheden op locaties die mogelijk conventionele explosieven bevatten. De basis voor het gemeentelijk beleid voor het opsporen van explosieven is de explosieven risicokaart. Deze kaart geeft een eerste indicatie van het mogelijke gevaar van diepte werkzaamheden op bepaalde locaties in het Westland. In het projectgebied zijn geen mogelijke vindplaatsen van conventionele explosieven aanwezig.

Handhaven op maat

Op 17 november 2015 hebben burgemeester en wethouders van Westland de beleidsnota 'Handhavingsbeleid, integrale handhaving Wabo taken' vastgesteld. Hierin zijn de doelen en richting voor milieuhandhaving en bouw- en woningtoezicht beschreven. De naleving van wet- en regelgeving is daarbij een gezamenlijke verantwoordelijkheid van gemeente, burgers en bedrijven. De wet- en regelgeving zijn bedoeld om kwaliteit, veiligheid en leefbaarheid binnen de leefomgeving te beschermen en bevorderen en dat is in ieders belang. Dit draagt bij aan een prettige woon-, werk- en leefomgeving voor de burgers en ondernemers van de Gemeente Westland. De handhaving van de regelgeving vervat in dit plan is een bevoegdheid van burgemeester en wethouders. Het gaat daarmee vooral om de planregels inzake het bouwen en het gebruik van gronden en bouwwerken. Een aantal vormen van gebruik wordt specifiek aangeduid als strijdig met de bestemming, zodat handhavend optreden hiertegen eenduidig mogelijk te maken. Uiteraard betreft het hier een niet-limitatieve opsomming. Handhaving van dit plan is van belang om de ruimtelijke kwaliteit en de leefbaarheid er van in stand te houden. Daarnaast heeft handhaving uiteraard ook een belangrijke functie in het kader van de rechtszekerheid en rechtsgelijkheid. De planregels in dit plan zijn voldoende duidelijk, concreet en toepasbaar om te kunnen handhaven. Handhaving van het plan zal in de praktijk primair plaatsvinden via de bestemmingsplantoets in het kader van de omgevingsvergunning en door feitelijk toezicht op de aanwezigheid van bouwwerken en op gebruiksactiviteiten. Binnen de gemeente heeft het team bouw- en woningtoezicht van de afdeling Ruimte, Omgeving en Veiligheid hierin een centrale taakstelling. Bij gebleken strijdigheid met het plan wordt, afhankelijk van de prioriteitsstelling, een handhavingstraject ingezet.

Beleid en beleidsregels voor opslag en verkoop van consumentenvuurwerk in Westland

In deze Nota wordt aangegeven dat het wenselijk is een goede ruimtelijke spreiding van de verkooppunten van consumentenvuurwerk te bewerkstelligen. Doel bij een ruimtelijke benadering is het bereiken van een gelijkmatige spreiding van (kleine) bedrijven voor verkoop en opslag van consumentenvuurwerk over Westland, om op deze wijze straathandel en vuurwerktoerisme zoveel mogelijk te voorkomen. Daarbij moet er binnen elk verzorgingsgebied sprake zijn van voldoende (vuurwerk)aanbod om de lokale markt te voorzien en zodoende illegale handel in principe overbodig te maken en te voorkomen.

Het uitgangspunt voor opslag en verkoop van consumentenvuurwerk van de gemeente Westland is: Ruimte bieden aan ondernemers voor opslag en verkoop van consumentenvuurwerk met inachtneming van veiligheid en milieuregelgeving onder voorwaarde van een goede ruimtelijke spreiding. Met daarbij de volgende randvoorwaarden:

  • in de gemeente Westland wordt alleen consumentenvuurwerk opgeslagen. Opslag en verkoop van professioneel vuurwerk is niet toegestaan;
  • iedere vestiging van opslag en verkoop van consumentenvuurwerk zal worden getoetst aan voldoende ruimtelijke spreiding in de gemeente Westland;
  • in de gemeente Westland worden maximaal 18 vestigingen voor opslag- en verkooppunten van consumentenvuurwerk toegestaan;
  • opslag tot en met 1.000 kg is beperkt toegestaan in de dorpskernen;
  • nieuwe vestiging in dorpskernen is niet toegestaan;
  • de vestiging van bedrijven met een opslag tot en met 10.000 kg heeft de voorkeur in gebieden waar een bedrijfsbestemming geldt of in tuincentra;
  • opslag boven de 10.000 kg consumentenvuurwerk is uitgesloten;
  • bestaande bedrijven in strijd met deze uitgangspunten mogen de activiteiten voortzetten.

In de planregels van het voorliggende bestemmingsplan is opgenomen dat opslag en verkoop van consumentenvuurwerk niet is toegestaan.

 

2.1.2 Regionaal beleid

Strategie Werklocaties MRDH 2019-2030, regionale afstemming

Bij het toevoegen van nieuwe plancapaciteit vereist de provincie Zuid-Holland de toetsing aan de Ladder voor de Duurzame Verstedelijking. Regionale afstemming (geen instemming) over het nieuwe bestemmingsplan is daar een onderdeel van. De Metropoolregio Rotterdam Den Haag (MRDH) heeft daarvoor een afwegingskader vastgesteld, voor alle nieuwe bestemmingsplannen waarin sprake is van het netto toevoegen van plancapaciteit voor kantoren, (transformatie van) bedrijventerreinen en detailhandel.


De Strategie Werklocaties 2019-2030 is gericht op een gezond vestigingsklimaat voor bedrijven en inwoners. Voorheen waren de agenda's over kantoren, bedrijven en detailhandel meer cijfermatig. Nu geven de gemeenten veel meer aan wat er moet gebeuren om een aantrekkelijke markt te kunnen bieden voor de vestiging van bedrijven uit binnen- en buitenland. De strategie stuurt op kwaliteit van de werklocaties, marktevenwicht in vraag en aanbod naar werklocaties en verduurzaming.

Bedrijventerrein Vlotlaan is in de strategie aangemerkt als klassiek, kleinschalig bedrijventerrein waar in de Haagse regio een groot tekort aan is.

afbeelding "i_NL.IMRO.1783.BTMONVLOTLAANobp-VA01_0005.png"

Figuur 2.3 Uitsnede regionale kaart werklocaties – strategie bedrijventerreinen

Het beleid voor bedrijventerreinen stuurt op evenwicht tussen vraag en aanbod, en borgt duurzame vitaliteit. Het marktevenwicht is redelijk in balans, maar in sommige gebieden gaat de uitgifte bovengemiddeld snel. In en nabij Den Haag is een tekort aan stedelijke 'klassiek kleinschalige' terreinen, en op termijn mogelijk een tekort aan terreinen voor bedrijven met een hogere milieucategorie. De MRDH werkt met betrokken regiogemeenten aan een oplossing.


In de hele regio zorgt het forse woningtekort voor conflicterende ruimteclaims in het stedelijke gebied. Op veel bedrijventerreinen wordt gekeken naar transformatiemogelijkheden naar wonen. Die zijn echter wel belangrijk in de ontwikkeling en behoud van de regionale werkgelegenheid. Om deze reden is voor de MRDH een regionaal afwegingskader vastgesteld om transformatie van bedrijventerreinen te toetsen.


Veel bedrijventerreinen hebben een kwalitatieve achterstand opgelopen die revitalisering of herprofilering noodzakelijk maakt. De regiogemeenten maken gebiedsvisies en verbeteren de organisatiegraad van ondernemers met Bedrijfsinvesteringszones, ondernemersfondsen of parkmanagement. Dit vergroot ook draagvlak en mogelijkheden voor investeringen in de verduurzaming van bedrijventerreinen.

 

2.1.3 Provinciaal beleid

Omgevingsvisie Zuid-Holland (2021)

De Omgevingsvisie van Zuid-Holland biedt een strategische blik op de lange(re) termijn voor de gehele fysieke leefomgeving en bevat de hoofdzaken van het te voeren integrale beleid van de provincie Zuid-Holland. De provincie Zuid-Holland heeft zeven vernieuwingsambities geformuleerd, die dienen als stip op de horizon:

  • 1. Samen werken aan Zuid-Holland: inwoners, organisaties en bedrijven in een vroeg stadium betrekken bij besluiten.
  • 2. Bereikbaar Zuid-Holland: efficiënt, veilig en duurzaam over weg, water en spoor.
  • 3. Schone energie voor iedereen: op zoek naar schone energie, haalbaar en betaalbaar voor iedereen.
  • 4. Een concurrerend Zuid-Holland: diversiteit, de economische kracht van Zuid-Holland.
  • 5. Versterken natuur in Zuid-Holland: een aantrekkelijk landelijk gebied draagt bij aan de kwaliteit van leefomgeving.
  • 6. Sterke steden en dorpen in Zuid-Holland: versnellen van de woningbouw met behoud van ruimtelijke en sociale kwaliteit.
  • 7. Gezond en veilig Zuid-Holland: beschermen en bevorderen van een gezonde, veilige leefomgeving.


Stedelijke ontwikkelingen

De provincie streeft naar een compact, samenhangend en kwalitatief hoogwaardig bebouwd gebied en wil de bebouwde ruimte daarom beter benutten. De provincie zet ten eerste in op verdichting, concentratie, diversiteit en specialisatie binnen het bestaand stads- en dorpsgebied, en ten tweede op een hiërarchie van complementaire knooppunten en centra met een goede onderlinge bereikbaarheid.

De provincie hanteert de volgende uitgangspunten voor nieuwe stedelijke ontwikkelingen:

  • Bouw naar behoefte ;
  • Bouw binnen bestaand stads- en dorpsgebied;
  • Bouw georiënteerd op hoogwaardig openbaar vervoer; versterk de langzaam vervoersrelaties
  • Benut het netwerk van stedelijke centra en knooppunten;
  • Bouw toekomstbestendig; houd rekening met energietransitie, natuurinclusiviteit, klimaatadaptie en een gezonde leefomgeving.

Als een gemeente een ruimtelijke ontwikkeling wil realiseren, wordt op grond van het Besluit kwaliteit leefomgeving (Bkl) de ‘ladder voor duurzame verstedelijking’ doorlopen. Toepassing is ook van provinciaal belang.

Concurrerende en toekomstbestendige bedrijventerreinen

De provincie streeft naar een kwantitatief en kwalitatief evenwicht in vraag en aanbod van bedrijventerreinen op regionaal en bovenregionaal schaalniveau. Daarbij wordt ingezet op beter benutten en duurzaam functioneren van bestaande bedrijventerreinen en op het behoud van voldoende ruimte voor bedrijven in hogere milieucategorieën en watergebonden bedrijven.

Bedrijventerreinen vormen een belangrijke voorwaarde voor de Zuid-Hollandse economie. De schaarse ruimte moet zo efficiënt mogelijk worden benut met aandacht voor kwaliteit. Kwalitatief goede bedrijventerreinen zijn nodig voor een optimaal vestigingsklimaat voor het gehele Zuid-Hollandse bedrijfsleven. Met het bedrijventerreinenbeleid wordt een bijdrage geleverd om te komen tot een economisch concurrerend Zuid-Holland. Om dit te realiseren worden drie beleidslijnen aangehouden:

  • 1. Het op lange termijn in evenwicht brengen van de vraag naar en het aanbod van bedrijventerreinen
  • 2. Het beter benutten van bestaande, kwalitatief goede bedrijventerreinen en het ontwikkelen van nieuwe locaties die kwalitatief toegevoegde waarde hebben ten opzichte van de bestaande voorraad.
  • 3. Het verduurzamen van bedrijventerreinen waarbij ze zich tevens voorbereiden op toekomstige ontwikkelingen.

Ondernemers zijn over het algemeen honkvast. Hun werknemers komen uit de buurt, ze zijn betrokken bij de plaatselijke samenleving en hun “plek” in de keten en hebben (grote) investeringen gedaan op de huidige locatie. Ze vertrekken doorgaans pas naar een nieuwe locatie wanneer het vestigingsklimaat van het bedrijventerrein niet meer passend is en/of de huidige kavel niet meer voldoet. Wanneer vervolgens de achtergelaten bedrijfsbebouwing niet meer gebruikt wordt en er bovendien sprake is van achterstallig beheer en onderhoud op het terrein, wordt het bedrijventerrein minder aantrekkelijk als vestigingsplaats voor bedrijven.

Om bedrijventerreinen nu en in de toekomst optimaal te kunnen benutten, is aandacht voor de volgende aspecten nodig:

  • Zorgvuldig ruimtegebruik: voorrang geven aan het opvullen van leegstand en leegstaande kavels door het toepassen van de Ladder.
  • Vestigingsklimaat: behouden en verbeteren van de kwaliteit conform de eisen van de ondernemers en sectoren.
  • Voorbereiden op toekomstige ontwikkelingen zoals verduurzamen (o.a. energie, klimaatadaptatie en vergroening).
  • Transformatie en functiemenging.

Het plangebied is niet aangemerkt als bedrijventerrein, maar grenst daar aan.

afbeelding "i_NL.IMRO.1783.BTMONVLOTLAANobp-VA01_0006.png"

Figuur 2.4 Kaart bedrijventerreinen

Juiste kantoor op de juiste plek

Nieuwe kantorenontwikkelingen concentreren zich bij voorkeur op toplocaties (centrum Rotterdam en centrum Den Haag) en scienceparken. Daarnaast is er een opgave op kantoren te reduceren (zowel fysiek als qua plancapaciteit) op minder kansrijke locaties. Kleinschalige zelfstandige kantoorruimte en bedrijfsgebonden kantoorruimte is wel mogelijk binnenstedelijk en op bedrijventerreinen.

Versnelling transitie Greenports

De provincie Zuid-Holland versnelt de transitie naar toekomstbestendige en duurzame Greenports die op mondiale schaal toonaangevend en innovatief opereren. De Greenports vormen een belangrijke motor voor de Zuid-Hollandse en de Nederlandse economie. De combinatie van excellente teelt, de nabijheid van twee Mainports, een efficiënt logistiek systeem en de inzet op kennis en innovatie maakt dat Zuid-Holland internationaal een toppositie heeft als productie- en handelsgebied voor vers- en sierteeltproducten.

Het plangebied is niet aangemerkt als glastuinbouwgebied. Bedrijven kunnen wel bijdragen aan het behoud en versterlking van de keten.

Ruimtelijke kwaliteit

De provincie geeft richting en ruimte aan een optimale wisselwerking tussen ruimtelijke ontwikkelingen en gebiedskwaliteit: een evenwicht en samenspel van toekomstwaarde, gebruikswaarde en belevingswaarde. Ruimtelijke kwaliteit speelt op verschillende niveaus: veelal plek gebonden, maar ook op het niveau van de gehele provincie en soms daarbuiten.

Het ruimtelijk kwaliteitsbeleid bestaat uit een viertal kwaliteitskaarten, samengevat in één integrale kwaliteitskaart, bijbehorende richtpunten en een aantal bepalingen in de verordening (‘handelingskader ruimtelijke kwaliteit’). Dit beleid maakt maatwerk mogelijk.

Omgevingsverordening Zuid-Holland (2021)

In samenhang met de Omgevingsvisie is de Omgevingsverordening opgesteld. De regels in deze verordening zijn bindend en werken door in gemeentelijke plannen. Voor de beoogde ontwikkeling zijn de onderstaande artikelen relevant.

Artikel 6.9 Ruimtelijke kwaliteit

  • 1. Een bestemmingsplan kan voorzien in een nieuwe ruimtelijke ontwikkeling, onder de volgende voorwaarden ten aanzien van ruimtelijke kwaliteit:
    • a. de ruimtelijke ontwikkeling past binnen de bestaande gebiedsidentiteit, voorziet geen wijziging op structuurniveau, past bij de aard en schaal van het gebied en voldoet aan de relevante richtpunten van de kwaliteitskaart (inpassen);
    • b. als de ruimtelijke ontwikkeling past binnen de bestaande gebiedsidentiteit, maar wijziging op structuurniveau voorziet (aanpassen), wordt deze uitsluitend toegestaan mits de ruimtelijke kwaliteit per saldo ten minste gelijk blijft door:
      • zorgvuldige inbedding van de ontwikkeling in de omgeving, rekening houdend met de relevante richtpunten van de kwaliteitskaart; en;
      • het zo nodig treffen van aanvullende ruimtelijke maatregelen als bedoeld in het derde lid;
    • c. als de ruimtelijke ontwikkeling niet past bij de bestaande gebiedsidentiteit (transformeren), wordt deze uitsluitend toegestaan mits de ruimtelijke kwaliteit van de nieuwe ontwikkeling is gewaarborgd door:
      • een integraal ontwerp, waarin behalve aan de ruimtelijke kwaliteit van het gehele gebied ook aandacht is besteed aan de fysieke en visuele overgang naar de omgeving en de fasering in ruimte en tijd, alsmede rekening is gehouden met de relevante richtpunten van de kwaliteitskaart; en
      • het zo nodig treffen van aanvullende ruimtelijke maatregelen zoals bedoeld in het derde lid.
  • 2. Lid 2 Nvt.
  • 3. Aanvullende ruimtelijke maatregelen zijn:
    • a. de aanvullende ruimtelijke maatregelen kunnen bestaan uit (een combinatie van):
      • duurzame sanering van leegstaande bebouwing, kassen en/of boom- en sierteelt;
      • wegnemen van verharding;
      • toevoegen of herstellen van kenmerkende landschapselementen;
      • andere maatregelen waardoor de ruimtelijke kwaliteit verbetert.
    • b. de onder a genoemde maatregelen worden in beginsel getroffen binnen hetzelfde plangebied als de voorgenomen ruimtelijke ontwikkeling, tenzij kan worden gemotiveerd dat dat niet mogelijk is. In dat geval kunnen ook ruimtelijke maatregelen elders in de motivering inzake ruimtelijke kwaliteit worden betrokken;
    • c. in afwijking van onder b kan het bevoegd gezag in plaats van het treffen van ruimtelijke maatregelen een (gedeeltelijke) financiële compensatie verlangen door middel van een storting in een kwaliteitsfonds, dat is ingesteld op basis van de door provinciale staten vastgestelde regeling voor kwaliteitsfondsen, mits de daadwerkelijke uitvoering van de compenserende ruimtelijke kwaliteitsmaatregelen afdoende is verzekerd.
  • 4. Een bestemmingsplan dat een nieuwe ruimtelijke ontwikkeling mogelijk maakt als bedoeld in het eerste lid bevat een beeldkwaliteitsparagraaf, waarin het effect van deze ontwikkeling op de bestaande kenmerken en waarden wordt beschreven en waaruit blijkt dat de ruimtelijke kwaliteit ten minste gelijk blijft, voor zover het gaat om een ruimtelijke ontwikkeling:
    • a. waarbij de richtpunten van de kwaliteitskaart in het geding zijn; of
    • b. die is gelegen op gronden binnen een beschermingscategorie als bedoeld in het tweede lid, onder a en b.

Toetsing Artikel 6.9

De kwaliteitskaart waarnaar in artikel 6.9 lid 1 sub a. wordt verwezen is de kaart die bij de Omgevingsvisie hoort en is opgebouwd uit vier lagen: de laag van de ondergrond, de laag van de cultuur- en natuurlandschappen, de laag van de stedelijke occupatie en de laag van de beleving.

Het plangebied is op de kwaliteitskaart Zuid-Holland "laag van de stedelijke occupatie" aangemerkt als stads en dorpsgebied en deels als dorpsrand.

afbeelding "i_NL.IMRO.1783.BTMONVLOTLAANobp-VA01_0007.png"

Figuur 2.5 Kaart laag van de stedelijke occupatie

Het plangebied is niet aangemerkt als glastuinbouwgebied.

afbeelding "i_NL.IMRO.1783.BTMONVLOTLAANobp-VA01_0008.png"

Figuur 2.6 Kaart Glastuinbouwgebied

Steden en dorpen, bedrijventerreinen, dorpsranden

Bedrijventerreinen liggen veelal aan de toegangswegen van dorpen en steden en bepalen in belangrijke mate de entree van het gebied, maar zijn ruimtelijk veelal niet verbonden met het aangrenzende landschap, stads- of dorpsgebied en hebben daardoor een afgesloten karakter. Veelal betreft het logistieke bedrijventerreinen, waarvoor een goede aansluiting op het wegennet essentieel is. Daar waar bedrijventerreinen de entree van een stad of dorp vormen, is extra aandacht voor de beeldkwaliteit van (de rand van) het terrein, de ontsluiting en de samenhang met de omgeving van belang. Deze terreinen zijn het visitekaartje van dorp of stad. Doorgaande recreatieve routestructuren worden gerespecteerd of krijgen een gelijkwaardige vervanger. Het terrein of haar omgeving is aantrekkelijk voor verschillende gebruikers.

Relevante richtpunten:

  • Ontwikkelingen dragen bij aan de karakteristieke kenmerken/identiteit van stad, kern of dorp.
  • Ontwikkelingen dragen bij aan versterking van de stedelijke groen- en waterstructuur.
  • Cultuurhistorisch waardevolle gebouwen en stedenbouwkundige patronen worden behouden door ze waar mogelijk een functie te geven die aansluit bij de behoeften van deze tijd.
  • Bij bedrijventerreinen krijgt de beeldkwaliteit van de randen, een goede ontsluiting en de samenhang met de omgeving extra aandacht.
  • Ontwikkelingen aan de stads- of dorpsrand dragen bij aan het realiseren van een rand met passende overgangskwaliteit (front, contact of overlap).

De Vlotwatering is op de laag van de beleving aangemerkt als natuur en indicatieve fiets-en wandelroute.

afbeelding "i_NL.IMRO.1783.BTMONVLOTLAANobp-VA01_0009.png"

Figuur 2.7 Kaart Laag van de beleving

De ontwikkeling past binnen de bestaande gebiedsidentiteit, voorziet geen wijzigingen op structuurniveau en past bij de aard en schaal van het gebied. Er is sprake van inpassen van bedrijven op een herstructureringslocatie. Er dient rekening te worden gehouden met de kwaliteitskaart van de Omgevingsvisie. Het plangebied is hierop aangemerkt als steden en dorpen en grenst aan de dorpsrand.

Bij het ontwerp is rekening gehouden met bovengenoemde richtpunten. Met de Vlotwatering is op deze plek al sprake van een goede contactkwaliteit. In de dorpsrand zijn geen ruimtelijke ingrepen voorzien.

Artikel 6.10 Stedelijke ontwikkelingen

  • 1. Een bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt voldoet aan de volgende eisen:
    • a. de toelichting van het bestemmingsplan gaat in op de toepassing van de ladder voor duurzame verstedelijking overeenkomstig artikel 3.1.6, tweede, derde en vierde lid van het Besluit ruimtelijke ordening;
    • b. indien in de behoefte aan de stedelijke ontwikkeling niet binnen bestaand stads- en dorpsgebied kan worden voorzien en voor zover daarvoor een locatie groter dan 3 hectare nodig is, wordt gebruik gemaakt van locaties die zijn opgenomen in het Programma ruimte.
  • 2. Gedeputeerde staten kunnen bij de aanvaarding van een regionale visie aangeven in hoeverre de ladder voor duurzame verstedelijking op regionaal niveau geheel of gedeeltelijk is doorlopen. In de toelichting van het bestemmingsplan kan in dat geval worden verwezen naar de regionale visie bij de beschrijving van de behoefte aan een nieuwe stedelijke ontwikkeling, als bedoeld in artikel 3.1.6, tweede lid, van het Besluit ruimtelijke ordening.
  • 3. Gedeputeerde staten kunnen een regionale visie voor wonen of bedrijventerreinen vaststellen. Een bestemmingsplan bevat geen bestemmingen die in strijd zijn met de door gedeputeerde staten vastgestelde regionale visie.

Toetsing artikel 6.10

Door de herontwikkeling wordt voldaan aan de voorkeursvolgorde voor verstedelijking: allereerst het benutten van locaties voor herstructurering, intensivering of transformatie binnen bestaand stedelijk gebied en daarna het benutten van locaties aansluitend aan stedelijk gebied. Met betrekking tot de ladderonderbouwing voor de realisatie van nieuwe woningen wordt verwezen naar paragraaf 2.1.4.

Artikel 6.12 Bedrijven

  • 1. Een bestemmingsplan dat betrekking heeft op een bedrijventerrein laat bedrijven toe uit de hoogst mogelijke milieucategorie van de Staat van Bedrijfsactiviteiten passend bij de omgeving van het bedrijventerrein, waarbij rekening wordt gehouden met toekomstige ontwikkelingen die zijn opgenomen in een onherroepelijk bestemmingsplan of het Programma ruimte.
  • 2. Een bestemmingsplan dat betrekking heeft op een watergebonden bedrijventerrein laat in hoofdzaak watergebonden bedrijven toe.
  • 3. Het bestemmingsplan, bedoeld in het eerste lid, kan in beperkte mate voorzien in nieuwe woningen, bedrijfswoningen en andere functies op delen van een bedrijventerrein, voor zover dit niet in strijd is met het eerste lid.
  • 4. Een bestemmingsplan dat betrekking heeft op een bestaand bedrijventerrein als bedoeld in het eerste lid of het tweede lid en dat gehele of gedeeltelijke transformatie naar een andere bestemming dan bedrijven mogelijk maakt, verantwoordt in de toelichting op welke wijze binnen de regio compensatie van bedrijventerrein zal plaatsvinden.
  • 5. Compensatie als bedoeld in het vierde lid, kan achterwege blijven, indien:
    • a. het een bestaand niet-watergebonden bedrijventerrein met ten hoogste milieucategorie 3 en een oppervlakte van minder dan 1 hectare betreft; of
    • b. regionale afstemming heeft plaatsgevonden en hieruit is gebleken dat na transformatie voldoende bedrijventerrein in de regio beschikbaar zal blijven afgezet tegen de kwantitatieve en kwalitatieve behoefte.

Toetsing artikel 6.12

Het plangebied is door de provincie niet aangemerkt als bedrijventerrein. Beoogde planlocatie is onderdeel van bestemmingsplan 'Bedrijventerrein Monster' waar bedrijven uit ten hoogste de milieucategorie 3.1 tot en met 4.1 zijn toegestaan. Beoogde ontwikkeling sluit hier op aan (ten hoogste milieucategorie 3.1).

Artikel 6.50 Risico’s van klimaatverandering

In een bestemmingsplan wordt rekening gehouden met de gevolgen van de risico’s van klimaatverandering ten minste voor zover het betreft de risico’s ten aanzien van:

  • wateroverlast door overvloedige neerslag;
  • overstroming;
  • hitte;
  • droogte.

Toetsing artikel 6.50

In paragraaf 3.8 wordt beschreven hoe met klimaatadaptatie wordt omgegaan.

Bedrijventerreinenstrategie (2020)

De geactualiseerde provinciale bedrijventerreinenstrategie (september 2020) geeft richting aan de provinciale inzet voor de komende jaren op het gebied van bedrijventerreinen. De provincie hanteert drie beleidslijnen:

  • 1. Evenwicht in vraag en aanbod
  • 2. Beter benutten en functioneren van bestaande bedrijventerreinen
  • 3. Verduurzamen en voorbereiden op de toekomst

Deze strategie is op onderdelen geïntegreerd in de provinciale Omgevingsvisie.


De provincie streeft naar een kwantitatief en kwalitatief evenwicht in vraag en aanbod van bedrijventerreinen op regionaal en bovenregionaal schaalniveau. Daarbij wordt ingezet op beter benutten en duurzaam functioneren van bestaande bedrijventerreinen en op behoud van voldoende ruimte voor bedrijven in hogere milieucategorieën en watergebonden bedrijven.

2.1.4 Rijksbeleid

Nationale Omgevingsvisie (NOVI)

Met de komst van de Omgevingswet die vanaf 2023 in werking zal treden, is het van belang dat de ruimtelijke opgave in lijn is met de Nationale Omgevingsvisie (NOVI). De eerste NOVI is vastgesteld in 2021. De NOVI bestaat uit één Rijksvisie op de leefomgeving. Het uitgangspunt van dit beleidsdocument is dat ingrepen in de leefomgeving niet los van elkaar plaatsvinden, maar in een samenhangend geheel. De NOVI schetst een duurzaam toekomstperspectief voor de leefomgeving in Nederland in 2050. Om dit te realiseren is collectieve verantwoordelijkheid van alle overheden van belang.

Het Rijk benoemt in de NOVI 21 nationale belangen voor het omgevingsbeleid en vermeldt hierbij de opgaven en de rol van het Rijk bij het realiseren van deze opgaven. Deze opgaven worden samengebracht in vier prioriteiten. Deze prioriteiten vormen complexe, omvangrijke en dringende opgaven die voortkomen uit of samenhangen met grote transities. Deze prioriteiten zijn:

  • Naar een duurzame en concurrerende economie;
  • Naar een klimaatbestendige en klimaatneutrale samenleving;
  • Naar een toekomstbestendige en bereikbare woon- en werkomgeving;
  • Naar een waardevolle leefomgeving.

Deze vier opgaven kunnen alleen in samenhang verder worden gebracht wanneer aandacht is voor thema's die hier dwars doorheen lopen, zoals omgevingskwaliteit, gezondheid, cultuurhistorie, klimaatadaptatie, water, bodem, (nationale) veiligheid en milieukwaliteit.

Een gezonde leefomgeving die zo min mogelijk negatieve invloed heeft op de gezondheid is volgens het Rijk van belang. De omgeving dient uitnodigend te zijn voor gezond gedrag en dient een plek te zijn waar inwoners zich prettig voelen.

De omvang van de vraag is afhankelijk van de het tempo van economische groei, maar ook van de specifieke bedrijfstaksamenstelling per regio, omdat de ramingen voor verschillende bedrijfstakken uiteenlopen. Het Rijk stelt dat een zorgvuldige raming van ruimtebehoefte- en aanbod van groot belang is. Om voldoende ruimte voor economische activiteit te faciliteren en deze optimaal te benutten, stellen overheden regionale programma's en transitieagenda's op.

Locaties van nieuwe kantoren, bedrijventerreinen en (groot)winkelbedrijven moeten passen bij het verkeers- en vervoersnetwerk. Deze locaties moeten goed afgestemd zijn op de vraag van bedrijven én de economische vitaliteit en de kwaliteit en aantrekkelijkheid van stad en land versterken.

Transitie land- en tuinbouw

Nederland telt zeven greenports, waaronder de Greenport West-Holland. Het zijn regionale tuinbouwclusters waarbinnen tuinbouwbedrijven intensief samenwerken om verschillende gebiedsopgaven die sectoroverstijgend zijn integraal te benaderen. Daarbij gaat het om noodzakelijke gebiedsontwikkeling om een klimaatneutrale en circulaire tuinbouw te kunnen realiseren waarbij met andere sectoren wordt samengewerkt. Bijvoorbeeld door de aanleg van regionale warmtenetten en niet-fossiele warmtebronnen, gebruik van afgevangen CO2 vanuit de industrie en een infrastructuur voor een optimaal ‘vers’-netwerk dat goed aansluit op de mainports.

Een deel van de tuinbouwproductiegebieden in Nederland is echter nog niet toegerust voor de eisen van moderne productietuinbouw. Grote, goed ontsloten kavels zijn nodig, evenals verwijdering, verplaatsing of uitbreiding van verspreide tuinbouw, met oog voor de problematiek van solitaire bedrijven.

Moderniseren van het hele tuinbouwareaal betekent ook rekening houden met watertekorten, wateroverlast en verzilting, uitputting van de bodem voorkomen en biodiversiteit vergroten. Een regionale aanpak is nodig voor gezamenlijke investeringen in bijvoorbeeld warmtenetten en waterzuivering.

Greenports Nederland, de koepelorganisatie van alle greenports, werkt samen met provincies en het ministerie van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit (LNV) aan verduurzaming en ruimtelijke (her)inrichting van teeltgebieden. Daartoe is in 2019 een Tuinbouwakkoord gesloten.

Kantoren en bedrijventerreinen

In de kantorenmarkt is nog steeds sprake van forse leegstand op diverse plekken. Tegelijkertijd kunnen sommige bedrijven en instellingen geen passende gebouwen vinden. Op gewilde locaties is sprake van tekorten. Tevens is er een gebrek aan courante, bij de actuele vraag passende gebouwen. In verschillende provincies is het aanbod veel groter dan de vraag en/of voldoet het aanbod niet aan de gewenste kwaliteit. Bedrijventerreinen zijn dikwijls verouderd en niet goed aangesloten op het hoofdwegennet. Instelling van een herstructureringsfonds, te voeden met de opbrengst van de ontwikkeling van nieuwe bedrijventerreinen, kan de herontwikkeling van verouderde bedrijventerreinen bevorderen. Clustering van bedrijvigheid op locaties bij knooppunten van infrastructuur kan de economische vitaliteit van een regio bevorderen. Meer aandacht voor de landschappelijke inpassing van bedrijventerreinen is daarbij nodig. Een aaneenschakeling van grootschalige, eenvormige bebouwing bijvoorbeeld voor opslag- en distributiecentra langs (rijks)wegen moet worden voorkomen. Clustering, zowel vanuit een goede landschappelijke inpassing van bedrijventerreinen als vanuit de weginfrastructuur, benutting van het dakoppervlak voor het plaatsen van zonnepanelen en ook het bestaande elektriciteitsnetwerk, zijn uitgangspunt voor de ontwikkeling van nieuwe terreinen.

Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (geconsolideerde versie 2020)

Het Barro omvat alle ruimtelijke rijksbelangen die juridisch doorwerken op het niveau van bestemmingsplannen. Het gaat om kaders voor onder meer het bundelen van verstedelijking, de bufferzones, nationale landschappen, de Ecologische Hoofdstructuur, de kust, grote rivieren, militaire terreinen, mainportontwikkeling van Rotterdam en de Waddenzee. Met het Barro maakt het Rijk proactief duidelijk waar provinciale verordeningen en gemeentelijke bestemmingsplannen aan moeten voldoen. Uit de regels en kaarten behorende bij het Barro kan worden afgeleid welke aspecten relevant zijn voor het ruimtelijke besluit.

Artikel 3.1.6 Bro: Ladder voor duurzame verstedelijking (Bro)

Ieder plan dat nieuwe stedelijke ontwikkelingen mogelijk maakt, moet een verantwoording bevatten van de ladder voor duurzame verstedelijking (art. 3.1.6. lid 2 Bro). De ladder voor duurzame verstedelijking is een instrument voor efficiënt ruimtegebruik. Voor projecten binnen bestaand stedelijk gebied moet de behoefte worden beschreven.

De ladder is van toepassing als een plan wordt aangemerkt als 'nieuwe stedelijke ontwikkeling'. Of er sprake is van een 'stedelijke ontwikkeling' wordt bepaald door de aard en omvang van de ontwikkeling in relatie tot de omgeving. Volgens jurisprudentie is in beginsel pas sprake van een stedelijke ontwikkeling bij plannen voor meer dan 11 woningen of een functiewijziging vanaf 500 m2 bvo. Het geldende bestemmingplan is vertrekpunt in de beoordeling of iets een stedelijke ontwikkeling is.

Toetsing stedelijke ontwikkeling

De beoogde ontwikkeling is in paragraaf 3.1 getoetst aan de ladder voor duurzame verstedelijking. Hieruit blijkt dat er in Monster (binnen de regio Haaglanden) behoefte is aan ruimte voor bedrijven.

Het Westlands economisch cluster draait op volle toeren. Er worden meer en meer bedrijfskavels in gebruik genomen en die groei lijkt zich voort te blijven zetten. Gemeente Westland verwacht tot 2030 een tekort hieraan van 28 tot 33 hectare. De provinciale behoefteraming gaat uit van een tekort aan harde plancapaciteit van 54 hectare.

De beoogde ontwikkeling is circa 1 ha bruto en sluit aan op het aangewezen lokale bedrijventerrein Monster. Op dit bedrijventerrein van in totaal 31 ha bruto zijn op dit moment slechts 5 bedrijfshallen beschikbaar (alleen huur en in beperkte omvang tot maximaal 1.360 m2).

Recent onderzoek constateert een regionaal oplopende vraag van klassiek kleinschalige werkmilieus zoals bedrijventerrein Monster. Vanuit de markt is vraag naar bedrijfsverzamelgebouwen door de groei van het aantal inwoners en de toename aan zzp'ers, kleine zelfstandigen en stadsdistributie. Als de vervangingsvraag door transformatie en intensivering de komende jaren doorzet zal deze vraag snel verder oplopen.

Beoogde ontwikkeling betekent een betere benutting en duurzaam functioneren van het bestaande bedrijventerrein Monster. Het voorziet in een lokale behoefte. Lokale ondernemers zijn over het algemeen honkvast en zoeken kleine kavels op kleinschalige terreinen zo dicht mogelijk bij de eigen kern. Er is aandacht voor zorgvuldig ruimtegebruik, vestigingsklimaat en duurzaamheid. De ruimte voor bedrijven in hogere milieucategorieën blijft behouden.

Beoogde locatie is onderdeel van het dorpsgebied en bevindt zich tussen een door provincie aangewezen bedrijventerrein en glastuingebied. Beoogde functies sluiten hier op goed op aan. De ruimtelijke impact voor de beoogde ontwikkeling is beperkt. De ontwikkeling sluit aan bij de schaal en aard van het gebied, er is sprake van een inpassing, en is hiermee een logische afronding aan de noordwestzijde van het bedrijventerrein. Hiermee is sprake van zorgvuldig ruimtegebruik.

De ontwikkeling voldoet aan de uitgangspunten van de ladder voor duurzame verstedelijking.

2.1.5 Conclusie

De ontwikkeling van de Bedrijvencampus Vlotlaan is in overeenstemming met de beleidskaders van de verschillende overheden.

2.2 Ruimtelijk-functionele structuur

Het plangebied ligt in het westelijk deel van het bedrijventerrein in Monster.

In de huidige situatie was het naar bedrijven te ontwikkelen deel van het plangebied tot voor kort bebouwd met kassen. Deze kassen besloegen nagenoeg het gehele perceel. Ook zijn drie waterbassins aanwezig. Het plangebied wordt via het zuiden ontsloten op de Vlotlaan. Aan deze zijde bevindt zich ook een vrachtwagenparkeerterrein. Aan de noordzijde ligt de N211 met daarboven de woonbebouwing van de kern Monster.

Aan de westzijde van het plangebied, langs de 's-Gravenzandseweg, bevinden zich historische druivenkassen en een horecapaviljoen waar voorheen het themapark ' De Westlandse Druif' was gevestigd. Dit themapark is inmiddels gesloten. De historische kassen worden nog wel gebruikt voor druiventeelt. Het paviljoen zal een maatschappelijke en horeca invulling krijgen.

Daarnaast bevinden zich binnen het plangebied drie woningen, deze woningen blijven tevens bestaan. Vanwege de ruimtelijke inpassing zullen deze woningen meegenomen worden in het bestemmingsplan.

Aan de zuidzijde van het plangebied bevindt zich de fietstunnel die onder de N211 kruist.

 

afbeelding "i_NL.IMRO.1783.BTMONVLOTLAANobp-VA01_0010.jpg"

Figuur 2.1: Huidige situatie plangebied (bron: luchtfoto 2021)

afbeelding "i_NL.IMRO.1783.BTMONVLOTLAANobp-VA01_0011.jpg"

Figuur 2.2: Historische druivenkassen langs de 's-Gravenzandseweg

2.3 Gebiedsvisie

2.3.1 Algemeen

De beoogde ontwikkeling betreft de herontwikkeling van het complex "De Westlandse Druif" naar een gebied met een mix tussen bedrijvigheid en maatschappelijke functies. Deze bedrijvencampus zal bestaan uit de deelgebieden "Workyard" en de "Vineyard". Met voorliggend bestemmingsplan wordt de ontwikkeling van de "Workyard" mogelijk gemaakt, teven wordt het deelgebied Vineyard van een passende planologische regeling voorzien.

Workyard

Het oostelijk deel van het plangebied wordt getransformeerd naar een bedrijvencampus. De bestaande kassen zijn recent gesloopt. Daar komen bedrijfs(verzamel)gebouwen voor in de plaats. Binnen deze bedrijfsunits zullen ook ondergeschikte kantoorruimtes mogelijk worden gemaakt.

Het plangebied sluit aan bij het bestaande bedrijventerrein Vlotlaan en is een logische uitbreiding. De zichtzijde aan de s'-Gravenzandseweg geeft de kans om een blikvanger te zijn van het achterliggende bedrijventerrein.

Vineyard

Het gebied Vineyard betreft het voormalige themapark De Westlandse Druif. De bestaande historische kassen zullen behouden blijven en gebruikt voor o.a. druiventeelt. Het paviljoen zal net als in de bestaande situatie voor verschillende functies gebruikt gaan worden, zoals maatschappelijke activiteiten, maar ook horeca. Rondom het paviljoen wordt ruimte geboden voor een terras.

afbeelding "i_NL.IMRO.1783.BTMONVLOTLAANobp-VA01_0012.jpg"

Figuur 2.3: Impressie beoogde indeling

2.3.2 Stedenbouwkundige randvoorwaarden

De Workyard zal een nieuwe bedrijvencampus worden. De bebouwing wordt georiënteerd langs een centrale as, die aansluit op de Vlotlaan. Aan deze as wordt de ontsluiting en parkeerplaatsen georganiseerd. De gebouwen worden losse objecten in de ruimte, waardoor er verschillende zichtlijnen door de campus ontstaan. Hiermee ontstaat een open en ruimtelijke structuur.

Het plangebied zal functioneel bestaan uit twee deelgebieden. Het is gewenst om deze ruimtelijk te verbinden. Daarvoor zal tussen de gebouwen een groene zone worden gerealiseerd. Deze groene zone krijgt de vorm van een trechter en vormt daarmee een verbinding tussen de centrale as van de Workyard naar de Vlotwatering. Hiermee zijn de deelgebieden landschappelijk met elkaar verbonden.

Hoofdstuk 3 Onderzoek

3.1 Ladder voor duurzame verstedelijking

Aanleiding

Aan de Vlotlaan 535 in Monster ligt het voormalige themapark De Westlandse Druif, dat bestaat uit een bezoekerspaviljoen, een aantal historische druivenkassen en een verouderd kassencomplex. Het plangebied bevindt zich aan de rand van industriegebied Vlotlaan en grenst aan de drukke N211 (Den Haag-Hoek van Holland) en het gebied vouwt zich om 3 woningen. Het totale complex heeft de bestemming Maatschappelijk, waarbij er een wijzigingsbevoegdheid in het bestemmingsplan staat om het te bestemmen naar Bedrijventerrein.


Initiatiefnemers hebben de locatie verworven en een plan gemaakt om het gebied te transformeren naar een mix van bedrijvigheid en maatschappelijke functies. Het gebied krijgt twee deelgebieden:

  • The Vineyard - Het deel met de historische kassen en het paviljoen zal breed worden ingezet voor maatschappelijke initiatieven en horeca. De bestaande historische kassen zullen behouden blijven en gebruikt voor o.a. druiventeelt.
  • The Workyard - Het deel met het kassencomplex is/wordt gesloopt. Daar komen bedrijfs(verzamel)gebouwen voor in de plaats met een totaal bedrijfsoppervlakte van circa 6.500 m². Binnen deze bedrijfsunits zullen ook ondergeschikte kantoorruimtes mogelijk worden gemaakt.


Uitbreiding of nieuwe functies zijn niet zonder meer mogelijk, omdat sprake moet zijn van 'zorgvuldig ruimtegebruik'. Ruimtelijke plannen die een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maken, moeten daarom worden getoetst aan Artikel 3.1.6 lid 2 van het Besluit ruimtelijke ordening (ladder voor duurzame verstedelijking). Bij nieuwe stedelijke ontwikkelingen moet de behoefte worden beschreven. Bij stedelijke ontwikkelingen buiten bestaand stedelijk gebied, moet worden gemotiveerd waarom deze niet binnenstedelijk gerealiseerd kunnen worden.


Wel of geen stedelijke ontwikkeling?

De vraag bij de ladder voor duurzame verstedelijking is of de ruimtelijke ontwikkeling moet worden aangemerkt als een stedelijke ontwikkeling als bedoeld in art. 3.1.6 lid 2 Bro. Uit jurisprudentie blijkt dat gewoonlijk ontwikkelingen groter dan 500 m2 bvo en ontwikkelingen met meer dan 11 woningen worden aangemerkt als stedelijke ontwikkeling in het kader van de ladder voor duurzame verstedelijking.


Voor 'The Vineyard' geldt dat bestaande gebouwen en functies (maatschappelijk) in stand blijven. Binnen de huidige planologische mogelijkheden is horeca (max. 400 m² bvo) ten behoeve van de bestemming reeds toegestaan. Aangezien maximaal 900 m2 bvo mogelijk wordt gemaakt wordt dit ook niet aangemerkt als stedelijke ontwikkeling. Minder dan 500 m2 bvo toevoeging ten opzichte van de huidige planologische mogelijkheden is geen stedelijke ontwikkeling.


Op de 'The Workyard' is per saldo sprake van een afname van de bedrijfsbebouwing. Het bouwvlak van de huidige bestemming 'maatschappelijk' van circa 8.700 m2 wordt verkleind naar 3 units met een totale omvang van circa 6.500 m2 voor 'Bedrijventerrein'. Dit betekent een afname van bebouwingsmogelijkheden. Omdat de functie wijzigt van Maatschappelijk naar Bedrijventerrein is wel sprake van een stedelijke ontwikkeling.


De woningen aan de 's-Gravenzandseweg 20, 20a en 22 hebben net als in het geldende bestemmingsplan de bestemming Wonen. Het aantal woningen wijzigt niet, waardoor deze functie niet wordt aangemerkt als stedelijke ontwikkeling.

 afbeelding "i_NL.IMRO.1783.BTMONVLOTLAANobp-VA01_0013.png"

Figuur 3.1 Bestaande planologische mogelijkheden (bron: ruimtelijkeplannen.nl)


afbeelding "i_NL.IMRO.1783.BTMONVLOTLAANobp-VA01_0014.png"

Figuur 3.2 Nieuwe planologische mogelijkheden


Ligging binnen bestaand stedelijk gebied

De beoogde locatie ligt aan de westzijde van het bestaande bedrijventerrein Vlotlaan. Het perceel is onderdeel van het bestemmingsplan Bedrijventerrein Monster en heeft vrijwel geheel een maatschappelijke bestemming. Het gaat hier om een stedelijke ontwikkelingen binnen bestaand stedelijk gebied. De locatie heeft al een stedelijke functie en is aan drie zijden omsloten door andere stedelijke functies.


De onderzoeksvraag is dan ook of er behoefte is aan bovengenoemde functies die worden aangemerkt als stedelijke ontwikkeling, in dit geval de bedrijfsfunctie.


Met het voornemen om bedrijventerrein Vlotweg met 6.500 m² bvo uit te breiden, dat wordt verspreid over drie bedrijfsverzamelgebouwen, is er sprake van een kleinschalige uitbreiding van de bedrijfsfunctie. De transformatielocatie heeft een omvang van circa 1 ha bruto. Hierna wordt de behoefte hieraan beschreven.

Beschrijving behoefte

Kwantitatieve behoefte

De kwantitatieve behoefte aan bedrijventerrein blijkt onder meer uit de Behoefteraming bedrijventerreinen Zuid-Holland (oktober 2021). In dit meest recente onderzoek van de Provincie Zuid-Holland is voor de Haagse regio een maximale vraag geconstateerd van 166 ha tegenover een hard planaanbod van 112 ha. Dit komt neer op een tekort van 54 ha. Als de vervangingsvraag door transformatie en intensivering doorzet neemt dit nog toe.

afbeelding "i_NL.IMRO.1783.BTMONVLOTLAANobp-VA01_0015.png"

afbeelding "i_NL.IMRO.1783.BTMONVLOTLAANobp-VA01_0016.png"

Figuur 3.3 ruimtevraag Haagse regio 2021 tm 2030 (bron: behoefteraming 2021)

afbeelding "i_NL.IMRO.1783.BTMONVLOTLAANobp-VA01_0017.png"

Figuur 3.4 Kwantitatieve vraag-aanbodverhouding in netto hectares (bron: behoefteraming 2021)

In het onderzoek wordt verwacht dat de bandbreedte van de WLO-scenario’s op de lange termijn overeind blijft als realistisch toekomstbeeld, ondanks de coronacrisis. Vanwege de grote sectorale groeiverschillen en specifieke regionale kenmerken verwacht Rabobank in 2021 ook grote regionale groeiverschillen. Voor de Zuid-Hollandse regio’s is het vooruitzicht daarbij gemiddeld tot goed. Regio Delft en Westland is naar verwachting één van de sterkste groeiers in Nederland.

Het aanbod droogt snel op in vrijwel de hele Haagse Regio. Het gebrek aan aanbod in Den Haag valt daarbinnen nog eens op. Lokale bedrijven uit Den Haag zijn aangewezen op locaties aan de rand van Den Haag of zelfs verder weg. Dit is een onwenselijke situatie.


Ook in Westland droogde het aanbod recent snel op. Een groot deel van de beschikbare hectares is in het eerste half jaar van 2021 verkocht, of is gereserveerd.

afbeelding "i_NL.IMRO.1783.BTMONVLOTLAANobp-VA01_0018.png"

Figuur 3.5 Beschikbaarheid lokaal aanbod Haagse regio (bron: behoefteraming 2021)

Kwalitieve behoefte

De uitbreidingsvraag is in de twee scenario’s per werkmilieu afgezet tegen het aanbod dat als

geschikt beoordeeld is voor dat werkmilieu. Hierbij kan dus sprake van een dubbeltelling van het aanbod; een terrein kan bijvoorbeeld voor zowel het reguliere werkmilieu als voor

grootschalige productie geschikt zijn. Vervangingsvraag is in deze kwalitatieve confrontatie niet

meegerekend.

afbeelding "i_NL.IMRO.1783.BTMONVLOTLAANobp-VA01_0019.png"

Figuur 3.6 Vraag-aanbodverhouding per type werkmilieu in Haagse Regio, in netto hectare (bron: behoefteraming 2021)

Uit de kwalitatieve confrontatie is voor de Haagse Regio het volgende geconcludeerd:

  • Gemengd stedelijk: planologisch gezien is er voldoende geschikt aanbod voor dit werkmilieu. Echter, een deel van het aanbod is niet direct beschikbaar (’t Haantje en Hooipolder). Bovendien ziet Stec dat er helemaal geen geschikt aanbod is in Den Haag, de grootste stad in dit marktgebied. Eén van de meest aantrekkelijke bestaande werkmilieus (Binckhorst) wordt (gedeeltelijk) getransformeerd naar wonen.
  • Regulier: er is voldoende geschikt aanbod voor het reguliere werkmilieu. Stec merkt daarbij op dat een deel van dit aanbod waarschijnlijk ingevuld gaat worden door grootschalige distributie en/of productie. Ook valt op dat in een stad als Den Haag nauwelijks aanbod meer is aan regulier bedrijventerrein.
  • Grootschalige distributie: In het WLO hoog scenario is er een tekort aan geschikt aanbod voor dit werkmilieu. Het gaat om een tekort van ruim 36 hectare om de autonome uitbreidingsvraag te faciliteren. Daarin is de additionele vraag, waarvoor de Haagse Regio grote potentie heeft, nog niet meegerekend. Een deel van het aanbod (Trade Park Westland Mars) heeft een specifieke bestemming (veilingbedrijf).
  • Grootschalige productie: voor dit werkmilieu is voldoende aanbod aanwezig om in de vraag te voorzien.

Hieruit wordt geconcludeerd dat naar verwachting een groot deel van de harde plancapaciteit ingevuld gaat worden door grootschalige distributie en of productie. Ook zal er behoefte zijn vanuit Den Haag, waar vrijwel geen aanbod is. Intensieve benutting van bestaande lokale bedrijventerreinen is daarom belangrijk, omdat er in totaal onvoldoende plancapaciteit is.

Strategie Werklocaties 2019-2030

In de Strategie Werklocaties 2019-2030 van de MRDH is aangegeven dat sinds de provinciale raming (Stec april 2017) in Westland 34 hectare is uitgegeven. Voor de periode tot 2030 was in 2019 nog 26 hectare beschikbaar. Uit een raming (2018) van Bureau Stedelijke planning blijkt voor de regio Westland-Hoek van Holland een aanzienlijk tekort aan bedrijventerrein tot 2030.

Als de vervangingsvraag door transformatie en intensivering doorzet is er (zeker in 2035) een fors tekort aan klassiek kleinschalige bedrijventerreinen in de Haagse regio. Dit wordt zelfs benoemd als de belangrijkste uitdaging voor bedrijventerreinen in deze regio.

De Vlotlaan wordt getypeerd als een klassiek kleinschalige bedrijventerreinen. Het heeft een bruto oppervlak van 31 ha (24 netto) en geen netto uitbreidingsruimte.

afbeelding "i_NL.IMRO.1783.BTMONVLOTLAANobp-VA01_0020.png"

Figuur 3.7 Vraag en aanbod Haagse regio (bron: strategie werklocaties)

Omgevingsvisie 2.0, visie op Westland (oktober 2020)

Gemeente Westland verwacht tot 2030 een tekort aan bedrijfskavels van 28 tot 33 hectare (Omgevingsvisie 2.0 en B&Wnota Onderbouwing locaties nieuw bedrijventerrein tot 2030).

Westland wil toekomstbestendige bedrijventerreinen, met voldoende bedrijvenlocaties en evenwicht in vraag en aanbod van bedrijfskavels en –locaties. De gemeente ziet dat er behoefte is aan duurzame (nieuwe) bedrijvenlocaties en investeert waar nodig in bestaande werklocaties om deze beter te laten aansluiten bij wensen zoals multifunctionaliteit en duurzaamheid.

Bedrijventerreinen zijn een belangrijke schakel in het glastuinbouwcluster en met ruim 20.000 arbeidsplaatsen zeer waardevol voor de Westlandse economie. Westland heeft relatief veel goed gefaciliteerde bedrijventerreinen, verspreid over de gemeente. De groei, die de afgelopen jaren vooral plaatsvond op agrologistieke bedrijventerreinen, was drie- tot viermaal hoger dan in andere gemeenten in de regio Haaglanden.


Er worden globaal twee typen bedrijventerreinen onderscheiden. Lokale bedrijventerreinen liggen dicht tegen de dorpen aan en hebben vooral kleinere bedrijven met een lage milieucategorie. Op regionale en agrologisitieke terreinen zitten grotere bedrijven met een zwaardere milieucategorie. Bedrijven op agrologistieke terreinen zijn vooral gericht op de logistieke processen van tuinbouwproducten.


Het Westlands economisch cluster draait op volle toeren. Er worden meer en meer bedrijfskavels in gebruik genomen en die groei lijkt zich voort te blijven zetten.

afbeelding "i_NL.IMRO.1783.BTMONVLOTLAANobp-VA01_0021.png"

Figuur 3.8 Locaties bedrijventerreinen (bron: omgevingsvisie)

Bedrijventerrein Vlotlaan, inclusief het plangebied, zijn aangemerkt als lokaal bedrijventerrein. Het intensief benutten hiervan past binnen het beleid en geeft invulling aan de lokale en regionale behoefte.

Leegstandsaspecten

Vanuit de markt is vraag naar bedrijfsverzamelgebouwen door de groei van het aantal inwoners en de toename aan zzp'ers, kleine zelfstandigen en stadsdistributie. Als de vervangingsvraag door transformatie en intensivering de komende jaren doorzet zal deze vraag snel oplopen.


Als gekeken wordt naar het aanbod van leegstaande bedrijfspanden blijkt uit Fundainbusiness dat in de regio Westland begin maart 2022 52 bedrijfshallen worden aangeboden, waarvan 5 in Monster. Er wordt in Monster geen bedrijfsruimte te koop aangeboden. De beschikbare ruimte in de huurpanden varieert van 195 tot 1.360 m2. In de hele gemeente worden 7 bedrijfshallen te koop aangeboden, waarvan 2 verkocht onder voorbehoud en 1 onder bod. De grootste beschikbare oppervlakte is nog geen 300 m2.

Het effect van de transformatie leidt tot uitbreiding met ca. 1 ha bedrijventerrein op bedrijventerrein Monster is mede gezien de huidige leegstand naar verwachting beperkt. Temeer er in Westland meer en meer bedrijfskavels in gebruik genomen worden en deze groei zich naar verwachting voortzet.

3.2 Vormvrije m.e.r.-beoordeling

3.2.1 Wettelijk kader

In onderdeel C en D van de bijlage bij het Besluit m.e.r. is aangegeven welke activiteiten in het kader van het omgevingsvergunning plan-m.e.r.-plichtig, project-m.e.r.-plichtig of m.e.r.-beoordelingsplichtig zijn.

Voor deze activiteiten zijn in het Besluit m.e.r. drempelwaarden opgenomen. Indien een activiteit onder de drempelwaarden blijft, dient alsnog een vormvrije m.e.r.-beoordeling uitgevoerd te worden, waarbij\ onderzocht dient te worden of de activiteit belangrijke nadelige gevolgen heeft voor het milieu, gelet op de omstandigheden als bedoeld in bijlage III van de EEG-richtlijn milieueffectbeoordeling. Deze omstandigheden betreffen de kenmerken van het project, de plaats van het project en de kenmerken van de potentiële (milieu)effecten.

3.2.2 Onderzoek en conclusie

In het kader van de bestemmingsplanprocedure is een vormvrije m.e.r.-beoordeling opgesteld. De m.e.r.-beoordeling is toegevoegd in Bijlage 1. Uit de informatie in deze notitie blijkt dat het plangebied niet ligt in kwetsbaar gebied en/of gebied met een beschermde status. De aard en omvang van het project leiden niet tot belangrijke nadelige milieugevolgen.

3.3 Bedrijven en milieuzonering

3.3.1 Wettelijk kader

Voor het behoud en de verbetering van de kwaliteit van de woon- en leefomgeving is een juiste afstemming tussen de aanwezige functies en wonen noodzakelijk. Daarbij kan gebruik worden gemaakt van een milieuzonering die uitgaat van richtinggevende afstanden tussen hinderlijke functies (in de vorm van gevaar, geluid, geur, stof) en gevoelige functies. In de brochure ‘Bedrijven en Milieuzonering’ van de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG) (versie 2009) zijn deze richtafstanden opgenomen. Van deze richtafstanden kan gemotiveerd worden afgeweken.

3.3.2 Onderzoek

Voor de westzijde van het plangebied blijft de maatschappelijke bestemming behouden. Hierdoor worden geen meer milieubelastende bedrijven toegelaten met dit bestemmingsplan. Voor het nieuwe bedrijfsperceel wordt milieuzonering toegepast om de hoogste mogelijke toegelaten milieucategorie ter plaatse te bepalen. Voor de milieuzonering wordt gebruik gemaakt van dezelfde miliezonering die is toegepast op het overige bedrijventerrein in het vigerende bestemmingsplan 'Bedrijventerrein Monster'.

De milieuzonering wordt toegepast op basis van de ligging van de omliggende woningen. Hierin wordt onderscheid gemaakt tussen twee soorten woningen: woningen op het bedrijventerrein (inclusief de rijwoningen aan de Emmastraat) en de rustige woonwijk aan de Noordzijde van de 's-Gravenzandseweg. Maatgevend voor de milieuzonering zijn de woningen 's-Gravenzandseweg 22, 's-Gravenzandseweg 20 en de rustige woonwijk aan de overzijde 's-Gravenzandseweg.

's-Gravenzandseweg 20, 20a en 22

Deze woningen bevinden zich binnen het plangebied. Gelet op de ligging van de woningen naast diverse functies op het bedrijventerrein, kan de milieuzonering volgens een 'gemengd gebied' worden aangehouden. Hierbij zijn bedrijven tot en met milieucategorie 1 uit de Staat van Bedrijfsactiviteiten direct naast de woning toegestaan. Bedrijven uit categorie 2 zijn vanaf 10 meter vanaf de woning toegestaan., bedrijven uit categorie 3.1 zijn op een afstand van 30 meter toegestaan en vanaf 50 meter categorie 3.2. Dit is weergegeven op figuur 3.9.

Woonwijk Duingeest

De rustige woonwijk Duingeest ligt op een afstand van 25 meter van het plangebied en is grotendeels maatgevend voor de milieuzonering. Voor de rustige woonwijk geldt een richtafstand van 30 meter voor categorie 2, 50 meter voor categorie 3.1 en 100 meter voor categorie 3.2. De bedrijfspercelen komen op een afstand van ongeveer 30 meter van de dichtstbijzijnde woninggevel die planologisch mogelijk is volgens het bestemmingsplan 'Duingeest'. Dit is weergegeven op figuur 3.9. Hier zijn bedrijven t/m maximaal categorie 2 mogelijk en is de verdere milieuzonering toegepast in de verbeelding die hoort bij dit bestemmingsplan. Met de milieuzonering kan ter plaatse van de woningen een aanvaardbaar woon- en leefklimaat worden gegarandeerd.

afbeelding "i_NL.IMRO.1783.BTMONVLOTLAANobp-VA01_0022.jpg"

Figuur 3.9: Milieuzonering binnen het plangebied

3.3.3 Conclusie

De milieuzonering is geborgd in de regels van de bestemming Bedrijventerrein en op de verbeelding. Het aspect bedrijven en milieuzonering vormt geen belemmering voor de beoogde ontwikkeling.

3.4 Verkeer & parkeren

3.4.1 Wettelijk kader

De parkeerbehoefte van de ontwikkeling wordt bepaald op basis van de Parkeernormering 2018. De parkeernormen van de gemeente Westland zijn opgenomen in de beleidsregels Parkeernormering gemeente Westland 2018. Volgens de gebiedsindeling in de beleidsregel valt het plangebied binnen ; Schil dorpscentrum / 2e schil hoofdcentrum.

3.4.2 Onderzoek en conclusie

Verkeersgeneratie

De totale bedrijfsoppervlakte bedraagt circa 6.500 m2. Uitgaande van het kencijfer van een bedrijfsverzamelgebouw, rest bebouwde kom, matig stedelijk geldt hier 7,35 mvt/etmaal per 100 m2 bvo. Dit leidt tot een verkeersgeneratie van 478 mvt/etmaal in totaal op een gemiddelde weekdag.

Het verkeer van de Workyard wordt met een nieuwe ontsluiting aan de zuidoostzijde ontsloten op de Vlotlaan.

In bijlage 7 is een memo over de afwikkeling van de verkeersgeneratie toegevoegd. Hieruit blijkt dat de verkeerstoename niet leidt tot een verslechtering van de verkeersafwikkeling op de omliggende wegen.

Parkeren

Binnen het plangebied wordt ruimte voor parkeren gereserveerd. Parkeren is geborgd in de regels met een voorwaardelijke verplichting in artikel 16, lid 16.3.

In aanvulling hierop zal het aantal parkeerplaatsen voor de bestemming 'Maatschappelijk' behouden blijven. De reeds bestaande 61 parkeerplaatsen voorzien in de behoefte bij de bestendiging van het bestaande gebruik.

Bij de ontwikkeling van nieuwbouw van de Workyard binnen de bestemming 'Bedrijventerrein' zal getoetst worden aan de gemeentelijke parkeernorm en worden de benodigde parkeerplaatsen aangelegd.

Het aspect verkeer en parkeren vormt geen belemmering voor de beoogde ontwikkeling.

3.5 Geluid

3.5.1 Wettelijk kader

Wet geluidhinder

Met de Wet geluidhinder wordt, vanuit een goed milieubeheer, een aantal specifieke geluidsgevoelige bestemmingen beschermd zoals woningen, onderwijsgebouwen, ziekenhuizen en verpleeghuizen. De geluidszonering die door deze wet wordt voorgeschreven, ligt rondom bedrijventerreinen, langs wegen voor wegverkeer, langs spoor-, tram- en metrowegen en rondom of langs andere geluidsoverlast veroorzakende objecten. Aan de geluidsbelasting op de (gevels van de) geluidsgevoelige objecten worden grenzen gesteld terwille van het woon- en leefklimaat.

3.5.2 Onderzoek

In voorliggend bestemmingsplan worden geen nieuwe geluidsgevoelige functies mogelijk gemaakt. In paragraaf 3.3 is de milieuzonering beschreven. Hiermee is ook voor industrielawaai geen nader onderzoek benodigd.

Geluid op bestaande woningen

In de memo in bijlage 7 staat de verkeersgeneratie beschreven. Op de 's Gravenzandseweg neemt de verkeersgeneratie toe met circa 191 mvt/werkdag. De 's-Gravenzandseweg kent in de autonome situatie een verkeersintensiteit van circa 13.900 mvt/werkdag. Dit is een toename van 1,38%. Kwalitatief kan hiervoor worden beoordeeld of de toename van verkeersgeluid door de verkeerstoename van de ontwikkeling ten opzichte van de situatie zonder ontwikkeling akoestisch aanvaardbaar is. Een vuistregel is dat de geluidtoename akoestisch verwaarloosbaar is als de verkeersintensiteit op een weg of wegvak minder dan 40% toeneemt. Een toename van 40% komt dan overeen met een toename van 1,5 dB, zijnde het reconstructiecriterium uit de Wet geluidhinder. Een toename van de geluidsbelasting met 1,5 dB wordt vanuit de optiek van 'akoestische herkenbaarheid' als niet significant gezien, omdat dit net hoorbaar is. Een geluidtoename van meer dan 1,5 dB is net waarneembaar met het menselijk gehoor.

De toename van het verkeer over de 's Gravenzandseweg ten gevolge van de ontwikkeling is 1,38%. Dit ligt onder de grens van 40% en is daarmee aanvaardbaar.

3.5.3 Conclusie

Het aspect geluid vormt geen belemmering voor de beoogde ontwikkeling.

3.6 Luchtkwaliteit

3.6.1 Wettelijk kader

Wet luchtkwaliteit

Het toetsingskader voor luchtkwaliteit wordt gevormd door hoofdstuk 5, titel 5.2 (Luchtkwaliteitseisen van de Wet milieubeheer). De Wlk bevat grenswaarden voor
zwaveldioxide, stikstofdioxide en stikstofoxide, fijn stof, lood, koolmonoxide en benzeen. Hierbij zijn in de ruimtelijke ordeningspraktijk langs wegen met name de grenswaarden voor stikstofdioxide (jaargemiddelde) en fijnstof (jaar- en daggemiddelde) van belang. De grenswaarden van de laatstgenoemde stoffen zijn in onderstaande tabel weergegeven. De grenswaarden gelden voor de buitenlucht, met uitzondering van een werkplek in de zin van de Arbeidsomstandighedenwet.

Stof   Toetsing van   Grenswaarde   Geldig  
stikstofdioxide (NO2)   jaargemiddelde concentratie   60 ìg/m³   2010 t/m 2014   
    jaargemiddelde concentratie   40 ìg/m³   vanaf 2015  
fijnstof (PM10)1)   jaargemiddelde concentratie   48 ìg/m³      
    jaargemiddelde concentratie   40 ìg/m³   vanaf 11 juni 2011  
    24-uurgemiddelde concentratie   max. 35 keer p.j. meer dan 75 ìg/m³       
    24-uurgemiddelde concentratie   max. 35 keer p.j. meer dan 50 ìg/m³   vanaf 11 juni 2011  

1) Bij de beoordeling hiervan blijven de aanwezige concentraties van zeezout buiten beschouwing (volgens de bij de Wlk behorende Regeling beoordeling Luchtkwaliteit 2007).
Op grond van artikel 5.16 van de Wlk kunnen bestuursorganen bevoegdheden die gevolgen kunnen hebben voor de luchtkwaliteit (zoals de vaststelling van een bestemmingsplan) uitoefenen indien:

  • de bevoegdheden/ontwikkelingen niet leiden tot een overschrijding van de grenswaarden (lid 1 onder a); 
  • de concentratie in de buitenlucht van de desbetreffende stof als gevolg van de uitoefening van die bevoegdheden per saldo verbetert of ten minste gelijk blijft (lid 1 onder b1); 
  • bij een beperkte toename van de concentratie van de desbetreffende stof, door een met de uitoefening van de betreffende bevoegdheid samenhangende maatregel of een door die uitoefening optredend effect, de luchtkwaliteit per saldo verbetert (lid 1 onder b2); 
  • de bevoegdheden/ontwikkelingen niet in betekenende mate bijdragen aan de concentratie in de buitenlucht (lid 1 onder c); 
  • het voorgenomen besluit is genoemd of past binnen het omschreven Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL) of een vergelijkbaar programma dat gericht is op het bereiken van de grenswaarden (lid 1 onder d).

 

Besluit niet in betekenende mate (nibm)
In dit Besluit is exact bepaald in welke gevallen een project vanwege de gevolgen voor de luchtkwaliteit niet aan de grenswaarden hoeft te worden getoetst. Hierbij worden 2 situaties onderscheiden:

  • een project heeft een effect van minder dan 1% van de jaargemiddelde grenswaarde NO2 en PM10; 
  • een project valt in een categorie die is vrijgesteld aan toetsing aan de grenswaarden; deze categorieën betreffen onder andere woningbouw met niet meer dan 1.500 woningen bij één ontsluitingsweg.

In het kader van een goede ruimtelijke ordening wordt bij het opstellen van een bestemmingsplan uit oogpunt van de bescherming van de gezondheid van de mens tevens rekening gehouden met de luchtkwaliteit ter plaatse van het plangebied.

3.6.2 Onderzoek

De beoogde ontwikkeling heeft een verkeersgeneratie van 566 mvt/etmaal op een gemiddelde weekdag. Uit de NIBM-tool blijkt dat de ontwikkeling niet in betekenende mate bijdraagt aan de luchtkwaliteit ter plaatse en vrijgesteld is van toetsing aan de grenswaarden.

afbeelding "i_NL.IMRO.1783.BTMONVLOTLAANobp-VA01_0023.jpg"

Figuur 3.10: NIBM tool

3.6.3 Conclusie

Het aspect luchtkwaliteit vormt geen belemmering voor de beoogde ontwikkeling.

3.7 Externe veiligheid

3.7.1 Wettelijk kader

Externe veiligheid is een begrip in het milieurecht en gaat over het beheersen van de risico's voor de omgeving bij gebruik, opslag en vervoer over de weg, water en spoor en door buisleidingen van gevaarlijke stoffen. Als gevaarlijke stoffen kunnen worden genoemd vuurwerk, lpg en munitie. Het beleid en de wetgeving zijn erop gericht om maatregelen te treffen om de risico's van deze risicovolle activiteiten te reguleren.


Voor dit bestemmingsplan is toetsing aan het Besluit externe veiligheid inrichtingen, het Besluit externe veiligheid buisleidingen en de daarop gestoelde regelingen vereist. Op grond van de regels voor externe veiligheid moeten afstanden in acht worden genomen tussen risicovolle activiteiten en (beperkt) kwetsbare objecten. In de betreffende regelgeving wordt uitgegaan van een risicobenadering - en niet het volledig uitsluiten van het risico - waarbij onderscheid wordt gemaakt tussen het plaatsgebonden risico en het groepsrisico.

Het plaatsgebonden risico is een rekenkundig begrip. Het risico kan op een afbeelding zichtbaar worden gemaakt door een (iso)risicocontour die de punten met een gelijk risico met elkaar verbindt. Het groepsrisico is een maat om de kans weer te geven dat een incident met dodelijke slachtoffers plaatsvindt. Het drukt de kans per jaar uit dat een groep mensen van minimaal een bepaalde omvang overlijdt als direct gevolg van een ongeval in een inrichting, als bedoeld in de Wet milieubeheer, of bij het vervoer van gevaarlijke stoffen. Het groepsrisico moet onderzocht - en verantwoord - worden omdat ook buiten de genoemde risicocontour van het plaatsgebonden risico nog letale effecten kunnen optreden in het invloedgebied van de risicovolle activiteit en groepen personen slachtoffer kunnen worden van een calamiteit.

3.7.2 Onderzoek

Inleiding

Externe veiligheid gaat over de beoordeling van de risico's die verband houden met het gebruik van gevaarlijke stoffen. Tijdens de productie, de opslag, het gebruik en het transport kunnen er zich calamiteiten voordoen, waardoor de veiligheid van de omgeving in het geding is. Dit houdt daarom een risico in voor de omgeving van dergelijke activiteiten. Externe veiligheid heeft geen betrekking op mogelijke gezondheidsschade door langdurige blootstelling aan gevaarlijke of schadelijke stoffen. Het gaat om plotseling optredende schadelijke effecten en de directe gevolgen van die effecten. Bij de (her)inrichting van een gebied bepaalt de externe veiligheidssituatie mede de ruimtelijke (on)mogelijkheden.


In het kader van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) gelezen in samenhang met de regels omtrent externe veiligheid moet worden onderzocht of er sprake is van aanwezigheid van risicobronnen in de nabijheid van de locatie waarop het ruimtelijk besluit betrekking heeft en dienen het plaatsgebonden risico (PR) en het groepsrisico (GR), en de eventuele toename hiervan, berekend te worden.


In het externe veiligheidsbeleid wordt doorgaans onderscheid gemaakt tussen het plaatsgebonden risico (PR) en het groepsrisico (GR). Het PR is de kans per jaar dat een persoon op een bepaalde plaats overlijdt als rechtstreeks gevolg van een ongeval met gevaarlijke stoffen, indien hij onafgebroken en onbeschermd op die plaats zou verblijven. Het PR wordt weergegeven met risicocontouren rondom een inrichting of langs een vervoersas. Het GR drukt de kans per jaar uit dat een groep mensen van minimaal een bepaalde omvang overlijdt als rechtstreeks gevolg van een ongeval met gevaarlijke stoffen.


Met het oog op de Modernisering Omgevingsveiligheidsbeleid van het Rijk wordt het accent verlegd van de risicobenadering naar een effectbenadering. Vooruitlopend op de invoering van de Omgevingswet zijn in dat verband de Circulaire effectafstanden externe veiligheid LPG-tankstations (Stcrt. 2016, 31453) en de Circulaire externe veiligheid LNG-tankstations (Stb. 2015, 3125) gepubliceerd en in werking getreden.


Risicovolle inrichtingen

In het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) zijn milieukwaliteitseisen geformuleerd ter bescherming van de mens tegen de kans om te overlijden als gevolg van het vrijkomen of ontstaan van gevaarlijke stoffen bij een ongeval in een bedrijf of ander risicovol object. Voor het PR geldt volgens het Bevi een grenswaarde voor kwetsbare objecten en een richtwaarde voor beperkt kwetsbare objecten op een niveau van 10-6 per jaar. Binnen de 10-6 per jaar plaatsgebonden risicocontour mogen dan ook geen nieuwe kwetsbare functies mogelijk worden gemaakt. Uitsluitend om gewichtige redenen mogen nieuwe beperkt kwetsbare objecten binnen deze contour gerealiseerd worden. Daarnaast bevat het Bevi een verantwoordingsplicht ten aanzien van het GR. De aan te houden veiligheidsafstanden zijn voor nader beschreven situaties vastgelegd in de Regeling externe veiligheid inrichtingen. Voor overige gevallen dient de 10-6 per jaar plaatsgebonden risicocontour te worden berekend.


Tot risicovolle inrichtingen behoren ook mijnbouwinrichtingen en inrichtingen voor de opslag van explosieven.


In de Circulaire effectafstanden externe veiligheid LPG-tankstations wordt onderscheid gemaakt tussen (beperkt) kwetsbare objecten en zeer kwetsbare objecten. De effectafstanden zijn respectievelijk 60 m en 160 m, gerekend vanaf het LPG-vulpunt. Tot de zeer kwetsbare objecten behoren verblijfsfuncties voor mensen die beperkt zelfredzaam zijn zoals ziekenhuizen en kinderdagverblijven. De circulaire is niet van toepassing op het vaststellen van een conserverend bestemmingsplan. De circulaire geldt evenmin voor zeer kwetsbare, kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten die al binnen de betreffende contouren aanwezig zijn. De effectafstanden voor LNG-tankstations zijn afhankelijk van de aanwezige veiligheidsvoorzieningen. De systematiek is vergelijkbaar met die voor LPG-tankstations.

Volgens de risicokaart van Nederland liggen in de omgeving van het plangebied geen risicovolle inrichtingen. Verder worden met het bestemmingsplan geen nieuwe risicovolle inrichtingen mogelijk gemaakt.


Vervoer gevaarlijke stoffen

Op 1 april 2015 zijn de Wet basisnet en het Besluit externe veiligheid transport (Bevt) in werking getreden. De Circulaire risiconormering vervoer gevaarlijke stoffen is daarmee komen te vervallen.


De wegen in beheer bij het Rijk zijn aangewezen als basisnetroute. Het bevoegd gezag neemt bij het vaststellen van een besluit dat betrekking heeft op gronden in de omgeving van een basisnetroute, ten aanzien van nieuw toe te laten kwetsbare objecten, de basisnetafstand in acht en houdt daarmee rekening ten aanzien van nieuw toe te laten beperkt kwetsbare objecten. De basisnetafstand volgt uit bijlage I van de Regeling basisnet. In regio Haaglanden zijn voor de A4, tussen Knooppunt Ypenburg en de gemeentegrens tussen Leidschendam-Voorburg en Zoeterwoude (wegvakken Z8 en Z7), en de A13, tussen knooppunt Ypenburg en Deft-Zuid (wegvakken Z29 en Z113), basisnetafstanden vastgelegd.


Daarnaast worden voor daartoe aangewezen rijkswegen binnen een zone van 30 meter vanaf de rand van de rijksweg beperkingen opgelegd vanwege eventuele plasbranden (plasbrandaandachtsgebied). De aanwijzing volgt eveneens uit bijlage I van de Regeling basisnet. Het betreft dezelfde wegvakken als hierboven genoemd.


Aan het bouwen van een kwetsbaar of beperkt kwetsbaar object in een veiligheidszone of een plasbrandaandachtsgebied zijn eisen gesteld op grond van artikel 2.3 eerste respectievelijk tweede lid van de Regeling Bouwbesluit 2012. Paragraaf 2.3 van deze regeling is eveneens op 1 april 2015 in
werking getreden (Stb. 2015, 92). In beide gevallen moet zijn voldaan aan de artikelen 2.5 t/m 2.9 van voornoemde regeling. Aanvullend moet het mechanisch ventilatiesysteem van een, als beperkt kwetsbare object aan te merken, bouwwerk binnen een veiligheidszone zijn uitgerust met een voorziening waarmee dat systeem bij een calamiteit handmatig kan worden uitgeschakeld (artikel 2.10 van de regeling).
Deze bepalingen gelden niet voor bouwwerken met een hoge infrastructurele waarde als bedoeld in het Besluit externe veiligheid inrichtingen (bijvoorbeeld telefoon- of elektriciteitscentrale).


Voor het gedeelte van het plan dat binnen 200 m van een weg ligt waarover vervoer van gevaarlijke stoffen plaatsvindt (transportroute), moet in de toelichting het groepsrisico worden verantwoord. Ten aanzien van de verantwoording van het groepsrisico onderscheidt het Bevt situaties waarin een 'volledige' verantwoording van het groepsrisico noodzakelijk is en situaties waarin met een beperktere verantwoording kan worden volstaan. Met een beperkte verantwoording kan worden volstaan wanneer het groepsrisico minder dan 0,1 maal de oriëntatiewaarde (OW) bedraagt of het groepsrisico (uitgedrukt in relatie tot de OW) met minder dan 10% toeneemt en tevens onder de oriëntatiewaarde blijft.


In de toelichting moet worden ingegaan op de mogelijkheden tot voorbereiding van bestrijding en beperking van de omvang van een ramp op die weg (bestrijdbaarheid). Deze verplichting geldt ongeacht of het bestemmingsplan nieuwe ontwikkelingen mogelijk maakt binnen het invloedsgebied van de betreffende transportroutes. Op het vraagstuk zelfredzaamheid moet worden ingegaan wanneer (beperkt) kwetsbare bestemmingen binnen het invloedsgebied van een dergelijke weg zijn geprojecteerd.

Op basis van de risicokaart van Nederland zijn in de omgeving geen wegen aanwezig die aangewezen zijn onder het Basisnet weg. Wel blijkt uit de bestemmingsplannen in de omgeving dat over de N211 gevaarlijke stoffen worden vervoerd. Het plangebied ligt langs de N211. De N211 heeft een PR 10-6 contour van 0 meter waar het plangebied buiten ligt. Voor het bestemmingsplan Duingeest is het groepsrisico van de N211 bepaald. Hieruit blijkt dat ter hoogte van het centrum van de woonkern Monster het groepsrisico het hoogst is en 0,001 maal de oriëntatiewaarde bedraagt. Bedrijven hebben over het algemeen een lage bevolkingsdichtheid. Met de beoogde ontwikkeling zal de bevolkingsdichtheid niet of nauwelijks toenemen ten opzichte van de huidige situatie. Een overschrijding van 0,1 maal de oriëntatiewaarde is dan ook uitgesloten. Voor de beoogde ontwikkeling volstaat een beknopte verantwoording van het groepsrisico.

Buisleidingen

Op 1 januari 2011 is het Besluit externe veiligheid buisleidingen in werking (Bevb) getreden. Voor nieuwe situaties is de grenswaarde voor het PR ter plaatse van kwetsbare objecten 10-6 per jaar; voor beperkt kwetsbare objecten geldt dan een richtwaarde van 10-6 per jaar. Langs buisleidingen moeten belemmeringenstroken in acht worden genomen waarbinnen geen bebouwing (zowel boven- als ondergronds) of ondergrondse tanks zijn toegestaan. Daarnaast hanteert de Gasunie de Algemene VELIN voorwaarden voor grondroer- en overige activiteiten.


De noodzaak voor het verantwoorden van het groepsrisico wordt beoordeeld op grond van de inventarisatieafstanden zoals deze zijn vastgelegd in bijlage 6 van het Handboek buisleiding in bestemmingsplannen - Handreiking voor opstellers van bestemmingsplannen van maart 2010.


Ten aanzien van de verantwoording van het groepsrisico onderscheidt het Bevb situaties waarin een 'volledige' verantwoording van het groepsrisico noodzakelijk is en situaties waarin met een beperktere verantwoording kan worden volstaan. Er zijn twee situaties waarin volstaan kan worden met een beperkte verantwoording:

  • 1. Indien het bestemmingsplan betrekking heeft op het gebied tussen de 100% letaliteitszone en de 1% letaliteitszone van de buisleiding, of
  • 2. Wanneer het groepsrisico minder dan 0,1 maal de oriëntatiewaarde (OW) bedraagt of het groepsrisico (uitgedrukt in relatie tot de OW) met minder dan 10% toeneemt en tevens onder de oriëntatiewaarde blijft.

Op basis van de risicokaart liggen in de omgeving geen buisleidingen die een belemmering vormen voor de beoogde ontwikkeling.

Explosieven

Op basis van de explosievenkaart Westland zijn binnen het plangebied geen verdachte locaties aanwezig.

afbeelding "i_NL.IMRO.1783.BTMONVLOTLAANobp-VA01_0024.png"

Figuur 3.11: Uitsnede Explosievenkaart Westland

3.7.3 Beperkte verantwoording groepsrisico

In het kader van het wettelijk vooroverleg is voor de verantwoording aanvullend advies gevraagd aan de veiligheidsregio.

Bestrijdbaarheid

Zowel voor de bereikbaarheid en bestrijdbaarheid van 'dagelijkse incidenten', zoals brand of wateroverlast, als voor calamiteiten op het gebied van externe veiligheid, is het van belang dat de bereikbaarheid voor de hulpdiensten en bluswatervoorzieningen voldoende geborgd zijn.

De bestrijdbaarheid is afhankelijk van de inzetbaarheid van hulpverleningsdiensten. De brandweer moet in staat zijn om hun taken goed uit te kunnen voeren om daarmee verdere escalatie van een incident te voorkomen. Hierbij kan gedacht worden aan het voldoende/ adequaat aanwezig zijn van aanvalswegen en bluswatervoorzieningen. Tevens speelt een snelle alarmering ten allen tijde een belangrijke rol.

Bereikbaarheid

Het plangebied wordt ontsloten via de Vlotlaan. Via de Vlotlaan kan de N211 bereikt worden. Het gedegen wegennetwerk komt de bestrijdbaarheid ten goede. Zo kan bijvoorbeeld via meerdere aanvalswegen een mogelijke brand geblust worden. Daarnaast kan via de Vlotlaan en via het Vlotwateringpad van de bron af worden gevlucht.

Zelfredzaamheid

Ter plaatse van het plangebied worden bedrijven mogelijk gemaakt. De aanwezige personen zullen over het algemeen zelfredzaam zijn. Indien verminderd zelfredzame personen aanwezig zijn wordt ervan uitgegaan dat de ouders/verzorgers de verminderd zelfredzame personen kunnen begeleiden.

Instructie met betrekking tot de juiste handelswijze in geval van een incident is noodzakelijk voor een effectieve zelfredzaamheid. De alarmering van de aanwezigen wordt momenteel nog gerealiseerd middels het waarschuwings- en alarmeringssysteem (WAS), het luchtalarm. Dit systeem wordt de komende jaren uitgefaseerd. Het waarschuwingssysteem wordt vervangen door een totaal pakket aan alarmeringsmiddelen, waaronder de calamiteitenzenders, de sirenes, crisis.nl, NL-Alert en het gebruik van sociale media.

De veiligheidsregio heeft advies gegeven met betrekking tot bluswatervoorzieningen en calamiteitenroute. De bluswatervoorziening zal worden gerealiseerd en de calamiteitendoorgang wordt door de initiatiefnemer afgestemd met de Veiligheidsregio.

3.7.4 Conclusie

Het plangebied ligt binnen het invloedsgebied van de N211. Vanwege de beperkte bevolkingsdichtheid en doordat het groepsrisico in de huidige situatie ver onder de 0,1 maal de oriëntatiewaarde ligt vormt het groepsrisico geen beperkingen voor het bestemmingsplan. Uit de beperkte verantwoording blijkt daarnaast dat de zelfredzaamheid, bestrijdbaarheid en bereikbaarheid van het plangebied als voldoende worden beschouwd. Verder zijn in de omgeving geen relevante risicobronnen aanwezig voor het plangebied. Het aspect externe veiligheid vormt dan ook geen belemmering.

3.8 Water

3.8.1 Wettelijk kader

Op verschillende bestuursniveaus zijn de afgelopen jaren beleidsnota's verschenen aangaande de waterhuishouding, alle met het doel een duurzaam waterbeheer (kwalitatief en kwantitatief). Deze paragraaf geeft een overzicht van de voor het plangebied relevante nota's waarbij het beleid van het Hoogheemraadschap en de gemeente nader wordt behandeld.

 

Europa:

  • Kaderrichtlijn Water (KRW).

Nationaal:

  • Waterbeleid voor de 21ste eeuw (WB21);
  • Nationaal Bestuursakkoord Water (NBW);
  • Waterwet.
  • Nationaal waterplan

Provinciaal:

  • Provinciaal Waterplan;
  • Visie Ruimte en Mobiliteit;
  • Verordening Ruimte en de waterverordening Zuid-Holland.


Nationaal beleid
Het Rijk, de provincies, de gemeenten en de Unie van Waterschappen hebben op 25 juni 2008 een geactualiseerde versie van het Nationaal Bestuursakkoord Water (NBW-Actueel) ondertekend. Hierin zijn afspraken vastgelegd voor een duurzame en klimaatbestendige waterhuishouding in Nederland. In de afgelopen vijf jaar is een groot deel van de gemaakte afspraken in het oorspronkelijke NBW inmiddels uitgevoerd. De NBW-partijen gaan nu gezamenlijk verder met de uitvoering van de nieuwe afspraken in het akkoord, onder meer over klimaatveranderingen, de stedelijke wateropgave en de ontwikkelingen in woningbouw en infrastructuur. Ook is er meer aandacht voor de implementatie van de Kaderrichtlijn Water. Het NBW heeft tot doel om in de periode tot 2015 de waterhuishouding in Nederland op orde te brengen en te houden en te anticiperen op klimaatverandering.

Nationaal Waterplan

Op 10 december 2015 hebben de minister van Infrastructuur en Milieu en de staatssecretaris van Economische Zaken het Nationaal Waterplan 2016-2021 vastgesteld. In het Nationaal Waterplan 2016-2021 staan de volgende ambities centraal:

  • Nederland blijft de veiligste delta in de wereld;
  • Nederlandse wateren zijn schoon en gezond en er is genoeg zoetwater;
  • Nederland is klimaatbestendig en waterrobuust ingericht;
  • Nederland is en blijft een gidsland voor watermanagement;
  • Nederlanders leven waterbewust.

 

Provinciaal beleid

Het provinciaal waterbeleid voor de periode 2016-2021 bestaat uit: de Visie Ruimte en Mobiliteit, Voortgangsnota Europese Kaderrichtlijn Water (KRW) 2016 - 2021 en onderdelen van het Provinciaal Waterplan 2010 - 2015.

In de Visie Ruimte en Mobiliteit (VRM) zijn de ruimtelijke componenten opgenomen van het waterbeleid. Hoofdstuk 4 geeft de hoofdlijnen van het provinciaal waterbeleid:

  • de ambitie om een duurzaam, concurrerende en leefbare Europese topregio te zijn. De Provincie bevordert de transitie naar een water -en energie efficiënte samenleving. Daar spelen het verbeteren van toekomstwaarde, de gebruikswaarde en de belevingswaarde een belangrijke rol;
  • aan het watersysteem worden grote uitdaging gesteld door verzilting, klimaatverandering, inklinking, veranderd ruimtegebruik en de daarbij passende veranderingen van het watersysteem;
  • het beter benutten van de kansen en natuurlijke kwaliteiten van de bodem en de ondergrond is tevens een speerpunt van het provinciaal waterbeleid;
  • tenslotte door een verandering naar een duurzame voorziening in de energiebehoefte kan worden ingezet op een energie-efficiënte samenleving.

De doelen, maatregelen en afspraken voor de kwaliteit van het water van grond- en oppervlakte water zijn opgenomen het Stroomgebied beheerplan Rijn-West 201-2015 (SGB-1). Voor opvolgende periode 2016-2021 is het SGB-2 op 22 december 2014 gereedgekomen. De invulling van de verantwoordelijkheid in dit SGB-2 is vastgelegd in de KRW 2016-2021.

Het Waterplan Zuid-Holland 2015 was van kracht tot 22 december 2015. Op grond van artikel 48 Waterwet moet het plan om de zes jaar door de Provinciale Staten worden herzien. Het is niet noodzakelijk om een nieuw plan vast te stellen. Voldaan kan worden met het nemen van een planherzieningsbesluit. Dit besluit is genomen op 29 juni 2016 en bekend gemaakt op 8 juli 2016.

De onderdelen 'Waarborgen waterveiligheid (hoofdstuk 4)' en 'Realiseren mooi en schoon water (hoofdstuk 5)' en 'operationeel grondwaterbeleid (bijlage 7)' van het Waterplan 2015 blijven van kracht.

De Visie op Zuid-Holland bestaat uit de Visie Ruimte en Mobiliteit, de Verordening Ruimte en de Uitvoeringsagenda. Hierin beschrijft de provincie haar doelstellingen en provinciale belangen (Visie Ruimte en Mobiliteit), stelt zij regels aan ruimtelijke ontwikkelingen (Verordening) en geeft zij aan wat nodig is om dit te realiseren (Uitvoeringsagenda). In de Verordening Ruimte zijn bijvoorbeeld regels opgenomen met betrekking tot regionale keringen in bestemmingsplannen. Daarnaast is de Waterverordening Zuid-Holland van belang. Daarin zijn onder meer veiligheidsnormeringen voor regionale keringen en waterkwantiteitsnormen opgenomen. De waterkwantiteitsnormen geven aan, waar de regionale wateren met het oog op de bergings- en afvoercapaciteit op ingericht moeten zijn. Deze normen definiëren de gemiddelde overstromingskans vanuit het oppervlaktewater per jaar van daarbij aan te wijzen gebieden. Het beschermingsniveau verschilt per vorm van landgebruik en is gerelateerd aan de economische waarde van landgebruik en de te verwachten schade bij overstromingen. De waterkwaliteitsnormen zijn gerelateerd aan het landgebruik en daarmee bepalend voor de mogelijkheden, die het bestemmingsplan biedt.

De provincie heeft samen met de gemeente Den Haag en Westland een Visie Vaartenland opgesteld, een visie op hoe de vaartenstructuur in Westland en Den Haag recreatief/toeristisch en economisch elkaar kan versterken. Het project Westlandse Waterlijnen heeft de provincie in samenwerking met heel veel stakeholders uit het gebied ten westen van het Rijn-Schiekanaal opgesteld (Westland, Den Haag, Delft, Midden-Delfland, Schiedam, Vlaardingen en Maassluis). Dit heeft een wensenlijst met een soort top 5 opgeleverd, met betrekking tot versterking van de vaarrecreatie en economische spin-off, waar burgers, verenigingen en ondernemers hun zinnen op hebben gezet. Verder is in de Visie Ruimte en Mobiliteit aangegeven dat de juridische borging en versterking van het vaarnetwerk overgedragen is aan de gemeenten die hierop hun lokale beleid en bestemmingsplannen moeten aanpassen.

 

Waterschapsbeleid
Het Hoogheemraadschap Delfland heeft haar waterbeleid vastgelegd in het Waterbeheersplan 2016-2021 'Strategie richting een toekomstbestendig en samenwerkingsgericht waterschap'. In dit Waterbeheerplan 5 (WBP 5) heeft het Hoogheemraadschap van Delfland (Delfland) zijn strategie voor de uitvoering van de kerntaken voor de komende jaren beschreven. Het is de leidraad voor het handelen van Delfland in de planperiode 2016-2021. Het WBP 5 is tevens een uitnodiging aan private, particuliere en publieke partijen om binnen de uitgezette koers met initiatieven te komen. Bij de uitvoering van het WBP 5 staan de kerntaken vanzelfsprekend voorop:

  • de waterveiligheid;
  • het waterbeheer;
  • de waterkwaliteit;
  • het zuiveren van afvalwater.


Delfland zal hierbij nadrukkelijk kijken naar een doelmatige uitvoering daarvan waarbij ambities, kosten en het tempo op een evenwichtig manier zijn afgewogen. Delfland voert zijn kerntaken uit ten behoeve van het behouden en verbeteren van de leefomgeving voor inwoners, medeoverheden, bedrijven en de natuurwaarden in het beheergebied. Het is een uitdaging om bij de uitvoering van die taken aan te sluiten bij de beleving en de behoeften van de maatschappij. Waterbewustzijn vormt de onmisbare schakel voor draagvlak. Delfland wil dat mensen zich in de komende planperiode bewust worden van het water om hen heen, van de gevolgen van klimaatverandering en van hun eigen gedrag. Het vergroten van waterbewustzijn is daarom verweven in alle programma's en handelingen van Delfland in de komende planperiode.


De werkzaamheden en projecten die de komende zes jaar geïnitieerd worden zijn terug te brengen tot de volgende vier speerpunten van het waterschap:

  • 1. In stand houden: Investeringen in de infrastructuur worden op een adequate manier in stand gehouden. De waterkeringen, het watersysteem, de ecologische structuren en het afvalwatersysteem worden met beheer verder geoptimaliseerd. Delfland werkt bij het bestendigen van het beheer van de infrastructuur toe naar de levenscyclusbenadering;
  • 2. Investeren: Veranderende wetgeving en veranderingen in de omgeving vragen om aanpassing en verdere verbetering van ons watersysteem, de waterkeringen en het afvalwatersysteem. Dit betekent de kans op natte voeten verkleinen door bij het zoeken naar oplossingen om water langer vast te houden, de waterkeringen op orde te houden met oog voor de multifunctionaliteit, de waterkwaliteit te verbeteren en toe te spitsen op de potenties van het gebied en de waterzuiveringen om te bouwen tot zoetwaterfabrieken. Bij elk project, proces en activiteit worden de innovatieve mogelijkheden en de meest duurzame wijze van uitvoering meegenomen in de afwegingen;
  • 3. Samenwerken: Het waterschap kan en doet het niet alleen, sterker nog, waterbeheer is ook een taak van andere overheden zoals gemeenten en van burgers en bedrijven. De samenwerking in het waterbeheer is pluriform van karakter. Het waterschap speelt hierop in door goed omgevingsmanagement en door op basis van transparantie en vertrouwen de samenwerking te zoeken en structureel te onderhouden. Delfland wil het waterbewustzijn bevorderen door samenwerking met belanghebbenden en delen van verantwoordelijkheden;
  • 4. Flexibel en duidelijk: Partners komen een flexibel waterschap tegen die rol en houding afstemt op basis van vraagstukken die voorliggen. Duidelijke kaders worden neergezet, zoals financieel gezond en bijdragen aan toekomstbestendig waterbeheer, maar dogma's zijn er niet. Dit betekent dat er in de werk- en beleidsprocessen van de ambtelijke organisatie en bij bestuurlijke besluitvorming binnen de wettelijke mogelijkheden voldoende ruimte moet zijn om maatwerk te leveren. Innovatie fungeert daarbij als aanjager om te blijven vernieuwen, mee te bewegen met veranderingen en te voorkomen dat het waterschap statisch wordt.

In 2007 (herzien in oktober 2018) is een Handreiking Watertoets, ruimte voor water in ruimtelijke plannen opgesteld. Het Hoogheemraadschap van Delfland stelt voorwaarden aan de inhoud van de watertoets (waterparagraaf) als verplicht onderdeel van de onderbouwing van ruimtelijke plannen. De watertoets berust op twee uitgangspunten:

  • Standstill-beginsel - negatieve effecten van ruimtelijke ontwikkelingen op het watersysteem worden voorkomen; Het is belangrijk om water al bij de locatiekeuze en het ontwerp van ruimtelijke ontwikkelingen als ordenend principe te gebruiken. Dat voorkomt het ontstaan van knelpunten achteraf, zoals (grond)wateroverlast of slechte waterkwaliteit;
  • Verbetering - in ruimtelijke ontwikkelingen worden de kansen die zich voordoen om bestaande knelpunten in het watersysteem te helpen oplossen, benut. Het gaat daarbij ook om de relatie tussen de verschillende waterthema's (droogte en wateroverlast, afvalwater, waterkwaliteit en ecologie, waterkeringen). Waterknelpunten en/of problemen met waterkeringen worden niet afgewenteld op de omgeving of verschoven naar de toekomst

De toelichting van bestemmingsplannen dient een beschrijving te bevatten van de volledige watersituatie binnen het plangebied, alsmede de te verwachten ontwikkelingen. Deze beschrijving dient in te gaan op de volgende aspecten:

  • Beleidskader omtrent water;
  • Veiligheid en waterkeringen;
  • Waterkwantiteit;
  • Grondwater en voorkomen van (zoet) water te kort;
  • Onderhoud en bagger;
  • Watersysteemkwaliteit en ecologie;
  • Afvalwater en riolering;
  • Klimaatadaptie.

Gemeentelijk beleid

Het Waterplan Westland , met als ondertitel 'Westlands water, nu en later' is een product van de gemeente Westland en het Hoogheemraadschap van Delfland. Hierin wordt onder andere de waterhuishoudkundige visie en ambities tot 2027 en de daarbij horende uitvoeringsplan 2015 tot 2018 beschreven. De thema's: ”Toekomstig ruimtelijk beleid, Duurzaamheid, Schoon water, waterkeringen, Droge voeten, Afvalwaterketen Beheer en onderhoud, Zoetwatervoorzieningen en grondwater, Recreatie“, worden hierin uitgewerkt. De ruimtelijke vertaling van de hieruit voortkomende maatregelen is per polder in kaart gebracht. De gewenste waterstructuur wordt door de gemeente vertaald in bestemmingsplannen en structuurvisies. In het Verbreed Gemeentelijk Rioleringsplan Westland 2011-2015 heeft de gemeente haar visie op het stedelijk waterbeheer vastgelegd. Met het eerste Verbreed GRP Westland 2011-2015 wordt niet alleen uitvoering gegeven aan de wettelijke eisen, maar wordt ook de onderlinge samenhang tussen de drie zorgplichten en reeds in gang gezette ontwikkelingen zoals het project Riolering Glastuinbouw Westland (RGW) weergegeven. Het Verbreed GRP is een logisch vervolg op de wijzigingen in wetgeving/beleid en een noodzakelijke verdere optimalisatie van het beleid dat de afgelopen 5 jaar is gevolgd.

afbeelding "i_NL.IMRO.1783.BTMONVLOTLAANobp-VA01_0025.jpg"

3.8.2 Onderzoek

Veiligheid en waterkeringen

Ruimtelijke plannen kunnen van invloed zijn op het (veilig) functioneren en het beheer en onderhoud van waterkeringen. Om die reden is het van belang, dat initiatiefnemers van ruimtelijke plannen rekening houden met de effecten van die plannen op de aanwezige waterkeringen.

In de legger van het Hoogheemraadschap van Delfland zijn de ligging en de minimale afmetingen van de waterkeringen vastgelegd. Rondom de keringen is een keurzone vastgesteld. Deze bestaat uit het waterstaatswerk (de daadwerkelijke kering) en een beschermingszone. Binnen het waterstaatswerk en de beschermingszone zijn op basis van de Keur Delfland beperkingen gesteld aan activiteiten die het waterkerend vermogen van de kering nu en in de toekomst kunnen aantasten.

In het plangebied komen geen waterkeringen voor. Er zijn geen risico's voor de waterveiligheid als gevolg van de beoogde ontwikkeling.

Waterkwantiteit

Delfland streeft naar een duurzame, robuuste waterstructuur met voldoende mogelijkheden voor waterberging. Dit streven heeft uiteindelijk tot doel wateroverlast voor de nieuwe en de al aanwezige functies in het gebied te voorkomen. Bij het voorkomen van wateroverlast en het verwerken van hemelwater hebben perceeleigenaar, gemeente en Delfland elk een verantwoordelijkheid. De perceeleigenaar moet het hemelwater zoveel mogelijk zelf verwerken en vasthouden bij de plaats waar het valt, bijvoorbeeld een (slimme)regenton. De gemeente draag zorg voor de inzameling en verwerking van het afstromend hemelwater. Dit betekent, dat de gemeente in eerste instantie en initiatiefnemers/perceel eigenaren inspanning moet doen om dit hemelwater vast te houden of terug te brengen in de bodem. Vervolgens kan het (al dan niet na zuivering) worden afgevoerd naar het oppervlaktewater. Delfland is vervolgens verantwoordelijk voor de ontvangst van hemelwater in het oppervlaktewater.

Het betreft een herontwikkeling van het gebied waarbij de hoeveelheid verharding afneemt. De benodigde compensatie is berekend aan de hand van de watersleutel zie bijlage 3. De beoogde ontwikkeling valt onder een kruimelgeval waarbij geen watercompensatie noodzakelijk is. In de huidige situatie is 7.976 m2 verhard en in de toekomstige situatie is dit 7.005 m2 verhard oppervlakte aanwezig. Dit is weergegeven in figuur 3.12 en 3.13. Wel dient voor de nieuwe toegangsweg (met duiker) over de secundaire watergang een watervergunning aangevraagd te worden.

afbeelding "i_NL.IMRO.1783.BTMONVLOTLAANobp-VA01_0026.jpg"

Figuur 3.12: Verharding in de huidige situatie

afbeelding "i_NL.IMRO.1783.BTMONVLOTLAANobp-VA01_0027.jpg"

Figuur 3.13: Verharding in de toekomstige situatie

Watersysteemkwaliteit en ecologie

In het kader van de herstructurering wordt er gestreefd naar het zoveel mogelijk benutten van kansen en voor het verbeteren van de watersysteemkwaliteit en de ecologie. Ten aanzien van de KRW maatregelen moet er rekening worden gehouden met de afspraken uit de Bestuursovereenkomst KRW Delfland en de afspraken die op dit moment gemaakt worden voor het Stroomgebiedbeheersplan 2015-2021. Het boezemsysteem van Delfland maakt onderdeel uit van de KRW waterlichamen. Delfland en gemeenten zijn in de KRW Delfland overeengekomen om de toestand van de waterlichamen te verbeteren. Onderdeel van deze overeenkomst is dat daar waar langs waterlichamen ruimtelijke mogelijkheden zijn om invulling te geven aan de KRW-opgave, deze worden benut, en dat bij ruimtelijke ontwikkelingen wordt onderzocht of een deel van de ruimtelijke KRW-opgave hieraan kan worden gekoppeld. In het Waterplan Westland is aangegeven dat als er ruimte is, er een natuurvriendelijke oever moet worden aangelegd. En als er geen ruimte is maar wel dynamiek, kansen worden benut. Daarnaast mogen ruimtelijke ontwikkelingen niet leiden tot een verslechtering van de ecologische en chemische toestand van deze waterlichamen.

 

Ter voorkoming van diffuse verontreinigingen van water en bodem is het van belang om duurzame, niet-uitloogbare materialen te gebruiken, zowel gedurende de bouw- als de gebruiksfase. De ontwikkeling bestaat uit de wijziging van gronden van maatschappelijk naar bedrijventerrein. In het bestemmingsplan worden op delen maximaal milieucategorie 3.2 bedrijven toegestaan, het grootste gedeelte van het plangebied worden bedrijven t/m maximaal milieucategorie 2 toegestaan. Dit sluit aan bij het bestaande bedrijventerrein grenzend aan deze gronden. Ook worden activiteiten uit kolom 1 van bijlagen C en D van het Besluit mer in de regels uitgesloten zoals genoemd in kolom 2 van de bijlage van het Besluit mer. De nieuwe bedrijven dienen zich te houden aan het activiteiten besluit en hebben geen negatieve invloed op de waterkwaliteit. Er worden geen bedrijven mogelijk gemaakt die negatieve invloed hebben op de waterkwaliteit.

Onderhoud en bagger

Delfland is verantwoordelijk voor het onderhoud van het primaire watersysteem en de waterkeringen. Voor secundair boezemwater en polderwateren zijn veelal andere partijen (gemeente, grondeigenaar) onderhoudsplichtig. Onderhoudsplichtigen zijn in de Legger Delfland vastgesteld. Onderhoud aan water en waterkering betekent dat deze toegankelijk moeten zijn voor onderhoud. Ook houdt Delfland ruimte die eventueel nodig is voor dijk- of kadeverzwaring, vrij van andere, conflicterende functies. Het beheer en onderhoud van het watersysteem binnen het plangebied is vastgelegd in de Keur Delfland en Legger Delfland.


Voor onderhoud van watergangen is het van belang rekening te houden met de benodigde onderhoudsstroken. Onderhoudsstroken zijn noodzakelijk voor onderhoudsmateriaal en werkruimte, en er kan bagger op de onderhoudsstroken worden gezet.

Er gelden de volgende criteria:

  • als er sprake is van 'varend' onderhoud van watergangen, natuurvriendelijke oevers en waterkeringen zijn de dimensionering van het doorstromingsprofiel en van de kunstwerken aan specifieke ontwerpeisen gebonden, bijvoorbeeld een vaardiepte en doorvaarthoogte van 1,0 m en een minimale doorvaarbreedte van 3,1 m bij bruggen. Dit is zeker het geval bij een breedte van meer dan 10 m (gemeten op de waterlijn).
  • voor onderhoudsdoeleinden langs primaire watergangen is aan weerszijde een onderhoudsstrook (4 m) vrij van bebouwing en obstakels. Is de primaire watergang 5 m of smaller, dan kan in veel gevallen volstaan met een strook van 5 m aan één zijde en 1 m aan de andere zijde.
  • voor natuurvriendelijke oevers langs watergangen, bijvoorbeeld in verband met de Kaderrichtlijn Water, is ruimte nodig om onderhoud te plegen. Hierbij geldt hetzelfde als voor primaire watergangen.

Binnen het plangebied wordt rekening gehouden met de volgende onderhoudsstroken:

  • De Vlotwatering heeft een onderhoudsstrook van 4 meter.
  • Voor de secundaire watergang (die door en langs het plangebied loopt) geldt; een onderhoudstrook van 4 meter aan de zijde waar onderhoud plaatsvindt en 1 meter vanwaar geen onderhoud plaatsvindt. Op de verbeelding is in het huidige ontwerp een groenstrook (bestemming groen) van 4,5 meter aan één zijde en 3 meter aan de zijde van de nieuwe bedrijfspercelen aangehouden. Hiermee blijft onderhoud mogelijk.

Bodem en grondwater

Bij nieuwe ontwikkelingen/initiatieven is het van belang om rekening te houden met een voldoende drooglegging om grondwateroverlast te voorkomen. Het bouwpeil moet daarom hoog genoeg boven het waterpeil liggen. Een voldoende hoog bouwpeil helpt niet alleen tegen grondwateroverlast, maar ook tegen wateroverlast algemeen. Delfland adviseert om rekening te houden met een drooglegging van 1,2 m, maar met een minimum van 1,0 m. Voor zo ver is op te maken uit de leggerkaart (HHD) en Hoogtekaart is het waterpeil vastgesteld op -0.43 NAP, huidig maaiveld is ca. +0.40 NAP, maakt ca. 83 cm drooglegging. Vloerpeil van de nieuwe bedrijven zou dan op minimaal 17 cm boven maaiveld moeten komen. Gebruikelijk is ca. 20 cm ophoging daarmee is de drooglegging van de nieuwbouw hoger dan 1 meter. Bedoeling is om uitkomende grond voor de bouwvlakken en evt. cunetten op de locatie te houden, dus het maaiveld zal mogelijk verder verhoogd worden. Voor de nieuwbouw in het plangebied zal aan de geadviseerde drooglegging voldaan worden.


Daarnaast kan het zijn, dat de ontwikkeling juist effecten op het grondwater of het watertekort heeft. Hier moet bijvoorbeeld gedacht worden aan ondergrondse constructies die ervoor zorgen dat bijvoorbeeld de grondwaterstroming wordt afgekapt. In de huidige ontwikkeling worden geen ondergrondse werken gebouwd.

Afvalwater en hemelwater afvoer

Het plangebied is aangesloten op het gemeentelijke rioleringsstelsel ter plaatse en de beoogde bebouwing zou aannemelijk aangesloten worden op het rioleringsstelsel. Afvalwater wordt afgevoerd naar de dichtstbijzijnde afvalwaterzuivering. Voor zover bekend zijn er geen problemen bekend omtrent de capaciteit van riolering of zuivering.

Voor de afvoer van het hemelwater zijn creatieve en efficiënte maatregelen mogelijk, zoals het ophogen van gronden, een hoger bouwpeil, open verharding ter plekke van parkeerplaatsen of water vasthouden op particulier terrein, bijvoorbeeld door middel van de aanleg van wadi's, (slimme)regenton, groene daken, het afkoppelen van hemelwaterafvoer, en dergelijke. Binnen het bestemmingsplan wordt een groenstrook geborgd waarmee meer onverhard oppervlak ontstaat.

Convenant Klimaatbestendig bouwen

De provincie Zuid-Holland heeft een bouwopgave van 100.000 nieuwe woningen tot 2025. Deze grote bouwopgave biedt de kans om deze woningen klimaatbestendig te ontwikkelen en hiermee schade of duurdere herstelmaatregelen in de toekomst te voorkomen. De provincie heeft daarom in 2018 procesafspraken gemaakt met overheden, organisaties en marktpartijen in het Convenant Klimaatadaptief Bouwen. De gemeente Westland heeft dit convenant ondertekend. Het doel van het convenant is het verminderen van wateroverlast, hittestress, droogte en bodemdaling en het vergroten van de biodiversiteit.

Eén van de convenantafspraken is het ontwikkelen van een instrumentarium om de klimaatbestendigheid van nieuwbouw te beoordelen en te bevorderen. Dit is verwerkt in een Programma van Eisen. Het Programma van Eisen is een compact overzicht van eisen om klimaatbestendig te ontwikkelen en heeft betrekking op de onderwerpen: hevige neerslag, langdurige droogte, hittestress, bodemdaling, groenblauwe structuur en biodiversiteit en overstromingsgevaar.

In het ontwerp van de ontwikkeling worden waar mogelijk groene daken toegepast en kunnen parkeerplaatsen halfverhard worden aangelegd. In het midden van het plangebied is daarnaast een zone aangegeven waarvan tenminste 60% onverhard wordt uitgevoerd, dit draagt bij aan de vermindering van hittestress.

3.8.3 Conclusie

De ontwikkeling heeft geen negatieve gevolgen voor het waterhuishoudkundige systeem ter plaatse.

3.9 Bodem

3.9.1 Wettelijk kader

Een verontreinigde bodem kan zorgen voor gezondheidsproblemen en tast de kwaliteit van het natuurlijk leefmilieu aan. Daarom is het belangrijk om bij ruimtelijke plannen de bodemkwaliteit mee te nemen in de overwegingen. De Wet bodembescherming (Wbb), het Besluit bodemkwaliteit en de Woningwet stellen grenzen aan de aanvaardbaarheid van verontreinigingen. Indien bij planvorming blijkt dat (ernstige) verontreinigingen in het plangebied aanwezig zijn, wordt op basis van de aard en omvang van de verontreiniging én de aard van de ruimtelijke plannen beoordeeld welke gevolgen dit heeft.

Wet bodembescherming  

De Wet bodembescherming (Wbb) regelt zaken rond bodembescherming en bodemsanering. Vertrekpunt van de Wbb is dat in het merendeel van de gevallen van bodemverontreiniging, de daadwerkelijke bodemsanering wordt meegenomen in de ontwikkeling dan wel herontwikkeling van plangebied of projectlocatie. De wettelijke doelstelling is functiegericht saneren. De wet houdt rekening met het gebruik van de bodem en de (im)mobiliteit van de verontreiniging. De volgende uitgangspunten overheersen:

  • a. het geschikt maken van de bodem voor het voorgenomen gebruik;
  • b. het beperken van blootstelling aan en de verspreiding van de verontreiniging;
  • c. het wegnemen van actuele risico's.

Saneringsverplichtingen zijn gekoppeld aan ontoelaatbare risico's die samenhangen met het huidige en toekomstige gebruik van de bodem. Het is niet nodig de hele locatie aan te pakken. Er kan ook sprake zijn van deelsaneringen of een gefaseerde aanpak.

3.9.2 Onderzoek

Binnen het plangebied is sprake van een functiewijziging. Daarom dient verkennend bodemonderzoek te worden uitgevoerd. Dit wordt momenteel uitgevoerd.

3.9.3 Conclusie

Bij de aanvraag omgevingsvergunning is het verkennend bodemonderzoek verplicht.

3.10 Ecologie

3.10.1 Wettelijk kader

Natuurnetwerk Nederland

Op basis van het nieuwe rijksbeleid zoals opgenomen in het Natuurnetwerk Nederland (NNN), heeft de provincie Zuid-Holland in december 2013 de Ecologische Hoofdstructuur (EHS) herijkt. De EHS is een samenhangend netwerk van bestaande en te ontwikkelen natuurgebieden. Het netwerk wordt gevormd door kerngebieden, natuurontwikkelingsgebieden en ecologische verbindingszones.


Bij de herijkte EHS is de prioriteit komen te liggen bij het bereiken van de doelen van de Natura 2000-gebieden en de Europese Kaderrichtlijn Water. Voor wat betreft het beleidsveld Natuur richt de provincie zich niet alleen op de kwantitatieve prestaties (output: hoeveel hectare verworven en ingericht, hoeveel beheerplannen Natura 2000 vastgesteld) maar vooral ook op de effecten (outcome: de natuurkwaliteit, hoe ontwikkelt de Zuid-Hollandse biodiversiteit zich). Het voorgaande is breder dan de reikwijdte van het NNN omdat er door de provincie van uitgegaan wordt dat de bijdrage aan de biodiversiteit ook buiten de begrenzing van het NNN plaatsvindt, bijvoorbeeld het leveren van een bijdrage aan de biodiversiteit door recreatiegebieden en het agrarisch gebied.


Wet natuurbescherming
Sinds 1 januari 2017 is de Wet natuurbescherming (Wnb) in werking. De Wnb is het nieuwe wettelijke stelsel voor natuurbescherming en vervangt drie tot dan bestaande wetten, namelijk de Natuurbeschermingswet 1998, de Flora- en faunawet en de Boswet. Het beschermingsregime gaat uit van het "nee, tenzij-principe". Dit betekent dat de genoemde verbodsbepalingen in de Wnb voor bescherming van gebieden, soorten en houtopstanden altijd gelden. Het afwijken hiervan is alleen onder voorwaarden toegestaan. Gedeputeerde Staten (GS) van de provincie Zuid-Holland is het bevoegd gezag voor het verlenen van toestemming door middel van een vergunning, ontheffing of vrijstelling.


In de Wnb zijn bepalingen opgenomen voor de bescherming van in het wild levende dier- en plantensoorten. Het gaat onder meer om soorten die in Nederland, maar ook in Europa in hun voortbestaan bedreigd worden. De Wnb kent drie beschermingsregimes:

  • Vogels: het gaat hier om alle inheemse vogels in hun natuurlijk verspreidingsgebied. Ze zijn
    beschermd via de vogelrichtlijn;
  • Dieren en planten: het gaat hier om alle inheemse dieren en planten. Ze zijn beschermd via de Habitatrichtlijn en de verdragen van Bern en Bonn;
  • Nationale soorten: het gaat hier om de soorten, die niet onder de reikwijdte van de Vogel- of Habitatrichtlijn vallen. Deze soorten zijn wel nationaal beschermd.


Per beschermingsregime is bepaald welke verboden er gelden en onder welke voorwaarden ontheffing, vergunning of vrijstelling kan worden verleend door het bevoegd gezag. De bepalingen zijn samengevat in onderstaande tabel. De bepalingen voorzien in een bescherming van verblijfplaatsen, evenals de bescherming tegen verstorende invloeden. Gedeputeerde Staten van provincie Zuid-Holland kan een ontheffing verlenen van de verboden als genoemd in de artikelen 3.1, 3.5 en 3.10. van de Wnb.

afbeelding "i_NL.IMRO.1783.BTMONVLOTLAANobp-VA01_0028.png"

Vrijstellingen
In de Wnb is een aantal algemene soorten amfibieën en zoogdieren beschermd onder de categorie "Nationale soorten", zoals gewone pad, bruine kikker en konijn. Provincie Zuid-Holland heeft bevoegdheid om bij verordening deze soorten "vrij te stellen" van de ontheffing/vergunningsplicht (Provincie Zuid-Holland, 2016). Dit betekent dat geen ontheffing nodig is voor werken gericht op ruimtelijke inrichting en ontwikkeling en beheer en onderhoud. Vrijgestelde soorten zijn niet meegenomen in deze toetsing.

Zorgplicht
De zorgplicht (artikel 1.11. Wnb) houdt in dat handelingen, die nadelige gevolgen kunnen hebben voor in het wild levende dieren en planten:

  • 1. Achterwege gelaten worden, of
  • 2. Noodzakelijke maatregelen treft om die gevolgen te voorkomen, of
  • 3. Deze zoveel mogelijk beperkt of ongedaan maakt


Het betreft alle in het wild levende dieren en planten. De zorgplicht dient onder meer als vangnet voor de bescherming van soorten waarvoor op grond van de Wnb geen specifiek verbod geldt. De zorgplicht is daarnaast van toepassing op beschermde gebieden.

3.10.2 Onderzoek

Gebiedsbescherming

Het plangebied maakt geen deel uit van een natuur- of groengebied met een beschermde status, zoals Natura 2000 (figuur 3.14). Het plangebied maakt ook geen deel uit van de Ecologische Hoofdstructuur (EHS). Het dichtstbijzijnde Natura 2000-gebied Solleveld & Kapittelduinen, ligt op een afstand van circa 330 meter. De watergang ten zuidwesten van het plangebied is aangewezen als ecologische verbinding binnen NatuurNetwerk Nederland (zie figuur 3.15).

afbeelding "i_NL.IMRO.1783.BTMONVLOTLAANobp-VA01_0029.png"

Figuur 3.14: Plangebied (rood omcirkeld) ten opzichte van Natura 2000 (bron: AERIUS Calculator)

afbeelding "i_NL.IMRO.1783.BTMONVLOTLAANobp-VA01_0030.png"

Figuur 3.15: Ligging plangebied (rede cirkel) t.o.v. NNN. (bron: Provincie Zuid-Holland)

Het plangebied is niet gelegen in beschermde natuurgebieden. Directe effecten als areaalverlies en versnippering kunnen derhalve worden uitgesloten. Gezien de ontwikkeling en afstand tot het Natura 2000-gebied kunnen ook verstoring en verandering van de waterhuishouding worden uitgesloten. Om te bepalen wat de gevolgen voor stikstofdepositie zijn ten gevolge van de ontwikkeling, is een stikstofberekening uitgevoerd. Deze berekening is toegevoegd in bijlage 6. Hieruit blijkt dat er geen rekenresultaten zijn hoger dan 0,00 mol/ha/jr voor de gebruiksfase (2022). Daarnaast is een stikstofberekening uitgevoerd voor de aanlegfase. Deze berekening is toegevoegd in bijlage 9. Op grond van de Wet natuurbescherming voor het onderdeel Natura 2000-gebieden zijn er qua stikstofdepositie geen belemmeringen voor de uitvoerbaarheid van dit plan.

Soortenbescherming

In 2022 is een quickscan ecologie uitgevoerd. Deze is toegevoegd in Bijlage 4. Hieruit blijkt het volgende:

  • Indien werkzaamheden aan het aanwezige struweel tijdens het broedseizoen plaats moeten vinden dient een aanvullende inspectie op broedvogels door een ecoloog te worden uitgevoerd om overtredingen te voorkomen. Indien er tijdens het broedseizoen wordt gewerkt dient er aanvullend onderzoek naar broedvogels met jaarrond beschermde nesten uitgevoerd te worden. Als gevolg van de geplande werkzaamheden kunnen de mogelijk aanwezige verblijfplaatsen van gebouwbewonende vleermuizen worden verstoord door trillingen en hard geluid. Indien als gevolg van de werkzaamheden de bestaande bebouwing wordt aangetast of er gebruik wordt gemaakt van zwaar materiaal direct naast de bestaande bebouwing dient er een aanvullend onderzoek naar gebouwbewonende vleermuizen uitgevoerd te worden.
  • Het is aan te bevelen om nachtelijke verlichting zo veel mogelijk te beperken om verstoring van foeragerende en passerende vleermuizen en daarmee overtreding van de verbodsbepalingen in de Wet natuurbescherming te voorkomen. In het geval dat er additionele nachtelijke verlichting wordt toegepast is het wenselijk gebruik te maken van een richtarmatuur zodat strooilicht naar de omgeving wordt voorkomen.
  • Uit het onderzoek blijkt tevens dat de rugstreeppad mogelijk kan voorkomen. Daarom is nader onderzoek naar het voorkomen van deze soort uitgevoerd.

Het nader onderzoek is toegevoegd in Bijlage 5. In de periode juli tot en met augustus 2022 zijn vijf veldbezoeken uitgevoerd om de aanwezigheid van deze soort vast te stellen, dan wel uit te sluiten.

Binnen het projectgebied zijn tijdens alle inventarisaties meerdere volwassen individuen van de rugstreeppad aangetroffen. Dit toont aan dat het projectgebied onderdeel uitmaakt van het landbiotoop van de rugstreeppad.

Tijdens de inventarisaties is er geen koorzang waargenomen en zijn er geen larven aangetroffen. De ondiepe waterplas in het projectgebied is als voortplantingswater ongeschikt. Het is mogelijk dat de waterplas in de periode voorafgaand aan de inventarisaties wel geschikt was als voortplantingswater. In dat geval zouden er tijdens de inventarisaties echter juveniele individuen moeten zijn waargenomen. Dit is niet het geval. Het gebruik van het projectgebied door de rugstreeppad als voortplantingsbiotoop is in 2022 uitgesloten.

Er is een ontheffing van de Wet natuurbescherming benodigd, omdat door de ontwikkeling landbiotoop van de rugstreeppad verloren gaat.

3.10.3 Conclusie

Het aspect gebiedsbescherming vormt geen belemmering voor de beoogde ontwikkeling. Voor het aspect soortenbescherming dient ontheffing te worden aangevraagd.

3.11 Cultuurhistorische aspecten

3.11.1 Wettelijk kader

In 1992 ondertekende Nederland mede het zogenaamde Verdrag van Valletta (Malta). Dit verdrag heeft als doel de bescherming van het archeologisch erfgoed van Europa te bevorderen. In Nederland heeft dit geleid tot een herziening van de Monumentenwet 1988 alsmede een aanvulling op of wijziging van bepaalde artikelen in enkele andere wetten. Sinds 2016 is deze wet vervangen door de Erfgoedwet. Door middel van het overgangsrecht blijven enkele bepalingen uit de Monumentenwet 1988 van kracht tot de invoering van de Omgevingswet.  

De belangrijkste artikelen uit het Verdrag van Malta die in de Nederlandse wetgeving zijn overgenomen zijn dat het archeologisch erfgoed zoveel mogelijk ter plekke (in situ) dient te worden behouden (artikel 4), dat het archeologisch erfgoed deel uitmaakt van de belangenafweging in het kader van ruimtelijke ordening (artikel 5) en het 'veroorzakersprincipe' (artikel 6). Het veroorzakersprincipe betekent dat de verstoorder verantwoordelijk is voor het vroegtijdig (laten) uitvoeren van noodzakelijk archeologisch (voor)onderzoek en de financiering daarvan.

Op basis van de huidige wetgeving zijn de gemeentes in Nederland verantwoordelijk voor het behoud van het archeologisch bodemarchief. Conform de Erfgoedwet beschermt de gemeente Westland het archeologisch erfgoed middels het bestemmingsplan. Omdat ruimtelijke ingrepen gevolgen kunnen hebben voor dit bodemarchief, moeten gemeentes bij de besluitvorming archeologie als volwaardige factor meenemen in de belangenafweging. Om dit op een verantwoorde en transparante wijze te kunnen doen is gemeentelijk archeologiebeleid wenselijk. De gemeente Westland beschikt sinds 2012 over een vastgestelde archeologische beleidskaart, die wordt gebruikt als basis voor het bestemmingsplan.

Bekende en verwachte archeologisch waardevolle gebieden krijgen in het bestemmingsplan een archeologische (mede)bestemming met daarbij horende vrijstellingsgrenzen. Binnen deze zones dienen bodemverstorende ingrepen zoveel mogelijk te worden beperkt. Bodemverstorende werkzaamheden die de aan de bestemmingszones gekoppelde vrijstellingsgrenzen overschrijden, worden gebonden aan het vergunningenstelsel. Zodoende kan het belang van het archeologisch erfgoed worden meegewogen bij het al dan niet verlenen van een omgevingsvergunning. Dit kan ertoe leiden dat er eisen worden gesteld aan de uitvoering van de werkzaamheden, of dat de voorgenomen ingreep alleen na archeologisch onderzoek wordt toegestaan. Bodemverstorende werkzaamheden die deze grenzen niet overschrijden worden op voorhand vrijgesteld van de verplichting tot het doen van archeologisch onderzoek.

3.11.2 Onderzoek

Binnen het plangebied bevinden zich geen gemeentelijke monumenten of rijksmonumenten. De historische druivenkassen langs de 's-Gravenzandseweg blijven behouden.

Voor een deel van het plangebied geldt een archeologische verwachtingswaarde. Bij werkzaamheden die op een aaneengesloten oppervlakte groter dan 1000 m² en waarbij graafwerkzaamheden dieper dan 50 cm noodzakelijk zijn, dient archeologisch onderzoek te worden uitgevoerd. Deze dubbelbestemming is overgenomen op de verbeelding en in de regels.

3.11.3 Conclusie

Het aspect cultuurhistorie en archeologie vormt geen belemmering voor de beoogde ontwikkeling.

3.12 Bezonning

3.12.1 Wettelijk kader

Ten aanzien van de bezonning of beschaduwing bestaan geen wettelijke eisen waaraan een nieuw te bouwen gebouw dient te voldoen. Om deze reden zijn er geen landelijk geldende normen opgesteld voor bezonningsstudie. In de praktijk wordt bij bezonningsstudies veelal gebruik gemaakt van de door TNO opgestelde richtlijn voor bezonning. De TNO-richtlijn vindt zijn oorsprong in het Woonwaarderingsstelsel uit 1962, waarbij er een 'lichte norm' (twee mogelijke bezonningsuren per dag in de periode van 19 februari tot 21 oktober op de vensterbank in de woonkamer) of een 'strenge norm' (drie mogelijke bezonningsuren per dag in de periode van 21 januari tot 22 november op de vensterbank in de woonkamer) kan worden gehanteerd. In dit onderzoek is voor de beoordeling van de bezonningsstudie uitgegaan van de lichte norm van de TNO-richtlijn, zoals gangbaar in de praktijk.

3.12.2 Onderzoek

Op 19 december 2022 is een bezonningstudie opgesteld door Wns Architecten. Dit onderzoek is toegevoegd in bijlage 8.

De belangrijkste wijzigingen in het bestemmingsplan die schaduwwerking verrichten op de omgeving bevinden zich aan de 's-Gravenzandseweg (N211). De bouwhoogte langs de 's-Gravenzandseweg (N211) heeft momenteel een maximale goothoogte van 3,5m en een maximale bouwhoogte van 6.0m. In het nieuwe bestemmingsplan wordt voorgesteld om de maximale bouwhoogte te verhogen naar 11,5m.

Voor de bezonningsstudie is uitgegaan van de worstcase scenario. Het bebouwingsvlak is in het model geheel bebouwd tot de maximale bouwhoogte. Voor de bestaande scenario is de maximale goothoogte gehandhaafd, gevolgd door een dakhelling van 45° tot de maximale bouwhoogte.

De resultaten van de bezonningsstudie laten zien dat het verhogen van de maximale bouwhoogte tijdens de donkere ochtenduren een nadelige schaduwwerking vormt voor de woningen aan de Tweetandschelp 52 t/m 46 en de woning aan de ‘s-Gravenzandseweg 22. De woningen ervaren echter geen hinder tijdens de middag- en avonduren waardoor de bezonningsstudie voor de woningen voldoet aan de lichte TNO-richtlijn.

In de avonduren vormt er een nadelige schaduwwerking voor de woningen aan de ‘s-Gravenzandseweg 20 en 20A. De woningen ervaren geen hinder tijdens de ochtend- en middaguren, waardoor de bezonningsstudie voor de woningen voldoet aan de lichte TNO-richtlijn.

Hieruit kan worden geconcludeerd dat het verhogen van de maximale bouwhoogte voldoet aan de lichte TNO-richtlijn.

3.12.3 Conclusie

Het aspect bezonning vormt geen belemmering voor de beoogde ontwikkeling.

Hoofdstuk 4 Juridische planbeschrijving

4.1 Planvorm

4.1.1 Wettelijk voorgeschreven standaardisering

De planregels en de planverbeelding van dit bestemmingsplan zijn overeenkomstig de Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen als gepubliceerd door het ministerie van VROM (SVBP 2008) en als wettelijk voorgeschreven in de ministeriële Regeling standaarden ruimtelijke ordening 2008 (Staatscourant 2008, nr. 377, van 30 oktober 2008).

Daarnaast zijn in de planregels de standaardregels opgenomen als geboden in artikelen 3.2.1 en 3.2.2 van het Besluit ruimtelijke ordening. In een apart artikel zijn de bijzondere gebruiksverboden opgenomen voor alle bestemmingen, welke verboden aansluiten op het wettelijk verbod als neergelegd in artikel 7.10 van de Wet ruimtelijke ordening.

Voor uitleg van die planregels wordt verwezen naar de toelichting op het Besluit ruimtelijke ordening en de Regeling standaarden ruimtelijke ordening 2008, in samenhang met de jurisprudentie over die uitleg.

Voorts is de "Werkafspraak terminologie Wabo in Standaard voor Vergelijkbare bestemmingsplannen" van september 2010 verwerkt. Die werkafspraak in het kader van de ministeriële regeling is gemaakt met het oog op de invoering van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) op 1 oktober 2010.

4.1.2 Aanvulling en geoorloofde afwijking van de SVBP 2012

De planregels en planverbeelding van dit bestemmingsplan zijn toegesneden op de specifieke behoefte aan planregulering voor het gegeven plangebied. In de hierna volgende paragrafen is de aan het bestemmingsplan eigen plansystematiek toegelicht voor zover die een aanvulling of een geoorloofde afwijking vormt van de SVBP 2012.

4.1.3 Systematiek van de planregels

Opbouw planregels

De regels van het bestemmingsplan bestaan uit de volgende onderdelen:

 

Inleidende regels

Begrippen (Begrippen)

Dit artikel definieert de begrippen die in het bestemmingsplan worden gebruikt. Dit wordt gedaan om interpretatieverschillen te voorkomen.

 

Wijze van meten (Wijze van meten)

Dit artikel geeft aan hoe de lengte, breedte, hoogte, diepte en oppervlakte en dergelijke van gronden en bouwwerken wordt gemeten of berekend. Alle begrippen waarin maten en waarden voorkomen worden in dit artikel verklaard.

 

Bestemmingsregels

De bestemmingsregels van het bestemmingsplan bestaan uit de volgende onderdelen:

  • doeleindenomschrijving (gebruiksregels); 
  • bouwregels; 
  • nadere eisen; 
  • afwijkingsregels.

 

Gebruiksregels

De doeleindenbeschrijving van de bestemming of de dubbelbestemming, waarvan opname in de planregels is geboden in artikel 3.1.3 van het Besluit ruimtelijke ordening, is in de planregels voor elke bestemming in eerste instantie vervat in het onderdeel "Bestemmingsomschrijving". Van het onderdeel "Specifieke gebruiksregels" wordt in de planregels vooral gebruik gemaakt om regels te geven voor de onder de bestemming of dubbelbestemming vallende functieaanduidingen en bouwaanduidingen en andere aanduidingen.

 

Afwijkingsregels

In het onderdeel "Afwijken van de gebruiksregels" wordt alleen die afwijkingsbevoegdheid opgenomen die uitsluitend ziet op het gebruik. Zodra sprake is van het afwijken van de bouwregels - ook al vormt dat bouwen een (klein) onderdeel van het gebruik in ruime zin - wordt de bevoegdheid daartoe geplaatst in het onderdeel "Afwijken van de bouwregels".

 

Aanleggen of slopen

De aanlegregels of sloopregels zijn uitvoerig met het oog op een zorgvuldige verlening van de omgevingsvergunning daartoe, voor zover regels daarvoor niet reeds zijn voorzien in de Wet ruimtelijke ordening of het Besluit ruimtelijke ordening. De aanlegregels of sloopregels kennen de volgende onderverdeling:

  • het aanlegverbod of sloopverbod zelf;
  • de voorwaarden waaronder een omgevingsvergunning mag worden verleend en het inwinnen van deskundigenadvies;
  • de specifieke aanlegverboden of sloopverboden met de daarop gegeven uitzonderingen.

 

Algemene gebruiksregels

In het artikel "Algemene gebruiksregels" zijn naast een verwijzing naar het algemene gebruiksverbod van artikel 7.2 van de Wet ruimtelijke ordening, specifieke gebruiksverboden ter invulling van het algemene gebruiksverbod opgenomen. Daarin is onderscheid gemaakt tussen het verbod op het gebruik van gronden en het verbod op het gebruik van bouwwerken.

Algemene wijzigingsregels

In Artikel 15 is een wijzigingsbevoegdheid opgenomen waarmee de bestemming 'Maatschappelijk' kan worden gewijzigd naar 'Bedrijventerrein'.

 

Overgangs- en slotregels

In het artikel "Slotregel" zijn de volgende onderdelen opgenomen:

  • het onderdeel "Vervangen bestemmingsplannen" waarin een overzicht van de bestemmingsplannen en andere planregimes is opgenomen die met dit bestemmingsplan zijn vervangen;
  • en het onderdeel "Citeertitel".

4.1.4 Systematiek van de planverbeelding

Wettelijke vereisten

De Wro bepaalt dat ruimtelijke plannen digitaal en analoog beschikbaar moeten zijn. Hierbij vormt de inhoud van de digitale versie de beslissende versie. De digitalisering brengt met zich mee dat bestemmingsplannen digitaal uitwisselbaar en op vergelijkbare wijze gepresenteerd moeten worden. Met het oog hierop stellen de Wro en de onderliggende regelgeving eisen waaraan digitale en analoge plannen moeten voldoen. Zo bevat de Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen (SVBP) bindende afspraken waarmee bij het maken van bestemmingsplannen rekening moet worden gehouden. De SVBP kent (onder meer) hoofdgroepen van bestemmingen, een lijst met functie- en bouwaanduidingen, gebiedsaanduidingen en een verplichte opbouw van de planregels en het renvooi.

De planverbeelding is digitaal vorm gegeven overeenkomstig de Regeling standaarden ruimtelijke ordening 2008. De digitale planverbeelding en de andere onderdelen van de dataset hebben het volgende planidentificatie-nummer gekregen:

NL.IMRO.1783.BTMONVLOTLAANobp-VA01

De dataset bestaat uit:

  • het GML-bestand van de planverbeelding;
  • het XML-geleideformulier;
  • de onderliggende bestanden zoals ondergrond en overige topografische informatie;
  • de PDF- en HTML-bestanden voor respectievelijk de verbeelding van plantoelichting en planregels.

 

Leeswijzer verbeelding

Wegwijzer via internet

Met de digitalisering van ruimtelijke plannen is het lezen en interpreteren van de verbeelding (voorheen plankaart) een nieuwe aangelegenheid. Via de website www.ruimtelijkeplannen.nl kunnen bestemmingsplannen (ook in voorbereiding zijnde plannen voor zover deze ter inzage zijn gelegd) worden ingezien. Via het tabblad 'bestemmingsplannen' kan worden doorgeklikt naar de provincie, de woonplaats of nog specifieker de straatnaam. De gebieden die zwart omlijnd op de kaart staan aangeduid, zijn de gebieden waarvoor een bestemmingsplan digitaal raadpleegbaar is.

Zodra het gewenste bestemmingsplan is gevonden en deze voldoende is ingezoomd, wordt de betreffende bestemmingslegging zichtbaar. Om een beter beeld van de omgeving te krijgen, kan voor verschillende ondergronden worden gekozen (luchtfoto, topografie). Zodra linksonder 'legenda' wordt aangeklikt, wordt inzichtelijk wat de verschillende kleuren betekenen. Door vervolgens op een locatie binnen het plangebied te klikken wordt aan de rechterzijde van de kaart de bijbehorende informatie getoond. Indien meer informatie is gewenst, kan worden doorgeklikt naar de toelichting en/of de regels van het plan.

 

Analoge verbeelding

Alhoewel de digitale verbeelding het uitgangspunt vormt, blijft het mogelijk het bestemmingsplan analoog in te zien. Het lezen van de analoge verbeelding is verschillend van de digitale verbeelding. Op de analoge verbeelding zijn alle functies zodanig bestemd, dat het mogelijk is om met behulp van het renvooi direct te zien welke bestemmingen aan de gronden binnen het plangebied zijn gegeven en welke regels daarbij horen. Uitgangspunt daarbij is dat de verbeelding zoveel mogelijk informatie geeft over de in acht te nemen maten en volumes.  

 

Bestemmingsvlak en bouwvlak

Vrijwel elke bestemming bestaat doorgaans uit twee vlakken: een bestemmingsvlak en een bouwvlak. Het bestemmingsvlak geeft aan waar een bepaald gebruik toegestaan is. Het bouwvlak is een gebied waarvoor de mogelijkheden om gebouwen te bouwen in de regels zijn aangegeven. Bouwvlakken worden doorgaans voorzien van aanduidingen die betrekking hebben op de maatvoering. Soms komt het voor dat het bestemmingsvlak en het bouwvlak met elkaar samenvallen. Op de plankaart is dan uitsluitend een bouwvlak te zien (het bestemmingsvlak ligt hieronder).

 

Aanduidingen

Op de digitale plankaart is een onderscheid gemaakt in verschillende aanduidingen. Een aantal functieaanduidingen is gebruikt om de gebruiksmogelijkheden binnen een bestemming of een gedeelte daarvan nader te specificeren. Het kan hierbij gaan om een nadere specificatie van de gebruiksmogelijkheden, een expliciete verruiming daarvan of juist een beperking. Voorbeelden van functieaanduidingen zijn 'bedrijfswoning', 'detailhandel' en 'kantoor'.

Alle aanduidingen met betrekking tot de wijze van bouwen en de verschijningsvorm van bouwwerken, worden bouwaanduidingen genoemd. Voorbeelden van bouwaanduidingen zijn 'gestapeld' en 'onderdoorgang'.

Alle aanduidingen die betrekking hebben op afmetingen, percentages en oppervlakten, zowel ten aanzien van het bouwen als ten aanzien van het gebruik, zijn maatvoeringaanduidingen.

4.2 Bestemmingsregeling

De bestaande functies in het plangebied die overeenkomstig het voorheen geldende bestemmingsplan in dit plan zijn bestemd, zijn de volgende (in alfabetische volgorde van bestemming).

4.2.1 Bestemmingen

Artikel 3 Bedrijventerrein

Het te ontwikkelen deel is als Bedrijventerrein bestemd. Binnen de bouwvlakken is bebouwing toegestaan. Toegangswegen en parkeervoorzieningen zijn binnen de gehele bestemming mogelijk. Op de verbeelding en in de regels is een milieuzonering aangegeven.

Artikel 4 Groen

De groenstroken zijn bestemd met Groen. Binnen deze bestemming is bebouwing niet toegestaan.

Artikel 5 Maatschappelijk

Het deel van het plangebied dat ontwikkeld wordt als de Vineyard, is bestemd als maatschappelijk. Binnen deze bestemming zijn diverse maatschappelijke voorzieningen mogelijk.

Daarnaast is met de aanduiding 'horeca' aangegeven waar horeca is toegestaan.

Artikel 6 Tuin

Het voorerfgebied van de bestaande woningen hebben de bestemming Tuin.

Artikel 7 Verkeer - Verblijfsgebied

De twee ontsluitingen zijn bestemd als Verkeer - Verblijfsgebied. Ook de bestaande vrachtwagenparkeerplaats is opgenomen in het bestemmingsplan, dit is met een aanduiding aangegeven.

Artikel 8 Water

De bestaande watergangen in het plangebied zijn bestemd als Water. Dit is de Vlotwatering en de watergang aan de noord en oostzijde van het plangebied.

Artikel 9 Wonen

De woningen aan de 's-Gravenzandseweg 20, 20a en 22 hebben net als in het geldende bestemmingsplan de bestemming Wonen. Met een bouwvlak is de locatie van het hoofdgebouw weergegeven.

4.2.2 Dubbelbestemmingen

Artikel 10 Waarde - Archeologie

Ten behoeve van de bescherming van de eventueel aanwezige archeologische waarden in de grond, is deze dubbelbestemming opgenomen.

Hoofdstuk 5 Uitvoerbaarheid

5.1 Economische uitvoerbaarheid

Voor de uitvoerbaarheid van het plan is het van belang te weten of het economisch uitvoerbaar is. De economische uitvoerbaarheid wordt enerzijds bepaald door de exploitatie van het plan (financiële haalbaarheid) en anderzijds door de wijze van kostenverhaal van de gemeente (grondexploitatie).

Financiële haalbaarheid

Het bestemmingsplan vormt het toetsingskader voor een ontwikkeling. Het project richt zich op een marktsegment waar momenteel vraag naar is. De kosten worden gedekt uit de opbrengst van de bedrijven. Hiermee kan het bestemmingsplan financieel haalbaar worden geacht.

Grondexploitatie

Doel van de in de Wet ruimtelijke ordening (Wro) opgenomen grondexploitatieregeling is het bieden van ruimere mogelijkheden voor het kostenverhaal en het creëren van meer sturingsmogelijkheden. Daarbij wordt onderscheid gemaakt tussen de publiekrechtelijke weg via een exploitatieplan en de privaatrechtelijke weg in de vorm van overeenkomsten. In het geval van een exploitatieplan kan de gemeente eisen en regels stellen voor de desbetreffende gronden, (woning)bouwcategorieën en fasering. Bij de privaatrechtelijke weg worden dergelijke afspraken in een (anterieure) overeenkomst vastgelegd.

De ontwikkeling die in dit bestemmingsplan centraal staat is als 'bouwplan' aangemerkt.

Voor dit plan is een anterieure overeenkomst gesloten tussen de initiatiefnemer en de gemeente, waarmee de kosten anderszins zijn verzekerd. Er hoeft geen exploitaiteplan vastgesteld te worden.In de overeenkomst zijn ook afspraken gemaakt ten aanzien van planschade.

5.2 Maatschappelijke uitvoerbaarheid

5.2.1 Vooroverleg

Over het voorontwerp van dit bestemmingsplan heeft bestuurlijk overleg plaatsgevonden als geboden in artikel 3.1.1 van het Besluit ruimtelijke ordening. Hierbij hebben de volgende instanties gereageerd:

  • Provincie Zuid-Holland
  • Hoogheemraadschap van Delfland
  • Veiligheidsregio Haaglanden

De uitkomsten van het overleg, als bedoeld in artikel 3.1.6, eerste lid, onder c., van het Besluit ruimtelijke ordening, zijn opgenomen in Bijlage 2 van deze toelichting.

5.2.2 Participatie

In het kader van participatie wordt de ontwikkeling besproken met de eigenaren binnen het plangebied.

5.2.3 Zienswijzen

Van 28 oktober tot en met 8 december 2022 heeft het ontwerp van dit bestemmingsplan ter visie gelegen voor het indienen van zienswijzen, als bedoeld in artikel 3.8, lid 1, van de Wet ruimtelijke ordening in verbintenis met Afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht.

Gedurende de periode van tervisielegging zijn twee zienswijzen ingediend.

De ontvangen zienswijzen zijn beoordeeld. Voor een overzicht van de zienswijzen wordt verwezen naar Bijlage 10 van deze toelichting. In bijlage 11 is een overzicht van de wijzigingen in het vastgestelde bestemmingsplan weergegeven.