direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Buitengebied Holten, Valkenweg 9
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.1742.BPB2016005-0401

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding en doelstelling

Het onderhavige bestemmingsplan betreft de verplaatsing van een bouwrecht van een woning aan de Valkenweg 9 te Holten.

Aanleiding voor de bouw van de nieuwe woning is de wens van de initiatiefnemer om in één huis te kunnen wonen met twee familieleden die zorg nodig hebben. De nieuwe woning betreft een 'kangoeroewoning', met ruimte voor twee huishoudens in één woning.
Daarnaast heeft de initiatiefnemer de wens om een verbeterd woon- en leefklimaat te kunnen realiseren ten opzichte van de bestaande woning op het perceel. De bestaande woning ligt op zeer korte afstand van de spoorweg Deventer-Almelo en de provinciale weg N350. De nieuwe woning komt op een veel ruimere afstand van beide (spoor)wegen te liggen. De oorspronkelijke woning wordt wegbestemd.

Het verplaatsen van de woonbestemming is op basis van het geldende bestemmingsplan niet mogelijk. Het bestemmingsplan zal moeten worden aangepast. In het nieuwe bestemmingsplan wordt de geplande nieuwbouw planologisch-juridisch geregeld.

1.2 Begrenzing plangebied

Het plangebied ligt ten noordoosten van het dorp Holten, een dorp in de gemeente Rijssen-Holten. Het plangebied ligt direct ten zuiden van het Nationaal Park Sallandse Heuvelrug, een heuvelachtig gebied gekenmerkt door heidevelden en bossen.
In de onderstaande afbeelding is de locatie van het plangebied ten opzichte van de kern Holten weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.1742.BPB2016005-0401_0001.jpg"
Afbeelding - Globale locatie plangebied (bron: www.google.nl/maps)

Het bestaande erf is op zeer korte afstand gelegen van zowel de spoorweg Deventer-Almelo als de provinciale weg N350. De afstand tussen de boerderij en de hiervoor genoemde (spoor)wegen bedraagt respectievelijk 17 en 24 meter. Daarnaast ligt de boerderij op circa 5 meter afstand van de Rijssenseweg. De nieuwe woning zal ongeveer 100 meter ten noorden van de deze woning gebouwd worden.

In de onderstaande afbeelding is de locatie van de huidige woning (de onderste rode cirkel) en de locatie van de nieuwe woning (bovenste rode cirkel) weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.1742.BPB2016005-0401_0002.jpg"
Afbeelding - Globale locatie plangebied (bron: www.google.nl/maps)

1.3 Geldend bestemmingsplan

Ter plaatse van de nieuwe woning geldt het bestemmingsplan 'Buitengebied Rijssen-Holten', vastgesteld op 1 november 2012. Het terrein ter plaatse van de nieuwe geplande woning heeft de bestemming 'Agrarisch met waarden - Landschap', met de gebiedsaanduidingen 'milieuzone - grondwaterbeschermingsgebied' en 'reconstructiewetzone - extensiveringsgebied'. In onderstaande afbeelding is een uitsnede van het plangebied in het bestemmingsplan weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.1742.BPB2016005-0401_0003.jpg"
Afbeelding - Ligging plangebied in het vigerende bestemmingsplan (bron: www.ruimtelijke plannen.nl)


De geplande ontwikkeling is niet mogelijk in het geldend bestemmingsplan, omdat de huidige bestemming 'Agrarisch met waarden - Landschap' dit niet toelaat. Daarnaast laat de bestemming 'Wonen' in het vigerende bestemmingsplan de bouw van een woning voor twee huishoudens niet bij recht toe. Hiervan kan worden afgeweken middels een afwijkingsbevoegdheid, waaraan een aantal voorwaarden zijn verbonden.

Het onderhavige bestemmingsplan maakt de bouw van één woning met inwoning bij recht mogelijk. De woning voldoet aan de voorwaarden die zijn verbonden aan de afwijkingsbevoegdheid in het moederplan.

1.4 Opzet toelichting

De inhoud van de toelichting is als volgt opgebouwd:

  • hoofdstuk 2 staat stil bij de huidige en toekomstige situatie van het plangebied;
  • In hoofdstuk 3 is een beknopt overzicht opgenomen van de belangrijkste beleidsvisies van overheden die relevant zijn voor het plangebied;
  • de gevolgen of effecten op de planologische- en milieutechnische aspecten worden in hoofdstuk 4 beschreven;
  • in hoofdstuk 5 wordt ingegaan op de juridische aspecten en de gehanteerde bestemming;
  • hoofdstuk 6 heeft betrekking op de economische en maatschappelijke uitvoerbaarheid van het plan.

Hoofdstuk 2 Beschrijving bestaande en toekomstige situatie

2.1 Beschrijving plangebied

Het plangebied betreft een groot perceel met een agrarische functie. Het perceel wordt onder andere gebruikt voor maisteelt. Het plangebied ligt ten zuiden van Nationaal Park Sallandse Heuvelrug. Aan de noordzijde van het plangebied staan dan ook diverse bomen. Tussen deze bomen zijn een aantal huizen gelegen. Aan weerszijden van het plangebied zijn daarnaast verscheidene weilanden en boerderijen gelegen.

In de onderstaande afbeelding is de huidige situatie van het terrein waarop de nieuwe woning wordt gebouwd weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.1742.BPB2016005-0401_0004.png"

Afbeelding - Huidige situatie van het plangebied

In de onderstaande afbeelding is de zuidzijde van het plangebied weergegeven, met in de hoek van het perceel de bestaande woning.

afbeelding "i_NL.IMRO.1742.BPB2016005-0401_0005.png"

Afbeelding - Ligging bestaande woning, bezien vanaf de locatie waar de nieuwe woning wordt gebouwd

2.2 Toekomstige situatie

De aanleiding voor de verplaatsing van het bouwrecut is de wens van de initiatiefnemer om in één huis te kunnen wonen met twee familieleden die zorg nodig hebben. De nieuwe woning betreft dan ook een kangoeroewoning: een combinatie van twee zelfstandige wooneenheden onder één dak.

Er is voor gekozen om het bouwrecht te verplaatsen naar een locatie op ruim 100 meter afstand ten noorden van de huidige woning op het perceel. De woning komt zo op een veel grotere afstand tot de spoorweg Deventer-Almelo en tot de provinciale weg N350 te liggen. Hiermee beoogt de initiatiefnemer om een verbeterd woon- en leefklimaat te kunnen realiseren.

In de onderstaande afbeeldingen is een impressie weergegeven van de nieuwe woning.

afbeelding "i_NL.IMRO.1742.BPB2016005-0401_0006.jpg"
Afbeelding - Vooraanzicht nieuwe woning (voorlopig ontwerp)

afbeelding "i_NL.IMRO.1742.BPB2016005-0401_0007.jpg"
Afbeelding - Zijaanzicht nieuwe woning (voorlopig ontwerp)

afbeelding "i_NL.IMRO.1742.BPB2016005-0401_0008.png"

Afbeelding - Plattegrond begane grond nieuwe woning

afbeelding "i_NL.IMRO.1742.BPB2016005-0401_0009.png"

Afbeelding - Plattegrond eerste verdieping nieuwe woning

2.3 Landschappelijke inpassing

Het college van Burgemeester & Wethouders van de gemeente Holten-Rijssen stelt als voorwaarde dat de geplande ontwikkeling landschappelijk goed wordt ingepast. In de regels van dit bestemmingsplan is opgenomen dat de landschappelijke inpassing uiterlijk 2 jaar na inwerkingstreding van het bestemmingsplan moet zijn aangelegd overeenkomstig dit plan.

De geplande woning heeft een inhoud van 1.000 m³ en de initiatiefnemer heeft een Landschapsplan laten opstellen (zie Bijlage 1 en Bijlage 2). De uitgangspunten in het Landschapsplan zijn in lijn met de uitgangspunten uit het Landschapsontwikkelingsplan van de gemeente Rijssen-Holten (zie paragraaf 3.3.3 en de Welstandsnota (zie paragraaf 3.3.4).

De belangrijkste aanbevelingen in het Landschapsplan zijn in deze paragraaf opgenomen.

Landschap en bebouwing
De bebouwing in de omgeving kenmerkt zich door hoge daken en lage goten. Meestal een zadeldak met wolfseinden met een aangekapt bijgebouw. Deze locatie stelt geen andere dan normale eisen aan de bebouwing. De ligging op de grens van bos en agrarisch gebied vraagt eerder om een wat timide benadering. Denk aan de aloude boerenwoning die opgaat in de achtergelegen bosrand.

Concluderend zou een woning passen met een zadeldak en wolfseinde. Het dak uitgevoerd met een donkere dakpan of rietbedekking. Bij een lage goot behoort een in verhouding hoger dak dan de gevel. De bijgebouwen dienen iets achter de voorgevel van de woning te liggen. Op het terrein is ruimte voor minimaal twee geparkeerde auto's. Indien er toegangspoorten worden geplaatst zouden die bij voorkeur van ongeschilderd hout moeten zijn. Qua bestrating op eigen erf worden er geen eisen gesteld.

Landschapsadvies erfbeplanting
Geadviseerd wordt om de voorzijde van de kavel te beplanten met vele bomen. Het bos langs de kavel wordt als het ware doorgezet. Onder deze bomen kunnen struikvormers geplant worden in een mix welke aansluit op het aanliggende bosplantsoen. De boomaanplant aan de voorzijde van het huis kan op min of meer open wijze tot aan de gevel doorgezet worden.

Aan de achterzijde over het veld uitkijkend is een willekeurige aanplant van enkele bomen of boomgroepen meer op zijn plaats. Voor de erfgrenszone aan de achterzijde wordt circa 2 meter breedte aangehouden. Op deze manier wordt een grote mate van transparantie bereikt (als een luxaflex), waarbij toch een zekere privacy ontstaat ten opzichte van de weg en het spoor.

Schuttingen en hoge strakke hagen zijn niet passend. Voorkomen moet worden dat er een omsloten enclave in het landschap ontstaat.

Voorkeurssortiment beplanting
Voor de beplanting aan de boszijde stellen wij voor om een gemengde beplanting aan te brengen, waarbij de boomvormers in een grotere maat aangebracht worden en de struikvormers als bosplantsoen. De boomaanplant voorzijde bestaat uit: enkele Dennen, Zomereik en Ruwe berk.

Aan de achterzijde is een overgang van erf naar bouwland middels een houtwal of haag niet gewenst. Ons voorstel is hier een rijbeplanting van zomereik aan te leggen in groepen van circa 4 stuks zodat een semi-transparante beplanting ontstaat., Deze groepsgewijze eikenbeplanting is gebiedseigen. Hiertussen kan een enkele beuk geplant worden.

In de onderstaande tabel zijn gewenste aantallen en formaten van verschillende bomen opgenomen voor de begroeiing aan de noordzijde van de woning en voor de erfgrens.

afbeelding "i_NL.IMRO.1742.BPB2016005-0401_0010.png"
Afbeelding - Plantlijst zoals opgenomen in de Notitie Landschappelijke Inpassing (zie Bijlage 1)

In de onderstaande afbeelding is het landschapsplan opgenomen, waarin de beschreven uitgangspunten voor de herinrichting van de kavel zijn gevisualiseerd.

afbeelding "i_NL.IMRO.1742.BPB2016005-0401_0011.png"

Afbeelding - Visualisatie herinrichting kavel uit het landschapsplan (zie Bijlage 2).

Hoofdstuk 3 Beleidskader

Dit hoofdstuk beschrijft, voor zover relevant voor de geplande ontwikkeling, het rijks-, provinciaal/regionaal en gemeentelijk beleid. Naast de belangrijkste algemene uitgangspunten worden de specifieke voor dit plangebied geldende uitgangspunten weergegeven. Het beleid is in dit bestemmingsplan afgewogen en doorvertaald in de verbeelding en in de regels.

3.1 Rijksbeleid

3.1.1 Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR)

De kaders van het rijksbeleid zijn opgenomen in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) die op 13 maart 2012 door de Minister van I&M is vastgesteld. Deze structuurvisie vervangt de Nota Ruimte en heeft als uitgangspunt 'Nederland concurrerend, bereikbaar, leefbaar en veilig'.

De SVIR omvat drie hoofddoelen, die als volgt zijn geformuleerd:

  • 1. Concurrerend
    Het vergroten van de concurrentiekracht van Nederland door het versterken van de ruimtelijk-economische structuur van Nederland;
  • 2. Bereikbaar
    Het verbeteren en ruimtelijk zeker stellen van de bereikbaarheid waarbij de gebruiker voorop staat;
  • 3. Leefbaar en veilig
    Het waarborgen van een leefbare en veilige omgeving waarin unieke natuurlijke en cultuurhistorische waarden behouden zijn.

Voor een aanpak die Nederland concurrerend, bereikbaar, leefbaar en veilig maakt, moet het roer in het ruimtelijk en mobiliteitsbeleid om. Het Rijk kiest voor een selectievere inzet van rijksbeleid op slechts 13 nationale belangen. De nationale belangen hebben onder andere betrekking op ruimte voor waterveiligheid, behoud van nationale unieke cultuurhistorische kwaliteiten en ruimte voor een nationaal netwerk van natuur.

De juridische borging van de nationale belangen is vastgelegd in het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening. De geplande verplaatsing van het bouwrecht op perceel Valkenweg 9 is niet in strijd met de uitgangspunten van de SVIR.

3.1.2 Barro

Het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro), ook wel de AMvB Ruimte genoemd, is op 22 augustus 2011 vastgesteld en in oktober 2012 aangevuld. Het Barro heeft als doel om vanuit een concreet nationaal belang een goede ruimtelijke ordening te bevorderen. De AMvB is het inhoudelijke beleidskader van het rijk waaraan ruimtelijke besluiten op provinciaal en gemeentelijk niveau moeten voldoen. Dat betekent dat de AMvB regels geeft over bestemmingen en het gebruik van gronden. Daarnaast kan zij aan de gemeente opdragen in de toelichting bij een bestemmingsplan bepaalde zaken uitdrukkelijk te motiveren.

De algemene regels bewerkstelligen dat nationale ruimtelijke belangen doorwerken tot op lokaal niveau. Inhoudelijk gaat het om nationale belangen die samenhangen met het beschermen van ruimtelijke functies, zoals natuur in de Ecologische Hoofdstructuur (EHS), of met het vrijwaren van functies. Het besluit bevat alleen die nationale ruimtelijke belangen, die via het stellen van regels aan de inhoud of toelichting van bestemmingsplannen (of daarmee vergelijkbare besluiten) beschermd kunnen worden.

Het onderhavige plan is niet in strijd met enig nationaal belang uit het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening.

3.1.3 Ladder voor duurzame verstedelijking

In de SVIR wordt de ladder voor duurzame verstedelijking geïntroduceerd. Deze ladder is per 1 oktober 2012 als motiveringseis in het Besluit ruimtelijke ordening (artikel 3.1.6, lid 2) opgenomen. Doel van de ladder voor duurzame verstedelijking is een goede ruimtelijke ordening door een optimale benutting van de ruimte in stedelijke gebieden. Hierbij dient de behoefte aan een stedelijke ontwikkeling te worden aangetoond. De ladder kent drie treden die achter elkaar worden doorlopen.

Wat betreft de 'Ladder voor duurzame verstedelijking' wordt opgemerkt dat er sprake is van de verplaatsing van een bouwrecht. Als gevolg van de ontwikkeling neemt het aantal woningen op lange termijn niet toe.

Geconcludeerd wordt dat er geen sprake is van strijd met het rijksbeleid.

3.2 Provinciaal beleid

3.2.1 Omgevingsvisie Overijssel

De provincie Overijssel heeft het streekplan, verkeer- en vervoerplan, waterhuishoudingsplan en milieubeleidsplan samengevoegd tot één Omgevingsvisie, het provinciale beleidsplan voor de fysieke leefomgeving van Overijssel. De Omgevingsvisie Overijssel geeft de gewenste toekomstige ruimtelijke ontwikkelingen weer voor de provincie en heeft de status van een structuurvisie onder de Wet ruimtelijke ordening. De Omgevingsvisie is geconsolideerd tot en met de partiële herziening Kaderrichtlijn Water en Richtlijn Overstromingsrisico's van 21 oktober 2015.

De provincie hanteert twee uitgangspunten die leidend zijn voor alle beleidskeuzes die worden gemaakt: 'duurzaamheid' en 'ruimtelijke kwaliteit'.

  • Duurzame ontwikkeling voorziet in de behoefte aan de huidige generatie, zonder voor toekomstige generaties de mogelijkheden in gevaar te brengen om ook in hun behoeften te voorzien.
  • Ruimtelijke kwaliteit is de goede functie op de juiste plek op de goede manier ingepast in de omgeving.

De ontwikkelingsvisie is uitgewerkt in een aantal ontwikkelingsperspectieven voor deelgebieden van Overijssel. Het plangebied valt binnen het 'buitengebied accent veelzijdige gebruiksruimte - mixlandschap'. In de onderstaande afbeelding is een uitsnede van het plangebied in de provinciale Omgevingsvisie weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.1742.BPB2016005-0401_0012.jpg"
Afbeelding - Uitsnede plangebied in de Omgevingsvisie

In het ontwikkelingsperspectief 'buitengebied accent veelzijdige gebruiksruimte - mixlandschap' is sprake van verweving van functies. Aan de ene kant melkveehouderij en akkerbouw als belangrijke vorm van landgebruik. Aan de andere kant gebruik voor landschap, natuur, milieubescherming, cultuurhistorie, recreatie, wonen en andere bedrijvigheid. In dit ontwikkelingsperspectief staat de kwaliteitsambitie 'Voortbouwen aan de kenmerkende structuren van de agrarische cultuurlandschappen' voorop.

In deze ambitie vormt het herkennen, koesteren en verder uitbouwen van de dragende structuren van het agrarisch cultuurlandschap de leidraad. Door het voortborduren op karakteristieke dragende structuren (onder meer de wegenstructuur, de structuur van waterlopen, de bebouwingslinten) wordt samenhang en karakter versterkt. Een aantal ontwikkelingen - zoals grote stallen voor de melkveehouderij en de intensieve veehouderij die ongeacht het landschapstype eenzelfde uitstraling hebben - kunnen een sterk nivellerende werking hebben. Door nieuwe initiatieven zorgvuldig en royaal in te passen en aan te sluiten op de dragende structuren kan dit worden vermeden en kunnen nieuwe kwaliteiten ontstaan.

De Omgevingsvisie is geconcretiseerd in het 'Uitvoeringsmodel Omgevingsvisie Overijssel', waarop navolgend wordt ingegaan.

3.2.2 Uitvoeringsmodel Omgevingsvisie Overijssel
3.2.2.1 Beleidskader Uitvoeringsmodel

De opgaven, kansen, beleidsambities en ruimtelijke kwaliteitsambities voor de provincie zijn in de Omgevingsvisie Overijssel geschetst in ontwikkelingsperspectieven voor de groene omgeving en stedelijke omgeving.

Om de ambities van de provincie waar te maken, bevat de Omgevingsvisie een uitvoeringsmodel. Dit model is gebaseerd op drie niveaus, te weten:

  • generieke beleidskeuzes;
  • ontwikkelingsperspectieven;
  • gebiedskenmerken.

Deze begrippen worden hieronder nader toegelicht.

Generieke beleidskeuzes
Generieke beleidskeuzes zijn keuzes die bepalend zijn voor de vraag of ontwikkelingen nodig dan wel mogelijk zijn. In deze fase wordt beoordeeld of er sprake is van een behoefte aan een bepaalde voorziening. Ook wordt in deze fase het principe van zuinig en zorgvuldig ruimtegebruik gehanteerd. Deze komt er kort gezegd op neer dat eerst bestaande bebouwing en herstructurering worden benut, voordat er uitbreiding kan plaatsvinden.

Andere generieke beleidskeuzes betreffen de reserveringen voor waterveiligheid, randvoorwaarden voor externe veiligheid, grondwaterbeschermingsgebieden, bescherming van de ondergrond (aardkundige en archeologische waarden), landbouwontwikkelingsgebieden voor intensieve veehouderij, begrenzing van Nationale Landschappen, Natura 2000-gebieden, Ecologische Hoofdstructuur en verbindingszones etc. De generieke beleidskeuzes zijn veelal normstellend.

Ontwikkelingsperspectieven
Als uit de beoordeling in het kader van de generieke beleidskeuzes blijkt dat de voorgenomen ruimtelijke ontwikkeling aanvaardbaar is, vindt een toets plaats aan de ontwikkelingsperspectieven. In de Omgevingsvisie is een spectrum van zes ontwikkelingsperspectieven beschreven voor de groene en stedelijke omgeving. Met dit spectrum geeft de provincie ruimte voor het realiseren van de in de visie beschreven beleids- en kwaliteitsambities.

De ontwikkelingsperspectieven geven richting aan wat waar ontwikkeld zou kunnen worden. Daar waar generieke beleidskeuzes een geografische begrenzing hebben, zijn ze consistent doorvertaald in de ontwikkelingsperspectieven. De ontwikkelingsperspectieven zijn richtinggevend en bieden de nodige flexibiliteit voor de toekomst.

Gebiedskenmerken
Op basis van gebiedskenmerken in vier lagen (natuurlijke laag, laag van het agrarisch cultuurlandschap, stedelijke laag en lust- en leisurelaag) gelden specifieke kwaliteitsvoorwaarden en –opgaven voor ruimtelijke ontwikkelingen. Het is de vraag 'hoe' een ontwikkeling invulling krijgt. Aan de hand van de drie genoemde niveaus kan worden bezien of een ruimtelijke ontwikkeling mogelijk is en of er behoefte aan is, waar het past in de ontwikkelingsvisie en hoe het uitgevoerd kan worden. Onderstaande figuur geeft dit schematisch weer.

afbeelding "i_NL.IMRO.1742.BPB2016005-0401_0013.png"

Afbeelding - Weergave Uitvoeringsmodel Omgevingsvisie Overijssel


3.2.2.2 Toetsing van het onderhavige plan aan het Uitvoeringsmodel

In deze paragraaf wordt het onderhavige plan aan de drie niveaus van het Uitvoeringsmodel getoetst.

Generieke beleidskeuzes
Bij de afwegingen in de eerste fase generieke beleidskeuzes zijn er geen aspecten die bijzondere aandacht verdienen. Één en ander blijkt daarnaast uit hoofdstuk 4 aan deze plantoelichting waarin uitgebreid op de diverse omgevingsaspecten wordt ingegaan.

Ontwikkelingsperspectieven
In paragraaf 3.2.1 is het ontwikkelingsperspectief dat voor het plangebied van toepassing is, 'mixlandschap', beschreven.

Dit ontwikkelingsperspectief is gericht op ontwikkelingsmogelijkheden voor schaalvergroting en -verbreding in de landbouw, maar ook op ontwikkelingsverbeteringen in andere sectoren, zoals kwaliteitsverbetering van toerisme en vrijetijdsbesteding. In dit perspectief wil de provincie deze ontwikkelingsmogelijkheden nog nadrukkelijker verbinden met behoud en versterking van cultuurhistorische, natuurlijke en landschappelijke elementen. In het landschappelijk plan is ingegaan op het versterken van deze elementen.

Gebiedskenmerken
Er gelden specifieke kwaliteitsvoorwaarden en opgaven voor ruimtelijke ontwikkelingen op basis van gebiedskenmerken in vier lagen:

  • natuurlijke laag
  • laag van het agrarisch cultuurlandschap
  • stedelijke laag
  • lust- en leisurelaag

De natuurlijke laag
Overijssel bestaat uit een rijk en gevarieerd spectrum aan natuurlijke landschappen. Deze vormen de basis voor het gehele grondgebied van Overijssel. Het beter afstemmen van ruimtelijke ontwikkelingen op de natuurlijke laag kan ervoor zorgen dat de natuurlijke kwaliteiten van de provincie weer mede beeldbepalend worden.

Het plangebied is op de gebiedskenmerkenkaart 'natuurlijke laag' aangeduid met de gebiedstype 'stuwwallen'. In de navolgende afbeelding is een uitsnede te vinden van de natuurlijke laag.

afbeelding "i_NL.IMRO.1742.BPB2016005-0401_0014.jpg"
Afbeelding - Uitsnede plangebied in gebiedskenmerkenkaart 'natuurlijke laag'

Stuwwallen
In gebieden waar sprake is van het gebiedstype 'stuwwallen', zijn het reliëf en het hoogteverschil met de omgeving nog steeds goed zichtbaar en beleefbaar. De stuwwallen met hun bos- en heidegebieden zijn belangrijke inzijggebieden van regenwater voor de lokale en regionale grondwaterstromen. De kwelzones aan de voet van de stuwwallen bieden potenties voor kwelafhankelijke vegetatie.

Laag van het agrarisch cultuurlandschap
In het agrarisch cultuurlandschap gaat het er altijd om dat de mens inspeelt op de natuurlijke omstandigheden en die ten nutte maakt. Het agrarisch cultuurlandschap is bij uitstek een gebruikslandschap. Het aanzien van ruim tweederde van het oppervlak van Overijssel wordt bepaald door het agrarisch gebruik. Het plangebied behoort tot een 'jonge heide- en broekontginningslandschap' en 'essenlandschap'.

afbeelding "i_NL.IMRO.1742.BPB2016005-0401_0015.jpg"
Afbeelding - Uitsnede plangebied in gebiedskenmerkenkaart 'laag van het agrarisch cultuurlandschap'

Jonge heide- en broekontginningslandschap
Kenmerkend voor dit landschap was oorspronkelijk de grote oppervlakte aan - voormalige - natte en droge heidegronden. Ten opzichte van omliggend essen- en hoevenlandschap zijn de landbouwontginningen relatief grote open ruimtes, deels omzoomd door boscomplex. De ambitie voor dit landschap is gericht op een stevige impuls aan de ruimtelijke kwaliteit van deze gebieden en in voorkomende gevallen op een transformatie wanneer daar aanleiding toe is. De dragende structuren worden gevormd door landschappelijke raamwerken van lanen, bosstroken en waterlopen, die de rechtlijnige ontginningsstructuren versterken.

Essenlandschap
Het essenlandschap is een samenhangend systeem van open essen, kleinschalige flanken met erven en esdorpen, kleinschalige natte laagtes met beken en - voormalige - grote open heidevelden (zie Jong heide- en broekontginningslandschap). De essen onderscheiden zich door de karakteristieke openheid, de bijzondere bodemkwaliteit met archeologische waarden en het huidige reliëf.

Stedelijke laag
De locatie heeft op de gebiedskenmerkenkaart 'de stedelijke laag' geen bijzondere eigenschappen. Deze gebiedskenmerken kunnen daarom buiten beschouwing worden gelaten.

De lust en leisurelaag
De laag van de lust- en leasure landschappen voegt de dimensie van het welbehagen, het plezier, de trots en de beleving toe. Deze laag is het domein van de belevenis, betekenis en identiteit. De lust- en leisure laag voegt eigen kenmerken toe zoals landgoederen, recreatieparken, en recreatieve routes, maar benut vooral de kwaliteiten van de andere drie lagen. Het stelt kwaliteiten zoals de natuur, de productielandschappen en de steden in een ander daglicht en maakt ze beleefbaar en tot een belevenis.
De verblijfsrecreatiecomplexen, de attracties, de routes voor wandelen, fietsen en varen zijn een belangrijkere economische factor geworden met een vergelijkbaar aandeel in de economie als de agrarische sector. Dit alles verandert het aanzien, de gewenste gebruiksmogelijkheden en betekenis van het buitengebied.

In de onderstaande afbeelding is een uitsnede van het plangebied weergegeven in de lust en leisurelaag. Het plangebied ligt in een gebied dat gekenmerkt wordt door 'donkerte'. Deze gebieden hebben een rustig en onthaast karakter en vormen hiermee een eigen kwaliteit voor mens en dier.

afbeelding "i_NL.IMRO.1742.BPB2016005-0401_0016.jpg"
Afbeelding - Uitsnede plangebied in gebiedskenmerkenkaart 'lust en leisurelaag'

De verplaatsing van het bouwrecht voor een woning op perceel Valkenweg 9 is niet in strijd met de gebiedskenmerken ter plaatse. In het Landschapsplan (zie Bijlage 1 en Bijlage 2), die als bijlage van de regels is opgenomen, wordt geadviseerd om het bos aan de noordzijde van het plangebied door te zetten door veel bomen aan de noordzijde van de kavel te planten. Dit sluit aan bij de ambitie vanuit de 'laag van het agrarisch cultuurlandschap' om ruimtelijke kwaliteit en dragende structuren als bosstroken te versterken. Geconcludeerd kan worden dat de beoogde ontwikkeling goed aansluit bij de uitgangspunten van het Uitvoeringsmodel Omgevingsvisie Overijssel.

3.2.3 Omgevingsverordening Overijssel (2009)

De Omgevingsverordening is een juridisch instrument dat zorgt dat het provinciale beleid van de Omgevingsvisie doorwerkt in plannen van andere overheden. In de verordening staan regels omtrent de inhoud van bestemmings (en wijzigings-)plannen. Daarnaast worden regels gegeven voor grondwaterbescherming, bodemsanering en ontgrondingen, kwantitatief en kwalitatief waterbeheer en verkeer.
Voor onderhavig initiatief is hetgeen in de Verordening over de Ecologische Hoofdstructuur (EHS) is opgenomen relevant.

Ecologische Hoofdstructuur (EHS)
In Overijssel geldt voor de EHS het principe van realisering op vrijwillige basis. Bestaande (agrarische) activiteiten worden door het beleid voor de EHS niet belemmerd. Het rijksbeleid zoals dat in de Nota Ruimte is neergelegd voor de EHS, is het vertrekpunt geweest voor de regeling van planologische bescherming in de verordening.

Het vrijwaringsregime houdt in dat nieuwe ontwikkelingen worden tegengegaan wanneer die significante negatieve gevolgen hebben voor de wezenlijke kenmerken van deze gebieden. Binnen het gebied dat aangewezen is als EHS wordt vervolgens onderscheid gemaakt tussen gebieden waar de beoogde natuurwaarden zijn gerealiseerd die als zodanig worden kunnen worden bestemd (bestaande natuur) en de gebieden waar dit (nog) niet is gebeurd (nieuwe, nog niet gerealiseerde natuur).

Het dichtstbijzijnde deel van de EHS ligt op enkele tientallen meters afstand. Doordat de locatie buiten de EHS is gelegen, is er geen sprake van bezwaren op basis van de beschermde waarden van de EHS (zie 4.8).

afbeelding "i_NL.IMRO.1742.BPB2016005-0401_0017.jpg"
Afbeelding - Locatie plangebied t.o.v. Ecologische Hoofdstructuur (bron: www.overijssel.nl)

3.3 Gemeentelijk/lokaal beleid

3.3.1 Ruimtelijke ontwikkeling in het buitengebied - een aanvulling op de Kadernota landelijk gebied

De gemeenteraad heeft op 15 december 2011 de Kadernota landelijk gebied vastgesteld. Hierin worden ruimtelijke beleidskaders beschreven welke fungeren als toetsings- en afwegingskader voor ontwikkelingen in het landelijk gebied die niet in het bestemmingsplan geregeld zijn.

Op 4 juni 2015 is de aanvulling op de Kadernota landelijk gebied vastgesteld. Dit betreft een aanvulling op de Kadernota landelijk gebied en heeft betrekking op het toepassen van het Rood-voor-Roodbeleid en het beleid voor Vrijkomende Agrarische Bebouwing (VAB). Daarnaast is de ‘Richtlijn investering Kwaliteitsimpuls Groene Omgeving’ opgesteld. Deze richtlijn is van toepassing op alle grootschalige uitbreidingen en functieveranderingen in het buitengebied.
De kadernota en de aanvulling op de kadernota zijn allereerst een toetsings- en afwegingskader voor alle toekomstige ontwikkelingen in het landelijke gebied die niet in het bestemmingsplan geregeld zijn.

In het geval van het voorliggende initiatief is met name de 'Richtlijn investering Kwaliteitsimpuls Groene Omgeving' van belang.

Richtlijn investering Kwaliteitsimpuls Groene Omgeving
Kort gezegd houdt KGO in dat in het buitengebied grootschalige uitbreidingen en nieuwe ontwikkelingen mogelijk zijn, mits die gelijk opgaan met verbeteringen van de ruimtelijke kwaliteit.Ontwikkelingsruimte en kwaliteitsprestaties moeten in evenwicht zijn. Ontwikkelingen in de groene omgeving worden als volgt benaderd: er wordt ruimte voor sociaal-economische ontwikkeling geboden als deze ontwikkeling vanuit zuinig en zorgvuldig ruimtegebruik verantwoord is en in het ontwikkelingsperspectief ter plekke past en volgens de 'Catalogus Gebiedskenmerken' (waarin het provinciaal belang van alle gebiedstypen en -kenmerken is beschreven en hieraan ambitite en sturing is toegevoegd) wordt uitgevoerd.

De richtlijn heeft betrekking op nieuwe functies en grootschalige uitbreidingen in het buitengebied. Onderhavige ontwikkeling betreft geen nieuwe functie, maar de verplaatsing van het bouwrecht van de bestaande woning naar een nieuwe locatie. Wel is in het landschapsplan uitdrukkelijk aandacht besteed aan het verbeteren van de ruimtelijke kwaliteit in het plangebied.

3.3.2 Strategische visie gemeente Rijssen-Holten 2010 - 2030

De strategische visie gemeente Rijssen-Holten 2010 - 2030 is geactualiseerd in september 2015.

De strategische visie van Rijssen-Holten is gebaseerd op 3 peilers:

  • 1. Eigen identiteit
    De kernen van Rijssen-Holten hebben een eigen identiteit. Door die te erkennen, te koesteren en te versterken krijgt onze gemeente meer uitstraling naar buiten. De kern Rijssen en de kern Holten met zijn buurtschappen hebben hun eigen sterke punten. Die ondersteunen en stimuleren we.
  • 2. Ondernemend Rijssen-Holten!
    Rijssen-Holten is een aantrekkelijke vestigingsplaats voor het bedrijfsleven. Het ondernemerschap zit bij veel inwoners in de genen en het is er goed wonen en werken. De gemeente steunt en stimuleert het ondernemende klimaat en is ook zelf actief in het benutten van kansen.
  • 3. Modern noaberschap
    Modern noaberschap betekent dat we als inwoners van Rijssen-Holten voor elkaar zorgen. We zijn trots op de samenhang die inwoners ervaren in onze gemeente. Om dat te behouden en te versterken heeft dit gevolgen voor de inwoners en het bestuur. Hierbij kunnen we denken aan sociaal ondernemerschap en aan een aanpak waarin de wensen en mogelijkheden van de wijk centraal staan.

Binnen de derde peiler is aangekaart dat het de gezamenlijke uitdaging van de gemeente en de gemeenschap is om voldoende aandacht te geven aan en zorg te verlenen in een veranderend zorgstelsel, waarbij de menselijke maat het uitgangspunt is. Door teruglopende overheidsfinanciering, wordt ingeschat dat er in de gemeente vaker een beroep wordt gedaan op kinderen om voor hun ouders te zorgen. De onderhavige ontwikkeling, waarin een kangoeroewoning wordt mogelijk gemaakt zodat mantelzorg kan worden verleend, sluit aan bij dit uitgangspunt.

3.3.3 Landschapsontwikkelingsplan

Het Landschapsontwikkelingsplan (LOP) van de gemeente Rijssen-Holten is vastgesteld door de gemeenteraad op 26 mei 2008. Het doel van het LOP is om een duidelijke visie op het veranderende landschap te ontwikkelen en de landschappelijke kwaliteiten beter te verankeren in het gemeentelijk beleid en waar mogelijk de landschappelijke kwaliteiten te versterken. Het LOP moest enerzijds bruikbaar zijn als actief ontwikkelingsinstrument om gemeentelijke initiatieven te sturen en anderzijds een toetsingskader vormen voor planontwikkeling door particulieren.

Het tot stand gekomen Landschapsontwikkelingsplan bestaat uit drie deelrapportages met bijlagen:

  • deel 1. Gebiedsbeschrijving;
  • deel 2. Landschapsvisie;
  • deel 3. Projectenbundel.

In deel 1 van het LOP, de gebiedsbeschrijving, is een analyse van landschap en beleid (op hoofdlijnen) opgenomen en een impressie van de inventarisatie van het gebied.

Het tweede deel van het LOP is de landschapsvisie. In de landschapsvisie zijn de ontwikkelingsmogelijkheden onderzocht aan de hand van twee modellen, waaruit een aantal hoofdkeuzes zijn afgeleid. De keuzes en visie op hoofdlijnen zijn vervolgens vertaald naar een visie per deelgebied. De visie is beeldend weergegeven, met als doel om projecten in het uitvoeringsplan zoveel mogelijk richting te geven.

Deel 3 van het LOP bestaat uit het uitvoeringsplan. Dit deel geeft een overzicht van de belangrijkste projecten voor de komende tien jaar, die moeten bijdragen aan het realiseren van de landschapsvisie.

Deel 2 van het LOP is het belangrijkste deel. In het LOP worden 11 verschillende deelgebieden onderscheiden met elk een eigen karakteristiek en ontwikkelingsrichting. Ten behoeve van de uitvoering van de visie worden soms generieke, maar meestal per deelgebied specifieke projectvoorstellen gedaan, die elk zullen bijdragen aan het vergroten van de aantrekkelijkheid en de identiteit van het landschap. De visie verwoordt een ontwikkelingsgerichte landschapsstrategie en samen met de projecten ontstaat een ontwikkelingsgericht plan; het landschapsontwikkelingsplan.

3.3.4 Welstandsnota

De gemeente Rijssen-Holten heeft voor haar plangebied een welstandsnota opgesteld. De Welstandsnota Rijssen-Holten is geactualiseerd in de jaren 2011 - 2013. De nota bestaat uit de volgende delen:

  • een algemeen deel

Hierin zijn de belangrijkste uitgangspunten voor het welstandsbeleid en de procedures uiteengezet. Het gaat om criteria voor architectonische kwaliteit en objectieve criteria in de vorm van criteria voor monumenten, reclame, erkers en de criteria voor repressieve toetsing.

  • een zestal gebiedsdelen

Deze gebiedsdelen sluiten grotendeels aan bij de gebiedsindeling van de huidige bestemmingsplannen. In deze 6 delen zijn de gebiedsgerichte welstandscriteria opgenomen. In deze gebiedsdelen zijn geen specifieke aanbevelingen voor de Valkenweg 9 opgenomen.

Hoofdstuk 4 Planologische en milieutechnische randvoorwaarden

4.1 Archeologie

Sinds 2007 is in Nederland de Wet op de archeologische monumentenzorg van kracht, die de volledige implementatie van het Verdrag van Malta (1992) in de Monumentenwet (1988) betekent. De Nederlandse overheid heeft zich er met de ondertekening van het Verdrag van Malta toe verplicht bij ruimtelijke plannen rekening te houden met het archeologische 'bodemarchief'. De Monumentenwet heeft derhalve de bescherming van het 'bodemarchief' als doel. Het is daarom van belang om in beeld te krijgen welke archeologische waarden in het plangebied aanwezig zijn.

Het plangebied
In de onderstaande afbeelding is een uitsnede weergegeven van het plangebied op de archeologische verwachtings- en beleidsadvieskaart van de gemeente Rijssen-Holten. Ter plaatse van het plangebied is geen sprake van een terrein van archeologische waarde of een verwachting van cultuurhistorische elementen.

Er is dan ook geen nader archeologisch onderzoek nodig in het kader van de geplande ontwikkeling.

afbeelding "i_NL.IMRO.1742.BPB2016005-0401_0018.jpg"

Afbeelding - Uitsnede plangebied in archeologische verwachtings- en beleidsadvieskaart

4.2 Bodem

In opdracht van de initiatiefnemer heeft LievenseCSO Milieu B.V. een verkennend bodemonderzoek uitgevoerd ter plaatse van Valkenweg 9 te Holten. Het bodemonderzoek is opgenomen in Bijlage 3 Bodemonderzoek. In deze paragraaf is een beknopte samenvatting opgenomen.

Het doel van bodemonderzoek is het verifiëren van de gestelde hypothese dat de locatie niet verdacht is ten aanzien van bodemverontreiniging. Hierbij is de milieuhygiënische kwaliteit van de grond en het grondwater bepaald en getoetst aan het toekomstige gebruik. Het uitgevoerde onderzoek bestaat uit een vooronderzoek conform de NEN 5725 en een verkennend bodemonderzoek conform de NEN 5740.

De belangrijkste bevindingen uit het onderzoek zijn hieronder weergegeven:

  • Tijdens het veldonderzoek zijn in de grond geen bodemvreemde materialen aangetroffen;
  • Tijdens het veldonderzoek zijn op het maaiveld en in het opgeboorde materiaal geen asbestverdachte materialen aangetroffen;
  • In zowel boven- als ondergrond zijn geen overschrijdingen van de achtergrondwaarden aangetoond. De bodemkwaliteit voldoet aan de achtergrondwaarde.

Gelet op de afwezigheid van bodemverontreinigingen in de boven- en ondergrond wordt de hypothese dat de onderzoekslocatie onverdacht is voor bodemverontreiniging aanvaard. Er worden geen belemmeringen gezien voor het huidige en toekomstige gebruik van de locatie.

4.3 Geurhinder

Ten behoeve van het vigerende bestemmingsplan “Buitengebied Rijssen-Holten” is een onderzoek geurhinder uitgevoerd ten behoeve van de Plan-MER die is opgesteld ten begoeve van dit bestemmingsplan. Uit dit onderzoek blijkt dat in de directe omgeving van de Valkenweg 9 geen veehouderijen met een relevante geurcontour zijn gelegen. Uit de inventarisatie van aanwezige bedrijven in de omgeving van het plangebied is gebleken dat in de omgeving eveneens geen bedrijven zijn gelegen met een afstandsnorm.

Uit het onderzoek geurhinder blijkt dat voor de autonome ontwikkeling alsmede het realistische en maximum scenario op basis van het vigerende bestemmingsplan de geurbelasting ter plaatse 0 tot 3 OUE/m3 bedraagt waarmee het leefklimaat met betrekking tot het aspect geur ter plaatse als zeer goed wordt beoordeeld.

4.4 Externe veiligheid

Externe veiligheid gaat over het beheersen van de risico's voor de omgeving bij gebruik, opslag en vervoer - over weg, water, spoor en door buisleidingen - van gevaarlijke stoffen.

Het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) en de bijbehorende Regeling externe veiligheid inrichtingen (Revi) bevat de risiconormen voor externe veiligheid met betrekking tot bedrijven met gevaarlijke stoffen. De normstelling voor het vervoer van gevaarlijke stoffen (voor zowel weg, spoor als water) is gebaseerd op het Besluit externe veiligheid transportroutes en de bijbehorende regeling Basisnet. Het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb) regelt onder andere welke veiligheidsafstanden moeten worden aangehouden rond buisleidingen met gevaarlijke stoffen. De beoordeling van het aspect externe veiligheid vindt plaats aan de hand van de beoordeling van het plaatsgebonden risico en het groepsrisico.

In Bijlage 4 Notitie milieuaspecten is een rapportage opgenomen over het aspect externe veiligheid. In deze paragraaf worden de belangrijkste resultaten toegelicht.

Plaatsgebonden risico
Met betrekking tot het plaatsgebonden risico dienen veiligheidsafstanden tussen de woning en risicovolle bronnen in acht te worden genomen. Het plaatsgebonden risico van het zwembad "Twenhaarsveld", vakantiepark "Landal Greenparks Twenhaarsveld" en een transportroutedeel de spoorlijn Deventer-Almelo zijn beoordeeld. Hieruit is gebleken dat het onderhavige perceel buiten de contouren van het plaatsgebonden risico van het zwembad en vakantiepark is gelegen. Daarnaast blijkt niet dat op de transportroute vervoer van gevaarlijke stoffen plaatsvindt.

Groepsrisico
In de voorliggende situatie geldt dat door de verplaatsing van het bouwrecht waarbij inwoning mogelijk wordt gemaakt de populatiedichtheid zeer beperkt toeneemt. Voor zover de nieuwe woning voor een van bovenstaande bronnen binnen het invloedsgebied voor het groepsrisico is gelegen, leidt de wijziging van de populatiedichtheid niet tot een relevante toename van het groepsrisico.

Het aspect externe veiligheid vormt geen belemmering voor de ontwikkeling van het vergenomen plan.

4.5 Geluid

In opdracht van de initiatiefnemer is door adviesbureau LievenseCSO een onderzoek uitgevoerd naar weg- en railverkeerslawaai in verband met de nieuw te realiseren woning. Het doel van het onderzoek weg- en railverkeerslawaai is het bepalen van de optredende geluidbelastingen vanwege de nabij gelegen wegen en de spoorlijn Deventer - Almelo, het toetsen van de berekende waarden aan de grenswaarden uit de Wet geluidhinder en beoordelen of er sprake is van een goed woon- en leefklimaat. Het volledige onderzoek is opgenomen in Bijlage 5 Akoestisch onderzoek. In deze paragraaf worden de belangrijkste conclusies beschreven.

Railverkeer
Uit het onderzoek is gebleken dat de geluidbelasting als gevolg van railverkeer ten hoogste 58 dB bedraagt. Hiermee is de geluidbelasting hoger dan de voorkeursgrenswaarde van 55 dB maar lager dan de maximale ontheffingswaarde van 68 dB. De geluidbelasting voldoet aan de bovengrens van het hier van toepassing zijnde gebiedstype “natuur- & extensiveringsgebied”.

Wegverkeer
Uit het onderzoek is gebleken dat de geluidbelasting als gevolg van de N350 ten hoogste 50 dB bedraagt inclusief aftrek conform art. 110g Wgh. De geluidbelasting is hoger dan de voorkeursgrenswaarde van 48 dB maar lager dan de maximale ontheffingswaarde van 53 dB. De geluidbelasting voldoet aan de bovengrens van het hier van toepassing zijnde gebiedstype “natuur- & extensiveringsgebied”. De geluidbelasting als gevolg van de Rijssenseweg bedraagt ten hoogste 30 dB en voldoet daarmee ruim aan de voorkeursgrenswaarde van 48 dB.

Cumulatieve geluidbelasting
Voor zowel de spoorlijn als de N350 geldt dat de geluidbelasting hoger is dan de voorkeursgrenswaarde. Op basis van de Wet geluidhinder moet in dat geval de cumulatieve geluidbelasting inzichtelijk worden gemaakt als gevolg van de spoorlijn en de N350.

Aangezien railverkeer maatgevend is voor de cumulatieve geluidbelasting, wordt de aanvaardbaarheid beoordeeld ten opzichte van de normstelling voor railverkeer. Omrekening van de cumulatieve geluidbelasting naar railverkeer resulteert in een geluidbelasting van 57 tot 60 dB. Daarmee wordt ruim voldaan aan de maximale ontheffingswaarde voor railverkeer. De cumulatieve geluidbelasting wordt dan ook toelaatbaar geacht.

Geluidbelasting in het kader van de ruimtelijke onderbouwing
Van de Valkenweg en Korhoenderweg zijn geen verkeersgegevens beschikbaar omdat de verkeersintensiteit op deze wegen erg laag is. Aangenomen wordt dat deze wegen geen relevante geluidbelasting veroorzaken op de toekomstige woning. Door de gemeente Rijssen-Holten is aangegeven dat op de Rijssenseweg een wettelijk rijsnelheid van 30 km/uur geldt. In dat geval is de weg niet zone-plichtig. Op basis van de aangeleverde gegevens bedraagt de geluidbelasting als gevolg van de Rijssenseweg ten hoogste 30 dB exclusief aftrek conform art. 110g Wgh. Op basis van deze geluidbelasting is sprake van een goed woon- en leefklimaat ter plaatse.

Maatregelen en aanvraag hogere waarden
Indien een geluidbelasting als gevolg van de onderzochte geluidsbron hoger is dan de voorkeursgrenswaarde moeten hogere waarden worden aangevraagd. Deze hogere waarden kunnen pas worden verleend wanneer is vastgesteld dat maatregelen onvoldoende doelmatig zijn.

Er zijn diverse maatregelen onderzocht, zoals maatregelen aan de bron, in de overdracht en bij de ontvanger. Hieruit is gebleken dat maatregelen (voor zover technisch mogelijk) niet doelmatig zijn. Daarom wordt voor de woning een hogere waarde aangevraagd van 50 dB op de noordgevel als gevolg van wegverkeer en 58 dB op de zuidgevel, respectievelijk 57 dB op de westgevel als gevolg van railverkeer.

Omdat de gecumuleerde geluidbelasting (wanneer teruggerekend naar railverkeer) hoger is dan de vast te stellen hogere waarden, wordt geadviseerd een karakteristieke gevelgeluidwering van 27 dB voor te schrijven.

4.6 Luchtkwaliteit

Voor een aantal projecten, waarvan duidelijk is dat deze niet in betekenende mate bijdragen aan luchtkwaliteit, hoeft niet getoetst te worden aan de grenswaarden. Dit is geregeld in het Besluit niet in betekenende mate bijdragen (NIBM). In de bij dit besluit behorende Regeling NIBM is de lijst met categorieën van gevallen (kantoor- en woningbouwlocaties, specifieke inrichtingen) opgenomen die niet in betekenende mate bijdragen aan de luchtverontreiniging. Deze projecten kunnen dus zonder toetsing aan de grenswaarden voor het aspect luchtkwaliteit uitgevoerd worden. Er hoeft dan ook geen uitgebreid luchtkwaliteitsonderzoek te worden gedaan.

In de regeling ligt de NIBM grens op maximaal 1500 woningen. Dit houdt dus in dat op grond van het Besluit NIBM 1500 woningen gebouwd kunnen worden, zonder dat getoetst hoeft te worden of de bijdrage van de woningen de luchtkwaliteit ter plaatse verslechterd. Er wordt voldaan aan de wettelijke norm.

Het betreft hier het verplaatsen van een bouwrecht. Op grond van het Besluit NIBM kan de beoogde woning worden gerealiseerd (op basis van artikel 5.16, lid 1, sub c van de Wet luchtkwaliteit).

De ontwikkeling van de woning draagt niet in betekenende mate bij aan een verslechtering van de luchtkwaliteit. Vanuit een goede ruimtelijke onderbouwing moet echter ook worden aangetoond dat het verantwoord is om te bouwen in deze omgeving en dat de toekomstige bewoners een goed leefklimaat wordt geboden.

Op basis van de NSL-monitoringstool (monitoringsronde 2015) blijkt dat de concentraties verontreinigde stoffen ter plaatse ruim lager zijn dan de van toepassing zijnde grenswaarden. De luchtkwaliteit ter plaatse van het projectgebied laat de ontwikkeling van een woning toe.

4.7 Bedrijven en milieuzonering

Door middel van een onderzoek bedrijven- en milieuzonering is onderzocht of de toekomstige woning aan de Valkenweg 9 te Holten mogelijk een belemmering vormt voor bestaande omringende bedrijven. In Bijlage 4 Notitie milieuaspecten is het volledige onderzoek naar bedrijven en milieuzonering terug te vinden. In deze paragraaf worden de belangrijkste conclusies gepresenteerd.

Ten behoeve van de milieuhygiënische afweging in het kader van de ruimtelijke onderbouwing wordt voor de meest nabij gelegen bedrijven aansluiting gezocht bij het stappenplan uit de VNG-publicatie “Bedrijven en milieuzonering”.

Er zijn drie bedrijven in de nabije omgeving van de woning beschouwd. Voor andere bedrijven in de omgeving van het plangebied geldt dat hun bedrijfsvoering wordt bepaald door reeds aanwezige woningen op kortere afstand tot het bedrijf.

Voor de aanwezige bedrijven geldt dat de maatgevende richtafstand op basis van de VNG-publicatie gerespecteerd wordt. Er is derhalve sprake van een milieuhygiënisch te verantwoorden situatie. Gezien de afstand tussen de nieuwe woning en de bedrijven zal de nieuwe woning de aanwezige bedrijven niet belemmeren in hun bedrijfsvoering.

4.8 Flora en fauna

In opdracht van de initiatiefnemer heeft LievenseCSO Milieu B.V. een quick-scan Natuurwetgeving uitgevoerd ter plaatse van het plangebied. De quick-scan is opgenomen in Bijlage 6 Quickscan flora en fauna. In deze paragraaf is het rapport samengevat.

Het doel van de quick-scan is om op basis van een literatuuronderzoek en een veldbezoek een inschatting te maken of:

  • beschermde flora- en faunasoorten op het plangebied en directe omgeving voorkomen;
  • de planontwikkeling mogelijk effect(en) heeft op de al dan niet aanwezige beschermde flora- en fauna-soorten en daarmee mogelijk strijdig is met de soortbescherming conform de Flora- en faunawet;
  • een noodzaak aanwezig is voor het uitvoeren van een nader onderzoek naar de mogelijk voorkomende beschermde flora- en faunasoorten, door een gerichte veldinventarisatie volgens de geldende protocollen;
  • de planontwikkeling plaatsvindt in of nabij een beschermd natuurgebied (zoals: Natura 2000-gebied, Ecologische Hoofdstructuur (EHS) en beschermd Natuurmonument) en/of daarbij sprake is van de noodzaak voor het uitvoeren van een apart onderzoek in het kader van de Natuurbeschermingswet en/of de EHS (gebiedsbescherming/externe werking).

Flora
Binnen het plangebied zijn geen ontheffingsplichtige plantensoorten geregistreerd of aangetroffen. Het ligt niet in de lijn der verwachting dat deze zullen worden aangetroffen. Nader onderzoek naar het voorkomen van ontheffingsplichtige florasoorten wordt niet noodzakelijk geacht.

Fauna
Binnen het plangebied zijn geen strikt beschermde soorten of (potentiële) verblijfplaatsen van strikt beschermde soorten fauna aangetroffen welke negatief beïnvloed worden door de voorgenomen plannen. Deze worden ook niet verwacht ter plaatse. Nader onderzoek naar het voorkomen van ontheffingsplichtige faunasoorten wordt niet noodzakelijk geacht.

Beschermde natuurgebieden
Het plangebied zelf heeft geen status in het kader van de Natuurbeschermingswet 1998 (Natura 2000-gebied (Vogel- of Habitatrichtlijngebieden), beschermd Natuurmonument) en/of Ecologische Hoofdstructuur (EHS). Dergelijke gebieden zijn wel in de omgeving van het terrein aanwezig. Hoewel er in de omgeving sprake is van beschermde natuurelementen worden van de geplande ingreep geen invloeden verwacht op de beschermde waarden van deze gebieden. Het dichtstbijzijnde Natura 2000gebied (Sallandse Heuvelrug) is gelegen op meer dan 2,5 kilometer afstand. Het dichtstbijzijnde deel van de EHS ligt op enkele tientallen meters afstand. De ingreep (sloop en nieuwbouw) is dermate beperkt van omvang dat er geen negatieve effecten worden verwacht op de beschermde waarden van het Natura 2000-gebied Sallandse Heuvelrug. De EHS kent voorts geen externe werking. Doordat de locatie buiten de EHS is gelegen is er geen sprake van bezwaren op basis van de beschermde waarden van de EHS.

Advies
Nader onderzoek naar flora en fauna in relatie tot de geplande ontwikkeling ter plaatse van het plangebied worden ons inziens niet noodzakelijk geacht.

4.9 Waterparagraaf

In het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) is opgenomen dat zowel bij een bestemmingsplan als een vrijstelling op het bestemmingsplan in de vorm van een omgevingsvergunning een watertoets verplicht is met als doel dat waterhuishoudkundige doelstellingen expliciet en op evenwichtige wijze in beschouwing worden genomen bij het opstellen van deze plannen. Vooroverleg over de inrichting van de waterhuishouding tussen de initiatiefnemer en de waterbeheerders is verplicht.

De watertoets is een instrument dat er voor zorgt dat bij alle ruimtelijke plannen (landelijk én stedelijk gebied) aandacht is voor de kwaliteit en kwantiteit van water. De watertoets is verplicht voor alle overheden die waterhuishoudkundig relevante ruimtelijke plannen en besluiten hebben. Maar ook als bijvoorbeeld een particulier of ondernemer een vrijstelling van het bestemmingsplan nodig heeft, komt de watertoets aan de orde. De gemeente vraagt de watertoets dan namens de particulier of ondernemer aan bij de 'waterbeheerder'. Dit is de overheid die verantwoordelijk is voor het waterbeheer in het plangebied, in dit geval het Waterschap Vechtstromen.

In Bijlage 7 is een waterparagraaf opgenomen. Navolgend worden de belangrijkste resultaten beschreven.

Watertoets
De initiatiefnemer heeft het waterschap geïnformeerd over het plan door gebruik te maken van de Digitale Watertoets. Toetsing aan de kaartlagen en beantwoording van de vragen heeft ertoe geleid dat de verkorte procedure is toegepast. Dit houdt in dat direct kan worden doorgegaan met de planvorming onder de voorwaarde dat de standaard waterparagraaf wordt toepast.

Op basis van de ingevoerde gegevens blijkt dat de ruimtelijke ontwikkeling voldoet aan de belangrijkste minimale voorwaarde: "het standstill beginsel". Dit beginsel houdt in dat door het plan geen verslechtering van de waterhuishouding ontstaat. De bestemming en de grootte van het plan hebben een geringe invloed op de waterhuishouding.

De procedure in het kader van de watertoets is goed doorlopen. Het waterschap Vechtstromen geeft een positief wateradvies.

4.10 Verkeer en parkeren

De geplande ontwikkeling betreft een verplaatsing van het bouwrecht van een woning in het plangebied. Deze ontwikkeling zal daarom geen effect hebben op het verkeer in de directe omgeving. Daarnaast wordt parkeren op eigen terrein mogelijk gemaakt bij de nieuwe woning. Op het terrein is ruimte voor minimaal twee geparkeerde auto's. Het ligt dan ook niet in de lijn der verwachting dat de ontwikkeling effect heeft op de parkeerdruk in de omgeving.

Hoofdstuk 5 Juridische aspecten

5.1 Algemene juridische opzet

Voor de regels van het onderhavige bestemmingsplan is zo veel mogelijk aangesloten bij de regels van het bestemmingsplan "Buitengebied Rijssen-Holten". Afgeweken is van de maximale oppervlakte van de inhoud van het woonhuis (deze was 750 m³ in het bestemmingsplan 'Buitengebied Rijssen-Holten', en is in dit bestemmingsplan 1.000 m³) en het feit dat de woning bestemd is voor maximaal twee huishoudens (zie paragraaf 5.2.2).

De regels van het onderhavige bestemmingsplan zijn ingedeeld in vier hoofdstukken, conform de voorschriften in de SVBP2012 (Standaard vergelijkbare bestemmingsplannen 2012), te weten:

Inleidende regels 
Dit hoofdstuk bevat twee artikelen. In artikel Begrippen zijn de begrippen omschreven die worden gehanteerd in het plan en die een eenduidige omschrijving behoeven.

In artikel Wijze van meten is bepaald hoe de diverse maten, als bouwhoogte, goothoogte, inhoud en oppervlakte van bouwwerken worden gemeten. Ook deze regels zijn voorgeschreven in de SVBP2012.

Bestemmingsregels
In dit hoofdstuk worden regels gegeven voor de binnen het plangebied toegestane functies. Per bestemming zijn de doeleinden c.q. de toegelaten gebruiksvormen van de gronden aangegeven. In beginsel is iedere vorm van bebouwing, die past binnen de desbetreffende bestemming tot een bepaalde omvang rechtstreeks (dus zonder eventuele afwijkingsvergunningen of wijzigingen) toegestaan.

Indien wordt voldaan aan de voorgeschreven maatvoering en wordt gebouwd op de aangegeven plaats, kan hiervoor in de regel zonder meer omgevingsvergunning worden verleend.

Algemene regels
In dit hoofdstuk zijn algemene regels gegeven ten aanzien van het bouwen en gebruik, aanlegvergunningen en afwijkingsbevoegdheden.

Overgangs- en slotregels
Dit hoofdstuk, waarvan de titel zo is voorgeschreven door de SVBP2012, bevat enkel de slotregel. In de slotregel is bepaald wat de officiële naam van het bestemmingsplan is.

5.2 Bestemmingen

5.2.1 Agrarisch met waarden - Landschap

De gronden zijn bestemd voor de uitoefening van het agrarisch bedrijf. Omdat in deze bestemming geen gebouwen mogen worden opgericht, met uitzondering van de overschrijding van de agrarische bedrijfsbestemming, ziet de uitoefening van het agrarisch bedrijf binnen deze bestemming op het bedrijfsmatig weiden van vee en/of het telen van gewassen. Daarnaast is ook het niet-bedrijfsmatig weiden van vee toegestaan, aangezien er ook gronden in gebruik zijn bij niet-agrariërs.

De gronden zijn tevens bestemd voor het behoud van de landschappelijke waarden, tot uitdrukking komend in de openheid van het landschap of kleinere landschapselementen.

De opslag van veevoer, mest en agrarische producten ten dienste van het agrarisch bedrijven mogen aansluitend aan de agrarische bebouwing en binnen 50 meter van het agrarisch bouwvlak bij recht plaatsvinden.

In beginsel mogen geen gebouwen worden gebouwd.

Wat het de omgevingsvergunningen voor de activiteit werken en/of werkzaamheden betreft, moet zoals hiervoor is aangegeven, altijd een relatie worden gezocht met de gebruiksregels, die zijn neergelegd in de bestemmingsomschrijving, de specifieke gebruiksregels en de algemene gebruiksregels. Zo is voor het aanleggen of verharden van wegen, voet-, fiets en/of ruiterpaden of parkeergelegenheden en het aanbrengen van andere oppervlakteverhardingen groter dan 100 m2 een omgevingsvergunning voor de activiteit werken en/of werkzaamheden noodzakelijk. Hierop zijn dan nog wel weer een paar uitzonderingen. Verder is voor het aanleggen van voorzieningen ten behoeve van recreatief medegebruik en het aanleggen, verdiepen, verbreden en dempen van sloten, watergangen en overige waterpartijen een omgevingsvergunning voor de activiteit werken en/of werkzaamheden nodig.

5.2.2 Wonen

De voor Wonen aangewezen gronden zijn bestemd voor het wonen in woonhuizen, met daarbij behorende gebouwen, voorzieningen, tuinen en erven. In het bestemmingsvlak Wonen mag niet meer dan 1 woonhuis worden gebouwd. In het woonhuis mogen zich maximaal twee huishoudens vestigen. De inhoud van het woonhuis mag niet meer dan 1.000 m³ bedragen. Er geldt een maximale goothoogte, een maximale bouwhoogte en een minimale dakhelling.

Het plan maakt een duidelijk onderscheid tussen hoofdgebouwen enerzijds en bijbehorende bouwwerken anderzijds. Voor bijbehorende bouwwerken gelden aparte bouwregels.

Met betrekking tot het gebruik van gronden en bouwwerken geldt dat de landschappelijke inpassing van de nieuwe woning dient te voldoen aan het erfinrichtingsplan dat is opgenomen in Bijlage 1 en Bijlage 2 (zie bijlagen bij de regels). Uiterlijk 2 jaar na inwerkingtreding van het bestemmingsplan moet het perceel zijn aangelegd overeenkomstig dit plan. Vervolgens dient de situatie op deze wijze in stand te worden gehouden.

5.2.3 Groen - Erf

De voor Groen - Erf aangewezen gronden zijn bestemd voor tuinen en andere elementen die op een erf kunnen voorkomen, zoals paden, waterpartijen, speelvoorzieningen en parkeren. Overige bouwwerken, geen gebouw zijnde, hebben een maximale bouwhoogte van 3 meter en mogen geen overkapping hebben. Erfafscheiding mogen een maximale bouwhoogte hebben van 2 meter.

5.2.4 Waarde - Archeologische verwachtingswaarde hoog

De voor Waarde - Archeologische verwachtingswaarde hoog aangewezen gronden zijn bestemd voor het behoud, de bescherming en/of het herstel van de archeologische waarden op deze gronden. Op deze gronden mogen geen bouwwerken van groter dan 2.500 m² worden gebouwd, en mag de bodem niet op een grotere diepte van 0,5 m worden verstoord.

Hoofdstuk 6 Uitvoerbaarheid

6.1 Economische uitvoerbaarheid

Artikel 6.12 van de Wet ruimtelijke ordening stelt dat de gemeenteraad gelijktijdig met de vaststelling van het bestemmingsplan of het verlenen van een omgevingsvergunning moet besluiten om al dan niet een explotatieplan vast te stellen. Hoofdregel is dat een exploitatieplan moet worden vastgesteld bij elk plan. Er zijn echter uitzonderingen. Het is mogelijk dat de raad verklaart dat met betrekking tot een plan geen explotatieplan wordt vastgesteld indien het verhaal van kosten van de grondexploitatie anderszins is verzekerd of het stellen van nadere eisen en regels niet noodzakelijk is.

In het voorliggende geval worden de gemeentelijke kosten, op basis van de legesverordening verhaald op de initiatiefnemer. Met de initiatiefnemer wordt tevens een anterieure overeenkomst gesloten zodat het kostenverhaal voor de gemeente volledig is verzekerd.

Dit brengt met zich mee dat vaststelling van een exploitatieplan achterwege kan blijven.

6.2 Maatschappelijke uitvoerbaarheid

Het ontwerpplan heeft van 13 juli 2016 tot en met 23 augustus 2016 voor één ieder ter inzage gelegen. Binnen deze termijn is door één persoon respectievelijk instanties zienswijzen ingediend. De zienswijzen en de beantwoording hiervan zijn gebundeld in de Zienswijzennota. Deze nota is bijgevoegd in Bijlage 8. In de zienswijzennota is geconcludeerd dat de ingediende zienswijzen geen aanleiding geven om het ontwerpbestemmingsplan gewijzigd vast te stellen.

Naar aanleiding van de zienswijnnota is het ontwerpbestemmingsplan ongewijzigd vastgesteld door de gemeenteraad op 27 oktober 2016. Het besluit tot het gewijzigd vaststellen van het bestemmingsplan is opgenomen in het Vaststellingsbesluit.