direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Bisschopstraat 39, Weerselo
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.1774.WEEBPBISSCHOPSTR39-VG01

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding

Aan de Bisschopsstraat 39 te Weerselo bevindt zich een PLUS supermarkt en een bakkerij. Het pand waarin de supermarkt en de bakkerij zijn gevestigd is verouderd en voldoet niet meer aan de hedendaagse wensen en eisen die worden gesteld aan panden voor dergelijke functies.

Initiatiefneemster is voornemens om de aanwezige bebouwing te slopen en nieuwbouw te realiseren ten behoeve van de supermarkt en de bakkerij. Met de vervangende nieuwbouw wordt de supermarkt tevens vergroot en zijn twee appartementen op de verdieping beoogd. Daarnaast wordt voorzien in een verruiming van de parkeergelegenheid bij de supermarkt.

De uitbreiding van de supermarkt is noodzakelijk om te kunnen voldoen aan de hedendaagse wensen en eisen van de consument (o.a. gemak en comfort) en om de gewenste winkelformule van de PLUS optimaal tot haar recht te kunnen laten komen. Deze vergroting brengt met zich mee dat er een kwalitatief meer hoogwaardige en ruimere winkel op een beeldbepalende locatie in Weerselo wordt gepresenteerd.

De voorgenomen ontwikkeling past niet binnen het vigerende bestemmingsplan. Om die reden is een herziening van het bestemmingsplan vereist. In voorliggend bestemmingsplan wordt aangetoond dat de wijziging van de bestemmingen ter plaatse in overeenstemming is met een goede ruimtelijke ordening.

1.2 Ligging van het plangebied

Het plangebied is gelegen aan de Bisschopstraat 39, aan de rand van het centrum van de kern Weerselo. De ligging van het plangebied in Weerselo en de directe omgeving wordt in afbeelding 1.1 weergegeven. De rode ster en de rode omlijning geven respectievelijk de locatie en indicatieve begrenzing van het plangebied weer.

afbeelding "i_NL.IMRO.1774.WEEBPBISSCHOPSTR39-VG01_0001.png"

Afbeelding 1.1: Ligging van het plangebied (Bron: ArcGIS)

1.3 De bij het plan behorende stukken

Het bestemmingsplan 'Bisschopstraat 39, Weerselo' bestaat uit de volgende stukken:

  • verbeelding (tek.nr. NL.IMRO.1774.WEEBPBISSCHOPSTR39-VG01) en een renvooi;
  • regels (met bijbehorende bijlagen).

Op de verbeelding zijn de bestemmingen van de in het plan begrepen gronden weergegeven. In de regels zijn bepalingen opgenomen om de uitgangspunten van het plan zeker te stellen. Het plan gaat vergezeld van een toelichting. De toelichting geeft een duidelijk beeld van het bestemmingsplan en van de daaraan ten grondslag liggende gedachten maar maakt geen deel uit van het juridisch bindende deel van het bestemmingsplan.

1.4 Huidig planologisch regime

Het plangebied is gelegen binnen de bestemmingsplannen 'Weerselo Dorp' en 'Weerselo-dorp, herziening 1988'. Deze bestemmingsplannen zijn vastgesteld door de raad van de gemeente Weerselo op respectievelijk 8 oktober 1985 en 13 september 1988. In afbeelding 1.2 zijn uitsneden van de geldende bestemmingsplannen opgenomen, het plangebied is met de rode belijning indicatief aangegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.1774.WEEBPBISSCHOPSTR39-VG01_0002.png"

Afbeelding 1.2: Ligging van het plangebied in de geldende bestemmingsplannen, links: 'Weerselo Dorp', rechts: 'Weerselo-dorp, herziening 1988' (Bron: gemeente Dinkelland)

Op basis van de geldende bestemmingsplannen is het plangebied voorzien van de bestemming 'Winkels'. In het geldende bestemmingsplan "Weerselo Drop" is opgenomen dat ter plaatse van het plangebied een winkel met een brutovloeroppervlak (BVO) van circa 1.300 m² is toegestaan. Daarnaast is tevens één dienstwoning toegestaan. Met het bestemmingsplan "Weerselo-dorp, herziening 1988" is voorzien in een extra uitbreidingsmogelijkheid van de winkel van circa 200 m² BVO. Daarnaast gelden er maximale goot- en bouwhoogten van respectievelijk 6 meter en 9 meter ter plaatse van de donkerrode vlakken (afbeelding 1.2, linker afbeelding). Binnen de fijne arcering geldt een goot- en bouwhoogte van 3,5 en 5 meter. Laatstgenoemde goot- en bouwhoogten gelden ook voor de uitbreiding die met het bestemmingsplan "Weerselo-dorp, herziening 1988" is mogelijk gemaakt.

De vervangende nieuwbouw van de supermarkt en bakkerij past niet geheel binnen de geldende regels (bouwvlak en bouwhoogten), waardoor een herziening van het bestemmingsplan is benodigd. Dit bestemmingsplan voorziet in de juridisch planologische kaders waarmee de voorgenomen ontwikkeling mogelijk wordt gemaakt.

1.5 Leeswijzer

Na deze inleiding wordt in hoofdstuk 2 ingegaan op de huidige situatie in het plangebied.

In hoofdstuk 3 wordt de voorgenomen ontwikkeling beschreven.

In hoofdstuk 4 wordt ingegaan op het beleidskader. Hierin wordt het beleid van het Rijk, de provincie Overijssel en de gemeente Dinkelland beschreven.

In hoofdstuk 5 passeren alle relevante milieu- en omgevingsaspecten de revue.

Hoofdstuk 6 gaat in op de wateraspecten waaronder de watertoets.

In de hoofdstukken 7 en 8 wordt respectievelijk ingegaan op de juridische aspecten/planverantwoording en de economische uitvoerbaarheid van het project.

Hoofdstuk 9 gaat in op de inspraak en het vooroverleg.

Hoofdstuk 2 Beschrijving plangebied

2.1 Weerselo

Het dorp Weerselo ontstond oorspronkelijk op de plaats waar tegenwoordig het beschermde dorpsgezicht Het Stift is gevestigd. Lange tijd zouden de belangrijkste publieke functies (o.a. het gemeentehuis) zich op Het Stift bevinden.

In 1809 besloot Koning Lodewijk Napoleon dat de kerk op Het Stift te klein was om de grote Weerselose Rooms-Katholieke geloofsgemeenschap te herbergen. Voor hen werden gelden beschikbaar gesteld om een eigen kerkgebouw te bouwen. Deze bouwden zij ongeveer een kilometer in zuidoostelijke richting buiten Het Stift direct ten westen van de buurtschap Nijstad aan de Lichtenberger Steeg (de huidige Legtenbergerstraat). Rond deze kerk ontstond enige bebouwing onder de (nogal vooruitstrevende) naam ‘Nieuwstad’. Uit de ‘oorspronkelijk aanwijzende tafelen’ van het Kadaster uit 1832 blijkt dat het nieuwe dorp is gelegen in een gebied met het toponiem ‘Zuidelijke Nieuwstad’, dat door de huidige Eertmansweg (toen alleen bekend onder de naam ‘weg van de Nieuwstad naar Rossum’) gescheiden werd van het ‘Noordelijke Nieuwstad’, waarvan de bebouwing zich concentreerde rond de huidige Siemertsteeg.

Tot de Tweede Wereldoorlog zou ‘de Nieuwstad’ zich langzaam ontwikkelen en tot het einde van de 19e eeuw kleiner dan het oorspronkelijke Weerselo op Het Stift blijven. Pas vanaf de jaren ’30 van de 20e eeuw begon de Nieuwstad zich te echt ontwikkelen en werd het groter dan Het Stift. Na de Tweede Wereldoorlog nam de bebouwing rond de Rooms-Katholieke kerk door de bevolkingsgroei drastisch toe en begon de Nieuwstad de functie van Het Stift als belangrijkste kern te vervangen. In 1955 verhuisde het gemeentehuis van de Rudolph Wilminklaan op Het Stift naar het Burgemeester Scholtensplein tegenover de Rooms-Katholieke kerk.

In de tweede helft van de 20e eeuw groeide het dorp uit tot de huidige omvang. Aanvankelijk werd in de jaren ’50 bebouwing gecreëerd langs de Bisschopsstraat, Legtenbergerstraat, Sint Remigiusstraat en Raadhuisstraat. Vervolgens breidde de bebouwing uit met de Voortmors en ten zuidwesten van de Bisschopsstraat, langs de Gunnerstraat en Weerselerveldweg. In de jaren ’70 (fase I) en ’80 (fase II) volgde de bebouwing op het grondgebied van de buurtschap Nijstad. In recentere jaren is Weerselo uitgebreid met een bedrijventerrein ‘De Echelpoel’ en is tussen de wijk De Voortmors en de Middensloot de woonwijk Het Reestman aangelegd.

2.2 Huidige situatie plangebied

Het plangebied is gelegen aan de Bisschopstraat 39 te Weerselo en staat kadastraal bekend als gemeente Weerselo, sectie P en perceelnummers 415, 664, 665, 1740, 1741 en 1742. De directe omgeving van het plangebied kenmerkt zich grofweg door woningen met name aan noord-, west- en zuidzijde en door centrumvoorzieningen aan oostzijde. De ruimtelijke structuurdrager in de omgeving van het plangebied betreft de Bisschopstraat (N343).

Het plangebied wordt ten noorden begrensd door de Beltstraat, ten oosten door de Bisschopstraat, ten zuiden door woningen en aan de westzijde vormt de Schaepmanstraat de begrenzing.

In afbeeldingen 2.1 en 2.2 zijn respectievelijk een luchtfoto en straatbeelden van de huidige situatie van het plangebied weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.1774.WEEBPBISSCHOPSTR39-VG01_0003.png"

Afbeelding 2.1: Luchtfoto huidige situatie plangebied (Bron: Provincie Overijssel)

De bebouwing in het plangebied bestaat uit de huidige supermarkt en bakkerij met een oppervlakte van circa 1.090 m². Aan de Bisschopstraat bevond zich daarnaast een al gesloopt pand met een oppervlakte van circa 60 m². In totaal betreft dit circa 1.150 m². Voor het overige is het plangebied ingericht als parkeerterrein waarbij het achterterrein is ingericht en ten behoeve van het laden en lossen voor de supermarkt.

afbeelding "i_NL.IMRO.1774.WEEBPBISSCHOPSTR39-VG01_0004.png"

Afbeelding 2.2: Straatbeelden huidige situatie plangebied vanaf de Bisschopstraat (rechts) en de Beltstraat (links) (Bron: Google Streetview)

Hoofdstuk 3 Planbeschrijving

3.1 Gewenste ontwikkeling

3.1.1 Aanleiding

Zoals in de aanleiding ook al aangegeven voldoet de huidige supermarkt niet meer aan de hedendaagse wensen en eisen van zowel de consument als de ondernemer en de PLUS. Zo is het huidige pand qua winkeloppervlak naar de huidige maatstaven te klein, qua bouwhoogte te laag en bevat het pand teveel gebouwkolommen om de gewenste nieuwe winkelformule van de PLUS te kunnen implementeren en optimaal tot haar recht te kunnen laten komen.

3.1.2 Bebouwing

Het beoogde nieuwbouwplan omvat in hoofdzaak de nieuwbouw van een supermarkt, met inpandig een bakkerij en, op de verdieping, twee appartementen en sociale ruimten ten behoeve van de supermarkt. De toekomstige bebouwing in het plangebied heeft een oppervlakte van circa 1.648 m² BVO. Ten opzichte van de huidige bebouwing betekent dit een toename van bijna 500 m² BVO.

afbeelding "i_NL.IMRO.1774.WEEBPBISSCHOPSTR39-VG01_0005.png"

Afbeelding 3.1: Situatietekening gewenste situatie (Bron: K3H Architecten)

Op basis van het huidige ontwerp wordt de nieuwbouw overwegend uitgevoerd in één bouwlaag met een bouwhoogte van circa 5,2 meter. De entree van de supermarkt wordt verhoogd en krijgt een bouwhoogte van circa 8 meter.

Aan de zijde van de Bisschopstraat sluit het gebouw aan op de bestaande bebouwingstructuren langs de Bisschopstraat. Zo wordt het gebouw gesitueerd in de rooilijn van de bestaande bebouwing langs de Bisschopstraat en uitgevoerd in twee bouwlagen met een kap. Deze kap betreft een langskap die het ritme van de bebouwing langs de Bisschopsstraat doorzet en de korrelgrootte van de bebouwing langs de Bisschopsstraat laat terug komen in het plan. In afbeelding 3.2 wordt dit weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.1774.WEEBPBISSCHOPSTR39-VG01_0006.png"

Afbeelding 3.2: Het ritme van bebouwing en de korrelgrootte komen terug in het plan (Bron: K3H Architecten)

In de volgende afbeeldingen zijn impressies opgenomen van de nieuwe situatie. Opgemerkt wordt dat het hier impressies betreffen die een beeld geven van de nieuwe ontwikkeling en de gewenste kwaliteit die wordt nagestreefd. Op ondergeschikte onderdelen kan het ontwerp nog worden aangepast. Dit in overleg met de gemeentelijk Stadsbouwmeester.

afbeelding "i_NL.IMRO.1774.WEEBPBISSCHOPSTR39-VG01_0007.png"

Afbeelding 3.3: Impressie nieuwbouw gezien vanaf het parkeerterrein (Bron: K3H Architecten)

afbeelding "i_NL.IMRO.1774.WEEBPBISSCHOPSTR39-VG01_0008.png"

Afbeelding 3.4: Impressie nieuwbouw gezien vanaf de kruising Bisschopstraat - Beltmanstraat (Bron: K3H Architecten)

Zoals ook blijkt uit de impressies bevindt de entree van zowel de supermarkt als de bakker zich aan de zijde van het parkeerterrein. Omdat hier sprake is van een zichtgevel wordt veel gebruik gemaakt van glas om zo een transparant en uitnodigend beeld te creëren.

Aan de zijde van de Bisschopsstraat gaat onder meer het laden en lossen plaatsvinden. Omdat ook hier sprake is van een zichtgevel is ervoor gekozen om de gevel van de bakker (de etalage) ook aan deze zijde uit te voeren in glas. Ook het deel van de gevel ter hoogte van de appartementen wordt deels uitgevoerd in glas waarbij vanuit beide appartementen wordt uitgekeken op de Bisschopsstraat. Door ook voor deze gevel veelvuldig gebruik te maken van glas in combinatie met een donkerrode baksteen ontstaat ook aan deze zijde, ondanks dat sprake is van een laad- en loslocatie, een aantrekkelijk gevelbeeld.

3.1.3 Functies

De begane grond wordt voor het overgrote deel in gebruik genomen door de supermarkt. Het winkelvloeroppervlak van de supermarkt bedraagt circa 1.109 m². Bij de supermarkt is, in vergelijking tot het winkelvloeroppervlak, sprake van een ruim magazijn van circa 270 m². Dit ruimere magazijn is noodzakelijk omdat het niet gewenst wordt gevonden om goederen of materialen permanent buiten, aan de zijde van de Bisschopsstraat, op te slaan of te stallen. In de regels van dit bestemmingsplan zal ook worden vastgelegd dat permanente buitenopslag voor deze gevel niet is toegestaan.

Naast de supermarkt bevindt de bakkerij zich op de begane grond. De bakker krijgt de beschikking over een ruimere winkel dan de winkel in de huidige situatie. Daarnaast wordt binnen de bakkerij een lichte horecafunctie mogelijk gemaakt zodat een beperkt gedeelte (max. 50 m²) ingericht zou kunnen worden als lunchroom.

Op de begane grond bevindt zich ook de entree tot de appartementen, de bergingen ten behoeve van deze appartementen en de trapopgang naar de appartementen. De entree tot de appartementen is gericht naar het zuiden zodat de vrachtwagen voor het laden en lossen de toegang tot de appartementen niet kan blokkeren.

Op de verdieping bevinden zich beide appartementen en de sociale ruimte ten behoeve van de supermarkt. De appartementen krijgen een bruto-vloeroppervlakte van circa 96 m². Elk appartement krijgt een ruime woonkamer/keuken welke uitkijkt op de Bisschopstraat en de beschikking over twee slaapkamers. De appartementen zijn vanwege het ontbreken van een lift hoofdzakelijk geschikt voor starters, samen met senioren de voornaamste doelgroepen bij nieuwbouw.

De sociale ruimte (kantine, kantoor, sanitair, etc.) ten behoeve van de supermarkt bevindt zich globaal boven de bakkerij. Vanuit deze ruimte is er zich op zowel de Bisschopsstraat als het parkeerterrein.

3.2 Verkeer en parkeren

3.2.1 Verkeer

Verkeersgeneratie

In voorliggend geval is door Goudappel Coffeng een verkeerskundige toetsing gemaakt ten aanzien vand de voorgenomen ontwikkeling. Het volledige rapport is opgenomen in bijlage 1. Hierna wordt ingegaan op de bevindingen.

In de huidige situatie is de supermarkt inclusief de bakker 1.089 m² BVO groot. De daarmee samenhangende verkeersgeneratie op basis van CROW-kentallen bedraagt 87,9 per 100 m² BVO. De verkeersgeneratie bedraagt 957 motorvoertuigen per gemiddelde weekdag.

Bij de uitbreiding van een winkel is de ervaring dat de verkeersaantrekkende werking kleiner is dan de kencijfers aangeven. Afhankelijk van de situatie rekent Goudappel Coffeng met 25 tot 50% van het toegevoegde oppervlak in vierkante meters bvo om de effecten op de verkeerstoename en parkeervraag te bepalen. Daarmee is verdisconteerd dat het verblijf in een grotere supermarkt met een uitgebreider aanbod langer duurt en dat door het grotere assortiment klanten worden aangetrokken die voorheen (deels) elders hun boodschappen deden of voor sommige aankopen naar een speciaalzaak gingen.

Voor de supermarkt in Weerselo gaat Goudappel Coffeng uit van 50% van het toegevoegde oppervlak voor het bepalen van de toekomstige verkeersgeneratie. Na de uitbreiding is de omvang van de supermarkt 1.406 m² BVO (conform de “Beleidsnotitie Bouwen & Parkeren” is er ook hier vanuit gegaan dat het WVO bepalend is voor het voor verkeersgeneratie te hanteren BVO. Dit BVO wijkt af van het daadwerkelijk te realiseren BVO oftewel de gebouwoppervlakte). De verkeersgeneratie neemt toe met 139 per gemiddelde weekdag tot 1.096. In de avondspits op een werkdag betekent dit 10 tot 20 autobewegingen extra.

Deze beperkte toename van het autoverkeer leidt niet tot een andere verkeerssituatie of tot een andere verkeersafwikkeling op de kruispunten.

Verkeersontsluiting

De ontsluiting van het parkeerterrein blijkt door het bouwplan niet te veranderen ten opzichte van de eerder bekeken situatie. De conclusies blijven daarmee ongewijzigd. De ontsluiting op de Beltstraat, die een lage functie heeft van erftoegangsweg, is een goede oplossing. Tevens zijn de in-/uitrit op circa 30 meter en dus op ruime afstand van de provinciale weg Bisschopsstraat ontworpen. Dat is gunstig voor de doorstroming en de verkeersveiligheid.

Tot slot zijn de zichthoeken op de provinciale weg ruim en worden niet belemmerd door parkeerplaatsen met auto’s.

3.2.2 Laden en lossen

In de huidige situatie vindt het laden en lossen plaats aan de achterzijde van de supermarkt. Hoewel dit vanuit het oogpunt van ruimtelijke kwaliteit wellicht een meer wenselijke oplossing is dan de nu gekozen oplossing, is de nu gekozen oplossing vanuit het oogpunt van verkeersveiligheid en met het oog op het beperken van de geluidsoverlast (woon- en leefklimaat) de meest wenselijke oplossing. Hierna wordt dit nader toegelicht.

Voor het laden en lossen van een vrachtwagen is het wenselijk dat er zo min mogelijk hinder is van andere deelnemers in het verkeer. In de huidige situatie vindt het laden en lossen plaats aan de achterzijde van de supermarkt. De vrachtwagen rijdt daarbij vanaf de Beltstraat achterwaarts het parkeerterrein op. Vanwege de beperkte draairuimte moet de vrachtwagen dan vaak meerdere malen op de Beltstraat manoeuvreren om op een goede wijze achterwaarts het parkeerterrein op te kunnen rijden. Dit manoeuvreren op de Beltstraat draagt niet bij aan de doorstroming van het verkeer op deze weg en eveneens niet aan de verkeersveiligheid.

Als de vrachtwagen eenmaal goed gemanoeuvreerd is wordt achterwaarts verder over het parkeerterrein gereden naar de laad- en loslocatie. Afgezien van het feit dat klanten van de supermarkt hierdoor gehinderd worden, levert dit meer dan eens ongewenste verkeersonveilige situaties op. Daarbij moet gedacht worden aan klanten die net achter de vrachtwagen langs schieten, klanten die langs de vrachtwagen lopen/ fietsen zonder dat de chauffeur hier voldoende zicht op heeft (o.a. dode hoek) maar ook auto's die of de vrachtwagen belemmeringen of bijzondere rijverrichtingen uithalen, met verkeersonveilige situaties tot gevolg, omdat de vrachtwagen 'in de weg staat'. Met de nu gekozen oplossing voor het laden en lossen is van de hiervoor beschreven verkeersonveilige situaties geen sprake meer.

In de nieuwe situatie komt de vrachtwagen voor het laden en lossen bij voorkeur aanrijden vanuit het noorden (vanuit Fleringen) om vervolgens langs de Bisschopsstraat te laden en te lossen. Na het laden- en lossen kan de vrachtwagen vervolgens eenvoudig de Bisschopsstraat weer oprijden en eventueel rondrijden op de rotonde.

Om de laad- en loslocatie in te kunnen rijden moet de vrachtwagen wel het voet- en fietspad kruisen, dit is in de huidige situatie echter ook het geval en onvermijdelijk. Wel kan de chauffeur doordat evenwijdig aan de Bisschopstraat de laad- en loslocatie kan worden op- en afgereden volledig zicht houden op het voet- en fietspad.

Een ander voordeel van de nu gekozen laad- en loslocatie is de verminderde overlast voor de bewoners langs de Ariënstraat. In de huidige situatie vindt het laden en lossen plaats aangrenzend aan de achtertuinen van diverse woningen langs de Ariënstraat. Het achteruit rijden van de vrachtwagen maar met name het laden en lossen produceert het nodige geluid. Dit geluid is in de achtertuinen bij de woningen langs de Ariënstraat direct hoorbaar. In de nieuwe situatie vervalt deze vorm van overlast voor de bewoners van de betreffende woningen. Dit komt het woon- en leefklimaat ten goede.

3.2.3 Parkeren

Bij het bereken van het aantal benodigde parkeerplaatsen is uitgegaan van de beleidsnotitie “Bouwen & parkeren 2014” van de gemeente Dinkelland. Omdat voor het parkeerterrein bij de PLUS middels een Verkeersbesluit bepaald wordt dat hier een blauwe zone/ parkeerschijfzone gaat gelden, wordt qua zone uitgegaan van 'centrum'.

In “Bouwen & Parkeren 2014” is aangegeven op welke wijze het BVO bij winkels berekend kan worden: bij winkels geldt dat het BVO 1,25 maal het winkelvloeroppervlak (WVO) bedraagt. Het WVO is het verkoopoppervlak en het oppervlak van alle andere duidelijk zichtbare ruimtes (kassa's, vitrines, etalages). Magazijnen en achterliggende kantoorruimtes vallen er niet onder.

Uit de aangeleverde tekeningen volgt een WVO voor de supermarkt van 1.046 m² en voor de bakker een WVO van 78 m². Hieruit volgen een BVO van 1.307 m² voor de supermarkt en 97 m² voor de bakker.

Functie   Aantal   Parkeernorm*   Parkeerbehoefte  
Supermarkt (fullservice (middel) hoog prijs)   1.307 m² BVO   4,2 per 100 BVO*   54,9 p.p.  
Bakker   97 m² BVO   3,4 per 100 m² BVO   3,3 p.p.  
Appartementen bewoners < 100 m²   2   1,0 per appartement   2,0 p.p.  
Appartementen bezoekers   2   0,3 per appartement   0,6 p.p.  
Totale parkeerbehoefte   60,8 p.p.  

* Uitgaande van een blauwe zone

Op basis van de vorenstaande uitgangspunten is de parkeerbehoefte afgerond 61 parkeerplaatsen. Het ingetekende aantal parkeerplaatsen bedraagt 63 waardoor voldaan kan worden aan de parkeerbehoefte en sprake is van een sluitende parkeerbalans.

Opgemerkt wordt dat voor de bewoners van de appartementen de beperktere parkeerduur, zoals hoort bij een blauwe zone, niet gaat gelden. Voor de bewoners worden twee parkeerplaatsen nabij de woningen gereserveerd en deze mogen niet door klanten van de supermarkt gebruikt worden. Dat wordt geregeld door deze twee parkeerplaatsen specifiek te reserveren voor de bewoners door middel van de plaatsing van een verkeersbord, waarop de bewoners als gebruikers zijn aangegeven. Het toewijzen van deze twee parkeerplaatsen wordt in een verkeersbesluit geregeld.

Hierdoor blijven er 61 parkeerplaatsen binnen de blauwe zone over voor de klanten van de winkels en de bezoekers van de bewoners, terwijl “hun parkeerbehoefte” is berekend op 54,9 + 3,3 + 0,6 = (afgerond) 59 parkeerplaatsen. Daarmee voldoet het inrichtingsplan aan de parkeervraag en is het parkeeraspect voldoende geborgd.

Hoofdstuk 4 Beleidskader

Dit hoofdstuk beschrijft, voor zover van belang, het rijks-, provinciaal- en gemeentelijk beleid. Naast de belangrijkste algemene uitgangspunten worden de specifieke voor dit plangebied geldende uitgangspunten weergegeven.

4.1 Rijksbeleid

4.1.1 Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte
4.1.1.1 Algemeen

De Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte is op 13 maart 2012 vastgesteld. De Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) geeft een totaalbeeld van het ruimtelijk- en mobiliteitsbeleid op rijksniveau en vervangt de Nota Ruimte, de Structuurvisie Randstad 2040, de Nota Mobiliteit, de MobiliteitsAanpak en de Structuurvisie voor de Snelwegomgeving. Tevens vervangt het een aantal ruimtelijke doelen en uitspraken in onder andere de Agenda Landschap en de Agenda Vitaal Platteland. Daarmee wordt de SVIR het kader voor thematische of gebiedsgerichte uitwerkingen van rijksbeleid met ruimtelijke consequenties.

4.1.1.2 Opgaven van nationaal belang

In de SVIR heeft het Rijk drie rijksdoelen om Nederland concurrerend, bereikbaar, leefbaar en veilig te houden voor de middellange termijn (2028):

  • Het vergroten van de concurrentiekracht van Nederland door het versterken van de ruimtelijk-economische structuur van Nederland;
  • Het verbeteren, instandhouden en ruimtelijk zekerstellen van de bereikbaarheid waarbij de gebruiker voorop staat;
  • Het waarborgen van een leefbare en veilige omgeving waarin unieke natuurlijke en cultuurhistorische waarden behouden zijn.

Voor de drie rijksdoelen worden de 13 onderwerpen van nationaal belang benoemd. Hiermee geeft het Rijk aan waarvoor het verantwoordelijk is en waarop het resultaten wil boeken. Buiten deze nationale belangen hebben decentrale overheden beleidsvrijheid.

De drie hoofddoelen van het ruimtelijk en mobiliteitsbeleid kennen nationale opgaven die regionaal neerslaan. Opgaven van nationaal belang in Oost-Nederland (de provincies Gelderland en Overijssel) zijn:

  • Het waar nodig verbeteren van de internationale achterlandverbindingen (weg, spoor en vaarwegen) die door Oost Nederland lopen. Dit onder andere ten behoeve van de mainports Rotterdam en Schiphol;
  • Het formuleren van een integrale strategie voor het totale rivierengebied van Maas en Rijntakken (Waal, Nederrijn, Lek en de IJssel, deelprogramma rivieren van het Deltaprogramma) en de IJsselvechtdelta (deelprogramma's zoetwater en rivieren) voor waterveiligheid in combinatie met bereikbaarheid, ruimtelijke kwaliteit, natuur, economische ontwikkeling en woningbouw;
  • Het tot stand brengen en beschermen van de (herijkte) EHS, inclusief de Natura 2000 gebieden (zoals de Veluwe);
  • Het robuust en compleet maken van het hoofdenergienetwerk (380 kV), onder andere door het aanwijzen van het tracé voor aansluiting op het Duitse hoogspanningsnet.

4.1.1.3 Ladder voor duurzame verstedelijking

In de SVIR is de ladder voor duurzame verstedelijking geïntroduceerd. Deze ladder is per 1 oktober 2012 als motiveringseis in het Besluit ruimtelijke ordening (artikel 3.1.6, lid 2) opgenomen. Op 1 juli 2017 is de Ladder in het Besluit ruimtelijke ordening gewijzigd. Aanleiding voor de wijziging waren de in de praktijk gesignaleerde knelpunten bij de uitvoering van de Ladder en de wens om te komen tot een vereenvoudigd en geoptimaliseerd instrument.

Doel van de ladder voor duurzame verstedelijking is een goede ruimtelijke ordening door een optimale benutting van de ruimte in stedelijke gebieden. Hierbij geldt een motiveringsvereiste voor het bevoegd gezag als nieuwe stedelijke ontwikkelingen planologisch mogelijk worden gemaakt.

Teneinde een ontwikkeling adequaat te kunnen toetsen aan de ladder is het noodzakelijk inzicht te geven in de begrippen 'bestaand stedelijk gebied' en 'stedelijke ontwikkeling'.

In de Bro zijn in artikel 1.1.1 definities opgenomen voor:

bestaand stedelijk gebied: 'bestaand stedenbouwkundig samenstel van bebouwing ten behoeve van wonen, dienstverlening, bedrijvigheid, detailhandel of horeca, alsmede de daarbij behorende openbare of sociaal culturele voorzieningen, stedelijk groen en infrastructuur'.

stedelijke ontwikkeling: ´ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein of zeehaventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen.´

Bij het beschrijven van de behoefte dient te worden uitgegaan van het saldo van de aantoonbare vraag naar de voorgenomen ontwikkeling (de komende tien jaar, zijnde de looptijd van het bestemmingsplan) verminderd met het aanbod in planologische besluiten, ook als het feitelijk nog niet is gerealiseerd (harde plancapaciteit).

4.1.2 Toetsing van het initiatief aan de uitgangspunten in het rijksbeleid

Het rijksbeleid laat zich niet specifiek uit over dergelijke binnenstedelijke ontwikkelingen. Gezien de aard en omvang van de voorgenomen ontwikkeling worden geen rijksbelangen zoals opgenomen in de SVIR geraakt.

Ladder voor duurzame verstedelijking

Door BügelHajema is voor de voorgenomen ontwikkeling een memo geschreven waarin wordt getoetst aan de ladder voor duurzame verstedelijking. De volledige memo is opgenomen in bijlage 2 bij deze toelichting, hierna wordt uitsluitend de conclusie aangehaald.

De uitbreiding van de supermarkt vindt plaats binnen bestaand stedelijk gebied, op gronden die nu reeds in gebruik zijn ten behoeve van de detailhandelsfunctie. Er is sprake is van een, met name, kwalitatieve behoefte aan de uitbreiding van de supermarkt. Vanwege de beperkte omvang van de uitbreiding is er geen sprake van een stedelijke ontwikkeling. Toetsing aan de Ladder is daarmee niet noodzakelijk. Gezien het voorgaande kan echter worden gesteld dat de ontwikkeling wel leidt tot een zorgvuldige benutting van de ruimte en in die zin in overeenstemming is met de Ladder.

4.2 Provinciaal beleid

Het provinciaal beleid is verwoord in tal van plannen. Het belangrijkste plan betreft de Omgevingsvisie Overijssel en de daarbij behorende Omgevingsverordening Overijssel.

4.2.1 Omgevingsvisie Overijssel (2017)

De Omgevingsvisie Overijssel is dé provinciale visie voor de fysieke leefomgeving van Overijssel. In 2017 is de Omgevingsvisie en –verordening 2017 vastgesteld. Duurzaamheid, ruimtelijke kwaliteit en sociale kwaliteit zijn de leidende principes of 'rode draden' bij alle initiatieven in de fysieke leefomgeving van de provincie Overijssel.

4.2.2 Omgevingsverordening Overijssel (2017)

De provincie beschikt over een palet aan instrumenten waarmee zij haar ambities realiseert. Het gaat er daarbij om steeds de meest optimale mix van instrumenten toe te passen, zodat effectief en efficiënt resultaat wordt geboekt voor alle ambities en doelstellingen van de Omgevingsvisie. De keuze voor inzet van deze instrumenten is bepaald aan de hand van een aantal criteria. In de Omgevingsvisie is bij elke beleidsambitie een realisatieschema opgenomen waarin is aangegeven welke instrumenten de provincie zal inzetten om de verschillende onderwerpen van provinciaal belang te realiseren.

Eén van de instrumenten om het beleid uit de Omgevingsvisie te laten doorwerken is de Omgevingsverordening Overijssel. De Omgevingsverordening is het provinciaal juridisch instrument dat wordt ingezet voor die onderwerpen waarvoor de provincie eraan hecht dat de doorwerking van het beleid van de Omgevingsvisie juridisch geborgd is.

4.2.3 Uitvoeringsmodel Omgevingsvisie Overijssel

De opgaven, kansen, beleidsambities en ruimtelijke kwaliteitsambities voor de provincie zijn in de Omgevingsvisie Overijssel geschetst in ontwikkelingsperspectieven voor de groene omgeving en stedelijke omgeving.

Om de ambities van de provincie waar te maken, bevat de Omgevingsvisie een uitvoeringsmodel. Dit model is gebaseerd op drie niveaus, te weten:

  • Of - generieke beleidskeuzes;
  • Waar - ontwikkelingsperspectieven;
  • Hoe - gebiedskenmerken.

Deze begrippen worden hierna nader toegelicht.

4.2.3.1 Of - generieke beleidskeuzes

Generieke beleidskeuzes zijn keuzes die bepalend zijn voor de vraag of ontwikkelingen mogelijk zijn. In deze fase wordt beoordeeld of er sprake is van een maatschappelijke opgave. Of een initiatief mogelijk is, wordt onder andere bepaald door generieke beleidskeuzes van EU, Rijk of provincie. Denk aan beleidskeuzes om basiskwaliteiten als schoon drinkwater en droge voeten te garanderen. Andere generieke beleidskeuzes betreffen het voorkomen van overaanbod van bijvoorbeeld woningbouw- en kantoorlocaties.

Ook wordt in deze fase de zgn. Overijsselse ladder voor duurzame verstedelijking gehanteerd. Deze Overijsselse ladder geeft een nadere invulling aan de vraag hoe de behoefte moet worden bepaald, zowel in de stedelijke als in de groene omgeving, en op welke wijze de regionale afstemming vorm gegeven moet worden. Integraliteit, toekomstbestendigheid, concentratiebeleid, (boven)regionale afstemming en zuinig en zorgvuldig ruimtegebruik zijn beleidskeuzes die invulling geven aan de Overijsselse ladder voor duurzame verstedelijking.

Voor specifieke gebieden in Overijssel geldt dat niet alle initiatieven mogelijk zijn. Dit heeft te maken met zwaarwegende publieke belangen, Gebiedsspecifieke beleidskeuzes om de zwaarwegende publieke belangen te borgen, zijn: reservering voor waterveiligheid en beperking wateroverlast, drinkwater/grondwaterbeschermingsgebieden, het Natuurnetwerk Nederland (NNN, voorheen Ecologische Hoofdstructuur (EHS)), de Nationale Landschappen en het provinciaal routenetwerk transport gevaarlijke stoffen.

4.2.3.2 Waar - ontwikkelingsperspectieven

Als uit de beoordeling in het kader van de generieke beleidskeuzes blijkt dat de voorgenomen ruimtelijke ontwikkeling aanvaardbaar is, vindt een toets plaats aan de ontwikkelingsperspectieven. In de Omgevingsvisie is een spectrum van zes ontwikkelperspectieven beschreven voor de groene en stedelijke omgeving. Met dit spectrum geeft de provincie ruimte voor het realiseren van de in de visie beschreven beleids- en kwaliteitsambities.

De ontwikkelperspectieven geven richting aan wat waar ontwikkeld zou kunnen worden. Daar waar generieke beleidskeuzes een geografische begrenzing hebben, zijn ze consistent doorvertaald in de ontwikkelingsperspectieven. De ontwikkelingsperspectieven zijn richtinggevend en bieden de nodige flexibiliteit voor de toekomst.

4.2.3.3 Hoe - gebiedskenmerken

Op basis van gebiedskenmerken in vier lagen (natuurlijke laag, laag van het agrarisch cultuurlandschap, stedelijke laag en laag van de beleving) gelden specifieke kwaliteitsvoorwaarden en –opgaven voor ruimtelijke ontwikkelingen. Het is de vraag 'hoe' een ontwikkeling invulling krijgt.

Aan de hand van de drie genoemde niveaus kan worden bezien of een ruimtelijke ontwikkeling mogelijk is en er behoefte aan is, waar het past in de ontwikkelingsvisie en hoe het uitgevoerd kan worden. Afbeelding 4.1 geeft dit schematisch weer.

afbeelding "i_NL.IMRO.1774.WEEBPBISSCHOPSTR39-VG01_0009.png"

Afbeelding 4.1: Uitvoeringsmodel Omgevingsvisie Overijssel (Bron: Provincie Overijssel)

4.2.4 Toetsing van het initiatief aan het Uitvoeringsmodel Omgevingsvisie Overijssel

Indien het concrete initiatief wordt getoetst aan het Uitvoeringsmodel Omgevingsvisie Overijssel ontstaat globaal het volgende beeld.

4.2.4.1 Of - generieke beleidskeuzes

Bij de afweging in de eerste fase “generieke beleidskeuzes” wordt opgemerkt dat sprake is van een binnenstedelijke ontwikkeling ten behoeve van winkelvoorzieningen en appartementen. Hierdoor zijn voornamelijk artikelen 2.1.2, 2.1.3, 2.2.2 (lid 1 t/m 4) en 2.4.2 van de Omgevingsverordening Overijssel van belang. Hierna wordt nader ingegaan op de hiervoor genoemde artikelen.

4.2.4.1.1 Artikel 2.1.2: Principe van concentratie

Lid 1

Bestemmingsplannen voorzien uitsluitend in woningbouw, aanleg van bedrijventerreinen voor lokaal gewortelde bedrijvigheid en het realiseren van stedelijke voorzieningen, met bijbehorende infrastructuur en groenvoorzieningen om te voldoen aan de lokale behoefte en de behoefte van bijzondere doelgroepen.

Lid 2

In afwijking van het gestelde onder 1 kunnen bestemmingsplannen voorzien in woningbouw, aanleg van bedrijventerreinen en het realiseren van stedelijke voorzieningen om te voldoen aan een bovenregionale behoefte voor zover deze bestemmingsplannen gebieden betreffen die onderdeel uitmaken van stedelijke netwerken.

Lid 3

In afwijking van het gestelde onder 1 kunnen bestemmingsplannen van de streekcentra voorzien in woningbouw, aanleg van bedrijventerreinen en het realiseren van voorzieningen ter voldoening van een regionale behoefte voor zover dit past binnen de regionale programmering van de betreffende regio.

Lid 4

In afwijking van het gestelde onder 1 kunnen bestemmingsplannen voorzien in woningbouw en bedrijventerrein om te voldoen aan (een deel van) de behoefte van een buurgemeente als dit past binnen de regionale programmering van de betreffende regio.

Toetsing van het initiatief aan artikel 2.1.2 van de Omgevingsverordening Overijssel

Zoals ook in de memo betreffende de Ladder voor duurzame verstedelijking (bijlage 2) van Bügel Hajema wordt aangegeven, is in het verleden een distributie-planologisch onderzoek (dpo) uitgevoerd. In dit onderzoek wordt geconcludeerd dat de distributieve uitbreidingsmogelijkheden in de dagelijkse sector van detailhandel in Weerselo cijfermatig bescheiden zijn. De huidige supermarkt heeft echter een incourante, te kleine, winkelmaat. De winkelruimte moet vergroot worden om de specifieke lokale én bovenlokale functie te kunnen behouden. Deze uitbreiding is niet alleen van belang voor de supermarkt, maar ook als trekker voor de andere winkels in Weerselo. In kwalitatieve zin is het voor de Plus-supermarkt daarmee noodzakelijk om naar een courante en toekomstbestendige winkelmaat van circa 1.100 m² winkelvloeroppervlak te kunnen groeien, aldus het dpo.

Hoewel het dpo al enkele jaren oud is, kan bovenstaande conclusie nog steeds van toepassing worden verklaard op het huidige plan. Gesteld kan worden dat er sprake is van een, met name, kwalitatieve behoefte aan de uitbreiding van de supermarkt.

Gezien het vorenstaande wordt geconcludeerd dat er in voldoende mate rekening is gehouden met de principes van concentratie.

4.2.4.1.2 Artikel 2.1.3: Zuinig en zorgvuldig ruimtegebruik

Bestemmingsplannen voorzien uitsluitend in stedelijke ontwikkelingen die een extra ruimtebeslag door bouwen en verharden leggen op de groene omgeving wanneer aannemelijk is gemaakt:

  • dat er voor deze opgave in redelijkheid geen ruimte beschikbaar is binnen het bestaande bebouwd gebied en de ruimte binnen het bestaand bebouwd gebied ook niet geschikt te maken is door herstructurering en/of transformatie;
  • dat mogelijkheden voor meervoudig ruimtegebruik binnen het bestaand bebouwd gebied optimaal zijn benut.

Toetsing van het initiatief aan artikel 2.1.3 van de Omgevingsverordening Overijssel

De voorgenomen ontwikkeling vindt plaats binnen het bestaand bebouwd/stedelijk gebied op gronden die reeds bestemd zijn ten behoeve van stedelijke functies. Van extra ruimtebeslag op de groene omgeving is dan ook geen sprake. Geconcludeerd wordt dat er voldoende rekening is gehouden met het principe van zuinig en zorgvuldig ruimtegebruik.

4.2.4.1.3 Artikel 2.2.2 (lid 1 t/m 4): Realisatie nieuwe woningen

Lid 1

Bestemmingsplannen en omgevingsvergunningen als bedoeld in artikel 2.1 lid 1 onder c van de Wabo, voorzien uitsluitend in de mogelijkheid tot het realiseren van nieuwe woningen als de behoefte daaraan is aangetoond door middel van actueel onderzoek woningbouw.

Lid 2

In bestemmingsplannen wordt in maximaal 80% van de behoefte aan nieuwe woningen zoals vastgesteld in het kader van actueel onderzoek woningbouw, voorzien.

Lid 3

In bestemmingsplannen van gemeenten waarvoor woonafspraken van toepassing zijn, mag - in afwijking van lid 2 - in een hoger percentage dan 80% worden voorzien, met een maximum van 100% van de behoefte zoals vastgesteld in het kader van de woonafspraken.

Lid 4

De behoefte aan nieuwe woningen zoals bedoeld in lid 1 wordt in ieder geval geacht te zijn aangetoondals realisatie daarvan past binnen de geldende woonafspraken zoals die zijn gemaakt tussen gemeente en provincie op basis van regionale afstemming.

Toetsing van het initiatief aan artikel 2.2.2 van de Omgevingsverordening Overijssel

Het actuele gemeentelijk woningbouwprogramma is in overeenstemming met het RWP Twente (april 2017) (zie ook paragraaf 4.4). Binnen het plangebied worden twee appartementen gerealiseerd, netto is dit een toevoeging van 1 woning aangezien het geldend bestemmingsplan al 1 woning toestaat. Zoals blijkt uit paragraaf 4.4.2 past deze woningbouwontwikkeling binnen de geldende woonafspraken die tussen de gemeente en provincie op basis van regionale afstemming zijn gemaakt (lid 3 en 4). Gelet hierop wordt voldaan aan artikel 2.2.2 van de Omgevingsverordening Overijssel.

4.2.4.1.4 Artikel 2.4.2: Kernwinkelgebieden

Bestemmingsplannen voorzien uitsluitend in nieuwe detailhandelsvestigingen binnen of direct aansluitend aan bestaande kernwinkelgebieden.

Toetsing van het initiatief aan artikel 2.4.2 van de Omgevingsverordening Overijssel

De voorgenomen ontwikkeling voorziet in de nieuwbouw van een supermarkt op de bestaande locatie. Het plan vindt plaats binnen het bestaande kernwinkelgebied. Geconcludeerd wordt dat de voorgenomen ontwikkeling in overeenstemming is met het gestelde in artikel 2.4.2 van de Omgevingsverordening Overijssel.

4.2.4.2 Waar - ontwikkelingsperspectieven

Het plangebied behoort tot het ontwikkelingsperspectief 'Steden en dorpen als veelzijdige leefmilieus - Woon- en werklocaties buiten de stedelijke netwerken'. In afbeelding 4.2 is een uitsnede van de ontwikkelingsperspectievenkaart opgenomen, waarin het plangebied met de rode belijning is weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.1774.WEEBPBISSCHOPSTR39-VG01_0010.png"

Afbeelding 4.2: Uitsnede ontwikkelingsperspectievenkaart Omgevingsvisie Overijssel (Bron: Provincie Overijssel)

4.2.4.2.1 'Woon- en werklocaties buiten de stedelijke netwerken'

De steden en dorpen buiten de stedelijke netwerken mogen altijd bouwen voor de lokale behoefte aan wonen, werken en voorzieningen, inclusief lokaal gewortelde bedrijvigheid, mits onderbouwd en regionaal afgestemd. Herstructurering en transformatie van de woon-, werk-, voorzieningen- en mixmilieus moeten deze vitaal en aantrekkelijk houden en de diversiteit aan milieus versterken. Herstructurering en transformatie bieden kansen om te anticiperen op klimaatverandering (bijvoorbeeld door ruimte voor groen, natuur en water te reserveren). Van belang is de stedelijke ontwikkeling altijd af te stemmen op de kenmerken van het watersysteem, bijvoorbeeld in laaggelegen gebieden bij bouw- en evacuatieplannen rekening houden met risico's op overstroming of wateroverlast. Herstructurering en transformatie kunnen ook bijdragen aan de energietransitie (door het nemen van energie-efficiënte maatregelen en/of het opwekken van duurzame energie door bijvoorbeeld het aanwezige dakoppervlak te benutten).

Toetsing van het initiatief aan het ontwikkelingsperspectief

Binnen gebieden met het ontwikkelingsperspectief 'Woon- en werklocaties buiten de stedelijke netwerken' is ruimte voor herstructurering, inbreiding en transformatie. In voorliggend geval wordt voorzien in een supermarkt en een bakkerij dat voldoet aan de hedendaagse wensen en eisen van de consument (o.a. gemak en comfort). Deze herontwikkeling met nieuwbouw resulteert in een vitalere en aantrekkelijkere winkellocatie dat voldoet aan de huidige eisen en wensen van de consument.

Geconcludeerd wordt dat de in het plangebied geldende ontwikkelingsperspectieven zich niet verzetten tegen de voorgenomen herontwikkeling.

4.2.4.3 Hoe - gebiedskenmerken

Op basis van gebiedskenmerken in vier lagen (natuurlijke laag, laag van het agrarisch-cultuurlandschap, stedelijke laag en de laag van de beleving) gelden specifieke kwaliteitsvoorwaarden en –opgaven voor ruimtelijke ontwikkelingen. Bij toetsing van het ruimtelijke initiatief aan de gebiedskenmerken in vier lagen is van belang dat de locatie is gelegen in stedelijk gebied. Dit betekent dat de 'Natuurlijke laag' en de 'Laag van het agrarisch cultuurlandschap' buiten beschouwing kunnen blijven aangezien deze oorspronkelijke waarden niet meer voorkomen in het plangebied en redelijkerwijs ook niet meer te herstellen zijn. Voor de overige lagen volgt hierna een uiteenzetting.

4.2.4.3.1 De 'Stedelijke laag'

Op de gebiedskenmerkenkaart van de 'Stedelijke laag' is het plangebied aangewezen als 'Woonwijken 1955 - nu'. In afbeelding 4.3 is een uitsnede van de gebiedskenmerkenkaart voor de 'Stedelijke laag' opgenomen, het plangebied is met de rode belijning weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.1774.WEEBPBISSCHOPSTR39-VG01_0011.png"

Afbeelding 4.3: Uitsnede gebiedskenmerkenkaart 'Stedelijke laag' (Bron: Provincie Overijssel)

'Woonwijken 1955 - nu'

De woonwijken van 1955 tot nu zijn planmatig opgezette uitbreidingswijken op basis van een collectief idee en grotere bouwstromen. De functies (wonen, werken, voorzieningencentra) zijn uiteengelegd en de wijken zijn opgedeeld in buurten met een homogeen bebouwingskarakter: buurten met eengezinswoningen, flatwijken, villawijken, wijk(winkel)centra. Er is sprake van een tijdsgebonden verkavelingsstructuur op basis van verschillende ordeningsprincipes.

Als ontwikkelingen plaatsvinden in de naoorlogse woonwijken, dan voegt nieuwe bebouwing zich in de aard, maat en het karakter van het grotere geheel (patroon van o.a. wooneenheden en parken), maar is als onderdeel daarvan wel herkenbaar. De groenstructuur is onderdeel van het wijkontwerp.

Toetsing van het initiatief aan de 'Stedelijke laag'

Zoals ook in paragraaf 3.1.2 is beschreven, zal de bebouwing aan de zijde van de Bisschopstraat aansluiten op de bestaande bebouwingstructuren langs de Bisschopstraat. Zo wordt het gebouw gesitueerd in de rooilijn van de bestaande bebouwing langs de Bisschopstraat en uitgevoerd in twee bouwlagen met een kap. Deze kap betreft een langskap die het ritme van de bebouwing langs de Bisschopsstraat doorzet en de korrelgrootte van de bebouwing langs de Bisschopsstraat laat terug komen in het plan.

Gezien het vorenstaande wordt voldaan aan de kwaliteitsvoorwaarden die gelden voor de 'stedelijk laag'.

4.2.4.3.2 De 'Laag van de beleving'

Op de gebiedskenmerkenkaart van de 'Laag van de beleving' is het plangebied aangewezen als 'Donkerte'. In afbeelding 4.4 is een uitsnede van de gebiedskenmerkenkaart voor de 'Laag van de beleving' opgenomen, het plangebied is met de rode belijning weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.1774.WEEBPBISSCHOPSTR39-VG01_0012.png"

Afbeelding 4.4: Uitsnede gebiedskenmerkenkaart 'Laag van de beleving' (Bron: Provincie Overijssel)

'Donkerte'

Lichte gebieden geven een beeld van economische dynamiek; zoals de steden en dorpen, de snelwegen, de kassengebieden, attractieparken en grote bedrijventerreinen. De donkere gebieden geven daarentegen een indicatie van het rustige buitengebied van Overijssel. Het zijn relatief luwe en dunbevolkte gebieden met een
lage gebruiksdruk. De ambitie is gericht op het koesteren van donkerte als kwaliteit. Het streven is gericht op het handhaven van de donkerte en, waar mogelijk, de gebieden bij ontwikkelingen nog donkerder te maken.

De sturing is gericht op het minimaal toelaten van kunstlicht. Het vereist het selectief inzetten en 'richten' van kunstlicht en het vermijden van onnodig kunstlicht bij ontwikkelingen. De kansen hiervoor doen zich met name voor bij ontwikkelingen die een grote invloed hebben op het aspect donkerte, zoals grotere woon- en werklocaties en wegen. Ook de projectering van passages van auto(snel)wegen en regionale wegen speelt daarbij een grote rol vanwege het feit dat op- en afritten veelal leiden tot stedelijke ontwikkelingen.

Toetsing van het initiatief aan de 'Laag van de beleving'

De gewenste ontwikkeling brengt geen onevenredige toename van lichthinder met zich mee, die leidt tot een onaanvaardbare situatie. Het plangebied is tevens gelegen in de kern van Weerselo, waar het gebruik van licht inherent is.

Het aspect 'donkerte' vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van dit bestemmingsplan.

4.2.5 Conclusie toetsing aan het provinciaal beleid

Geconcludeerd wordt dat de voorgenomen ontwikkeling in overeenstemming is met het in de Omgevingsvisie Overijssel verwoorde en in de Omgevingsverordening Overijssel verankerde provinciaal ruimtelijk beleid.

4.3 Regionaal beleid

Het regionaal beleid is verwoord in tal van plannen. Het belangrijkste plan voor voorliggend initiatief betreft het Regionale Woningbouwprogramma uit 2017.

4.3.1 Regionaal Woningbouwprogramma
4.3.1.1 Algemeen

Gemeenten in Twente hebben samen met de provincie woonafspraken gemaakt in 2016. Door te spreken over de nieuwe woonprogrammering en de Ladder voor duurzame verstedelijking is in Twente een grote slag gemaakt met het denken en werken volgens deze Ladder. De gemaakte woonafspraken dragen dan ook bij aan een grote veranderslag in het denken over de woonprogrammering in Twente.

Het RWP Twente 2017 betreft een actualisatie van 2016 waarin marktinzichten over woningvraag- en aanbod zijn meegenomen en legt de afspraken in Twente vast. Dankzij het RWP kennen gemeenten het kader voor hun woonprogrammering, is het duidelijk wanneer de provincie achter een woonplan van de gemeenten staat en beschikken gemeenten grotendeels over een indicatie voor onderbouwingen voor de Ladder.

4.3.1.2 Programmering gemeente Dinkelland 2017

In circa 55% van de woningvraag voorziet de gemeente Dinkelland voor de komende 10 jaar met plannen met een directe bouwtitel. De gemeente heeft niet te maken met uitwerkingsplichten en gaat daarnaast uit van een onderprogrammering van 80%. De 20% die daarbij overblijft wenst de gemeente in te zetten voor de herontwikkeling van locaties voor herstructurering en transformatie. Daarnaast vraagt de toenemende vraag van de zogeheten rood voor rood plannen om een meer flexibel woningbouwprogramma.

Het woningbouwprogramma voor de gemeente Dinkelland, dat afkomstig is uit het RWP Twente uit 2017, is gebaseerd op prognoses van de afgelopen zes jaar en wordt weergegeven in afbeelding 4.5.

afbeelding "i_NL.IMRO.1774.WEEBPBISSCHOPSTR39-VG01_0013.png"

Afbeelding 4.5: De woningvraag en het woningaanbod van de gemeente Dinkelland (2017 t/m 2026 (Bron: Stec Groep)

Inclusief een bandbreedte van 10% kent de gemeente een netto woningvraag van in totaal 690 woningen. In vergelijking met het oorspronkelijke woningbouwprogramma is de vraag met 70 woningen gestegen.

4.3.1.3 Toetsing van het initiatief aan het 'Regionaal Woningbouwprogramma'

In voorliggend geval wordt, ten opzichte van de huidige planologsiche situatie, één nieuwe woning gerealiseerd. Deze woning maken onderdeel uit van het actuele gemeentelijke woningbouwprogramma (zie paragraaf 4.4.2). Dit programma is in overeenstemming met het RWP Twente, waardoor het initiatief eveneens in overeenstemming is met het RWP Twente.

Geconcludeerd wordt dat de voorgenomen ontwikkeling in overeenstemming is met het programma van de regio.

4.4 Gemeentelijk beleid

4.4.1 Structuurvisie Dinkelland
4.4.1.1 Inleiding

De Structuurvisie Dinkelland bevat een integrale, ruimtelijke en functionele toekomstvisie voor de gemeente Dinkelland. Naast een integrale beleidsvisie geeft de visie de regionale positionering en inbreng van de gemeente Dinkelland in de regio Twente aan.

4.4.1.2 Hoofdambitie

Hoofdambitie van Structuurvisie is:

“Dinkelland staat voor het duurzaam borgen en ontwikkelen van een unieke combinatie van levende en sociaal coherente gemeenschappen, ligging en landschap, rijk historisch bezit en een gezonde en weerbare economie”.

Om deze hoofdambitie te kunnen realiseren zijn vijf hoofdkeuzes gemaakt:

  • 1. de gemeente zet in op 10 vitale woonkernen, met een concentratie van de meest kostbare gemeenschapsvoorzieningen in de hoofdkernen Denekamp, Ootmarsum en Weerselo;
  • 2. het versterken van het economisch profiel door het realiseren van compenserende werkgelegenheid in de agrarische sector en het bevorderen van de economische betekenis van de toeristisch-recreatieve sector;
  • 3. het waarborgen van de ruimtelijke kwaliteit van het buitengebied;
  • 4. het bevorderen en versterken van recreatie en toerisme;
  • 5. het bevorderen van de bereikbaarheid en de verkeersveiligheid.
4.4.1.3 Visie op hoofdlijnen Weerselo

De visie op hoofdlijnen voor de kern Weerselo is als volgt:

  • De kern Weerselo is aangeduid als verzorgingskern. Voor Weerselo zal enige groei van draagvlak/inwonertal moeten worden gerealiseerd zodat het dienst kan blijven doen als verzorgingskern. Voor de komende jaren wil de gemeente in het plan Het Spikkert bouwen via een uniek concept: "riant wonen in het groen". Een kwalitatief hoogwaardig woonconcept met een combinatie van natuur en woonruimte. De gemeente streeft er naar om ook met name speciale doelgroepen zoals jongeren te bedienen. Dit moet leiden tot een evenwichtige opbouw van de bevolking voor Dinkelland en borging van de leefbaarheid en het voorzieningenniveau;
  • Ontwikkelen recreatieve verbinding van 't Stift met dorpskern Weerselo;
  • Realisatie rondweg noordoostzijde van de kern;
  • Uitbreiding bedrijventerrein Echelpoel. De ontwikkeling van het bedrijventerrein wordt in overleg met Provincie en Waterschap gedaan;
  • Versterken dorpshart, door concentratie winkelfuncties in het centrum;
  • Beleefbaar en zichtbaar maken van de Weerselerbeek. Hiervoor ontwikkelt de gemeente samen met het Waterschap Regge en Dinkel een visie;
  • Benadrukken en versterken radialen naar het dorpshart ten behoeve van het ontwikkelen van de hoofdstructuur;
  • Uitbreiding groenstructuur (opgaand groen, zuidkant);
  • Reconstructiegebieden binnen de kern;
  • Reconstructie Bisschopstraat;
  • Uitbreiding woonbebouwing: naast het Spikkert zijn enkele locaties als mogelijkheid aangeduid, nader onderzoek noodzakelijk.
4.4.1.4 Toetsing van het initiatief aan de Structuurvisie Dinkelland

Het voornemen sluit op een aantal onderdelen aan op de visie voor de kern Weerselo. Zo voorziet de voorgenomen ontwikkeling in een kwalitatief completere supermarkt in het centrum van Weerselo. Hiermee wordt het dorpshart van Weerselo versterkt.

Daarnaast wordt voorzien in twee appartementen op de verdieping van de supermarkt. Deze appartementen zijn met name geschikt voor jongeren, waardoor deze doelgroep, conform de structuurvisie, wordt bediend.

Geconcludeerd wordt dat de voorgenomen ontwikkeling in overeenstemming is met de 'Structuurvisie Dinkelland'.

4.4.2 Woonvisie Dinkelland 2016+
4.4.2.1 Algemeen

Op 21 juni 2016 heeft de gemeenteraad van Dinkelland de Woonvisie 2016+ 'een uitdaging om het mooier te maken' vastgesteld. Daarin wordt de gemeentelijke visie op het wonen in Dinkelland tot eind 2020 geschetst met een doorkijk tot 2025. De woonvisie vormt de basis voor strategische afwegingen die de gemeente maakt op het gebied van wonen. De vraag hoe de woonaantrekkelijkheid van Dinkelland kan worden versterkt staat hierbij voorop. Daarnaast heeft een aantal belangrijke thema's die spelen in het Dinkellandse een plek gekregen. Dit betreft de klassieke thema's beschikbaarheid en betaalbaarheid, waarbij laatstgenoemde actueler dan ooit is nu blijkt dat er steeds meer betalingsproblemen ontstaan, ondanks huurtoeslag. Andere thema's die een plek krijgen zijn de gevolgen van de extramuralisering en het duurzaam wonen.

4.4.2.2 Visie en ambitie

De visie bestaat uit een wensbeeld welke is uitgewerkt in drie ambities. Het wensbeeld is als volgt omschreven:

"Voor alle doelgroepen, jong en oud, blijft het aantrekkelijk wonen in Dinkelland. Het woningaanbod is gevarieerd, comfortabel en toekomstbestendig zodat men ook op latere leeftijd thuis kan blijven wonen. Er is sprake van een passend voorzieningenniveau en inwoners zijn tot elkaar betrokken, waardoor de leefbaarheid in de negen kernen versterkt"

Bovenstaande visie is uitgewerkt in drie ambities:

Vergroten van de kwaliteit:

  • In stand houden kwaliteit centrumgebieden / kernwinkelgebieden;
  • Verduurzamen van de bestaande woningvoorraad;
  • Toekomstbestendig maken bestaande woningvoorraad;
  • Gerichte aanpak in buurten door renovatie van woningen en woonomgeving.

Beschikbaarheid: voor iedere doelgroep een woning:

  • Nieuwbouwprogramma afstemmen met de regiogemeenten;
  • Nieuwe plancapaciteit toetsen aan afwegingskader;
  • Flexibele woningdifferentiatie in bestemmingsplannen;
  • Nieuwbouwaccenten: sociale huur en voor middeninkomens.

Betaalbaarheid: passende prijs met bijbehorende kwaliteit:

  • Beperkte vermindering van de kernvoorraad sociale huurwoningen is mogelijk;
  • Voortzetten starterslening om het gat tussen huur en koop te overbruggen;
  • Onderzoek naar de blijverslening;
  • In het huurprijsbeleid corporaties wordt de huurprijs beter afgestemd op het inkomen.
4.4.2.3 Programmering van de nieuwbouw: kwantitatief

In de 'Woonvisie Dinkelland 2016+' is per kern de beschikbare plancapaciteit en de woningbehoefte tussen 2015 en 2024 (exclusief sloop) uiteengezet. Voor de verzorgingskern Weerselo is sprake van een beschikbare plancapaciteit van 121 woningen. Tussen 2015 en 2024 is in Weerselo sprake van een woningbehoefte van 74 tot 112 woningen.

4.4.2.4 Weerselo

Voor onder andere Weerselo geldt een specifieke huisvestingstaak voor de oudere doelgroep (senioren) al dan niet met zorgvraag. Daarnaast is de ontwikkeling van een nieuw centrumplan voor Weerselo opgenomen als zacht plan, waarvoor 20 woningen zijn gereserveerd. Voorliggend bestemmingsplan is onderdeel van dit centrumplan. Voor deze 20 woningen geldt een prioriteit voor de doelgroep senioren en starters.

De gemeente wil voorkomen dat starters op de woningmarkt de gemeente verlaten, omdat zij geen geschikte woonruimte kunnen vinden. Voldoende passende woningen voor starters is een gezamenlijke opgave voor de gemeente en de corporatie. Een deel kan via doorstroming in de bestaande voorraad een woning vinden. Door flexibele ruimtelijke plannen te maken met ruimte voor kavels in het goedkopere segment en de starterslening wil de gemeente ook de starters faciliteren.

4.4.2.5 Toetsing van het initiatief aan de Woonvisie Dinkelland 2016+

De voorgenomen ontwikkeling is reeds opgenomen in de woonvisie en het toevoegen van twee woningen past binnen de beschikbare plancapaciteit voor Weerselo. Met het realiseren van de woningen wordt tevens invulling gegeven aan de kwalitatieve behoefte, namelijk appartementen voor starters. Hiermee is het onderdeel van de woningen in de voorgenomen ontwikkeling in overeenstemming met de 'Woonvisie Dinkelland 2016+'.

4.4.3 Detailhandelsstructuurvisie Gemeente Dinkelland
4.4.3.1 Algemeen

De gemeente Dinkelland en Tubbergen werken steeds intensiever samen. Vanwege de vergelijkbare problematiek op het gebied van de detailhandel, is door de colleges van B&W van beide gemeenten besloten tot het maken van een gezamenlijke detailhandelsvisie.

Doel van de detailhandelsstructuurvisie is te komen tot een heldere uitvoeringsgerichte visie op de gewenste ruimtelijke detailhandelsstructuur in de gemeenten Dinkelland en Tubbergen voor de periode tot 2020.

4.4.3.2 Centrum Weerselo

In de detailhandelsstructuurvisie is per centra een uitwerking gemaakt. Voor Weerselo geldt het volgende:

Het winkelaanbod in de plaats Weerselo is van beperkte omvang. Het bestaat uit een supermarkt, aangevuld met enkele winkels in uiteenlopende branches (dagelijks en niet-dagelijks). De winkels liggen enigszins verspreid over de plaats. In Weerselo wordt gewerkt aan plannen voor een nieuw centrum, waarbij winkels (inclusief de supermarkt) worden geclusterd op een centrale locatie in de plaats. In het algemeen draagt concentratie van het aanbod in een compact centrum bij aan het functioneren van winkels (stimuleren combinatiebezoek).

Landelijke ontwikkelingen in de detailhandel (schaalvergroting, verdringing) en de beoogde versterking van de positie van Denekamp zetten de positie van Weerselo op termijn steeds meer onder druk. In deze detailhandelsvisie wordt gestreefd naar zo mogelijk behoud van de lokaal verzorgende positie van Weerselo. Het draagvlak voor winkels is echter beperkt en de concurrentie groot. Indien concentratie van aanbod niet haalbaar blijkt, kan alsnog ingezet worden op behoud van aanbod op de huidige locaties.

4.4.3.3 Toetsing van het initiatief aan de Detailhandelsstructuurvisie

In voorliggend geval wordt de bestaande supermarkt nabij het centrum van Weerselo, herbouwd en uitgebreid. Hiermee zal de supermarkt gaan voldoen aan de hedendaagse wensen en eisen van de consument (o.a. gemak en comfort) en zal de gewenste winkelformule van de PLUS optimaal tot haar recht te kunnen komen. Ook zal de bestaande bakkerij worden vervangen door nieuwbouw. Hiermee wordt bijgedragen aan het behoud van de lokaal verzorgende positie van Weerselo. Geconcludeerd wordt dat de voorgenomen ontwikkeling in overeenstemming is met de 'Detailhandelsstructuurvisie Gemeente Dinkelland'.

4.4.4 Conclusie toetsing aan het gemeentelijk beleid

Geconcludeerd wordt dat de ontwikkeling in overeenstemming is met de gemeentelijke beleidsuitgangspunten zoals verwoord in de in deze paragraaf behandelde beleidsstukken.

Hoofdstuk 5 Milieu- en omgevingsaspecten

Op grond van artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening moet in de toelichting op het bestemmingsplan een beschrijving worden opgenomen van de wijze waarop de milieukwaliteitseisen bij het plan zijn betrokken. Daarbij moet rekening gehouden worden met de geldende wet- en regelgeving en met de vastgestelde (boven)gemeentelijke beleidskaders. Bovendien is een bestemmingsplan vaak een belangrijk middel voor afstemming tussen de milieuaspecten en ruimtelijke ordening.

In dit hoofdstuk worden de resultaten van het onderzoek naar de milieukundige uitvoerbaarheid beschreven. Het betreft de thema's geluid, bodem, luchtkwaliteit, externe veiligheid, milieuzonering, ecologie, archeologie & cultuurhistorie en Beluit milieueffectrapportage.

5.1 Geluid

5.1.1 Situatie plangebied

Dit bestemmingsplan voorziet in het toevoegen van geluidsgevoelige objecten in de vorm van twee appartementen. Voor het overige maakt dit bestemmingsplan geen nieuwe geluidsgevoelige functies of geluidsbronnen als bedoeld in de Wgh mogelijk. Wel voorziet dit bestemmingsplan in de herontwikkeling van een supermarkt, deze functies kennen een bepaalde geluidsuitstraling op de omgeving. Gelet hierop wordt hierna achtereenvolgens ingegaan op de geluidsbelasting als gevolg van wegverkeer op de appartementen en de geluidsuitstraling van de supermarkt (met bakker).

5.1.1.1 Geluidsbelasting appartementen

In artikel 74 van de Wgh is aangegeven dat wegen aan weerszijden van de weg een wettelijke geluidszone hebben waarvan de grootte is opgenomen in onderstaande tabel.

Wettelijke geluidszones van wegen:

Aantal rijstroken   Stedelijk gebied   Buitenstedelijk gebied  
1 of 2 rijstroken   200 m   250 m  
3 of 4 rijstroken   350 m   400 m  
5 of meer rijstroken   350 m   600 m  

De hiervoor genoemde zones gelden niet voor:

  • wegen die zijn aangeduid als woonerf (art 74.2);
  • wegen waarvoor een maximumsnelheid van 30 km/uur geldt (art 74.2).

In voorliggend geval zijn de in het plangebied beoogde appartementen gelegen binnen geluidszones van diverse wegen, om die reden is door Noordelijk Akoestisch Adviesburo BV een akoestisch onderzoek wegverkeerslawaai uitgevoerd. Het volledige onderzoeksrapport is opgenomen in bijlage 3 bij deze toelichting. Hierna wordt ingegaan op de bevindingen. Opgemerkt wordt dat in het onderzoek ervan uit is gegaan dat de voorgevels van de appartementen worden uitgevoerd als dove gevels. Dit wordt in de regels van dit bestemmingsplan als zodanig vastgelegd.

Ten gevolge van wegverkeer op de Bisschopstraat ontstaat op de appartementen een geluidsbelasting van ten hoogste 56 dB. Hiermee wordt de voorkeurswaarde van 48 dB overschreden. De grenswaarde voor een hogere waarde wordt niet overschreden. Bron- en overdrachtsmaatregelen worden hier als niet wenselijk en kosteneffectief geacht. Nader onderzoek naar de karakteristieke geluidswering van de gevels van de appartementen is noodzakelijk. Hierbij dient gerekend te worden met het geluidsniveau exclusief aftrek artikel 110g Wgh en eventuele cumulatie met industriegeluid (activiteiten behorende bij de supermarkt). In het separaat akoestisch onderzoek industriegeluid zal nader worden ingegaan op de uiteindelijk te hanteren cumulatieve geluidsbelasting (zie paragraaf 5.1.1.2). Ten aanzien van de overige onderzochte wegen wordt voldaan aan de voorkeurswaarde van 48 dB en zijn geen aanvullende acties benodigd.

5.1.1.2 Geluidsuitstraling supermarkt

Noordelijk Akoestisch Adviesburo BV heeft in voorliggend geval een akoestisch onderzoek uitgevoerd naar de geluidsbelasting op de omgeving vanwege de vervangende nieuwbouw van de supermarkt (met bakker) met op de verdieping twee appartementen. Het volledige onderzoeksrapport is opgenomen in bijlage 4, hierna wordt ingegaan op de bevindingen.

Bij de nieuw te bouwen appartementen bedraagt het langtijdgemiddeld beoordelingsniveau ten hoogste 45 dB(A) waarmee voldaan kan worden aan de richtwaarde van stap 2 voor een gemengd gebied. Hierbij dienen de voorgevels van de appartementen te worden voorzien van een dove gevel. Dit wordt als zodanig in de regels van dit bestemmingsplan vastgelegd.

Bij de bestaande woningen in de eerste lijn van de Bisschopstraat bedraagt het langtijdgemiddeld beoordelingsniveau ten hoogste 54 dB(A) bij de woning Bisschopstraat 41. Hiermee wordt niet voldaan aan de grenswaarde van stap 2 voor een gemengd gebied met een grenswaarde van 50 dB(A) van de VNG-publicatie. De overschrijding vindt plaats in zowel de dag- als avondperiode. Wel wordt voldaan aan stap 3. Uit de berekeningen van cumulatie blijkt dat de geluidsbelasting hoofdzakelijk wordt veroorzaakt door het wegverkeer op de Bisschopstraat. Bron- en overdrachtsmaatregelen aan de inrichting zijn hier derhalve ook niet effectief en gewenst.

Het langtijdgemiddeld beoordelingsniveau bij de woningen gelegen in een rustige woonwijk bedraagt ten hoogste 54 dB(A) bij de woningen Ariënsstraat 1 en 3. De geluidssituatie zal door het laten vervallen van de laad- en losplaats aan de achterzijde van de inrichting in de bestaande situatie aanzienlijk verbeteren. Bronmaatregelen zijn niet mogelijk en overdrachtsmaatregelen aan het parkeerterrein niet effectief en esthetisch verantwoord. Een eventuele afscherming dient dermate hoog te worden uitgevoerd dat een dergelijke hoge afscherming niet reëel geacht mag worden.

Ten aanzien van de maximale geluidsniveaus bedragen deze ten hoogste 73 dB(A) in de dag-, en 62 dB(A) in de avondperiode. De maximale geluidsniveaus in de nachtperiode voldoen ruimschoots aan de richtwaarde van stap 2. Bij de woningen rondom het laad- en losterrein worden de maximale geluidsniveaus in de dagperiode berekend. Hier wordt wel voldaan aan stap 3. In aansluiting op het Activiteitenbesluit en gezien de vrij drukke Bisschopstraat worden dergelijke geluidsniveaus toelaatbaar geacht. Voor de overschrijding in de avondperiode bij de woningen in de rustige woonwijk kan wel worden voldaan aan stap 3. Aangezien de situatie zich niet wezenlijk wijzigt ten opzichte van de bestaande situatie worden deze niveaus aanvaardbaar geacht. Het toepassen van een afscherming aan deze zijde van het parkeerterrein wordt als niet effectief en wenselijk geacht. Aangezien meer maatregelen redelijkerwijs niet mogelijk zijn, worden deze berekende waarden toelaatbaar geacht. Gezien de noodzaak voor het plan in deze centrumomgeving en de reeds aangegeven maatregelen zoals omschreven in paragraaf 7.2 van het als bijlage opgenomen akoestisch onderzoek mag verwacht worden dat het bedrijf zich voldoende inzet om de geluidsuitstraling richting de omgeving te beperken.

Gesteld kan worden dat de indirecte hinder na realisatie van het bouwplan niet of nauwelijks bijdraagt op de totale geluidsbelasting bij de woningen. Gesteld kan worden dat de situatie ten aanzien van de indirecte hinder aanvaardbaar geacht kan worden in het kader van een goede ruimtelijke ordening.

Algemeen kan worden opgemerkt dat het nieuw te ontwikkelen plan niet veel afwijkt van de bestaande situatie. Het bedrijfsgebouw zal iets worden vergroot, evenals de verharding op het parkeerterrein. De verwachting is niet dat het aantal bezoekers door de wijziging aanzienlijk zal toenemen.

Het onderhavige onderzoek is uitgevoerd om in het kader van een goede ruimtelijke ordening te beoordelen of het plan inpasbaar is. Daarnaast heeft toetsing aan het Activiteitenbesluit plaatsgevonden. Gelet op het bepaalde in het akoestisch onderzoek wordt geconcludeerd dat het plan ruimtelijk inpasbaar is en met het plan sprake is van 'een goede ruimtelijke ordening'.

5.1.2 Conclusie

Gezien de bovenstaande onderzoeksresultaten (bijlage 3 en 4) is er geen sprake van onevenredige negatieve milieueffecten. Ten aanzien van het aspect 'geluid' wordt ter plaatse van de te realiseren appartementen door het treffen van maatregelen (o.a. dove voorgevels) een aanvaardbaar woon- en leefklimaat verwacht. De eis van dove gevels is in dit bestemmingsplan juridisch vastgelegd.

De voorgenomen ontwikkeling resulteert tevens niet in een aantasting van het woon- en leefklimaat van in de omgeving aanwezige woningen.

5.2 Bodem

5.2.1 Algemeen

Bij de vaststelling van een bestemmingsplan dient te worden bepaald of de aanwezige bodemkwaliteit past bij het toekomstige gebruik van die bodem en of deze aspecten optimaal op elkaar kunnen worden afgestemd. Om hierin inzicht te krijgen, dient doorgaans een bodemonderzoek te worden verricht.

5.2.2 Situatie plangebied

In voorliggend geval is in 2011 door Verhoeve Milieu een verkennend bodem-, asbest- en infiltratieonderzoek ter plaatse van onder andere de supermarkt uitgevoerd. Daarnaast is een aanvullende bodemanalyse ter plaatse van één van de peilbuizen uitgevoerd. Doordat ter plaatse sinds het uitvoeren van dit onderzoek sprake is van een ongewijzigde situatie, kunnen de onderzoeksresultaten uit dit onderzoek nog worden gehanteerd in het kader van de bestemmingsplanprocedure. In het kader van de omgevingsvergunningprocedure is, na de sloop van de bebouwing, echter wel een nieuw bodemonderzoek vereist. De onderzoeksrapportages zijn opgenomen in bijlagen 5 en 6, hierna wordt ingegaan op de conclusies en aanbevelingen.

5.2.2.1 Verkennend milieukundig bodemonderzoek

Verkennend bodemonderzoek

Bisschopstraat 37, 39 en 39a

Uit het verkennende bodemonderzoek kan worden geconcludeerd dat de locatie niet geheel vrij is van verontreinigingen. In de zwak puin- en kolengruishoudende bovengrond zijn licht verhoogde gehalten met lood, zink en/of minerale olie aangetoond. Het grondwater bevat licht verhoogde concentraties met barium, naftaleen, som 1,2-dichloorethenen en/of tetrachlooretheen. Deze licht verhoogd gemeten gehalten/concentraties zijn dusdanig gering verhoogd gemeten dat risico’s voor de volksgezondheid en het milieu als verwaarloosbaar klein mogen worden beschouwd. Aanvullend onderzoek hiervoor wordt niet noodzakelijk geacht.

Echter in de bodemlaag van 0,4 tot 0,7 m-mv van boring 10 (matig puin) is een matig verhoogde gehalte met PAK aangetoond. Het matig verhoogde gehalte met PAK geeft formeel aanleiding voor het laten uitvoeren van een nader onderzoek.

Verkennend asbestonderzoek

Bisschopsstraat 37, 39 en 39a

Uit het onderzoek kan geconcludeerd worden dat ter plaatse van de Bisschopstraat 37, 39 en 39a zintuigelijk en analytisch geen asbest in aangetroffen. De locatie is voldoende onderzocht.

5.2.2.2 Aanvullende bodemanalyse

Aanleiding van dit onderzoek (3e herbemonstering) is dat bij het eerdere bodemonderzoek een sterk verhoogde concentratie minerale olie is gemeten bij peilbuis 06. Uit een later uitgevoerde 2e bemonstering bleek echter geen verhoogde concentratie. Uit de analyseresultaten blijkt dat ook tijdens de 3e herbemonstering geen verhoogde concentratie met minerale olie in peilbuis 06 is gemeten. Op basis hiervan wordt geconcludeerd dat peilbuis 06 geen verhoogde concentratie minerale olie bevat. De analyseresultaten van de 1e bemonstering worden niet representatief geacht.

5.2.3 Conclusie

Op basis van het vorenstaande wordt geconcludeerd dat het aspect bodem geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van het voorliggend bestemmingsplan vormt.

5.3 Luchtkwaliteit

5.3.1 Beoordelingskader

Om een goede luchtkwaliteit in Europa te garanderen heeft de Europese Unie een viertal kaderrichtlijnen opgesteld. De hiervan afgeleide Nederlandse wetgeving is vastgelegd in hoofdstuk 5, titel 2 van de Wet milieubeheer. Deze wetgeving staat ook bekend als de Wet luchtkwaliteit.

In de Wet luchtkwaliteit staan onder andere de grenswaarden voor de verschillende luchtverontreinigende stoffen. Onderdeel van de Wet luchtkwaliteit zijn de volgende Besluiten en Regelingen:

  • Besluit en de Regeling niet in betekenende mate bijdragen (luchtkwaliteitseisen);
  • Besluit gevoelige bestemmingen (luchtkwaliteitseisen).

5.3.1.1 Besluit en de Regeling niet in betekenende mate bijdragen

Het Besluit niet in betekenende mate bijdragen (NIBM) staat bouwprojecten toe wanneer de bijdrage aan de luchtkwaliteit van het desbetreffende project niet in betekenende mate is. Het begrip “niet in betekenende mate” is gedefinieerd als 3% van de grenswaarden uit de Wet milieubeheer. Het gaat hierbij uitsluitend om stikstofdioxide (NO2) en fijn stof (PM10). Toetsing aan andere luchtverontreinigende stoffen uit de Wet luchtkwaliteit vindt niet plaats.

In de Regeling NIBM is een lijst met categorieën van gevallen (inrichtingen, kantoor- en woningbouwlocaties) opgenomen die niet in betekenende mate bijdragen aan de luchtverontreiniging. Enkele voorbeelden zijn:

  • woningen: 1.500 met een enkele ontsluitingsweg;
  • woningen: 3.000 met twee ontsluitingswegen;
  • kantoren: 100.000 m bruto vloeroppervlak met een enkele ontsluitingsweg.

Als een ruimtelijke ontwikkeling niet genoemd staat in de Regeling NIBM kan deze nog steeds niet in betekenende mate bijdragen. De bijdrage aan NO2 en PM10 moet dan minder zijn dan 3% van de grenswaarden. Dit komt overeen met 1,2 microgram/m3 voor NO2 en PM10.

5.3.1.2 Besluit gevoelige bestemmingen

Dit besluit is opgesteld om mensen die extra gevoelig zijn voor een matige luchtkwaliteit aanvullend te beschermen. Deze 'gevoelige bestemmingen' zijn scholen, kinderdagverblijven en verzorgings-, verpleeg- en bejaardentehuizen. Woningen en ziekenhuizen/klinieken zijn geen gevoelige bestemmingen.

De grootste bron van luchtverontreiniging in Nederland is het wegverkeer. Het Besluit legt aan weerszijden van rijkswegen en provinciale wegen zones vast. Bij rijkswegen is deze zone 300 meter, bij provinciale wegen 50 meter. Bij realisatie van 'gevoelige bestemmingen' binnen deze zones is toetsing aan de grenswaarden die genoemd zijn in de Wet luchtkwaliteit nodig.

5.3.2 Situatie plangebied

Gelet op de aard en omvang van dit project, in verhouding tot categorieën van gevallen zoals beschreven in paragraaf 5.3.1.1 kan worden gesteld dat voorliggend project 'niet in betekenende mate bijdraagt' aan de luchtverontreiniging.

Vorenstaande wordt tevens bevestigd door de Nibm-tool. In paragraaf 3.2.1 is de toename van het aantal verkeersbewegingen berekend op 139 verkeersbewegingen per werkdag. Op basis hiervan is een berekening gemaakt met de Nibm-tool, waarvan het resultaat in afbeelding 5.1 is weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.1774.WEEBPBISSCHOPSTR39-VG01_0014.png"

Afbeelding 5.1: Berekening Nibm-tool luchtkwaliteit

Tot slot wordt geconcludeerd dat de functies die in dit bestemmingsplan mogelijk worden gemaakt niet worden aangemerkt als een gevoelige bestemming in het kader van het 'Besluit gevoelige bestemmingen'.

5.3.3 Conclusie

Het aspect luchtkwaliteit vormt geen belemmering voor voorliggend initiatief.

5.4 Externe veiligheid

5.4.1 Algemeen

Externe veiligheid is een beleidsveld dat is gericht op het beheersen van risico's die ontstaan voor de omgeving bij de productie, de opslag, de verlading, het gebruik en het transport van gevaarlijke stoffen. Bij nieuwe ontwikkelingen moet worden voldaan aan strikte risicogrenzen. Een en ander brengt met zich mee dat nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen moeten worden getoetst aan wet- en regelgeving op het gebied van externe veiligheid. Concreet gaat het om risicovolle bedrijven, vervoer gevaarlijke stoffen per weg, spoor en water en transport gevaarlijke stoffen via buisleidingen. Op de diverse aspecten van externe veiligheid is afzonderlijke wetgeving van toepassing. Voor risicovolle bedrijven gelden onder meer:

  • het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi);
  • de Regeling externe veiligheid inrichtingen (Revi);
  • het Registratiebesluit externe veiligheid;
  • het Besluit risico's Zware Ongevallen 2015 (Brzo 2015);
  • het Vuurwerkbesluit.

Voor vervoer van gevaarlijke stoffen geldt de 'Wet Basisnet vervoer gevaarlijke stoffen' (Wet Basisnet). Dat vervoer gaat over water, spoor, wegen of door de lucht. De regels van het Basisnet voor ruimtelijke ordening zijn vastgelegd in:

  • het Besluit externe veiligheid transportroutes (Bevt);
  • de Regeling basisnet;
  • de (aanpassing) Regeling Bouwbesluit (veiligheidszone en plasbrandaandachtsgebied).


Voor het transport van gevaarlijke stoffen per buisleiding geldt het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb).

Het doel van wetgeving op het gebied van externe veiligheid is het tot een minimum beperken van risico's waaraan burgers in hun leefomgeving worden blootgesteld vanwege risicovolle inrichtingen en activiteiten. Het is noodzakelijk inzicht te hebben in de kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten en het plaatsgebonden en het groepsrisico.

5.4.2 Situatie plangebied

Aan hand van de Risicokaart is een inventarisatie verricht van risicobronnen in en rond het plangebied. Op de Risicokaart staan meerdere soorten risico's, zoals ongevallen met brandbare, explosieve en giftige stoffen, grote branden of verstoring van de openbare orde. In totaal worden op de Risicokaart dertien soorten rampen weergegeven. In afbeelding 5.2 is een uitsnede van de Risicokaart met betrekking tot het plangebied en omgeving weergegeven. De rode belijning geeft het plangebied weer.

afbeelding "i_NL.IMRO.1774.WEEBPBISSCHOPSTR39-VG01_0015.png"

Afbeelding 5.2: Uitsnede risicokaart (Bron: Nederland.risicokaart.nl)

Uit de inventarisatie blijkt dat de locatie:

  • zich niet bevindt binnen de risicocontour van Bevi- en Brzo-inrichtingen alsmede inrichtingen die vallen onder het Vuurwerkbesluit (plaatsgebonden risico);
  • zich niet bevindt in een gebied waarbinnen een verantwoording van het groepsrisico nodig is;
  • niet is gelegen binnen de veiligheidsafstanden van het vervoer gevaarlijke stoffen;
  • niet is gelegen binnen de veiligheidsafstanden van buisleidingen voor het vervoer van gevaarlijke stoffen.
5.4.3 Conclusie

Eén en ander brengt met zich mee dat het voornemen in overeenstemming is met wet- en regelgeving ter zake van externe veiligheid.

5.5 Bedrijven en milieuzonering

5.5.1 Algemeen

Zowel de ruimtelijke ordening als het milieubeleid stellen zich ten doel een goede kwaliteit van het leefmilieu te handhaven en te bevorderen. Dit gebeurt onder andere door milieuzonering. Onder milieuzonering verstaan we het aanbrengen van een voldoende ruimtelijke scheiding tussen milieubelastende bedrijven of inrichtingen enerzijds en milieugevoelige functies als wonen en recreëren anderzijds. De ruimtelijke scheiding bestaat doorgaans uit het aanhouden van een bepaalde afstand tussen milieubelastende en milieugevoelige functies. Die onderlinge afstand moet groter zijn naarmate de milieubelastende functie het milieu sterker belast. Milieuzonering heeft twee doelen:

  • 1. het voorkomen of zoveel mogelijk beperken van hinder en gevaar bij woningen en andere gevoelige functies;
  • 2. het bieden van voldoende zekerheid aan bedrijven dat zij hun activiteiten duurzaam onder aanvaardbare voorwaarden kunnen uitoefenen.

Voor het bepalen van de aan te houden afstanden wordt de VNG-uitgave “Bedrijven en Milieuzonering” uit 2009 gehanteerd. Deze uitgave bevat een lijst, waarin voor een hele reeks van milieubelastende activiteiten (naar SBI-code gerangschikt) richtafstanden zijn gegeven ten opzichte van milieugevoelige functies. De lijst geeft richtafstanden voor de ruimtelijk relevante milieuaspecten geur, stof, geluid en gevaar. De grootste van de vier richtafstanden is bepalend voor de indeling van een milieubelastende activiteit in een milieucategorie en daarmee ook voor de uiteindelijke richtafstand. De richtafstandenlijst gaat uit van gemiddeld moderne bedrijven. Indien bekend is welke activiteiten concreet zullen worden uitgeoefend, kan gemotiveerd worden uitgegaan van de daadwerkelijk te verwachten milieubelasting, in plaats van de richtafstanden. De afstanden worden gemeten tussen enerzijds de grens van de bestemming die de milieubelastende functie(s) toelaat en anderzijds de uiterste situering van de gevel van een milieugevoelige functie die op grond van het bestemmingsplan of wijzigingsplan mogelijk is.

Hoewel deze richtafstanden indicatief zijn, volgt uit jurisprudentie dat deze afstanden als harde eis gezien worden door de Raad van State bij de beoordeling of woningen op een passende afstand van bedrijven worden gesitueerd.

5.5.2 Gebiedstypen

Afstemming van bestaande en nieuwe functies gebeurt door het aanhouden van zogenaamde richtafstanden. Hierbij kan gebruik worden gemaakt van de VNG-uitgave 'Bedrijven en Milieuzonering'. Bij deze richtafstanden wordt rekening gehouden met de milieuaspecten geur, stof, geluid en gevaar zoals gesteld in de 'Staat van bedrijfsactiviteiten'. Hierbij wordt uitgegaan van het principe van functiescheiding, waarbij twee gebiedstypen te onderscheiden zijn, namelijk: 'rustige woonwijk' en 'gemengd gebied'.

Het plangebied is gelegen in een gebied dat wordt gekenmerkt als centrumgebied met functiemenging. Door deze functiemenging is het plangebied aan te merken als omgevingstype 'gemengd gebied'.

Voor gebieden waar in enige vorm sprake is van functiemenging, of in gebieden waar bewust functiemenging wordt nagestreefd (bijvoorbeeld om een grotere levendigheid tot stand te brengen), kunnen de gebieden worden aangemerkt als 'functiemengingsgebied'. Bij 'functiemengingsgebieden' moet gedacht worden aan:

  • stadscentra, dorpskernen en winkelcentra;
  • horecaconcentratiegebieden;
  • zones met functiemenging langs stedelijke toegangswegen en in lintbebouwingen;
  • (delen van) woongebieden met kleinschalige c.q. ambachtelijke bedrijvigheid.

De richtafstanden uit het omgevingstype rustige woonwijk kunnen, zonder dat dit ten koste gaat van het woon- en leefklimaat, met één afstandsmaat worden verlaagd indien sprake is van gemengd gebied. Daarbij wordt in de VNG-uitgave 'Bedrijven en milieuzonering' opgemerkt dat het vanuit het oogpunt van efficiënt ruimtegebruik de voorkeur verdient functiescheiding niet verder door te voeren dan met het oog op een goed woon- en leefklimaat noodzakelijk is.

Het plangebied is, gezien de menging van functies, aan te merken als een 'gemengd gebied'.

Milieucategorie   Richtafstanden tot omgevingstype rustige woonwijk   Richtafstanden tot omgevingstype gemengd gebied  
1   10 m   0 m  
2   30 m   10 m  
3.1   50 m   30 m  
3.2   100 m   50 m  
4.1   200 m   100 m  
4.2   300 m   200 m  
5.1   500 m   300 m  
5.2   700 m   500 m  
5.3   1.000 m   700 m  
6   1.500 m   1.000 m  

5.5.3 Situatie plangebied
5.5.3.1 Algemeen

Zoals reeds hiervoor genoemd wordt, dient bij het realiseren van nieuwe bestemmingen gekeken te worden naar de omgeving waarin de nieuwe bestemmingen gerealiseerd worden. Hierbij spelen twee vragen een rol:

    • 1. past de nieuwe functie in de omgeving? (externe werking);
    • 2. laat de omgeving de nieuwe functie toe? (interne werking).

5.5.3.2 Externe werking

Hierbij gaat het met name om de vraag of de voorgenomen ruimtelijke ontwikkeling leidt tot een situatie die, vanuit hinder of gevaar bezien, in strijd is te achten met een goede ruimtelijke ontwikkeling. Daarvan is sprake als het woon- en leefklimaat van omwonenden in ernstige mate wordt aangetast. Voorliggend plan maakt verschillende functies mogelijk. Het gaat om woningen, een supermarkt en een bakker. Hierna wordt per functie aangegeven of deze al dan niet negatieve effecten heeft op het woon- en leefklimaat van omwonenden.

Woningen

De functie 'wonen' betreft geen milieubelastende activiteit voor de omgeving. Van enige vorm van aantasting van het woon- en leefklimaat van omwonenden door toevoeging van deze functie, is dan ook geen sprake.

Supermarkt en bakkerij

Op basis van de 'Staat van Bedrijven (SvB)', wordt een supermarkt aangemerkt als een milieucategorie 1 inrichting. Voor een dergelijke functie geldt een grootste richtafstand voor het aspect 'geluid'. In het 'gemengd gebied' geldt een richtafstand 0 meter. Uit het akoestisch onderzoek (bijlage 4) blijkt dat de supermarkt en de bakkerij niet resulteren in een aantasting van het woon- leefklimaat van omwonenden.

Parkeerterrein

Op basis van de 'Staat van Bedrijven (SvB)', wordt een parkeerterrein aangemerkt als een milieucategorie 2 inrichting. In het 'gemengd gebied' geldt een richtafstand 10 meter. Deze richtafstand geldt enkel voor het aspect 'geluid'. Zoals uit paragraaf 5.1 en het bijbehorende akoestisch onderzoek (bijlage 4) blijkt, resulteert de voorgenomen ontwikkeling niet in een onevenredige aantasting van het woon- en leefklimaat van omwonenden.

5.5.3.3 Interne werking

Hierbij gaat het om de vraag of de nieuwe functies binnen het plangebied hinder ondervinden van bestaande functies in de omgeving. In het projectgebied worden milieugevoelige functies gerealiseerd, namelijk de appartementen.

Rondom het plangebied bevinden zich verschillende detailhandels- en centrumfuncties. Dergelijke functies worden aangemerkt als milieucategorie 1 en 2 functies. Hiervoor geldt in het 'gemengd gebied' een grootste richtafstand van 10 meter. Op de verbeelding bestemmingsplan wordt door middel van een aanduiding gewaarborgd waar de appartementen mogen worden gerealiseerd. De afstand van deze locatie tot aan de milieubelastende functies is groter dan 10 meter. De omliggende functies vormen geen belemmering voor de voorgenomen appartementen. Omgekeerd resulteren de appartementen niet in een belemmering voor de omliggende bedrijvigheid.

5.5.3.4 Functies in het plangebied onderling

Zoals in de VNG-publicatie is aangegeven kan, vanwege de bijzondere kenmerken van gebieden met enige vorm van functiemenging, niet worden gewerkt met een systematiek van richtafstanden en afstandsstappen: vanwege de zeer korte afstand tussen milieubelastende en milieugevoelige functies is een dergelijke systematiek niet geschikt voor functiemengingsgebieden. De 'Staat van Bedrijven (SvB) - functiemenging' bevat geen richtafstanden, maar categorieën A, B en C, die aangeven onder welke omstandigheden activiteiten inpasbaar zijn. De toelaatbaarheid van milieubelastende functies in gebieden met functiemenging wordt beoordeeld aan de hand van de volgende drie ruimtelijke relevante milieucategorieën:

Categorie A:

Activiteiten die zodanig weinig milieubelastend voor hun omgeving zijn, dat deze inpandig aan woningen kunnen worden uitgevoerd. De eisen uit het Bouwbesluit voor scheiding tussen wonen en bedrijven zijn daarbij toereikend.

Categorie B:

Activiteiten die in gemengd gebied kunnen worden uitgeoefend, echter met een zodanige milieubelasting voor hun omgeving dat zij bouwkundig afgescheiden van woningen en andere gevoelige functies dienen plaats te vinden.

Categorie C:

De activiteiten zoals genoemd onder B, waarbij vanwege de relatief grote verkeersaantrekkende werking een ontsluiting op de hoofdinfrastructuur.

In het plangebied worden zowel milieubelastende als milieugevoelige functies toegestaan, namelijk de bakker, de supermarkt en de woningen. Op basis van de 'Staat van Bedrijven (SvB) - functiemenging', wordt een supermarkt (en een bakker) aangemerkt als een categorie B inrichting. Deze functies dienen bouwkunding van de te realiseren woningen te worden afgescheiden.

Uit het akoestisch onderzoek, zoals behandeld in paragraaf 5.1 en opgenomen in bijlage 4, blijkt dat de supermarkt en de bakkerij het woon- en leefklimaat van de te realiseren woningen niet aantasten.

5.5.4 Conclusie

Het aspect milieuzonering vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van dit plan.

5.6 Ecologie

5.6.1 Algemeen

Bescherming in het kader van de natuur wet- en regelgeving is op te delen in gebieds- en soortenbescherming. Sinds 1 januari 2017 is het wettelijk kader ten aanzien van gebieds- en soortenbescherming vastgelegd in de Wet natuurbescherming. Bij gebiedsbescherming heeft men te maken met Natura 2000-gebieden en het Natuurnetwerk Nederland (voorheen EHS). Soortenbescherming gaat uit van de bescherming van dier- en plantensoorten.

5.6.2 Gebiedsbescherming
5.6.2.1 Natura 2000-gebieden

Natura 2000 is een samenhangend netwerk van natuurgebieden in Europa. Natura 2000 bestaat uit gebieden die zijn aangewezen in het kader van de Europese Vogelrichtlijn (79/409/EEG) en gebieden die zijn aangemeld op grond van de Europese Habitatrichtlijn (92/43/EEG). Deze gebieden worden in Nederland op grond van de Wet natuurbescherming beschermd.

Het plangebied is niet gelegen binnen Natura 2000-gebied. Het dichtstbijzijnde Natura 2000-gebied betreft de Lemselermaten en is gelegen op een afstand van circa 1 kilometer ten westen van het plangebied.

Effectbeoordeling

De voorgenomen ontwikkeling heeft mogelijk nadelige gevolgen op de instandhoudingsdoelstellingen van Natura 2000-gebieden. Er is daarom door BügelHajema een Aeriusberekening uitgevoerd (bijlage 7).

De berekening met Aerius geeft aan dat er een toename in depositie van stikstof is van maximaal 0,02 mol/ha/jaar op het Natura 2000-gebied Lemselermaten. Als de toename niet meer bedraagt dan 0,05 mol/ha/jaar is sprake van een aanvaardbare toename.

Gezien het vorenstaande wordt geconcludeerd dat er als gevolg van de voorgenomen ontwikkeling geen sprake is van significant negatieve effecten op de instandhoudingsdoelstellingen van Natura 2000-gebieden. Het aanvragen van een vergunning Wet natuurbescherming in het kader van Natura 2000 is niet noodzakelijk.

5.6.2.2 Natuurnetwerk Nederland

Het Natuurnetwerk Nederland (NNN) is de kern van het Nederlandse natuurbeleid (NNN). Het NNN is in provinciale structuurvisies uitgewerkt. In of in de directe nabijheid van het NNN geldt het 'nee, tenzij'-principe. In principe zijn er geen ontwikkelingen toegestaan als zij de wezenlijke kenmerken of waarden van het gebied aantasten.

Het plangebied is niet gelegen binnen het concreet begrensde NNN. De dichtstbijzijnde gronden van het NNN liggen op circa 1 kilometer van het plangebied. Gezien de afstand tot het NNN en de aard en omvang van de ontwikkeling wordt geconcludeerd dat er geen aantasting plaatsvindt van de wezenlijke kenmerken en waarden van het NNN.

5.6.3 Soortenbescherming

Bij ruimtelijke ontwikkelingen dient te worden getoetst of er sprake is van negatieve effecten op de aanwezige natuurwaarden. Als hiervan sprake is, moet ontheffing of vrijstelling worden gevraagd. Dor BügelHajema is een ecologische inventarisatie ter plaatse van het plangebied uitgevoerd. Het volledige rapport is opgenomen in bijlage 8 bij deze toelichting. Hierna wordt ingegaan op de bevindingen.

Met de sloop van de aanwezige bebouwing gaan mogelijk nestplaatsen van huismus of gierzwaluw verloren. Nesten van deze soorten zijn jaarrond beschermd, ook als deze tijdelijk niet in gebruik zijn. Ook gaan mogelijk verblijfplaatsen van vleermuizen verloren. Om na te gaan of daadwerkelijk nest- of verblijfplaatsen van deze soorten aanwezig zijn, is nader onderzoek nodig. Aan de hand van dit nader onderzoek kan bepaald worden of het aanvragen van een ontheffing van de Wnb noodzakelijk is voor huismussen, gierzwaluwen of vleermuizen.

De aanwezige coniferenhaag aan de zuidzijde van de parkeerplaats is waardevol als schuilplaats voor huismussen en zal ook in stand worden gehouden. Verder hebben zowel de huidige als de toekomstige inrichting van het plangebied een lage waarde als foerageergebied voor vogels, of als foerageergebied of vliegroute voor vleermuizen. Daarom zijn geen negatieve effecten op foerageergebied of vliegroutes te verwachten. Buiten het plangebied zijn op korte afstand foerageergebied of vliegroutes van betere kwaliteit aanwezig.

Indien werkzaamheden tijdens het broedseizoen worden uitgevoerd, kunnen in gebruik zijnde nesten van vogels (andere dan de jaarrond beschermde) in het plangebied en in de directe omgeving worden vernietigd of verstoord. Dit is bij wet verboden. Vernietiging en verstoring van in gebruik zijnde nestplaatsen kan voorkomen worden door bij de planning en uitvoering van de werkzaamheden rekening te houden met het broedseizoen. Een standaardperiode voor het broedseizoen is er niet; van belang is of een broedgeval aanwezig is, ongeacht de periode. Voor de meeste vogels geldt dat het broedseizoen ongeveer van 15 maart tot 15 juli duurt. Door de beplanting en bebouwing die moet wijken weg te halen vóór het broedseizoen kan verstoring van broedplaatsen in dit geval goed worden voorkomen.

Als gevolg van de werkzaamheden kunnen tot slot verblijfplaatsen van enkele algemene amfibieën- en zoogdiersoorten worden vernietigd en verstoord. Ook kunnen hierbij enkele exemplaren worden gedood. De te verwachten beschermde soorten worden niet in hun voortbestaan bedreigd en vallen in de vrijstellingsregeling bij ruimtelijke ontwikkelingen van de provincie Overijssel. Voor deze soorten hoeft geen ontheffing te worden aangevraagd. Wel geldt voor deze soorten de zorgplicht van de Wet natuurbescherming.

5.6.4 Conclusie

Uit de ecologische inventarisatie is naar voren gekomen dat een aanvullend onderzoek naar huismus, gierzwaluw en vleermuizen in het kader van de Wnb nodig is. Aan de hand van het nader onderzoek kan bepaald worden of het aanvragen van een ontheffing van de Wnb nodig is en onder welke voorwaarden deze verkregen kan worden.

Het nader onderzoek wordt uitgevoerd en voor vaststelling van voorliggend bestemmingsplan, aan het bestemmingsplan toegevoegd.

In verband met de soortbescherming van de Wnb is het verder nodig om bij de planning van de werkzaamheden rekening te houden met het broedseizoen van vogels.

Gebiedsbescherming vormt geen belemmering voor de voorgenomen ontwikkeling.

5.7 Archeologie en cultuurhistorie

5.7.1 Archeologie
5.7.1.1 Algemeen

Initiatiefnemers hebben op basis van de Erfgoedwet een archeologische zorgplicht bij projecten waarbij de bodem wordt verstoord. Hiervoor is onderzoek noodzakelijk: het archeologisch vooronderzoek. Als blijkt dat in het plangebied behoudenswaardige archeologische vindplaatsen aanwezig zijn, dan kan de initiatiefnemer verplicht worden hiermee rekening te houden. Dit kan leiden tot een aanpassing van de plannen, waardoor de vindplaatsen behouden blijven, of tot een archeologische opgraving en publicatie van de resultaten.

In 2011 is ter plaatse van het plangebied door Oranjewoud een bureauonderzoek en inventariserend veldonderzoek uitgevoerd. Het volledige onderzoek is opgenomen in bijlage 9. Hierna wordt ingegaan op de resultaten van het onderzoek

5.7.1.2 Situatie plangebied

Uit het bureauonderzoek is gebleken dat het plangebied zich bevindt in het centrum van Weerselo. De omgeving van het plangebied ligt aan de westzijde van de noord-zuid georiënteerde stuwwal Oldenzaal-Enschede en betreft keileem bedekt met dekzand. Binnen het plangebied worden resten verwacht uit het laat-paleolithicum tot en met de nieuwe tijd. Een inventariserend veldonderzoek door middel van boringen, verkennende fase, is uitgevoerd om de verwachting uit het bureauonderzoek te toetsen.

Uit het inventariserend veldonderzoek, verkennende fase, is gebleken dat het plangebied grotendeels is verstoord. De bodem bestaat uit een 0,45 tot 1,35 m dikke verstoorde zandlaag (met recent baksteenpuin en soms glas) op een C-horizont bestaande uit zeer fijn zand. In de boringen in het oostelijk deel (boringen 3 t/m 6) is een ophogingspakket van circa 1,2 m dikte aanwezig in een restant van een beekdalletje . In het westelijk deel van het plangebied ligt een dekzandkop of -rug, waar de bodem tot circa 0,75 cm - mv is verstoord. Er werden geen archeologische indicatoren in de boringen aangetroffen.

Op grond van de ophoging en/of verstoring binnen het plangebied wordt hier geen vervolgonderzoek aanbevolen en wordt geadviseerd om het gehele plangebied vrij te geven wat betreft archeologie.

5.7.2 Cultuurhistorie
5.7.2.1 Algemeen

Onder cultuurhistorische waarden worden alle structuren, elementen en gebieden bedoeld die cultuurhistorisch van belang zijn. Zij vertellen iets over de ontstaansgeschiedenis van het Nederlandse cultuurlandschap. Vaak is er een sterke relatie tussen aardkundige aspecten en cultuurhistorische aspecten.

In de Bro is in artikel 3.1.6, vijfde lid, onderdeel a opgenomen dat een bestemmingsplan/wijzigingsplan “een beschrijving van de wijze waarop met de in het gebied aanwezige cultuurhistorische waarden en in de grond aanwezige of te verwachten monumenten rekening is gehouden” dient te bevatten.

5.7.2.2 Situatie plangebied

Er bevinden zich, op basis van de Cultuurhistorische Waardenkaart van de provincie Overijssel, in het plangebied zelf en de directe omgeving geen rijks- danwel gemeentelijke monumenten of andere cultuurhistorische waarden. Daardoor wordt gesteld dat cultuurhistorie geen belemmering vormt voor onderliggend plan.

5.7.3 Conclusie

Geconcludeerd wordt er geen nader archeologisch onderzoek nodig is. Tevens is geen sprake van negatieve effecten op de cultuurhistorische waarden.

5.8 Besluit milieueffectrapportage

5.8.1 Algemeen

De milieueffectrapportage is een wettelijk instrument met als doel het aspect milieu een volwaardige plaats in deze integrale afweging te geven. Een bestemmingsplan kan op drie manieren met milieueffectrapportage in aanraking komen:

  • Op basis van artikel 7.2a, lid 1 Wm (als wettelijk plan);

Er ontstaat een m.e.r.-plicht wanneer er een passende beoordeling op basis van art. 2.8, lid 1 Wet natuurbescherming nodig is.

  • Op basis van Besluit milieueffectrapportage (bestemmingsplan in kolom 3);

Er ontstaat een m.e.r.-plicht voor die activiteiten en gevallen uit de onderdelen C en D van de bijlage van dit besluit waar het bestemmingsplan genoemd is in kolom 3 (plannen).

  • Op basis van Besluit milieueffectrapportage (bestemmingsplan in kolom 4);

Er ontstaat een m.e.r.-(beoordelings)plicht voor die activiteiten en gevallen uit de onderdelen C en D van de bijlage van dit besluit waar het bestemmingsplan genoemd is in kolom 4 (besluiten).

In het Besluit m.e.r. neemt het bestemmingsplan een bijzondere positie in, want het kan namelijk tegelijkertijd opgenomen zijn in zowel kolom 3 als in kolom 4 van het Besluit m.e.r.. Of het bestemmingsplan in deze gevallen voldoet aan de definitie van het plan uit kolom 3 of aan de definitie van het besluit uit kolom 4 is afhankelijk van de wijze waarop de activiteit in het bestemmingsplan wordt bestemd. Als voor de activiteit eerst één of meerdere uitwerkings- of wijzigingsplannen moeten worden vastgesteld dan is sprake van 'kaderstellend voor' en voldoet het bestemmingsplan aan de definitie van het plan. Is de activiteit geheel of gedeeltelijk als eindbestemming opgenomen voldoet het aan de definitie van het besluit.

Een belangrijk element in het Besluit m.e.r., is het (in feite) indicatief maken van de gevalsdefinities (de drempelwaarden in kolom 2 in de D-lijst). Dit betekent dat het bevoegd gezag meer moet doen dan onder de oude regelgeving. Kon vroeger worden volstaan met de mededeling in het besluit dat de omvang van de activiteit onder de drempelwaarde lag en dus geen m.e.r. (beoordeling) noodzakelijk was, onder de nu geldende regeling moet een motivering worden gegeven. Voor deze toets wordt de term vormvrije m.e.r.-beoordeling gehanteerd.

Het Besluit milieueffectrapportage (hierna: Besluit m.e.r.) is gewijzigd. De wijziging is het gevolg van de implementatie van Richtlijn 2014/52/EU die ziet op het wijzigen van Richtlijn 2011/92/EU. Dit is de richtlijn die ziet op projecten (kolom 4). De wijzigingsrichtlijn is voor het overgrote deel geïmplementeerd in de Wet milieubeheer. Het gewijzigde Besluit m.e.r. is (op één onderdeel na) in werking getreden op 7 juli 2017, maar geldt vanaf 16 mei 2017 voor alle lopende vergunningaanvragen en bestemmingsplannen waarover nog geen besluit is genomen. Eén van de belangrijkste gevolgen van de wijziging van het Besluit m.e.r. is dat een vormvrije m.e.r.beoordeling moet worden aangevraagd door middel van een aanmeldnotitie. Dit is geregeld in artikel 2 lid 5 Besluit m.e.r.

5.8.2 Situatie plangebied

Het bestemmingsplan biedt een juridische-planologische regeling voor de plannen. De activiteit die mogelijk wordt gemaakt, valt onder onderdeel D 11.2 van de bijlage bij het Besluit milieueffectrapportage. Onderdeel D 11.2 betreft: 'aanleg, wijziging of uitbreiding van een stedelijk ontwikkelingsproject met inbegrip van de bouw van winkelcentra of parkeerterreinen'. De drempelwaarden van de betreffende categorie worden niet overschreden of zijn niet van toepassing (oppervlakte van 100 ha of meer, 2.000 of meer woningen en bedrijfsvloeroppervlakte van 200.000 m² of meer). Dit betekent dat een vormvrije m.e.r.-beoordeling moet worden uitgevoerd.

In de "Aanmeldnotitie vormvrije m.e.r.-beoordeling supermarkt Bisschopstraat 39 Weerselo" worden de gevolgen van de voorgenomen activiteit (realisatie nieuwe supermarkt, bakkerij en twee appartementen) voor het milieu beschreven. Hierna wordt de conclusie uit de aanmeldnotitie weergegeven. Voor een nadere toelichting hierop wordt verwezen naar de aanmeldnotitie welke als bijlage 10 bij deze toelichting is opgenomen.

5.8.3 Conclusie

Het project is in zekere zin onomkeerbaar, maar in vergelijking met de drempelwaarde van een stedelijk ontwikkelingsproject van een relatief geringe omvang. Wanneer er geen 'belangrijke nadelige gevolgen' zijn voor het milieu is het conform de wetgeving en de vigerende praktijk niet nodig om een volledige m.e.r.-procedure te doorlopen.Uit de uitgevoerde analyse blijkt dat er geen relevante effecten zijn die het doorlopen van de m.e.r.-procedure zinvol maken. Om bovenstaande reden is het doorlopen van een m.e.r.-procedure niet noodzakelijk.

5.8.4 Beoordelingsbesluit

Op 24 april 2018 heeft de raad van de gemeente Dinkelland besloten dat op grond van artikel 7.17 van de Wet milieubeheer, op basis van de "Aanmeldnotitie vormvrije m.e.r.- beoordeling supermarkt Bisschopstraat 39 te Weerselo", voor de herontwikkeling van de locatie Bisschopstraat 39 te Weerselo geen m.e.r.-procedure doorlopen hoeft te worden. Het betreffende besluit is als bijlage 11 bij deze toelichting opgenomen.

Hoofdstuk 6 Wateraspecten

6.1 Vigerende beleid

6.1.1 Europees beleid

De Europese Kaderrichtlijn Water (2000/60/EG) is op 22 december 2000 in werking getreden en is bedoeld om in alle Europese wateren de waterkwaliteit chemisch en ecologisch verder te verbeteren. De Kaderrichtlijn Water omvat regelgeving ter bescherming van het binnenlandse oppervlaktewater, overgangswateren (waaronder estuaria worden verstaan), kustwateren en grondwater. Streefdatum voor het bereiken van gewenste waterkwaliteit is 2015. Eventueel kan er, mits goed onderbouwd, uitstel (derogatie) verleend worden tot uiteindelijk 2027. Voor het uitwerken van de doelstellingen worden er op (deel)stroomgebied plannen opgesteld. In deze (deel)stroomgebiedbeheersplannen staan de ambities en maatregelen beschreven voor de verschillende (deel)stroomgebieden. Voornamelijk de ecologische ambities worden op het niveau van de deelstroomgebieden bepaald.

6.1.2 Rijksbeleid

Het Rijksbeleid op het gebied van het waterbeheer is vastgelegd in het Nationaal Waterplan (NWP) 2016-2021 (vastgesteld 17 december 2015). Het plan geeft op hoofdlijnen de ambities weer van het Rijk ten aanzien van het nationale waterbeleid en het daaraan gerelateerde ruimtelijke beleid. De belangrijkste ambities richten zich op waterveiligheid, zoetwater en waterkwaliteit. Maar ook de Deltabeslissingen en enkele waterafhankelijke thema's als natuur en duurzame energie hebben in het plan een plek gekregen. De doorwerking van de beleidsambities/uitgangspunten naar lagere overheden is geregeld in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (2012), het Bestuursakkoord Water (2011) en de Waterwet (2009).

6.1.3 Provinciaal beleid

In de Omgevingsvisie Overijssel wordt ruim aandacht besteed aan de wateraspecten. De ambities zijn, naast de uitvoering van de Kaderrichtlijn Water, gericht op de verbetering van de kwaliteit van de kleinere wateren, de veiligheid, de grondwaterbescherming, bestrijding van wateroverlast, de kwantiteit en kwaliteit van grond- en oppervlakte water en waterbeleving zowel in de groene ruimte als stedelijk gebied.

6.1.4 Waterschap Vechtstromen

Door de invoering van de Kaderrichtlijn Water is Nederland verdeeld in vijf deelstroomgebieden. Het deelstroomgebied Rijn-Oost wordt beheerd door de waterschappen Rijn en IJssel, Vechtstromen, Vallei en Veluwe, Drents Overijsselse Delta, en Zuiderzeeland. Om te voldoen aan de eisen van de Kaderrichtlijn Water hebben deze waterschappen een Waterbeheerplan opgesteld.

Het algemeen bestuur van het waterschap Vechtstromen heeft in de vergadering van 7 oktober 2015 het 'Waterbeheerplan 2016-2021' vastgesteld.

In het Waterbeheerplan is aangegeven hoe het waterschap zijn taken de komende jaren (2016 tot 2021) wil uitvoeren. In het plan zijn doelen en maatregelen gesteld voor de thema's waterveiligheid, voldoende water, schoon water en het zuiveren van afvalwater. Deze zijn gericht op het:

  • voorkomen of beperken van overstromingen, wateroverlast en droogte;
  • beschermen en verbeteren van de kwaliteit van het oppervlaktewater en grondwater en het zorgen voor een goed functionerend regionaal watersysteem.
  • het effectief en efficiënt behandelen van afvalwater in de afvalwaterzuiveringsinstallaties.

6.2 Waterparagraaf

6.2.1 Watertoets

Zoals in voorgaande paragrafen uiteen is gezet, wordt in het moderne waterbeheer (waterbeheer 21e eeuw) gestreefd naar duurzame, veerkrachtige watersystemen met minimale risico's op wateroverlast of watertekorten. Belangrijk instrument hierbij is de watertoets, die sinds 1 november 2003 in ruimtelijke plannen is verankerd. In de toelichting op ruimtelijke plannen dient een waterparagraaf te worden opgenomen. Hierin wordt verslag gedaan van de wijze waarop rekening is gehouden met de gevolgen van het plan voor de waterhuishoudkundige situatie (watertoets).

Het doel van de watertoets is te garanderen dat waterhuishoudkundige doelstellingen expliciet en op een evenwichtige wijze in het plan worden afgewogen. Deze waterhuishoudkundige doelstellingen betreffen zowel de waterkwantiteit (veiligheid, wateroverlast, tegengaan verdroging) als de waterkwaliteit (riolering, omgang met hemelwater, lozingen op oppervlaktewater).

6.2.2 Watertoetsproces

Via de Digitale Watertoets is Waterschap Vechtstromen van de ontwikkeling op de hoogte gebracht. Uit de Watertoets kwam naar voren dat de korte procedure kan worden gevolgd. Dit betekent dat in de toelichting van het bestemmingsplan de standaard waterparagraaf dient te worden opgenomen. De standaard waterparagraaf is opgenomen in bijlage 12 bij deze toelichting. Hierna wordt ingegaan op de wateraspecten.

Het plan loopt geen verhoogd risico op wateroverlast als gevolg van overstromingen. Het plan heeft geen schadelijke gevolgen voor de waterkwaliteit en ecologie. In het verleden is er in of rondom het plangebied geen wateroverlast of grondwateroverlast geconstateerd. De toename van het verharde oppervlak is minder dan 1.500m² (het verhard oppervlak neemt namelijk niet toe). Het plangebied bevindt zich niet binnen een beschermingszone of herinrichtingszone langs een waterloop, primair watergebied, invloedszone zuiveringstechnisch werk of een retentiecompensatiegebied.

Op de voorgenoemde wijze worden belangrijke negatieve milieugevolgen op de waterhuishouding in de omgeving van het projectgebied voorkomen.

De watertoets is uitgevoerd op basis van het concept-ontwerp. Als het definitieve ontwerp klaar is zal de watertoets eventueel moeten worden aangepast.

Hoofdstuk 7 Juridische aspecten en planverantwoording

7.1 Inleiding

In de voorgaande hoofdstukken is ingegaan op het plangebied, het relevante beleid en de milieu- en omgevingsaspecten. De informatie uit deze hoofdstukken is gebruikt om keuzes te maken bij het maken van het juridische deel van het bestemmingsplan: de verbeelding en de regels. In dit hoofdstuk wordt dieper ingegaan op de opzet van dit juridische deel. Daarnaast wordt een verantwoording gegeven van de gemaakte keuzes op de verbeelding en in de regels. Dat betekent dat er wordt aangegeven waarom een bepaalde functie ergens is toegestaan en waarom bepaalde bebouwing daar acceptabel is.

7.2 Opzet van de regels

7.2.1 Algemeen

In de Wet ruimtelijke ordening (Wro) die op 1 juli 2008 in werking is getreden, is de verplichting opgenomen om ruimtelijke plannen en besluiten digitaal vast te stellen. De digitaliseringsverplichting geldt vanaf 1 januari 2010. In de ministeriële Regeling standaarden ruimtelijke ordening is vastgelegd dat de Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen (SVBP) de norm is voor de vergelijkbaarheid van bestemmingsplannen. Naast de SVBP zijn ook het Informatiemodel Ruimtelijke Ordening en de Standaard Toegankelijkheid Ruimtelijke Instrumenten normerend bij het vastleggen en beschikbaar stellen van bestemmingsplannen.

De SVBP geeft normen voor de opbouw van de planregels en voor de digitale verbeelding van het bestemmingsplan. Dit bestemmingsplan is opgesteld conform de normen van de SVBP2012.

Het juridisch bindend gedeelte van het bestemmingsplan bestaat uit planregels en bijbehorende verbeelding waarop de bestemmingen zijn aangegeven. Deze verbeelding kan zowel digitaal als analoog worden verbeeld. De verbeelding en de planregels dienen in samenhang te worden bekeken.

De regels zijn onderverdeeld in vier hoofdstukken:

7.2.2 Inleidende regels

Hoofdstuk 1 bevat de inleidende regels. Deze regels gelden voor het gehele plangebied en bevatten:

In dit artikel zijn definities van de in de regels gebruikte begrippen opgenomen. Hiermee is een eenduidige interpretatie van deze begrippen vastgelegd.

Dit artikel geeft onder meer bepalingen waar mag worden gebouwd en hoe voorkomende eisen betreffende de maatvoering begrepen moeten worden.

7.2.3 Bestemmingsregels

Hoofdstuk 2 van de regels bevat de juridische vertaling van de in het plangebied voorkomende bestemmingen. De regels zijn onderverdeeld in o.a.:

  • Bestemmingsomschrijving: omschrijving van de activiteiten die zijn toegestaan;
  • Bouwregels: eisen waaraan de bebouwing moet voldoen (goot- en bebouwingshoogte, etc.);
  • Nadere eisen: met het oog op het voorkomen van onevenredig aantasting van bepaalde aspecten kunnen burgemeester en wethouders nadere eisen stellen aan de ondergeschikte punten;
  • Specifieke gebruiksregels: omschrijving van wat in ieder geval onder strijdig gebruik wordt gerekend;
  • Afwijkingen van de gebruiks- en bouwregels: onder welke voorwaarde mag afgeweken worden van de aangegeven bestemmingen en bouwregels.

7.2.4 Algemene regels

Hoofdstuk 3 bevat de algemene regels. Deze regels gelden voor het gehele plangebied. Dit hoofdstuk is opgebouwd uit:

Deze regel is opgenomen om een ongewenste verdichting van de bebouwing te voorkomen. Deze verdichting kan zich voornamelijk voordoen, indien een perceel of een gedeelte daarvan, meer dan één keer betrokken wordt bij de berekening van een maximaal bebouwingspercentage.

In de algemene bouwregels is opgenomen dat bepaalde ondergeschikte bouwonderdelen de bouw c.q. bestemmingsgrenzen met 1,00 meter mag overschrijden.

In dit artikel worden de algemene gebruiksregels beschreven. Deze gaat uit van de gedachte dat het gebruik uitsluitend mag plaatsvinden in overeenstemming met de bestemming. Dit brengt met zich mee dat de bestemmingsomschrijving van de te onderscheiden bestemming helder en duidelijk moet zijn.

In dit artikel worden de algemene afwijkingsregels beschreven. Deze regels maken het mogelijk om op ondergeschikte punten van de regels in het bestemmingsplan af te wijken.

In dit artikel zijn de eisen ten aanzien van parkeren opgenomen.

7.2.5 Overgangs- en slotregels

In hoofdstuk 4 van de regels staan de overgangs- en slotregels. In de overgangsregels is aangegeven wat de juridische consequenties zijn van bestaande situaties die in strijd zijn met dit bestemmingsplan. In de slotregel wordt aangegeven hoe het bestemmingsplan wordt genoemd.

7.3 Verantwoording van de regels

Kenmerk van de Nederlandse ruimtelijke ordeningsregelgeving is dat er uitgegaan wordt van toelatingsplanologie. Een bestemmingsplan geeft aan welke functies waar zijn toegestaan en welke bebouwing mag worden opgericht. Bij het opstellen van dit bestemmingsplan zijn keuzes gemaakt over welke functies waar worden mogelijk gemaakt en is gekeken welke bebouwing stedenbouwkundig toegestaan kan worden.

Het is noodzakelijk dat het bestemmingsplan een compleet inzicht biedt in de bouw- en gebruiksmogelijkheden binnen het betreffende plangebied. Het bestemmingsplan is het juridische toetsingskader dat bindend is voor de burger en overheid en geeft aan wat de gewenste planologische situatie voor het plangebied is.

In deze paragraaf worden de gemaakte keuzes nader onderbouwd. Hierbij zullen de bestemmingen in dezelfde volgorde als in de regels worden behandeld.

7.3.1 Detailhandel

Om binnen het plangebied de supermarkt, bakkerij en de woningen mogelijk te maken, is het plangebied voorzien van de bestemming 'Detailhandel' (Artikel 3).

Binnen deze bestemming is detailhandel, waaronder een supermarkt uitsluitend op de eerste bouwlaag toegestaan. Het bruto-vloeroppervlak ten behoeve van detailhandel (waaronder een supermarkt) mag ten hoogste 1.700 m² bedragen.

Binnen deze bestemming zijn uitsluitend ter plaatse van de aanduiding "wonen", twee woningen op de tweede en/of hogere bouwlaag toegestaan. Het laden en lossen ten behoeve van een supermarkt mag enkel plaatsvinden ter plaatse van de aanduiding "laad- en losplaats" en een parkeerterrein mag enkel ter plaatse van de aanduiding "parkeerterrein" worden gerealiseerd. Ondergeschikt aan de toegestane functies is tevens horeca toegestaan tot een oppervlak van maximaal 50 m². Hiermee wordt het planologisch mogelijk dat ter plaatse van de bakkerij een deel van de ruimte wordt gebruikt voor het nuttigen van voedingswaren.

In de bouwregels is bepaald dat gebouwen enkel binnen een bouwvlak mogen worden gebouwd. Buiten het bouwvlak zijn gebouwen ten behoeve van het stallen van fietsen, winkelwagens en daarmee gelijk te stellen voorzieningen toegestaan, met een maximum oppervlak van 50 m². Op de verbeelding is door middel van aanduidingen aangegeven hoeveel de goot- en bouwhoogte maximaal mag bedragen.

Ter plaatse van de aanduiding "wonen" is in de bouwregels opgenomen dat ter plaatse van de "specifieke bouwaanduiding - dove gevel" de gevels ter hoogte van de woningen dienen te worden uitgevoerd als dove gevel. Hier mag van worden afgeweken indien door middel van akoestisch onderzoek is aangetoond dat de noodzaak voor een dove gevel niet (meer) aanwezig is.

7.3.2 Verkeer

Gronden met de bestemming 'Verkeer' (Artikel 4) zijn onder andere bestemd voor wegen, straten, paden, parkeervoorzieningen en straatmeubilair. Binnen deze bestemming mogen geen gebouwen worden gebouwd. Voor bouwwerken, geen gebouwen zijnde gelden specifieke maatvoeringen.

7.3.3 Leiding - Water

Deze dubbelbestemming is bedoeld voor het planologisch beschermen van een watertransportleiding. In deze dubbelbestemming zijn voorwaarden opgenomen ten aanzien van het bouwen en het uitvoeren van werken en/of werkzaamheden.

Hoofdstuk 8 Economische uitvoerbaarheid

Artikel 6.12 van de Wet ruimtelijke ordening stelt dat de gemeenteraad gelijktijdig met de vaststelling van het bestemmingsplan moet besluiten om al dan niet een exploitatieplan vast te stellen. Hoofdregel is dat een exploitatieplan moet worden vastgesteld bij elk bestemmingsplan. Er zijn echter uitzonderingen. Het is mogelijk dat de raad verklaart dat met betrekking tot een bestemmingsplan geen exploitatieplan wordt vastgesteld indien het verhaal van kosten van de grondexploitatie anderszins is verzekerd of het stellen van nadere eisen en regels niet noodzakelijk is.

In het voorliggende geval wordt een anterieure overeenkomst gesloten tussen initiatiefneemster en de gemeente. Hierin wordt tevens het risico van planschade opgenomen, zodat het kostenverhaal voor de gemeente volledig is verzekerd. Dit brengt met zich mee dat vaststelling van een exploitatieplan achterwege kan blijven.

Hoofdstuk 9 Inspraak, vooroverleg en zienswijzen

9.1 Vooroverleg

9.1.1 Het rijk

In het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) zijn de nationale belangen die juridische borging vereisen opgenomen. Het Barro is gericht op doorwerking van nationale belangen in gemeentelijke bestemmingsplannen. Geoordeeld wordt dat dit bestemmingsplan geen nationale belangen schaadt. Daarom is afgezien van het voeren van vooroverleg met het Rijk.

9.1.2 Provincie Overijssel

In de 'Uitzonderingslijst vooroverleg ruimtelijke plannen' is bepaald voor plannen met minder dan 7 woningen en plannen voor reguliere detailhandel met bijbehorende voorzieningen binnen of direct aansluitend aan bestaande kernwinkelgebied geen vooroverleg noodzakelijk is. De ontwikkeling die dit bestemmingsplan mogelijk maakt voorziet in maximaal twee appartementen en vindt plaats in het kernwinkelgebied van Weerselo. Gelet hierop is vooroverleg met de provincie niet noodzakelijk.

9.1.3 Waterschap Vechtstromen

De watertoets heeft plaats gevonden op de website www.dewatertoets.nl. Deze toets resulteerde in een positief wateradvies van het waterschap Vechtstromen. Daarom wordt verwezen naar de watertoetsprocedure opgenomen in subparagraaf 6.2.2.

9.2 Inspraak

Conform de gemeentelijke inspraakverordening kan het bestuursorgaan zelf besluiten of inspraak wordt verleend bij de voorbereiding van gemeentelijk beleid. In voorliggend geval wordt geen voorontwerpbestemmingsplan ter inzage gelegd.

9.2.1 Communicatie omwonenden

In het kader van de herontwikkeling van de supermarkt vonden Plus Tijhuis, de Plus-organisatie en ontwikkelaar het noodzakelijk om omwonenden te informeren omtrent de voorgenomen ontwikkeling.

Plus Tijhuis heeft, verdeeld over een aantal dagen, afspraken gemaakt met de direct omwonenden. Tijdens deze overleggen zijn de ontwerptekeningen gepresenteerd. Er is daarbij ingezoomd op de verschuiving van het bouwblok, de verplaatsing van het laden en lossen en de hoogte van het gebouw. Tevens is medegedeeld dat er een flink aantal parkeerplaatsen is toegevoegd ten opzichte van de huidige parkeersituatie. De reacties van de omwonenden op de voorgenomen plannen waren veelal positief.

Daarnaast is door Plus Tijhuis het initiatief genomen om een inloopavond te organiseren waarbij belangstellenden kennis konden nemen van de plannen. Tijdens deze inloopavond zijn er door belangstellenden diverse vragen gesteld aan de initiatiefnemer en medewerkers van de gemeente. Ook deze avond is als positief ervaren door belangstellenden en initiatiefneemster.

9.3 Zienswijzen

Het ontwerpbestemmingsplan heeft van 29 juni 2018 tot en met 9 augustus 2018 ter inzage gelegen. Er zijn in deze periode geen zienswijzen ingediend.