Plan: | Buitengebied, Akkerhuisweg (naast 1/1a) in Saasveld |
---|---|
Status: | vastgesteld |
Plantype: | bestemmingsplan |
IMRO-idn: | NL.IMRO.1774.BUIBPAKKERHUISW1-0401 |
Met het voorliggende bestemmingsplan verleent de gemeente Dinkelland medewerking aan de realisatie van een Rood voor Rood-woning op het perceel aan de noordzijde van het erf met het adres Akkerhuisweg (naast 1/1a) te Weerselo, kadastraal bekend gemeente Weerselo, sectie T, nummer 811. Dit plan draagt daarmee bij aan de ruimtelijke kwaliteit van het buitengebied van de gemeente Dinkelland.
Binnen het plangebied bevindt zich een voormalig agrarisch bedrijfsgebouw, dat in gebruik is/was voor de opslag van een loonbedrijf. Het bedrijfsgebouw is landschapontsierend en heeft geen agrarisch nut meer.
In 2007 is een deel van het gebouw tijdens een storm ingestort. Vanwege de aanwezigheid van asbest en de hierdoor ontstane gezondheidsrisico's voor de eigenaren en omwonenden is dit deel met spoed gesaneerd. Restanten van het ingestorte deel zijn nog aanwezig. Zie figuur 2.4 voor de situatie ter plaatse.
Met toepassing van de gemeentelijke Rood voor Rood-regeling werd het mogelijk dit landschapontsierende perceel om te vormen tot een goed in het landschap ingepast woonperceel. Tevens komen hiermee de bedrijfsactiviteiten te vervallen.
De woning kan niet worden gerealiseerd binnen het ter plaatse geldende bestemmingsplan, waardoor een partiële herziening noodzakelijk is. Het onderhavige bestemmingsplan voorziet hierin. De in september 2012 gesloten Rood voor Rood-overeenkomst vormt de basis voor de partiële herziening.
Het plangebied omvat het perceel kadastraal bekend gemeente Weerselo, sectie T, nummer 811, zoals op figuur 1.1 weergegeven.
Figuur 1.1: Bestaande situatie percelen Akkerhuisweg T810 (= nr. 1a) en T811 te Weerselo, met
rood omkaderd het plangebied
Het bestemmingsplan "Buitengebied, Akkerhuisweg (naast 1/1a) in Saasveld" is vervat in het GML- bestand NL.IMRO.1774.BUIBPAKKERHUISW1-0401 en bestaat uit de volgende stukken:
Het plangebied, zoals op figuur 1.1 is aangegeven, maakt deel uit van het vigerende bestemmingsplan 'Buitengebied 2010'. Dit bestemmingsplan is vastgesteld door de gemeenteraad op 18 februari 2010.
In dit bestemmingsplan heeft, zoals figuur 1.2 laat zien, het voormalig agrarische perceel Akkerhuisweg T810 (= nr. 1a) een woonbestemming (geel vlak) gekregen, terwijl het perceel Akkerhuisweg T811 de bestemming 'Bedrijf - Agrarisch loonbedrijf' (paars vlak) heeft.
De voor 'Bedrijf - Agrarisch loonbedrijf' aangewezen gronden zijn bestemd voor: bedrijfsgebouwen, waaronder overkappingen, ten behoeve van agrarisch loonbedrijven, al dan niet in combinatie met een grondgebonden agrarische bedrijfsvoering. Een bedrijfswoning is niet toegestaan.
Volgens bijlage 4 van de regels van het bestemmingsplan bevindt zich op het perceel 964 m2 bebouwing, is 1.109 m2 bebouwing bij recht toegestaan en 1.205 m2 middels een binnenplanse bestemmingsplanwijziging.
De bebouwing dient te voldoen aan de volgende maatvoeringseisen: goothoogte maximaal 6 meter en bouwhoogte maximaal 12 meter, dakhellingshoek minimaal 18o en maximaal 60o.
Figuur 1.2: Uitsnede verbeelding Bestemmingsplan Buitengebied, percelen Akkerhuisweg T810 (=
nr. 1a) en T811 (paars)
Na het inleidende hoofdstuk wordt in hoofdstuk 2 de huidige en beoogde situatie van het plangebied en omgeving beschreven. Vervolgens wordt in hoofdstuk 3 het ruimtelijk beleidskader van het Rijk, de provincie en de gemeente uiteengezet. Hoofdstuk 4 gaat over de omgevingsaspecten die voor dit plangebied relevant zijn. In hoofdstuk 5 wordt de uitvoerbaarheid van het plan beschreven. Ten slotte wordt een juridische toelichting gegeven op de regels van de diverse bestemmingen in hoofdstuk 6.
Het perceel naast de Akkerhuisweg 1/1a in Saasveld ligt in het buitengebied, circa 2 kilometer ten westen van Weerselo. 100 meter ten noorden staat een burgerwoning, ruim 100 meter ten zuidoosten bevindt zich een middelgroot agrarisch bedrijf (veehouderij). De Akkerhuisweg is een rustige doorgaande verharde weg. De Bornsestraat tussen Weerselo en Borne bevindt zich op ruim 500 meter afstand. Zie ook onderstaande luchtfoto.
Figuur 2.1: Luchtfoto met rood omcirkeld het plangebied
Op figuur 2.2 hieronder is te zien hoe Akkerhuisweg 1a en omgeving er in 1905 eruit zag. Sindsdien is het bebouwingsoppervlak beperkt toegenomen. De nu op het erf aanwezige oudere bebouwing (zie tweede afbeelding hieronder) heeft een karakteristieke uitstraling. In de omgeving is het gebied sinds 1905 grootschaliger geworden en zijn ook de laatste gronden ontgonnen. Ten noorden van het plangebied ligt een kleine rechtgetrokken beek (Middensloot), die in 1905 ter plaatse van het plangebied iets zuidelijker lijkt te hebben gelegen.
Figuur 2.2: Topografische militaire kaart van 1905, met geel omcirkeld het plangebied en voorzijde
erf Akkerhuisweg 1a
Het erf op het adres Akkerhuisweg 1a te Saasveld bestaat uit twee percelen:
Figuur 2.3: Bestaande situatie percelen Akkerhuisweg T810 (= nr. 1a) en T811 te Saasveld
Figuur 2.4: Beeld van het plangebied (voorzijde en achterzijde)
In het onderhavige plan gaat het om het perceel met nummer 811. Deze wordt hieronder nader beschreven.
De haaks op de weg staande schuur is eind vorige eeuw gebouwd en bestaat uit staal met hout-geraamte en daaraan bevestigd plaatwerk. Er worden onder meer landbouwmateriaal en -voertuigen en caravans in gestald. Het westelijke deel van de schuur is in 2007 door een storm ingestort. Door de aanwezigheid van asbest was hierdoor de veiligheid van de omgeving in het geding. Daarom is destijds besloten het asbest te saneren. Zie bijgevoegd asbestsaneringsrapport voor meer informatie. Onder andere de dakspanten van het ingestorte schuurdeel liggen nog ter plaatse, zodat dit schuurdeel eenvoudig herbouwd kan worden. Hier vindt nu onoverdekte stalling plaats. Onder het ingestorte deel van de schuur bevindt zich een mestkelder.
Aan de noordzijde van de schuur bevindt zich een erfontsluitingsweg. Tussen de Akkerhuisweg en de schuur bevindt zich een buitenopslag van diverse materialen.
Het plan bestaat uit de sloop van alle op het perceel aanwezige bebouwing en het verwijderen van bestrating en alle verdere materialen. Hiervoor in de plaats komt een woning met een bijgebouw. De bedoeling is dat hiermee de ruimtelijke kwaliteit van het geheel wordt verbeterd en om die reden is het plan om het perceel om te vormen tot een woonperceel voorgelegd aan de ervenconsulent van Het Oversticht, de instantie die de gemeente adviseert in dergelijke kwesties. De ervenconsulent heeft de volgende randvoorwaarden voorgesteld, welke zijn overgenomen door de gemeente:
Naar aanleiding van een ingediende reactie op het ontwerpbestemmingsplan is aanvullend nog de gemeentelijke monumentencommissie om advies gevraagd. In overleg tussen initiatiefnemers, de gemeente en de monumentencommissie is besloten de erfinrichting enigzins te wijzigen ten opzichte van het ontwerpplan. Daarbij is gekozen voor een situering van de nieuwe woning en het bijgebouw op een grotere afstand van het monumentale erf aan de Akkerhuisweg 1 in Saasveld. Er is daarme sprake van twee afzonderlijke woonerven in het groen. In haar brief van 6 maart 2014 concludeert de monumentencommissie dat het aangepaste erfinrichtingsplan niet leidt tot aantasting van de monumentale waarden van het naastgelegen monumentale complex.
Op basis van de aangepaste inrichtingsschets van Building Design Architectuur BV is door Bijkerk cs Landschapsarchitecten een aangepast beplantingsplan opgesteld. Dit heeft geresulteerd in onderstaande schetsten. Deze uitwerking is positief beoordeeld.
Figuur 2.5: Situering nieuwbouw (Bron: Building Design Architectuur)
Figuur 2.6:Beplantingsplan (Bron: Bijkerk C.S. Landschapsarchitecten )
De inrichting van het nieuwe woonperceel is zo afgestemd op het naastgelegen monumentale erf, dat er duidelijk sprake is van twee zelfstandige woonerven. De woning heeft een inhoud van maximaal 750 m3 en het bijgebouw een oppervlak van maximaal 100 m2. Beide gebouwen bestaan uit maximaal één laag met kap en hebben een streekeigen uitstraling. Het erf heeft een bijpassende invulling bestaande uit streekeigen groen (o.a. fruitbomen, walnoot, eik, meidoorn en mispel) en verharding bestaande uit gebakken waaltjes. Voor het beplantingsplan en de bijbehorende beplantingslijst wordt verwezen naar bijlage 1 van de regels.
De Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) is vastgesteld op 13 maart 2012.
In deze visie geeft het kabinet een totaalbeeld van het ruimtelijk- en mobiliteitsbeleid op rijksniveau. In de structuurvisie worden belangrijke andere accenten geplaatst op het brede gebied van ruimtelijke ordening en bestuurlijke verantwoordelijkheden. Het betekent voor de ruimtelijke ordening in brede zin een decentralisatie van rijkstaken en bevoegdheden en actualisatie van het Nationaal Ruimtelijk Beleid.
Het Rijk kiest drie doelen om Nederland concurrerend, bereikbaar, leefbaar en veilig te houden voor de middellange termijn (2028):
Verstedelijkings- en landschapsbeleid laat het Rijk over aan de provincies en gemeenten. Gemeenten krijgen ruimte voor kleinschalige natuurlijke groei geënt op het bouwen van huizen die aansluiten bij de woonwensen van mensen.
In het algemeen wil het kabinet het beleid voor het landelijk gebied sturen op hoofdlijnen en niet meer regelen dan noodzakelijk is. Het rijk voert alleen specifiek beleid op bepaalde terreinen zoals de Ecologische Hoofdstructuur en de twintig nationale landschappen. Integratie en uitvoering van het beleid dienen op gebiedsniveau plaats te vinden.
Het onderhavige plan raakt geen rijksbelangen.
Het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) geeft richtlijnen voor de inhoud van bestemmingsplannen voor zover het gaat om ruimtelijke ontwikkelingen van nationaal belang. Het besluit is op 30 december 2011 in werking getreden.
In de SVIR wordt een totaalbeeld van het ruimtelijk- en mobiliteitsbeleid op rijksniveau gegeven. In het SVIR wordt bepaald welke kaderstellende uitspraken zodanig zijn geformuleerd dat deze bedoeld zijn om beperkingen te stellen aan de ruimtelijke besluitvormingsmogelijkheden op lokaal niveau. Het Barro bevestigt in juridische zin die kaderstellende uitspraken.
Slechts daar waar een directe doorwerking niet mogelijk is, bij de Ecologische Hoofdstructuur (de artikelen worden later aan het Barro toegevoegd) en bij de Erfgoederen van uitzonderlijke universele waarde, is gekozen voor indirecte doorwerking via provinciaal medebewind. Ten aanzien van de begrenzing van de EHS is bepaald dat niet het rijk, maar de provincies die grenzen (nader) bepalen.
In en rond het plangebied spelen geen ruimtelijke ontwikkelingen van nationaal belang. De verwachting is dat de externe werking van de nieuwe situatie zeer beperkt zal zijn op de EHS. Zie ook paragraaf 4.3.
De Omgevingsvisie Overijssel (vastgesteld op 1 juli 2009) gaat uit van een integrale benadering die gericht is op een duurzame ontwikkeling met versterking van ruimtelijke kwaliteit.
Ruimtelijke kwaliteit is in de Omgevingsverordening als volgt gedefinieerd: de gevolgen van menselijk handelen en natuurlijke processen die de ruimte geschikt maken en houden voor wat voor mens, plant en dier belangrijk is. Ruimtelijke kwaliteit is het totaal van toekomstwaarden, gebruikswaarden en belevingswaarden. Het gaat dan niet alleen om de waarden die gebieden en objecten nu hebben, maar ook om de potenties om waarden tot ontwikkeling te brengen. Deze waarden hebben betrekking op eigenheid, identiteit, herkenbaarheid, bruikbaarheid en continuïteit.
Sturen op ruimtelijke kwaliteit en duurzaamheid betekent, naast het beschermen van bestaande kwaliteiten, vooral inzetten op het leggen van nieuwe verbindingen tussen bestaande kwaliteiten en nieuwe ontwikkelingen. Het sturingsprincipe is vertaald naar een uitvoeringsmodel. Met dit model wordt bepaald of er aan een ontwikkeling behoefte is, waar het past in de ontwikkelingsvisie en hoe het uitgevoerd kan worden op basis van de Catalogus Gebiedskenmerken. Aan de hand van de drie niveaus kan worden bezien of een ruimtelijke ontwikkeling mogelijk is en er behoefte aan is, waar het past in de ontwikkelingsvisie en hoe het uitgevoerd kan worden. De drie niveaus komen hieronder aan de orde.
1. Generieke beleidskeuzes (of)
Generieke beleidskeuzes zijn keuzes die bepalend zijn voor de vraag of ontwikkelingen nodig dan wel mogelijk zijn. In deze fase wordt beoordeeld of er sprake is van een behoefte aan een bepaalde voorziening. Ook wordt in deze fase de zgn. 'SER-ladder' gehanteerd, waarbij als uitgangspunt geldt dat de ruimte zuinig en zorgvuldig moet worden benut. Dit houdt in dat de provinciale woningbouwopgave eerst door herstructurering, transformatie of inbreiding moet worden gerealiseerd. Pas als dit onvoldoende blijkt voor het aantal woningen en de kwaliteit van de woonomgeving kan uitbreiding van het stedelijk gebied plaatsvinden.
Andere generieke beleidskeuzes betreffen de reserveringen voor waterveiligheid, randvoorwaarden voor externe veiligheid, grondwaterbeschermingsgebieden, bescherming van de ondergrond (aardkundige en archeologische waarden), landbouwontwikkelingsgebieden voor intensieve veehouderij, begrenzing van Nationale Landschappen, Natura 2000-gebieden, Ecologische Hoofdstructuur en verbindingszones etc. De generieke beleidskeuzes zijn veelal normstellend.
Onderhavig plan voldoet aan het provinciale Rood voor Rood-beleid, waardoor tevens voldoende rekening wordt gehouden met de relevante generieke beleidskeuzes.
2. Ontwikkelingsperspectieven (waar)
Als uit de beoordeling in het kader van de generieke beleidskeuzes blijkt dat de voorgenomen ruimtelijke ontwikkeling aanvaardbaar is, vindt een toets plaats aan de ontwikkelingsperspectieven. In de Omgevingsvisie is een spectrum van zes ontwikkelingsperspectieven beschreven voor de groene en stedelijke omgeving. Met dit spectrum geeft de provincie ruimte voor het realiseren van de in de visie beschreven beleids- en kwaliteitsambities.
De ontwikkelingsperspectieven geven richting aan wat waar ontwikkeld zou kunnen worden. Daar waar generieke beleidskeuzes een geografische begrenzing hebben, zijn ze consistent doorvertaald in de ontwikkelingsperspectieven. De ontwikkelingsperspectieven zijn richtinggevend en bieden de nodige flexibiliteit voor de toekomst.
De ter plaatse van toepassing zijnde ontwikkelingsperspectieven zijn:
Mede gezien de huidige situatie sluit het onderhavige plan aan bij deze ontwikkelingsperspectieven. Laatstgenoemde ontwikkelingsperspectief is het meest relevant en het onderhavige plan past daar goed binnen: de nieuwe woonfunctie sluit goed aan op de ter plaatse reeds aanwezige woonfunctie en vormt geen belemmering voor andere functies. De nog te realiseren EHS-natuur betreft het terrein ten noorden van het plangebied. Het plan is hierop niet van invloed.
3. Gebiedskenmerken (hoe)
Op basis van gebiedskenmerken in vier lagen gelden specifieke kwaliteitsvoorwaarden en -opgaven voor ruimtelijke ontwikkelingen. De nieuwe ontwikkeling moet zoveel mogelijk aansluiten bij de gebiedskenmerken. De voor onderhavige locatie geldende lagen met bijbehorende gebiedskenmerken zijn:
Onderhavig plan heeft een positieve invloed op ter plaatse aanwezige gebiedskenmerken, aangezien de realiseren bebouwing kleinschaliger is (vormgegeven) dan de nu aanwezige bebouwing, hetgeen beter past bij de genoemde gebiedskenmerken. Dat geldt ook wat betreft de erfinrichting, welke wordt uitgevoerd conform het landschapsplan in bijlage 1 van de regels. Dit landschapsplan is gebaseerd op de aanwezige gebiedskenmerken.
Conclusie
Gesteld kan worden dat de invulling van het plangebied met het voorgenomen plan niet in strijd is met het provinciaal beleid zoals dat is verwoord in de 'Omgevingsvisie Overijssel'.
Uitgaande van de hiervoor beschreven en toegepaste 'vier lagen'-benadering en de Catalogus Gebiedskenmerken gelden de volgende algemene basisprincipes:
Het eerdere provinciale detailkader voor punt 3 is vervallen, omdat dat gebaseerd is op het vervallen Streekplan. Dat detailkader bevatte bijvoorbeeld regels voor Rood voor Rood, Rood voor Groen en Nieuwe landgoederen. Daarvoor in de plaats is de Kwaliteitsimpuls Groene Omgeving geïntroduceerd als nieuw kwaliteitsinstrument voor ontwikkelingen in het buitengebied. Hiermee is meer maatwerk mogelijk dan voorheen.
In het uitvoeringsprogramma van de Omgevingsvisie is opgenomen dat de Kwaliteitsimpuls Groene Omgeving samen met gemeenten vorm zal worden gegeven. In een pilot met 11 gemeenten heeft dat geresulteerd in het Werkboek Kwaliteitsimpuls Groene Omgeving. Het werkboek biedt richting en inspiratie, in de vorm van aanbevelingen en voorbeelden voor het toepassen van principes van ruimtelijke kwaliteit in ruimtelijke planprocessen. Het resultaat is niet alleen méér kwaliteit, maar ook een eenduidige toepassing van ruimtelijke kwaliteitsprincipes.
Twee principes uit de Omgevingsvisie Overijssel vormen het vertrekpunt:
Bij een uitbreiding of een nieuwe ontwikkeling kan een goede ruimtelijke inpassing van het totale erf waar de ontwikkeling deel van uitmaakt voldoende zijn. In dat geval wordt er gesproken van een basisinspanning. De Kwaliteitsimpuls Groene Omgeving wordt toegepast als er naast de basisinspanning aanvullende kwaliteitsprestaties nodig zijn. In het Werkboek Kwaliteitsimpuls Groene Omgeving worden diverse categorieën genoemd waarvoor dat in principe geldt:
Voor het bepalen van de hoogte van aanvullende kwaliteitsprestaties zijn drie variabelen te hanteren:
De kwaliteitsprestaties kunnen ook bestaan uit prestaties die niet direct in geld uit te drukken zijn, zoals maatschappelijke waarde, belevingswaarde en/of toegankelijkheid van een gebied.
Een ontwikkeling moet allereerst aanvaardbaar zijn en passen binnen het generieke beleid, het ontwikkelingsperspectief en er moet sprake zijn van sociaal economische vitaliteit, anders kan geen medewerking worden verleend. Vervolgens wordt gekeken naar de impact van de ontwikkeling op de omgeving. Deze is bepalend voor de beantwoording van de vraag of de uitbreiding grootschalig is. De functie, verschijningsvorm, gebiedskwaliteiten en het ontwikkelingsperspectief zijn daarvoor te gebruiken als wegingsfactoren. Dit maakt de ruimte vrij voor maatwerk: het bepalen van de hoogte van de kwaliteitsinvesteringen en de vorm van de kwaliteitsprestaties. De balans tussen geboden ontwikkelingsruimte en investering in ruimtelijke kwaliteit moet blijken uit de ruimtelijke onderbouwing van het plan.
Voor Rood voor Rood-plannen geldt samengevat het volgende:
Doel | Verbeteren ruimtelijke kwaliteit van buitengebied door sloop van landschapsontsierende (voormalige) bedrijfsbebouwing. |
Toelichting | Op vrijkomende (agrarische) bedrijfslocaties staan in toenemende mate veel en grote gebouwen. Rood voor Rood stimuleert de sloop van landschapsontsierende gebouwen. |
Gebiedseigen/ gebiedsvreemd |
Het (voormalige) boerenerf is gebiedseigen, de compensatiewoning is te beschouwen als gebiedsvreemd. |
Kwaliteitsprestaties | Sloop van landschapsontsierende gebouwen. Versterking van natuur en landschap en erfkarakter. |
Criteria en hoogte kwaliteitsprestaties | Gemeenten hebben aangegeven de geaccepteerde bestaande gemeentelijke regelingen, die gebaseerd zijn op eerder geldend streekplanbeleid, als handvat te gebruiken. Uitgangspunt daarvan is de sloop van ten minste 850 m2 landschapsontsierende bedrijfsgebouwen (of 4.500 m2 kassen), waarbij alle landschapsontsierende gebouwen op een erf moeten worden afgebroken. Met behoud van de balans in ontwikkelingsruimte en tegenprestatie is maatwerk met andere kwaliteitsprestaties in bijv. natuur, landschap e.a. mogelijk. De hoogte van investeringen in ruimtelijke kwaliteit is afhankelijk van de getaxeerde waarde van de toegekende bouwkavel. |
Borging | Met procescriteria. In bestemmingsplan de bouwmogelijkheden van het agrarisch bedrijf opheffen, de bestemming aanpassen en de bouwkavel opnemen. De milieuvergunning aanpassen of intrekken. Erfinrichtingsplan opstellen als basis voor ruimtelijke inpassing. Met privaatrechtelijke overeenkomst de uitvoering garanderen en financiële aspecten regelen. |
Aandachtspunten | Locatie en woning moeten voldoen aan eisen ruimtelijke kwaliteit en planologisch verantwoord zijn. Combinatie met VAB-beleid is mogelijk. In het reconstructiegebied kan het instrument worden gebruikt voor beëindiging van de intensieve tak van een gemengd bedrijf (niet in LOG). Kapitaliseren kwaliteitsprestaties op basis van standaard uitgangspunten. Waardevolle karakteristieke of monumentale gebouwen komen niet in aanmerking voor sloop. Objectieve criteria formuleren, bijvoorbeeld op basis van advies Monumentencommissie, zie bijvoorbeeld ook artikel 8.123 Uitvoeringsbesluit subsidies op www.overijssel.nl. |
Er kan in principe vanuit worden gegaan dat een ruimtelijk plan dat met toepassing van het werkboek is opgesteld voldoet aan artikel 2.1.6 (Kwaliteitsimpuls Groene Omgeving) van de Omgevingsverordening Overijssel.
Rood voor Rood heeft betrekking op reeds gestopte of stoppende bedrijven. Uitgangspunt is de sloop van het gehele complex met voormalige agrarische gebouwen. De voormalige agrarische bedrijfswoning kan worden bestemd als burgerwoning. Voor de sloop van minimaal 850 m2 bedrijfsbebouwing kan een woning worden teruggebouwd. Het is mogelijk meerdere percelen binnen de provincie Overijssel hierbij te betrekken. Wanneer een veelvoud van 850 m2 bedrijfsgebouwen wordt gesloopt kan, wanneer dit voor de financiering van de sloopkosten noodzakelijk is, een extra woning worden teruggebouwd.
Het bouwen van de woning(en) kan zowel ter plekke als elders. Bij compensatie elders zal zo veel mogelijk aansluiting worden gezocht bij bestaande, eventueel speciaal hiertoe aangewezen, woonkernen of buurtschappen, waarbij zoveel mogelijk aansluiting wordt gezocht bij bestaande bebouwing (zoals linten en bebouwingsclusters). Bij uitzondering kan, indien de landschappelijke kwaliteit aantoonbaar wordt vergroot, de bouw van de woning ook plaatsvinden aansluitend op bestaande agrarische bebouwingsclusters.
De compensatie moet in een redelijke en toetsbare verhouding staan tot de kosten van het slopen van bebouwing. De verbetering van de ruimtelijke kwaliteit ter plekke moet blijken uit een aanzienlijke reductie van het bouwoppervlak en volume en uit een goede landschappelijke en architectonische inpassing. Wanneer de waarde van de compensatiewoning groter is dan de hoogte van de sloopkosten moet de meerwaarde aantoonbaar worden ingezet voor bijvoorbeeld de beeldkwaliteit, landschappelijke inpassing en aanleg van nieuw groen.
Medewerking aan de bouw van een compensatiewoning wordt alleen verleend, indien de sloop van de agrarische bebouwing voldoende is gewaarborgd. Het vrijkomende perceel dient een passende herbestemming te krijgen in een herziening van het bestemmingsplan, zodat de oude bouwmogelijkheden niet opnieuw benut kunnen worden. Tevens dient de milieuvergunning in overeenstemming met de nieuwe situatie worden gebracht c.q. te worden ingetrokken. De compensatiewoning mag geen onevenredige aantasting van agrarische en andere belangen in de omgeving veroorzaken.
Toets
In het onderhavige plan is sprake van de sloop van een landschapsontsierend gebouw, waarvoor ter plekke een landschappelijk passende woning wordt teruggebouwd. Het woonperceel wordt verder ingevuld met passende streekeigen beplanting, waardoor er sprake is van versterking van natuur en landschap en erfkarakter. Hiermee wordt voldaan aan het doel van en de kwaliteitsprestaties behorende bij de Kwaliteitsimpuls Groene Omgeving. Dit plan past binnen de detailkaders die zijn opgesteld ten tijde van het Streekplan, waarmee er sprake is van balans tussen de geboden ontwikkelingsruimte en de investeringen in het buitengebied. De geboden ontwikkelingsruimte en de investering in ruimtelijke kwaliteit zijn voor dit plan in balans.
De gemeente Dinkelland heeft de afgelopen jaren een 1e tranche "Rood voor rood met gesloten beurs in de gemeente Dinkelland" vastgesteld en in uitvoering gebracht. Aanleiding hiervoor was het sterk toenemende aantal vrijkomende bedrijfsgebouwen, wat kan leiden tot leegstand, verval en verpaupering in het landelijke gebied van Dinkelland. Naast het stimuleren van passend hergebruik is ook de afbraak van landschapsontsierende bebouwing hierbij belangrijk. Rood voor Rood vormt, als regeling waarbij de sloop van landschapsontsierende bebouwing wordt gefinancierd met een bouwkavel voor een woning, één van de instrumenten voor het verbeteren van de gewenste ruimtelijke kwaliteit.
De realisatie van dit doel vindt plaats door de sloop van landschapsontsierende voormalige agrarische bedrijfsgebouwen en door overige verbeteringen van de ruimtelijke kwaliteit. Hierbij zal voldaan moeten worden aan de uitgangspunten van het Landschapsontwikkelingsplan (LOP) en het beeldkwaliteitsplan. Ter compensatie mag op een planologisch verantwoorde locatie een woning worden gerealiseerd. De deelnemer aan Rood voor Rood zal uit de opbrengst van de bouwkavel(s) het slopen van de bedrijfsgebouwen en de bijdrage voor de verbetering van de ruimtelijke kwaliteit moeten bekostigen. De deelnemer mag 30% van de gecorrigeerde vervangingswaarde van de te slopen gebouwen behouden.
Toets aan gemeentelijk Rood voor Rood-beleid
Het plan voor het perceel kadastraal bekend als gemeente Weerselo, sectie T, nr 811 behelst de sloop van alle aanwezige bebouwing van in totaal circa 1.000 m2 en het verwijderen van alle aanwezige bestrating en materialen. Op dezelfde locatie wordt in een bouwvlak van maximaal 1.000 m2 een woning van maximaal 750 m3 teruggebouwd, met aanvullend maximaal 100 m2 aan bijgebouwen.
De te realiseren bebouwing sluit aan bij het bestaande erfensemble en dient te voldoen aan het beeldkwaliteitsplan. Het erf wordt ingericht conform het in bijlage 1 opgenomen landschapsplan. In de nabijheid van het plangebied bevinden zich geen bedrijven die door het plan belemmerd worden en er is voldoende rekening gehouden met andere (wettelijke) kaders. Het te slopen voormalig agrarische bedrijfsgebouw is met vergunning voor 2004 opgericht en is niet karakteristiek en cultuurhistorisch waardevol, monumentaal of beeldbepalend.
Ook aan de andere voorwaarden van het gemeentelijk Rood voor Rood-beleid wordt, voor zover relevant, voldaan.
Op 20 maart 2012 heeft de gemeenteraad van Dinkelland de ‘Woonvisie 2011+’ vastgesteld.
Belangrijke dragers voor deze woonvisie zijn:
Het college van gedeputeerde staten van Overijssel heeft in februari 2012 haar instemming op de 'Woonvisie 2011+' gegeven. In deze visie zijn diverse prestatieafspraken met de provincie Overijssel gemaakt. Enkele van belang zijnde afspraken volgen hierna.
Woningbouwprogramma
De gemeente Dinkelland richt haar beleid op een toename van de woningvoorraad voor de gehele gemeente van 1 januari 2010 tot 1 januari 2015 met ca 280 woningen. Hieraan zijn door de provincie de volgende voorwaarden verbonden:
Het provinciale beleid bepaalt verder dat het in principe niet is toegestaan extra burgerwoningen in het buitengebied te bouwen, omdat deze ten koste zouden kunnen gaan van de basisfuncties landbouw, landschap en natuur. Een uitzondering hierop kunnen nieuwe burgerwoningen zijn die worden gebouwd ten behoeve van nieuwe landgoederen of in het kader van de Rood-voor-Roodregeling.
In 2012 zal door de gemeente en provincie tussentijds evaluatie plaatsvinden. Bij deze evaluatie zullen de dan gegeven raming van de woningbehoeftevraag en gemeentelijke woonvisie worden betrokken op basis van de actuele woningbehoefteprognoses. Als daartoe aanleiding bestaat zal neerwaarts, dan wel opwaarts tussentijds bijstelling plaatsvinden.
De gemeente Dinkelland richt zich in haar woonvisie en structuurvisie op het behoud en de ontwikkeling van een toereikend voorzieningenniveau en een passend aanbod van woonmilieus voor haar inwoners.
Ruimtelijke kwaliteit
Provincie en gemeente streven naar een hoogwaardige ruimtelijke kwaliteit. De focus wordt daarbij gelegd op:
Duurzaamheid en Woonkwaliteit
De gemeente en provincie kennen een hoge prioriteit toe aan duurzaamheid en energiebesparing. Daarom wordt de volgende verbetering in de bestaande woningvoorraad afgesproken:
Wonen, zorg en Welzijn
De gemeente Dinkelland heeft (na overleg met de kernraden, zorgaanbieders en de betrokken woningcorporaties) een beleidsvisie op het thema wonen en zorg vastgesteld. Deze beleidsvisie is sinds 1 april 2011 beschikbaar en hieraan is een uitvoeringsplan gekoppeld.
De gemeente Dinkelland streeft er naar dat per 1 januari 2015 ten minste 50% van de huishoudens in enigerlei vorm van een woonservicegebied woont, zodat mensen zo lang mogelijk zelfstandig kunnen blijven wonen. Een woonservicegebied biedt algemene voorzieningen en of aanpasbare woningen of woningen die geschikt zijn voor zorgbehoevenden (bijvoorbeeld levensloopbestendige en 0-tredenwoningen).
Bestaande afspraken over de huisvesting van bijzondere doelgroepen, zoals statushouders dak- en thuislozen en woonwagenbewoners worden ongewijzigd voortgezet. Daarnaast draagt de gemeente zorg voor voldoende woningen/woonruimte voor jongeren die uitstromen uit de residentiële jeugdzorg.
Lokaal beleid
Concentratie in verzorgingskernen
In het collegeprogramma 2010-2014 “Samen kiezen voor kwaliteit” is een aantal doelstellingen opgenomen op het gebied van wonen, zorg en leefomgeving. Belangrijk is dat de kernen Denekamp, Ootmarsum en Weerselo als verzorgingskern zijn aangewezen. In deze kernen wil de gemeente Dinkelland onder meer de grotere gemeenschapsvoorzieningen en woningen voor ouderen concentreren.
Levensloop bestendig bouwen
Het is uit een oogpunt van duurzaamheid en vitaliteit belangrijk dat mensen ook op oudere leeftijd “gewoon” thuis kunnen blijven. Hierom is in het collegeprogramma 2010-2014 onder het programmaveld “Wonen” als doelstelling opgenomen dat er bij nieuw te bouwen woningen standaard aandacht moet worden besteed aan levensloopbestendig bouwen. In 2012 zal deze standaard zijn ingevoerd.
Grondbeleid
Het grondbeleid van Dinkelland dat in 2005 is vastgesteld, is destijds opgesteld op basis van economische groeiverwachtingen. Onderkend is dat een dergelijk beleid met de huidige inzichten niet houdbaar is. Op 25 januari 2011 heeft de gemeenteraad een nieuwe Nota grondbeleid vastgesteld, waarin rekening wordt gehouden met een krimpscenario op langere termijn.
Conform de Omgevingsvisie en de gemaakte prestatieafspraken wordt ook in de Nota grondbeleid 2011 bevestigd dat Dinkelland alleen mag bouwen voor lokale behoefte. Gekozen wordt voor afronding van reeds voorgenomen of bestaande exploitatiegebieden.
In 2011 is door de gemeente een woonwensenonderzoek gestart. De uitkomsten van dit onderzoek zijn vertaald in de Woonvisie 2011+.
De lokale woonbehoefte voor Saasveld en omgeving wordt geraamd op ongeveer 11 woningen voor de periode 2010-2014. Hierbij is rekening gehouden met een zekere overloop naar Weerselo en de locatievoorkeur van inwoners en oriëntatie van WWZ. Het merendeel van deze woningen zal buiten de kern worden gerealiseerd. Dat geldt ook voor de te bouwen woning in het onderhavige plangebied, welke verder geheel binnen het hier geformuleerde woonbeleid past.
De uitvoering van een rood voor rood plan dient een ruimtelijke kwaliteitsverbetering van de beeldkwaliteit te zijn. De kwalitatieve inpassing in het landschap dient door een beeldkwaliteitsplan (architectonisch) gewaarborgd te zijn. Er is, in samenhang met het (ontwerp) Rood voor Rood beleid van de gemeente Dinkelland (2014), ten behoeve van de welstand, een algemeen beeldkwaliteitsplan Rood voor rood opgesteld dat van toepassing is op Rood voor Rood bouwplannen.
In het beeldkwaliteitsplan wordt een onderscheid gemaakt tussen de 'oude' en 'jonge' landschapstypen binnen de gemeenten Dinkelland en Tubbergen. Het plangebied bevindt zich in een oud landschap. In dit gebied wordt geadviseerd een iets conservatievere insteek te kiezen dan in de jongere landschapstypes. Dit heeft betrekking op situering, volume, kapvorm, detaillering en kleurgebruik (zie Bijlage 5). Ten tijde van de aanvraag omgevingsvergunning voor de nieuw te bouwen woning zal de welstandstoets plaatsvinden op basis van de criteria die in het beeldkwaliteitsplan zijn opgenomen.
Op grond van artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening moet in de toelichting op het bestemmingsplan een beschrijving worden opgenomen van de wijze waarop de milieuaspecten bij het plan zijn betrokken. Weliswaar is voor het merendeel van deze aspecten specifiek beleid en regelgeving opgesteld, toch is er sprake van een aanvullende werking ten opzichte van de ruimtelijke ordening. Bovendien is het bestemmingplan vaak een belangrijk middel voor afstemming tussen de milieuaspecten en ruimtelijke ordening.
In dit hoofdstuk worden de resultaten van het onderzoek naar de milieukundige uitvoerbaarheid beschreven. Het betreft de thema's milieu (milieuzonering, geluid, bodem en luchtkwaliteit), water, flora en fauna, cultuurhistorie en archeologie, externe veiligheid en verkeer en parkeren.
In het kader van de Wet geluidhinder moet er bij de voorbereiding van een bestemmingsplan, c.q. een ontheffing op grond van de Wro, een onderzoek worden gedaan naar de geluidsbelasting op de gevels van nieuwe woningen, voor zover deze woningen zijn gelegen binnen het onderzoeksgebied van een weg.
Op grond van het bepaalde in artikel 74 van de Wet geluidhinder bevindt zich langs een weg een geluidszone, die aan weerszijden een breedte heeft van:
in stedelijk gebied:
in buitenstedelijk gebied:
Deze zonering geldt niet voor wegen:
De afstand van de te realiseren woning tot de dichtstbijzijnde weg is circa 50 meter. De te realiseren woning ligt volgens de gemeentelijke "Handreiking beleid bij hogere grenswaarden" d.d. 18-12-06 in het gebied 'buitengebied' van Weerselo met een ambitieklasse 'rustig 43 dB' en een bovengrens 'onrustig 53 dB'.
Buijvoets bouw en geluidsadvisering heeft akoestisch onderzoek uitgevoerd naar de geluidssituatie, zie bijlage 1. Daaruit blijkt dat de 48 dB-contour van de Beekdorpweg en de Akkerhuisweg op een maatgevende waarneemhoogte van 4.5 meter (verdieping) zonder rekening te houden met afscherming (zgn. poldercontour) ligt op slechts 4 meter uit de wegas.
De woning ligt op een grotere afstand dan de berekende 48 dB-contour van beide wegen zodat de voorkeursgrenswaarde niet wordt overschreden. De kortste afstand van de woning tot de wegas bedraagt circa 51 meter. Met deze afstand wordt zelfs tot een zeer hoge intensiteit van 7.000 motorvoertuigen/etmaal de voorkeursgrenswaarde niet overschreden.
Geconcludeerd wordt dat voor het aspect wegverkeerslawaai sprake is van een goede ruimtelijke ordening.
Het gebruik van de gronden wijzigt van bedrijf naar wonen. Omdat er gedurende lange perioden van de dag straks mensen zullen verblijven moet bekenen worden of de bodemkwaliteit daartoe geschikt is.
Kruse Milieu uit Geesteren heeft in november 2011 een verkennend bodemonderzoek uitgevoerd (zie bijlage 2). In totaal zijn er 4 boringen verricht, waarvan één tot 3.2 meter diepte en één boring is afgewerkt tot peilbuis. Daaruit volgt dat in de bovengrond en in het grondwater enkele lichte verontreinigingen zijn aangetoond. De ondergrond is niet verontreinigd. De zintuiglijk matig verontreinigde boring 2 (1.0 - 1.5) is niet verontreinigd met minerale oliecomponenten. Op basis van het historisch vooronderzoek kan gesteld worden dat de onderzoekslocatie niet asbestverdacht is en door de veldwerker zijn zintuiglijk geen asbestverdachte materialen waargenomen.
De vastgestelde verontreinigingen vormen geen risico's voor de volksgezondheid daarom wordt de bodem geschikt geacht voor het huidige en toekomstige gebruik (wonen met tuin).
Afvoer van grond dient te voldoen aan het Besluit Bodemkwaliteit en de voorschriften van het bevoegd gezag (de ontvangende gemeente).
Zowel de ruimtelijke ordening als het milieubeleid stellen zich ten doel een goede kwaliteit van het leefmilieu te handhaven en te bevorderen. Dit gebeurt onder andere door milieuzonering. Onder milieuzonering verstaan we het aanbrengen van een voldoende ruimtelijke scheiding tussen milieubelastende bedrijven of inrichtingen enerzijds en milieugevoelige functies als wonen en recreëren anderzijds. De ruimtelijke scheiding bestaat doorgaans uit het aanhouden van een bepaalde afstand tussen milieubelastende en milieugevoelige functies. Die onderlinge afstand moet groter zijn naarmate de milieubelastende functie het milieu sterker belast. Milieuzonering heeft twee doelen:
Voor het bepalen van de aan te houden afstanden wordt de VNG-uitgave 'Bedrijven en Milieuzonering' gehanteerd. Deze uitgave bevat een lijst, waarin voor een hele reeks van milieubelastende activiteiten (naar SBI-code gerangschikt) richtafstanden zijn gegeven ten opzichte van milieugevoelige functies. De lijst geeft richtafstanden voor de ruimtelijk relevante aspecten geur, stof, geluid en gevaar. De grootste van de vier richtafstanden is bepalend voor de milieubelastende activiteit in een milieucategorie en daarmee ook voor de uiteindelijke richtafstand.
De lijst met richtafstanden gaat uit van gemiddeld moderne bedrijven. Indien bekend is welke activiteiten concreet zullen worden uitgeoefend, kan gemotiveerd worden uitgegaan van de daadwerkelijk te verwachten milieubelasting, in plaats van de richtafstanden. De afstanden worden gemeten tussen enerzijds de grens van de bestemming die de milieubelastende functie(s) toelaat en anderzijds de uiterste situering van de gevel van een milieugevoelige functie die op grond van het bestemmingsplan/wijzigingsplan mogelijk is.
Gezien de grote afstand (meer dan 100 meter) tot omliggende landbouwbedrijven hebben deze bedrijven geen negatief effect op de beoogde woonbestemming. Omgekeerd heeft het plan, mede gezien het feit dat andere woningen dichterbij liggen, geen beperkend effect op landbouwbedrijven.
Op 15 november 2010 is de wijziging van de Wet milieubeheer op het gebied van luchtkwaliteiteisen (Hoofdstuk 5 titel 2 Wm, Stb. 2007, 414) in werking getreden. De overheid wil een verbetering van de luchtkwaliteit bewerkstelligen en ontwikkelingen in ruimtelijke ordening doorgang laten vinden. De kern van de 'Wet luchtkwaliteit' bestaat uit de (Europese) luchtkwaliteitseisen. Verder bevat zij basisverplichtingen voor plannen, maatregelen, het beoordelen van luchtkwaliteit, verslaglegging en rapportage. Op grond van artikel 5.16 Wm moeten bestuursorganen nagaan of besluiten op grond van de Wro gevolgen kunnen hebben voor de luchtkwaliteit.
In de Algemene van Bestuur 'Niet in betekenende mate' (Besluit NIBM) en de ministeriële regeling NIBM (Regeling NIBM) zijn de uitvoeringsregels vastgelegd die betrekking hebben op het begrip NIBM. In de Regeling NIBM is een lijst met categorieën van gevallen opgenomen die niet in betekenende mate bijdragen aan de luchtverontreiniging.
Onder andere projecten met minder dan 1.500 nieuwe woningen vallen onder NIBM. Deze gevallen kunnen zonder toetsing aan de grenswaarden voor het aspect luchtkwaliteit worden uitgevoerd. Voor kleinere ruimtelijke en verkeersplannen die effect kunnen hebben op de luchtkwaliteit heeft het toenmalige Ministerie van VROM in samenwerking met InfoMil een specifieke rekentool ontwikkeld. Daarmee kan worden bepaald of een plan niet in betekenende mate bijdraagt aan de concentratie van een stof in de buitenlucht.
De mogelijkheden die het onderhavige bestemmingsplan biedt zijn niet van meetbare invloed op de luchtkwaliteit in de omgeving en op de luchtkwaliteit in het algemeen. Ook doen zich geen ontwikkelingen voor die tot een verslechtering van de luchtkwaliteit leiden.
Europees en rijksbeleid
De Europese Kaderrichtlijn Water (2000/60/EG) is op 22 december 2000 in werking getreden en is bedoeld om in alle Europese wateren de waterkwaliteit chemisch en ecologisch verder te verbeteren. De Kaderrichtlijn Water omvat regelgeving ter bescherming van het binnenlandse oppervlaktewater, overgangswateren (waaronder estuaria worden verstaan), kustwateren en grondwater. Streefdatum voor het bereiken van gewenste waterkwaliteit is 2015. Eventueel kan er, mits goed onderbouwd, uitstel (derogatie) verleend worden tot uiteindelijk 2027. Voor het uitwerken van de doelstellingen worden er op (deel)stroomgebied plannen opgesteld. In deze (deel)stroomgebiedbeheersplannen staan de ambities en maatregelen beschreven voor de verschillende (deel)stroomgebieden. Met name de ecologische ambities worden op het niveau van de deelstroomgebieden bepaald.
Het Rijksbeleid op het gebied van het waterbeheer is in diverse nota's vastgelegd. Het meest directe beleidsplan is de Vierde Nota Waterhuishouding en het Nationaal Bestuursakkoord Water (NBW, juli 2003). Het bestuursakkoord heeft tot doel om in de periode tot 2015 het hoofdwatersysteem in Nederland te verbeteren en op orde te houden. Belangrijk onderdeel is om de drietrapsstrategie 'vasthouden, bergen, afvoeren' in alle overheidsplannen als verplicht afwegingsprincipe te hanteren. In het Nationaal Bestuursakkoord is vastgelegd dat de watertoets een verplicht te doorlopen proces is in waterrelevante ruimtelijke planprocedures, waarbij een vroegtijdige betrokkenheid van de waterbeheerder in de planvorming wordt gewaarborgd.
Water is een belangrijk, structurerend principe voor bestemming, inrichting en gebruik van de ruimte. Om problemen met water te voorkomen, moet, anticiperend op veranderingen in het klimaat, de ruimte zo worden ingericht dat water beter kan worden vastgehouden of geborgen. Dit anticiperen is ook terug te vinden in de op 1 januari 2008 van kracht geworden Wet gemeentelijke watertaken. In deze nieuwe wet zijn de zorgplicht voor het vasthouden en afvoeren van regenwater en de regierol van gemeenten bij de grondwaterzorgplicht vastgelegd.
Provinciaal beleid
In de Omgevingsvisie Overijssel 2009 wordt ruim aandacht besteed aan de wateraspecten. De ambities zijn, naast de uitvoering van de Kaderrichtlijn Water, gericht op de verbetering van de kwaliteit van de kleinere wateren, de veiligheid, de grondwaterbescherming, bestrijding van wateroverlast, de kwantiteit en kwaliteit van grond- en oppervlakte water en waterbeleving zowel in de groene ruimte als stedelijk gebied.
Beleid waterschap Regge en Dinkel (Waterbeheerplan Regge en Dinkel)
Door de invoering van de Kaderrichtlijn Water is Nederland verdeeld in vijf deelstroomgebieden. Het deelstroomgebied Rijn-Oost wordt beheerd door de waterschappen Reest en Wieden, Velt en Vecht, Regge en Dinkel, Groot Salland en Rijn en IJssel. Om te voldoen aan de eisen van de Kaderrichtlijn Water hebben deze waterschappen de afgelopen jaren intensief samengewerkt met elkaar en met andere partners. Het nieuwe Waterbeheerplan is één van de resultaten van deze samenwerking. De opzet en grote delen van dit Waterbeheerplan zijn inhoudelijk hetzelfde als dat van de andere waterschappen in Rijn-Oost.
Waterschap Regge en Dinkel heeft een waterbeheerplan opgesteld voor de periode 2010-2015. Het waterbeheerplan is vastgesteld door het Algemeen Bestuur van het waterschap op 28 oktober 2009. Het plan gaat over het waterbeheer in het hele stroomgebied van Regge en Dinkel en het omvat alle watertaken van het waterschap: waterkwantiteit, waterkwaliteit en waterketen.
Het waterbeleid van het waterschap is met name gericht op een duurzame aanpak van het waterbeheer: geen afwenteling, herstel van de veerkracht van het watersysteem, streven naar een meer natuurlijker waterbeheer, zoeken naar meer ruimte voor water, water toepassen als ordenend principe middels het gebruik van waterkansenkaarten en water langer vasthouden mede door flexibeler peilbeheer. Ook het streven naar een betere waterkwaliteit als onderdeel van duurzaamheid is een belangrijk speerpunt (tegengaan van lozingen, minder belasting van het water en het zoveel mogelijk tegengaan van diffuse verontreinigingen).
De twee belangrijkste onderdelen van het waterplan worden gevormd door:
Zoals in voorgaande paragrafen uiteen is gezet, wordt in het moderne waterbeheer (waterbeheer 21e eeuw) gestreefd naar duurzame, veerkrachtige watersystemen met minimale risico's op wateroverlast of watertekorten. Belangrijk instrument hierbij is de watertoets, die sinds 1 november 2003 in ruimtelijke plannen is verankerd. In de toelichting op ruimtelijke plannen dient een waterparagraaf te worden opgenomen. Hierin wordt verslag gedaan van de wijze waarop rekening is gehouden met de gevolgen van het plan voor de waterhuishoudkundige situatie (watertoets).
Het doel van de watertoets is te garanderen dat waterhuishoudkundige doelstellingen expliciet en op een evenwichtige wijze in het plan worden afgewogen. Deze waterhuishoudkundige doelstellingen betreffen zowel de waterkwantiteit (veiligheid, wateroverlast, tegengaan verdroging) als de waterkwaliteit (riolering, omgang met hemelwater, lozingen op oppervlaktewater).
De initiatiefnemer heeft het waterschap Regge en Dinkel geïnformeerd over het plan door gebruik te maken van de digitale watertoets. De beantwoording van de vragen heeft er toe geleid dat de korte procedure van de watertoets is toegepast. De bestemming en de grootte van het plan hebben een geringe invloed op de waterhuishouding.
De procedure in het kader van de watertoets is goed doorlopen. Het waterschap Regge en Dinkel geeft een positief wateradvies. De standaard waterparagraaf is bijgevoegd in bijlage 3.
In november 2011 is door Hamabest Milieu-adviseurs voor het plangebied een quickscan uitgevoerd in het kader van de Flora en faunawet en overige vigerende natuurwetgeving (zie bijlage 4).
De quickscan is gebaseerd op bronnenonderzoek en een veldbezoek. Dit veldbezoek heeft op 21 november 2011 plaatsgevonden. Op basis van de quickscan is beoordeeld of er voor de voorgenomen ingreep in het plangebied procedurele gevolgen zijn betreft de Flora- en faunawet en overige vigerende relevante wetgeving. Hieronder wordt daarop ingegaan.
Vogels
Binnen het plangebied zijn potentiële broedlocaties aanwezig voor diverse (algemeen voorkomende) soorten. Het advies luidt daarom als volgt:
Flora en faunawet
Er zijn verder geen streng en strikt beschermde plant- en diersoorten aangetroffen binnen het plangebied.
Algemeen geldende voorwaarde vanuit de Flora en faunawet
Op basis van de zorgplicht volgens artikel 2 van de Flora- en faunawet dient bij de uitvoering van de werkzaamheden voldoende zorg in acht te worden genomen voor in het wild levende dieren en hun leefomgeving. Dit houdt in dat bij het uitvoeren van werkzaamheden altijd rekening moet worden gehouden met aanwezige planten en dieren. Dieren moeten de gelegenheid hebben om uit te wijken en mogen niet opzettelijk worden gedood.
Gebiedsbescherming
Het plangebied grenst aan de Ecologische Hoofdstructuur, dat in het noorden nog te realiseren nieuwe natuur betreft en in het westen reeds gerealiseerde nieuwe natuur
is. De verwachting is dat, zover dat te bepalen is in het kader van onderhavige quickscan,
de externe werking van de nieuwe situatie zeer beperkt zal zijn op de nieuw te
realiseren natuur, mede door de aard van de toekomstige situatie en de landschappelijke inpassing. Derhalve zal de voorgenomen activiteit geen significant negatief effect gaan hebben op de wezenlijke kenmerken en waarden (kernkwaliteiten) van de nieuw aan te leggen EHS. Het plangebied is op dit moment grotendeels verhard en ecologisch gezien weinig interessant.
Het plangebied is niet gelegen in of nabij een Natura2000-gebied.
Conclusie
Op basis van de bevindingen kan geconcludeerd worden dat het voorgenomen plan geen procedurele gevolgen heeft, mits voldaan wordt aan de aangegeven voorwaarden en de gedragscode uit de Flora en faunawet goed wordt nageleefd.
Cultuurhistorie kan zich bovengronds en ondergronds (archeologie) bevinden. Bij ingrepen waarbij de ondergrond wordt geroerd, dient te worden aangetoond dat de eventueel aanwezige archeologische waarden niet worden aangetast.
Het bureau RAAP heeft in 2008 een archeologische verwachtings- en advieskaart opgesteld voor de gemeente Dinkelland. Daarin is het plangebied geomorfologisch aangewezen als "dekzandwelvingen- en vlakten". Archeologisch onderzoek in dergelijke gebieden, die een middelmatige archeologische verwachtingswaarde scoren voor archeologische resten uit alle perioden, is noodzakelijk voor plangebieden groter dan 5.000 m2 en bij bodemingrepen dieper dan 40 cm. Voor gebieden kleiner dan 5.000 m2, zoals onderhavig plangebied, geldt vrijstelling van archeologisch onderzoek.
Zie figuur 4.1. Het plangebied aan de Akkerhuisweg is hier groen omcirkeld weergegeven. Het plangebied maakt deel uit van het erf Akkerhuisweg 1a. Daar bevindt zich een archeologische waardevol erf. Op een dergelijke locatie is archeologisch onderzoek noodzakelijk in plangebieden groter dan 2.500 m² bij bodemingrepen dieper dan 40 cm. Voor gebieden kleiner dan 2.500 m² geldt vrijstelling voor archeologisch onderzoek.
Het te bebouwen oppervlak bedraagt maximaal 250 m2, op grond dat grotendeels geroerd is tijdens de bouw van de eerdere loonwerkschuur. Archeologisch onderzoek wordt in dit geval niet nodig geacht.
Het erf op het adres Akkerhuisweg 1a blijft onveranderd.
Figuur 4.1: Uitsnede archeologische verwachtingskaart
In oktober 2004 is het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) in werking getreden. Met het Bevi zijn de risiconormen voor externe veiligheid met betrekking tot bedrijven met gevaarlijke stoffen wettelijk vastgelegd. Het Bevi heeft als doel zowel individuele als groepen burgers een minimum beschermingsniveau te bieden tegen een ongeval met gevaarlijke stoffen. Het besluit verplicht gemeenten en provincies om bij het verlenen van milieuvergunningen en het maken van bestemmingsplannen met de veiligheidsnorm rekening te houden. Het Bevi maakt onderscheid tussen het plaatsgebonden risico en het groepsrisico. Het plaatsgebonden risico houdt in dat op een plaats buiten de inrichting, een persoon die onafgebroken en onbeschermd op die plaats zou verblijven, overlijdt als rechtstreeks gevolg van een ongewoon ongeval binnen die inrichting waarbij een gevaarlijke stof betrokken is. De richtwaarde van het plaatsgebonden risico bedraagt 10-6, wat betekent dat de kans dat iemand buiten de inrichting overlijdt ten gevolge van een ongeval in die inrichting niet hoger mag zijn dan 1 op de miljoen jaar. Dit kan grafisch worden weergegeven door een risicocontour. Binnen de vastgestelde contour mogen zich geen kwetsbare objecten bevinden, zoals woningen. Naast het plaatsgebonden risico speelt ook het groepsrisico een rol in het externe veiligheidsbeleid. Het groepsrisico is de kans per jaar dat ten minste 10, 100 of 1.000 personen overlijden als rechtstreeks gevolg van hun aanwezigheid in het invloedsgebied van een inrichting en een ongewoon voorval binnen die inrichting waarbij een gevaarlijke stof betrokken is. In tegenstelling tot het plaatsgebonden risico wordt het groepsrisico niet vastgelegd als richtwaarde, maar als oriëntatiewaarde. In het Bevi zijn enkele oriëntatiewaarden opgenomen. Het bevoegd gezag kan gemotiveerd van deze waarden afwijken. In de gemeentelijke nota Externe veiligheidsbeleid, 2007, wordt invulling gegeven aan deze wettelijke verplichtingen.
In de Regeling externe veiligheid inrichtingen (Revi) is de uitvoering van het Bevi geregeld. In het Revi is opgenomen welke afstanden in acht genomen moeten worden met betrekking tot Bevi inrichtingen. De afstanden komen overeen met de contour voor het plaatsgebonden risico van 10-6 per jaar.
Verder moet rekening worden gehouden met de eventuele aanwezigheid van buisleidingen, zoals bijvoorbeeld hoge druk en transportleidingen voor aardgas en transportroutes voor gevaarlijke stoffen. Voor ontwikkelingen die plaatsvinden binnen het invloedsgebied van de risicovolle activiteit geldt een verantwoordingsplicht ten aanzien van het groepsrisico als de oriënterende waarde wordt overschreden en als het groepsrisico toeneemt. Om een eerste indruk te krijgen van de aanwezigheid van risicovolle objecten in en nabij het plangebied, is de risicokaart van de provincie Overijssel geraadpleegd, zie figuur 4.2 hieronder.
Figuur 4.2: uitsnede risicokaart, met het plangebied paars omcirkeld
Uit figuur 4.2 blijkt dat de dichtstbijzijnde risicobron ligt op circa 670 meter afstand en tankstation Krabbe op het adres Bornsestraat 18 te Weerselo betreft. Hier bevinden zich een LPG-afleverinstallatie, -vulpunt en -reservoir. De vergunde jaardoorzet is 940 m3 LPG. De bijbehorende risicoafstand (PR 10-6) en (PR 10-5) is 25 meter. De afstand tot grens invloedsgebied (verantwoording groepsrisico) is 150 meter.
De conclusie is dat de afstand tot het tankstation en andere risicobronnen dusdanig groot is - in verhouding tot de grootte van de risico's - dat er met realisatie van dit plan geen sprake is van een onverantwoord veiligheidsrisico.
Voor het overige bevinden zich in de nabijheid van het plangebied geen zaken die wat betreft externe veiligheid van belang zijn.
In het landschapsontwikkelingsplan voor Noordoost Twente en Twenterand (LOP NOTT), waarin voor het landschap in o.a. de gemeente Dinkelland voor de komende 10 jaar de gewenste ontwikkelingsrichting is geformuleerd, is de beoogde bouwlocatie gelegen in het landschapstype 'jonge ontginningen', met in de directe nabijheid de landschapstypen, 'kampenlandschap', 'maten- en flierenlandschap' en op iets grotere afstand 'essenlandschap'.
De jongere zand- en heideontginningen hebben een meer open karakter. De landschappelijk historische waarde is over het algemeen lager dan die van het oude cultuurlandschap. Hier is in vergelijking met het oude cultuurlandschap dan ook meer ruimte voor (vernieuwende) grootschalige ontwikkelingen van de landbouw of ander functies, zonder dat natuur- of landschapswaarden worden aangetast. Wel moet behoud van de identiteit worden nagestreefd, zoals openheid, grootschaligheid en de rationele ontginningsstructuur.
In de jongere ontginningen kunnen kleinschalige ingrepen juist afbreuk doen aan het grootschalige, rechtlijnige en blokvormig verkavelde karakter. De identiteit van het gebied wordt versterkt als ontwikkelingen plaatsvinden in de vorm van lijnen (bijv. langs de wegen) of vlakken passend binnen de verkaveling.
Ten aanzien van de ontwikkelingsrichtingen is het accent gericht op ruimte voor grootschalige (grondgebonden) landbouw, het creëren van grote huiskavels en het verbeteren van de structuur. Verspreid langs ontginningsassen en rechte wegen ligt een aantal grote erven voor de grondgebonden veehouderij. Goed vormgegeven moderne stallen voor de grondgebonden veehouderij liggen in een rechtlijnig patroon ten opzichte van elkaar. Er is voldoende ruimte voor uitbreiding van het erf of voor nieuwe agrarische erven. De omvormingsgebieden zijn de landbouwontwikkelingsgebieden uit de reconstructie. Daarnaast komen de omvormingsgebieden grotendeels overeen met de in het kader van de reconstructie aangegeven verwevingsgebieden, met het hoofdaccent op grondgebonden landbouw.
Het door Bijkerk c.s. Tuin en Landschapsarchitecten opgestelde beplantingsplan (zie bijlage 1 van de regels) sluit naadloos aan op de gewenste ontwikkelingsrichting zoals verwoord in dit landschapsontwikkelingsplan voor Noordoost Twente en Twenterand (LOP NOTT).
De maatschappelijke uitvoerbaarheid heeft als doel om aan te tonen dat in het bestemmingsplan het maatschappelijk belang voldoende is meegenomen in de afweging.
Artikel 3.1.1 van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) schrijft voor dat het bestuursorgaan, dat belast is met de voorbereiding van een bestemmingsplan overleg pleegt met instanties, zoals gemeenten, waterschappen, provinciale diensten en Rijk, die betrokken zijn bij de zorg voor ruimtelijke ordening of belast zijn met de behartiging van belangen welke in het plan in het geding zijn.
Bij brief van 9 december 2011 heeft het ministerie van Infrastructuur en Milieu aangegeven dat gemeentelijke ruimtelijke plannen niet meer vooraf worden beoordeeld op de nationale belangen zoals voor werelderfgoedgebieden, ecologische hoofdstructuur, milieu en de ladder voor duurzame verstedelijking. Het nieuwe Rijkstoezicht in de ruimtelijke ordening richt zich in deze gevallen op het toezicht achteraf.
De provincie Overijssel heeft een lijst opgesteld van categorieën bestemmingsplannen en projectbesluiten van lokale aard waarvoor vooroverleg niet noodzakelijk is. Het plan valt onder categorie B onder 4, waardoor vooroverleg niet nodig is.
Op 11 september 2012 is een digitale watertoets uitgevoerd, zie bijlage 3. De conclusie van die digitale toets is dat het waterschap Regge en Dinkel een positief advies geeft. Hiermee is voldaan aan het verplichte vooroverleg.
Op de voorbereiding van een bestemmingsplan is afdeling 3.4 Algemene wet bestuursrecht (Awb) van toepassing. In afdeling 3.4 Awb is bepaald dat het ontwerp van het bestemmingsplan gedurende 6 weken ter inzage zal liggen, waarbij informatie kan worden ingewonnen. Tijdens deze periode kunnen belanghebbenden schriftelijk of mondeling zienswijzen kenbaar maken aan burgemeester en wethouders omtrent hun voornemen om medewerking te verlenen aan het onderhavige bestemmingsplan.
Het ontwerpbestemmingsplan heeft vanaf vrijdag 4 januari 2013 voor een periode van zes weken ter inzage gelegen. Een kennisgeving hiervan is gepubliceerd in de Dinkellandvisie en Staatscourant van 3 januari 2013 en toegezonden aan de provincie Overijssel en het waterschap Regge en Dinkel. Binnen deze periode is één zienswijze ingediend. Naar aanleiding van deze zienswijze is aanvullend advies opgevraagd bij de gemeentelijke monumentencommissie. Dit advies en de gesprekken daarover met initiatiefnemers en gemeente hebben geleid tot een gewijzigde situering van de nieuwe woning. Reclamant heeft daarop besloten de zienswijze in te trekken. Het bestemingsplan kan nu ter besluitvorming aan de raad worden aangeboden.
Artikel 6.12 van de Wet ruimtelijke ordening (Wro) stelt dat de gemeenteraad gelijktijdig met de vaststelling van het bestemmingsplan moet besluiten om al dan niet een exploitatieplan vast te stellen. Hoofdregel is dat een exploitatieplan moet worden vastgesteld bij elk bestemmingsplan. Er zijn echter uitzonderingen. Het is mogelijk dat de raad verklaart dat met betrekking tot een bestemmingsplan geen exploitatieplan wordt vastgesteld indien het verhaal van kosten van de grondexploitatie anderszins is verzekerd of het stellen van nadere eisen en regels niet noodzakelijk is.
In het voorliggende geval wordt geen exploitatieovereenkomst gesloten tussen initiatiefnemer en de gemeente Dinkelland, daar er in dit plan geen sprake is van op de gemeente verhaalbare kosten. Met de initiatiefnemer is een planschadeovereenkomst gesloten, zodat eventuele planschadekosten verhaald kunnen worden op de initiatiefnemer. Het sluiten van een planschadeovereenkomst is conform artikel 6.4a Wro.
Het bestemmingsplan regelt de gebruiks- en bebouwingsmogelijkheden van de gronden in het plangebied en zijn juridisch bindend. Dit bestemmingsplan is opgezet conform de nieuwe Wet ruimtelijke ordening (Wro) en het nieuwe Besluit ruimtelijke ordening (Bro), zoals deze per 1 juli 2008 gelden. Het plan is vergezeld van een verbeelding. Uitgangspunt is door het stellen van heldere toelichting en een duidelijk leesbare verbeelding, een zo goed mogelijke handhaafbaarheid te realiseren. De toetsingscriteria in de regels vormen een toetsingsgrond voor omgevingsvergunningen, afwijkingen, nadere eisen en wijzigingen.
De in deze toelichting beschreven planopzet is juridisch-planologisch vertaald in een bestemmingsregeling, die (digitaal) bindend is voor overheid en burgers. Het bestemmingsplan bestaat uit een verbeelding (plankaart) en regels en is voorzien van een toelichting. De regels en verbeelding (plankaart) vormen het juridisch bindende deel, terwijl de toelichting geen juridische binding heeft, maar moet worden beschouwd als handvat voor de uitleg en de onderbouwing van de opgenomen bestemmingen.
De regels bevatten het juridische instrumentarium voor het regelen van het gebruik van de gronden, bepalingen omtrent de toegelaten bebouwing, regelingen betreffende het gebruik van aanwezige en/of op te richten bouwwerken. De verbeelding (plankaart) heeft een rol voor toepassing van de regels, alsmede de functie van visualisering van de bestemmingen.
In deze paragraaf wordt de systematiek van de regels en de wijze waarop de regels gehanteerd dienen te worden, uiteengezet.
De regels van het plan bestaan uit vier hoofdstukken, waarin achtereenvolgens de inleidende regels, de bestemmingsregels, de algemene regels en de overgangs- en slotregels aan de orde komen. Voor de systematiek is aangesloten op de SVBP2008, zoals verplicht vanaf 1 januari 2010. Dit houdt onder meer in dat het plan IMRO-gecodeerd wordt opgeleverd.
Navolgend wordt de systematiek, opbouw en indeling van de regels kort toegelicht.
Begrippen
In deze bepaling zijn omschrijvingen gegeven van de in het bestemmingsplan gebruikte begrippen. Deze worden opgenomen om interpretatieverschillen te voorkomen. Begripsbepalingen zijn alleen nodig voor begrippen die gebruikt worden in de regels en die tot verwarring kunnen leiden of voor meerdere uitleg vatbaar zijn.
Wijze van meten
Om op een eenduidige manier afstanden, oppervlakten en inhoud van gebouwen en/of bouwwerken, geen gebouwen zijnde, te bepalen wordt in de wijze van meten uitleg gegeven wat onder de diverse begrippen wordt verstaan. Ten aanzien van de wijze van meten op de verbeelding (plankaart) geldt steeds dat het hart van een lijn moet worden aangehouden.
De opbouw van de bestemmingen ziet er als volgt uit:
De omschrijving van de doeleinden. Hierbij gaat het in beginsel om een beschrijving van de aan de grond toegekende functies;
In de bouwregels worden voor alle bouwwerken de van toepassing zijnde bebouwingsregels geregeld. Waar en met welke maatvoering mag worden gebouwd, wordt hier vastgelegd. Indien mogelijk wordt verwezen naar bouwvlakken en aanduidingen op de verbeelding (plankaart);
Bij een omgevingsvergunning kan onder voorwaarden worden afgeweken van de bouwregels ten aanzien van het oppervlak en de vorm van bijbehorende bouwwerken;
In dit onderdeel is aangegeven welke vormen van gebruik in ieder geval zijn toegestaan dan wel strijdig zijn met de bestemming. Daarbij zijn niet alle mogelijke toegestane en strijdige gebruiksvormen genoemd, maar alleen die functies, waarvan het niet op voorhand duidelijk is. Het gaat hierbij in feite om een aanvulling/verduidelijking op de in de bestemmingsomschrijving genoemde functies;
Bij een omgevingsvergunning kan onder voorwaarden worden afgeweken van het in de bestemmingsomschrijving beschreven gebruik van hoofdgebouwen.
Deze bepaling is opgenomen om te voorkomen dat, wanneer volgens een bestemmingsplan bepaalde gebouwen en bouwwerken niet meer dan een bepaald deel van een bouwperceel mogen beslaan, het opengebleven terrein nog eens meetelt bij het toestaan van een ander gebouw of bouwwerk, waaraan een soortgelijke eis wordt gesteld;
Deze bepaling bevat een opsomming van strijdig gebruik van gronden en bouwwerken in algemene zin;
In deze bepaling is aan burgemeester en wethouders de bevoegdheid gegeven om af te wijken van bepaalde, in het bestemmingsplan geregelde, onderwerpen. De criteria, die bij toepassing van de afwijkingsbevoegdheid in acht moeten worden genomen, zijn aangegeven;
In deze bepaling is aan burgemeester en wethouders de bevoegdheid gegeven het plan te wijzigen. Het gaat hier om wijzigingsbevoegdheden met een algemene strekking. De criteria, die bij toepassing van de wijzigingsbevoegdheid in acht moeten worden genomen, zijn aangegeven;
Hier staan regels geformuleerd ten aanzien welstand en wegverkeerslawaai en er wordt de mogelijkheid geboden om nadere eisen aan aan de plaats en de afmetingen van de bebouwing.
Bouwwerken welke op het moment van inwerkingtreding van het bestemmingsplan bestaan (of waarvoor een bouwvergunning is aangevraagd) mogen blijven bestaan, ook al is er strijd met de bebouwingsregels. De overgangsbepaling houdt niet in dat het bestaand, illegaal opgerichte, bouwwerk legaal wordt, noch brengt het met zich mee dat voor een dergelijk bouwwerk alsnog een bouwvergunning kan worden verleend. Burgemeester en wethouders kunnen in beginsel dus nog gewoon gebruik maken van hun handhavingsbevoegdheid. Het overgangsrecht is opgenomen zoals opgenomen in artikel 3.2.1 Bro. Het gebruik van de grond en opstallen, dat afwijkt van de regels op het moment van inwerkingtreding van het plan mag eveneens worden voortgezet;
Deze bepaling geeft aan op welke manier de regels kunnen worden aangehaald.
Het plan kent één enkelbestemming, te weten:
Wonen: Artikel 3
De voor Wonen aangewezen gronden zijn bestemd voor het wonen met daaronder begrepen beroep aan huis, inwoning en de daarbij behorende tuinen en erven, parkeervoorzieningen op eigen terrein, waterhuishoudkundige voorzieningen en gebouwen van algemeen nut. De vrijstaande hoofdgebouwen mogen alleen binnen het bouwvlak worden gesitueerd. Per bouwvlak is één woning toegelaten. De goot- en bouwhoogte bedragen 3,5 en 9 meter. Bijgebouwen zijn binnen en buiten het bouwvlak toegelaten. De goothoogte is vastgelegd op 3 meter, de bouwhoogte dient ten minste 1 meter lager zijn dan de bouwhoogte van het hoofdgebouw. Binnen deze bestemming is een beroep aan huis mogelijk met een maximum van 40% van de oppervlakte van de woning en bijgebouw met een maximum van 45 m².