direct naar inhoud van 5.4 Milieu
Plan: Schiltstraat 12
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.1774.OMSBPMUSEUMTS-0401

5.4 Milieu

5.4.1 Geluid

Wegverkeerslawaai
In een bestemmingsplan dient rekening te worden gehouden met geluidhinder. Op grond van de Wet geluidhinder (Wgh) hebben alle wegen een geluidszone waarbinnen in principe akoestisch onderzoek moet worden verricht. Een uitzondering hierop zijn wegen waarop een maximumsnelheid van 30 km/u geldt óf wegen die op grond van een vastgestelde geluidsniveaukaart een dermate lage intensiteit hebben dat de voorkeursgrenswaarde op minder dan 10 meter uit de as van de meest nabijgelegen rijstrook ligt.

Op alle wegen rondom onderhavig plangebied is een 30 km/u-regime van toepassing. De gemeente streeft naar een autoluwe of -vrije binnenstad. Hierdoor zullen de beperkingen vanwege wegverkeerslawaai in het centrum geringer zijn. Deze wegen hebben geen wettelijke geluidszone, dus zijn er geen beperkingen aanwezig voor het wegverkeerslawaai.

Overig lawaai
Uit het milieuzoneringsonderzoek (zie paragraaf 5.4.2) is gebleken dat het lawaai van de te realiseren horeca bijzondere aandacht verdient en daarom is dit in oktober 2009 door Lycens Milieu & Ruimte B.V. met een akoestisch onderzoek nader onderzocht. Zie ook Bijlage 8.

De kenmerken van een brasserie zijn overdag rustige achtergrondmuziek tot ca 70 dBA en later in de avond/nacht luidere muziek tot 85 - 90 dBA (kenmerk voor een café/bar, drukke bar). Er wordt in dit onderzoek van uitgegaan dat muzikale activiteiten tot na 23.00 uur plaatsvinden, zodat de nachtperiode voor de beoordeling maatgevend is. De geluidoverdracht tussen de brasserie en de inpandige bovenwoning vindt daarbij plaats door middel van:

  • 1. Het omloopgeluid via de gevels (ramen/deur café en woning);
  • 2. De zogenaamd flankerende geluidoverdracht via de gebouwconstructie;
  • 3. De directe geluidoverdracht tussen de brasserie en de inpandige bovenwoning.

Wanneer de gevels van de brasserie voldoende zijn geïsoleerd is de directe en flankerende geluidoverdracht maatgevend. Hiermee dient voldoende rekening te worden gehouden in het ontwerp en bij het gebruik van het gebouw.

Indien de juiste maatregelen worden toegepast dan is met toepassing van de gebruikte aannames een maximaal muziekgeluidniveau mogelijk van 87 dBA in de nachtperiode (na 23 uur). Uitgangspunt daarbij is dat de geluidsisolatie gelijk is aan het geluidsniveau -/- 15 dBA.

Op basis van het onderzoeksrapport kan geconcludeerd worden dat, indien de juiste maatregelen worden getroffen en men zich houdt aan de bepalingen van het Activiteitenbesluit, er in dit plan voldoende rekening is gehouden met akoestisch gevoelige functies.

5.4.2 Bedrijven en milieuzonering

Bij alle plannen dient sprake te zijn van een 'goede ruimtelijke ordening', zoals bepaald in artikel 3.1 van de Wet ruimtelijke ordening. Een goede ruimtelijke ordening houdt ook het voorkomen van voorzienbare hinder door milieubelastende activiteiten in. Functiescheiding en milieuzonering zijn hierbij leidende begrippen. De Vereniging van Nederlandse Gemeente (VNG) heeft een handreiking geschreven om duidelijkheid te geven in welke situaties deze begrippen dienen te worden toegepast en van welke afstanden dient te worden uitgegaan.

Nibag Milieu & Ruimte B.V. heeft in oktober 2009 een 'Quickscan externe veiligheid & milieuzonering' uitgevoerd, zie Bijlage 10. Daaruit blijkt dat er rond het plangebied sprake is van een zogenaamd 'gemengd gebied', waardoor de in de handreiking genoemde richtafstanden met één stap verlaagd kunnen worden.

In de directe omgeving van het plangebied bevinden zich horeca tot en met milieucategorie 1 en kleine detailhandel. De bijbehorende richtafstand voor gemengd gebied is 0 meter. In het plangebied worden ook bedrijven tot en met milieucategorie 1 toegestaan. De richtafstand daarvan is in gemengd gebied eveneens 0 meter.

Het is de bedoeling dat er in de brasserie ook af en toe live-muziek gespeeld kan worden. Dit is horeca tot en met categorie 2. De hierbij behorende richtafstand is bij gemengd gebied 10 meter, terwijl de werkelijke afstand tot de nieuw te bouwen appartementen boven de brasserie 0 meter is.

Middels akoestisch onderzoek (zie paragraaf 5.4.1) is nagegaan of en op welke manier de beide functies op een dergelijke korte afstand met elkaar te verenigen zijn. Met de nodige maatregelen, waaronder een zgn. doos-in-doos-constructie, blijkt het geluid zodanig af te perken dat dit mogelijk is.

Er vanuit gaande dat de maatregelen daadwerkelijk gerealiseerd worden en de exploitant zich houdt aan de regels van het Activiteitenbesluit kan geconcludeerd worden dat er binnen het plangebied geen functies gerealiseerd worden die een onacceptabele hoeveelheid hinder kunnen veroorzaken voor gevoelige functies binnen en buiten het plangebied. Eveneens kan geconcludeerd kan worden dat er geen functies in de omgeving van de te realiseren woningen aanwezig zijn die een onacceptabele hoeveelheid hinder veroorzaken.

5.4.3 Bodem

Nibag Milieu & Ruimte B.V. heeft voor de locatie een verkennend bodemonderzoek uitgevoerd (1000.9161, 5 november 2009, zie Bijlage 9). Op grond van de beschikbare gegevens (inventarisatie gegevens, zintuiglijke waarnemingen gedaan tijdens het veldwerk en de analyseresultaten) is het volgende geconcludeerd.

Op de locatie zijn in de bovengrond licht verhoogde gehalten aan zware metalen en PAK aangetoond. De aangetoonde gehalten overschrijden de achtergrondwaarde in geringe mate. De tussenwaarde wordt door geen van de parameters benaderd. Waarschijnlijk zijn de licht verhoogde gehalten aan zware metalen en PAK in de boven- en ondergrond toe te schrijven aan de historische activiteiten op de locatie en het voorkomen van puin in de bodem.

Ter plaatse van peilbuis Pb1 zijn in het grondwater chemisch-analytisch licht verhoogde concentraties aan zware metalen aangetoond. De aangetoonde concentratie overschrijdt de streefwaarde in geringe mate. De tussenwaarde wordt door geen van de parameters benaderd. Waarschijnlijk zijn de aangetoonde licht verhoogde concentraties toe te schrijven aan een licht verhoogde natuurlijke achtergrondconcentratie.

In het grondwater zijn tevens licht verhoogde concentraties aan totaal xylenen en naftaleen aangetoond. De aangetoonde concentraties overschrijden de streefwaarde in geringe mate. De tussenwaarde wordt door beide parameters niet benaderd. Uit het onderzoek is niet duidelijk geworden wat de oorzaak is van de aangetoonde lichte verhogingen.

Er is op basis van zintuigelijke waarnemingen geen asbest in de bodem aangetroffen.

Uit de resultaten van het verkennend bodemonderzoek kan worden geconcludeerd dat er milieuhygiënisch gezien geen belemmeringen zijn voor de geplande herinrichting van de onderzoekslocatie.

5.4.4 Externe veiligheid

De doelstelling van het exteme veiligheidsbeleid is het realiseren van een veilige woon- en leefomgeving door het beheersen van risico's van industriële activiteiten met opslag en transport van gevaarlijke stoffen. Het beleid is er op gericht te voorkomen dat er te dicht bij gevoelige bestemmingen activiteiten met gevaarlijke stoffen plaatsvinden.

Het extern veiligheidsbeleid richt zich op de risico's van activiteiten met gevaarlijke stoffen die voor de omgeving aanwezig zijn. Dit zijn:

  • het gebruik, de opslag en de productie van gevaarlijke stoffen (inrichtingen);
  • het transport van gevaarlijke stoffen (buisleidingen, waterwegen, wegen en spoorwegen);
  • het gebruik van luchthavens.

In het Vierde Nationaal Milieubeleidsplan heeft het kabinet de lijnen uitgezet voor de vernieuwing van het beleid inzake externe veiligheid. Het uiteindelijke beleidsdoel is de burger in zijn woon-, werk- of leefomgeving te beschermen door er voor te zorgen dat het persoonlijke risico veroorzaakt door activiteiten met gevaarlijke stoffen voldoende klein is. Tevens is het beleidsdoel erop gericht de kans op een ramp voldoende klein te houden.

Burgers mogen voor de veiligheid van hun woonomgeving rekenen op een minimum beschermingsniveau. De kans op een groot ongeluk met veel slachtoffers moet expliciet worden afgewogen en verantwoord. Daarbij spelen maatschappelijke baten van en de beschikbare alternatieven voor de desbetreffende activiteit een belangrijke rol.

Voor de bepaling van de risicogevoelige en risicovolle inrichtingen in en rond het plangebied is ondermeer gebruik gemaakt van de risicokaart van de provincie Overijssel en het gemeentelijk beleid ten aanzien van externe veiligheid.

Uit de door Nibag Milieu & Ruimte B.V. in oktober 2009 uitgevoerde 'Quickscan externe veiligheid & milieuzonering' (zie Bijlage 10) is gebleken dat er op het gebied van externe veiligheid geen sprake is van risico's waartegen maatregelen genomen moeten worden of waardoor het plan niet gerealiseerd kan worden.

In de omgeving van de voorgestane ontwikkeling zijn geen qua externe veiligheid relevante inrichtingen aanwezig. Het perceel valt buiten de plaatsgebonden risicocontouren van 10-6 per jaar en is bovendien niet gelegen in enig invloedsgebied van het groepsrisico.

Externe veiligheid vormt derhalve geen belemmering voor het onderhavige bestemmingsplan.

5.4.5 Luchtkwaliteit

Op grond van artikel 5.16 van de Wet milieubeheer en het daarop gebaseerde Besluit niet in betekenende mate bijdragen - NIBM - (luchtkwaliteitseisen) worden ruimtelijke besluiten die niet in betekenende mate bijdragen aan de concentraties in de buitenlucht van stoffen waarvoor bijlage 2 van de Wet milieubeheer een grenswaarde bevat, niet langer individueel getoetst aan die grenswaarden. Als gevolg daarvan kunnen tal van kleinere projecten doorgang vinden, ook in situaties waar nog niet aan de grenswaarden wordt voldaan. De effecten van deze projecten op de luchtkwaliteit worden verdisconteerd in de trendmatige ontwikkeling van de luchtkwaliteit, zoals beschreven in het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL).

Verder is per 16 januari 2009 het Besluit gevoelige bestemmingen in werking getreden. Met deze AmvB wordt de vestiging van zogeheten 'gevoelige bestemmingen' - zoals een school - in de nabijheid van provinciale en rijkswegen beperkt. Dit heeft consequenties voor de ruimtelijke ordening. Het Besluit gevoelige bestemmingen (luchtkwaliteitseisen) is gebaseerd op artikel 5.16a van de Wet milieubeheer (Wm), dat via een amendement van de Tweede Kamer in de Wm is opgenomen.

Het besluit is gericht op bescherming van mensen met een verhoogde gevoeligheid voor fijn stof (PM10) en stikstofdioxide (NO2), met name kinderen, ouderen en zieken en waarborgt dat deze mensen in specifieke (nieuwe) situaties niet worden geconfronteerd met een luchtkwaliteit die niet voldoet aan de grenswaarden. Daartoe voorziet het besluit in zones waarbinnen luchtkwaliteitonderzoek nodig is: 300 meter aan weerszijden van rijkswegen en 50 meter langs provinciale wegen, gemeten vanaf de rand van de weg.

In een Notitie Luchtkwaliteit is door Nibag Milieu & Ruimte B.V.op 29 oktober 2009 onderhavig plan getoetst aan:

  • artikel 5.16 van de Wet milieubeheer en het daarop gebaseerde Besluit niet in betekenende mate bijdragen NIBM (luchtkwaliteitseisen);
  • het Besluit gevoelige bestemmingen.

Zie Bijlage 11.

Met de toetsing is aangetoond dat het plan niet in strijd is met artikel 5.16 van de Wet milieubeheer en daaraan gekoppelde besluiten en amendementen. Vanuit het oogpunt van luchtkwaliteit zijn er derhalve geen belemmeringen voor de uitvoerbaarheid van het plan.